J OH. CHRIS TpP.H.IiUDEMAN, M.D. Cel)oore 11 te Haartixrgden 22 Maart 1685, Overleden te Amfterdam, den 22 Maart 1257. D £ NAGELATEN BRIEVENTAS van den ALOMVERMAARDEN en HOOGSTVERDIENSTLYKEN ASTROLOGIST, JOH. CHRISTOPH LUDEMAK BEHELZENDE MERKWAARDIGHEEDEN, AANMERKINGEN BYZONDERHEDEN en LOTGEVALLEN, Die tot heden toe door niemand geweeten zvn, om dat ze door dien grooten Sterrenvoorzegkundigcn volftrekt verbooden waren, om immer uitgegeven te worden; BENEVENS DESZELFS STERREN-VOORZEGKÜNDIG TREURSPEL C H O S M.ADROESi D E AFSCHAFFING der KONINGEN, of het jaar ZEVENTIEN HONDERD VYF en NEGENTIG. In een zinnebeeldigen trant, ter verlichting der Waereld in de tegenwoordige Omftandigheeden, uitgegeven, en onombeerlyk voor de bezitters van 's Mans andere Werken. Vcrftérd mét het origineele Pourtrait van den grooten LUDEMAN. t? by Moe/erna», Alkmaer Hartemink, Dord Krat, Le* den P/uigers, Rotterdam D. Vis, van den Dries ?trfP^ 7' 's Hage du Mee en Kits, Haerlem van Ir^^Kamnm^ u^ Breebaatt Middelburg Keel en 'WiThf^S^SSSS^mSa rr^nanas, niwe, Lan geveld enz., Deventer Brommer 7uml HoogoPl Zat^m va^m, Groningen Uuum£Zstm, Zt AAN DEN L E E Z E R. "Vermits de vervulling der voorzeggingen van den grootsten Natuurkundigen, Ludeman, een beweezen zaak is, voor het oog der geheele waereld, die, uit de veelvuldige Schrfteh, welken, of doorHemzelvein'tlichtzyngegeven, of door anderen, die ze hebben opgegraaven, en uitgebaggerd , of op andere wyzen hebben weeten magtig te worden, den Leezer zyn medegedeeld, heeft kunnen ontwaaren, de wiskunftige zekerheid waarmede die groote Man, de dingen die nog gebeuren moesten, en waarvan Wy de ooggetuigen geweest zyn, heeft aangeftipt, — wat zeg ik, aangeftipt? neen! duidlyk van woord tot woord tot woord, van letter tot letter, heeft befchreeven; — vermits , zeg ik dit z.o zy , zou het jammer wezen , dat ér een enkele pennetrek van dat groote. Profetisch Licht verlooren ging: 't zou een Dievery weezen, niet flegts in de geleerdheid, maar vooral aan de Menschkunde , die uit elke lettergreep van den onvergelykelyken Lademan, een zee van kundigheid en lesfen opfchept. 11c voor my ten minsten wil gaarne bekennen, _ dat myn geweeten my eeuwig knaagenzou, wanneer ik die Schriften , die van dat wonderverftand onder my berustende zyn, zou onder my houden, of der vergetelheid opoffer ren. De egte flukken, die men , (zo gelukkig voor het Menschdom, als juist ter fnede in het beste tydftip,) van den wyzen Ludeman heeft opgegraaven en ontdekt, en welken, volgens het notariial Contract., dat er van is, eerst dertig jaaren na zyn dood moesten worden uitgegeeven, hebben te veel verlichting aan Nederlandsen Volk toegebragt, en bewyzen maar al te duidlyk, de belanglooze edelmoedigheid, vanderzelvergeëerdenüitgeever , dan AAN DEN LEEZER. dan dat wy een oogenblik zouden'aarzelen, om de onder ons berustende Bouwftoffen , die grootlyks ter opbouwing, van den verwonderlykften Glorietempel, die Ne derland immer aanfchouwde, kunnen ftrekken, zonder gebruik te laaten leggen, - te minder- daar wy een tyd beleeven, dat wy alle kragten moeten infpannen, en alle voorkomende geleegenheden aangrypen , om den vertiUen! - ildman 3 ten top der onfterflyke Glorie op te De volgende ftukken behelzen in de eerfte plaats eene gemeenzame briefWisfeling , door den grooten Ludeman in zyn besten levenstyd met zynen vertrouwften Vriend gehouden, en is daarom te merkwaardiger, om dat zv fchoon onder een allegoriesch bekleedfel, zeer duidlyk de lotgevallen van ons gemeenebest, en van de groote" -Ferfonaadjen waarby hetzelve het meeste belang heeft aan den dag legd; voorts zyn er nog eenige afzonderlyke brieven, rakende de omftandigheden van enkelde perfoonen, — dan heeft men een zeer opmerkelyke veelbetekenende eeuwzang der negentiende Eeuw, en eindlyk word het werk befloten met een voorfpellend Toneelfluk van de allergewigtigfte gebeurtenis die voor het einde dezer Eeuwe te wagten ftaat, en waarlyk de oplettendheid van elk bewooner van Europa overwaardig is. Eenfchat derhalven, die te groot, te belangryk 'was om aan Ludemans bewonderaars onthouden te wor' den. — De Leezer leere 'er door en vermake 'er zig mede r D E D I N AGELATEN BRIEVENTAS VAN DOCTOR LUDEMAN. EERSTE BRIEF. JOH. CHRJSTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. as het niet altoos het oogmerk van de Verftandieen der Eeuwen, Vader Gerhardus, om de Waereld voor de zot te houden? En zyn deezen er niet altoos in geflaagd, om dat de Wae>reld altoos bedrogen wilde zyn? — Het geen ik u zeg, is eene waarheid, die weinig omflag van woorden behoeft,' en die door een welfpreekend Redenaar wel fierlyker doch niet nadruklyker en gevoeliger gezegd kan worden. Men befchouwt my als het Wonder der Voorzegkunde. Men herfchept my in een Profeet, en wagt, even als van een onfeilbaar Orakel, niet ilegts de Lotgevallen van byzondere Perzoonen, maar de Lotgevallen van ganfche Gemeenebesten en Koningryken, uit mynen mond. Hoe dikwils gaapt een anderzins wys Man my aan, en fpalkt beiden zyn ooren op, om myue gistingen en^raadzels te hoorcn, die hy met faamgevouwen A * ha»- co handen ontvangt, als de onfeilbaarfte Waarheeden, die immer van den Kanzei klonken! Gybegrypt, gryze Schobbejak! dat dit in heilig vertrouwen tusfehen ons gezegd word! Weet gy wat ik doe? Ik leg my, na wel gegeeten en gedronken te hebben, op het ftreelende dons neder, dek my warm toe, zo dat ik geduurende den Voornagt een gezonde uitwaazeming heb. Al de Gezigten en Droomen, die my als dan door den kop vliegen, laat ik voor het geen ze zyn; doch zo dra wyst myn klok my niet aan, dat ik in de Nanagt vervallen ben, of ik teken myne Nagtgezigten zorgvuldig op; tot dat einde heb ik altoos een Schryftafcltje naast myn bed in gereedheid,— en zie daar eene onüitputlyke Bron van Voorzeggingen! — Ik lbrteer dezelven in een ander Boek, waarin ik ze in 't net overfchryf, en heb dus Staatkundige, Huishoudelyke, Maatfchaplyke, Verliefde, Geneeskundige en meer andere Profetien, die ik, wanneer ik ze noodig heb, volgens den Index aanftonds kan vinden. Uit deezen Voorraad kan ik daadlyk elk een gerieven, die maar by my komt. Ik hoor hem, vraag hem, voel hem de pols, bezie zyn oogen en tong, en met deeze Hulpmiddelen fluks naar myn boek, én ik vind zonder misfen een droom, die op hem toepaslyk is, of — toepaslyk gemaakt kan worden. • Gy meesmuilt, doortrapte Waereldkenner! maar wat, ik bid Ü, wat zal de wyze toch op deezen Aardkloot anders verrigten ? Hoe zal hy anders door dien Drom van raazende Zotten geraaken, die hem van alle kanten omringen? — Zal hy hen met gezond verftand aanfpreeken? Zal hy hun beduiden, dat alle dingen hunnen natuurlyken loop hebben; dat zy zekere vastbepaalde en onveranderlyke wetten opvolgen; dat zy onderlinge betrekkingen hebben, waaruit wederom nieuwe regels gebooren worden, en dat zy, onderhèevig aan toevalligheeden, daardoor eindlyk van fland, gedaante en eigenfehappen veranderen , en tot een anderen kring van werkingen overgaan ? dat dit alles louter natuurlyk zy, en dat de Verltandige, met de uiterfte oplettenheid, en eene onvermoeide vlyt, dit alles.nagaande en opmerkende, eindlyk een beloop van zaaken in zyn hoofd prent, waarvan het verhaal alleen Hem byna voor een Tovenaar doet doorgaan? - Indien gy het gros der Menfchen hier van overtuigd hebt, wat zult gy dan gewonnen hebben? de meesten zullen uniet verftaan: veelen zullen'de fchouders op- optrekken en zeggen, is het anders n:'et! en eindlyk zullen zy allen van u wegfnellen, om den Hansworst en Kwakzalver met verwondering en verrukking aantegaapen! En, oude Vader! hebben wy, wy zelf, wel reden om de Stervelingen in dit geval uittelachen? Zyn-wy wel een hair beter dan zy zyn? Voldoet de eenvoudige Natuur ons wel in allen opzigten? Hoe veele wonderen fcheppen wy niet uit zaaken, die, wel befchouwt, veeltyds degeringfte plaats onder de alledaagfche dingen bekleeden? en hoe knorren wy menigwerven niet op hen, die ons uit de geleerde Droomen van wonderbaarlykheeden doen ontwaaken! Befchouw de Godgeleerdheid, de Geneeskunde, de Rechtsgeleerdheid, de Staatkunde, - ja! de Wiskunst, en elk Profesfor in dezelven zal u van wonderen en verborgenheeden voorfnappen, die ik u aanraade, om ze flegts onpartydig te onderzoeken, ten einde te ondervinden,, dat ook deeze agtbaare Mannen , (het zy met eerbied gezegd,) met de ziekte van het Wonderbaare befmet zyn!. en dat zy, ruim zo gaarne als zy de waereld willen bedriegen, zelf bedrogen willen zyn! Wanneer ik op deezen toon, en met deeze openhartigheid in het openbaar redenvoerde, begrypt gy ligtlyk, dat ik niet lang onder de gepriviligeerde Tovenaars en Waarzeggers zou geteld worden! Er zou een algemeenen Opftand onder myne Bewonderaars ontftaan! de eerlyke en verftandige Luiden zouden my voor een Bedrieger uitkryten, en de grootfte Hoop, zou met een luidrugtig medelyden uitroepen: Wel lieve God! Lude?nan is zinneloos geworden ! Wat ik u derhalven bidden mag, houd deeze myne gevoelens heilig onder u! — Ik tel u onder die Verlïanden, die de volftrekte Noodzaaklykheid gevoelen, van dusdaanig een Gedrag: te meer, daar ik de Waereld bedriegende, geen ftroobreed van de Voorfchriften der Menschlievenheid afwyk. Alle myne Patiënten en Raadvraagers zyn myne Kinderen, die min ofmeer met het oordeel van ontftelde Hersfens bezogt zyn,«en die ik niet geneezen kan, zonder my naar hunne grillen en buien te voegen. En hier mede warwel myn Vriend! Ik ben enz. L U D E M A N. A a TWEE- TWEEDE BRIEF. Vader GERtMlRDUS aan JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN. Menschkundige Geneesheer ! ^^ader Gerrit is veel te oud geworden om zig op zulk eene wyze te laaten afzetten, 't Geen zyn oogen gezien hebben, kan niemand hem wysmaaken dat niet gebeurd zou weezen! neen, Broeder; — het is uw Nederigheid die aldus fpreekt, of wanneer gy in ernst de Mcnfchen bedriegt, dan doet gy het my in de eerfle plaats. Ik ben getuige van zo veelen uwer Daaden en Voorzeggingen ,. waar over de onpartydige Waereld zig verwomdert. Ik heb uwe bovennatuurlyke bekwaamheid niet van hooren zeggen • — In dat geval, zoud gy mooglyk myn geloof aan 't wankelen kunnen helpen! — Neen! — myne oogen en ooren hebben die aanfchouwd en gehoord, en de veelvuldige uitkomsten hebben er het zegel op gedrukt. Ik zal u niet vermoeien met u een Lyst te leveren der byzondere Gevallen, die uwe ongemeene kunde in de diepfte Geheimen en Verborgenheeden van Natuur en Kunst, middagklaar aanduiden! — Gy zelf wectze, in weerwil uwer bekende nederigheid, en de ganfche Waereld vind ze induidlyke en veelvuldige Gebeurtnisfen, onpartydig en naar waarheid vertoond! — De geheimen der Meisjes, (om de beste dingen eerst te noemen,) der Vrouwen, der Mannen, der Republieken, Koningen Keizerryken, zyn door u ontdekt en aangeweezen; Even gelyk de Zon opgaat over een duistere Vallei, en al de ryke verfcheidenheeden, die er zig in bevinden, onder het oog des nieuwsgierigen Reizigers brengt, welken kort te vooren, uit hoofde der dikke donkerheid voor hem verborgen waren, even alzo, voortreflyke Ludeman! is uw licht over onze Nevelen opgereezen, om ze van voor onze, oogen wegtevaagen, en ons alles C 5 3 alles te doen befchouwen, wat het nydigeGordyn onzer onkunde voor ons bedekt hield! en in welk een Zee van ver- baazende wonderen verliezen wy ons zelve niet, op de kleinfte uwer uitfpraaken of de geringde uwer aanwyzingen! Ik beken gaarne dat het gros der Menfchen dikwerf met de alledaagfche werkingen der Natuur, (om zo te fpreeken,) wegloopt als met Tovcrftukken van den eerften rang! Ik weet ook, dat van verre de meeste dingen, die wy met eene gaapendeverwondering aanfehouwen, zeer eenvoudige en natuurlyke Oorzaaken zyn aan te wyzen, en dat de verftandige zig het meest verwondert over de verwondering der Onnozclen en Ligtgelovigen! Maar, myn flimme Doctor! nooit of in eeuwigheid zult gy my ontfutzelen, dat "er iets is, dat de ondervinding leert dat 'eris, dat de Bybel bevestigd dat 'er is, en dat door de gezonde reden vooronderftelt word dat 'er kan weezen! Dat iets is onbegrypelyk voor het grootfte vernuft, en kan niet verklaard worden, door alle Natuurkundigen faam genomen! Ik zal niet fpreeken van de Toveres van Endor, noch van de Egyptifche Zwartkunstenaars, die tegen Mozes om prys toverden; noch van de Chaldeen, noch van die groote menigten groote en kleine Gochelaars, die 'er door allen eeuwen heen, en by alle Volken zyn gevonden geworden! Ik zal my vergenoegen, met u op u zelve te wyzen, uwe Voorzeggingen, die aan de waereld bekend zyn, en welkervervulling daar is gefield., of de Schriften, die gy zo zorgvuldig hebt laaten begraaven , om ze dertig jaaren, na uw dood uittegeeven, zyn de bewyzen, die u, wanneer gy uwe bovennatuurlyke bekwaamheid ontkent , in 't aangezigt tegenfpreeken. Hoe moet ik dan uwen brief verftaan? — Wilt gy my van uwen hals fchuivcn, om dat ik u te lastig val, metvraagen, die een Profeet van 't oude Testament bezwaarlyk zou hebben kunnen beantwoorden ? Of is het uwe bekende, en in vcele opzigten te verre gedreven nederigheid, die al lachende de welverdiende Loftuitingen te rug kaatst, met een zeker foort van Spotterny, die alleen om zyne geestigheid verfchoonlyk is? Het laatste geloof ik! en ik bezweer u by die lieve,-zoete, jonge, aartige, fleemende Jufvrouw, die, enz. enz. dat gy my plegtig en openlyk belyd, dat gy eene voorwetenfehap van het toekomende bezit, en dat gy niet flegts het lot der menfchen, maar ook van geheele Volken kunt voorzeggen! — Zulk eene belydenjs verwagt ik binnen vier dagen, en dezelA 3 ve C6) Ve niet ontvangende, zal ik het aanmerken als eene verbreking van vriendfchap! en, van dat oogenblik af, zweer ik u myne eeuwige vyandfehap! a G E R II A R D U S. DERDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. Ik had uw brief nog niet uitgelezen lieve Vader ! of ik had reeds de pen in de hand om u te antwoorden. Het ilot van uwen Brief deed my op eene gruuwlyke wys verfchrikken ! — Uw vyandfehap? Indien ik het voorige nietgeleezenhad, zou ik waarlyk gedagt hebben, dat gy in het een of andere koffiehuis, u, ten opzigte van uwe morgenborrels, vergist had ! dan nu ——. waaragtig ik weet 'er geen mouwen aan te zetten. Gy geeft my vier dagen tyd, en van dien tyd hoop ik gebruik te maaken om u te bekeeren, en om u te overtuigen, dat Ltideman geen Zon is, die over een donkere Vallei zyn alles ontdekkend Ligt verfpreid, zo min als hy een Egyptenaar of Chaldeé'r is, die in de geheimen der Meisjes en der Keizerryken zo dooien door ervaaren is, dat men hem, op de Artikels, maar heeft openteilaan, even als een kruid of kookboek. Geloof my, Vader Gerhardus! ik ben niet meer dan een ordinair Menfch, en heb boven U en een ander niets vooruit, dan een onbeteuterde vrypostigheid , om de Waereld te foppen! en dit is geen zonde in my! In tegendeel het zou zonde weezen, wanneer ik het niet deed, dewyl zy my noodzaakt het te doen, en my, ingevalle ik het niet deed, eewislvk ten Martelaar zou maaken! Dus zal ik blyven voortgaan, zoals ik begonnen heb; doch zeer ongaarne zou ik U onder dien grooten hoop tellen , die volftrekt bedroogen wil weezen, en met nog oneindig meer tegen- Cr) genzin, zou ik U op dien zelfden voet als deeze Uilen en Bontekraaijen willen behandelen : wanfc ik yerflyt u voor een verftandig Man. Onverhoopt egter, zou het kunnen gebeuren, dat gy my, zo als helaas! het overige gevallen Menschdom , met duivels geweld, onder de Waarzeggers en Profeeten wilt rangfchikken, en dan fchiet my nog maar een Middel over. Gy hebt een vervuilde Maag en kwaade Spysverteering , waardoor 'er onophoudelyk fchadelyke dampen naar uw hersfens ftygen. Dit kwaad moet fchielyk weggenoomen worden , en als dan ben ik verzekerd, dat de gevolgen ook wel wyken zullen. Gebruik van de neffensgaande Pillen 'er heden avond drie en morgen bgtend vier. Gy kunt ze met Wyn of Mede inneemen naar uw welgevallen. Wanneer dit Medicament zyn uitwerking gedaan heeft, ei Vader Gerard'. Schryf my dan nog eens, en als dan zal ik U ïond uit myn meening verklaaren. Ik ben intusfchen, enz. L U D E M A N. VIERDE BRIEF. Vader GERHARDUS aan JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN% oop naar de Galg met uw Pillen! —- Wat heb ik met Pillen te doen? —— Gy maakt my kwaad, Ludemam en ik heb reeds op 't punt geftaah, om uw doödlyk'fte Vyand te worden. — Het eerst dat gy my weder van Pillen voorprevelt zal ik u den hals breeken. Gy behandelt my, by- myn ziel niet als een Vriend, maar als een kwaa Jongen, die men allerlei zotteklap voor Euangelien in de hand itopt. Gy bezondigt u fchriklyk, Doftor! de gaaven die u van den Hemel gefchonken zyn, om ze ten nutte uwerEvenmenfchen te bezigen, erkent gyaiiet! Gy fpot met de Gaaf der voorzegging 3 : en I (8) en belacht de geheimen der Bovennatuurkunde , even als of ze nimmer een aanweezen. hadden: zydelings werpt gy dus eene verdenking op de gewyde Schryvers, die byna op elke Biadzyde de voorzegkunde itaaven, en op al die'heerlyke Schriften welken de uitfpraaken volgens de Aftroiogie, een wiskunftige trap van zekerheid hebben bygezet. Ik weet dat gy uw vern aak vind, om met uw beste Vrienden den fpot te dryven, maar in dit geval word uw fpotten gevaarlyk; gy zyt aldus in ftaat om uw yverigfte en getrouwfte Vereerders, in een grondeloozen Poel van het rampzaligfte Bygeloof te Horten. ° J ö De Waereld moet een Voorzegger hebben: dit was de beftendige Mode van alle de eeuwen! Vorftén en Onderdaanen kunnen hem onmooglyk misfen! en gy! gy wonder van uwen Tyd; gy word ons als uit de wolken aangeweezen , om de verkondiger der toekomende gebeurtenisfen te zyn. -En derhalven geen tegenfpraak meer! 