VOORBERICHT. ■ttet genoegen, waar mede bet eerfle Stak van deezen Catechismus alomme ontfangen is , heeft my met te meer lust in het vervaardigen van dit twee' de Stuk ontfonkt. Veelen myner kundige Leezeren hebben wel zo veel voor de aankweeking van kennis in den geest der jonge lieden over gehad, dat ze dit Werk als een Huisboek voor de Jeugd hebben gelieven aan te merken, en reeds in werkelyk gebruik in hunne Huisgezinnen en Famitien hebben inge.voerd; my tevens ten hoogsten verplichtende, mei my eenige mistellingen en uitlaatingen in het eirjle Stuk van dit Werk wel te willen aanwyzen, welke ik allen verzameld hebbe, en ten einde des Werkt mynen Leezeren getrouwelyk zal mededelen ; blyvende by deezen opentlyk dankbaar aan de zenders dier verbeeteringen, en hoopende, dat de lust tot Wee* tenfehappen , die den fleun eener geregelde MaatJchappye uitmaakt , meer cn meer in de borst der Jongelingen door derzelver Beftierderen moge worden aangekweekt, op dat zy allen, daar bet onderlijs de Steunt af des levens is, door kennis vroom, door vroomheid Godvruchtig, en door Godsvrucht voor altoos gelukkig mogen worden. My is inmiddels eene Hg te berisping voorgekomen , als of ik de Vrouwelyke Sexe der Geleerdheid niet "Waardig keurde; wyl ik geene Dame in het Gezelfchap ingevoerd hebbe ; maar elk die * 2 bet  6 RECHTSGELEERDHEID. Paradys ontleend is, maar hoe weinig gcloor felyk het is, dat meer dan één mensch zonder, bewaaring of overheerfching in vre e leeven, kan, ziet men aan de Paradysgefchiedenis zelve; zo lang Adam alléén, dit vreedlaam dal bewoonde,genoot hyeene zaligheid ,maar. zo dra verfcheen hem geen bufpe die cds tegen, ever hem was of zyn verdriet nam eenen aanvang en het eerfte kwaad des maatfehappye-lyken levens, te weeten de verleiding, ontlook; vervolgens vermeerderde het menfchelyk geflaeht en ftraks werd het derde redelyk wezen de verdelger van het vierde : ongetvyyffelthad dit verdelgen voortgegaan, ware niet de oorzaak van dit kwaad, te gelyk het Geneesmiddel tegen 't zelve geweest Wat recht had, Caïn om zynen broeder Habel te dooden, geen, het minde! Caïn was nogthans een redelyk wezen, dat zyn daadennaar een fchakel van op elkander volgende redenen beftierde: Hoe. redeneerde hy dan? Ik offcre denHeere, myn broeder mede, beide in aart dezelfde offerhanden;. Het offer myns broeders is den Heerebehaaglyk, hei r,vpie walgelyk. Welaan, zo dra ik den behaagly^ ken Offeraar van de Aarde zal weggeruimd hebben, zal myne offerhande alleen Gode behaaglyk zyn. Hy. vormde dit plan, dat op deeze dwaaling gevestigd was, voerde het zonder verhinderinguk: te Weeten in deszelfs wyze fchikking van de geheele Nituur en het kunftig famenftel des Heelal s. Karei. Hoe is 't mogelyk Vader, dat men uit de befchouwing der Natuur een bekwaam B a Wet  io WETGEEVENDE Wetgeever voor de Maatfchappy worden kan? Ik wenschte hier over wat meer verlicht te zyn Ernestus. Dit, mynZoon, is juist myn doelwit. Eerpeurt men niet in het geheeie Tafereel der Natuur drie voornaame regelen welke in deszelfs bouw. als men 't zo noemen mag, irragt genomen zyn; te weeten : eerftelyk Eenvoudigbeid, dat is, dat tik fchepfel in deszelfs foort volmaakt een, of duidelyker, niet uit van eikanderen geleende deelen famengefteld is; Ten tweeden: Klaarheid. Is niet al wat God in de Natuur daargefteld heeft ten besten aan den vlytigen onderzoeker? Spreekt de Natuur niet zelve tot den ongcoefFenden en laat ze den beoeffenaar en navorsfeher van haare geheimen wel ooit ledig te rug keeren ? ten derden ; bemerkt men niet in de Natuur en deszelfs handelingen eene wyze Spaarzaamheid? Kan men haar met eenige gegronde reedenen befchuldigen, van ooit iets overtolligs gemaakt te hebben? is niet alles in de orde der dingen hoogstnoodzaaklyk aanweezig? immers ja, en is'er iets bekend dat men met dezelfde gegronde reden uit den fchakel der fchepfelen werpen kan ? immers neen ! Wel nu deeze drie Hoofdregelen moet de Wetgeever in het famenftel zyner Wetten voornaamentlyk in agt neemen. Komelis. Op wat wyze maakt hy dan van de Eenvoudigheid der natuur gebruik? Er-  RECHTSKUNDE. ai Ernestus. Zyiseene van de grootftevolmaaktheden in de Natuur; al wat famengefteld is, is min of meer onvolmaakt, om dat het famengefteld is. De wetten dan, moeten even eenvoudig in hun hoofdbeginfel en vruchtbaar , zo niec algemeen in hunne uitwerkfelen zyn, dat is toepasfeiyk op allerleije gevallen , als waartoe de wet ingericht is; de uitzonderingen zyn altyd onvolmaaktheden der wet, die men zig wel wagten moet om in dezelve te laaten blyken, ik zwyge van 'er die in aanteroeren. Ue wet die in Engeland aan de Zeevaarende Vreemdelingen verbiedt gcene andere koopwaaren in dat Rykte voeren, dan die van hunne eigene voortbrengfelen en vruch'ea van hunne eigene grond zyn, is zeer eenvouwdig in deszelfs bedoeling en brengt onfehatbaare uitwerkingen voort, zy is bygevolg volmaakt, hoewel ze eenige kleine moeijelykheden met zig voert, die de Wetgeever misagten moet. De Wetten in dat Koningryk ter voortzetting van den Landbouw en den uitvoer van Wol enz. gemaakt, zyn, nevens vèrfcheide anderen, in het zelfde geval. De Roomfche Wetten integendeel worden voor al te fnipperig gehouden, zy zyn ook al te ver gezocht, al te duister en te veel met Jubtiliteiten vervuld, om redelyker wyze gebruikelyk te zyn. 't Zyneèr fokken, die de krakeelzucht voor de onderdaan nenfpant, dan wetten. B l Pc  RECHTSKUNDE. 2.5 ten betreffen handelen, welke buiten den kring van den Aardfchen Rechter zyn. Kometis, Maar zoude het niet beetervoorde Maatfchappy zyn , dat men de zedelyke Wet ook door den fteun des rechts handhaafde. Ernestus, Wacht U, myn waarde jongeling, voor zulke denkbeelden; Ik heb inderdaad lieden gekent die zo vooringenoomen waren met het gezag der oppermagt, zielen zo laag en zo flaafs die dorften flaande houden dat de zedelyke daaden der menschen, hunne ondeugden en deugden, zeerwel aan de burgerlyka wet onderwarpen konden worden: Maar zulke denkbeelden zyn onreedelyk. Hier mede zoude men den mensen het gering gedeelte vryheid ontrukken, dat de alleruitrpoorigile willekeurige vryheerfching hem nog gelaaten hadde, dus doende zou men hem de middelen ontneemen om deugdzaam te zyn en 'er zou geen verdienften meer liggen in niet ondeugende te weezen. Dit ware de deur voor dz Dwingelandy openen en den eerlykften mensch aan oneindige moeilykheden onderwerpen. Hoe! zouden de Rechtbanken den burger kunnen ftrafien, om dat hy niet erkentelyk, niet mild, of niet edelmoedig geweest ware! wenden wy de oogen van diergelyke Hellingen. Petrus. Zo nogthans de Wetgever enkel naar den Pvegel der fchepping zig vormen kan, dan is dit zyn voorbeeld vry algemeen en duister E$ JSr.  RECHTSKUNDE a£> OP DE WETGEEVENDE RECHTSKUNDE. H ->t fhag verwisfclend geval Vervormt, verkneedt het gantsch Heelal, Schept dag aan dag behoeftigheden; De Wet die Griekenland bedagtj Die Romen tot haar grootheid bragt, Is al te fchaars gepast op hedendaagfche zeden. ■g ■ » Geen Wet is eeuwig, algemeen, Noch onverzeld van zwaangnêen, 'tZyn al flechts menfchelyke vonden. De blinde dwaaling heersclit wel meest In de eelfte vruchten van den geest, £11 houdt de groote ziel met kracht aan de aard gebonden; •a d- Gebruik fchept wetten en verbandt, ' f verouderd Wetboek van elk Land. Zy leent fomtyds van nagebuuren. Maar, die op d'aardfchen handel let, Ziet vaak de in 't Land gevormde wet, Ten besten van dat Land, het langst bcfleudig duwen. WH  io wetgeev. Rechtskunde* Wat moet hy die de Wetten geeft t Waar naar een volk in Vrede leeft, Dan wel voornaamentlyk betrachten ? Hy volg' den Wyzen Schepper naar, Zy fteeds cenvouwdig, rjtaarzaam, klaar, Eh doe, tot heil des Lands, zyn wil, als Gods wi! agterij  DERDE SAMENSPRAAK. over het Staatsrecht. Jus Publicum. INHOUD. Wat het Staatsrecht zy. - Wordt in algemeen en by* zonder verdeeld. _ Het algemeen Staatsrecht beflaat in de verpligtingvan den Souverain aan Gode en aan Zzyne onderdaanen. — Toepasjing deezer verpligting op de Souverainiteit van een Gemeenebest. — Pligten van de Onderdaanen jegens den Souverain _ Rechten van den SouVerain. — Het by zonder Staatsrecht is zeer omjlagtig. — Waarin voornaamentlyk beflaat. _ Toepasjing deszelfs op de Ryken Rusland, Engeland en Frankryk, als ook op bet Duitjcbe Ryk en de Nederlanden, Hulpmiddelen tot de kennis deszelfs. Komelis. "V^aar zullen wy deezen avond over fpreeken? Ernestus. Wy hebben in ons voorig gefprek de Wetgeevende Rechtskunde behandeld, thans zouden wy op dezelve allergefchjktst kunnen ÏWEfiüS AFDEEUHG. Q Jgj.  32 STAATSRECHT. laaten volgen de algemeerte grondflag, waar op de wetten door den Souverain gegeeven, cn door den Onderdaan geëerbiedigd worden. Leonard. Is die niet het recht der Natuur? Ernestus. Niet onmiddelyk , alhoewel het Natuurrecht in alle deelen der Rechtsgeleerdheid in aanmerking koomt, en het geen recht heeten kan, dat niet op de Grondwetten der Natuur gebouwd zy. Nogthans noemt men bet recht van Souverain en Onderdaanen, waarin hunne weerkcerige pligtcn aangetoond worden, met een byzonder Opfchrift: Het Staats ofgemeeni Recht {Jus PubticumO Petrus. Heeft dan niet elk Land zyn eigen en afgezonderd Staatsrecht? Ernestus. Schoon de algemeene verpligtingen van den Souverain en den Onderdaan in alle Ryken en Staaten dezelfde zyn, als zynde onveranderlyk op het recht der Natuur gegrond, zo is de wyze hoe die verpligtingen te volbrengen, in elk Land naar de byzondere vereischtens deszelfs, geheel van andere onderfcheiden; het eerfte wordt het algemeen {Jus Publicum Univerfale') en het andere het byzonder Staatsrecht (Jus Publicumfpeciale) genoemd. Kornelis. Heeft de Souverain dan eenige verpligting aan den Onderdaan? Ernestus. Maar Kornelis! dit is immers naauw'lyks vraagens waard. Ware dit niet zo, het gantfche Menschdom zoude aan de fkaffche en  STAATSRECHT. s3 en onnaruurlyke ketenen eener redenlooze v/illekeur gekluisterd zyn. Karei. Vader! Kornelis meent zekerlyk door zyne vraag,waarin de verpligtingvanden Souverain aan den Onderdaan beftaat. Ernestus. Dit is eene geheel andere, en veel redenlyker vraag, waarop fik UI. ook naar myn vermoogen dienen wil. De Souverain heeft dan eene tweeleedige verpligting, ééne aan Gode, en ééne aan zyne Onderdaanen. Aan Gode is hy de hoogfte dankbaarheid verfchul. digd, als door wiens goedheid en genade alMeen het beftier des Lands in zyne handen gefteld is, en hy daar door by uitzondering in de voortreffelykfte gelegenheid gekoomen is, om zynen medemensen wel te doen. Deeze dankbaarheid nuk an hy nietduidelyker doen blyken, dan door zyn gewigtig ampt naar den wil van dien God, van Wienhy in 't zelve gefteld is, te bedienen. Hy moet zig dan immer voorftellen de Dienaar des Volks, niet zyn Meester te zyn; maar nogthans zulk een Dienaar, als men in eenen Voogd over Minderjaarigen ziet, welke ten dienste van zyne onmondigen yvert, alle fchaden van hen afkeert, om zo veel mogelyk hun boven en ondermaansch geluk te bevorderen. Zyne twee de verpligting is hy onmiddelyk aan zyne onderdaanen verfchuldigd, door wier vreije keu» ze de magt over hen, hunne goederen en,ge-  34 STAATSRECHT. luk in zyne en zyner Nakomelingen handen gefteld is , niet om dezelve naar zyne willekeur en eigen nut te beftieren, want daar toe had het volk waarlyk geenen Souverain noodig, maar om het, zo alswy reeds aangemerkt hebben, ten voordeele des Volks te befchermen en te vermeerderen. Dit vertrouwen des Volks op zynen Souverain verpligt hem tot wederliefde, en moet zyn hart immer met het edelfte vuur van Vryheidsliefde en zugt voor 't Gemeenebest ontfonken. Deeze aandoening doet den Souverain het voorbeeld zyner Onderdaanen worden. Hy is fpaarzaam, maatig , deugdzaam , en voorzigtig , wyl hy tot geluk zyns Volks.dat hun eigen beeld in hem als in eenen Spiegel gewoon is te zien, deeze deugden in hen door zyn voorbeeld opkweeken wil; eindelyk de Perfoon van den Souverain heeft twee zyden, eene betreft hem zeiven als Mensch, en eene betreft het Volk als hun ooglyn: de eerfte zyde oeffent de Deugd uit liefde tot dezelfde, als 's Menfchen hoogfte geluk , en de tweede uit liefde tot dezelve als de bron des geïuks van den Onderdaan. Leonard. Maar wanneer de Oppermagt niet by eenen Perfoon huisvest, maar by voorbeeld, als hier te Lande ,by de Algemeene Staaten des Lands, hoe past men dan deezen regel op zulk eene Souverainiteit toe ? Ernestus. Zeer gemakkelyk, elk Landfchap by  staatsrecht; 3$ by ons, zendt Afgezondenen ter algemeene Staaten Vergadering , en deeze aldaar by elkanderen verfcheenen zynde , maaken als belast met de eisfchen en belangens der byzondere Landfchappen te famen den Souverain des Lands uit: als nu elk Lid derzelve de vereischten van eenen deugdzaamen Souverain bezit, volgt natuurlyk dat het gantfche lighaam der Staatsvergadering die vereischten meede bezitten zal; en dat de byzondere leeden die vereischten bezitten, is zo zeeker, als 't zeeker is, dat elk afgezant der Vergadering uit de eigen Regeering der Provinciën en Steden gekoozen wordt, wiens belangens hy natuurly- ker wyze behartigen zal. Leonard. Maar nu de pligten van den onderdaan jegens den Souverein, waarin beftaan die? Ernestus. De pligten van den Onderdaan jegens den Souverain zyn eerftelyk', zyne rechten te helpen handhaaven, hem de middelen tot onderhoud van zyn gezag in 't redenlyke te helpen verfchafFen,en de belastingen, welke ten nutte des Lands van hem gevorderd worden, zonder morren of aarsfelen op te brengen. Petrus. Welke zyn de eigene rechten van den Souverain? Ernestus. Deeze zyn eerftelyk, dat hy de regeering met recht van gezag oenenen mag, C 3 ca  36 STAATSRECHT. cn onder fchyn van willekeur, het best van den Onderdaan betragte; ten tweeden dar. hy in ftaat blyve, zyne magt ter handhavinge van de Rechtvaerdigheid en inneriyke rust zyner Staaten te gebruiken, waaruit twee andere rechten voortvloeijen, welker eene zig naar buiten en de andere zig naar binnen in den Staat opdoet: te weeten het recht van Oorlog en Vrede te maaken, wetten te ceeven en derzelver handhavers aan te ftelïen derzelver bedieningen te regelen, en hen te kunnen afzetten, ontflagen en Privilegiën te verleenen,te beloonen en te ftraffen, deftraffenop de misdaaden te regelen en af te fchaffen, vreemdelingen te naturalizeeren, Bastaardkinderen te echtten enz. DeByeenkomsten der ondergefchikte regeeringen te beroepen of te verbieden , geld te doen liaan, en manfchap ten oorlog, gelyk ook fchattingen te kunnen ligten, eigene goederen te moogen bezitten , en des begeerende eene wagt nevens hunne Perfoonen te moogen hebben. Leonard. Dit alles betreft het Staatsrecht in 't algemeen, maar welke zyn nu de kundigheden, welke tot het byzonder Staatsrecht vereischt worden ? Ernestus. Deeze zyn zo uitgebreid, dat het byzonder Staatsrecht veeier Ryken , als by voorbeeld dat van Engeland en van het DuitIcheRyk zo omilagtig is, dat het den gehee- len  STAATSRECHT. 37 Ien aandagt en het géheele leven van hen, die verpligt zyn om 'er zig op toe te leggen, mede fleepen kan. Perrus. Kunt gy ons niet eene kleine fchets van de kundigheden die daar toe vereischt worden, mededeelen? Ernestus. Het byzonder Staatsrecht van elk Land grondt zig in de Gefchiedenis deszelfs, waaruit men beoordeelt met wat recht en tot wat einde en op welke wyze de regeeringsform zodanig geworden is, als de tegenwoordige tyd die ons aanbiedt, hoe ze veranderd, vernieuwd, verbeeterd of verflimmerd is, welke nieuwe verpligtingen onder de Mo' gendheden in 't algemeen door Vredesovereenkomften en voor eiken inwooner in 't byzonder door nicuwlyks opgekomene behoeftigheden, gewettigd zyn. Op wat recht elke regeeringsfbrm eenige verandering ondergaan heeft, en wat de bepaalingen des gezagsvan de Gezagvoerders volgens de eigene wetten des Lands zyn, waarin de Regeerders overeenkomftig dezelve gehandeld hebben, en waarin zy van dezelve zyn afgeweeken, waar in tegendeel het volk de rechten van den Souverain benadeeld heeft, of door hem in hun . eigen rechten benadeeld is, en honderde andere befchouwingen, welke min of meer rechtftreeks tot het byzonder Staatsrecht be* hooren. —. C 4 Parut,  35 STAATSRECHT. Petrus. Kunt gy deeze kundigheden tot meerdere duidelykheid niet op zeekere bekende Staaten toepasfen? Ernestus. Zoo ik dit volleedig konde en wilde doen, zoude myn leven , dat ik nog een wyl tot UI. wezenlyker dienst hoope te genieten , veel te kort zyn, en het voordeel, dat 'er uit die kennisfe voor UI. geput kan worden is van zeer weinig aanbelang; nogthans om nog eenig licht voor UI. over het Staatsrecht te verfpreiden , zal ik eenige Ryken aanhaalen, in welke het zelve alleruitgebreidst en moeilykst te beoeffenen is, by voorbeeld: Het Staatsrecht in Engeland, waar door de Rechten van den Koning, die des Parlements en des Volks,welke allen onderfcheiden zyn, bepaald worden. Het Staatsrecht in Vrankryk, waarin het onderfcheid van de rechten des Konings, met die van de Prinsfen van den bloede, de Pairs, Parlementen , Bisfchoppen én Geestelykheid in aanmerking koomt en voornaamentlyk: Het Staatsrecht van het DvMfche Ryk, dat zó omllagtig en moeilyk om te beoeffenen is, dat het eene byzondere bevlytiging vereischt, om dat het Keizerryk als een verzameling van kleiner Staaten, die elk haar byzonder recht hebben, aan te merken is: welke te famen onder toezicht van een algemeen hoofd of eerften onder de Edelften, den Keizer nament»  STAATSRECHT.' mentlyk, verbonden zyn. Men moet dan iri het beoeffenen van het byzonder Staatsrecht van het Keizerryk agt geeven. 1. Op de Recejfus Imperii of laatfte Ryks* befluiten, een woord dat van het Latynfche woord r goeden of terug ivyken afkomftig is, om dat men deeze Ryksbefluiten by het verlaaten of befluiten van den Dieite of Ryksdag gewoon is te bekragtigen. 2. Sedert dat de Ryksdagen te Regensburg in Bêjeren gehouden worden, komen deeze Dietten in deplaatfe der Recejfus Imperii, en de Keizer, Roomsch Koning, of de Ryksvorsten en Stenden bekragtigen dezelve metbnngeza-)Het algemeen of flaatkundig recht van elk volk en inzonderheid van den Staat waar men zyn woonplaats vesten wil (ó)De Gefchiedehis der rechten, die den oorfprong van elke wet aanwyst en dus voldingt of zy op de tegenaWoordigë gefteldheid rechtvaerdig en nuttig is, dan niet. O) Het Roomfche Recht 't welkingantsch Euro." pa voorden grondilag der Rechtsgeleerdheid in 't gemeen wordt aangezien en dat uit Instellingen {Jnstitulioms') aanhangselen (Pandecla) wetboek QCodex~) en de Nieuwe Wetten (Novetfe)beftaat. (8) Het Duitfche Recht, waarvari nog eenige gebruiken alom verfpreid zyn- (9) Het Saxisch Recht,dat mede nog van nut weezen kan. f 10) Het byzonder burgerlyk recht van verfcheide Europifche Staaten.Cn) Het gebruikelyk Recht of de gewoontens die kracht van wetten verkreegen hebben ,(12) Het recht der  RECHTSGELEERDHEID. 15 'der Volkplantingen ,of zulke rechten als door het in bezit neemen van verre landen veroorzaakt worden, als is het zwarte Wetboek( Code Noii) der Franfchen in America. (13) Het Leenrecht, 't welk uit den aart der Leenen fpruit, en de onderlinge rechten van denLeengeever en Leenheffer beflist. (14) Het krygsïecht (15) Het Kooprecht, (ió) Het Wisfelrecht. (17) Het Myn-en Metaalrecht.