'tlsmynwil, rnyne uitdruklyke begeerte, dat gy een Profeet zyt! Dat gy het Lot der Volken zult voorfpellen; en, om myn wil de noodige kragt by te zetten, zo weet, dat ik, indien gy my langer wederftreeft, u onterf; GERHJRDUS. VYFDE BRIEF. jfOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDÜS. Uwe wil gefchiede, Vader Gcrard! Gy hebt my volmaakt ©vertuigd. De Drangreden, die gy bezigde is onwederftandiyk , en uwe aangevoerde .bewyzen zyn onwederlegbaar i lk ben, ja! een Profeet- een Voorfpeller* een Waarzegger' een Verkondiger van het toekomende! een Ontdekker der Natuurgeheimen! een Profesfor in de Starren; een Protedor van de Zon en de Maan; een, alles wat gy wilt! Ik heb verfchriklyk gezondigd met, ten .uwen opzigte, myn licht (9) licht onder een koornmaat te willen verftoppen,.-■ maar ik zweer u, myn lieve Gerliardusi ik zal in plaats van eene kaars, 'er vyfentwintig ontfteeken , en uit myne bovennatuurkundige Geleerdheid u derwyzen in de oogen blikfemen, dat gy op uw leuningftoel zult rontdraaien! Helaas! waarom hebt gy myne Pillen niet ingenomen? En wat wilt gy dat ik zal voorfpellen ? Begeert gy de dingen, die aireede in de vervloogen Eeuwen verflonden liggen v andermaal ten toneele gevoerd te zien ? Of wilt gy de geheimen van onze dagen, by den gloed der Zon aanfchouwen en doorgronden? wilt gy, gryze Liefhebber! de maagdlyke boezems voor uwe oogen ontllooten zien, en al de grilletjes, de zwakke oogenblikjes, de zugtjes, de hartkloppingetjesderfmoorlyk ver-. liefde Meisjes, als in plaat zien afgebeeld? Spreek.' Ik geef u keur van het groote en het kleine; van alles wat op het zagte dons zig omwentelt, of onder de fyne Lakens dartelt! Alleenlyk bid ik U, verg my niet de toekomende dingen te ontdekken ! Wy fpreeken vry, Vader Gerhardus l misfchien zou ik den bal geheel misdaan, en het tegendeel zeggen van het geen te gebeuren ftaat, want, by myn ziel! de voorzegkunde is giskunst, die Doch ik erinner my het flot van uw brief. Gebied wat ik doen zal! Ik ben, enz. L U D E M A N. ZESDE BRIEF. Vader GERHARDUS aan JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN. Jk ben uitermaaten verheugd van eenmaal het Geneesmiddel ontdekt te hebben, om u die haatlyke grilligheid te doen afleggen, welke gy mooglyk my voor nederigheid poogt aantefmeeren! Gy belyd dan te zyn, die gy waarlyk zyt? o myn braave Ludeman! waarom hebt gy zulks niet eerder gedaan, dan had gy myn oude Ziel niet uit elkander gerukt , even gelyk een Vbddeklcermaaker een opgekogte broek van een ryt, om hem B 'tbia» Cio ) ■*t b'nnentle buiten te keeren! Hoe wenfchlyk ware liet, dat gy die vervloekte ilcgte Methode ontwende, om deuitfteckendfte der Weetenfchappen zo vcrdoemlyk bedrieglyk afte1'childeren, dat als de Waereld het hoorde, zy een eeuwigen haat aan al de Starren en Planeeten zou zweeren! Laat. ik tot u andermaal zeggen, onder het Menfchdom zyn de Profeeten niet te misfen. Hoe ontzaglyk veel zou de Staatkunde, de Geneeskunde en alle de overige Kunften niet verliezen, wanneer zy zig niet door voorzeggingen wisten te redden en te ver-. heerlykeru Ik vorder derhalven van u een Voorzegging van het geene in het laatst deezer Eeuw te gebeuren ftaat; Die voorzegging moet juist weezen, en, onder een verliefd Zinnebeeld, den waaren toedragt der als dan gebeurende zaaken affchilderen. Gy begrypt my, Ludeman! de Lotgevallen van het laatste deezer agttiende eeuw! Gy moet my geen fpreukjes op den mouwfpeldcn; En nu geen brieven meer dan met Voorzeggingen; Gedenk der Erffcnis! G E R H A,R DUS. ZEVENDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. H elaas! waarom hebt gymyne Pillen nietingenoomen? — Cf) Op uw bevel de Planeeten raadpleegende, ten einde de gebeurtenisfen, die, verzegeld in het boek der Starren, hunne ont- (t) Wy leveren onze Leezers deeze brieven , ten einde daar uit liet zonderling Caracter van den onvergelykelyken Ludeman te lesren kennen. Tegen het algemeen hield hy zig als den Wonderdoenden Man, en floeg geene der Loftuitingen af, die hem toegezwaaid werden; doch voor zyn Boezemvrienden was hy altyd zo nedrig, dat hy zelfs.de begaafdheden ontkende te bezitten, die men by de ondervinding wist, dat hy bezat. Groote Mannen hebben hunne zwakheden, 'ris een uitgemaakte zaak anders dat Ludeman een wonder yan zyn Tyd was, waar van de volgends Profetie ten getuige firekt. C ii ) •ontknooping omtrent een derde gedeelte eener eeuw voor het eindigen van het honderjaarig Tydvak, dat wy beleeven, ftaan te verkrygen, ■ op te vangen, en ze even als een koppel ITaa- zen aan uwe voeten nederteleggen , en 'er uwe reikhalzende Nieuwsgierigheid op te vergasten, bevond ik, dat myne Hemelfche Vrienden my ten uiterfte genecgen waren; dat zy bereidvaardig Honden, om het gordyn des tyds voor my op te ligten, ommy, ondereen zoetvoerig Zinnebeeld, een juist Tafercel der volgende toekomftigheden te geeven. Na alle de nodige Voorbereidzelen, ftrekte ik my op myn Le dikant uit, en had den volgen droom. 1 « • #• In eene der gezegenfte en vermaaklykftc Oorden, die eene opgeruimde verbeelding zig fchilderen kan; waar Natuur en Kunst elkander de .fcand geboden hadden, om, als 't ware , ten minften een klein hoekje van den onzaligen Aardkloot in een Paradys te herfcheppen, had de jeugdige Volklief zig nederge^ zet. Eene onkunftige Waterbak, naast een woestgelaatenbofchje, dat keurig afftak by den uitmuntenden fraai geregelden Hof, 'die 'er naast gelegen was, ftrekte met deszelfs voetftuk ter zitplaats voor den ongelukkigen Vorst, die alleen om zyne Deugden , waarin hy uitmunte, van den Vaderlyken Zetel was verjaagd geworden. Rcgtvaardige Hemel .' verzugtte hy , waarom ben ik geen Landman gebooren! waarom ben ik niet voortgebragt door een gering Handwerksman, die myne handen aan den arbeid gewennende , myn ziel in die vergenoegde kalmte, die in dit Oord regeert, zou hebben doen voortleven! Jofina, een jeugdige Boeren deerne , van welks bloozende kaaken, de gezondheid en de liefde, eiken aanlchouwer aanlachte, ,'ftond toevallig agter hem. De Prins boezemde deeze welgemeende zugt uit, in het denkbeeld zynde, dat ze door niemand gehoord werd. Wel myn goede Volklief\ riep de Landfchoone, (want aldus was 's Vorften uitdruklyken wil , dat zy hem geene tytels of naamen anders zou geeven, dan die zy, in de Gulheid van haar hart, aan eiken deugdzaamen Boerenknaap toevoegde,) verbeeld ge u dan, dat wy, werkende Landezcls gelukkiger en vergenoegder zyn, dan de Koningen in hunne Paleizen ? B a Volh C iO Volklief'rees eenigzins verleegen op. Hy had de begeerte van zyn hart uitgeboezemd, doch zyn edel gevoel kon niet dulden, dat een eenig fterrling hem murmureercnde vond, tegen de vvyze en goede beftemming van den weldadigen Hemel. Myn eenvoudige Jozina! antvvoorde hy. De Menfchen zyn, elk in zyn kring, derwyzen aan hun daaglyks geluk gewoon , dat zy 'er geen het minde gevoel of genot van hebben, dat zy het zelfs niet kennen, dan na dat het hunne vingers ontflipt is. Gy zyt waarlyk gelukkig, Meisje! want wat ontbreekt u V De fchoone behoefde geen langen tyd, om haare behoeften te berekenen. Zy was jong en bezat een hart, dat vatbaervoorde vuurigfte Liefde was, dat met een enkel woord in een vollen gleed kon ontfteeken worden, en dat zugtende het oogenblik verbeidde, waarin een verliefde Jongeling dit haar zwak zou ontdekken. Volklief'was fchoon onbevallig! zy had geleerd hem niet als een ontzag verwekkend Vorst, maar als een bekoorlyk Jongeling te befchouwen , die naast haar op een boomftronk zittende, of langs een eenzaame Boomlaan wandelende, de opdra gt van haar hart niet weigeren kon. Jozina kon derhalven niet anders doen, op deeze vraag, dan haar oogen voor zig neder te flaan, en te bloozen. De Prins, grondig ervaaren in de kennis van het menfchlyk hart, gevoelde dit veelzeggend Antwoord, in al deszelfs kragt. Een ander dan hy, zou zig van dit zwakke oogenblik bediend, en den ruimen teugel gevierd hebben aan die alles overheen chende Drift, die de Helden en Wyzen verbyfterd en tot zwakheden dwingt, waar van men naauwlyks berouw kan hebben! maar Volklief'was een Vorst. Hy wist dat de oogen zyner Hovelingen en Onderdaanen op hem gevestigd waren, zelfs na zyne afzetting; dat zyne Vyanden elk eene zyner Gedragingen befpiedde, en naar vlekken zogten , waarmede zy zyn goeden naam zouden kunnen bezwalken / Hy wist, dat het een Vorst vooral betaamde, om de ftrikftc Regels, der kuifcheid optevolgen. Het Vorstlyk vcorbeeld had in dit geval een onbedenklyken Invloed op allen , die het eerbiedigden, of onderworpen waren V Een wellustig Hof heeft meest altoos zyne ontaarting aan den wellustigen Vorst te wyten! Volklief had 'er elders de overvloedige Voorbeelden van gezien ! Met fiddering had hy de fchande en algemeene verachting befchouwt, die zulke Heerfchers aankleefden, welker Hoven de fchaamtelooste Bordeelen opleeverden.1 Zyn ziel had een gruuwel van alle fchaduuw zelfs C 13 ) zelfs der vermomde 'oneerbaarheid ? en van daar dat de kuischheid eene der meestbegunstigde Godheeden by zyne Hovelingen was. — Volklief was niet flegts een Vorst, neen! hy was oneindig meer! hy was een Mensch! hy was een Christen! Voor den verftandigen en den waarlyk deugdzaamen, behoeft men deeze Benaamingen flegts te noemen, om er de verhevenfte Deugden door aan te duiden. Jozina! zei hy op een toon, en met een opflag van oog waar voor alle aanzoek tot onkuischheid verftomde, geloof my, dat Gy ongelukkig zyt, of het worden kunt, indien gy zulks begeert ! Uw ftand is verre van die zielverfcheurende zorgen, die op den troon nestelen, en deszelfs Bekleeder aan alle oorden van de Waereld beftendig volgen! Gy kent die uitgeflrekte behoeftens niet, die zig eiken dag verdubbelen, en eiken dag voor het grootfte gedeelte onvervuld blyven! Gy kunt u zelfs geen denkbeeld vormen van die belaagingen, belchimpingen, beleedigingen en gevaaren, die de zyden van den Vorst nimmer verlaaten , en hem, (zo er geen wonderwerk tusfehen beiden komt,) eindlyk ten ongelukkigen Slagtoffer van de Staatzugt der Uitheemfchen, of van het wraakgierig Verraad zyner hoogstbegunstigde onderdaanen maaken. De vermaaken van den regtaarten Vorst; zyn gering! te midden in den overvloed der geneugtens is hy een Tatftalus, hy ziet ze; grypt er na! — doch, bekomt ze niet. Maar gy, gelukkig Landmeisje! gy bezit alles wat uw jeugdig hart begeert. (ffozina bloosde andermaal en liet haar jaagenden boezem een Lef zugtje ontglippen.) Gy zyt in den ftaat der Onfchuld! alles wat u omringt lacht u aan, (Het Meisje floeg haar oog op Volklief, en 't fcheen hem duidlyk tegentefpreeken.) En zegent u op elk eene uwer treden. In elk roosje, dat gy den fteel ontroofd, huisvest het genoegen, dat met de aangenaamfte geur, uwe nimmerberoerde ziel indringt! Elke beet, die gy van uwen vreedigen Disch opneemt, is loutere gezondheid! elke teug water verdrinkt uwe kleine zorgen, in derzeive« opkomst, ten einde ze niet tot dat Vorstlyk gewigt aan-'» groeien, 't welk ons hart verpletterd! Alom ontmoet u de zuiverde Vriendfchap, die u de zegenende hand, en de onbezoedelde lippen aanbied! (Nu legt de Liefde aan de beurt! dagt Jozina, tcrwyl een B 3 vrien- ( H ) vricndelyke lach, derzelver verhoopte Affchildering te gemoet juichte.) En zie daar, alles wat u gelukkig maaken kan, Indien gy het nog niet zyt! Hier mede eindigde de Prins. Jozina antwoorde niet, maar alles wat aan haar was fprak met ftomme gebaarden , dat de Prins geheel bezyden de waarheid gefprooken had. Hy is ongevoelig, dagt zy by zig zelf, -Hy is zeer goed op den troon, maar deugt niet in een eenzaam boschje, dat aan de zugtjes der verliefde Landmeisjes is toegewyd! Zy maakte een flaauwe buiging en vertrok; onderweg plukte zy eenige Roosjes, waaraan zy met een befpottende houding rook, terwyl zy fchanrperlyk omzag. Befchermcnde Goden! riep de Vorst, toen zy geheel uit zyn oog geweeken was. Op welke gladde paden Helt gy my; Is myne onfchuld dan ook hier niet veilig? en moet ik, in den Tempel der deugd, tot ondeugd worden aangezogt? — Sofia.' ■voor ü klopt myn hart! aan u edele Vorftinne, — zo vorstlyk door uwe geboorte als door uwe wysheid en deugden, — is myne Liefde en Trouw gewyd! geen vreemde Schoone zal uwe gedagtenis uit myne ziel wisfehen! De Godin der Verliefdheid zou zelfs veragtlyk en haatlyk in myne oogen worden, wanneer zy daartoe flegts eene flaauwe pooging aanwende .' Ik zal u met een zuivere Liefde ook een onbefmet lighaam opofferen! Myn hart en kroon moeten even onbevlekt blyven, willen zy van den Hemel gezegend en door de Volken geroemd worden. Ik bewonderde den grooten Prins , om deeze verheven Standvastigheid, en bewonderde hem des te meer, wanneer ik er my zelf by vergeleek. Wat toch zou ik gedaan hebben, in dat .geval? In de eenzaamheid, (in de eenzaamheid, Vader Gerhardus.' dat moet gy wel in acht ncemenf) een allerliefst jong, fraai, bevallig, bekoorlyk en fmoorlyk verliefd Meisje voor my te zien! dat met een betoverend lonkje, met een hartinneemeud lachje, en met eene zekere graagte, die wy ons verbeelden, maar die wy niet uitdrukken kunnen, my ftellig fchynt aftevraagen, Of ik niet wist dat haar iets, (iets, VndcrGerhardi/s/) ontbrak? en ©f ik ? By myn ziel ik zou geen Prins kunnen zyn. Jozina zettede zig in eene der Lustpriëeltjes, die op een groote Diergaarde uitzag. Het was in de verliefde Meimaand, en e 15 > en alles fcfa'een faamentefpannen, om haar te ergeren en te tarten. Zy rees in haaren toorn fchielyk op, en in ftede van, (za als een verliefde Stadjuflïouw zekerlyk zou gedaan hebben,) haar lyden, met befchrcide wangen en een afgebrooken treuri ge ftem, aan het dartelminnendc Gevogelte en Gedierte te klaagen, en het zelve met eene fentimenteele welfpreekenheid alle die zaligheeden te gunnen, welken het nydige Lot haar ontzeide, — nam zy een groote ftok en floeg zo verfchriklyk onder deezen verliefden Hoop, dat de Hoenders en Ganzen over den Hofmuur vloogen, en alles wat met vier pooten gezegend was, hol over bol de vlugt naar de afgeleegenfte hoeken nam. De ziekte van dit Meisje moet onlydelyk geweest zyn. •Ik gevoelde een zekere mismoedigheid over de fchikkingen in de Waereld, en myn goed hart het gaapende gebrek in dit Landmeisje willende aanvullen, deed ik een pooging, om naar haar toe te gaan, doch deeze pooging was zo hevig, dat ik uit myn bed wipte, en door den val ontwaakte. Ik zend u by voorraad deezen droom, VïAzxGerkardus! Wilt gy er een Profetie in zoeken 'tis wel, doch gy zoud best doen, met eerst al myn volgende droomen te leezen. Ik ben enz.. L U D E M A N. A GTSTE BRIE F. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS', Waarde Vriend!. Dat de kennis, of liever, dat een zeker voorgevoel van het toekomende, in den Mensch is ingefchapen, is een waarheid, die de verftandige niet ligtlyk zak waagen te ontkennen! Hoe* menigwerven ontwaareuwyeen vrees voor een naderend kwaad, zon- zonder dat wy ef eenige zekerheid van kunnen geeven, en dat maar al te dikwils ons overkomt, ingevolge die heimlyke ingeeving, waaraan wy altoos geneegen zyn geloof te liaan, en die wy altoos willen tegenfpreeken. Job zegt, Ik vreesde eene Vrecze en zy is overkomen ! dat wil zeggen: Ik had een Voorgevoel van de Onheilen, die my nu overvallen zyn. Doch ik vergeet dat ik, tegen u,dit betoog niet noodig heb! — Zie eens, Vader Gerhardus! hoe ongelyk ik my zelve ben.' Wat ik u bidden mag, neem de Pillen niet in, maar zendze my ten fpoedigfte weder te rug; ik hoop er zelf gebruik van te maaken. Om myn Profetie, van het geen op 't laatst deezer eeuw te gebeuren ftaat, te vervolgen, lag ik my in eene extra gemaklvke houding neder, en haalde de bedfteêplank zo hoog uit als mooglyk was, om geen nieuwe wip te doen, De Planeeten waren my gunstig en ik droomde: * * * * Jozina ftond met een fchoffel in de linkehand, terwyl zy de 4-echte tegen haar boezem hield, juist ter plaatfe, waar haar verliefd hartje het fterkfte klopte. Ongelukkig Meisje.' mompelde zy by zig zelve, dat door de kwynendfte ziekte daarheen zukkelt, de geneesmiddelen by de hand vind en de Arts voor zig ziet, zonder het te durven waagen, om de verborgen kwaal te ontdekken, en den Geneesheer raad aftevorderen ; Ik gevoelde dat ik een mededoogend hart in myneft boezem omdroeg. Het Meisje was waaragtig ongelukkig. Maar, vervolgde zy, de fchoifel wegfmytende, is het niet myn eigen fchuld? Had ik geen gebruik behooren te maaken, van die kleine Kunstgreepjes, waartegen Monarchen noch Wys- gecren zyn opgewasfchen? Ben ik geen Meisje? Ontzag- lyk woord voor de Deugd.' Het bloote woord Meisje, veroorzaakt reeds een zekere aandoening in de zielen der Jongens, die, hoe fterker men ze ontveinst, hoe ontwyffelbaarder zy de cerfte trap ter overwinning is.' Heb ik daarenboven geen oogen, die, meer kunnen doen, dan een Legio Griekfche Krygsknegten? Ja; Volklief! ik heb ook een tong, waar- Van gy de kragt noch niet kent, maar welke gy eerlang kennen zult. OJ & Dit C 17 3 'Dit fprak zy, met de eene hand in de zyde, en de andere in een dreigende houding uitgeflrekt. Vadex Gerhardus! er zyn kleine Oorzaaken, waaruit groote Zaaken kunnen gebooren worden! Dit dreigende Meisie is °e- wtslyk een beuzeling in uwe oogen! maar wagt! —— Loo- zer, doortrapter en ondcrneemender Goed is erop Gods aardbodem niet, dan hooploos minnende Meisjes. ■Jozina «vertrok, met den vinger op .den mond, en met de andere hand de blaadjes plukkende, die langs de hegge haar te gemoete boogen. De Vorst verfeheen, niet lang daarna, ter zelfder plaatfe waar de peinzende Verliefdheid haar Ontwerp begon te fmecden. Hy dagt in 't geheel niet meer aan de bekoorlyke, aan de Vryergraage Jozina! Zyn Ziel, flegts vatbaar voor het edele en verheevene, hield zig met Onderwerpen bezig, haarer waardig; het welzyn naamlyk van zyne ondaukbaare Onderdaanen, wier opgevatten haat, hy door edelmoedige Vriendfchap wilde vcrdryven,.en welker wrevel hy met de uitfteekendfle wcldaadigheeden wilde beantwoorden. ."De gryze, eerwaardige Buchanant die in eene dille afzondering, op een klein Landgoed leefde, enmenigwervenherwaards heen wandelde, om zyn Koning, in deeze ballingfchap, een vertroostend bezoek te geeven, trad met deftige fchreeden naar den diepdenkenden Volksbeheerfcher. Hy had reeds een diepe buiging voor Hem gemaakt, en hem den dierbaarden zegen toegewenscht, eer de Prins hem gezien had, zo dra echter werd hy hem niet gewaar, of.de Grysaart voelde zig in zyn klemmende armen, op zyn deugdzaam hart drukken. Myn Vriend! zeide hy, hoe zeer heb ik uwe onderfteunende en opbeurende Vertroosting noodig; Myn waarde Vorst! antwoorde Buchanan, niets is my aangenaamer dan u te moogen dienen; maar, Grootmoedige Ziel; gy hebt de bronnen van vertroosting in u zelve. Al wat ik ter uwer opbeuring kan toebrengen is, dat ik u zelf aan u voorhoudc: Vlei my niet, Buchanan 1 Kenmy beter, Prins! Ik viei niemand, en zie daar, (op zyn armoedig Landgoed wyzende,) zie daar, de vrugten, en tejfens het bewys van dit Character. De Prins drukte hem met gevoeligheid de hand. Hebt gy niet altoos, vervolgde de Grysaart, de grootschheid ,des Hoflyken.-Jeev.eus verfmaad; de dartele weelde verre van u C ver- ( i8 ) verbannen; de verderflyke Staatzugt allen gelicor en invloed ohtzegd? Hebt gy niet altoos den bloei des Lands, de vryheid der Ingezetenen en de handhaaving der Volksvoorrechten, ten eenigen Doel van uwe Wenfchcn en Poogingen gefield? Koe haatlyk was de onmaatige en onwettige Heerschzugt in uwe oogen! en levert de Gefchiedenis uwer Regeering niet duizende bewyzen op, dat gy, wel verre van die ondeugd te willen vestigen, die met Wortel en Tak hebt willen uitroeien, en tot'dat allerloflykst einde u de gedugtfte Opofferingen hebt willen getroosten? — Hebt gy, — De openhartige Buchanan zou tot in het oneindige toe zyne Vraagcn hebben moeten op een ftapelen, wanneer hy dus had moeten voortgaan; doch een zagte bloozing verwde de Vorstlyke kaaken, en de Prins viel hem in de reden: Uw goed hart voldoet my, gunstigöordeelende Vriend: Maar loop u zelf niet voorby! ik heb flegts myn pligt betragt, en ken te wel myne zwakheeden en veelvuldige tekortkoomingen, om niet te bloozen over uwe welgemeende doch overdreeven Loffpraaken. Ik beminde, ja! myne Onderdaanen; hun geluk was het myne! Ik begeerde Vader en geen Heerfcher over hen ie zyn! Ik poogde het kwaade van hen te weeren en het goede hen te bezorgen! De grootfle myner Vyanden durft niet zeggen , dat ik ooit mynen invloed ten verderf van myn Vaderland heb aangewend.' De groote Les, dat het Volk niet om den Vorst, maar dat de Vorst om het Volk zy, zweefde my altoos voor oogen, en regelde fleeds myne daaden! Alles wat ik in 't openlyk of in 't heimlyke verrigt heb, zyn fpreekende blyken van dit myin gedrag, dat vooral in den jongstgevoerden oorlog op de ftrengfte toets is gefield geworden. Buchanan boog zig, met een houding die zeer veel betekende. Maar, ging de Prins voort, wat vAs dit meer dan myn pligt, die ik voor den Hemel en de Menfchen met de plegtigft'e eeden bezwooren heb? Hoe veele Vorsten dagt ik by my zelve, zyn er die nog daaglyks zweeren, maar die, Eensklaps fchoof myn bedfleêplank naar beneden. Ik fprong beteuterd en verward overëindc; doch: zag, dat ik geen nadeel geleeden had, dan dat ik in myn zoetvoerigen Droom gefloord was. .In 's Hemels naam zend my toch fpoedig de Pillen te rug. Ik ben enz. L U D E M A N. NE- C 19) NEGENDE BRIEF. JOH. CHRISTOPIL LUDEMAN aan Vader GERTIARDUS. lVlcn mag de Voorzegkunde zo zeer verheffen als men wil, zy is echtef geen weldaad voor het menschlyk geflagt. Volftrekt niet te wceten wat ons over zal komen geeft eene zekere weltevreedeu gerustheid, en bevestigt de ftreelende hoop, die altoos door de onkunde aan de naderende rampen onderfteunt word; maar kennis te draagen van onze naderende Lotgevallen vermindert het genoegen der voorüitgeziene gelukken, om dat de verbeelding ze altoos grootcr fchetst, dan ze inderdaad zyn, cn veroorzaakt hartzeer en lyden voor den tyd, want de Onheilen, die men verwagt gevoelt men reeds lang van te vooren, eer zy een aanweezen hebben. De ondervinding heeft my zulks in honderden gevallen doen zien. LIoc menig Meisje ging, met een hart vol wanhoop myn kamer uit, wanneer ik haar, op hooge order van myne Committenten, (de Planeeten,) aankondigde, dat zy, helaas! Maagd zou fterven! en hoe menig bejaard Weeuwtje, waaraan ik voorfpelde, dat zy deezen of dien ten Man ftond te Jcrygen, fnelde als op arendsvleugelen daar heenen, om het aangeweezen geluk in de armen te vliegen, en juist daardoor zig een Zee van daaglykfche verwytingen op den hals te haaien, om dat zy, tegen 's Lands gebruik, door de hevigheid haarer kwaal genoodperst, zelf was uitgegaan, of, om het eigenaartiger uittedrukken, was uitgeloqpen, om het Deel haares byflapens optezoeken! Immers hangt gy uw Zegel -aan deeze aanmerking, Vader Gcrhardus? Gy zyt niet te vergeefsch oud geworden. ' En echter, onzinnige Mensch! gaat gy voort om uw eigen onheil, niet flegts te berokkenen, maar nog tot het uiterfte tc vergrooten! Hoe zalig uwe onkunde in het toekomende ook voor u zy, gy dwingt echter den Hemel, om er u al de byzonderheeden van te ontdekken! C % Maar * C 20 ) Maar uwe ontydige Nieuwsgierigheid zal zig zelve wreekeu, lk heb het u voorfpeld. Nu aan myn Droom: * * * * Buchanan' ftond nog by den Prins; ingewikkeld in een ernftig gelprck. Hy weidde breed uit over alle de Deugden, die den Mensen en den Burger verderen. Inzonderheid was hy Wydluftjg over de goede hoedanigheeden, die in een Vorst vereiscnt worden. Dus 1'chetfte hy onder anderen de Maatigheid. die Moeder, ot liever die Teelgrond van een reeks bekoorlyke Deugden. Hy betoogde, dat de met driften gezegende Sterfling, vooral twee klippen te vermyden had, waarop hy ganschlyk zig te gronde zeilen kon, den Wyn en de Vrouwen naamlyk. De ondeugende Jozina lachte, want zy ftond, zonder dooide twee Spreekers gezien te worden, achter een Vygeboom, deeze leerzaame Onderhandeling te beluisteren. Die zig in deezen te buiten gaat, zei Bnchanan, verwoest met alleen zynen tydlyken welvaart en gezondheid, maar ook zyne zedelyke vermoogens. Hy maakt zig onbekwaam ter uitoerlening van die pligten, door welks betragting de Goden beflooten hem gelukkig te maaken: Hy ftelt de heerfchappy over zynen Geest in de handen van anderen, die er belang by hebben, dat hy verdorven word.' En,is den Schepter aan hem toevertrouwd, hy maakt alle die geenen ongelukkig, over welken hy denzelven zwaait. Vleiers en Baatzugtigen omringen zynen troon. Zy bedelen hem de voordeeligfte Gunstbewyzen af, terwyl zy hem den vollen beker aanreiken, en dwingen hem den welvaart zyner Onderdaanen in reuzenteugen te verzuipen En nog, myn Vorst.' is er een erger kwaad dan dit.' De vleiende Onkuischheid, naamlyk, die met al de bekoorlykheeden der Liefde den onlchuldigen Jongeling aanlacht; zyn hart en zeden verderft en verwoest, en niet rust voor dat hy in een grondloo- zen poel van eeuwige jammeren verzonken ligt. m Jozina kon zig niet langer bedwingen. Zy vreesde een Profetie te zullen hooien, waarvan zy ligtlyk de vervulling kon worden. Zy hief derhalven een Lied aan tot lof van de Liefde, en zong dat het langs bosfehen en velden klonk! _ De Prins" keek om, met eene zekere nieuwsgierigheid, om te zien, w;e dus ftout de ligtverlcidbare Jeugd aanvuurde, 'tls C 21 ) Jozina, zei hy tegen Buchanan, laaten wy haar de vryheïd en het vermaak van zingen geheel overlaaten! De Grysaart greep de Vorstlyke hand en kuste die mét vervoering. Blyf getrouw aan de Deugd, die zo heerlyk in alle uwe handelingen uitfchittert; zei Buchanan, terwyl hy den Prins naar eene der andere eenzaame Oorden geleidde, waar de daïtële Zangeres hun zedig gehoor niet kwetfen kon. Waaragtig, Vader Gerhardus; op dat tydftip was ik ook zo deugdzaam en kuisch, dat ik myn ooren wel met geoliede wol zou volgepropt hebben, om de kittelende minnezang van Jozina met te hooren! maar, helaas.' hoe fpoedig gevoelde Ludeman, dat hy geen Vorst was! Jozina fprong dartelende te voorfchyn; en elke eene haarer lachende kaaken perste my den vuurigften wensch af, om ze by verdubbeling te kusfehen. ö ö Gy arm, zondig Sterveling.' welk eene deerlyke prooi zyt gy van uwe eigen Hartstogten.' Als raazende honden fchenden zy onöphoudlyk op uw weereloos hart aan, dat wel verre van tegen dien aanval beltand te zyn, elk oogenblik uitziet en reikhalst, om aangevallen te worden! "Als gy dit bezeft, erken dan de grootheid van den Held, dien ik, droomendc, ten toneele voere.' Jozina lachte een goede poos eer zy iets zeide. Haar gelaat echter verkondigde my haar hart. In weerwil haarer betoverende bevalligheid, die my als met geweld medefleepte, geVoelde ik echter iets, dat naar afkeer zweemde. Had Jozina lcelyk geweest, Vader Gerhardus! ö ik had haar handel- wys met afgryzen verfoeid. Veeltyds zyn het niet de daaden, maar de Perzoonen, die ons oordeel bezig houden. Een lief, aartig bekje mag tegen een jeugdig hart, zig zelf ten fterkften vergrvpen, men zal de beleedigmg ten treffendite gevoelen, doch echter gemaklyk verdragen kunnen, o Die Deugd, die Deugd! riep zy, fchaterende van lachen uit. Als een fneeuwbal voor het keukenvuur zal zy verdwvneii. En hiep van fcheen zy zo zeker te weezen, dat zy daadlyk naar Gezina fnelde, om haar ter hulp te necmen, in de uitvoering van het Plan, dat zy ontworpen had. Gezina! gy kent dien Heer wel, die hier logeert? o Ja! zeer wel! zei deeze andere Schoonheid. C3 Èn En gy bcgrypt dat Hy, Waardig is bemind te worden ! Maar dat Hy, Moeilyk tot wederliefde zal te bewegen vallen ! Om dat Hy, Deugdzaam is ? ' Hm'. Hm! Om dat hy een Lieffte heeft! Jozina fprong achter uit. Bleekheid bedekte haar gelaat, Haar tong weigerde te fpreekcn. Haar ziel joeg haar ten boezem uit. Gezina zag het; verwonderde zig en bleef haar fpraakloos aankyken. Vader Gerhardus; welk een Alvermoogen bezitten de mooie Meisjes niet! Staatzugt, Kroonen, Troonen, Wysgeerte, Zedigheid, Deugd, Ongevoeligheid! — dit alles zyn maar beuzelingen in haare oogen 1 deeze kunnen zy weglonken en wegkusfchen! Maar ftel haar tegen haar zelve, dat is, neem een Lieffte! en gy word onverwinlyk! — De Vrouwen zyn volmaakte-Tegenftrydigheeden, zy vernietigen elkander. _ Zo onmooglyk echter als het was, dat Jozina altoos in die verbaazende en verilaagen houding kon blyven ftaan, zo onmooglyk kon Gezina haar altoos blyven aankyken. De laatfte opende gevolglyk haare verwonderde lippen, en fprak: Weet gy dan niet, Jozina! dat Hy Sofia bemint? ö Neen! . . En wel zo onuitfpreeklyk bemint, dat geen een Landmeisje, hoe fchoon en bevallig, iets in 'f minst op zyne verliefde ziel vermag! Gy kunt hem voor een fraai Beeld houden, dat êveral, waar gy hem beziet of aanraakt, een fleen blyft. Laat hy beminnen, Gezina! laat 'hy tot raazens toe beminnen: Schiet er niet altoos een plaatsje over, in het hart van een welgemaakte Jongen, waarin hy, ter Huik, de zugtjes van een kwynend Meisje ontvangt en verbergt? Zou hy Sofia zyn hart niet kunnen wyden, en my, Zy drukte haare denkbeelden niet uit door woorden, dochhaaie gebaarden joegen my het ziedende minnebloed door de aderen. Gezina ftak de nagel van haar voorfte vinger in den mond, en haar hoofd meer dan gewoonlyk vooroverbuigende, loerde zy onder uit, even als een Jood van den ouden Dag naar het Heiligdom. Zou een Vorst, Jozina! zig zo laag vernederen, om een arm Tuinmeisje Gunsten te bewyzen, om welken te genieten, de Godinnen arme Tuinmeisjes zouden worden? OS) Gezina; kent ge my? Deeze vraag was zo doordringende, zo treffende en drukte zo veel uit, dat het merg in myne beenderen er van ontroerde. Kent gy my? verbeeld u deeze Vraag, deeze almagdg veelbetekenende vraag, op de hemelfche lippen van het lieftal li gfte en fchoonfle Meisje! Wat Sfcefffihg kan ze beantwoorden, zo lang hy jong is ? Ik had zo veel met deeze allergewigtigfte vraag te doen, dat al de Schilderingen uit myn droomend brein verdweenen, en al de Werktuigen van myn verlland en gevoel in de gedugtfte beweegingen geraakten, om de veelvuldige betekenisfen deezer Vraag te berekenen, en, (als 't my vergund is een kunstterm te gebruiken,) te penetreeren. Ik ontwaakte, en ben tot heden bezig met de oplosfing van dit onoplosbaar Vraagftuk, zonder de breette van een Zandkorreltje nader te zyn, dan toen ik begon. Overweeg het zelf eens, Vader Gerhardus! en om dit wel te doen, zal ik u tyd geeven en myn brief fluiten. Ik ben, enz. .LUDEMAN. TIENDE BRIEF. Vuder GERHARDUS aan JOH. CHRISTOPH, LUDEMAN. De Duivel haale u, met uwe vervloekte Wisfewasjes eil Eeugens, die gy my in de hand zoekt te floppen! Ik heb u bezwooren om my eene Profetie te leveren, en gy geeft my een Romannetje, dat gy.mooglyk van het een of ander Koffiezakje of Peperhuisje hebt afgefchreeven! Moet gy my dan even eens behandelen, als een jonge Jufvrouw, wie gy eene verliefde Historie in den fchoot werpt, om uw hof by haar te maaken? Met die Tuinmeisjes, en oude Mannetjes kunt gy my in't geheel niet vermaaken. Een Profetie moet op hooge toonen klinken i er moeten van éénberstende Wolken, Donderflagen, Blikfcmfchigten, Waereldbranden, Stairenverzinkingcn, Goden en Go- Ca40 Godinnen in gezien, in gehoord en in gevoeld worden! - Dat lTJlnr dyeclltf Voorzeggingen, 1 uwe vertelling is maar beuzelaary, die, als ze zo voortrolt, my gcwjslyk hèt befluit zal afperslen, om u te onterven. ' GERIfARDUs. ELFDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. I)e Mensch wil zyn zin hebben, en eerder kent hy geen gc- a guhlk' T> ik beken het' is dikwils grillig&en dwaas , doch wat fchaad zulks in allen gevalle ? Indien de beftemmmg van ons, verwonderlyke Weezens, geluk en genoegen is, dan zyn zekerlyk de wegen, die dat oogmerk moeten doen bereiken, ook tot in het oneindige onderfcheiden; en hoe gcmalvlyk laat het zig dan betoogen, dat onder die veelerlei Wulpmiddelen, ter bereiking van dat groote Doel, ook zodanige gevonden worden, die" wy "glimlachende befchouwcn en waarvoor wy de fchoudërs optrekken! Dc Mensch moet gelukkig weezen! en waar toe nu verder een angstig en vies onderzoek naar de wyzen waarop en waardoor hy het word' Gy hebt eene-Profetie van my, als !tware, met geweld, afgedwongen!_ Ik heb er u een geleeverd, en wel zo zuiver als er immer een uit de Baarmoeder der Planeeten is voortgekomen. — Oy lacht er mede ennoemt-het, op den veragtlykften toon,een Romannetje! - Ik zou hier, Doch ik herinner my uwe bedreiging. Gy hebtgelyk, Vader Gerhardus! een Profetie moet hooger klinken. Ongelukkiger Weezen dan eenVooï- zegger leeft er onder het Firmament met. ö: Dat gy myne Pillen had doorgefiikt' (.n u„?e dlge Donder, die Bergen en Rotfen deed daveren ,gn ichudden, en .een yslyken, .weergalm, door de flikdonkere Val- C 25) Valleien deed rondwandelen, vervulde een half Wacrelddeel met den harttoenypendften fchrik, en deed het klamme doodzweet van de ridderende kaaken des halven Menschdoms druppen: de geweldige forcecringen, die de geheele Natuur, door dit alvermoogend Verhcveling onderging, waren boven alle befchryving en verbeelding. De gunstige Duisternis bedekte ze voor het oog der verbaasde Stervelingen; en zou, geduurende dit onweder, dit medelyden beftendig hebben blyven toonen, doch de Hemel fcheen derwyzen vertoornd te zyn, dat alle foorten van fidderingen door den Sterlling beproefd moesten worden! en daarom fchoot de blaauwe en breedgepunte blikfem van het eene einde der aarde tot het andere! Zyn hevige gloed ontdekte de jammeren, die de verpletterende Donders hadden aangerigt' De verwoesting was zo groot, dat er voor de blikfemflitfen niets anders te doen viel, dan de Puiuhoopen aantefteeken! En zie daar een half Waerelddeel in ligter- laaië vlam! Medelydend hart! deelneemend Mensch! wend uwe oogen fchielyk af van dit Toneel der volmaaktfte Ellende! Gy zoud wegfmelten van droefheid, want de befchouwing daarvan overtreft oneindig de akeligfte fchilderingen van de verbeelding, die den gedoemden martelt. Maar, neen < kom en aanfchouw- ze, en fteek de meewaardige hand uit, om te — redden, zou ik zeggen, indien het mooglyk ware, dat er redden aan was. Waartoe, zegt de Wysgeer, deeze omkeering der Natuur' deeze vernieling van den zegen der Aarde, dit bloedbad, deeze fchriktoneelen? wat voordeel heeft de hand, die dit alles omkeert? Zullen de Puinhoopen, zullen de Lyken, zullen de overgebleevene Weeklaagenden en Wanhoopigen den Verwoester zegenen? Zullen zy hem Lof toezwaaien? Zullen zyhemeerbie. digen? Zullen zy hem beminnen? — Vader Gerhardus! gyhebt overvloedig tyd om deeze Vraagen optelosfen, ik ftcl ze u ter hand. t Verwonder u niet, dat deeze brief zó kort is! verbeeld u eens naauwkeurig en in al deszelfs yslykheid, alles wat er in verhaald is, en eer gy halver weg zyt, is uw hart reeds toegekneepen, van angst en doodfchrik. Ik ben, enz. LUDEMAN, D TWAALF- (a6> TWAALFDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. t Is waar, ernftige Vriend! de Grillen en Dwaasheeden zyn verre beneeden de waardigheid van den Mensch. Hy is te edel, te verheven, om zig met die nietige Beuzelingen optehouden, welken een Ezel, (dat domfte Dier onder de vierpootige Wandelaars,) voorby Hapt, zonder ze met den geringften opflag zyner ooren te verwaardigen. Wy zyn echter zo geneegen, Vader Gerhardus.' om onze ziel aan al die wisfewasjes te hegten > misfchien is de reden daarvan veelligt deeze: Om dat wy geen Ezels zyn. Ik ging met deeze ernftige Denkbeelden te bed. De Nanagt was naauvvlyks gekomen, of, ten uwen gevalle, droomde ik. * * * * Alle ongelukken, wederwaardigheeden, rampfpoeden, onheilen, ellenden, jammeren, en met een woord, alles wat kwaad was voor vleesch en voor geest, fchecnen hier als in een punt te faam vergaderd. De Zon was door de Egyptifche Nevelen heen gebrooken. Zy rees wel met haare gewoone Majefteit, doch haar anders zo zeer opflikkerende glansch verleende niemand troost, bezorgde niemand genoegen! Men befchouwde haar als een Fakkel in de Gevangenis der Inquifitie, die de akeligheid des kerkers; de yslykheid der foltertuigen, en de wonden en etterbuilen der gepyhigde en gevilde ketters ontdekt. — En welk mededoogend hart kan verpligting aan zulk een Fakkel hebben? Ik'waag het niet, om u flegts den Index der Ellenden te bezorgen, welken ik in die onmeetlyke uitgeftrektheid befchouwde! -— Die vreejlyke Donderbui had ganfche Dorpen verwoest: de omvergefmeeten Huizen rookten nog. De van alles ontblootte Inwoonders ^aten nog op den puin harer verguisde Va- C 270 Vaderlyke Erfdeelen! Zy zagen er bleek, ongedaan en vermagerd uit! Zy fidderden als er llegts een kalkfteentje by haar nederviel, want hunne verbeelding was derwyzen ontHeld, hun zenuuwgeftel derwyzen ih beweeging, dat zy elk oogenblik de hernieuwing van de woedende Donderbui verwagteden, en luidkeels gilden, terwyl zy hunne hooplooze handen naar den Hemel heften, van waar zy echter geen uitkomst verhoopten. Ik fchilder niet gaarne deeze akeligheeden, waarom ik er fpoedig zal afftappen. Alleen moet ik u de groep wyzen, die my nog ontroert wanneer ik er aan te rug denk. Lizette had een Minnaar, een Jongeling van den Hemel gezegend, met fchoonheid, deugd, verftand en rykdom. ïly beminde het Meisje, fchoon zy maar middenmaatige fchoonheid bezat, en het goed deezer aarde het deel haarer erve niet was. Men kan over de fmaakcn niet oordeelen. De Jongeling ftelde zig voor met haar gelukkig te zullen weezen; hy volgde de infpraak van zyn hart, en bekreunde zig aan de Vooroordeelen van den Adel en den Rykdom, zoo min als aan de kwaadfpreekenheid en Neusöptrekkingen der veelvuldige Schoonheeden, die allen te vergeefsch op den Jongeling hunne Lonkjes, Lachjes, Handknypingen, Tïekkebekjes en al hunne verdere Aaperytjes verfpild hadden, en die Lizette wel vyftigmaaien lelyker uitkreeten, dan zy in de daad- was. Dat Lizette in den haat was, behoef ik u niet te zeggen. Het ganfche Gilde der verliefde Meisjes befchouwde 'haar als een .Iseunhaas, die haar Waaren niet mogt uitftallen, en nog mhvtler verkoopen, om dat zy geen Gildezuster was, nog,- volgens het gcftreng oordeel, weezen kon. Het gelukkige Schepzeltje gevoelde evenwel het onaangenaarae van deezen algemeenen haat niet. Ferdinand keek haar fmoorlyk verliefd in de oogen; en even als het yzer naar den magneet, trok haar hartje naar het zyne; hy floeg zyne -armen om'haar welgemaakten middel, en drukte haar teder en vuurig tegen zyn boezem, alwaar altoos de Hemel voor Lizettt was, want daar ontving zy duizend kusfchen, enelkkuschjewas voor haar even als de aanraaking van een Engel! Hoe kon zy nu in deeze omftandigheeden aan de nydigeSchoonen denken? Deeze bevonden zig immers op aarde! deeze vermeerderden zelfs het genoegen van Lizette, want hoe gelukkig,hoeonbcgrypelykgelukkig is het Mpisje niet, dat een Vryer heeft, die door al de greetige Toekykfteitjes begeerd, bewonderd en benyd word; , D a Li- C 28 ) Lizette kende ook de waa'rdy van haaren fchoonen en beminlyken Ferdinand. Als hy even den mond opende vloog zy, en als hy eénen wenk gaf, zag hy alle zyne begeertens vervuld. Middenmaatige Schoonheeden, die dit gemis door vriendlykheid, behaaglykheid en getrouwheid aanvullen, zyn de beste Vrouwen; fchoon ze over 't algemeen de beste Vrysters niet zyn. De twee hartlyk Verliefden ftonden op 't punt, om het hoogfte geluk der Liefde te fmaaken; zy zaten aan de vrolyke bruiloftstafel , toen de donder opkwam, en Ferdinand, op de borst en in de armen van Lizette, te pletteren floeg! -> De Bruid was niet getroffen, wat het lighaam betrof, maar haar ziel fcheen, even als een ftaalen degen door den blikfem in deszelfs fchede, geheel vernietigd te zyn! Als een leevenloos beeld ftond zy.' — en al die haar Gefchiedenis wisten, en het waagen dorsten het oog op haar te vestigen, ging een koude doodhuivering over 't ganfche lyf. Dergelyke Gebeurtenisfen waren er met duizenden! Myn oog aanlchouwde ontelbaare van zulke yslykheedenl Ik heb eene der gemaatigdfte uitgekoozen, om uwe medelydende ziel niet geheel uit elkander te fchroeven, en u echter van het overige een bezef te doen verkrygen. Ik kon my de waare reden van dit alles niet te binnen brengen. Een regtvaardig Beftuur, een zuivere geneegenheid voor het veelbehoevende en altoos ongelukkige Menschdom kon het niet zyn, en echter de gruuwel der verwoesting was daar; «— Myn lieve Vader Gerhardus! voor de meeste Waereldfche Zaaken en Gebeurtenisfen hangt een ondoorzigtig Gordyn! Wy ftikziende Stervelingen, ten opzigte van het Geheel, bezien door het fterkvergrootendst Miskroscoop de byzondere deelen der Waereldhistorie, en trekken daar uit veelal het onrechtvaardigfte en hoonendfte bdfluit ten aanzien van de Oppermagt. Ik hoop in myne volgende Droomen, de waare beweegreden deezer yslyke omkeering, voor my blootgelegd te zien. Intusïchen kunt gy er naar raaden. Eens vooral, myn goede Vriend; heb ik u onder den aandagt te brengen, dat, ingevolge uw verzoek, myne Droomen derwyzen profeetisch zyn, dat er geen jota of tittel in gevonden word, die niet zyne toekomstige betekenis heeft, en die juist vervuld ftaat te worden, mits dat gy de zaaken, (die, gelyk een droom medebrengt, veeltyds duister zyn, en niet op zyn reg- C*9) regte plaats ftaan,) weet te begrypen zoo als zy begreepen moeten worden. En vermits ik u thans aanmerk als een myner Patiënten, die voorfchriften ter geneeüing uwer Nieuwsgierigheid van my vordert, zal ik u ook Doótoraal behandelen, dat is, zo veel geld van u trekken, als maar eenigzins gevoeglyk en mooglyk is; tot dat einde zult gy my voor eiken brief betaalen, even als of ik u eene vifite gaf. Dit is een voldoende reden voor de kortheid myner brieven. LUDEMAN. DERTIENDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. Indien het mooglyk ware, dat alle de Elementen faamfpanden, met het yslyk voorneemen, om u, in alle vier de Waerelddeelen te vervolgen en te mishandelen, ('t welk, om u niet te doen verfchrikken, volftrekt onmooglyk is,) dan zoud gy er eveneens aan toe weezen als of gy in Abrahams fchoot zat, in tegenflelling van den toeftand, waarin gy u bevinden zoud, wanneer gy een Meisje, dat tot ftervens toe op u verliefd was, en dat het er op gezet had, om u te bezitten, 't zy dan links of rechts, voor 't hoofd had geftooten en finaal van de hand geweezen. De woede en wraak van een Vrouwlyk Schepzel gaat alle befchryving en verbeelding te boven! — Alle gehuuwde Digters, die immer in 't geval zig bevonden, om hellen of Duivels te fchilderen, zyn altoos het best in dergelyke Tafereelen geflaagd, wanneer zy hunne Gade's maar te copiëeren hadden! De Natuur levert altoos de beste voorbeelden. Onthoud deeze Aanmerking, by het vervolgen myner Profetifche Nagtgezigten: * * * * ' Jozina had alle haare bekoorlykheeden te baat genoomen; al liet fraaie waarmede de Natuur haar zo ryklyk begiftigd had, D 3 ont- entbloote zy, in zo verre de ontblooting, maar in den ftrikften zin geene onbefchaamdheid kon genaamd worden. By het betoverende naakte voegde zy de verleidingen der kunst, en geene Voorfchriften van bevalligheid, die immer door de minnende Sexe zyn uitgedagt, bleeven door dit mangraage Meisje onopgevolgd. Dit InftincT:, Vader Gerhardus! moet er zyn, of de Waereld wierd een Woesteny. -Ik kan my niet begrypen hoe de Jongens van den ouden tyd zo gek waren, om die neuswyze, fpytige en ongevoelige Meisjes, door heggen en ftruiken, flooten en moerasfen, zo onvermoeid naarterennen; daar de ondervinding hen toen zo wel als nu, ten duidlyklte moest leeraaren, dat dit fpytige Goedje, nimmer een lieftallig en gelukkig Egtgezelfchap kon opleveren. . Bedenk echter, oude Vitteri dat er geen regel zonder uitzondering is, en dat het goede, buiten deszelfs paaien gedreeven, in een weezenlyk kwaad ontaart. Jozina nam de geleegenheid waar, dat de deugdzaame Prins ongemeen opgehelderd van ziel was/en, op den Ichoonften dag, de zuiverfte en vervrolykendfte lugt inademde. Zy ftond voor hem, "met eene deftige houding, en een gelaat van hemelfche uitdrukking. De Prins kon zyn oogen niet gelooven; hy meende dat de 'vroegere Tyden, waarin de Engelen gemeenzaam met het Menschdom verkeerden, waren wedergekomen: dit, ten minïlen is volmaakt zeker, dat hy haar niet voor het Tuinmeisje Jozina herkende. Zy liet een zugtje.' Hy begreep er de meening van, en reeds opende hy de lippen, om haare Schoonheid te bewonderen, toen de nog hemelfcher Sofia hem voor de verbeelding fchoot, en meer behoefde hy niet, om een buitengemeen hoflyk Compliment tegen de verlangende en brandende Verliefdheid te maaken, en zig fchielyk uit deeze aanfteeklyke lugt wegtepakken. Jozina zag in den beginne zyn overgeboogen hart: Zy gevoelde zyne ontluikende Wederliefde, met de vuurigheid van een agttienjaarig Meisje; en meende zo oogenbliklyk toetefchieten, om den fchoonen Vorst te omhelzen, want hier mede wist zy, dat het groote werk der minnery voltooid kon worden. Doch toen de Prins zig omkeerde! -— ó Vader Gerhard! toen hy zig omkeerde! — —. toen dagt ik niet anders, of de gan- C 31 ) ganfdie Waereld keerde liet onderfte boven, en uw nederigen dienaar Ludeman niet de zelve. Ik ben, enz. VEERTIENDE BRIEF. JOH. CIIRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. w aarom worden onze eerfte vvenfchen, de grondwenfchen onzer Ziel niet meer vervuld? Waarom loopen wy altoos op de baan des Geluks met handen en hoofd vooruit, in duizend gevaaren om hals en armen te brceken, zonder byna ooit dat puntje van genoegen te bei-eiken, waarom wy zo vehëtnenthard loopen? Waarom, Maar myn lieve Gerhardus! Waarom vermoei ik myn arm hoofd met "deeze vraagen te verzinnen, daar gy er het zelfde antwoord op zult geeven, dat ik er my zelve reeds honderdenmaalen op gegeeven heb. Gezina! Gezina! dus riep een ftemme des donders, terwyl er by elke letter een geweldige blikfem door de zwartbewolkte benedenhemel fnorde. Het bosch daverde; de Rotfen weergalmde, en alles, wat ooren en gevoel had, verborg zig in de diepfte holligheeden van het beroerde aardryk, of vloog naar den oever der Zee, om in de woedende Golven den dood te zoeken, vermits het wiskunstig onmooglyk was, om den angst en den fchrik te verduuren, die op den kletterenden donder en fchitterenden blikfem zig over 't aardryk verfpreide. Dit Onweder was eigenlyk geen Onweder, dat van het voorige door my befchreeven Onweder verfchilde, neen! Vader lief! het was het zelfde, en ik vertel u hiermede maar, wat er de aanleiding en de oorzaak van was. Jozina was het, die haar Tuinkameraadje, op dien verfchriklyken toon tot zig riep, in 't eigen oogenblik, dat de Prins, niet de diepfte veragting, zig van haai- afkeerde, ik LUDEMAN. C 33 ) Ik zie u, dunkt my, reeds fchuimbekken van kwaadaartig- heid over deeze Historie! Hoe, zult gy.uitbulderen, Een veragtlyk,. nietwaardigTuinmeisje, een Wormpje met verliefdheid ge/lagen, /leekt even het zwakke kopje in den wind, en roept aan haar nietnoemenswaardig medeveldflakje, om dat het door eene welverdiende teleur/lelling zyn toorntje voelt opryzen, en zie daar, geweldige Donders, Blikfems, Aardbeevingen en Water en Zeeberoeringen! Hoe ongelukkig zyn de Stervelingen, wier zwak het is voor. baarig te oordeelcn! Overal vinden zy ftof om kwaad en driftig te worden, en altoos kunnen zy verzekerd weezen, van eindlyk befchaamde kaaken te zullen draageni Weet gy dan niet, 1. Dat het een Droom is, waarin alles wonderlyk en gemeenlyk verkeerd is ? 2. Dat het een Profetie is, die met duisterheeden moet opgevuld zyn, ten einde elk en een iegelyk, er een toepasfing naar zyn welgevallen op zou kunnen maaken? 3. Dat, al ware het geen droom, al ware het geene Profetie, het evenwel eene waare Gefchiedenis zou kunnen weezen ? Kon Jozina geen Godin zyn, die, onder de nederige gedaante van een Tuinmeisje op de aarde rondwandelde? Zyn de Godinnen niet meer verliefd geweest? en kunt gy, die in de kunst van Voorzeggen geloofd, niet in het aanweezen der Godinnen gelooven ? 