(i8)Het Jagtrecht, (19) Het Canoniecq Recht der Roomschgezinden (2o)HetKerkelyk recht der Proteftanten. (2.1) De Wetten der Steeden, of Jhet municipale Recht. (2.2)De Proceffen die Voor de Rechtbanken ,van den Lande be-pleetenzyn, of worden. (23) De wyze van Procedeeren in rechten zo als in elke Landftreek geoeffend wordt. (24) De Praclyk of toepasfing van alle deeze verfcheide rechten op de voorkomende gevallen,welke men in 'tLatynPradentia Juridicialts noemt. (25) De Raadgever de Rechtskunde of de kennis der Regelen die men in het oog moet houden om eenuitfpraak in netelige gevallen te doen, en om den onerVaaren, die by den Rechtsgeleerden om raad komt, dezelve begrypelyk, eenvoudig en voordelig te geeven. (20) Het Zeerecht. {27) Het Crimineele Recht of dekennis der misdaadea cn ftraffen. Leonard, Welk een Doolhof! Kor-  ij RECHTSGELEERDHEID. KcrneHs. Zullen wy van deeze allen een korie fchets ontfangen. Ernestus. Dat is mynvoorneemen,om dat de Rechtskunde van een zeer nuttig gebruik inde maatfchappy is, en derzelver byzondere deeleri ons zelfs nog al hier en daar een vermaakelyk onderhoud kunnen verfchaffen: Hoor inmiddels myne gedachten over dezelve in eeri Versje: OP DE RE CHT SGELEERDHEIÖ* j^R-echtvaerdigheid befchermt de Maatfcfiappy Voor reedcnlooze en horfche Dwinglandy, Zy maakt dat elk van 't zyne zceker zy Voor Rovers banden. Onnozelheid is veilig door baar,macht; Het recht verbindt mei dwangclooze kracht, De Huid des Leeuws en zachte tataren vacht Met fterke banden. Met wetten, die natuur aan 't menschdom geeft. Of die het fchrander brein gevonden heeft, Tot heil van hem die naar heur regel leeft En fcbrik der kwaaden; Zy is de fteun der Stulp, de glans der Kroon, Men plaats' haar dan naast Godsdienst op den Throon , En eer' haar als de fcbenkfter van het loon Voor braave daaden.  TWEEDE 17 SAMENSPRAAK. OVER DE WETGEEVENDE KECiITSXU>iDK. QJurisprudentia Legifiativa) INHOUD. Waarom 'er telkens nieuwe Wettengemaiktworden, Moeijelyke taak des Weigeevers. Wat al tot de- ' zelve vereis ebt wordt. Regelen voor dewetgeeving uit de Eenvoudigheid - Klaarheiden Spaarzaamheid der Natuur ontleend. Van wat dienst de Giddelyke Wetten voor den Wetgeever zyn. De Zedelyke Wet kan niet door bet recht gehandhaafd worden. Wat Nut de Wetgeever uit de Wet der Natuur, de Geféiedkundeenbet Plaafelyk Recht trekken kan. ■ Karei. Wy zullen nu naai al!e gedagten iets over de Wetten leeren. Ernestus. De Wetgeevende Rechtskunde zal ons onderwerp zyn. Kornelis. 'Er zyn reeds zo veele wetten, en .Worden 'er nog telkens nieuwe gemaakt? Ernestus. De Wetten welke voor den eenen TWEEDE AFDEELING. ^ Land"  sa WETGEEVENDE Parus. Ik zou hier uit byna kunnen raaderj Waartoe de Klaarheid in de Natuur den Wet^ geever diendt Ernestus. De klaarheid is eene tweede en wezenlyke eigenfehap der wetten, men volgt in de meeste Europifche Staaten min of meer het Roomfche Recht en dat zelfde is in de Latynfche Taal alleen voorhanden. Het Corpus jurisof Roomsrh Wetboek is, by myn weeten» nimmer in eenige levende taal vertolkt cn nog^ thans zyn deeze Roomfche wetten de grondHagen van onze hedendaagfche Rechtsgeleerdheid , zy moeten ten regel dienen voor de daaden van elk onderdaan, vanonge!etterden,die dezelvennietverftaan en wier getal uimeemend groot is, by het klein hoopje dateenig.nut uit dezelve trekken kan en die even als de Egypi tifche Prieste ren hun geheim met eene ondoordringbaar fluiër dekken, op dat ze te meer gelegenheid zouden hebben om hunne Geld-, kisten ten kosten van het gemeen te verryken^ De Wet moet dan zo duidelyk zyn , dat niemand 'er uitbreidingen of verklaaringen op behoeft te maaken, 't geen de Souveraia niet dulden moet. Leonard Maar , daar de ftyl der wetten ZO d'odelyk en klaar behoort te zyn, dat ze ïig zei ven verkl- aren en 'er geene dubbelzinnigheden uit kunnen voortfpruiten, hoe om-? flagUg moeten dezelve dan niet zyn?  RECHTSKUNDE. 2.3 Ernestus De kunst van den Wetgeever beftaat in by deeze behoorlyke duidelykheideene kortheid in agt te neem en, die de wetten gelchikt maakt om Jigtelyk overzien en in 't geheugen gehouden te worden, naar de les van Hvra'Aus: Qukquld prcscipies esto hrevis, ut ci:o dièlcij Pcrcipiant animi dociles, teneantque fideles. in Arte Poëtica. Dat is; Wees kort in 't geen gy leert, zo worden in 't verjiand, Uw lesfen baast geval en duurzaam ingeplant. Daarom moet zig de Wetgeever onthouden van eenigermaaten redenen te geeven van zyne wetten, alzo het volk eerftelyk de wysheid van hem, dien 't de magt van wetten te maaken gegeeven heeitj volkomentlyk behoort te betrouwen en het tegen de waardigheid van den Wetgeever ftrydt, voor de oogen des volks, de beweegredenen van zyn gedrag in elk byzonder geval blootfe(lellen,en tentweeden: dat dit der Wetten eene al «e grootc uitgebreidheid zoude geeven. Petrus. Moet de Wetgeever hierin de Spaarzaambeid der Natuur niet navolgen? Ernestus. Juist hier in dat hy niets in het famenllel zyner wetten heezige , dan het geen volftrekt in het zelve onontbeerlyk is, gelyk B 4 ook  H WETGEEVENDE ook dat hy 20 min hst getal der wetten vermeerdere als maar eenigzins doenlyk is, alzo derzelver gering en voldoenend getal haare volkomenheid uitmaakt, daar integendeel haare overtolligheid eene dergrootite onvolmaaktheden in eene Regeering is. Men zoude in een redelyk eik quarto Boekdeel, alle de wezenlyke, noodige en grond wetten! van eenen Staar kunnen bcgrvpen. Elk Huisvader zoude zich met weinig kosten van zulk een Compleet Wetboek kunnen voorz-en h«-t zelve in zyne eigene taal leczen, aan zynekinderen Ieeren. en tot een leiddraad zyner daaden en die van zyn Huisgezin kunnen doen dienen Leonard. Zyn de Wetten die God zelve gegeeven heeft, den Wetgeever mede niet van veel . dienst? Ernestus. De verfhndige Wetgeever moet Zig zorgvuldig wagten van iets te gebieden het geen met de Goddeiyke Wet ftrydt de' wyl deeze van de Hoogfe Wysheid voortkomt en dat al wat tegen dezelve aanloopt, nietdan dwaasheid is, daar ook de onderdaanen ten ttnkften genomen, niet genoodzaakt zouden ÏVn om zulke geboden' te gehoorzaamen, die wet den wil van het opperfte Wezen, niet overeenkwamen, edoch veel dienst kan de Wetgeever niet van dezelve hebben, omdat de meeste der Godlyke Wetten over Gods! dienstphgten en voorwerpen die het gewee. tes  5.6 WETGEEVENDE Ernestus. De orde in de Natuur is flcgts eeri fchets der orde die hy waartcneemen heeft over 'talgemeen, maar in 't byzondermoethy de Wttder Natuur, de Gefchiedenisfcn en het Plaatfc/yk Retbt beftudeeren. Korncus. Is de Wet der Natuur dan ook geene Goddelyke vleten dus mede buiten bereik van den Wetgeever. Emcsms De Wet der Natuur is wel mede eene Goddelyke Wet, maar ze is door God zelvenin het hart van eik mensch ais geplant, en men moeë dezelve alternoodzaaklykst de kracht eener Burgerlyke wet byzetten cn de Wetgeever'moet dezelve niet alleen als de eerfte zyner wetten aanzien, maar ook door betge* zag van den Rechtbank haar onderHeunen, en metkrachtlge hand tegen de overtreders wapenen; want alle Regelen die aan de Rechtbanken wegens haare oordeelen voorgefchreeven zyn, mag men in den grond als zo veeïe wetten aanmerken en daarom moet hetNatuur en Gebruikelyk Recht, de kracht van gefchreeven wetten hebben. Het Recht der Natuur is zelfs boven den Wetgeever verheeven, hy moet het • allenthalven eerbiedigen, hy mag alle andere wetten en gebruiken veranderen of affchalfen, maar 't is hem nietgecorlooft aan het Natuurrecht de hand te liaan. Hy moet dit als den oorfprong en grondfiag vsjj alle de andere wetten befchouwen.  RECHTSKUNDE. 2.7 Karei. Waartoe dient de Gefchiedkunde den Wetgeever, Vader? Ernestus. De Gefchiedkunde geeftde beste regelen voor den Wetgeever aan de hand, men vindt daar in niet alleen de gevallen die gelegenheid tot fommige wetten gegeeven hebben, maar ook de uitwerkfelen die ze gedaan hebben. Dit zyn zo veele voorbeelden om natevolgen ofte vermyden; maar men moet de gefchiedenisfen met oordeel leezen, zonder zich optehouden met befchryvingen van veld - of zeeflagen enz. en'er met vlytdat geene inzien, 't weik onder de handen van een bekwaam man tot wezenlyk nut des menschdoms dienen kan. Leonard. Gy fpraakt nog van het Plaatfelyk Recht? Ernestus. HetPlaatfelykRecht,zo algemeen alsBurgerlyk,is eene onuitputtelyke bron voor de famenfteliing der wetten, maar men moet hierin zeeromzicfrig zyn, omdat, zo als wy reeds gezegt hebben, de Roomfche Wetten enz. eene menigte vanzaaken behelzen,die in elk ander Land overtollig en fchadelyk konden zyn, daarom zegt Montesquieu, met veel reden; dat de Wetten zo eigen aan 't volk, voor *t welke zy gemaakt zyn, moeten weezen,dat het een ongemeen geval is, als die van de eene Natie op de andere pasfen, en waarlyk de meeste wetten der oude volken, de Romeinfche ia-  29 WETGEEVENDE inzonderheid, zyn weinig toepasfelyk op de gelegenheid van het hedendaagsch Europa, eri 'tis een tè grcot mistrouwen op zig zeli en , van zig onbekwaam tegtlooven ,to( het maaken van goene Wetten voor een Land dat men kent, zonder behulp der oude wegwyzers, want het is in 't algemeen de menfehelyke rede die den geheelen Aardbodem beftiert en moet beftieren, de wetten zyn niet anders dan de toepasfing van deeze Rede op byzondere voorvallen. Petrus. Dan is 't ook mogelyk dat dezelfde Wetgeever eene wet vernietigen en weder eene andere en fomtyds tegenftrydige maaken kan. Ernestus. Zeekerlyk. De voortellende tyd baart agtereenvolgende gebeurtenisfen, deeze gebenrtenisfen ver: n eren de gedaante der Waereld en deeze verwisfelingen verkeeren de gelegenheid cn telangens der volken: men moet zig daarem niet inbeelden, dat meneer* wige wetten maaken kan, wetten die beftendig zyn voor een volk, zo lang het beflaat, daarom moet de wergeeving geduurig zyn , en bet oppergezag moet de wetten naar maaten ze gebrekkig worden, affchaffèn enwedernicuweinderzelver plaats ftellen,die naar de daadclyke behoeftens des volks ingericht zyn. De Dichtkunst mag zig dan wel in deezer voegen over de W7etgeevende Rechtskunde uir> laaten; Q &  42 STAATSRECHT. van Baden 1714. die van We enen 172.5, en zelfs het Pyreneeseh en Akens Verbond, enz. 8. Voorts heeft men boven deeze gefchreevene Wetten nog eenige Gewoontens, welke kragt van wetten verkregen hebben in agt te neemen, en weike voornaamentlyk op het aanftellen van Keurvorsten, Opper-Amptenaaren en het afzenden van Afgezanten op de Ryksdagen en aan vreemde Mogendheden enz. betrekking hebben , als ook de Officia Palatina of bedieningen des Keizerlyken Hofs, als waarin de eene Ryksvorst, by voorbeeld, in groote plechtigheden het ampt van Schenker, de andere dat van Kamerheer enz. fchynt te bekleeden. Nog behoort men te letten op de befluiten van het IVeener Hof, aïs de grond der (Jura refervaia Imperato ris,) eigene rechtendes Keizers enz. q. Eindelyk koomt het Staatsrecht mede ten laatften in de regeling van de bedieningen en voorrechtten van de Geestelyke Keurvorsten in 't algemeen en dat van elke derzelve in 't byzonder, ter fneede; waar by men voegt de rechten derKerkelyke Vorsten, Aartsbisfchop. pen, Bisfchoppen , Suflvagaanen , Metropolitaanen , Abten en andere Geestelyken des Ryks, gelyk ook de byzondere rechten der Waereldlyke Vorsten , Ryksgraven , mindere Edelen en Ridders van dit zo magtig en uitgeftrekt Ryksgebied, by alle welke een Staat- kun-  STAATSRECHT. 45 kundige een oneindig getal onder verdeelingen, die elke weder haar onmisbaar nut kunnen hebben , kan voegen ; maar die ons, die een te groot veld te bewandelen hebben, Hechts op den weg zouden te rug houden, zonder eemg vermaak of nut aan te brengen. Leonard. Dit isookwaarlykeeneonoverzienelyke ruimte van kundigheden. Is het Staats* recht van ons Land mede zo ingewikkeld? Myn Heer! Ernestus. In lange niet, als zynde onze Staat zo zeer niet faamgefteld , nogthans ons Staatsrecht is-weder ingewikkelder,dan dat der Monarchyen , alwaar alles door ééne hand beftierd wordt, en dus alle rechten en weiten eenvouwdiger zyn. Kornelis. Waar is dan het Staatsrecht 't allerminst omflagtig ? Ernestus. In Rusland by voorbeeld, wyl de Regeering aldaar volkomen Monarchaal genoemd kan worden. Petrus. Welke zyn de voornaamfte Hoofd* deelen en onderzoekpunten van het byzonder Staatsrecht der Vereenigde Nederlanden ? Ernestus. Wanneer men het Staatsrecht onzes Vaderlands beoeffenen wil, zy het eerfte werk, i. Het recht, waar mede de Cattèn, uit hun Land verdreven zynde , honderd Jaaren vdóf de gemeene tellinge, deeze Landen in bezit TWEEDE ArDEELING. J)  44 STAATSRECHT. namen, dat zeekerlyk het Recht der Natuur was, wyldeeze landen ten dien tyde nog woest en onbekend , en eerst door hunne arbeid vrugtbaar en dus een gewrocht van hunne vlyt geworden zyn. a. Het Recht, waar mede de Romeiren hen cynsbaar aan het Ryk maakten, als hebbende hen door dwang van wapenen overheerd. 3. De overgang deezes Lands in de handen der Franken, en de rechten der Frankifche Koningen en Keizeren, die hier uit op deeze Landen ontilaan zyn. 4. De Rechten der Graaven, die Karei de Kaak over de Nederlanden aanftelde, en de weerkeerige rechten des Volks tegen hen, die naderhand door de magt der Graaven in verval geraakten, welke eindelyk eene foort van onbeperkte magt, ter vergoedinge van de Privilegiën, die zy den Lande verleenden, zig aanmaatigden. 5. De geheele affchaffing dier magt by den afftand der Nederlanden , door Philips den Vierden, Koning van Spanje, delaatite, die den Naam van Graaf van Holland zig zoude hebben kunnen toeëigenen, en welke naa een tagtig jaarigen Oorlog ons Land vry en onafhanglyk verklaarde. ó. De Rechten der Stadhouders, welken, wanneer de Regeeringsvorm in eene Republiekaanfche herfteld was, het toezigt over de Landen Zeemagt van den Staat aanbevolen werd, en die in  STAATSRECHT. 43 in alle Landsbefluiten gekend en geraadpleegd werden,uit verplichting jegens denEdelmoedigen Willem I. van Oranje , welke zyn eigen welvaart en goederen verpande, om het Land uit de drukkende Spaanfche llaverny te verlosfen. 7. Het Verbond, dat vyf Gewesten, welke het met Oranje hielden, onderling op den 23ften January 1579. te Utrecht flooten, en dat de voornaamfte grondflag van 's Lands Vryheid uitmaakt, bekend onder den naam van Unie van Utrecht. 8- Eindelyk de byzondere Vredeverdragen, welke ons Land met Spanje, Frankryk en Engeland op onderfcheidene wyzen en tyden heeft aangegaan, en onder welke inzonderheid de vry verklaaring des Lands by den Vreede van Munster 1648..met Engeland, de Vreede met Cromivel 1654. en die van Breda 1667: die' van Westmunfter 1Ó74. niet Vrankryk te Nimwegen 1678. te Utrecht 1713. te Aken 1748. en eindelyk de Vreede met Engeland, en deszelfs 0vereenkomften, welkers bepaalingen thans zo als U Ed bekend is, nog onbefioten hangende zyn, en waaraan wy eene fpoedige vervulling te gemoed zien. Karei. Vader zal ons nog met één woord gelieven te verklaaren, wat men door het groot Privilegie van Maria van Bourgondiën. De Unie van Utrecht, de Pragmatique Sanclie, het Eemvig D % Edicl  46 STAATSRECHT. Edicl en het Traflaat van Cromivel verftaat, ik" heb daar wel veel van hoeren fpreeken, maar wenschte gaarne 'er een weinig duidelyker van onderricht te zyn. Ernestus. Als gy 's Landsgeschiedenis flechts vlytig beftudeert, zult ge welhaast deeze zaaken in hun onderling verband met de geheele Gefchiedenis beetcr leeren kennen, als ik ze UI. ftuksgewyze verklaaren kan. Kornelis. Ja maar, Myn Heer! dit kan U Ed. Zoon , wyi hy tot de Studiën opgeleid wordt, beeter doen dan wy. De tyd dien wy tot die ons zo aangenaam gezelfchap gebruiken, is de eenige die ons overfchiet tot de Letteroefeningen, behaiven een gering morgenuur; en 's Lands Gefchiedenisfen zyn zoomflagtig, dat ze een grcot vak van 's Menfchen leeven vervuilen kunnen ,om ze grondig te onderzoe-, ken. Leonard. Dat is wezenlyk zo, men kan weinig met éénen Schryver in zo eene taak uitvoeren, en wie febrikt niet voor alle de deelen van Hooft, de Groot, Bor, Aitzema, van Meeleren, en de een-en-twintig deelen van Wagenaar \ Ernestus. Dit ftemme ik UI. volkomentlyk toe, en myne eisch, als ik UK het beviyeigen van'sLands gefchiedenisfen aanraade, is niet, dat ge al de Gefchiedfchryvers onzes Lands doorleezen zult. Neen, een fchraal voordeel zoude  STAATSRECHT; O P H E T STAATSRECHT. In *t wel geordende geheel, Heeft elk zyn toebedeelde deel Van Goedren, Eer en Pligtbetooning. Elk wezen heeft Zyn eigen recht, Zo blyve elk onderdaan gehecht Aan deOvrigheên, des Lands Regeering, Staat of Koning, Zo blyv' de nuttige Oppcrmagt, Tot 's Menfchen welzyn uitgedagt, Oin 't Maatfchappylyk kwaad te weeren. Het Volk gaf 't ftuur van Stad en Land Den Aardfchen Goden in de hand. Om min als Heerfcheren dan Vadren te regeeren ; Maar dankbaarheid beziele 't kroost. Door hen in tegenheen getroost, Befchermd en van gevaar ontheven. Geef dan uit pligtverbindtenis Den Keizer, dat des Keizers is: Zo kunt ge oprechten dank, 6 Volk! aan Gode geeven. Hoe grootsch is niet de Ileerfchappy! Zy koomt der Godheid nader by, D« Wan.  53 STAATSRECHT, Wanneer zy 's Menfchen zaak verdeedigt. Elk onderdaan zy dan bedagt, Dat Hy, die de OveTheên veragt, Zyn God in 't aanzicht tergt, zig zeiven hoogst beleedig*. VIERDE  VIERDE SAMENSPRAAK. over het Roomsche en Burgerlyke Recht. ( Jus Romanum & Civile.") 1 ■ 1 - INHOUD. Het Roomfche Recht is niet het Recht der aaloude Rameinen. Verdeeling des Burgclyken Rechts in Hebreeuwse!:, Grieksch, aaloud Romeinsch, vóór-Justiniaansch , Justiniaanscb, en Naa-Justiniaanscb Recht. Wetten van Mofes. Draco, Solon, Lycurgus,Numa,en Servius Tullius. Raadsen Volksbefluiten. Wetten der Tienmannen. Wet der Twaalf Tafelen. Pratura en Cenfura. InfiellingenderRomeinfche Ridderfchap. Flaviaansch en Mliaanscb Recht. Lex Regia. Wetten van Vefpajianus en Hadrianüs. Gregnriaansch, Hermogeneaanscb en Theodofmanscb Wetboek. Wetten van Kei' zcr Jujlinianus, boe famengefield en Corpus Juris genoemd. Worden verdeeld in Inflitw ten, Pandeclen, Codex en Novellen. Bew zelingen in dezelve. Aanwyzing, hoe de Wetten aangehaald worden. Gefchiedenis des Roomfchen Rechts naa den tydvan Juflinianus, Bajilica en NovellaLeonis. Stichting der Rechtsgeleerde Schooien en aanwyzing , boe men in de Studie des Roomfchen Rechts te iverk moet gaan. E> nes lus»  54 R O O MSCH en Ernestus. JLjlet Gemeene of Staatsrecht nu afgehandeld zynde, geleidt de orde der zaaken ons thans tot het byzonder Burgerlyke of Roomfche Recht, waar naar degefchillenover bezittingen, fchulden, Erfenisfen enz. beflist Worden. Kornelis. UE hebt ons, over de wetgeevende Rechtskunde fpreekende, geleerd, dat gecne wet goed zy, dan die in het Land zelve, waar voor zy dient', gemaakt zy. Hoe kan men dan hier te Lande met de Rechten van Oud Romen te recht geraaken. Ernestus. Uwe aanmerking, Kornelis! is zeer grondig, en verheugt my over uwe oplettenheid: Mtar voor eerst is het thans zo genoemde Roomfche Recht niet dat der Oude Romeinen, en ten tweeden fpreek ik het gantsch niet vry van voor ons Land onnutte Inftelüngen, en myn gezegde; dat eene wet, die in het Land gemaakt is, voor dat Land de aüergefchikfte zy, blyft, hoe zeer het Roomfche Recht ook door gantsch Europa ingevoerd is, nogthans haar volle kragt behouden. Leonard. Alhoewel het Roomfche Recht juist niet dat zeiveder Romeinen is, zullen 'er nogthans wel eenige wetten of inftellingen uit de Rechten der oude Volken tot ons naagebleeven zyn,  BURGER.LYK RECHT. 5$ zyn, die de oppervlakkige kennis derGefchiedenis van het Burgerrecht aller volkeren eenigzins noodzaakelyk maaken. Ernestus- Gy wilt dit voorltel zekerlyk door eene korte opgave der gcfchiedenis beandwoord zien. Is 't niet zo? Leonardl Leonard. Wy Rellen dit volkomen in U Ed. beleefdheid ; maar ik denk, dat 'er in 't algemeen naar verlangd wordt. Petrus. Niet zonder grond, Leonard! Ik althans voor my heb hier over weinig geleezen, Karei. Vader zal wel zo goed zyn, om 'er ons een korte fchets van te geeven. Ernestus Gy weet dat ik UI. in alles naar myn vermogen tragt te geryven. Het Burgerlyk Recht dan wordt in 't algemeen in Hebreeuivsch , Grieksch , Oud Ro■meinscb , voor - Justiniaanscb, , Justiniaanscb en naa Justiniaanscb (Ante Justinianeum, Justinianceum & Poji-Jujlinianeeurn) verdeeld. Onder het Hebreenwfche Burgerlyk Recht kan mea het oudfte Burgerrecht begrypen, dat zonder twyffel dat is, 't welk de Hebreen van den hoogften Wetgeever ontfangen hebben, en in de vyf Gefchiedboeken van Mofes ingelascht is. Over deeze Rechten kan ik UI. geen' beteren Schryveraan de hand geeven, dan den Geleerden J. D. Micbaëlis, welke hier over twee alomberoemde werken heeft in 't licht gegeeven, van welken ée'n over de Huuwlyks Wet-  56 ROOMSCH kh Wetten en het ander over het Burgerrecht onder den ty'tel van Mqfaïescb Recht handelt. Van de Rechten der Egyptenaaren zyn nog eenige overblyffelen in Herodoius en andere Schry vers van dien aart voorhanden, gelyk ook van de Wetten in Griekenland door denftrengen Draco te Atheenen ingevoerd, die de doodftrafop 't geringfte misdryf Relden, en welke naderhand door Solon verzagt werden , gelyk ook die der Spartaanen door Lycurgus, en die van Loeren door Seteucus ontworpen. Het Recht der oude R.omeinen moet voorts in verfcheidene tydvakken (Periodi} afgedeeld worden, te weeten (O eerftelyk onder de Koningen komen ons voor Numa Pompilius, die het Geestelyk en Volker-recht, en Servius Tullius die het Burgerlyk Recht behartigde. (2,) Naa de verdryving der Koningen, treffen wy de Burgemeesteren (Confides~) aan, die onder toezigt van den geheelen Raad (Senatus) wetten gaven, die men Raadsbeiluiten (Senatus Confuha) noemde. De veele oneenigheden egter tusfehen voornaame en mindere lieden bragten het beflait ter rypheid, om door drie afgevaardigden, Solons wetten en die van andere Wetgeeveren uit Griekenland te doen af haaien, en uit deeze en de reeds voorhanden zynde, eene verzaameling van Wetten voor het Roomfche Gemeenebest te fmeeden. Daar toe werden de Tien-  BURGERLYK RECHT. 57 Tienmannen, welke de wet'maakten (Decemviri tegum ferendarum') beftemd. Hermodoxuseen verdreeven Epheflër, ter wiens eere naderhand een Pronkbeeld opgerigt werd, diende hen ten Taaisman ; hunne eerfte arbeid kwam in tien koperen Tafelen op de Gerechtsplaats (Forum'), en in het daarop volgende Jaar kwamen 'er twee nieuwe tot volledig making der tien eerfte by. Deeze is de alombekende Wet der . twaalf Tafelen (Lex duodecim Tabularum) die door den Redenaar Cicero, zo zeer hoog gefchat werd. Edog deeze Wet was voor de laaterc tyden, waarin het Roomfche Gemeenebest al meer en meer uitgebreid werd, al weder niet genoegzaam , 'er kwamen nieuwe Gerechtelyke bevelen op de baan, als waren die der Prcvtura en Cenfura; en de geboden dcr JEdiles en Prcetores (Edicla Prcetorum Ö" Aïdilium') kreegen mede kragt van wetten; by welke dc Patricii of Roomfche Ridderfchap gewyde engemeene dagen (Dies faflos Ö" nefaflos) voegde,gelyk ook de Gerechtsinftellingen en gebruiken, die Cnejus Flavius in ééne verzameling, genoemd het Flaviaanfche Recht (Jus Flavianum), te famen in 't licht gaf, 't welk door het üïliaanfche Recht (Jus AElianum), door Sextus jEHus byéén vergaderd, gevolgd werd, en Tiberius Coruncanius begon ten dien tyde de Rechtsweetenfchap voor 't eerst in 't openbaar te onder-  5S R O O M S C H en derwyzen, Vervolgens geraakte de Heer* fchappy der Romeinen in handen der Keizeren. Augustus behield in het éCne Raacls- en Volksbeflüit QSenatus Con/uhum & Plebifcitum) naa het ander de volmagt in handen, waarom die allen te famen vergaderd zynde de Koninglyke wet Ctex Regia) genoemd werden. Onder Zyne Regeering ftiehtten de Rechtsgeleerden M, Ant. Labeo, die op eene vernieuwing der wetten aandrong , en C. Antonius <^ptto, die voor het behoud der oude wetten hevig ftreed, twee van meening verfchillende Seften n de Rechtsgeleerdheid. Onder de volgende Keizeren was de Wetgeeving dan eens meer, dan weder eens minder in de magt van den Raad en het Volk. Vefpafianus vergaderde voorts alle de verordeningen ( Conftitutiones Printipi;m) van den aanbeginne des Staats byeen. üadriav.us wilde een tweede Numa worden, voerende een nieuwe gerechtsform in, en laatende in plaatfe van de veranderlyke Gebodfchriften (Edicla) een onveranderlyk Gebojfchrift (Edi&um perpetuum) famenltellen, het welk door de Romeinen als een nieuw burgerlyk Wetboek {Corpus Juris Civilis) geagtwierd. De Senaius Conjülta en Plcbifcita hielden toen geheellykop, en in haare plaats traden de Keizerlyke Inftellingen. In deeze hernieuwde Eeuw en tweede tydvak der Romemfche Rechts-  BURGERLYK RECHT. '@ Rechtsgeleerdheid bloeiden de beroerndè Rechtsgeleerden Sexiut Pomponius , Cujacius; Papinianus, Ulpianus , Juiius-, Patilüs, Modefltnus en anderen; ten tyde der groo'te Staatsberoerte werd het Recht te Beryten, Romen en Conflaniinopolengeleeraard. Conflaminus deGrooit begon vervolgens het Recht der Christen Kerke in orde te brengen. Dit bewoog de Rechtsgeleerden voor 't behoud der Rechtsweetenfchap te zorgen, met die in famenftellen te brengen, aan welke poogingen het Gregoriaansch en Hermcgeneaanscb Wetboek (Codex Gregorianus Ö" Hermógeneanus) hun beftaan te danken hebben. Het eerfte derzelve beftond in alle de Inzettingen van Keizer Ha~ trianus at tot op dien tyd, en droeg den Naam van zynen verzamelaar Gregorius. Het tweede is eene naleezingop het eerfte , en bevat voornamentlyk de Inftellingen van Keizer Diocletianus, welké door Hennógenes vergaderd werden. De jonge Tbeodoflus en Valentinianus lieten de groote menigte derlnftellingen naauwkeurig onderzoeken, en uit dezelve eene keuze gedaan hebbendé, gaven zy, om alle verwarring te verhoeden enfiechts zekere Rechtsgeleerde uitfpraaken te doen gelden, eenê verzameling der Wetten federt den leeftyd van Conflaminus af in het licht. Dit geagt-te WTetboek wordt het Tneidofiaanfihè Wetboek ( Codex Tbeodeflanus') genoemd , 't wel» ÏWEED5 AFDEELINO. g KS"  6a ROOMSCH b» kc ia het Westen zelfs van de Oflrogothen, erf in Aftïca door de Wandaalen ten richtfnoer is aangenomen. Tot zo verre gaat de gefchiedenis der Roomfche Rechtsgeleerdheid vóór de tyden van Keizer Jufiinianus, welke naderhand de vernieuwer des Rechts geworden is en wiens inzettingen men thans onder den Naam van het Roomfche Recht nog in veele gevallen eerbiedigt. ■ Petrus. Wras Keizer Jujlinianus dan beter Wetgeever, dan alle zyne voorgangers? Ernestus. O neen ! Hy kan zelfs niet eens onder de Wetgeevers gefteld worden, als behoorende Hechts onder de verzamelaars van te vooren gemaakte wetten. Leonard. Hoe hééft de famenftelling van dit Wetboek zig dan toegedragen? Ernestus. Op bevel van Keizer Juflinianus en onder het opzigt van den Rechtsgeleerden Tribonianus, werd in het Jaar 529 door een tiental Geleerden een Wetboek bearbeid, 't welk uit de drie, die toen reeds voor handen waren, getrokken en met eenige byvoegfelen tot twaalf boeken gebragt werd : deeze twaalf boeken maaken nogheeden het eigentlykelighaamdes Wetboeks (Codex) uit: naaderhand lagen zeventien Rechtsgeleerden de hand aan de verouderde wetten hunner voorouderen, en maakten uit dezelve een getal van vyftig boeken, welke naar het Latynlche woord digtrere, 0!t orde  BURGERLYK RECHT. 6t •ode brengen , fibikkcn) Digefla , en mar de Griekfche woorden Pan en Decbomai (alles en bevatten ) PandeBa of alles bevattende boeken, genoemd werden: vervolgens koozen deeze Geleeaden , inzonderheid uit de Schriften van den Rechtsgeleerden Gajus, vier boeken uit, welke ze Inftellingen (Inflitutiones) noemden,' en die ze op vierpergamente rollen fchreeven, en voor de beginfelen der Rechtskunde uitgaven. Alle deeze Wetten werden te famea in Ao 533 gemeen gemaakt; edog in volgende Jaaren weder onderdrukt, immers met nieuwe Inftellingen en Rechtsbeflisfingen (De* cijtones) vermeerderd, welke allen byeen onder den Tytel van bet Wetboek der herbaalde voorleezing ( Codex repetitie prceleBionis ) in twaalf boeken vergaderd en in het Ryk alomme werdert ingevoerd. Kort daar op gaf de Keizer nog eenige verordeningen uit, die onder den naam van nieuwe wetten (Nevelig) by deeze verzameling gevoegd werden, waar door die toen den naam van het ligbaam der Rechten (Corpus Ju-ris}. verkreeg; waar van de Inflitutiones door Theo* philus en de Pandetla door Thalelaus in de Griekfche Taaie overgezet wierden, v/ant de Latynfche taal moest ten dien tyde in het Westen nog voor de Griekfche , die aldaar veel meer in gebruik was, terugge ftaan. Zie daar, hoe 't zig met de fameMelling van het Codex jfuJUnianeeus hebbe toegedragen!  6t ROOMSCH e« Leonard. Zo beitaat dan het Wetboek van Keizer Juftinlaan uit vier boeken van ïnftituten, vyftig Pandedten en één boek der Novellen. Dit Wetboek moet zekerlyk ongemeen verftandig opgefteld zyn, dat het de aandagt van zo veele Rechtbanken eenen zo langen tyd heeft kunnen bezig houden. Ernestus. Eene eensgevestigde gewoonte is hier meer de oorzaak van , dan de waarde deezes werks; want buiten dat het waar blyft,dat wetten, die bepaaldelyk voor zekere Landen gemaakt zyn, op geene andere Landen en Zeden pasfen, zo is dit Wetboek nog daarenboven met zulke beuzelagtige en overtollige uitdrukkingen opgevuld, dat men er in befchaafder Lettereeuwen met recht mede fpotten kan; by voorbeeld, is 'er wel iets onnozeler, dan het geen men vindt onder den tytel der wet over de Vaderlyke magt (de patrid poteftatet te weeten: De Vader verliest de magt over zynen Zoon op verfchtidene zvyzen: eerftelyk als de Vader Jlerft, en ten tweeden als de Zoon ft erft enz. Zie daar eene waarheid, die men immers zonder het gezag van den Roomfchen Keizer naauwlyks zoude durven gelooven! Petrus. My fchiet te binnen eens te hebben hooren verhaalen van zekere Magiftraat eener Stad, welke by de plegtige intreede vaneenen Vorst, zig verfchoonde om negen en der» tig redenen het gefchut niet te hebben kunnen los-  BURGERLYK RECHT. Ö3 losten, waar van de eerfte was, dat ze geen gefchut hadden. Ernestus. Gy doet my glimlagchen, Petrus! 't Is juist zo met deeze Wet gelegen! Kornelis. UE noemde daar een Tytel van eene wet, maar zoude U Ed. de moeite wel willen neemen van ons eens een bericht te geeven, hoe de Wetten door de Rechtsgeleerden aangehaald worden, ik kan daar geen begrip van krygen. Ernestus. De Injlituten worden aldus aangehaald : uit het Proëmium of voorwerk derzelve , plaatst men eerftelyk het Paragraaphteeken (§) voorts het getal des Paragraaphs, het teeken der Inftituten (I) en eindelyk het teeken van 't Proëmium; by voorbeeld: § 4. I. Proëm. Naa het Proëmium volgen de vier boeken der Inftituten, welke elk in een opfchrift, Voorwerk en Paragraphen verdeeld zyn: wil men het voorwerk (Proëmium) of begin (Principium) eens tytels aannaaien , dan zet men e*rst Pr. daarnaa I. of Inft. en eindelyk de opgave des Tytels; by voorbeeld : Pr. I. de inoff. Tejlament. Wanneer de aanhaaling uit een Paragraaph gemaakt zal worden, dan zet men eerst het Paragraaph-teken, voorts het getal des Paragraaphs, en eindelyk de opgave des Tytels; by voorb. § 3. /. de Jdopt. § uit. I. de Nupt. het getal der boeken en Tytels Wordt 'er niet by geplaatst. E 3 De  6X KOOMSCH en De Panckc~ien worden aldus aangehaald: eerst fielt men een L. datLcr of Wet beduidt, met het getal der Wet, daar naa een C. ofwel Coa\ dat Codex beteekent en eindelyk de opgave des Tytels; by voorbeeld L. 7. 'Cod. de Epifcop. And. het getal der boeken en tytels wordt me de niet opgegeeven, ten zy men eene Wet uit eene der drie laatfte boeken aanhaalde. De Pandeclen worden ook wel met de Letteren ff. en met de Grieksche Letter S uitgedrukt, en bet is zeer raadzelagtig, wat deeze ff en 2 beteekenen, egter het naaste gevoelen is, dat ze van de Griekfche letter pi (p~) met een teeken van abbreviatie boven dezelve aldus * , door verzuim en onoplettenheid der overfchryvers gebooren zyn. De Novellen vereisfehen weder eene andere behandeling. Men plaatst eerftelyk N. of Nov, dan het getal der NovelLv, vervolgens C. of Cap. dat is Caput (Hoofdftuk}, en eindelyk het getal deszelfs. In verfen of Paragraphen verdeeld zynde , plaatst men nog een V. of %. en daar naa de woorden, waar mede dit vers aanvangt; by voorb. C,I. V.Jic tarnen&cr. Wil men toonen, dat men het door het gebruik geWettigde affchrift, dat in het Corpus Juris gevonden wordt, en dat onder den Naam van Autkentica Collatio bekend is, aanhaalt, dan plaatst men eerst het woord Auth. of eene A. met de beginwoorden; waarop dan het teeken van  BURGERLYK RECHT, 65 van den Codex en de opgave des tytels volgt, in dee7en fmaak; Autb. ex c.iufa, Cod, de liber. prat. & exbered Kornelis. Zyn 'er naa Jaflinianus nog Rechtsverzamelaaren opgeftaan ? Ernestus. Ja. BaJlHus Macedo verzamelde in de negende Eeuw uit alle de voorgenoemde werken een Grieksch Handboek , 't wc\k door het groot gebruik der Griekfche taaie in het Oosten noodzaakelyk gemaakt werd, en zyn Zoon, Leo de IVyze, bragt eene volledige verzameling van zestig boeken onder den tytel van Keizerlyke Inftellingen (Toon Bajilicoon Diataxeoon) in den Jaare 880 by een. üeeze zyn de zo zeer beroemde Bajlika, welke door 's Keizers Zoon Conftan'inus Porphyrogeneta in A°. 910 ten tweedenmaale 't licht zagen. Voorts heeft Keizer Leo nog een Wetboek naagelaaten, dat ten tytel voert Leonis Pbilofophi Novelles Conftitutimei Grcvcz, en deeze Novelles worden even als die van Jujliniaan aangehaald, egter met dit onderfcheid, dat men 'er het woord Leonis agter voegt, by voorb. Nov.Leon. of Nvella Leonis, Karei. Maar, Vader! kwamhetJuftiniemscb Recht door deeze byvoegfelen niet eenigzins in onbruik ? Ernestus. In 't westen gebruikte men gedeeltelykhet Theodofiaansche en gedeeltelykhety::/tiniaanfebe Wetboek, maar de PandctkngeraakE 4 ten  W ROOMSCH en ten eenigzins in vergeetenheid, tot dat Keizer Lotbarms by de verovering der Stad AmalpH Ao. ii37. een affchrift derzelve vond, dat niet lang naa de eerfte uitgave van Jufliniaan moet gefchreeven zyn geweest, 't welk hy aan de Stad Pi/a fchonk, yan waar het naar Florence gebragt werd, alwaar het nog heden als een groote zeldzaamheid den vreemdelingen geloond wordt. In de Xïle. Eeuw kwamen de JpandeElen weder geheel op de been. Wernerus een Duitsch Rechtsgeleerde las daar over te "Bologne met grooten toeloop, en Richtte aldaar de eerfte School, waar men kleine nooten CScbolia~) over de wetten maakte. In de XII. Eeuw ontftond de tweede Schoole onder het "beftier van Aecurf.us, die de wydloopigfte aanteekeningen over het Wetboek vervaardigd heeft: van dien tyd afkwamen 'er Wetboeken met aanteekeningen ( Corpora Juris GloJJata ) ten voorfchyn. In de XIVC. Eeuw ftichtte Bar^oltis eene Schoole van Wetuitleggeren (Cbnzmentatores) en voerde eene redenkundjge fpitsvindigheid in de Rechten in, zyn beroemdfte Leerlingen waren Baldus , Majenus, enz. In de XVI. Eeuw teelden de Schooien eindelyk de groote Rechtsgeleerden Alciatus en Cuja* tius,óiet onderfteund door oordeelkunde, Taalkennis en goeden fmaak, een helderen fakkel in de Rechtsweetenfchap opftaken , gelyk ook de beroemde Mannen Auguflimis, Balduinus, Brisfo*  BURGERLYK RECHT. Brisfonius , Brunnemannus, Bynkershoek , D, en J. Gothofrcdus, Holoander, Hottomannus, Merula,Nood, Otto, Schneideivinus, Tiraqueüus, Vinritus , Zazius en den Nederlandfchen Raadsheer van Zuicbem, die allen onder dit getal behooren. Van dien tyd af werd het Roomfche Recht alom ingevoerd, en 'er kwamen Commentarien op alle de deelen van het Justiniaanscb IVetbo&k. in 't licht, welker verzameling en verftandige uitkeure den Rechtsgeleerden niet weinig in zyne uitgeftrekte ttak bevorderlyk zyn. Leonard. Het Roomfcbe Recht moet dan zeker mede eene zeer omilagtige en moeilyke ftudie vereisfchen. Ik bid U, myn Heer! verklaar ons toch, wat de gemakkelykfte en vorderlykfte wyze van ftudeeren in deeze Weetenfchap zy. Ernestus. 't Valt zeer moeilyk daar toe dq beste wyze aan de hand te geeven. Alleenlyk op het Roomfche Recht blindelings te fteunen, is zig op een zwakken riet/laf betrouwen, alzo men gevaar loopt van zynen fmaak en geheugen ten kosten van het zo Heilige Recht, door eene menigte van beuzelingen en tegentirydigheden te bederven. Men kan het nogthans niet volftrekt misfen , om dat het alomme in gebruik gebragt is, en wy nog geen beeter Wetboek bezitten, waarom men zig vooral door de gezonde Reden in de Studie des Roomfchen Rechts moet laaten geleiden en voornaamentE 5 lyk  ö8 ROOMSCH en lyk de Gefchiedenis deszelfs, den Haaf van het oude Romen, dien van Conflantinopolen en het Oostersch Keizerryk, de Raads- en Volkshefluiten en het Fraetoriaansch Recht en gewoontens, die kragt van wet verkregen hebben , de Rechtsbeflisfingen van voornaame en in 't Recht ervaareneMannen, en de toepasfing | van elke wet op den tegenwoordigen Staat des Lands, waar ze als nog plaats heeft, wel en grondig beoeffenen; tot welke laatfte ftudie men althans ten opzigte der Nederlanden, het zo zeer geagtte werk van Mr. Simon van Leen. wen , betyteld Roomscb Hollandscb Recht, nie£ ontbeeren kan, van welk werk de HeerMr. Willem Dekker, ons onlangs de nieuwfle en beste uitgave bezorgd heeft. By al het welke men neg voegen moet eene volkomene kennis der Latynfche Taaie en Romeinfche oudheden. Petrus. Dit alles betreft het Roomfche Recht in t algemeen , maar vereifchen deszelfs byzondere deelen geene oordeelkundige keuze» Ernestus. Voorzeker , en uit allen zyn de Inftnuten voornaamentlyk verkiesbaar, volgens het oud Rechtsgeleerd Spreukje Bonus In. finuHfta eft bonus Jurifta; dat is: een ,oedèeoef jenaar der Inftituten is een goed Rechtsgeleerde. Maar alweder moet men de beuzelingen en tegenftryd,gheden, die in dezelve gevonden worden ter zyde Rellen, en voor alles de hftimen in Haar zeiven, en niet in een of ander Kor, frgrip of Vmekftl beltudeeren,om datdic boek reeds zei-  BURGERLYK RECHT. 6$ zelve een kort begrip van Wetten is, en men het door 't nog meer te befhoeijen van al zyne kragt berooft. Voornaamentlyk is dit gedeelte van het Corpus Juris aanprysfeiyk, om dat men in het zelve eenige IQizerlyke Inftellingen aantreft, die men elders vergeefs zoekt, en van welke de Rechtsgeleerde Bandoza eene 'aanwyzing Qlndex) gefchreeven heeft, welker eerfte uitgave, der Waereld door Angelus Politianus bezorgd is. Vervolgens gaat men over tot de Pandeken en handelt met dezelve, even als met de overige deelen des Roomfchen Rechts, te weetea door dezelve alvorens van misflagen te zuiveren, want ze zyn mede een famenmengfel van de onnutfte beuzelingen met de noodigfte Rechtsbeflisfingen, die toen voor handen waren; nogthans wy hebben nog geen beeter boek, ea het is nog onmogelyk een bekwaam Rechtsgeleerde te worden, zonder de Dlgesten wel beoeffend te hebben. Men moet dan al weder zyne toevlugt tot de beste Uitleggeren neemen ; onder welken de Duitfche Holoandcr en de Nederlandfche Voet met recht aangepreezen worden. De Codex, inzonderheid die, welke door Justiniaan herleezen is, vereis ebt mede in aanmerking genomen en eveneens als de andere boeken beftudcerd te worden. De Novellen zyn thans van den minften dienst; om dat ze voornaamentlyk voor den Room-  7ö ROOMSCHeüï Roomfchen Staat gefchikt zyn. Men gebruikt eene oude en flegte overzetting, welke nogthans den naam van echte naziening ( authentica collatio) draagt.' Kornelis. Vindt men deeze vier boeken niet allen in het Corpus Juris hyeen? Myn Heer! Ernestus. Voorzeker , geen Rechtsgeleerde kan daarom dit Boek ontbeeren : maar men moet zig inzonderheid van een goed Corpus Juris GloJJatum, waar by eene breedvoerige aanwyzing van zaaken (Index) gevoegd is , voorzien; dit moet men met papier doorfchieten, om 'er zyne aanmerkingen en aanhaalingen uit beroemde Rechtsgeleerden nevens te kunnen fchryven. Dionyjius Gotbefredus heeft het Corpus Juris met zyne aanmerkingen verrykt, en der Rechtsgeleerdheid daar doorniet weinig voorgelicht, en de Commentariën over elk deel des Roomfchen Rechts zyn in zo groot eene menigte door verfcheide beroemde Mannen bearbeid, dat het my niet mogelyk is die allen op te geeven. Karei. Hoe gaat men in de Studie des Roomfchen Rechts op de Academie te werk? Vader ! Ernestus. Elke Hoogleeraar volgt hierin zyne eigene Leerwyze; egter flaat men geen verkeerden weg in „als men qp de naavolgende wyze iludeert. Vooreerst behoort men een Collegium Hiftorte Juris.  