4. En eindlyk. Dat al ware het geen Godin, is het dan nog niet mooglyk? Is het dan nog niet vast en zeker gebeurd? Want, was Jozina geen verliefd en vergramd Meisje? Ik ben, enz. LUDEMAN. VYFTIENDE BRIEF. JOH PHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. ÏCr zyn zekerlyk gedugte gaapingen en onvolkomenheeden in de Gefchiedenis welke ik de eer heb, om op uw bevel te be- fcjbry- (33) fchryven, doch dit moet gy daaraan Wyren, dat het teffens een Voorzegging moet zyn, die allerhande Uitleggingen moet kunnen lyden. Om u dan de Sleutel in handen te geeven, waar door gy u in ftaat zult bevinden, om tot in het middenpunt deezer Verborgenheid door te dringen, zal ik u zeggen, dat Jozina eene Godin was, doch van een byzonde'r foort. Zy behoorde eigenlyk tot die Magten, waarvan Paulus zegt dat zy in de benedenlugt huisvesten. De Vorstlyke, de beminlyke en deugdzaame Sofia was het voorwerp van haaren haat geworden. Deeze bezat te veel begaafdheeden voor een Sterveling in haare oogen. Zy had derzelver ondergang bezwooren en was ten dien einde op aarde gekomen, om onder het voorkomen van eenfchoon, bevallig en fnoepziek' Meisje, den kuifchen en verftandigen Prins te verleiden , en geheel van Sofia aftetrekken. Gy zult my niet kwalyk neemen, dat ik hier een magtig einde agter uit fpring, om al weer iets te vernaaien, dat abfolut tot de Historie behoort, en dat een andere Gefchiedfchryver u zekerlyk oneindig lierlyker verteld zou hebben. Deeze zou zeer toevallig den Prins een Boezemvriend hebben doen ontmoeten, welken hem in langen tyd niet gezien had, en die niets van de voorvallen van dien tyd wist, 't welk dan den Prins geleegenheid zou gegeeven hebben, om een breed verhaal van alles te doen, enz. Doch ik zal u genadiger handelen en rond weg u de zaak vernaaien. De deugdryke Princes, doortrokken met alle gevoelens van nederigheid en menfchenliefde, befchouwde haare Onderdaaneh, als Menfchen, gevormd door de zelfde hand en tot het zelfde heilryke einde, waartoe zy het toneel deezer aarde betrad. Dan, het Menschdom was verre van die Voorfchriften der Volkomenheid afgeweeken, welken het by deszelfs aanvang waren voorgelegd. Het was geheel ontaart van die Deugden, welken menvolftrekt betragten moet, wil men gelukkig zyn. Het was onkundig, ondeugend, wellustig, trotsch en heerschzugtig geworden. Hier door klommen de menschlyke behoeften tot eene ontzaglyke hoogte, waaruit weldra de noodzaaklykheid van algemeen bewind of regeering gebooren werd; zo dat de Samenfchoolingen of Maatfchappyen noodwendig een Hoofd moesten hebben, wilden zy bcftaan, want zy hadden zo wel ontzaglyke Vyanden van binnen als van buiten. E Uit C 34 > Uit hoofde der algemeene neiging onder de kinderen Adams om te heerfchen, en vermits het overvloedig te kort komen van veelen deezer, in die groote en edele kunst, waren de Heerfchers der aarde, gevolglyk, over 't algemeen ook die geenen by lange niet, die zy behoorden te zyn. Zy befchouwden zig als Nummer Een van het getal Zielen aan welks hoofd zy zig bevonden! als het middenpunt, om het welk zig alles beweegen moest! Zy verbeelden zig de Goden der aarde te zyn, om wiens wil alles gefchapen was, en op wiens wenk alles vliegen moest! Armoede en flaaffche Nederigheid befchouwde zy als de vastighecden van hunnen zetel! en het waarheidfpreekcn was by hen derwyzen gezien en welkom als, (vergun my, Vader Gerhardus! uw fprcckwoord te gebruiken,) als een fehigtig paard in een Porceleinwinkel. Het rechttegenövergeftelde was waar in de Princes, en juist daarom werd zy het voorwerp der bitterfte en wrevelmoedigfte vervolging van onze benedenhemelfchemagt, Godinne Jozyntjc. Zy wilde haare Onderdaanen ryk, bloeiende en gelukkig maaken, en in 't bezit (tellen van al die Voorrechten welkende Hemel en de Natuur hen gefchonken hadden, of er hen recht en aanfpraak op verleenden. Erger pots kan men den Duivel niet fpeelen. 't Is zyn belang niet, dat de Menfchen zyn zo als de Vorstlyke Schoonheid hen begeerde. De Prins beminde haar te teder, en was het zo volmaakt met haar eens, dat hy, al had zyn eigen Deugd hem dien grootmoedigen weg niet aangeweezen, evenwel haare poogingen zou onderfteund- hebben. Dan, er was een zeker Volk, dat altoos de Waereld in beroering had gebragt, dat onkundig, dom, woest en wreed, zig fteeds ten werktuig, in de hand van eenige listige Grooten, (die de fchoone inrjgtingen en wetten van de deugdryke enzagtmoedige Sofia niet verdraagen konden, noch er onder bukken wilden,) had laaten gebruiken! dit Volk hitfte men aan; kogt men om; en het woelde en woedde zo lang tot dat alle veiligheid voor den goeden Prins en de goede Prinfes geheel veiiooren waren, en zy hol over bol uit hun ryk moesten vlugten. Zelfs had het de koenheid om de Vorstin gevanglyk wegteroeren! Jozina was van dit alles de oorzaak.' de eeuwig vervloekte Jozina berokkende dit helfche fpel; want vermits zy een Meisje,, ik wil zeggen, een booze Geest was, voer zy in de zie- C 35 > zielen van het bevooroordeeld gemeen, en niets minderwas den toeleg, dan om Sofia zo al niet van het leevenslicht te berooven, ten minften voor altoos in de gevangenis te houden. Een Hemelhooge berg, die verfcheiden fpitfen door de Wolken ftak, en in deszelts midden een onberekenbaar diepen Afgrondhad, leverde de fmeedplaats op, waar de kluisters gereed gemaakt werden voor de onfchuldige Prinfes. Ik nam het befluit deezen berg te beklimmen, ten einde hem van onderen tot boven, van binnen en van buiten te Ieeren kennen. Ik worstelde met ongelooflyke moeite, door heggen en ftruiken, door distels en doornen; over puntige rotfen, en fcherpe kanten, van waar men in de afgryslyke fteile valleien nederkeek. Ik kroop op handen en voeten, even omtrent als een zwaarlyvige Honingby tegen een fpiegelruit; duizendmaalen in gevaar om van boven neder te tuimelen, —- en dan, mya goede Gerhardus! had ik ongettvyffeld in meer dan honderd duizend Hukken geweest, alvoorens ik ter plaatfe myner legging gekomen ware. Lieve God'. zei ik onderweg, wat haalt de arme Zondaar zig niet al moeiten en gevaaren op den hals, waarmede hy niets te maaken had! In aller Heiligen Naam, wat doe ik toch op deezen vervloekten berg! Ik lloeg my zelve met vuisten en nam het bèfluit om ylings weder naar beneeden te ylen. Ik keerde my zorgvuldig om, maar, Hemel! hoe groot was myne verbaasdheid! De berg, onder my, was geheel Verdweenen; de brok, die boven my was, hing geheel in de lugt, evenals een andere Aardbol. Ik zag naar de laagte en lidderde, want de vier Waerelddeelen waren zo geweldig klein voor myne oogen geworden, dat ze elk nog zo groot zig niet vertoonden als een kruis in een mansbroek. Hoe het bykwam weet ik niet, maar zeker is het, dat ik myn handen los liet, en een aïlerafgryslykften val deed! Gelukkig dat ik droomde en te bed lag. Ik ben, enz. LUDEMAN. E a ZE* ZESTIENDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. Ik moet het herhaalen, Vader Gerhardus! en ik bezweer u en alles wat aan den wand pist, om het by alle geleegenheeden te herhaalen: Er is geen gevaarlyker, geen kwaadaartiger Goedje, dan verliefde Meisjes, die te leur gefield zyn! Ik heb u reeds een klein nrukske der zaaken vertoond. Dat onweder heugt u zekerlyk nog, en dat heb ik, op geen vyftien duizend gedeeltens na, in al deszelfs verfehriklyke uitwerkzels be- fchreeven, zo als het waarlyk is voorgevallen! die dingen zyn veel te yslyk om geleezen en herdagt te worden. En nu geloof ik dat onze Profetie, in derzelver historiëelen faamenhang, compleet is, tot dus verre. Ik ben, enz. ZEVENTIENDE BRIEF. Vader GERHARDUS aan JOH. CHRISTOPH LUDEMAN.. G y zyt een verwonderlyk Man! Gy maakt ons hoos en goed, louter naar uw welgevallen. Zal ik dan eeuwig de fpeelbal uwer grillige invallen weezen? Gy verhaalt my een Gefchiedenis, die zo belangryk voor my geworden is, dat ik alle morgens naar uw brief zit te gaapen, even als een jonge Spreeuw, die men pas uit het nest heeft genoomen. ' En LUDEMAN. C37) En gy ■> Beul uwer Vrienden! zend my een brief, die zyn op- breekens niet waardig is. Nog hceden maak ik een ander Testament, zo Gy niet! —— Gy verftaat GERHARDUS. AGTTIENDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. w el verbaazend, riep Christoffet, welk een onweêrsbui! — De Waereld zal gewislyk vergaan! En, vroeg Gezina, weet gy wel, wie daar de oorzaak van is f Stoffel keek haar met een veelbeduidend oog aan. Die vraag, zei hy, ftaat niet in de Catechismus. Lompe Vlegel; hernam de Schoone, kan men dan geen andere vraagen doen, dan die in den Catechismus gevonden worden ? Ja.' Ja.' gaf Stoffel ten antwoord. Maar wie dondert er dan zo? Jozina! Hoe.' Jozina? dat'Fiebt gy abuis.' Kan Jozina zo mooi donderen? Neen; neen.' dat kan niet zyn. Gezina haar beide elleboogen opwaards fteekende, zwoer dat het zo was. Christoffel wist niet of hy blyde of verbaasd moest worden. — Want, tusfchen beiden gezegd, hy had Jozina reeds een compliment van -liefde gemaakt, en dit mangraag Meisje had hem zoete woorden genoeg gegeeven, om hem te doen begrypen, dat zy hem onder de hand gaarne eenige gunstjes wilde bewyzen, die men daaglyks niet genieten kon; want waaragtig, Vader Gerhardus! Stoffel was een welgefchapen Jongen. Zie, hy had beenen als'een Model, en zag er bloozende en blank uit. Hy was zekerlyk wel wat dom, doch Jozina begreep, dat hy haar tot geen Preekheer behoefde te verftrekken. Als de Jongens er maar wel uitzien en gezonde knokken hebben , dan zien de Meisjes op de rest niet. E 3 Dat C 38 ) Dat had ik nooit gedagt, voer Stoffel voort, dat Jozyntjezulk een verbruid geweld kon maaken. Welk een eer voor u, beet Gezina hem in 't oor, wanneer gy eens zulk een Vrouw hebt. Gy zult de opvolger van Jupiter weezen! Ja! maar myn lieve Gezyntje! zei de arme bloed, met de traanen in de oogen, wanneer Jozyntje het by geval eens in het hoofd mogt krygen, om my uit het bed te donderen? hoe dan? Het Meisje glimlachte. Uit het bed is niet wel te denken, daar zyt gy veels te gezond toe! antwoorde zy, hem zagtlyk over de wang ftrykende; maar wat er buiten het bed zal ge* beuren, dat is twyffelagtig: maar ingevalle het zo al eens mogt zyn, dan blyft gy onder de Goden geforteerd; gedenk aan Phaè'ton! God behoede my, riep Stoffel, dat ik ooit een Kaareton worde! Een Vrouw, die donderen kan begeer ik niet. Maar, Gezyntje! neem my niet kwalyk, dat ik wat nieuwsgierig vraag.' Dondert gy ook? Och neen! antwoorde het gulhartige Meisje, en ondertusfchen blikfemde zy met haare oogen tot in het hart van den gevoeligen Christoffel, dat hy groen en rood werd. De arme jongen ftotterde van dat oogenblik af, en de menschlievende Gezina, over alle de voorfchriften der mode en volksgebruiken heenftappende, nam hem zeer familjaar in haare poezele en hagelblanke armen. Stoffel ftond geen oogenblik in bedenken om haar eene eeuwige liefde te zweeren. Hoe hard het ook vallen moge voor eene fiere Schoonheid, om door eene mindere van een haarer Aanbidders beroofd te worden, en hoe zeer in den ouden tyd, de Waereld, om dergclyke ftrooperytjes, is beroerd en omgekeerd geworden, by de overgifte van Stoffels hart, hoe zeer dit ook aan Jozina bekend Was, gebéurden onweeren noch aardbeevingen, noch waterberoeringen. De eenvoudige reden daarvan was, dat Jozina geen aasje eigenlyk gezegde liefde voor den armen Stoffel gevoelde. Ik ben, enz. LUDEMAN. NE- c S9; NEGENTIENDE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS. Ik heb geen Copie van myne brieven gehouden, dus weet ik niet of ik reeds van Sofia gedroomd heb: dat is te zeggen, of ik er u zo veel van gezegdheb, als gynoodzaaklyk weeten moet. * * * * 't Was een huiverig toneel '■ koud, akelig, dor, bcfneeuwd, behageld, bevroozen. 't Was een wit Landfchap met papiere boomen. De klapperkiezende Landman wandelde met een bontemuts op het bruine hoofd. Zyn welbegaatte neus droop op zyn ruige overrok, waar elke drop weldra in een yskegel veranderde. In 't kort, het leverde een vertooning op, zo als wy in 1709 gezien hebben. In eene armlyke Hut, van fparren gebouwd en met klei digtgefmeerd; aan een groote haardftede, waar een diktakkigc mutfaard brande, zat de edele, de Vorstlyke Sofia; leunende met de elleboog op de tafel, waaraan zy zig gezet had, en het fchoonfte hoofd met de blankfte en we.lgcvormdfte hand onderfteunende. De traanen biggelden langs haare verbleekte wangen. ■ Zy list zig telkens eene diepe zugt ontglippen. Haar boezem hygde, want haar vol hart begeerde lucht, en niets was in ftaat, haar die onöntbeerlyke behoefte te verfchaffen. Zy had te lang gezweegen, om zig eenige verademing te be-zorgen, anders dan door in klagten uittebersten. De eenvoudige Grysaart, die aan de andere zyde van den haart tegen haar overzat, en de Eenvoudigheid der voorige Eeuw fcheen te zyn, hield een glas bier in de hand, met de grootfte gulhartigheid het de bitterlyk Bedroefde aanbiedende, vermits er op zyn akker geen wyn groeide. Myn goede Vriend! zei zy , uwe trouwhartige zorg ftrekt my tot troost in myn vlugt. Verdreven uit het land-van welvaaren en zegeningen; verfteeken van het genot der dierbaarfte voor- m C 40 ) voorrechten; mishandeld door een ondankbaar Volk, waaraan ik de waare yryheid en het weezenlyk geluk poogde te bezorfWr lk fe" « deeze hut alle de opbeuringen , X kan ™mer in de êrootfte Gleizen fchenken «il'nT nIS,e Zy' kan fchePter en kl™n afleggen en verfchïn neS- ^gCel' m' te heerfchen over mynflédemeriIchen! neen ! Ik wil afftand doen van alle deeze myne Rech- &b3S^V? W£lZyn Vanudk MaatfchW verftïekt welzij SS ?8^ °P>et hart ^ Waar geluk moet del wSdnS^ f Jd°m verfPreiden' dit is het oogmerk van den weldaadigen Schepper, en teffens betuig ik u voor zyne he^'dan orn'HV andC1'e bedoeling gehad heb ofnog bevorderend **■ Verheeven oogmerk, naar myn vermoogen t% t^SSEtS^9^ hdaas! — Een vlQ^d van traancii ïtiemde voor een poos haare reden. en vSZwL°?erdaanen' °Pgehi^ door eenige heerschzugtige en vei agtlyke Grooten , verbitterden" derwyzen teeen mv en aSSt^SPrins'. dav^.om ^ dffiK dolvele!. ' Zlg Zdve in een Poel van onheilen tè verdoemTvf wif tTrdien inVl°ed Va" die' om h^ -een wit % ieten'vCr? de êT00ten bezielde! en geen wondei, fozma was een Vbrflin der duisternis, die in 't verborgen op den. ondergang des lands loerde ' neb u reeds gezegd , vervolgde de Prinfes, hoe men mv Hier begon zy zo bitter te weenen, dat zy volftrekt geen een verftaanbaar woord meer kon uitbrengen b veïfeSf" deeWe in Jiaare droefheid, fchoon hy niet alles verftaan of begreepen had, wat zy hem had gezegd. tedSnTen fti?* f^ T SIas ^ bieAoe, om eens |S' 7Zy bad het boognoodig, wanthaarkeelwasheesch en 5 r "gZaam d°Jhand Uit' om het glas aante£?eeD als ht ,i?rySaait meenende> dat zy zo fchielyk toegreep, ais ny altoos gewoon was naar zyn kan te Érrvnên liet het te vroeg los. Ik zag het glas valïen, en ft^fcnielyk *nyn C 41 ) fnyn hand uit om het te ondervangen, en door dit verbruide uitfteeken van myn hand, verrekte ik dezelve, zo dat ik van de pyn wakker werd. * * * Vader Gerhardus! gy moet nu niet knorren. Ik weet dat er weder gaapingeft en tegenftrydigheeden in myne gefchiedenis gevonden worden, dog herinner u dat het geen Roman maar een Droom, wat zeg ik? meer dan een Droom, dat het een Profetie is, welks verdiensten alleen in de uitlegging be- ftaat. Lees al de Profetien van den tegenwoordigen tyd, en ik verzeker u, dat deeze, die ik u bezorg, ze allen, in fraaiheid, order, juistheid en diepzinnigheid overtreft. Ik heb warme Jenever met fpaanfche Zeep op myn hand gelegd. Als 't niet beter word, kan ik u morgen niet fchrijven. lk ben, enz. LUDEMAN. TWINTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS, fJ^jy iloegen elkander op eene furieufe wys. Het bloed berste hen de ooren, oogen, mond en neus uit. Alle de uitfteekende zelfftandigheeden van hun lighaam waren gekneusd en gepletterd; zommige derzelven waren geheel of gedeeltlyk afgefcheurd, of hingen met lappen en brokken, langs het paars en bont en blaauw geïlagen lighaam. Hunne oogen brandde» als een bakkersoven. Hunne tongen Iloegen yzer, en braakten al dotterende de allerafgryslykfte verwenfchingen , vervloekingen en verdoemingen uit. De Moeders hadden hunne zuigelingen op den arm en fchreeuwden huizen hoog. Zy waren de Becldtenis der eeuwige wanhoop gelyk ; de hairen vloogen hen om de kop; het fchuim lag op hunne lippen, ea hunne oogen, o verg my daar geen befchryving van,— F het- C
n wat zal eindlyk uw lot \veezen, partyzugtige ftervelingen? — waant gy, "dat gy eene toegejuichte zege immer op elkander behaalen kunt? verbeeld gy u de begeerte uwer zie-len volkomen vervuld te zien, wanneer gy de bebloede vuist opfteekt en in dezelve het uitgefcheurde hart van uwen broeder aan de Waereld vertoond? Zo dra gy zult zeggen:
Nu ben ik genoeg gevvrooken, zal er een kille fchrik door uw bloed gaan; zullen alle uwe ledematen verftyven ; zal eiken droppel bloed waarmede gy u befmet vind in een vuurvlak veranderen, die tot het gebeente toe zal doorvreeten , en zal ieder oogenblik, dat gy, naar de koeling uwer wraak zult ademen, in een eeuwigheid herfchapen worden, welke gelyk zal weezen aan die eeuwigheid, waarin de gedoemden fterven zonder te fterven.