burgerlyk recht*; 7x Juris Romani, of College over de Historie des Roomfchen Rechts te houden, om daarin het oude Romen, voor zo verre den burgerlyken Reclvshandel aangaat, grondig te leeren kennen, als wanneer men terftond de oorzaak, waarom en by welke gelegenheden fdmmige Wetten gegeeven zyn , reeds vóór men de Wetten zeiven beftudeert, zal aanleeren By voorbeeld , de wet over uitterfte willen (de Tejlamentis) zal aan hen duister voorkómen, die uit de Romein^ fche Historie niet weeten , dat de Erf befchik^ kingen in de Gerechtshoven gemaakt werden, en dat men van zó veele gerechtshoven als 'er waren, van elke een Perfoon tot getuigen ftek de, van welken'er zeven tot bekragtiging der uitterfte willen vereischt werden , als ook dat geenc Vrouwen perfoon in rechten hadden, en dus voor getuigen konden ftrekken enz. In de tweede plaats gaat men over tot een Co/. legium Pandetfarum, hier in zyn veelerleije gebruiken. Sommige Hoogleeraaren verklaaren den eenen Tytel der Pandeclen naa den anderen met de Wetten , welke in dezelve begreepen zyn, anderen weder neemen eenen Schryver te baat, die zeeker byzonder Stelfel of Leerwyze volgt (author fyftematicus) welke wyze niet af te keuren is, by aldien men eenen Schryver volgt, die klaare, korte en bondige Rechtsgronden QSolida Juris fundamenta) famen-  72 ROOMSCHen mengefteld hebbe ; weder anderen gebruiken eene Leerwyze door vraagen QMetkodus Erathemalied) , die wegens het onderftand des geheugens zeeraanprysfclykis, inzonderheid voor jonge Lieden, die eene zo uitgebreide Weetenfchap door gebrek aan ernftige befchouwing niet in haar geheel kunnen bevatten Eene deezer opgenoemde Leerwyzen nu volgende, verdeelt mende Pandecten in Wetten, die over Per/amen en Zaaken handelen, welke laatfte weder in byzonderheden gefplitst worden, en men verklaart dezelve door voorvallen in de Praelyk ( Cafus Practici), welke wyze van onderwys inzonderheid hoogst noodig is voor hen, die de Rechten beftudecren om ten eenigen tydvoorde Rechtbank, de Eer, het goed, en bloed van hunne Medeburgers te befchermen , alzo alle Rechtskennis geen voordeel doet, zo men die niet weet toe te pasfen, en des noods met vrucht te gebruiken-,en de meening, dat een Advocaat in de Pleitzaal eerst de Pra&yk leeren moet, is zo valsch en gevaarlyk, als dat een Geneesheer zyne kunde eerst op den Lyder als 't ware beproeven, en zonder eenige verzekerdheid het leven eens Menfchen aan zyne onkunde wagen mag. Geene diergelyke goede en beknopte Leerwyze volgende, zoude men tot zyne fchade de waarheid vanheteigen zeggen van den Keizer Justi- niamis  BURGERLYK RECHT. 73 nianus ondervinden, welke in den aanvang zyns Wetboeks zegt: Met groote moeite en veeltyds met misvertrouwen, 't welk de meeste jonge Lieden qfkeerig maakt, worden wy fomtyds laat tot die kennis gebragt, tot welke wy langs een nader en gemakkelyker weg geleid zynde , zonder eenig misvertrouwen, vroeger hadden kunnen geraaken. OP  74 ROOMSCH en BURG. RÉCHT. OP HET ROOMSCHE RECHT; YV at Recht, wat Onrecht zy, beflist de Strenge Reden; Men hoeft geen Weetenfchap,die dit volmaakter leert: Wilde elk liet pad der Deugd, den weg des Rechts betreedenj De Pleitzaal bleef onnut en alle twist geweerd; Maar fcliyn van Recht, door Nyd en Goudzucht aangedreven^ Ontftüeken twist by twist, en Vormen wet by wet: Zy doen ^ustiniaan nog in zyn Schriften leeven, Zy hebben 's Keizers Hoofd een Rechtskroon opgezet. Een Rechtskroon! die nog blinkt in die geheiligde oorden, Waar 't blinde Recht haar Kerk en hegtcn zetel plant. Ach ! wierd zy nooit bevlekt door iniigeduide woorden, Dan diende haare glans ten luister voor elk Land. Zy dan, die 't Rechterampt tot nut des Lands verkoozen, En zy, wier voorfpraak voor 't beledigd Menschdoni werkt, Zy eieren 't moeilyk pad des Roomfchen Rechts met roozenj Wier doorn 't onrecht kwetst, wier geur het Recht verfterkt.  7S V Y F D E SAMENSPRAAK. Over het Duitsche en Saxische Recht. QJusGermanicum & Saxonicum.') INHOUD. Onderfiheid tusfcben het Duitfche en Saxifée Recht. Aloude Oorfprong des Duitfcben Rechts. De fcbe Wetten, naamsoorfprong derzelve, als ook van die der Oever - bewooners (Ripuarii.') Het Saxifcbe Weicbbild, naamsoorfprong deszelfs. De Saxifcbe Spiegel. De Scbivaabfche Spiegel. Verfcheidene andere oude Duitfche Wetten. SamenJlelting der Nieuwere Duitfche Rechtsgeleerdheid. Het Oud Nieuw enHertoglyk Saxisch Recht. Ernestus. Tn onze laatfte Sarnenfpraak over J- de Rechtsgeleerdheid, hebben wy het Roomfche en Burgerlyk Recht, wyl het zei. TWEEDE AFDEEMN6. F '• VB  76 DUITSCHE en ve een grooten invloed op onze Landsrechten heeft, met opzet befchouwd; thans oordeele ik. het niet onnoodig te zyn, UL ook eens als in 't voorbygaan, een ftaaltje der Rechten van. onze Nabuuren ter uwer befchouwinge voor te leggen. Ik heb daar toe het Duitfche en Saxifcbe Recht gekoozen; wyl men in het zelve de eerfte voetfpooren des rechts by de Oudfte Duitfche volkeren aantreft. Lecnard. Is het Duitfche en Saxifcbe Recht niet dezelfde zaak, met twee benaamingen uitgedrukt ? Ernestus. Neen. 't Zyn beide byzondere Rechten , maar het Saxifcbe Recht is een tak des algemeenen Duitfchen Rechts. Petrus. Zouden wy het dan niet beeter onder den algemeenen naam van het Duitfche Recbi begrypen ? Ernestus. öja, en ik heb ook reeds in den wil geweest om hetUL. onder dien algemeenen tytel voortedraagen, maar in aanmerking neemende, het belangryke des Saxifchen Rechts in het byzonder en de naauwe verbintenis deszelven met het Duitfche Recht in 't algemeen, heb ik my verpligt gevonden, beide die rechten onder één hoofd famen te voegen; wyl de natuur hunner verbindtenis niet toeliet om ze beiden afzonderlek te befchouwen, wilde men niet in verdrietige herhaalingen vervallen. Konelis. Maar, Mynüeer! ljebbenwynief reeds  SAXISCHE RECHT 77 reeds in onze Samenfpraak over het S t a a t s, r e ch t, van het Duitfche Recht gehandeld ? Ernestus. Voorzeeker, en 't is my aangenaam in uw goed geheugen een kenmerk van uwe oplettendheid te ontdekken, egter moet ik UE. daaromtrent herinneren, dat wy toen over het Duitfche Staatsrecht handelden, datgeheel onderfcheiden is van het Duitfche Recht, waar over wy deezen avond zullen fpreeken, als onder't welke wy het byzonder Duitfche Récht (Jus Germanicum privatum) verftaan, alhoewel het laatfte ook wel fommige Inftellingen en geboden, die elk Ingezeten in't byzonder betreffen, uit de Ryksbefluiten (Recejfus Imperii) van welken wy te dier tyd omftandiger fpraaken,ontr leent. Karet. Is dit Duitfche Recht, waarvan wy nu zullen handelen, dan mede niet van de Romeinen voortgekoomen ? Ernestus. Niet ten eenemaale, immers des, zelfs beginfelen moet men onder de nog onbefchaafde Duitfche volkeren zelve nafpooren. Petrus. Hoe heeft het zig dan met het Sa, menftellen dier Rechten toegedraagen ? Ernestus. Volgens Cafar, Pomponius Mela7 Strabo, Tacitus, Ptolomceus en de overige Schryveren ,die deeze ftof behandeld hebben, hadden de aloude Germaanen geene gefchreevene Wekten, zy volgden de regelen des Natuurly, F S fee  ?8 DUITSCHE en ken Rechts en der gewoonte. Zy deeden de voornaamfte Grondftellingen van hun gebrui' kelyk Recht, by wyze van overlevering tot hunne Naakomelingfchap over gaan, door middel van Lofdichten en Gezangen, die ze voor hunne kinderen opzeiden of zongen, welke tevens de daaden hunner doorlugtigfte voorvaderen, benevens verfcheidene onderwerpen van hunnen Godsdienst en zo voorts inhielden. Leonard. Wie is dan de eerfte geweest, die aanleiding tot het fchryven der Wetten onder de Germaancn gegeeven heeft ? Ernestus. Keizer Ka rel de Groote, ook bekend onder de Latynfche en Franfcho benaamingen van Carolus Magnus en Cbarlemag. ne, was de eerfte, die hen eerst in den Jaare 810 in het leezen en Schryven deed onderwyzen: voor 't minst die volkeren, welke in het hart van Duitschland en in de Noordelyke en Oostlyke Landfchappen van dit uitgeftrekte Ryk woonden ; hy wierd vervolgens, ook als zynde hun Overwinnaar, meede hun Wetgeever; maar, wyl de Zeden deezer volken nog zeer eenvoudig, om niet te zeggen, woest waren, zo is 't natuurlyk dat deeze Wetten ook zeer eenvoudig, onvolmaakt en op zeer weinige onderwerpen pasfende geweest zyn: om dat de behoeften deczer volkeren niet zeer vermenigvuldigd, en de Koophandel, de Kunften, de Wcetenfchappen enpragtby hen nog onbekend  SAXISCHE RECHT. 70 waren: voorts hebben de menigvuldige beroertens, waaraan het Duitfche Ryk onderheviggeweest is, gelyk ook de geduurige veranderingen in den Regeeringsvorm endeverfchillende verdeelingen derLandfchappen, grootelyks ten beletfel verftrekt, dat de Duitfche Wetten niet gelykelyk tot een regelmaatig en algemeen Stelfel gebragt wierden of zelfs aan eikanderen gelyk waren. Zonder ons daarom optehouden met te onderzoeken, hoe die Wetten hadden behooren te zyn, en of zy wel oorfprongelyk door eece verlichte Rechtvaardigheid en gezonde Staatkunde famengefteld wierden, zullen wy ons alleen vergenoegen met te befchoawen, welke zy in de daad zyn; wat van het overfcbot der oorjpronglyke Wetten nog in Duitschland in gebruik is; wat er van de Duitfche Welgeevers hy gevoegd en wat door Vreemdelingen is overgenoomen. Wy zullen met de eerfte der Duitfche Wetten eenen aanvang maaken. Kornelis. Welke is dan de eerfte en oudfte der Duitfche Wetten ? Myn Heer/ Ernestus. De eerfte der Gefchreevene Germanifche Wetten, die tot ons overgebleven zyn, is zonder twyfel de Salifche Wet, welke in het begin der vyfde Eeuw door zeekeren Bodogast, Salogast en Windogast ontworpen, en welke naderhand door de Frankifche Koningen tot op Lodewyk den Godvrugtiyn verbeeterd ■is. De woordafleidingen der naamen, welke de F 3 -oor-  D UITSCHË Et? oordeelkundigen (Critici) in de gelykvormigheid en gelykluidendheid der woorden en klanken zoeken, zyn doorgaans meer gefchikt om 'er kinderen meede te vermaaken, dan om 'er ryper verftanden meede beezig te houden, daarom wanneer wy met zeekere beroemde Schryveren zouden willen gelooven, dat het woord Saliscb afdamde van de Duitfche woorden Saltz en Leek (welker eerfte Zout en tweede Likken beteekent) en daaruit wezenlyke gevolgtrekkingen wilden maaken , dan zouden tvy waarlyk een gevoelen ftaande houden,dat men Hechts te verhaalen hebbe om het belagchelyk te maaken: het is veel redenlyker te gelooven, dat deeze wetten Salifcbe genoemd zyn naar den naam der ouden Franken , mede genoemd Saliërs, die den Noordelyken Oever des Rbyns en dien van de Rivier Sala (nu Tsfcl) bewoonden, van waar zy ook Oeverbeivooners (Ripuarii) en hunne Wetten, de Wetten der Oeverbewooners (Leges Ripuariorum) genoemd wierden, en dat deeze Volkeren Vervolgens deeze Wetten tot de Gaulen overgebragt hebben. Want alhoewel 'er in dezelve van Geldboeten gefprooken worde, en rnen weete, dat de Franken aan geene zyde des Rbyns het gebruik der munt nog niet kenden, is het egter geloofbaar , dat zy zeeker Jktaa/ of iander onbederfelyk voorwerp in de plaats van Geld beezigden, en 'er zig in den Koophandel, die  SAXISCHE RECHT. 8* die in het gemeene leven voorkoomt, van bedienden; immers in zulke gevallen, waarin de volftrekte ruiling geene plaats konde hebben , gelyk ook in het betaalen der algemeene lasten en zo voorts. Zeeker is het ondertusfchen, dat deeze Wetten oorfprongelyk van de Franken (zeeker Duitsch Volk) afkomftig zyn, dat ze dus Germanifcbe Wetten waren en voornaamentlyk daarom aanmerklyk, wyl Moord, Echtbreuk Diefjïal en andere diergelyke zwaare misdaaden, uit kragte derzelve by de Franken alleenlyk met eene Geldboete konden afgemaakt worden, ook blykt het aan eene kleine verhandeling, die voor 't hoofd der Vêrzaamelingdeezer Wetten, welke nog gebruikt wordt, geplaatst is, dat de Koning Tbeodorhus I, te Chalons zynde, aldaar deeze Wetten hervormde en overbragt ten gebruike der Duitfchen, Franjeben en Beyerfcben en de overige Volkeren, die onder zyne gehoorzaamheid Ronden. Deeze verzaamelingwelke genoemd wordt het PaBum legum Salicarum, behelst tachtig onderfcheideneopfchriften, waarin van verfchillende Stoffen en misdaaden gehandeld wordt. De Salifche Wetten zyn in laatere tyden gemeen gemaakt door zeekeren Pithouen zeedert door den Advocaat Mr. Bignon, die 'er geleerde aanmerkingen bygevoegd heeft. Men heeft de Aanteekingen op het Salisch Recht door den Heer Chiflet, die hy betyteld beeft Natale Solum legum Salicarum , of de Geboorte F 4 grond  82 DUITSCHE en grond dtr Salifche Wetten en een Salisch Woordenboek der Atuatifcbe of oude Tongerfcbe Woorden. Petrus. 'Er zyn zeekerlyk vervolgens volmaaktere Wetten in 't licht gebragt? Ernestus. De tweede verzaameling der Oude Germanifche Wetten, is die, welke men het Weicbbild van Magdehurg of van Saxen noemt, om dat het eerstgenoemde Aartsbisdom een deel van Saxen uitmaakt. Het Oude Duitfche woord Weicbbild koomt overeen met het Latynfche woord ager, territorium, en met het Nederduit. fche woord Grondgebied, waaruit men opmsaken kan , dat dit Wetboek voor een zeeker bepaald grondgebied gefchikt was. Zeeker Rechtsgeleerde genoemd Gryphiander, heeft eene uitvoerige Verhandeling gefchreeven betyteld; de Weichbildis Saxonicis of over bet Saxifcbe IVeicbMd, welke grootelyks in agtinge is. Karei. Maakt dit Wetboek dan het Saxifcbe Rechtuit? Vader! Ernestus. Het maakt 'er zeekerlyk een gedeelte van uit: maar het Oude Saxifcbe Recht] 't welk wy een gedeelte des Duitfchen Rechts genoemd hebben, is eigenlyk dat, waarvan zig de Oostpbalingers cnWestphalingers eertyds bedienden. Het beftond in den aanvang, gelyk dat der andere vroeger Duitfche Volkeren, alleen In Oude gebruiken. Karei de Groote gaf deeze Volken meede de eerfte gefchreeveneWetten, die  SAXISCHE RECHT. *3 die gedeeltelyk door Herold, Lindenbrog, Lucas Holjleinius en anderen in 't licht gebragt zyn. De Keizers en Duitfche Koningen hebben 'er vervolgens van tyd tot tyd iets van het hunne bygevoegd,waarom men zeekerewetten aanHen* rik den Vogelaar en aan de Otboos toefchryft. Zeekere Ebko van Rcbkau Relde tegens het be • gin der dertiende Eeuw een foort van Wetboek op, waarin hy al de oudegewoontensbyeenzamelde , en dit zyn werk den Saxifcben Spiegel noemde. Dit recht is door een groot gedeelte van Duitschland aangenomen en in het Paltzgraaffchap van Saxen voor een algemeen recht erkend, egter zeedert de invoering des Roomfchen Rechts, waar van wy zo terftond zullen fpreeken, is deszelfs gezag in verfcheide Landfchappen vervallen, en het wordt byna nergens meer gebruikt, dan in de landen van den Ernestynfchen en Albertynfchen tak. Wanneer men zig nu nog in Duitschland vandenSaxifchenSpiegel bedienen wil, draagt men zorge om 'er de Aanteekeningen der Rechtsgeleerden by te voegen, en men moet op zyne hoede zyn om dit recht niet met het Saxisch Leenrecht te verwarren. Petrus. Zyn 'er geene andere Wetten in Duitschland in gebruik ? Ernestus. Men gebruikt 'er nog den Scbvoaabfcben Spiegel (Jus Alemannicum feuSuevicum) dat eene andere Verzaameling van Oude Wetten en Duitfche gewoontens is, in waarheid min F 5 aan-  84 D UITSCHEEN aanmerkelyk dan den Saxifchen Spiegel, maar die egter gezag heeft in de Landfchappen aan den Rbyn, in de Nederlanden en in eenige gewesten van Duitschland. Men heeft 'er verfcheidene uitgaaven van , welke met geleerde aanteekeningen opgehelderd zyn. Laatftelyk moet men nog onder het getal der oude Duitfche Wetten, de rechten en Statuten van Luhek betrekken, welke bovenal vermaard zyn wegens de gebruiken engewoonten, betreffende het Zee- en Handel Reebt, voorts nog de Statuten van Hamburg, de Wetten van Holjïein, het reebt vanDitmarfen, enz. Alhoewel deeze inzettingen niet van zo hoog eene oudheid noch van zo een uitgebreid gezag zyn als de voorgaande. Men kan grondig in deeze veifcheidene Rechten bekend worden door zeekere beroemde Verhandeling van den vermaarden Conriugius, betyteld: de Origine juris Germatu'ci of over de herkomst van het Duitfche Reebt, gelyk ook in het Franfche werk van Hoffman, over de Gefchiedenis des Duitfcben Rechts en in het Codexlegum antiquorum, of'Boekvan Oude Wetten van Lindenbrog. Leonard. Is 'er niets meer in 't algemeen over de Duitfche Rechten aantemerken? Ernestus. Wy kunnen nog iets terloops over de nieuwe Duitfche Rechten in 't algemeen, als het oud, nieuw en Hertoglyk Saxisch Recht in aanmerking neemen. Wy  SAXISCHE R'ECHT. §5 Wy zeggen dan,dat hethedendaagfcbeDuitfche Recht en de nieuivere Rechtsgeleerdheid een Samenftelfel is van a) het oude Duitfche Recht,b)de nieuwe Rijkswetten, c) de nieuwe Inzettingen en Geboden, welke de vermogendften der Duitfche Vorften in hunne Staaten ingevoerd hebben,d) het Justiniaanfche of Roomfche Recht, e)het Kerkelyke Recht, 't Is hier de plaatsniet te onderzoeken , of alle deeze vreemde Rechten de volkeren van Duitschland ter nakominge hebben kunnen verpligten, en tot welk eene hoogte zy daartoe in de daad verpligten; het is ons genoeg te wee • ten, dat de zaak in diervoegen gelegen is. Het overige leeren zy, die 'er grondig in behooren bedreeven te zyn, door het beoeffenen der Duitfche Rechtsgeleerdheid, genoegzaam van zeiven. Ten opzichte van het Oude Saxifche gemeene Reiht in het byzonder, moet men weeten, dat het zelve famengeiteld is uit et) hetLandfchappelyk Recht of den Saxifchen Spiegel, b) hetSaxifche Weichbild, en c) het Oud Saxisch Leenrecht; maar dat 'er de Verandering der tyden groote omwentelingen in veroorzaakt heeft, gelyk ook in het Duitfche Recht over 't algemeen; dat andere tyden andere zeden, en dus ook andere Wetten hebben doen gebooren worden; maar dat dit Oude Saxifcbe Recht egter als de Grondig van het Nieuwe moet befchouwd worden. Wat  8<5 DUITSCHEen Wat aangaat het Nieuwe Saxifcbe Reebt (%T Saxonicum Speciale vel novum) dit is zeer verfchillende van het Oude, men verdeelt het in Wvorflelyk en Hertoglyk. Het eerfte is dat recht, welk de Keurvorften van Saxen,uit kragte van hun gezag, aan het Keurvorftendom en deszelfs ingelyfde Landen hebben voorgefchreeven. Dit Recht is famengefteld uit Ordonnantiën , Decifen, Reglementen van Politie en andere Wetten vanallerleiefoort. Men vindt daar in boven al.de inftellingen van den KeurvorstAugustusvznden Jaare 1572, verdeeld in vier deelen,en door Muller en Carpfivius met breedvoerige aanteekeningen verrykt Men moet 'er ook nog byvoegen: Het berflel der bezwaaren des Lands (Redresfemens des Grefs) van den Jaare ióop, en de Decificn van den Keurvorst Johan Georgië den Tweeden ten getale van een en negen tig, welke door fohannes Philippus met aanteekeningen verrykt zyn. Dit alles maakt het Lighaam des nieuwen Saxifchen Rechts uit, en vordert eene byzondere beoeffening. Eindelyk moeten wy nog van hetHertoglykSaxifche Recht fpreeken, 't welk eigentlyk in de Landen van den Ernestynfcbentak geoeffend wordthet beftaat uit verfcheidene Inflellingen, procesordinantien, Politie.Reglementen, vonnisfen van Rechtbanken en andere diergelyke Weten. Alle deeze Inftellingen (gelyk ook het Hertoglyk Saxisch Recht in 't algemeen) volgen ondertus- fchen  SAXISCHE RECHT. g7 fchen de overeenftemming (Analogie) des algemeenen Saxifchen Rechts. Dit recht is van gezag of in alle de Staaten, waarin het aangenomen is, of wel Hechts in fommige byzondere Staaten. 'Er zyn in Saxen nog eenige Steden en* Landfchappen,die haare eigene byzondere (Mknicipaak) Wetten oeffenen, daar uit wordt het plaatfelyk Recht (Jus Statuarium) gebooren,dat nieuwe zwaarigheden in de beoeffening der Duitfche Rechtsgeleerdheid veroorzaakt, en dezelve totdeallerfamengefteldfteen moeielykfte Rechts-Studie maakt, waarom ik'er UL- ook eene fchets van heb willen geeven- O P  88 DUITSCHE en SAXISCHE RECHT, OP HET DUITSCHE E N SAXISCHE-RECHT, Het Recht woont by elk volk, hoe onbefchaafd het zy, En wordt gebooren by 't begin der Maatfchappy; 't Aloude Duitschland kan die waarheid best getuigen; Want, eer het Salisch volk vooi-Karels magt moe.t buigen, Eer het de Schryfkunst leerde, en bukte voor zyn' wet, Was op elk misdaad reeds of boete of ftraf gezet. Op deezen grondflag werd de Rechtszuil opgeheeven, Die thans in 't Duitfche Ryk nog ovrig is gebleeven: Zo fmeult dc vonk des Rechts zelfs in den woesten aart, Tot Reden haar ontbrandt en eene vuurvlam baart, Wier onontbeerlyk licht alom in 't rond gedrceven Ten heldren baak verftrekt voor 't Maatfchappylyl; leyen, ZES*  ZESDE SAMENSPRAAK. Over het Leenrecht. (Jus Feudale) INHOUD. Wederlegging van fommiger gevoelen over den maar en Oorfprong der Leenen. Afleiding van het •woord Feudum. Waarfchynelyke oorfprongder Leenen. Beteekenis der woorden Suferain, Vafal, Inveflituur, Heergewaden, Manfchap, Hulde, Felonie, Pares Curia. Verfcheidene foorten van Leenen. Beteekenis en afleiding van bet woord Alodiaal, waarom de Leenen en op wat wyze zy nog Jland houden. Gewoonelyke plechtigheid by de Invesflituur der hedendaagfche Leenen. Schadelyke gevolgen der ftrikte waarneming van bet Leenrecht. Aanwyzing der Sehryveren, die over het Leenrechtgefcbreeven hebben. Ernestus. TVfaa met UL. eenige algemeene rechten van verfcheidene volkeren befchouwd te hebben, gaa ik thans tot de  90 LEENREC njr. de byzondere deelen des Rechts over, enondef dezelve koomt my 't eerst voor het Leenrecht, egter zullen wyons niet begeeven tot hetdoorzoeken der menigvuldige onderfcheidingen en in onbruik geraakte rechten, welke door zo veele Eeuwen, als het Leenrecht reeds Rand gehouden heeft, op eikanderen gehoopt zyn , en alleen aan henvan eenigen dienst kunnenweezen,die zig grondig in de Rechtsgeleerdheid willen bekwaam maaken. Hetzy ons genoeg te weeten, wat een Leen zy, waar uit het zyn oorfprongbebbe , en wat de beteekenis der Recbts-termen zy, welke uit de barbaarfche taal der Longobarden, Franken enz. in het Leenrecht zyn ingefloopen. Petrus. Zyn 'er dan heden ten dage nogLeenen? Ernestus. Voorzeeker, maar zy hebben eene geheel andere en min flaaffche gedaante verkreegen, dan die, welke de oorfprongelyke Leenen kenmerkte. Leonard. Welke is dan de eerfte oorfprong der Leenen? Ernestus. 'Er zyn Schryveren, die de eerfte oorfprong der Leenen van de Romeinen afleiden; die de door ouderdom of door bekomene wonden onbruikbaare (Invalides) Krygsknech ten, eenig Land, Huis of Hof toeftonden,waar uit zy hun beftaan konden trekken; fommigemeenen ook den oorfprong der Leenen te vinden ia de  LEENRECHT. Pt de gewoonte by de Romeinen , volgens welke de weerlooze gemeene Menfchen zig in de befcherming van magtiger Heeren overgaven , welkers Cliënten zy als dan genoemd wierden : van waar ook een Advocaat de Lieden , wier zaak hy verdedigt, zyne Cliënten noemt, en dit gevoelen zoude zo geheel vreemd niet zyn, ware het niet, dat de Rechts Kunst-term, waarmede een Leen benoemd wordt, eenbarbaarsch woord v/are, dat nimmer van de Romeinen afkomftig kan zyn. Karei. Hoe wordt een Leen by de Rechtsgeleerden genoemd, en welke is de afleiding van dat kunstwoord ? Ernestus. De Schryvers, die in de Latynfche taal over de Leen-Rechten gefchreeven hebben , ontleenen de Kunstwoorden, die zy beezigen , uit veel ouder Schryveren en nagelaatene Wetten en Inftellingen, welke inde midden eeuwen des Keizerryks vervaardigd zyn, en het dialecl en de Landfpraak. van verfcheidene Volkeren inzonderheid die derLongobarden, Franken en Gothen, onder het Latyn vermengd hebben, uit welk barbaarfchSamenmengfel een Leen Feudum genoemd wordt: over de afleiding deezes woords zyn onder de Geleerden veele verfchillende meeningen ontftaan. Kornelis. Ei! Myn Heer, wees zo goed van ons die kortelyk voortedraagen , ik hoor zo TWEEDE AFDEüMNGi G gaar»  pa LEENRECHT. gaarne de afleidingen der woorden uitplnifen. Ernestus. Gy hebt dan waarlyk voer een Jongeling van uwe Jaaren een zonderlingen fmaak. Ik kan egter niet naalaaten U indenzelven te fterken, voor zo verre ge u alleenlyk met de redenlykfte en minst vergezogte afleidingen ophoudt, en uwen kostbaaren tyd niet verfpüt met het beuzelagtig baafelen, dat fommige Geleerde pedanten in het afleiden der woorden gewoon zyn te doen. Ik zal dan om UL. in uw verzoek te voldoen, eenige der beste afleidingen van het woord Feudum, dat het eerst in de IX Eeuw in het Testament van den Angelfaxfifchen Koning Alfred gebeezigd wordt, aan de hand geeven. Feudum wordt voor 't naast afgeleid van de faamgeftelde Angelfaxfi/bewoorden Fê, dat Loon, en Ode of Od, dat bezitting of Goederen beteekent; anderen leiden het af van het woord Feida, dat een haat, twist of Oorlog beduidt, van waar nog het oude Hollandfche woord Veete, voor eenen twist genoomen, afftamt; maar het eerfte gevoelen koomt ons 't aanneemelykftevoor,omdathetmeermet den waaren aart der Aloude Leenen en de beteekenis, die men aan het woord Leenrecht geeft, overeenkoomt. Leonard, Wat is dan de oorfprong dei Leenen , en wat verftaat men onder die benaaming ? Er-  LEENRECHT. °3 Ernestus. Herinner U flechts, dat wy reeds in onze voorgaande Samenfpraak aangemerkt hebben, dat Duitschland, van welk groot Ryk de Nederlanden een kleen gedeelte uitmaaken, eertyds door een groot getal magtige en min vermoogende Volken bewoond wierd, dat elk deezer volken een Opperhoofd had, en dat voor 't overige de geheele Duitfche Natie in vryë lieden en Slaaven verdeeld was; aan deeze Staatsinrichting hebben wy den oorfprong der Leenen te danken. Met welken het zig in deezer voegen fchynt te hebben toegedragen. De Koningen, Hertogen of Prinfen deezer volken, zo als men die flechts noemen wil, die byna altyd de wapenen in de hand hadden, waren onophoudelyk omringd met eene bende van Krygslièn , welker ééne gedeelte door de Latynfche Schryveren Comités of Comilitones dat is gezellen, en het andere Fideles of getrouwen genoemd wierden. DeGrooten,de Overften des volks, en devermogendfte Heeren hielden ook van hunne zyde elk hunne kleine bende, welke hen tot eene foort van wagt verftrekte. Nu, ditzozynde, ishetgeheel natuurlyk, dat deeze Comités of Fideles met hunne Slaaven en ondergefchikten, niet van de lucht konden leeven, en dat zy zeeker loon voor hunne dienften moesten erlangen. Het gebruik van geld, was in dien tyd nog onbekend by de Duitichen, dus moesten de Vorften en Grooten G a hen  94 LEENRECHT. hen noodzaakelyk met iets anders vergelden; Zy gaaven hen dan gedeeltens hunner landen', tevens met het recht om de handen der bewoonderen deezer ftreeicen, tot het bebouwen derzelve te moogen gebruiken, gelyk ook datom den inwooneren in nood te moogen waapenen, en hen te gebruiken 't zy om hen te volgen, als zy den Vorst in den Oorlog moesten verzeilen, k zy ter eigene verdediging, zoo wanneer zy, uit kragte van het recht vanden langflen Degen of het recht der Sierkften , door hnnne nabuuren in hunne eigene Landen aangevallen wierden, of dat zy zig over eenige belediging van den Nabuur door de wapenen recht wilden verfchaffen. Zodaanigeene Landgifce werdtdan,gelyk Vy reeds gezien hebben in het Latyn Feudum, in 't Fransch Fé, en inhetHoogduitschLc/jngenoemd. De Hoofden deezer Volken gaaven dan deeze bezittingen naar uitwyzen der benaaming , by wyze van uitkening aan hunne Gezellen of Va/allen, dat is, Leenhouders;maar behielden egter de waare eigendom voor hun zei ven, met den tytel van Suferain, 't welk in deeze barbaarfche taal zo veel als Oppermogende of Souverain beteekende. De vryë of Edele Lieden, die op deeze wyze die landen bezaten, wiesfchen door het natuurlyke beloop dermenfchelyke zaaken meer en meer aan invermoogen, en naar maate dat hunne magt zig uitbreide, Rrekten zy de bedingen, onder welke zy bun-  LEENRECHT. 05 hunne landen bezaten, tot hun voordeel uit, en men vindt eerst in de XIIK en XIVe. Eeuw duidelyke fpooren van het oppermogend gezag of heerfchend grondgebied, dat deeze Va/allen in hunne Leenen oefenden. De zeden veranderden allengskens mede, en wierden meer en meer door de toeneemende befchaafdheid der Europeefche volken verzagt, en de gefteldheid der regeering werdt eindelyk geheel veranderd. Karei de Groote overwon Duitschland, en hechte dat Ryk als een Wingewest aan zyne Staaten De bezittingen der Leenen bleeven in haare waarde en op de oude bedingen voortduuren, men voegde 'er nog nieuwe by , die vervolgens altyd vermeerderd wierden , naar maate dat de zaaken eene andere gedaante verkreegen. De fchikkingen, die ten dien einde gemaakt wierden, ontfingen kragt van wet, en vandaar is by vervolg van tyd het Leenrecht met alle deszelfs kunst-termen van SuJerainHeer, Vafd, Invcjlituur, Verley, Var es Curies, Felonie, Heergewaaden , Manfchap , enz. yoortgekoomen. Kornelis. Wat beduiden deeze woorden ? Myn Heer! Ernestus. De beteekenis der woorden Suferain en Vafal hebbe ik UL. reeds verklaard en met de andere kunst-termen zullen wy ons mede niet lang ophouden: Wy kunnen dan kortelyk de volgende verklaaring beezigen. G 3 In-  96 LEENRECHT. Investituur is de bevestiging in een Leen door den Suferain aan den eerjlen Leenhoider, by welke doorgaans eenige plegtigheid werdt waargenomen; als was by voorbeeld, het overryken van eene Piek, Lans,Zwaard,Schepter,Ring, Handfchoenen, Spooren, Purperkleed of ee-' mg ander Adelyk en Ridderlyk teeken, van de zyde des Leen -uitgeevers en een plegtige eed en verband tot Hulde en Manfchap (bom» gium) aan de zyde des Leenbeffers. Heergewaden waren zulke lighaamscieraaden of Krygsbehoeften, welke de Leenman aan zy. nen Leenheer by het ver/ey of veranderen des Leens moest opbrengen. Zy beftonden meest hier te Lande in witte Hertsleêren Handfchoenen, gelyk de Valkeniers gewoon waren op de Vogeljacht te beezigen ; ook wel in Spooren, Windhonden, Valken, Sperwers, een Snoek of Salm, ja zelfs in eenige ponden Pepers alnaar de gevestigde gewoonte in een of andere JLandftreeken. Hulde en Manfchap (Homagnmi) was een eed, waarby de Leenbezitter zig verbond zynen Heer getrouw te zyn, en hem op alle Heinaarten met deszelfs Manfchap ten dienste te zullen ftaan,welke dienst men,zoo die buiten het gebied van den Suzerain moest beweezen worden, Lands* ™*r gewoon was te noemen. Vondel Ipreekt van deeze Manfchap in zyn Treurfpel Gys-  LEENRECHT. 97 Gysbrecbt van Aemflel, waar in hy dien Edelman over zyn leen doet klaagen: 'k Heb 's Graaven (Floris V.) vangenis wel feven Jaerenlang Befuurd, en Swancnburg nog afgeftaan door dwang, Myn erf in Leen verkeerd eh Manfchap moeten fweeren, Daar ik eerst God alleen en anders geene hecren Ooit kende in myn gebied , noch rekeninge gaf. Felonie afgeleid van het Griekfche woord Qv\i6>, Feleo, ikbedriege, is die misdaad, waardoor de Leenhefferzynen eed verwaarloost, tegen zynen Leenheer opftaat, en dus zyne exfejlucatio'm barbaarsch Latyn, of Ontkening en afzetting van bet Leen bewerkt. Verky is de overgang van een Leenopdenaakomelingen des Leenheffers. Pares Curite ofgelyken in bet Hof van den Prins zyn zulke Edelen, welke van denzelfden Suferain met een Leen verleid zyn, en die dus aan denzelfden Leenheer Hulde en Manfchap gezwooren hebben. Van deeze Pares Curite zyn de Pairs of Grooten in Frankryk afkomftig. Petrus. Zyn'er niet verfcheidene foortenvan Leenen ? Ernestus. Voorzeeker en zelfs zo veele, dat het ons buiten ons bellek zoude voeren, wanneer wy die allen wilden verklaaren. Men fchift de Leenen over 't algemeen-in JVdereldlyG 4 kt  P3 LEENRECHT. ke en Kerkelyke Leenen, en deeze weder in Man. nelykeea Vrouvjelyke; Oude en Nieuwe ; verbindende en onverbindende (Feuda ligia & non liga) Franke en niet Franke; Lighaamelyke of Onlighaamelyke ; Curtis en non Curtis ; Groote; kleine; of Middelbaare ; AdelykeoïOne edele; Splitshaare en Onfplitsbaare; Erffelyke tnniet Erffelyke; en eindelyk Eigentlyke en Oneigentlyke Leenen! Ah ik ÜL. deeze allen beknoptelyk verklaard hebbe , dan twyftel ik niet, of Gy zult een genoegzaam denkbeeld van de Leenen en het Leenrecht verkrygen. Leonard. Myn Heer zal ons daarmede ongemeen verpligten. Ernestus. Kerkelyke Leenen zyn dan eerftelyk zulke,die in goederen beftaan, welke uitnaam van de Kerk pleegen te worden uitgegeeven; Waereldlyke zyn alle, die niet op naam der Kerke uitgegeeven zyn, zelfs als een Geestelyk perfoon een Leen op zynen eigen naam (nomineproprio) en niet op naam der Kerk (nomine Ecclefue) uitgeeft ( blyft het Leen Waereldlyk. Mannelyke Leenen zyn zulke, welke het eerst aan eenen Man of aan de Zvjaardzyde uitgegeeven zyn; Vrouwelyke zulke, welke het eerst door eene Vrouw of aan de Spilzyde geheeven zyn. Oude Leenen zyn zulke, die door verley van den dénen Leenheffer op den anderen overgegaan zyn; Nieuwe in tegendeel noemt men zul.  LEENRECHT. po zulke ; die nog door den eerften Leensman bezeeten worden, en onmiddelyk uit handen van den Suferain gekoomen zyn. V'.rbindend (ZjgzW) wordt een Leen genoemd, by welkers Inveflituur de Leenman Hulde en Manfchap tegen ieder, niemand ter waereld uitgezonderd, aan den Leenheer moet bewyzen; Dit leen heet daarom Ugium van ligare, dat binden beteekent: Non Ugium of onverbindend zyn alle andere Leenen, die zodanig niet bezwaard zyn, en die by de investituur eene ge. trouwheid (fidetiteli) jegens den Keizer of jegens ouder Leenheeren behouden. Franke Leenen zyn zulke,uit kragte van welke de Leenhouder zynen Leenheer wel Hulde en getrouwheid, maar geene Manfchap verfchuldigd is; Niet Franke zyn gemeenlyk alle de overige Leenen die alle by de Hulde ook tot Manfchap verpligten. Voorts zyn 'crLighaamelyke en Onlighaamelyke Leenen. De eerfte zyn die, welke op lighaamelyk onroerend goed geconftitueerd worden; De tweede, welke alleen beftaan in roerende Goederen en Vrugtgebruik, by voorbeeld als 'er geld, vrugten, gewasfen enz. in Leen worden uitgegeeven; van waar men die Leenen ook Kamer en Kelder Leenen (Feuda Camera en Feuda Cavena) noemt , als koomende de eerften uit de Kamer of Schatkist, de tweede uit den Kelder of Voorraadfchuur van den Leenheer. G 5 Cur-  ico LEENRECHT. Curtis of Curie, een Leen des Hofs, verfchilt ni« veel van een OnIighaamelykLeen,eniszulk een Leen dat onder den Leenheer blyft berusten, en waar van de Leenman alleen de vrugten in Geld of VVyn en Koorn trekt, Non Curtis zyn alle die Leenen, waarin de zaak zelve aan den Leenman ter bezittinge wordt overeeeeeven. ö Groot, klein of middelbaar is een Leen na deszelfs inkomiten zyn. Groote zyn zulke waar aan Hooge of laage JurkdiSk verknogt. is, en die aan Heergewaaden (Laudimia) meer dan driehonderd Guldens bedraagen; middel* baars, die minder; en kleine die geen tien Guldens op kunnen brengen- Adelyk zyn de Leenen, welkers bezittingedel maakt; onedel (Burgenfia in barbaarsch Latyn) zyn zulke Leenen, waar aan het recht van Adeldom niet onmiddelyk verknogt is. Onder Adelyke behooren voornaamenlyk de Reeaale of Koninglyke Leenen, gelyk zyn deKeurvorftendommen, Hertogdommen, Graaffchappen, enz.; niet Regaale alle de overige, die zo hoog' eenen tytel niet mededeelen. Splitsbaare zyn zulke, welke onder de Erfgenaamen van den Vafal deelbaar; Onfplitsbaare, die niet deelbaar zyn;egterbyonszyn alle Leenen Onfplitsbaar. Ook worden fommige/foo/J- '«Men»enandere^/«/eCTcngenoemd,welkelaatRe zodanige zyn, die door den Vafalbp nieuw aan een  LEENRECHT. ior een ander in Leen worden uitgegeeven, als wanneer de Vafal de Man, de tweede Leenman de Mansman genoemd wordt. Erfetyk zyn die Leenen, die op de Erfgenaamen van den Vafal kunnen overgaan; niet Erfelyk zulke,die alleen op de kinderen, maar met aan Vreemden kunnen gemaakt worden. Laatftelyk zyn Eigemlyke zulke, welke in alles aan de gewoone uitgiften van Leenen beandwoorden ; Oneigentiyke zulke, in wier uitgifte eenige byzondere en ongewoone bepaalingen, overeenkomften of wyzingen begreepen zyn: En deeze laatfte worden met een barbaarsch woord Feudaflra genoemd. Boven deeze alle zyn 'er nog zulke Leenen, welke eertyds door den Eigenaar Vry en Aiodiaal bezeeten zyn, maar die door den Eigenaar zelve in Leen verkeerd zyn, en deeze worden Feuda oblata of overgedraagene Leenen genoemd. Karei. Wat beduidt hst woord Alodiaal? Vader! Ernestus. Alodiaaliseenwoord, datfamengefteld is uit de ontkennende A, en het Saxifcbe woord Leod, dat dienst beteekent, en drukt dus uit iets, dat geenen dienst verfchuldigd is, zo als alle goederen zyn,welke door de eigenaarenzelve en niet in Leen bezeeten worden. Leonard. 't Is wonder, dat deeze aloude gebruiken thans niet allengskens afgefchaft worden : want zoo 't waar is, dat daar de oorzaak ver. me,  io» LEENRECHT. nietigd wordt, de gevolgen meede ophouden, gelyk ons de Wysgeerige Redenkunst leert, dan ontftaat van zeiven de vraag; daar de Edelen thans niet meer voor hun eigen bezit tegen eikanderen ftryd voeren , waartoe dan nog goederen in Leen uitgegeeven ? waartoe Hulde en Manfchap gezwooren? elk is immers alleenlykHulde en Manfchap aan 's Lands Souverain verfchuldigd. Ernestus. Gy fpreekt zeer wel, Leonardl maar wat het uitgeeven van Leenen betreft, dit gefchiedt thans enkel om voordeel, even gelyk men een huis of ander goed verhuurt, en Leen is thans niet veel van Huur onderfcheiden. Wat het Hulde en Manfchap zweeren aangaat, deeze plegtigheid is thans in eene bloote en niets beduidende pligtpleging verancert. Molinaus ad Confuctud. Pariftens. Tit. I. §. a. Glosf 3. beeft de wyze, hoe thans de Inveflituur in een Leen aan de zyde des Leenmans toegaat, in deze woorden geboekt. „ Het volftaat (thans} (zegt hy) als de Heer met die eerbied en ootmoedigheid wordt genaderd, op welke braave en deftige Mannen de één den anderen naderen, om opwagting te maaken, en eenen Vriend, die zulks verdient te bedanken ; en dat het thans niet meer nocdzaakelyk is, dat 'er angstvallig een formulier geobferveerd worde , alzo de gantfche kragt gelegen is in eene zeekere betaamelyke betooning van eerbied en gehoorzaamheid, naar de gebruikelyke burger-  LEENRECHT. Ï03 lyke welleevendheid; by voorbeeld, het zal thans volftaan, dat de Leenman zyn zydgeweer afgelegen, en het Hoofd ontbloot hebbende, zig eerbiedig buige, de Regterhand aan de zyde brenge, of wel omgekeerd die kusfche en uitfteeke." Voor' t overige is het een zegen voor elk Land, dat de landverdervende Leenrechten thans zo ftreng niet waargenomen worden, als die wel in de eerfte tyden pleegen gehandhaafd te worden. Petrus. Waarom noemt gy deeze Rechten Landverdervelyke ? Myn Heer! Ernestus. Ik zal UL. daar eene blykbaare reden van geeven. Sedert dat alle de perfooneele dienften, waartoe de eed van den Vafal hem aan zynen Leenheer verpligte opgehouden hebben van eenig nut te weezen, zyn alle deeze perfooneele dienften in Geldfchattingen veranderd. Nu, welk een nut brengt het aan, de fchattingen zodanig te vermeerderen en dezelve onder zo veelebenaamingen,die enkel plaagen voor den nyvren Inwooner zyn, te doen voorkoomen? Kan de Staat diergelyke fchattingen niet langs eenen beeteren en gemakkelykeren weg invorderen? Heeft de Staat niet over alle deszelfs Landen en Onderdaanen het recht van Oppermagt? Waartoe dan dienen toch die kleine en ellendige Wetten en Regelen van Felonie enz. ? Volgens welker vereisen veeltyds eene  104 LEENRECHT. eene Doorlugtige Familie uit derzelver vader, lyk Erfgoed verftooten, en verfcheide der voomaarafle Inwocners geruïneerd worden;dat zeekerlyk ten gevolge moet hebben, dat het Land ontcierd en de Landbouw veragterd wordt. De Kasteden vervallen door den dwang des Leenrechts; de Tuinen en Hoffteedtn worden uitgeroeid, de Velden worden verlasten ; de Kudden vergeeten • de Eosfchen worden verlooren ; overal vertoont het Gebrek en de Ellende zig op de duidelykfte wyze. De goede fmaak, het vernuft en de pragt in den Landbouw kwynen, de meuwe opftallen en de volmaaking der voorwerpen, die een gevolg van de verfcheidenheid des vernufts der bewooneren zyn, houden op; alles verkrygt een dor en ééntoonig weezen : eindelyk het Leenrecht vormt een StatummStatu, eene Regeering in eene Regeering. Daarom is elk Souverain dwaas, als hy de Leenen, welke aan hem door uitftervintr vervallen zyn , niet vernietigd om eindelyk eens zyn Land van dit knaagend verderf te verlosfen. Kornelis. Dusdanig befchouwd wordende zyn de Leenen zeekerlyk overtollig en den Lan-' de fchaadelyk; In welke Schryveren kunnen de Studenten in de Rechten wegens het Leenrecht te recht geraaken ? Etmm. De werken van Tkomafms, Mo. fh  LEENRECHT. ic5 linceus enz. zyn waardig over het Leenrecht in 't algemeen nagezien te worden; dog wat betreft de Hollandfche Leenen , hier over hebben Voet ad Pandefias, en de Schryvers van hetRecbtsgekerdfVbordenboek jnzonderheid die van het Aanhangfel op dat nuttig werk, omftandig gefchreeven. Ook is 'er een Latynsch Werk, betyteld Erici Mauritii Nomenclator Scriptorum in Jus feudale of Naamlyst der Scbryveren over bet Leenrecht, waarin men alle die Autheuren kan naflaan. O £  ic6 LEENRECHT. O P H E T LEENRECHT. D ricwerf gelukkig oord! dat flaaffchen dienst ontwend, Geen meerdere overhéén dan'sLands Regeering kent; Waar geen verbindend Leen der Edlen dwang kan ftaaven; Noch 't vrygebooren Volk hervormt in dienstbre flaaven, Die op des Leenhecrs wenk, uit kragte van den eed Van Hulde en Manfchap, dien hy aan zyn' Meester deedt, Het alverwocstend zwaard verblind ter fchede uitrukken Om Vriend en Nagebuur geweldig te onderdrukken. Die Tyden zyn voorby! Althans dit vreye Land Wyst alle Heerendienst grootmoedig van de hand. De Gelderfche Akkerman kan best getufgnis geeven, Sints hy van Drostendienst en flaaffchen dwang ontheven Ontboeid werdt door de vlyt van Vryheids Oogclyn, Wat onderfcheid 'er ligt in vry of dienstbaar zyn. Geen felonie doet thans de fchuldelooze maagen Om de eedbreuk des Vafals den last der wraakzugt draagen, Die hen van Huis en goed medogenloos ontzet Uit krap des Leenrechts en zyn ftrenge pligten Wet. Weg met het dwang-gefchenk der Oude Hecrgewaaden, Die by haar plegtigheen haar dienstbren aart verraaden, Weg met het beufelfpel der Oaï&he biycftitwr, Thans kent men geen Verband, dan 't geen door recht van Huur En Jaarlyksch vrugtgebruik, uit kragt des Lcens gereezen, Den eerften eigenaar met reen wordt toegeweezen. Alleen 'sLand Staaten zyn wy Hulde en dienst verpligt, Onze arm blyv' dan alleen ten dienst des Lands gericht: Thans ligt in Nederland het heil van Volk en Grooten Alleen in de Eendragt, die de magt vergroot, bcflooten.  