Ziet derhalven af van deeze woede, waarvan niemand anders dan gy zelf het eindlyke Slagtoffer ftaat te worden! Gedenkt aan uwe waardigheid als menfchen ! Legt den haat en den
wrok
wrok af, die als nimmerledige fpringbronnen, rampen en ellenden, zonder ophouden, over uwe omftandigheden doen vloeien en al uw welvaart en geluk verdrenken!
Herroept voor uwen ontftelden geest, die genoeglyke tyden waarin de zuivere de altoos vergenoegde vriendichap u eenHemel op aarde deed fmaaken! Bedenkt dat gy deeze tyden andermaal kunt doen herleeven! dat gy andermaal gelukkig kunt worden, wanneer gy gelukkig wilt zyn; wanneer gy u flegts met de geenen wilt verzoenen, die, even a s gy,.twisten en ftryden , zonder eenig vooruitzigt van de genngfte
WKomt dan Broeders van eenen Vader! Leden van een Huiseezin! komt dan, en vergeet de bronnen uwer onheilen; — Cv leeft in de Waereld , waar mets de volkoomenheid bereikt waar elk zyn gebreken en zwakheden heeft ; waar gy nooit' den ganfehlyken wensch uwer zielen verkrygen kunt, on waar *v de ongelukkigfte van allen moet en zult worden, wanneer ?v volmaaktheden van uwen medemensen vordert, en hem zo gelukkig poogt te maaken, als hy waarlyk moet zyn
ei\mmerrw?riy'het''groote Plan van den grondlegger deerer Waereld niet tegenftrevcn of verydelen? en gy zoud dit traden te doen, wanneer gy de menfchen anders wilt hebben en maaken, dan gy ze over 't algemeen aantreft.
Beroemt °v u op uwe wysgeerte, beroemt gyuop duizende edele pcogingen, welken allen mislukt zyn , en hebt gy dïn no- niet°genoeg ondervonden, om met volkomen zekerW te°weeten, dat de meeste menfchen, op verre na, die moeiten en zorgen niet waardig zyn welken gy er aan te koste wilt leggen. Neemt den Haai uit de wouden van Amerika' hefteed er al uw kunst en vernuft aan! befchenkt hein iiiet alle de voorrechten van hemel en aarde! kleedt hem in ourper en zyde! verbryzelt zyne ketens, en neemt het ganscli lïeeM in den eed, dat het nooit tegen zyne, vryheid iets zal "onderneemen! en zegt my dan, wat gy met dien knaap gevorderd "vt ! Hy zal alle uwe weldaaden u in 't aangezigt te ruffSten; hy zal woedende u op 't lyf vallen, en naar u Sffiè hebben, fnelt hy naar zyne bosfehen te rug, en wringt zyne handen in de afgelegde kluisters I — Weet, weet, dat gy niet anders dan met woeste Amenkaanen tc ,doen hebt! ^ Wdk
(44)
Welk eene dwaasheid bedwelmt uwe hersfetts, dat gy na zo veel jaaren ondervinding-, hardnekkig in uw opzet blvft om de Menfchen te hervormen ingevolge het Plan, dat uwe wysheid en menschlievenheid ontwierp ! —, Gy arbeid in 't vlottende zand, en preekt in 't raazende Gekkenhuis! uw oogmerk is allerloflykst, maar gy vergeet, dat het in-de tegenwoordige gefteldheid van het ondermaanfche, onmooglvk bereikt kan wordem
Toont dan dat gy waarlyk wys zyt-! laat de Waereld met al haare verkeerdheden voortzukkelen, alleenlyk wagt u, dat gy zelf geene verkeerde paslen begaat.
Vooral, verflyt- uwe vuisten niet op den rug der onbekeerlyke Dwaazen!
Laaten wy alles- zien en alles in opmerking neemen 1 Gy zult overal ftof tot lachen vinden , indien gy er het zwvgen toedoet, dog flaagen en fcheldwoorden zullen u als een zundT vloed overftroomen, indien gy er u mede bemoeit.
Scheidt dan in Gods naam met vegten uit"!
Deeze Predikatie werd tegen de vegtende menigte gedaan* door een lang, mager Man, met een grooterosagtigebontemut3 op het hoofd. .
■ Ik vond dezelve zo fraai, dat ik my niet outhouden kon ze 'optefchryven en u toetezendem..
De ontzaglyke menigte keek elkander met open monden aanl Hun hart moest den Prediker gelyk geeven, dog hune handen jeukten nog naar eene nadere klapparty. De redeneerende Bontemuts had hen ook nog naauw den rug gekeerd, of zv vogten even als te voorern
Ik werd zo vervloekt nydig op deeze Onzinnigen, datikdaadlyk een befluit nam, om op ftaande voet wakker te worden.
Gy ziet zonneklaar in wat gedeelte myner Profetie, dit'ftuk jaoet ingelascht worden;
Ik ben, enz.
L U D E M A N.
D Z
C45)
DE UITGEEVER DEEZER BRIEVEN
aan den
GEËERDEN LEEZER.
JL/oor wat toeval het gekomen zy, is my volftrekt onbekend, maar zeker is het, dat er eenige brieven vermischt worden. Van twee en twintig tot zes en twintig zyn in het Handfchrift niet te vinden. Het doet ons leed, doch 't is geheel buiten onze fchuld, en wy houden ons verzekerd, dat de Leezer deeze onze openhartige belydenis meer zal voldoen, dan of wy er eenige verdigte brieven, (om deeze gaaping te vullen,) hadden on■dergeftooken..
Hadden de verlooren brieven enkel een Roman behelst, met Weinig moeite, hadden wy de Gefchiedenis kunnen aan één knoopen; dan nu is het eene Profetie, en zo iets is te heilig hv onze oogen, om ze in 't minst of meest te verminken.
ZEVEN en TWINTIGSTE BRIEF.JOH CHRISTOPH LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
Het begin van deezen brief is ook niet by liet Handfchrift..
i _ Geloof my, deezen kruisweg moeten wy inflaan! Gy ziet immers,.die Hand of Wegwyzer wel?
Jeroen fpalkte beiden zyn oogen wyd open.
Die hand volgende, komen wy recht toe recht aan in het beloofde Land!.
E3 Ei,
. Ei, ey zei Jeroen, terwyl hy zyn onderfte lip, die anders drie quart duim zyn bovenfte vooruitftak, naar binnen trok. " Klaas veegde zyn neus af.
En m dat beloofde Land, Klaas! zullen wy daar alles vinden , wat wy noodig hebben ?
Twyffelt gy daar een oogenblik aan? Hoor Jeroen! 't Zal er net zyn of wy in den Hemel waren,
Buchanan kon zig niet ontbonden van te glimlachen. De Mensch vleit zig altoos, dagt hy by zig zelf: en wat zou de Mensch weezen wanneer de Hoop hem niet telkens opbeurde:
Zy kwaamen hier aan den voet van een fteil, woest en nimmer beklommen gebergte. Deeze Aardklomp verhief zig trotschlyk in de hoogte. Hy was alom met Eiken van onrekenbaare ouderdom begroeid. Om deszclfs midden was een breeden band rots, het fcheen Albast te weezen, doch wat het waarlyk was, bleef een eindloos verfchilftuk voor de geleerde Natuurkundigen.
Kom, Jeroen / naar de hoogte!
Is dat de trap naar den Hemel, Klaas?
Gy komt hem ten minften, langs dien weg, hoe langer hoe nader, Jeroen!
, Onze Reizigers, na zig een weinig ververscht te hebben, begonnen den arbeid, en klaauterden op handen en voeten, op knien en ellenboogen den berg op.
Dat hemelt niet al te wel! zei Jeroen, terwyl hy zyn hand in een bos brandnetels lloeg, welken hy niet dorst loslaaten, uit vrees om van boven neder te zullen vallen, en den hals te breekeu. ,
Dat is volgens het Roomfche Geloof, antwoorde Klaas, wy pasfeeren eerst het Vagevuur.
•' Buchanan getrooste zig alle deeze moeiten; hy wist dat hy er zyn Vorst mede diende. Zyn byhebbend gezclfchap'vcrvrolykte hem, door deszelfs eenvoudige invallen, fchoon het hem zwaar viel deezen moeilyken togt afteleggen, uit hoofde zyner hooggeklommen jaaren.
Zyn wy er haast? vroeg Jeroen, toen hy omtrent een uur geklommen had.
Nog in geen vyf uuren! antwoorde Klaas.
Laaten wy dan eerst wat uitrusten; hernam Jeroen, en dit voorftel droeg aller toeftemming weg.
Het Gezelf chap zettede zig "op een kleine breedte, die door een overhangende hoek van een heuvel gevormd werd. De
Grys-
C 47 )
Grysaart was in gcdagtcn verzonken. De waereid en derzclver woelingen was liet onderwerp zyner overdenkingen. Goede Hemel! 'riep hy eindlyk uit, hoe weinig verdiend dit leeven de zorgen die wv er om koesteren!
Jeroen wreef intusfchen zyn handen fterk tegen elkander, en fprak uit de volheid van zyn doodeenvoudig hart, ovcrdezaligheeden, die op den top des bergs hem verwagteden.
Maar, Klaas', vroeg hy, by een inval die hy kreeg, zyn er ook vrouwen?
Dat hoop ik niet, zei Klaas; want zo ik wist dat er die waren, rolde ik liever als een kolfbal naar beneeden, eerder dan eencn voetftap verder te gaan.
En hoe, vroeg Buchanan , wilt gy eene Maatfchappy zonder Vrouwen doen beftaan ?
Maar, hervatte Klaas, juist om dat er Vrouwen in de benedenwaereldfche Maatfchappy zyn, marcheer ik naar de bovenlle. ■
Waaragtig, Mynheer! voegde Klaas er, met de hoed in de hand, by, —- Ik ook.
„ En wat, mvn Vrienden i hebt gy tog ten lasten der Vrouwen i
Jeroen en Klaas openden beiden gelyk hunne monden, en dat wel met zulk een vloed van woorden, dat Buchanan zig genoodzaakt vond zyn ooren met zyn voorfte vingers toe te (toppen. Zyne twee Medereizigers fchreeuwden als Antwerpfche Signors in een ftaminé. Hy zou er anders voor eeuwig zvn gehoor mede ingefchooten hebben.
Door dit helsch gefchreeuw ontwaakte ook
LUDEMAN.
AGT en TWINTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
"Vv^y moeten de Vrouwen recht laatcn wedervaren, Vader
Gsrhardus L Er zyn er , die waarlyk goed, verftandig ,
deugdzaam en beminlyk zyn$ Er zyn er, die hunne Mannen
ge-
C48)
gelukkig maaken, en die tot den einde toe zyn, alles watzvbv de eerste weigering waren; Er-zyn Engelinnen, die vandeJbl meliche met anders onderfcheidén zyn, dan door datzv eeen vleuge en hebben. Maar derzelver gïtal is zo gering JJhTt op de doorfnede van een zandkorreltje gemaklyk voluit gefehre ven kan worden, en in zo verre hadden Jeroen enSfS5 maar dat zy er op den uitftek van een berg, gelvk deezen was S In6" almgtlg f.efchreeuw over maaktfn f daS
Sï^wZ*£f g' £n TT/t S°ede zaak ten uiterften nacteelig, want Buchanan verftond hen niet, om geen gevaar
hunno^w11 d°°f tC Trd,eM ' en was h« ofmooflyk ,
^^W^1^ ^ bCrgS' ^Mn dDe enkele woorden , die ik zo tusfchen beiden per o-eluk opving, gaaven my genoeg te begrypen, dat deeze wee gel huuwde Heeren ganschlyk gekromd gingen onder het juk' dat w^nHiIt!1Sd^1V?IS he" geliefden opteleggen. Zy
weidden breed uit over derzelver onmaadge heerscbzum kwaadaartigheid, valschheid, grilligheid, wraakzugtmZ g
ze ibreke'n d'ï7VCen geWdd& &oot boekdeel over alle deeze gebleken der Vrouwen te fchryven zyn, dog wie zal die taak op zig neemen? zou hy, die dit ondernam V eereaa? uuren lang van zyn vel verzekerd weezen? Zou nïet de fan S villen7agme WyVCU faamenfPa""en om hem provifioneel Zagen wy niet eene Jozsna ten toneele treeden, die, belust om te heerfchen en te tyrannizeeren over de deugdzaamfte Zielen, en gezet om eene bloeiende Maatfchappy om te keeren alles aan haare onyerzoenlyke wraakzugt opofferde! die niet te vreeden met de fchnkbaarendfte verwoesting te hebben aange-' rigt, de deugdzaame Sofia gevanglyk wegvoerde, en eindlvk dTïgt',0rl mA een.vreemd land lis Balling rond te zwerver^ om dat de ftandvastige Prins zyne liefde niet verzaaken wilde, r»7^ur VUldeaflJeggen' aan datverllindendeMonfter, dat, "ngen" E" * ^ h" Land doortrok' ™ ^
Arfl^ruXH Waa[' ,was het tegenovergeftelde van Jozina/ doch, (beha ven dat het een gedroomd Beeld is,) waar zvn er Vrouwen, die Sofia gelyk zyn? y
lm-
C 49 3
Immers ben ik, immers zyt gy gehuuwd geweest? Immers hebben wy Vrouwen gehad, die, — geene Sofias waren ?
Ik weet het niet, Vader Gerhardus! maar myn ziel is op dit oogenblik zo furieus tegen de Vrouwen, dat ik, —>- my door myne Briïta moet laaten vasthouden.