xc7 ZEVENDE SAMENSPRAAK, OVER HET KERKELYK RECHT. (Jus Canonicum.') INHOUD. .ÈepaaUng des kerkelyken Rechts. Önderfcheid deszelfs in Canoniek (Jus Canonicum) en ProtestantschKerkelykRecht (Jus Ecclefiasticum Protestantiurri).Gefchiedenis des Canonieke* Rechts, en waar uit het zelve heftaat. Beflanddeelen des kerkenrechts der Protestanten. Hoe het zelve op de beste wyze befludeerd wordt. Wat recht in de Griekfche kerk geoefend wordt. Ernestus. De orde eischt, dat wy nu het Kerkelyk Recht beichouwen. Wy hebben in onze Sfimenfpraak over bet Kerkbeftier reeds gezien, dat het Kerkelyk Recht daar van onderfcheiden is. Petrus. Misfchien is dat van eenen Geestélyken herkomst ? •TWEEDE ArDESLlHO. H Ér-  103 KERKELVK Ernestus. 6 Neen, 't is alleen een zamenfte? van menfchelyke wetten , welke door 's Lands optermagt vervaardigd zyn, en dat niet alleen alle deperzoonen betreft, welke tot den kerkelyken ftaat behoor en , maar ook alle die zaaken bevat, welke tot de uiterlykt Godsdienstoefening betrekking hebben. Leonard. Zou dit niet al wat ver kunnen worden getrokken? Ernestus. Ja; en het gebruik of liever mis. bruifc heeft ook zelve verfcheidene zaaken aan bet Kerkelyk Recht onderworpen, die'er in den ftrikften zin niet toe behooren; maar wy] daaruit geen wezenlyk nadeel voor de Maatfehap. py voortvloeit, en dat toch alle Geestelyke Rechtbanken door den Souverain der plaats ingefteld, en met Rechters voorzien zyn, en de zaaken in deszelfs naam en gezag, uit kragte van deszelfs overmogend recht van Landgebied, beflist worden; zo is 'er weinig aan gelegen, of het leeken dan of het geestclykenzyn , die dit foort van recht uitoefenen; te meer wyl 'er veeltyds gevallen voorkomen, waarin bet noodzaakelyk fchynt, dat de Rechters in de leere der Godgeleerdheid geoefend zyn. Karei. Wordt de Weetenfchap des Kerke lyken Rechts mede niet in deelen gefplitst? Vader! Ernestus. Zedert den tyd der hervorming . kan  R É C H T. ÏQ9 kan 'men dezelve in twcedeelenonderfcheideni ïleteenedeel betreft de Roomschgczinde'Christenen, en wordt het eigenlyk Jus Canonicum genoemd, het tweede gaat de Protestanten aan, en heet het Jus Ecclefiafticum of Jus Confifloriafe, en JusProtesffantium, alhoewel deeze kerk veele grondbeginzelen , beflisfingen en inftellingen Van het Canoniek recht oVerbehouden heeft, en het ftrekt tot geen' kleinen hinderpaal onder de Protestanten, dat de grenzen des gezags Van het Canoniek recht nog met naauwkeurig bepaald zyn, en dat niemand nog weet, tot in hoeverre, en in welke gevallen deeze beflisfingen en grondftellingen de Protestanten ver< binden. Wy zullen dra zien, dat, haarc kerkeljke Rechtbanken, Wat men'er ook tegen in brengen moge, de ovcrëenftemming met hec Canoniek recht volgen, en dat het zelve door het gebruik aangenomen is, aldaar, waar de Heilige wetten van den Souverain ontbreeken. Kornelis. Wat is 'er van het Canoniek recht in 't byzonder aan te merken2 Ernestus. Naa dat het Christendom zig irt het Oosten en Westen verfpreid had, en dat het gebruik der openlyke kerkvergaderingen ingevoerd was, begonnen de zaamvergaderde kerkelyken op de befchaaving der zeden, en op het uiterlyk gedrag der Christenen het oog te Haan j zy maakten cp dat onderwerp li * ce-  r ïo KERKELYK eenige inzettingen, welke zy Canon es, van het Griekfche woord Canon, dat een Regel betekent, Doemden. Men was in die tyden go woon aan de eenvondigfte zaaken, inzonderheid wanneer zy den Godsdienst betroffen, vreemde en vergezogte naamen te geeven, om dezelve als met een foort van nui;cr te bedekken, en ze daardoor voor de oogen des gemeens des te eerenswaardiger te maaken, en den Geestelyken een zweem van diepe weetenfchap by te zetten. Deeze Canones, die niet anders zyn,dan, of beflisfingen in zaaken den Godsdienst betreffende, of Staatkundige (reglemcnsdeVolice) regelingen en bepaalingen der kerkelyke Tucht, vervaardigd door eene algemeene, nationaale of Provintiaale kerkvergadering , zyn in verfcheidene tyden byéén verzameld. De Bisfchoppen hebben zig terftond van die Verzamelingen bediend, om hun gezag uitebreiden, en vervolgens hebben de Pauzen 'er het zelfde gebruik van gemaakt om hunne geestelyke heerfchappy te bevestigen, belaadende de geheele Christen waereld met een Wetboek of zameoftel van Rechten, volgens hunne grondtlellingen ontworpen. Ons Eurger recht is dan Roomsen, en ons Kerkelyk Recht insgelvks, zo regeert Rome,naa de vernietiging haarer alleenheerfching , nog geheel Europa, door het gezag der Myters en der  RECHT. in der wetten ; zo wordt de voorzegging der Wigchelaaren vervuld, naamelyk dat de God Terminus,diera hetCapitool geplaatst is, nimmer agter u;t zal gaan. Leonard. Wie is de eerste Verzamelaar dezer Canoncs geweest? Ernestus. Men wil, dat dezelve 't eerst by één gebragt zyn in de II* Eeuw ; voorts maakte Dionyfius de kleine (Exiguus) in de V= Eeuw, eene uitgebreidere Verzameling, en naa hem Fernandus Cresconius, en bovenal Ifido* rus Mercator', van deeze verfcbillende zamenfmeedingen (Compilaticn) is het beroemde De. creet of de overeen/lemming der onovereenftcm. mende kerkregefen (Concordantia Canonum Discordantium) ontftaan, welke door den Benedictyner Monnik Gratianus, uit Bybeltcxten, kerkvergaderingen en de gevoelens der kerkvaderen zaamgefteld is, endoor Paus Gregorius den IX met de Decretaalen vermeerderd werdt, welke door Bonifacius den VIII metNeen Zesda Boek verrykt wierden, Aan Paus Clemens den V is men de Clemente, me , en aan Johcmnes den XXI, de Extravagante* verfchuldigd. Alle deeze Wetboeken na maaken het bghaam des Canonieken Rechts uip, 't welk alles by éón in drie deelen in folio, te Halle, door den Cancelier Bvehmer, uitgegeeYtii, en j op het JACHT- en MYNtRECHTo "Wilde, woeste wildbevegters! Onderwerpt U aan uw Rechters, Aan de Wet, die Bosch en Woud Tegen 't flroopen veilig houdt. ?t Wild, onfcheidbaar van die ftreeken , Waar het nestelt, is, naar 't fpreeken Van het kloekfte rechts- verftand, \ Eigendom des Heers van 't Land. Qok kan 't Recht in duisrre holen Van de Mynen niet verdoolen; Maar leert, by het Redenslicht, Eiken Graaver zynen pligt; En vertroost de eJendelingen, Dje tot in den afgrond dringen, En ons groote Schatten bién, Daar zy fchaars het daglicht zien. Zo  Ié* JACHT- en MYN-RECHT. Zo beftiert het Recht elks daaden, En behoedt elk mensch voor fchaden, Daar de Wet geen roovers fpaart, Zo wel op als onder de Aard, ELF-  ELFDE SAMENSPRAAK. OTER HET CRI MINE ELE RECHT. (.Jus Criminale.") INHOUD. Groot aanbelang des Crimineelen Rechts. Waar uit het zelve zaamgefleld wordt. Gefprek over de rechtmaatigheid der doodflrafen. Groot verfchil der Volken in de bepaaling der Straffen en Misdaaden. Reden van dat verfchiU Oudheid des Crtmineelen Rechts, en hoe het hy de Romeinen en oude Germaanen ge'óefend wierdt. Oorfprong der Pynbank. Gefprek over dezelve. Grond/lagen des Crimineelen Rechts. Algemeene Theorie deszelfs. Welke Crimineele wetten hier en elders gevolgd worden. Groot aantal der misdaaden en wei* tiige ftraffen.Zeldzaame droom eenesFranfchen Schryvers, over de uitvoering der doodftrajfen. 'Behoedzaamheid, welke de Rechter in V veröordeelen der misdaadigen bezigen moet, en wat el tot dezelve behoort. Aanmerking van Voltaire over de onvoldoenendheid der halve en kwart hewyzen. Bejluit. Ernestus. H ;bben wy in onze laatfie by- éca  i66 CRIMINEEL éénkomst, wanneer wy overliet Jacht-en BfyMi reeki handelden , wat kort in de verklaaring deezer beide, weinig algemeen nutte Rechts! takken geweest, thans zullen wy met een dubbelen y ver eenen meêr gewigtigen Rechtstak befchouwen, van welkers aankweeking en onderhouding de rust der Maatfchappy voldrekt afhangt. Leonard, Myn Heer bedoelt zekerlyk het Crimineele Recht, dat voor de openbaare veiligheid waakzaam is. Ernestus. Zo is 't, aan geen deel der Rechtsgeleerdheid is de Maatfchappy meêr verpligt, dan aan het Crimineele Recht, en daaróm is' deszelfs befchouwing, voor zo ver zy in ons uitgebreid plan plaats kan vinden, wel waardig, dat wy 'er ons een uurrjen toe verledigen. Karei. Wat behoort 'er al tot het Crimineele Recht, of waar uit wordt het zaamgefteld? Valer! Ernestus. De verzameling van wetten, geleden, gebruiken en gewoonten, die demisdryven en fchendaaden betreffen,maaken den Rechtstak uit, welken men het Crimineele Recht noemt, èn de weetenfehap om deeze wetten uit te leggen, en dezelve op de fchuldige daaden der menfchen , naar maate de gevallen zig in de Maatfchappy voordoen, toe te pa&fcn, neemt men  R E C H t. 167 tnen de Ciitnineele Rechtsgeleerdheid. Dé mensen kan door andere menfchen op drieër» leije wyzen aangetast en benadeeld worden; voor eerst, in zyne goederen, en tegen deeze foort van benadeeling verdedigen hem de Burgerlyke wetten; ten tweeden, in zyne eer, en de wetten tegen de veröngelykingen Qnjuria) bt~ fchermen hem in dit 'geval; of ten derden, in zyne gezondheid en leven, en tegen deeze aanvallen befchermen hem de Crimineele wetten , en zy ipreiden zig tevens uit over alle de misdryven, welke den Staat en de algemeene rust kunnen ftooren. Leonard. Re begryp duidelyk genoeg , dat de Maatfchappy niet zonder ftraffen tegen zulken, die de algemeene rust verftooren, beftaan kan; maar of de doodftraffen wel volftrckt tot' bewaaring der rust onöntbeerlyk zyn, is my nog niet voldoende beweczen; want zy, die zulke misdaaden kunnen bedryven, welke door de wetten, des doods waardig geacht worden, zullen zig daar van niet door hun eigen gevaar laaten aflehrikken; immers,zoo zy diemisdaaden beredeneerd begaan,zorgen zy alvóórens , zo veel hen mogelyk is,voor hunne eigene veiligheid; zoo zy daar en boven door drift daar toe vervoerd worden, belet de drift hen voor haa eigen behoud te waaken, en zy verliezen, ia  163 CRIMINEEL in het oogenblik hunner drift, de ftraf geheel tut de oogen. Petrus. Dat is waar, maar is de doodftraf hïet gefchikt, min tot betering van den misdaadigen, als wel tot affchrik van de overige Ledén der Maatfchappy ? Leonard. De overige Leden der Maatfchappy, die niet onder den rang der door drift bezetenen, öf kwalykgezinden , behooren, zullen, al waren 'ergcene ftraffen, ja al waren 'er' geene wetten, geene misdaaden begaan. Ernestus. Gy draaft hier in wat al te hoog; myn Leonard! Ik fiern U wel gaarne toe, dat indien de menfchen wezens zonder ongeregelde gemoedsbeweegingen waren; zoo wy in eend Platonifche Republiek leefden, 'er geene Crimineele wetten noodig zouden zyn. Maar, zo als dë dingen nu gelegen zyn, is het alleen de ftrenr geene flraf- fen op de misdaaden in de Maatfchappy gcöefenl wierden, zou geen eerlyk mensch zyn hoofd teê venfler uit durven fieeken. Kornelis. Is 'er ook geen verfchil in d<* ïtrengheid der ftraffen, by het ééne of andere volk? Ernestus. Naarmaate dat een volk nog méér nab aan zyne wildheid grenst, heeft het ook te wreeder ftraffen; maar hoe befchaafder een Volk wordt, hoe meêr die ftraffen en ftrengheid verminderen: zo dat men sindelyk, wan. neer de befchaafdheid in de Maatfchappy, töl hethoogfte toppunt geklommen zal zyn* nergens meêr van doodftraffen zal hooren; maar men zal zo veel te meêr zorge draagen voor de zcdelyke Opvoeding der jeugd, waar door dt zeden der Natie gezuiverd, en het kwaacj Voorgekomen wordt; een einde» waar toe zy, wien de beftiering eenés Staats toevertrouwd' is, voornaamelyk werkzaam moeten zyn i alzó het veel nuttiger voor de Maatfchappy is , het kwaad te voorkomen, dan het, wanneer '% begaan is, te ftraffen; wyl het voorkomen Varï 't kwaad drie gelukkige uitwerkzels te wegé brengt; want 'er worden drie onheilen doof'  ï?s CRIMINEEL ■verhoed, de misdaad zelve, de ftraf, en d> fehade , die de misdaad veroorzaakt; daar in tegendeel door de wetten, en de (traliën, by dezelve bepaald, drie onheilen gebooren worden, als zyn de misdaad, de ftraf, en de fehade; zo veel beter is het, de misdaaden te verhoeden , door een goede opvoeding der Jeugd, die eigenlyk het zaad van het naageilagt is, dan door ftrenge wetten en ftraffen de reeds begaane, en niet te herroepen, misdaaden te ftraffen. 'tls dan met recht eene loffelyke pooging , welke het hier te lande, en in deeze (rad onlangs gevestigd genootfehap, tot nut Van''t algemeen, op zig genomen heeft, om de opvoeding derjeugd te verbeteren.- Leenard» Behalven dit, zyn ook de misdaaden, welke onder de termen der wetten vallen, zomtyds zo geiing, en die, welke niet door de letter der wetten aangeduid worden, zo groot, dat men niet te onrecht de wetten by een fpinrach vergelyken kan, waarin de kleiner infeclen blyven hangen, en de groote doorvliegen. Ernestus. Zo is 't, en deeze bepaaldheid aan de letter der wet brengt den Rechter niet zelden in verlegenheid, want hy is, volgens de wet, die hy te volgen heeft; zomtyds genoodzaakt om daaden te ftraffen, welke by nabuurige volken niet geftraft, noch ook als mis.  ft E G H T. 173 Snisdaaden aangemerkt worden. De wetten -hebben in alle Landen., cn in alle tyden, niet •dezelfde ftraffen , op dezelfde misdaaden , gefteld. De roof werdt, by voorbeeld, by de Hebreen, volgens de wet vanMozes, niet met den dood geftraft; in tegendeel, werdt een Overfpeeler onder hen gefteenigd. In Vrankryk wordt «en Huisdief, om eene kleinigheid, opgehangen, en een Overfpeelergeraakt vry,met eene vermaaning, welke hem een Biechtvader doet, dien hy veracht. Petrus. Van waar komt toch dat groot verfchil? kwaad is immers overal kwaad, enftraffe waardig V Ernestus. De reden daar van is egter zeer éénvoudig. De Jooden zyn van alle tyden een volk geweest, dat overgegeeven was aan roof en bedrog; daarom zyn hunne wetten niet geiïreng tegen deeze geliefkoosde wandaadèn ,De Franfchen zyn weder een Galante Natie die gelooft, dat 'er geene altoosduurende liefde zyn kan, en dat de Huwlyksknoop voor her geheele leven een grooter verband is, dan de menschlykheid lyden kan. De Saxifche wet. sten, in tegendeel, veröonieelen enen Overfpeeler om onthoofd te worden. .Deeze aanftootelyke wet is nog niet wederroepen, en de Rechters zyn verpligt om naar de letter der wet te oordeelen; egter wanneer zig thans zulk een N 3 voor.  CRIMINEEL voorval opdoet, (en de menfchelyke zwakheid is oorzaak,dat du al vry dikwils gebeurOzor-, geu de R.echte?s, dat zy van den Souverein brieven van kwytfchelding bekomen. Karei. Heeft men in alle ryden het Crimineele Recht als eenen tak der Rechtskunde be|thou wd? Ernestus Zonder twyfel. De over-blyfzelen van het Crimineele Recht der Ouden, kunnen dit overvloediglyk getuigen. Onder de Romeinfehe Keizeren, kwamen'er nieuwe wetten by, of men lliafte ook wel, naar dat de verdenkingen (prajudicia), en opgaaven der Rechtsgeleerden (Responfa Juris confuliorum) het verëifchen; en deeze andwoorden of opgaavenwerden hierna* aan de Pandecten gehegt, en verkreegen de kragr. van wetten. De aloude Duitfchen hadden , ingevolge deezer willekeurige Rechtsbefiuiten , verfcheidene wonderlyke en zeldzaame ftrafwetten. Een Edelman, by voorbeeld, welke de misdaad van vredebreuk begaan, dat is, iemand ten onrechte gewond of gedood hadde, smoest op zeekere Weide eenen Hond rond draagen, en ontving, door deeze fmaadllraf, den naam van Hondsdranger, (^nb^futg.) of Mondsvod,\ve:}]eftemtoingaan ontbreekt, dan dunkt my, dat men taet de ftraf gerustelyk zoude kunnen voortgaan, ook zouden de misdaadigen, in geval dal men bet gebruik aannam van op volknomene overtuigingen te ftraffen, niet nalaaten ti bekennen; want nu ontkennen zy, wyl ze weeten,dat hunne eigene bekentenis volftrekt hun. nt ftraf voorgaan moet, en de Pynbank zelve isnictin ftaat, zommige hardvogtige tot bekentenis te dwingen. Ten vierden, ziet men, dat in Landen , waar de Pynbank afgefchaft is, als in Engeland , Zweeden , enz. geene zwaarere misdaaden begaan worden, dan elders, waar die nog in gebruik is; en men weet ook,dat de Romeinen, welke het gebruik der Pynbank allereerst van de Barbaaren ontleend hebben, het zelve niet dan aan Slaaven, die geen perzoon in rechten hadden, geoefend hebben , welk gebruik zelfs dan nog door QuinflLl&nus verworpen wordt. Ten vyfden blykt duidelyk, dat de Pynbank zoude kunnen ontbeerd wordeu, daar zy zelfs in den Kry»s» ftand, welke ut het rüuwfte volk, en uiteen zamenraapzel van allo Natiën beftaat, in geen gebruik is; alhoewel de krygswetten, gelyk wy  RECHT. 1?9 wy reeds in het Krygs-Recht befchouwd hebben, zeer (breng, en de ftraffen, by dezelve bepaald, gantsch niet zagt zyn. Leonard. Gy zoudt dus dan niet fterk voor het gebruik der Pynbank pleiten; en ik geloof, dat de waare menfchen • vrienden in 't alge. meen 'er voor eizen, zo wel als voor de dooditraffen, en dat een Rechter, die in de harde noodzaakelykheid gebragt is, om zynen medemensch ter dood te verdordeëlèh , zig in de allernaartlé omftandighéid bevindt; maar zoo het Recht der Natuur geene aanleiding tot het Crimineele Recht geeft, waarüit ontftaat dan tog het vermogen van den Souveröin, om misdaaden te ftraffen ? en welke is dan de waare grondflag van het Crimineele Recht? Ernestus. Het eerfte grondbeginzel der Crimineele wetten ligt alleen in de inrichting der maatfchappy; het tweede , in de zeden"van elk volk; heiderde, in de Staatkundige ge. fteldheid van elke Natie, en de belangens,die 'er uit vooitvloeijen; het vierde, in den'wil van den Souverein; het vyfde, m eene langduurige gewoonte; het zesde , in de wetten van Mozes, welke de Jaatere Wetgeevers Codlyk noemen, en welke zV egter niet, dan wanneer het hun goed dunkt,opvolgen. Egter alhoewel de Crimineele wetten niet uit het Natuurrecht geput zyn, laaten zy niet naa, hoe  iSo CRIMINEEL boe geftreng zy ook zouden mogen weezen, rechtvaardig te zyn, by aldien zy flegts ftrèkken ,om de rust in de maatfchappy te bewaaren» *n het leven, de eer, en de bezittingen van derzelver Leden, in veiligheid te ftellen; want men kan de wetten van een land aanmerken als een beding, het welke de Souverein met iyne Ingezetenen maakt , en dat van bei.der zyden ftilzwygend goedgekeurd wordt; uit dien hoofde is het geene onrechtvaardigheid, wanneer by de wetten bedongen wfcrdt, dat hy, .die met geweld eers anders bezitting roofr, Ier dood zal gebragt worden ; alhoewel het leven niet in vergelyking, met bezittingen komen kan; want de Leden der maatfchappy geeven 'er hunne flilzwygende toefremming toe, en koopen, als 't ware, het vermogen, ®m geweld op eens anders bezittingen te oefenen, met hun leven, gelyk zy mindere misdaaden, voor mindere ftraffen, koopen. De misdaaden behoeven ook niet zedelooze bedryven te zyn, om met recht geftraft te worden; want genomen, de Souverein vindt het nuttig voor de maatfchappy, over welke hy de Oppermagt voert, om het draagen van zeeker kleed, of zeekere kleur van kleederen, hoe onverfchillig ook, op doodftraf te verbieden, dan zal hy, die egter zulk een kleed draagt, gehouden snoeten worden, als zig zeiven den dood op den  RECHT. xSt den hals gehaald te hebben, en even zo min onrechtvaardig ter dood veroordeeld te zyn, als men zeggen kan, dat het onrechtvaardig van de Voorzienigheid is, dat zy iemand, die in het water fpringt, doet verfmooren'. Kornelis. Dir is zeer klaar; maar om , volgens onze gewoone orde voort te gaan,zo ftaa' my toe, dat ik Uvraage , hoedaanig zy,die in de Crimineele Rechtsgeleerdheid willen vorderen , hunne Studiën behooren aan te leggen? Ernestus. Wyl wy gezien hebben, dat het Crimineele Recht zig enkel op de willekeur van den Souverein, en de gewoonten in elk Land gebruikelyk, grondt, zo volgt daar van zelve uit, dat elk, die zig op het Crimineele Recht toe wil leggen, eenen aanvang maaken moet, met de Studie der Crimineele wetten, welke kragt hebben in het Land, dat hy zig ter inwooninge verkoozen heeft; maar wyl deeze wetten, gedeeltelyk in het Land oorfprongelyk, en gedeeltelyk van vreemde vol. ken overgenomen zyn, moet hy zig, alvoorens een goed zamenftel vormen, van de algemeene Theorie des Crimineelen Rechts. Petrus. Wat behoort 'er dan tot zulk eene algemeene Theorie? Myn Heer.' Ernestus. Tot deeze Theorie, behoort voornaamelyk, dat de Rechtgeleerde wél leere onderfeheiden, wat voor zyn Land, zo veel de Cri- mi.  i8z CRIMINEEL toineele wetten belangt, dienftigis; want, alhoewel wy gezegd hebben, dat een Rechtsgéleerde zig moet bekend maaken met de Crimineele wetten, die in gebruik geweest' zyn by de oude volken, en die nog by andere hedendaagfcbe Natiën beilaan , men moet egter niet gelooven, dat deeze wetten onfeilbaar, of op alle mogelyke gevallen tcepasfelyk zyn. Men moet hier, neg veel meêr, dan in de Burgerlyke wetten, de grootfte oplettendheid hebben opdentyd,de plaatzen, den Regeeriugsvorm, de zeden en belangen des volks, voor 't welk de wet gemaakt is. By voorbeeld, de gedrengheid der Romeinfche wetten tegen de Slaaven isbyitenfpocwig, en zoude, by de befchaafde Êuropifche Natiën van deezen tyd, zeer kwalyk geplaatst zyn. InViankryk, in Engeland, en elders, maakt eene vermaaning, eenfmaad, eene ontëering, meêr indruks op den geest, ert brengt even zo veel toe tegen de vermeerdering der misdaaden, als het rad en de allerwreedfte ftraffen in willekeurige en despotie* ke Regccringen. Het is dus noodzaakelyk, dat men, om den waaren zin en geest van eene Crimineele wet te kennen, om 'er de uitlegging en toepasfing van te maaken , i) wel duidelyfc de fru/verftaa, in welke dezelve gefchreeven is, 2) dat men eene gezónde Redenkunst bezittc, 3) dat men de noodrge Letterkundige ken-  RECHT. jg$ feeWnisfé hebbe, die tot de verklaaring en vergefyking der wetten onöntbeerlyk is; 4 ) dat men volleerd zy in de Letter- en Oordeelkunde van de Gefchiedenis des Rechts, der Oudheden, en der by verfcheidene volken aangenome gewoonten, die kragt van we'.ten ver-; kreegen hebben , ja zelfs dat men 5) niet geheel onbedreeven zy in de Geneeskunde en Godgeleerdheid; ten einde zommige moeyelyke vraagftükken te kunnen oplosfen, en de wetten, op eene juiste wyze, op de voorkomende zaaken, en die, welke 'er'betrekking cp hebben, te kunnen toepasfen. Petrus. Welk zamenftel van wetten wordt hier te Lande gevolgd? Ernestus. Wy volgen een zamenftel van wetten, deels ontleend uit de wetten van Mozes, deels uit het Roomfche Recht, deels uit de overoude gebruiken , en deels uit de advyzeir en voorgaande gcwysden van beroemde RechtsDoctoren, en deels uit de willekeur van den Souverein; dit Wetboek wordt in 't gemeen Codex Batavus, of Bataafsch Wetboek, geheeten; Mr. S-imon van Leeuwen, heeft het zelve met zyne oordeelkundige aanmerkingen verrykt, en de Advocaat Mr. Corn. Willem Dekker, heeft 'er onlangs eene nieuwe uitgebreide uitgave van bezorgd. In Dmtsch. land volgt men Majeftatis), in den eerllen en tweeden rang, 41) de misdaad, begaan tegen de zekerheid van den Souverein of den Staat (Crimen pcrdu. ellionis), 42) de oproerige beweeginge;i, en het oproer, 43) de feitelykheeden (Via fiets) 44) de fchencling van den vrede en algemeene rust, 45) de lchending van het gewyd charac- TWEEDE .AFDEEL1NC. O f.et  i8f> CRI M INEEL ter, dat de wetten aan zekere perzoonen! en plaatzen hegtten, 46) de misdaad van begunftiging der vlucht, of overlooping van oorlogslieden of gevangenen, 47) de bedriegery der Tollen, het Sluiken, enz. 48 > de ontrouw der Staat;ministers, en van andere perzoonen, in dienst van den Staat, 49) de misdaaden, tegen de geboden op het fiulc der Zeezaaken gepleegd wordende; zie daar (legts een zeer algemeenen lyst, 'er is nog een eindeloos getal mindere miidaaden, welke reeds onder deeze hoofdfoorten begreepen zyn. Petrus. Deeze veelheid van onderwerpen zal de Studie, in dcezen Rechtstak, zekeilyk ongemeen moeijelyk manken; en het aantal van ftraffen op dezelve, zal zekerlyk mede niet gering zyn? Ernestus. De befchouwing der ftraffen maakt, weliswaar, een byzonder en aanmer. kelykdeel deezer Rechts.Studie uit; egter her zelve is zo ingewikkeld , noch zu uitgebreid niet, als men in den eerden opflag wel zoude meenen; wyl'er, althans heden,(leg:.? weinige ftraffen, raar gelang der veele misdaaden, gebruikt worden; zo dat men ten gemakkelykften op deeze wyze, in de Studie van dit deel des Crimineelen Rechts te werk kan gaan. Naadat men zig een regt begrip van den aart aller misdaaden gemaakt heeft, als ook van de hoedanig-  RECHT. l87 uigheden, die derzelver wezen uitmaaken, en de waare eisenfchappen , waar by men dezelve ■onderfcheidt, gaat men over tot de befchouwing der ftraffen, die de verfcheidene VVetgeevers van alle eeuwen en volken, regen dezelve gefield hebben. Men verdeelt dezelve in hoofd. en mindere ftraffen, gelyk ook mede in lig. haamelyke en ontëerende, in zulke, die den misdaadigen van de vryheid berooven, en in geld ftraffen. De algemeene verzagting der zeden in Europa, heeft der menfchelykheid een deel van derzelver Rechten wedergegeeven, en onze wetten verwerpen verfcheide wreede ftraffen, waar -van de Ouden gebruik pleegen te maaken', ge. lyk zyn de fieeniging, de kruiziging, de ver. gifiiging , de verwyzing tot de wilde Beesten (aJbeftlas), en verfcheidene dergelyke gruwelen; men gelooft met reden, dat, wyl hetniet zeer volkomen beweezen is, dat de Souverein op een misdaadigen Onderdaan het recht des doods heeft, het althans nog veel minder beweezen is, dat dit recht zig uitftrekke om den misdaadigen de fcherpfle, wreedfte en onmenschJykfte pynen te doen ondergaan, al ware het zelfs tot een voorbeeld ter affchrikkinge van anderen. Al wat den Souverein in dit droevig geval toegedaan wordt, is de ftraf met een uiterlyk droevigen,naaren en indruk maakenden toedel ie vergezellen, opdat het volk afgefchrikt worde 0 a van  CRIMINEEL yan in de misdaaden, waar over de flraf geoefend wordt, te vervallen. Zeker beroemd Fransch Schryver heelt, in een Droom, waar in by zyn Land zeven Eeuwen in het toeko» mende befchouwt, de Crimineele Rechtspleging, in het Ruk van doodftraffen,zeerfchoon afgemaald ; Hy droomt, dat hy, naa verloop van zo veele Eeuwen, in Farys, met een geleidsman rondwandelt, en vindt de gantfche Stad als in rouw gedompeld; een droevig en dof tromgeluid, benevens het luiden van alle de klokken, vermeerderen deeze algemeene neerilagtigheid; op de vraage, tot wat einde dat allesftrekte, andwoordtzyn Leidsman hem, dat 'er dien dag een doodfchuldige, wegens het pleegen van een doodflag aan zynen Medeminnaar geltraft zoude worden. Het gevvigtig tydfiip, waaröp deeze rechtsöcfening ftondt te gefchieden , naderde;'er wasvoor het Raadhuis beftendig eene verheve plaats opgerigt, waar op de Regeering over alle zaaken, welke het volk jn't algemeen betroffen, raadpleegde, en op deeze plaats wierdt ook de doodftraf aan den misdaadigen uitgevoerd, Hier verfcheen, eindelyk, de misdaadige, bekleed met eenen met bloed bevlekten mantel; hyiloegzig op de borst met alle tékenen van een opregt berouw, zyn ■aangezicht tékende niet die vrecslyke beroering, welke niet voegt aan eenen mensen, die moet  RECHT. j# kunnen fterven,- als het noodig is, en bovenal als hy de dood verdiend heeft; men geleidde hem voorby het Lyk des verllagenen, dat eene nieuwe wroeging en berouw in hem verwekte, men deedt hem voorts op de knie vallen, en het wetboek, dat hem veroordeelde, küsfchenj hier naa werdt hem hetHoofdfhikdeszelfs, betreffende de doodflagers voorgefeezèn, en daar naa nam de voorzitter van den Raad , aldus het woord tegen hem op : „ 'Er blyft U niets „ overig dan te fterven, om uwe vergiffenis ,, van God en menfchen te verwerven. Wy „ haaten U niet, wy beklaagen U, en uwa' „ gedagtènis za! by ons niet in affchrik zyn. „ Wees gewilliglyk onderdaanig aan de Wet; „ en eerbiedig haare heilzaame firengheid. Zie' „ onze traanen biggelen, zy zullen Utot eene „ zékere getuigenis verflrekken, dat de liefde ,-, het gevoel zal zyn,dat in onze harten volj, gen zal, wanneer de Rechtvaardigheid aan „ haar noodlottig ampt voldaan zal hebben Dtf ,-, dood is minder vreeslyk dan de fchande, ondergaa deeze om U van geene te bevryden. i, Het is U nog vergund te kiezen; zoogylee„ ven wilt, gy zultleeven, maar in fchande, „ en belaaden met onze verachting. Gy zult deeze Zon zien, die U dagelyks befchuldJ i, gen zal, datgyéénen uwer gelyken van het genot van haar zagt en flonkerend licht bc°3 ,Vroófdf  rot* CRIMINEEL ,, roofd hebt: zy zal U voortaan niet dan haa9) telyk kunnen zyn ; want de omgang met ons, cn zelfs met onsnaagcflagt,zo lang als wy beftaan, zal U niet dan onze minachting „ voor eenen Moordenaar toonen ; gy zult al„ om het gcwigt van uwe wroegingen mede „ draagen, benevens de eeuwige fchaamte,we„ gens dat gy tegen de Wet, die U veröor,, deelt, wederfpannig geweest zyt , wees „ cian billyk jegens de maatfchappy, en oordeel ,, U zeiven." De misdaadige gaf een téken met bet hoofd, waar mede hy zig des doods waardig erkende. Hy maakt zig voorts gereed om denzelven met moed te ondergaan, en zelfs met die wéivocglykheid,die in dit Iaatfte oogenblik het fchoonfte kenmerk der menschlykheid is. Men bieldt hier naa terftond op, met hem als misdaadig te behandelen, een kring van geestlyken omringde hem , en hun opperhoofd gaf hem den kusch des vredes, hem tevens den bebloeden Rok uittrekkende, en hem eenen hagehvitten lluijer omhangende, ten zinnebeelde van zyne bevrediging met de menfchen. Zyne Ouders, Naastbeftaanden en Vrienden, fchootentoe, en omhelsden hem. Hy fcheen zeer vertroost te zyn, met hunne liefkoozingen te ontvangen, en zig bekleed te zien met het onderpand der vergiffenis, dat hy van zyn Vaderland ontvangen had. De  R E C II T. I5I De betuigingen van hunne Vriendfchap benamen hem den fchrik voor zyne Iaatfte oogenblikken, hy verloor het beeld des doods uit de oogen. Het hoofd der Geestelyken naderde tot het volk, en koos dit tydftip uit, om eene kragtige en aandoenlyke rede, over het gevaar der driften, te voeren; deeze aanfpraak was zo fchoon, zowaar, zo roerende, dat alle harten met verwondering en fchrik aangedaan waren. Elk een beloofde zig, wel zorgvuldig voor zig zeiven te zullen waaken tegen de zaaden van wraakzucht,die tegen onsgeweeten opwasfchen, en wel haast de ftof tot onberedeneerde driften opleveren. Geduurende deezen tyd, bragt een afgezondene uit den Senaat het vonnis des doods na den Koning, opdat Hy het met eigen handen tékenen zoude. Niemand konde ter dood veroordeeld worden, dan met den wil van hem , by wien de magt des Zvvaards was. Deeze gosde Vader had wel het leeven aan eenen ongelukkigen willen fpaaren, maar hy offerde in dit oogenblik de waardfte begeerten van zyn hart aan de noodzaakelykheid van eene voorbeeldige Rechtvaerdigheid op. Zo dra de afgezondene terug gekeerd was, begonnen de klokken der Stad wederom haar doodsch geluid, de Trommen hernamen hunnen naaren Marsch, en het gejammer van eene 0 4 tal-  191 CRIMINEEL tahyke gemeente, zig in de lucht met deeze klnngtoonen vermengende, zoude men gezegd hebben, dat de Stad door een groot onheil gedreigd vvierdt. De naastbeftaanden en vrienden van den ongelukkigen, die het leeven ftondtte verliezen, gaven hem de Iaatfte kusfehen, en de kerkelyke riep met luider (temme de Bermhartigheid van het Opperwezen aan, en al het volk fchreeuwde éénftemmig tot het gewelf des Hemels: Groote God, oPenUwen boezem! ont*: fermend God, vergeef hem, gelyk wy hem vergeeven! Onder dit geroep bragt men den misdaadigen, nevens hetLykvan den verflagenen te voorfchyn; zes Muskettiers, wier aangezigten met zwart floers behangen waren, traden toe; het hoofd van den Senaat gaf het téken met opligten van het Wetboek; men fchoot , en de ziel ontfnapte. Het Lyk van den ongelukkigen wierdt opgenomen ; wyl zyne misdaad ten vollen door zyne. dood geboet was, tradt hy weder in den rang der Burgeren; zyn naam, dieuitgewischt was, wierdt op nieuw in de openbaare Registers gefchreeven, met de naamen van die, welke op dien zelfden dag overleeden waren. Dit volk had de laage wreedheid niet, van de geheugenis eenes menfchen tot in het graf te vervolgen, en op eene geheele onfchuldigc Famielie, de mie-  RECHT, 193 fiïsdaatd van één éénigen te doen terug (tuiten;Iist fchiep geen vermaak, in nuttige Burgers willekeurig re ontéeren, en ongelukkig te maaken, om het wreede genoegen, van hen te vernederen. Zyn Hghaam wierdt gebragtyom verbrand te worden, met die zyner Medeburgers, die den voorgaanden dag,deonvermydbaare tol, welke de natuur vordert, betaald hadden, Zyne Nabeftaandön hadden geene andere droefheid te bettryden, dan die, welke het verlies van eenen vriend veroorzaakte; en daar juist op denzelfden avond een Eeriimpt openviel, wierdt het zelve, door den Koning, aan den Broeder van den misdaadigen gefchonken. Elk Juichte deeze keuze toe, in welke tevens de billykheid en wéldaadigheid doorblonken. Zie daar eene Crimineele Rechtspieeging { waar van tot heden, weinig voorbeelden gezien zyn. Hoe zeer mag het menschdom verlangen, tot naa zeven Eeuwen die regt be. lchaafde tyd aanfpoede ! Leonard, 't Is wel wenfchelyk, maar niet waarfchynelyk, dat de gezonde reden éénmaal zo volkomen in dit gcwigtigdeel des rechts zal opgevolgd worden. Ernestus. Het blyft tóch in allen gevalle waar, dat de Rechter, zo dikwyls 'er over het leven, of dat mogelyk nog dierbaarer dan het leven is, over de Eer en Vryheid van een O 5 Me.  *54 CRIMINEEL Medeburger gehandeld wordt, nimmer te veel omzigtigheids gebruiken kan. Wanneer zelfs eene misdaad ten voilen geftaafd is, behoort men nog alle de omftandigheden, die dezelve verzelden, naa te gaan. Elke deezer omftandigheden verligt of verzwaart de misdaad, en vermindert of vermeerdert de ftraf. De zelfde reden wil ook, dat het Crimineele Rechtsgeding tegen eenen fchuldigen , naar alle de by de wetten voorgefchreevene regels, gefchiede voor eenen behoorlykui Rechter, met alle de verëischte plegtigheden , en den mensch moge. lyke Voorbehoedzelen , welke de Rechtsgeleerden in het ftuk van Crimineele proceduuren gewoon zyn te beczigen, en die zy, welke in deezen Rechtstak ftudeeren , niet behooren uit het oog te verliezen. Karei. Waar behoort een Student, in 't ftuk van Crimineele proceduuren, voornaamelyk het oog op te vestigen V Ernestus. De Crimineele Rechtsgeleerdheid leevert de noodige onderrigtingen, betreffende de naavolgende zaaken op; te weeten, wegens I) Het Crimineele Rechtsgebied in't algemeen, a) de Crimineele Rechtbanken in 't byzonder, 3) de Rechters, Officiers,Fiscaalen, Verweerders en AEluarisfen ,4; de bevoegde Rechtbank (Forum Competens), 5) het be.chuldigend proces, 6) het ondervraagend Proces, het be- flag  R E C H T. 195 flag der misdaad zelve, en van den uitvoerer derzelve, 8) de kenmerken, y) het gevangen neèmen der misdaadigen, en de vervolging, die men tegen hen in 't werk kan Rellen, wanneer zy pntfnapt zyn, 10) de aart hunner gevangenis, de middelen om dezelve te ontwyken of te verzagten, n) de ondervraaging der fchuldigen, 12) de punten(Articukn) van ondervraaging, en de andwoorden van den befchuldigden, M) de bewyzen van de misdaad, 't zy door kentékenen, 't zydoor werk» tuigen , 't zy door getuigen .16) de verweering van den befchuldigden , 17) de verfcheidene wyzen, waaröp een misdaadige zig van de misdaad, die hem opgelegd wordt, zuiveren kan, 18) de verfcheidene foorten van pynigingen, om de waarheid uit te vinden, 19) de fchrik voor de pynelyke ondervraaging, deszelfs trappen en bedreiging, 2d) de wyze om zig, door den eed, van eene aangetygde misdaad te zuiveren, 21) het vonnis en de wyze, hoe dat op te Rellen zy, 12) de voorieezing van het vonnis, 13) de uitwerkzelen van het vonnis, 2d) de uitbanning, met derzelver formaliteiten cn gevolgen, 25 j de uitvoering van het vonnis en de plegtighcden of toeftel, welke tot dezelve verëischt wordt, 26) het Crimineel proces , dat men tegen de afweezenden aanvangt, 27) het vrygeleide (Sa/vus CotuJuctm), 28; de ge. rech»  i£Ö CRIMINEEL rechtelyke dagvaarding (EdictaTe Citatie), 2 > de Crimineele Vonnisfen der Militairen, 30) de verjaaring der misdaaden, 3r^ de vernietiging (Abolitiö) der misdaaden, en de andere wyzen waaiöp het Crimineel proces gefluit of weggenomen wordt, 3a) de Proces-kosten en verfcheidene andere dergelyke voorwerpen. Kornelis. Kunnen zy, die deeze punten alle grondig beltudeerd hebben, zig dan ook niet met recht beroemen , eene volledige kennis van het befchouwend deel des Crimineelen rechts te bezitten? Ernestus. Voorzeker, en wel te méér, a's1 de Hemel hen begaafd heeft met een gezond oordeel en juiste onderfcheiding, want dan zullen ze ook ïn.ócpra&yi uitmunten.' 'Er blyft my jiogallcen overig,om den geenen onder U Lieden, welke door de voorzienigheid tot deeze gewigtige enmoeiielyke bediening geroepen worden, eene waarfchouwing te doen, en deeze is, dat zy zig metde grootltebezaadigdheid,en de meest mogelyke wederhouding,tegen eenen befchuldigden gedraagen,inzonderheid ten opzigte van de fmertenin het algemeen ,en de pynbank in 't byzonder, dat zy zig wél overtuigd houden,dat het alleen een oud vooróórdeel, cn eene al te diep ingewortelde dwaasheid is, dat een befchuldigde niet alleen overtuigd (Conviftus) moet zyn, maat ooit  RECHT. I9? pok zelve bekend (Confesfus) moete hebben. Deeze bekentenis is zo veel als niets; wanneer de misdaadige wél overtuigd is door goede en deugdige bewyzen, dan volflaat deeze overtuiging, en zoo deeze overtuiging niet klaar blykbaar, zonder eenige twyfeling, en zonder dubbelzinnigheid is, dan kan de eige bekentenis geen enkel bevvys meêr opleveren; want in dit geval zoude het van den befchuldigden afhangen, zyn leven te verlengen, bovenal, wanneer hy een zo fierk lighaamsgeflel had , om de fmerten te verdraagen , gelyk dit gemeenelyk by de geoefende boosvvigten plaats vindt, of zig zeiven dus den dood te laaten aandoen, en daar mede tevens den Souverein de fchreeuwendde ongerechtigheid te doen begaan ; In ééu woord, de getuigenis van iemand, in zyne eigene zaak(/«propria Caufa), doet niets af, en leevert geen half bewys op, en de natuur yst op het bloote gezigt van de pynbank. De eerlooze Damiêns zeide, daar hy onder de ongehoordflepynigingen bezweek : Gy lieden vergeet, datgy menfchen zyt. De misdaadigfte der menfchen gaf hier eene les voor de rechtsöefening; en toen de geheele Franfche Natie, over den Moord van Koning Hendrik den IVden, tegen den moor. denaar Ravaillac verbitterd was, boodt zig het Slagtersgild aan , om hem leevend te villen, en  193 CRIMINEEL en vervolgens aan het (teeken der Muggen en Honingbeijen bloot te (tellen, maar het Parlement oordeelde', dat een dergelyk vonnis de menfchelykheid verlaagen zoude. Petras. Dit zoude althans in 't minst niet zweemen na de les , welke het zcdclyk gevoel ons indrukt, te weeten, dat men, zo veel als mogelyk is, den misdaadigen moet tragten *e fpaaren. Ernestus. De driften maaken , de anderzins redenlyk denkende menfchen, tot wreediiarts. DcFranfchen (lellen zulk een gewigtin hunnen Koning, dat by hen een Koningsmoord, zelfs met de allerwreedfie draf, niet geboet kan worden; maar voor 't overige zyn zy ook zo •bezadigd, in'c beöordeelen der ftraffen en misdaaden, dat men hunne Schryvers niet ten onregte iu dit opzigt aanbaalen , en aan elke befchaafde Natie, ten voorfchrifte voordellen mag, gelyk ik dan ook deeze lange byëenkomst belluiten zal, met een aanmerkelyk gezegde van den Heer de Voltaire, in zyn Gefchrift ever de verdraagzaamheid, waarin hy zegt, een zaad tezaayen, dat eens een vrugtbaaren oogst k^n voortbrengen; zie hier zyne woorden. „Zomroige andere Rechtbanken hebben eene „ byzondere Rechtsleere, zy daan vierden, „ derden en zesden van bewyzen toe. Zo ss kunnen zy met zes hcoren zeggens van 55 i e  RECHT. '99 ,, de ééne, en drie van de andere zyde, en vier ,, vierden agterdogts, drie volkome bevvyzen uitleveren, en op deeze fchoonebewysgron„ den rabraakcn zeUeen mensch zonder barmhartigheid. Eene betere kennisfe van de „ Redeneerkunde zoude volftaan om hen eenen „ anderen weg te doen inflaan. Het geen men „ een half bevvys noemt, kan niet anders dan „ eene verdenking zyn; 'erzynjtenftrenglten ,, genomen, geene halve bevvyzen, want eene „ zaak is, of beweezen, of niet beweezen, 99 daar is geen midden tusfehen beiden. Hon» „ derd duizend byéén verzamelde vermoedens ,, kunnen niet meêr eenbewys opleeveren, dan ,, honderd duizend nullen een getal kunnen ,, zamenftellen. 