Beproefde Jeroen! ondervindlyke Klaas! hoe zeer moet ik uwe wysheid eerbiedigen! hoe diep moet ik bukken voor uw doorzigt! Ja! manlyke Zielen! gy hebt gelijk. De Vrouwen zyn de Dwingelandesfen der aarde! Zy zyn de Martelvuuren van onze harten, van onze lighaamen en van onze beurzen; Zy zyn de verwoesters onzer Vryheid , de fchenderesfen van onze Rechten!- Schreeuwt dit uit aan de voeten der Bergen, te midden op de Rotfen, en van de kruinen der hoogfte Heuvelen! — Schryft het in de marmerbanken, die gy op uw Pad aantreft! Schryft het in alle taaien, in alle tongvallen en met allerlei Letters! op dat de fchimmen der Verftorvenen, de oogen der thans Leevenden en het gezigt van het Geflagt, waarover onze Kindskinderen, over- over- Grootvaders zyn zullen, het zien, het leezen en grondig verftaan moogen! •
En gy, Gerhardus! indien het mooglyk is, dat gy my overleeft ! indien gy tegenwoordig zult zyn, by het fluiten van Ludemons oogen! indien gy hem in de kist ziet nederieggen, en gy kragten genoeg bezit, om het Plan van myn Doodkist, zo in deszelfs platte grond als opftal, ter uitvoer te doen brengen, dan bezweer ik u, dat gy, zo aan 't hoofde- als aan het voeteneinde , zo op den bodem als tegen het Dekzel, gelyk ook op dat fchuinfche Plankje, waarop myn hoofd zal rusten, met groote en onverganklyke Letters Ichrijft: De Vrouwen
zyn Vrouwen! kragtiger Naam, die al haare
haatlykheeden leevendiger en omflagtiger uitdrukt, kan men ze
niet geeven. Myn dood Rif moet gevoel en indruk van
deeze groote en onzalige Waarheid hebben; Myne oogen, indien zy door de een of andere Vrouwehand, in rnyn graf, mogten opengetrokken worden, moeten de beeldtenisfen van die gefchreeven waarheid ontvangen, indien er nog eenige Spiritus in overgebleeven is, om een voorgehouden Beeld aftefchetfen! Myn ftof moet op die letters kleeven, en wanneer de eeuwen die letters doen afvallen, moet myn ftof er te gelyk mede afvallen! Ja! indien gy met behulp der Wis-, der Natuur-,
der Starre- en der Toverkunst iets kunt verrigten, dan moet gy
G be-
C5o)
bezorgen, dat elk wormpje dat my knargen en opflurpen za!, deeze waarheid op zyn buik, op zyn rug en ftaart gefchreeven hebbe.
Zie daar het Zestiende Artikel van mynuiterfte wil, 't geen ik begeer dat ftiptlyk en letterlyk zal ter uitvoer gebragt worden. Ik ben, enz.
LUDEMAN.
NEGEN en TWINTIGSTE BRIEF.
JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
]3edriegt u niet, myne Vrienden! zei Buchanan, op dien zagtmoedigen en inneemenden toon, waarvan men zeggen kon,
dat ze hem natuurlyk eigen was: Bedriegt u niet, met u
zelve fchilderingen te maaken van een leevensftand, die niet aanweezig is of zyn kan! Waant niet dat de Waereld op den top van deezen berg veel verfchillen zal van die, welke wy aan deszelfs voet agtergelaaten hebben.' De omftandigheeden moogen eenigzins veranderen en verbeteren, doch dat geene, dat weezenlyk de Waereld uitmaakt, zal blyven, zo als het altoos geweest is.
Jeroen gaf deswegens zyne verwondering te kennen.
Verwonder u daar niet over, antwoorde hem de Mentor van den Prins: want niets is natuurlyker. By voorbeeld, is een onkundig Mensch, dat in de gindfche Valleien, de.vergiftige kruiden van de gezonde kruiden niet kan onderfcheiden, daar boven niet in het zelfde gevaar, om den dood van het veld te eeten, als hy in de laagte het was'?
Gantsch niet! zei Klaas.'
Hoe?
Om dat daar boven geene vergiftige kruiden groeien zullen.
Dagt ik het niet, Klaas! dat gy reeds een valsch denkbeeld van de huishouding hebt, die wy op den bergtop poogen te vestigen. Zodanige kruiden groeien er gewislyk.
Dan
C5i )
Dan moeten zy uitgeroeid worden! En waarom dat?
Op dat wy ze niet eeten zouden en er van fterven! Welk eene verfchriklyke moeite! —— weet gy wel dat gy dan alles moet uitroeien ? Alles wat vergiftig is, anders niet.
Alles wat te veel. of niet op zyn tyd gebruikt word is een weezenlyk vergif, en dus alles. Dat is aartig! zei Jeroen en Klaas, beiden te gelyk. Het is niet, zei Buchanan.
Maar, Myn Heer! wy verhaten immers de benedenwaereld, om op den top van deezen berg, waarvan de Wysgeeren en Staatkundigen beiden, ons zo veel e wonderen vertellen, een ongemeen geluk te zoeken ? en indien er dat niet is, wat doen wy er dan?
Het is er, indien gy het er begeert te vinden! ö Daar is geen twyffel aan, Myn Heer.' maar op wat wyze zoekt men dat?
Buchanan, niets liever wenfchende, dan zyne Medemenfchen op allerlei wyzen verftandiger endeugdzaamer, en derhalven gelukkiger te maaken, verzogt hen in 't gras nedertezitten, en begon, volgens hunne bevatting, zyne redeneering.
Hy gaf hen een Schildery van den ftaat der zaaken in de benedenwaereld. Hy begon van de Vorsten en Gebieders, welker gebreken hy hen bloot lag. Hy deed hen opmerken, dat ze niet allen aan den verdreeven Prins gelyk waren, maar dat veelen hunner in 't begrip ftonden, dat de Onderdaanen geheel en alleen om hunnen wil gefchapenwaren, en niet hoogermoesten aangemerkt worden, dan Bakfteenen waarvan men Paleizen en Pakhuizen bouwde; de eerften ftrekkende om er de Vorsten veilig, gemaklyk en pragtig in te logeeren, en de laatften 01» er hunnen overvloed in te bewaaren.
Ongelukkige Bakfteenen \ riep Klaas.
Hy" bewees hier uitvorder, dat het niet misfen kon, of uit deezen toedragt van zaaken moesten veele ongerechtigheeden en drukkende bczwaaren gebooren worden, die allen, op dc mindere Clasfe van Menfchen,
(Dat is op de Bakfteenen; voegde er Jeroen tot opheldering tuslèhen beiden in.)
moesten afftuiten. Ten allen tyden, vervolgde hy,
heeft de Waereld hiervan de overvloedige bewyzen opgeleeverd*
G a Van
Van Nimrods tyd af tot op den tegenwoordigen zyn er Iieerfehers gevonden, die de zegen van het Menschdom konden geweest zyn, doch er altoos de vloek van waren j
Maar, Mynheer.' hernam Klaas eenigzins vuurig, wat doen de Vorsten er toch, als ze zo nadeelig zyn?
Zuilen ze op den bergtop ook weezen ? vroeg Jeroen onmiddelyk na deeze vraag van Klaas.
Klaas, zei Buchanan, die met geenmooglykheid hem alle beiden tcffens kon antwoorden: De Menfchen, waarover de Vorsten heersfchen, zyn, naar evenredigheid, zo goed als de Vorsten; dat wil zeggen, zy hebben dezelfde gebreken, dezelfde driften en dezelfde dwaasheeden. Dus zou, by voorbeeld, een Volk zonder Vorst gelukkig kunnen weezen, wanneer het verftandig en deugdzaam ware , doch over het algemeen is dit het geval der Volken niet, en zie daar waarom er Vorsten
zyn ! De Volken begeeren ook dat er Vorsten weezen
zullen! Die ze niet hebben maaken ze, en als zy ze eens
hebben, ftaanze er even eens by, als de arme ftervelirigen, die; den ruggegraad breeken, en een boggel krygen.
Menfchen die wys en deugdlyk zyn behoeven geen beftuurders, deeze beftuuren zig zelve, doch verre de meeste Menfchen zyn niet wys, zyn niet deugdlyk, en daarom moeten zy beftuurders hebben, en wel zulke beftuurders, die, even als Schoolmeesters met plak en ftok gewapend zyn, en een gezag voeren , groot genoeg, om dergelyke losbandige Kinderen in den toom te houden.
Gij hebt zekerlyk wel eens gezien, in het een of ander School, dat de Schoolmeester het fchool voor eenige oogenblikken verliet I
Jawel, Mynheer! zei Klaas, volmondig.
Dan hebt gy ook wel befpeurt, dat er daadlyk een geruisch, kort daarop een luid gekakel, en fpoedig daarop, een verward gefchreeuw, door het ganfche School, van het eene einde tot tet andere,, opging?
By zulk een geluid blyft het niet. De a. b. c. kinderen verhaten hunne bankjes; loopen onder elkander; neemen elkanders o. n. on af; deelenvuistflagen uit en fchreeuwen tot de groote Jongens, die aan de Schryftafel zitten om hulp. Deeze knaapen, niets liever ziende, dan die kleine krakkeelen, om daar door de gewenschte geleegenheid te hebben,vaninsgelyks eens te ravotten, vliegen de kleinen te hulp, en zie daar, het ganfche School in oproer!
Straks
(53)
Straks ranken de banken overhoop, de boeken van de tafels, dc inktpotten om verre, de pennen worden vertreeden, de neuzen bloeden, de oogen kryten, en groote en kleine vuistjes en voetjes zyn in eene onophoudlyke beweeging, om te kloppen en te trappen, en alles te ruineeren.
. Recht zo! riep Klaas ^ zo gaat het als de Schoolmeester van ftok vliegt.
Maar wat raad nu , om dit School weder in order te krygen, want in dien verwarden toeftand kan het omnooglyk blyven ?
Wel dat is gemaklyk te beantwoorden, zei Klaas, de Schoolmeester behoeft flegts weer te komen.
Wel ja! voegde Jeroen er by, anders niet, en dan is elk in een oogenblik weer op zyn plaats , vooral als de Meester er wat bars uitziet, en geen gewoonte heeft om de plak te laaten befchimmelen.
En hier mede , vervolgde Buchanan , myn goede Klaas! is uw vraag beantwoord. De Vorsten zyn de Schoolmeesters, en ze zyn, Vin weerwil hunner plakken en ftokken,) er hoognoo-
dig, om dat de Menfchen, helaas! kinderen zyn. En wat
uw vraag betreft, Jeroen] Of er boven op den Bergtop ook Vorsten zyn? hierop kan ik u geen ander antwoord geeven, dan dat zulks zal afhangen , van die Luiden , die aldaar de Maatfchappy zullen formeeren.
Dat wil zeggen, viel Klaas hem in dereden, indien die luiden kinderen zyn, dan moet er een Schoolmeester weezen.
Recht zo! antwoorde Buchanan.
Wel dan is het goed, riep Jeroen, want wy zyn immers geen kinderen ?
Buchanan floeg zyn oogen ten hemel, en haalde zyn zakdoek uit, om zyn neus te fnuiten. Ik ben, enz.
LUDEMAN. G3 DER-
C54 )
DERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
IriToe meer wy de Waereld befchouwen, en hoe meer wy dezelve grondig leeren kennen, hoe meer wy overtuigd zullen worden, dat ze juist is zo als ze behoort, en dat wy overvloedige reden hebben, om er mede te vreeden te weezen , indien wy wys zyn.
'Verbeeld u eens, KI aas \ dat gy in een groot Gekkenhuis zyt, daar elk een u op den huid dreigt'te komen, wanneer gy niet mee danst, wat zoud gy doen ?
Mee dansfen! riep Klaas, zonder zig een oogenblik te bedenken. En ik ook: antwoorde Jeroen , zonder my gevraagd te weezen.
Kom dan, myn Vrienden! laaten wy dan naar boven zien te klauteren! vervolgde Buchanan, want dus gezind zynde, kan ons niets tegenvallen.
Stel u zelve, Vader Gerhardus! nu een fteilte voor den geest van etlyke honderden voeten hoog: waar niets groeit daneenig ruigt en Hekels: waar de nesten der Roofvogels, als Gieren, Arenden, enz. de gaten formeereu waarin men de voeten zetten moet, om opwaards te klimmen, terwyl men voor 't overige zig moet vasthouden aan fdberpe rotskanten, die de hand doorfnyden, of aan takken, die leevenloos afknappen, of met wortel en al uk den zandiiardigen grond fchieten.
Hoe moeilyk, dagt ik, is het geluk te bejaagen , wanneer men het volftrekt hebben wil. Hoe menig een loopt het van zelfs in den mond.
Klaas knorde niet weinig op alle deeze moeilykheeden. Dan
fchoot zyn hand , dan glipte zyn voet uit. Het bloed
gudfte langs hunne ledemaaten, die door de fcherptens opengezeeten waren. Ter halverweg wilde Jeroen omkyken; on« voorzigtig liet hy zyn hand los en viel. Ik fchrikte geweldig en werk wakker.
Ik ben, enz.
LUDEMAN.
EEN
C55 )
EEN en DERTIGSTE BRIEF.
JOH CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
w anneer wy op een berg den hals moeten breeken, zullen we in de Valei niet verdrenken. Wy zyn verpligt ons vooralle onheilen zo veel te bewaaren als mooglyk is, maar alle onze voorzorgen, kunnen dat kwaad niet afkeeren, dat eindlyk ons treffen moet.
Ik heb luiden gekend, aan wien ik voorfpelde, dat een Val. hen van 't leeven zou berooven, en die zorgvuldig vermydden om immer een trap opteklimmen; die hetzelfs niet gewaagd zouden hebben een dorpel op te flappen, om zig volftrekt buiten
de geleegenheid te houden van te kunnen vallen; en met
dat alles zynze aan een Val geftorven. Zo ftruikel.de de eene gelyksgronds over een ftrooitje, de andere over zyn Wyf in 't bed, en zo vervolgens. Nog in 't voorjaar kwam er een Bagyntje by my, die haare toekomende Lotgevallen voorzegd wilde hebben. Ik las in het boek der Planeeten, dat zy waarfchynlyk door een kwaad Man geplaagd zou worden ! zy lachte my hartlyk uit. Zy wist zulks wel beter, want zy had een gelofte van kuischheid gedaan ! En gisteren kwam ze by my , raad vraagende voor een bloedlpuuwing, veroorzaakt door een trap, die haar Man haar op heur hart gegeevcn had.
Duizende yslyke gevallen zou ik u kunnen verhaalen van Menfchen, die door vallen, ongelukkig aan hun einde opkomen zyn! Doch waartoe alle die akeligheeden! Gy zond
flegts getrcffen worden, door de jammeren der natuur, zonder haar verlichting te kunen bezorgen,
Bepaalen wy liever onzen aandagt tot Jeroen* Deeze goede Sukkelaar viel, zo als gezegd is, doch bezeerde zig niet in 't allerminst. Ik ben, enz.
• L U D E M J N.
TWEE
TWEE ên DERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
jüjyn we nog verre van het gelukkige Land, dat we zoeken? vroeg Klaas aan Buchanan. * Verveelt u de reis, Klaas?
Zekerlyk wenschte ik wel, dat ze al ten einde was. Maar het eind kroont het werk. Daar boven zullen we Engelen zyn! Buchanan fchudde het hoofd.
Daar zullen we niet meer behoeven te werken! daar zullen we vol op eeten en drinken hebben; daar zullen de Ryken de Armen niet meer verdrukken, niet meer befteelen, niet meer voor de poot van de Kat gebruiken, om de kastanjes uit het vuur te haaien!
Maar zyn er wel Ryken ? vroeg Jeroen zeer eenvoudig.
Of er wel Ryken zyn ? wel, dat is een aartige
vraag! waarom zouden er geen Ryken zyn?
Om dat de Ryken er gewislyk den duivel van geeven, om tegen dien vermaledyden berg opteklimmen. Zy hebben het immers duizendmaal gemaklyker in die laage Vallei , waar hen alles in den fchoot word geworpen?
Dat is Waar, daar heb ik niet eens op gedagt. Maar Jeroen! dat wy dan maar weer te rug keerden; want zie myn handen en voeten eens! ik heb er reeds ten minften een zesde part van verlooren, en eer wy boven zyn, houd ik er geen twintigfte deel van overig.
Waaragtig, Klaas! ik geloof, dat wy best zouden doen. Wat dunkt er u van, Buchanan ?
Gaat zitten, myne Vrienden! en laaten wy bedaardlyk dit ftuk eens indenken.
Niet verre van hen af was een kleine Grot; niet door de kunst, maar geheel en alleen door de hand der natuur gevormd. Tot dus verre ftrekte dit eenzaam verblyf ter wooning van een groote Gier, die op dit tydftip was uitgevloogen. Naar deeze Grot begaaven zy zig. Buchanan verzogt hen iets van hunnen voorraad
C'5?')
raad te gebruiken, alvoorens hy fprak. Hy wist, dat rrëertfchen, die wei gegeeten en gedronken hebben, het best te overtuigen zyn.
Na dus voorbereid te zyn, begon Buchanan aldus :
't Is volmaakt om 't even, myne Vrienden; in welk oord van de Waereld gy u bevind. Gy kunt overal gelukkig of ongelukkig weezen, naar maate gy een hart mede brengt. Ik moet het telkens herhaalen, en gy kunt het niet genoeg in uwe zielen prenten, gy zult boven niet beter zyn dan gy in de laagte waart, indien gy zelf er niet beter leeft dan gv eeleeft hebt- w &
Een Maatfchappy kan nooit welvaaren, kan nooit gelukkig zyn, wanneer derzelver Leden niet alle die hoedaanigheeden bezitten, welken volftrekt vereischt worden, om welvaart en geluk te genieten.
Kan men ryk worden, zonder arbeidzaam en vlytïg te weezen? Kan het Land bebouwd worden, wanneer alle handen leedig blyven, en niemand de fpade of ploeg aangrypt? Kan men de vrugten van zynen arbeid behoorlyk nuttigen, wanneer men dien met voeten vertreed of wegfmyt ? Kunnen wy onze Kinderen fchatten nalaaten, wanneer wy de fchatten verkwisten? Zal eene beftendige Gezondheid ons Deel zyn, wanneer wy daaglyks, door buitenfpoorigheeden, overdaad en onmaatigheid, ons ontelbaare kwaaien en ziektens op den hals haaien? Zullen wy ons onderwerpen aan de beste en rechtvaardigfte Wetten, wanneer wy in een flegt gedrag, en in het bedryven van allerlei ongerechtigheeden, ons eenig vermaak vinden? Zullen wy den deugdzaamen Regent eerbiedigen, wanneer wij
ondeugdzaam willen zyn en blyven ? Dit is het geval met.
de meesten die in de Vallei wooncn, en echter klaagen zy, echter willen zy naar den bergtop , om aldaar te blyven die ze zyn, en evenwel gelukkig te worden,- dat is, om vuur en water onder een te vermengen. By myn ziel! dat is zo! zei Klaas.
Zouden niet, vervolgde Buchanan, die zelfde Menfchen, die om een meerdere volmaaktheid in de faamenleeving wenfchen, die meerdere volmaaktheid kunnen daarfteller., en evenwel blyven ter plaatfe daar zy waren ?
Gantsch niet, riep Jeroen : ten ware dat zy zonder Vrouwen konden leeven.
En waarom zonder Vrouwen?
H O»
C 58 )
Om dat deezo volflrekte Dwingelanden zyn, die volmaakt naar hunne grilligheeden met ons omfpringen, die ons uitputten en afrosfen, die ons den hoek wyzen waar wy ftaan moeten, met één woord, die ons gebieden in het ftof te bukken, en als dan hunne yzeren agterlappen ons op den nek planten!