'Er zyn vierden van tooncn „ in de Muziek, en nog kan men dezelve niet „ uitvoeren; maar 'er is geen vierde vanwaars, heid, geen vierde van Redeneering. Twee 5/ getuigen, welke hun getuigenis ftaandehou„ den, worden geacht een bevvys uit te leeve„ ren; maar dat is niet genoeg,deeze twee ge. ,, tuigen moeten zonder driften zyn, en zon. „ der vooröordeelen, en bovenal moet, het geen „ zy zeggen, niet met de reden flrydcn.— 'Er ,, is geen ander hulpmiddel tot eene zodaanige „ Rechtsöefening, dan dat zy, die het recht koo„ pen, om hunnen medemensch te vonnisfen, „ of die deftoutheid hebben,dit recht van den j, Sou-  O F sco CRIMINEEL Souverein te verzoeken, in 't vervolg hunne „ Studiën in deezen rechtstak beterinrigten." Men houdein't oog „dat deeze Schryver van Vrankryk fpreekt; in het Land, waarin wy woonen, wordt de Crimineele Rechtsöefening met de hoogfte omzigtigheid, en meest mogelyke zagtheid voerden misdaadigen, ten genoege van alle deszelfs Inwooners, behandeld, zo dat wy in het ftuk der Crimineele Rechtsgedingen, al wierdt'er eene maatfchappy van enkele Wysgeeren onder ons opgerigt, die alle misbruiken tragttenuit den weg te ruimen , weinig te verbéteren zouden hebben.  RECHT. aw OP HET CRIMINEELE RECHT. vJeiukkig is het Land,waar 't fch^rpeRechtiftaal zwaait, En 't fchandlyk onkruid uit de zamenleeving maait; Maar nog gelukkiger, wanneer het, ia de vooren Van wél beploegde deugd, onvrugtbaar blyft verfmooren, En nimmer opfchiet, ten bederf der zwakke jeugd, Die even vatbaar is voor ondeugd als voor deugd. Beklagenswaardig is des Rechters Haat te noemen , Als hy zyn medemensen vaak moet ter doodftraf doemen, En naar 't gebruik van zyn nog onbefchaafde Land, Defcherpe pynkoord om de teedre leden fpant, TWEEDE AFDEELING. P OlB  5<3i CRIMINEEL RECHT. Om zo de waarheid uit den veegen hals te dwingen, Een middel, dat wy van 't Barbaarisch volk ont. vingen, En welks gebruik de deugd en 't ftil gevoel ontraadt, Zo lang 'er menfchenmin in 't hart gegrondvest (laat. TWAALF-  2©J TWAALFDE SAMENSPRAAK. OVER DE PRACTYK DES RECHTS. (Praxis Juris.) INHOUD. Drieërleye doeleinden der Rechtsfludie. Welke PraByk een Hoogleer aar in de Rechten noodig heeft. Welke die eens Advocaats zy. Scha* delykheid der eerlooze Advocaaten. Wat de beroepsbezigheid der Procureurs en Notarisfen is. Pligten van de Magiftraat. Wyze om de Procesftukken te overzien. Collegium Re. latorturn, wat dat is. Ernestus, Eerwy van de Rechtsgeleerdheid geheel affcheiden, is het noodig, dat wy nog iets van de geheele Practyk des Rechts gewaagen. Karei. Wat verftaat gy onder de benaamingen van Practyk des Rechts? Vader! Ernestus. De drie byzondere, en van elkanderen verfchillcnde roepingen, weike den P 3 kwee-  ao4 PRACTYK des kweekel.ng vau Ihemis, ten einde van zyne loopbaan wagten; of liefst de drie einden, waar toe men in de Rechten ftuöeert: want men ftudeert in dezelve, ten einde 1) het recht van den leerdoel te onderwyzen als Hoogleeraar, of 2; pm voor de Ralie, in hoedaanigheid van Advocaat te dienen, of 3) om de Eurgerlyke en Crimineele zaaken, als MagU /trant, te beöordeelen. Petrus. Is het dan niet het zelfde, wanneer men de Theorie des Rechts wél gevat heeft, tot welke deezer drie Staaten men zig begeeft? Ernestus, Cantsch niet: dit verfchil is zeer groot, elk deezer ftaaten verëischc eene byzondeie P.adlyk, die toch egter alle op dezelfde algemeene Ihcörie des Rechts gegrond is, van welke men tevens onderftelt,dat de Rechtsgeleerde wél voorzien zy , alëer hy eenige dier bedieningen in de maatfchappy bekleedt Leonard. Wy zullen dan best doen, om die drie byzondere Ampsbedienirgen, clkon» derfcheidenlykte befchouwen ; want het is en blyft waar, dat de goede ondcrfcheiding het beste middel tot ieeren is. Kornelis. Wat is dan vooreerst de Rechts« pracTyk, welke de Hooglecraar in de rechten fc beoefenen heeft? Er  RECHTS. 2©S Ernestus. Zy komt ten naasten by hier op Uit: De Hoogleeraar behoort eene oiodeelkundige keuze te doen van de Stoffen,die hy onderwyzen wil, en niet dan zulke te behandelen , waar in hy grondig geftudeerd heeft. Gelyk'ernuop alle wél geordende üniverfitei. ten verfcheidene Hoogleeraars, in elk vak van weetenfehap zyn; en dat het voordeelig is, dat de Student aldaar een volledig zamenftel {Curfus) van alle de deelen des Rechts, of ten minften van de aanmerkelykfte, opzamelen kan, moeten de Hoogleeraaren onderling overéénkomen in de ftoffen , die elk hunner behandelen wil, op dat 'er dus een volledig zamenftel uit gebooren worde. Elk Geleerde in 't algemeen, die eenige weetenfehap onderwyst, moet zig ook aan eene goede wyze van dezelve voor te draagen, gewennen. Hy moet zig zei ven wél zoeken in te prenten, dat de Student de Hooge Schoole niet bezoekt, dan alleen om er de gronden en beginzelen der weetenfehappen te leeren j dat zyne eigene boekoefening, zyne b zondere Studiën, en zyne eigene overdenkingen, het overige moeten volmaaken: dat het dus een wezentlyke verëischte in deezen tak van Studiën is, dat de Hoogleeraar zig toelegge op een korten en kragtigen ftyl, en op eene wyze van voorftellen, welke tevens klaar, één- voa-  &o6 PRACTYK des voudig, en niet befmet is met onnoodige fchoolfche opmerkingen, die veelal zo laf als geleerd zyn. Het onnoodige, het dwaaze moet nimmer de plaats van het wezenlyke en noodige inneemen. Het is bovenal noodig, dat de Curfus of doorloopiug eener weetenfehap, binnen den tyd van een Jaar voleind worde, hoe omflagtig die ook zoude mogen weezen ; want het is met een langen Curfus eener weetenfehap even zo gelegen, als met eene lange redeneering, of eenige andere reden,'erblyft nimmer de rninfte trek in het geheugen van over, en elk mensch, die in het openbaar fpreekt, wordt daarom alleen langdraadig, wyl hy, of den tyd niet heeft, of de kunst niet bezit , om kort te weezen, of met andere woorden, om zyne denkbeelden in één punt te vergaderen. Petrus. Nu volgt de Advocaat, en hieraan ligt my in 't byzonder gelegen, wyl ik dien post eens hoope te bekleeden ; wees zo goed, myn Heer! van ons dan over deszelfs pligten een weinig omftandig te onderhouden? Ernestus. Dat wil ik gaarne, ten uwen gevalle doen; wel aan! Het natuurlyk afzigt, en de pligt van een Advocaat, welke zynen naam verkreegen heeft van het te hulp roepen, of byroepen {Advocare , in een Rechtsgeding is, O om hen, die onderlingcenigpleitge--  RECHTS. a§f gefchil hebben, of een rechtsgeding (proces) willen aanvangen, en hem, ten dien einde komen raadpleegen te onderrigten, wegens5 hunne zaak , en hen het recht of onrecht, dat in dezelve ligt, volgens de regelen van recht en billykheid * te verklaaren, 2 hen deri besten weg te wyzen, om zig recht te doen' weaervaaren , 3) om hen de allerkragtiglté middelen aan te wyzen, om tegen alle foorten van Chicanen en kunstgreepen van hun-: ne tegenpartye gewapend te zyn, en 4) hen' zo veel mogelyk alle onnoodige Proces-kosten te befpaaren. Petrus. Wat moet hy , om deeze vief Hoofddeelen zyner Practyk wél te beoefenen, voornaamelyk in acht neemen? Ernestus. Deeze deelen zyner Practyk ver* èifchen a) eene uitmuntende Theorie van de Rechtsgeleerdheid, en eene grondige kennis der Wetten, b} eene volmaakte kunde van hec geen men den loop des Rechts noemt, of van de wyze om een rechtsgeding te bellieren, c) de kennis der Chicanen, kunstgreepen en vaDgRrikken, door welke of kwaade Rechters, of bedriegelyke Advocaaten van de tegenpartye, het recht kunnen verbuigen of omkoopen, orri 'er de gefchiktfte behoedmiddelen tegen te' kunnen in 't werk Rellen, welke men Camels Eoemti in den ftyl der Balie; en eindelyk beP 4 hor/-  268 PRACTYK des hooren zy voorzien te zyn van eene beproefds opregthe d. Korneiii Ik geloof egter , dat 'er wel Ad vocaaten gevonden worden . die deeze Iaatfte proef niet zouden kunnen uitftaan, ten minften men zoude zeer ligt een zodaanigen kunnen vinden, die zig meest in kwaade en reddelooze zaaken laat gebruiken, om zo wel met als tegen Recht alleen geld te fchraapen, en zyne arme Cliënten uit te kleeden. Ernestus. Wy weeten allen wel, wien gy bedoelt ; maar zulke Rechtsgeleerden zyn fchaadelyke monfters in de maatfchappy, en elk wéideckend mensch behoort hun gedrag in 't diepst zyns harte te verachten, gelyk ook dat van die onweetendcn , wier geheele kennis niet dan in fnappen beftaat, die een zeker aartal rechtsgronden en gewysden van RechtsdoÊtooren , van buiten geleerd hebbende, (waar van zeer veele gedrukte erzamelingen voor handen zyn, die ron>öm van zig fcHeten ais vuurp\len, byalle gelegenheden, hetzyzetena'-komenof niet en die onder begunftigma; deezer kwakz Iveryen, zig by het gemeen voor bekwaamt- Rechtsgeleerden doen doorgaan,verrasfchende de onroozelePle ters, en hen in onrechtvaardige P:ocesfen inwikkelende, diar zy zelve geene kennis van het Recht hebben, noch een Proces met voordeel wee-  RECHTS. 209 weeten te bellieren, en hunne Cliënten in eenen afgrond van Chicanen, en vernielende onkosten ftorten ; maarnogveel ver&chtelyker zyn die laa:e zielen, die behendige bedrie» gers welke hunne zaakwél verftaande. het zelfde kwaad mer een voorbedagt voorneemen uitvoeren , en metgrondige kennis van de rechtszaak alleenlyk om z g te verryken, ten kosten van onnoozele en eerlykelieden Van dit al te groot ainral bloedzuigers kan men met recht zeggen : zy zaayen niet, noch zy maayen niet ; maar ae duivel der Chicanen voedt hen egter. Zy zouden mogelyk nuttige Butgerszyn zoo zeaan de Mynen of Vesringen werkten, maar als Advocaaten zyn her waare pesten van den Staar, en kankers in de burgerlyke Maatfchappy Petrus. Cod bewaare my, dat ik nimmer in zo eene verzoeking vervalle Leonard. Zy,die geene bedriegelyke en laage ziel bezitten, zullen nimmer daar toe bewoogen kunnen worden. Karei. Maar, Vader! de Procureurs en Notarisfen zyn immers mede Rechtsgeleerden, en hebben de Studie der Rechten immers ook noodig < in wat vak moet men deeze Rechtsgeleerden plaatzen ? Ernestus. Dit zyn medehelpers der Advocaaten. De bekwaame Advocaaten al te zeer P 5 met  *iö PRACTYK des met bezigheden overiaaden zynde, of geloövende, dac de zorg om een Proces te ontwarren , of in orde te brengen, beneden hun Ampt 2y,Iaaten alles, wat men het Mechanismus of werktuiglyke des Rechts en van gerechtelyké handelingen noemen kan, over aan Procureurs en Notarisfe;?, 't welk eene foort van mindere Advocaaten is , die met eene ligte kennis des Rechts, maar eene grondige Studie der Practyk, op zig neemen,om in het rechtsgeding aüe de formaliteiten waar te neemen, die de we:ten en Rechtbanken vorderen, en de veröischte wettigheid aan alle foorten van Infhumenten, als ook de gangbaarheid aan de getuigenisfen te geeven,en te zorgen, dat elk Ruk eenes rechtsgeding»! wettig zy, en elke acte van haare party overëenkomftig met den regel van rechten zy, en eindelyk, dat niets wat de formaliteiten des Rechts betreft. verwaarloosd worde. Al wat het Notarisampt betreft, kan men vinden,- m net beroemd* werk van A.Ltfluechts, betyteld: Redeneerend Vertoog en Redtneerende Pra&yk over het Notarisampt. Alle deeze bedieningen van Notaris en Procureurs, moeten egter onder het opzigt en de beftiering van den Advocaat gefchieden, die om deeze reden de Practyk des Rechts grondig verftaan moet, gelyk ook den vorm van Rechtsgeding, welke in het land, waar-  RECHTS. au waarïn hy zyn ampt oefent, gebruikelyk is. Buiten deeze algemeenegrondbeginzelen moec de Rechtsgeleerde, de byzondere gefteldheid van Regeering van elk Land, Stad of Rechtbank, wat den vorm des Rechtsgedings, en de regelen der Pleiters aangaat, grondig kennen, gelyk ook alles, wat betreft de onderfcheidene foorten van Rechtsgedingen,als zyn de burgerlyke, crimineele, leenroerige, uitvoerende, bezittende, povocatoire, en incas vacHuwIykszaaken ; eindelyk moet de Advocaat zig wel grondig in alle zyne byzondere pligten oefenen , welke te zamen, volgens eene oude Latynfche Rechtsfpreuk beftaan in respondendo, agenda et cavendo; dat is, 'mondwoorden, handelen en behoedzaam zyn. Leonard Eindelyk komen wy tot den derden kweekeling van Themis, te weeten, de Magiftraats-perfoon of Rechter: zyn Ampt is geen van de minst gewigtige. Hoedaanig behoort hy zig best in 't zelve te gedraagen ? Ernestus. He weetenfehap , het oordeel, de billykheid, en de wakkerheid, maaken de vier hoofddeugden van den Rechter uit. Het zoude overtoüig zyn, van zig over de twee eerfte wydloopig uit te breiden, men behoeft ze flegts aan te wyzen, om ze te doen kennen, en 'eralledenoodzaakelykheid van te doen gevoelen. Wat de biilykhdd aangaat, men kan de  2i2 PRACTYK des de Rechters niet genoeg aanraaden, van dezelve , zo vér mogelyk is, ja zelfs tot befchroomdheid toe, te oefenen. Men behoort hen ook te waarfchouwen, altoos tegen hun zei ven waakzaam te zyn, en te gelooven, dar. de onrechtvaardigheid zig elk oogenblik onder het mom van gerechtigheid verbergt, dat het Latynfche fpreekwoord Summum Jus Summa injuftitia, het uitterfte recht is de uitterfte ongerechtigheid, alle dagen bewaarheid wordt; dat men dikwyls vonnisfen door braave Rechters geveld ziet, welke zeer rechtvaardig volgens de ftrengheid der wetten zyn, maar zeer onrechtviardig voigcns de natuurlyke billykheid genoemd kunnen worden;dat menaltyd, ten opzigte van de Wetten zeggen kan: de letter doodt, maar de geest maakt leevende; en dat het eene van de allergrootlie onrechtvaardigheden des waerelds is, wanneer de Magiftraaten in het vooruitzicht van een rechtsgeding te verlengen, en de kosten (Epices} te vcrgrooten, de burgers en zulke lieden, die de maatfchappy door hunnen arbeid nuttig zyn, noodzaaken en verflaaven aan formaliteiten, en zogenoemde gerechtelyke voorbehoedzelcn iPrecautions Juridiguês., in hunne daadenen burgerlyke onderhandelingen, en die in den grond niet anders zyn dan onnoodige fubtiliteiten,wat den grond des rechts betreft, cn  RECHTS. S13 cn zeer fchadelyke Chlcanen voor den Staat en voor byzondere perzoonen, door de moeijelykhéden en het tydverlies, dat zy veroorzaaken aan het arbeidzaam gedeelte des menfchelyken geflachts. Pet/ us. De wakkerheid van den Rechter zal dan hier tegen moe:en waaken? Ernestus. De langheid der Procesfen is hier wel het grootfte ftruikelblok. Dit is een kwaad, dat den wél vaart der byzondere perzoonen, en,by gevolg, die van den S:aat in het a'gemeen, onderrnynt; ik ben. niet bekwaam - om U lieden alle de fchadeiykheid 'er van af te maaien. Alle de wetten moeten daar heen Rrekken, om den langen duur der 'wis.gedingen te bekorten , en de Magiftraat moet door haare wakkerheid en voortgang het overige bezorgen, Het is eene gruwelyke misdaad , de procesftukken aan den Spyker te laaten kwynen, en de traagheid der Rechters veroorzaakt,niet zelden, onüitfpreekelyke kwaaien aan de Burgers , terwyl zy dezelve als eene beuzeling aanzien, en zelfs zomtyds voor eene wél flaande onachtzaamheid houden. Karei. Behalven dar, zal de wakkerheid, benevens het goede oordeel des Rechters, ook voornaamelyk in zyn vonnis over eenig Pleitgeding, te pas komen; want elk Advocaat Reis  214 PRACTYK des Relt toch zyne zaak op 't fchoonfte aan hem voor ? Ernestus. Zo is 't. De Magiftraatsperzoonen moeten altyd wél op hunne hoede zyn, en hebben altyd tegen twee foorten van tegenpartyön te kampen, welke zyn de onrechtvaardige Pleiers cn de listige Advocaaten, Deeze befchouwen de Rechtsgeleerdheid , of gelyk een net , waarin zy de gegoede lieden vangen, die in de gerustheid van een goed geweeten leevende, zeer dikwyls verzuimen, van alle de voorbehoedzelen te neemen, die de Chicane vordert; of ook als een verweerend wapentuig, waarme. de" zy hunne boosheid bedekken, Rellende hunne kwaade daaden op reekening der wet. ten, en daar mede de ftecken, welke de ge» rechrigheid hunne fnoodheden zoude kunnen treffen, behendig afweerende. De waereld, krielende ongelukkiglyk van zulke Roeken, waarin de gerechtelyke voorbehoedzelen (Cautela), tot een zamenftel gebragt zyn, en die men niet kan leezen, zonder byna op elke bladzyde uit te roepen: inventd lege, in. venta eft [raus legis ! waar eene wet gevonden wordt, daar wordt ook de verkragtlng der wet gevonden, Kornelis. Heeft de Rechter niet nog eenige  RECHTS. 215 ge byzonderheden by zyn ampt waar te nee» me ? Ernestus. Ja, en deeze zyn 't, waar mede wy onze Samenfpraak voor dit avonduur zuV len befluiten. De Practyk des Rechts voor de Magiftraaten, verëischt nog, dat zy bekwaam zyn om de Hukken van een proces wél te leezen, en ' ;r een goed verhaal uit op te maaken. Kornelis. Is dat dan ook al eene weetenfehap? myn Heer! my dunkt als de Rechter leezen kan , weet hy ook dit reeds. Ernestus. Neen! dat gaat niet door, Kornelis. Hier wordt eene andere en vernuft ge wyze van leezen verëischt. Een Rechter, welke van het begin tot het einde, van het eene einde tot het andere, de groote menigte van ftukken, welke in een lang en verward proces dagelyks aangroeijen , wilde leezen, zoude nooit gedaan hebben, en zoude zomtyds geene twee zaaken in een rond Jaar kunnen bellisfen. Het isdaaröm eene kunst, 't is eene zekere wyze, van die ftukken te leezen, te doorbladeren, en over de bykomftige zaaken en formaliteiten heen te loopen, en zig niet dan by I et wezenlyke van he; gefchil op te houden; maar 'er behoort veel oordeels toe, om 11 waare , het beweezen pun t in den grond des gefchils en in de bewyzen te vinden. Het is  ai6 PRACTYK dfs is zomtyds een diamant in een onmeetelyken hoop gruis en fteenen zoeken Nog vo ioec her niet alleenlyk de w arheid en .echtvaardigheid eener zaak of da d te kennen. De Rechter moet ook de kunst bezii en,omdie waarheid aan zyne Mede rechters, aan de Rechtbank, wa:rr van hy Lid is, te doen kennen. Hy moer rekening kunnen geeven van de ftukken, die hy overzien heeft; hy moet beide partyën , en dikwyls het geheele publiek, van de w ttigheui zyner vonnis el» ling weeten te overcuigen Deeze kunst nu leeren de jonge Rechtsgeleerden op de Hooge fchoolen in een Cwfus welken zy het Collegium Relaterium noemen. op  rechts, 217 OP DE PRACTYK des RECHTS. 't Recht zou weinig voordeel geeven, Zo» de Rechters enkel bleev.n By 't befchouwen hunner taak, Of 't befpieglen eener zaak. Neen, 'er moet, om wel te flaagea, Hand aan d'arbeid zelv geflagen; Theorie maakt zelden ryk, Alles wint men door Praclyk. Leeren wy dan op te merken, Welke bezigheên of werken Elke Rechtsgeleerde doet, "* En met yver oet'uen moet. Hun, die als HoogleeMars fpreeken, Moet het aan geen kunde ontbreeken, Hunne les zy kort en klaar, En voleindigd binnen 't Jaar. Moeten wy op de Advocaaten Onze zaak en recht verlaaten, Wel dan is 't ook hunne pligt, Dat zy, wat party verrigt, Om ons van ons Recht t' outiteeken, Bondig in ons voordeel fpreeken, Maar is onze zaak niet regt, Dan is onze voorfpraak liegt; TWEEDE AFttElllMS, Q Datt  aiS PRACTYK des REC H T S. Dan is al zyn doen bedriegen, Al zyn reden louter liegen. Rechtsgeleerden van dien aart Zyn der braaven lof onwaard. Alles dient nu voorts befchreeven, Den Notaris werk gegeeven, En het volgen van de fleur Vergt men van den Procureur; Maar aan Magiftraat en-Rechters, Volksregeerders, twistbevegters, Daaraan voegt een wys beleid, Kennis en voorzigtio-heid; Voortgang in het vonnis wyzen Is in alles hoogst te pryzen, Wyl 't den Pleiter fchaéloos fielt Voor 't verlies van tyd en geld. Nog is 't noodig vlug te weezen In de ftukksn naa te leezen Van een twyfelsichtïg pleit, Door veel zaaken uitgebreid. Al die pligten, oefeningen, En veel diergelyke dingen, Worden duidelyk beliegt, In 'tbeöef'nen van het rech:.