Gy bewyst hier mede niet anders, antwoorde Buchanan, dan ' dat ik myne gezegden algemeener moest gemaakt gemaakt, en ze uitdruklyk ook tot de Vrouwen bepaald hebben. De Mannen maaken alleen de Maatfchappy niet uit; de Vrouwen zyn er teffens een onöntbeerlyk gedeelte van. Zonder de Sex kunnen wy onmooglyk beftaan!
Zou er niet iets op uittevinden weezen? vroeg Klaas, met zeer veel nadruk.
Wildet gy dan, even als met de boomen gefchied, de menfchen oculeeren en inenten? Of ze, even als de groentens,
zaaien? Ik wil vraagen, of gy de ganfche Schepping inde
war wilt gooien?
Klaas zweeg.
De kortfte weg, ging de Grysaart voort, is ongetwyffeld deeze, dat zo wel Vrouwen als Mannen, dat is, de geheele Maatfchappy, deugdzaam worde!
Maar, vroeg Jeroen met meer drift dan hy gewoon was, neemen wy, Zotskappen, dan den langften weg niet?
Hoe dat?
Met tegen deezen verdoemden berg onze kousfen en fchoenen, ons vel en ons vleesch, te verflyten ? Buchanan zweeg.
Gy begrypt het recht! antwoorde hem Klaas. En om dan nu iljlico den kortften weg inteflaan! allons, rechtsom, en mars naar beneden!
'Fluks reezen zy op en fnelden.naar den uitgang van het hol. Buchanan floeg de handen, zeer bedaardlyk. over elkander, zeggende: Ecce Homo! s Ik ben, enz.
LU D E M A N.
DRIE
C59)
DRIE en DERTIGSTE BRIEF.
JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
cce Homo! —-— ia. Vader Gerhardus, zie den Mensch,
want, by al wat leeft, er is niets dat meer bezienswaardig is en meer noodig heeft bezien te worden clan den Mensch!
Hy is altoos dwars op den rechten weg. Daar hy vooruit kan en moet loopen, loopt hy agter uit! daar hy op zyn muiltjes zeer gemaklyk wandelen kan^ kruipt hy op zyn bloote knien en elleboogen over distels en doornen; daar hy zwygen moet, fchreeuwt hy luidkeels! daar hy zig verftandig moet gedragen fpeelt hy den Hansworst, en daar het hem oirbaar zou weezen een kap met bellen optezetten, hangt hy mantel en bef om! — Ecce Homo! en gy zult bevinden, dat ik klinkklaare waarheid fpreek.
En, Vader Gerhardus! om zulke Menfchen zullen zig de Staatkundige Vaderlanders nog over een vierde van een Eeuw en langer bekommeren! ö Wy arme Stervelingen! wy willen goud uit potaarde fmeeden.
'fis zeer goed, 't is by uitftck pryslyk, dat wy de neus- in de Waereld fteeken, dat wy zien wat er in te koop is, en dat Wy ook niet ftaan te gaapen als Snotjongens, die hunne zondagsduiten verlooren hebben, en met den greoten hoop niet kunnen meê doen! Wy moeten by ondervinding de Menfchen leeren kennen, want in deeze verheeven en nuttige kundigheid, geeven de boeken maar een zeer gebrekkig onderis, maar een verftandig Man, fchóon hy met de jóngens meê fpeelt, moet daarom een verftandig Man blyven —» moet met de jongens lachen, maar er niet mede vegten; moet er mede dobbelen en knikkeren, maar om het verlies van eeft marmel of een duit, geen teering zetten; hy moet er zig niet over vergrammen, wanneer zy hem bezweeren dat zyn koot ichyt ligt, fchoon zyn oogen hem overtuigen,dat hy ftoof ligt; vooral moet hy zig niet wreeken, op de groote jongens, die' dikwils met de duiten en dé dóbbelfteénen wegloopen!
H 2, De
C Co )
De Waereld is vol jongens, Y-idex Gerhardus.' de verftandige Linden, welker getal verbaazend klein is, zyn de bejaarde fn? f r^-t? b,ehooren zig deezen niet naar den grootften hoop te fchikken? en, al behoorde zulks niet, zy moeten wel'
Een zekere Boer, die zeer ongodsdienstig was, werd door een zyner buuren gezegd, dat de Predikant van het Dorp hem aan den Duivel had overgegeeven. 't Is wel, antwoorde de
aande JongenTo^r™ n°6 * P*"' Seefik den ^ominé
n£ï£StftUit* dater geen erger vloek is, dan aan de ongenade der Jongens overgegeeven te worden. ö Zulk een leerzaame briefis lang genoeg, om hier te-fluiten. Ik ben, enz.
L V D Ë M ^ N.
VIER en DERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
XoSc^^
alledaDagfche Prolde^^ * °P ™ ^ befchfyf'
i. Dat zy derhalven voor geen gemeene verftanden, zo als myne andere Voorzeggingen, maar voor door en doorkundige Menfchen gefchreeven is. 5
3. Dat ze door den Wyzen geheel anders zal uitgelegd worden, dan door de Dwaazen. & 6
4. Dat, om ze wel uitteleggen, er een groote menfchenkenms, en een weetenfchap van zonderlinge omftandigheeden vereischt word, die met geen mooglykheid algemeen gevonden kunnen worden. 6
5. Dat, om zeer gewigtige redenen, in deeze Profetie, veele dingen voor ftaan, die agter moeten weezen; veele din°en agter aan zukkelen, die vooruit behoorden te marcheeren; dat
Piet
C tfi >
Piet en Ktgat geen Naamen zyn, die hy de vervulling Piet ca: Klaas moeten blyven, en dat, om deeze en meer andere redenen, 6. Deeze Profetie volftrekt geheim moet blyven. Dat zy nooit gemeen gemaakt moet worden, dat niemand anders dan gy ze leezen moet; dewyl ik ten nutte van het algemeen een overvloed van Profetien gefchreeven heb, die, gelyk gy weet, dertig jaaren begraaven moeten blyven liggen, eer zy uitgegeeven worden.
Deeze erinnering kwam my zo presfant voor, dat ik niet manqueeren kon er expreslyk een brief over te fchryven.
VYFenDERTIGSTE brief. JOH CHRISTOPH. LUDEMAN aan. Vader GERHARDUS,
Teroen en Klaas vloogen, zo als wy zeiden, het Gierenhol %J uit, in voornoemen, om illico den berg af te rennen. Buchanan ging op zyn gemak, met een zeer gemaatigden tred, als verzekerd zynde , van er zo wel te zullen komen als zy.
Klaas en Jeroen lagen aireede met hun buiken plat op den kant des bergs en hunne beenen naar beneden hangende, om de gaten te zoeken, ten einde er hun voeten in te zetten , om dus weder op dezelfde wys/iiederwaards te daalen, als zy opgeklommen waren, toen een vervaarlyk gefchreeuw van, Op, Mannen! op! Couragie! Couragie! na de nieuwe Maatfchappy s hen in de ooren galmde.
Beiden floegen zy hunne beenen , met eene onbegryplykc gezwindheid, wederom op het vlakke van den berg, en ftaaken, met de uiterfte nieuwsgierigheid, hunne Hoofden over den kant, en gluurden uit alle vier hun oogen naa*- beneeden, ten einde de eerste oorzaaken van dit bemoedigend gefchreeuw te ontdekken.
Weldra zagen zy een ganfche drom Jeroenen en IÜaazen tegen den berg opklauteren , die, meer en meer naderende , al harder en harder begonnen te fchreeuwen.
H 3 Zo
Ik ben, enz.
LUDEMAN.
C 6a )
Zo dra zy zo na waren , dat onze twee vrienden hen bereiken konden, Haken Klaas en Jeroen beiden de behulpzaame handen uit, om hen naar boven te trekken, even op dezelfde wys, als gy in het Prentje van den Zundvloed, de Menschjes ziet afgebeeld, die elkander naar om hoog helpen.
God dank! riep Jochem, zyn we nu in 't beloofde land?
Neen Broer lief' zei Klaas. Gy zyt omtrent aan "'tveer, daar de fchuit afvaart.
Wat D r.' nu pas aan 't veer?
Niet verder.»
Moeten wy dan nog al hooger klimmen? vroeg Jurrien.Ja! zei Klaas, en hem by de hand vattende, wees hy hem
naar den top des bergs, die door de hoogstdryvende wolken
verre weg heen ftak. Wel verbaazend! riep Michel.
Wel verbaazend! riepen zy altemaal gelyk , want toen er een opwaards keek, keeken ze allen om hoog. Wel verbaazend, dagt Buchanan.
Couragie! couragie, fchreeuwde Evert en Bastiaan, en ftraks was het algemeene woord: Couragie! Couragie!
Jeroen en Klaas fchreeuwden nu zo hard als al de overigen, en waren de eerste om naar boven te klimmen.
Buchanan kende het Menschdom te wel, om zig over dit tegenftrydig gedrag te verwonderen. Hy befchcuwde de nieuwe Reizigers met de grootste oplettenheid, en liet een diepe zugt, wanneer hy teffens om de nieuwe Maatfchappy dagt.
Het verwonderde my eenigzins i&t Buchanan zugtte, ik trad naar hem toe, toen hy nog pas omtrent een mans lengte was opgefteegen, en vroeg er hem de reden van.
Myn Vriend.! zeide hy: ik zugt om de kousfen en fchoenen die deeze luiden verflyten zuilen.
Ik vroeg, wat reden hy toch had om wede te klimmen?'
B? moet! antwoorde hy, en verliet my. Ik ben, enz.
LUDEMAN.
ZES
C63 )
ZES en DERTIGSTE BRIEF.
JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aaa Vader GERHARDUS.
De Menfchen hebben doorgaands de allergrappigfte verbeelding van het geluk. Er zyn oogenblikken, dat zy het in dingen zoeken, die zy weeten ; dat volftrekt het tegenovergefielde moeten opleeveren. Ik zou u , by voorbeeld , hier verfcheiden verliefde Jongens kunnen optellen , die het met duivels geweld in de'Meisjes gezogt hebben, daar zy en gy en ik weeten, enz. enz.
Het klimmende gezelfchap was vol moed. Elk poogde zyn medemakker voorbyteklauteren. Er heersehte een naaryver, die, in alle goede zaaken, den hoogften lof verdiend.
't Is waar, dat zy niet allen even fpoedig konden klimmen, want er waren ouden en jongen. De eene was met gezonder en vlugger kniepeezen begaafd dan den anderen. De zagtfluweele handjes konden dien weerftand aan de brandnetels niet bieden, die de verè'elde knuisten konden doen: doch men wist, dat de gaaven veelerlei en ongelyk gedeeld zyn. Die niet rad ter hand en been was, was welbefpraakt en befchreeuwd , en ook dit was noodig. zo wel , om de klauterende menigte nantemoedigen, als om de klagten en zugten der geblesfèerden te verdooven;
Niet lang hadden zy zig vermoeid en afgemat, of zy kwaaien aan een dorre, woeste, akelige plaats, waar een menigte Roofvogels huisvesteden. De kaale rots, flegts hier en daar met eenig vaal groen bewasfehen zag bruinzwart. Verva-arlyke bonken ftaken alomme uit , en vormden onregelmatige holen, waarvan eenige wyd en andere naauw; eenige ongenaakbaar en andere te midden in het voetpad waren. Bloed en brein hing alomme aan de fcherpfte punten, als waar tegen het verfcheurend gevogelte zyn prooi te pletteren floeg. Overal lagen of hingen half- en heelverrotte krengen , doodsbeenderen, vederen en woLi en, of de akeligheid van dit ge-
zigt nog niet groot genoeg ware, werd de reuk door de on-
Wrdraaglykfte flanken derwyzen gepynigd, dat de hevigtfe Braakingen er het gevolg van waren; en zie daar Hinkende en walglyke zelfftandigheeden te meer, om de naarheid
van deeze;'plaia«s, tot het uiterfte te voeren. Ik zeg u alles
flegts met een enkel woord, uw verbeelding moet de rest voltooien. .De menigte klimmers was zo wel vermoeid als nieuwsgierig, om dit verblyf der akeligheid een weinig nader tebefchouwcö. Zy doorzogten alle holen en fchuilhoeken , doch vonden geene der verflindende Bewooners. t' huis. Zy gruuwden alle van de barbaarsheid en woede die alhier fcheen te heerfchen, en by deezen en geenen begon een zugt gekoesterd te worden, om dit nest uitteroeïen.
Buchanan, als Natuurkundige, befchouwde de gehecle zaak zo als ze waarlyk befchouwd moest worden. Er zyn Roofvogels , dagt hy, dus moeten zy nesten hebben, en deeze nesten moeten ergens weezen.
De klimmers dagten er echter geheel anders over. Er moeten geen Roofvogels zyn, zeiden zy, dus moeten zy geen nesten hebben, bygevolg moeten wy de nesten verdelgen.
Deeze redeneering was in een oogenblik algemeen, en wel dra zag men naar hulpmiddelen om , om het Hot dier redeneering te bevverkfteiljgen.
De gryze Staatsman, befpeurende dat het ernst ware, om de Natuur in 't aangezigt te vliegen; verzogt, met eene vriendlykheid, die zeldzaam werd tegengefproken of weigering onderging, dat zy, alvoorens de handen aan 't werk te liaan, eenige oogenblikken geduld wilden hebben , om hem te hooren.
Mannen, Broeders; zei hy. Ik bewonder tot op dit oogenblik uwen yver en ftandvastigheid, in het doorworstelen van eene reeks gevaaren en onaangenaamheden, die zekerlyk elk hart zouden doen bezwyken, wanneer het geen edele en verheeven bedoeling had.
Gy betuigt, en ik ben geneegen het te gelooven , dat gy u alle deeze moeiten en tegenfpoeden getroost, ten einde op den top van deezen ten uitersten moeilyk te beklimmen berg, eene Maatfchappy te vinden, die, zo al niet geheel, ten minsten voor het grootst gedeelte vry is van die gebreken, waarom gy uwe valei verlaaten hebt. ■
Ik wederfpreek de mooglykheid van het beftaan zulk eener Maatfchappy niet! verre van daar! in deomftandigheden, waarin ik my bevind, moet ik het gelooven.
Maar
(65)
Maar, reizende naar die gelukkige Landftreek , ben ik zo nieuwsgierig, om het te aanfchouwen , dat ik elk oogenblik noodeloos vertoevens voor een onherftelbaar verlies reken.
Wy zyn op reis, en getroosten ons alles om er het einde
van te zien, maar waarom zullen wy ons dan ophouden V
. ware het niet beter , dat wy daadlyk aan "t klimmen
teegen?
Het woord klimmen was nog naauwlyks van de lippen van Buchanan, of er ging een vervaarlyk gekrysch op, van Klimmen! Klimmen! Klimmen!
En waarlyk men zou geklommen hebben, indien niet een lang, mager, geelkleurig en ftyf man, zig op een ftuk rots geplaatst had, en met zyn doodsbeendere hand een wenk had gegeeven om ftille te weezen.
Oogenbliklyk was alles ftil.
De lange, magere, geelkleurige en ftyve Man, zyn kaakebeenen langzaam van een tillende, zeide : Niet klimmen!
ZEVEN en DERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
N iet klimmen .' zei de lange , magere, geelkleurige en ftyve Man.
Er zyn luiden, die een zeker iets over zig hebben, dat men eigenlyk gezag kan noemen; dat, zo al niet door elk een geëerbiedigd werd, ten minsten elkeen, vooreenigen tyd tot zwygen dwingt. Wanneer deeze knaapen, in een vol gezelfchap den mond openen, fluiten daadlyk de lippen van al de tegenwoordigen; niet, om dat zy zo veel eerbied of vrees voor denfpreeker hebben, maar om dat hun inftinót hen tot luisteren en ftiltc onwederftaanbaar aanzet.
Ik ben, enz.
LUDEMAN.
T
Meer
C 66 )
Meer als eens heb ik gezegd, dat men dergelyke, metgezaggebooren Menfchen, behoorde uittekippen en er geestlyken van
te maaken, hoe fterk zou dit de Leer niet bevorderen, en
hoe gezegend zou het voor de burgerlykc faamenleeving zyn, van deeze fchrikbaarende weezens verlost te vveezen!
Niet klimmen! zei de Man, en naauwlyks had hy zulks gezegd, of allen die opgereezen waren, om te klimmen, zetteden zig neder om niet te klimmen.
Had ik in de plaats van Buchanan geweest, ik was vervloekt kwaadaartig geworden.
Maar Buchanan was een volmaakt wysgeer. Hy zettede zig ook neder, en den langen , mageren , geelkleurigen en ftyven Man vriendlyk by de hand vattende , vroeg hy hem , zeer bedaardlyk: En waarom , myn Vriend! zullen wy niet klimmen ?
De lange, magere, geelkleurige en ftyve Man verwaardigde zig niet, om hem te antwoorden, maar wees, met een houding, die het veragtlykst verwyt van domheid aanduidde , op de Nesten der Roofvogels.
Op deeze meesteragtige aanwyzing keek de menigte insgelyks naar de nesten, en elk gaf door gebaarden zyne onwederftandlyke begeerte te kennen, om ftaande voets de nesten op te ruimen.
Myn Vrienden! zei Buchanan: Ik zou een onverfchoonlyke ftap begaan , en eene ondraaglyke waanwysheid en trotschheid aan den dag leggen , byaldien ik ondernam , de hooge wysheid en het beredeneerd doorzigt van deeze aanzienlyke faamenkomst, te beleedigen, door de minste fchaduuw zelf van tegenfpraak.
(Buchanan moest op deezen toon fpreeken : had hy rond voor de vuist weg gelprooken, men zou hem niet hebben willen hooren, — en nu opende zig alles wat de gedaante vau een oor had.)
Maar, die zelfde eerbied voor deeze illustre vergadering, welke my in alle andere gevallen het zwygen en de bercidvaardigfte onderwerping aan den wil der meerderheid aanraad, doet my thans fpreeken! Ik vertrouw, dat uwe doorhigtige verftanden wel, voor een oogenblik, de onbereikbaar hooge befpiegelingcn, zullen willen ter zyde treilen, om het geringe vonkje vernufts van den minsten en nederigftcn uwer dienaaren te hooren \
Een
(67 )
Een vriendlyke glansen, bedekte het gelaat van allen , die Buchanan hoorden. Zy boogen zig, om daar door zo wel hunne dankzegging, als hunne toeftemming aan den dag te leggen! —— zelf de lange, magere, geelkleurige en "ftyve0 Man boog zig f
In alle andere gevallen zou ik gramftorig op Buchanan geworden zyn. Nu moest ik hem pryzen, want hy had nood-
zaake, om de waereld te bedriegen.
Ik zie, ging hy voort , dat gy waarlyk wys zyt, daar gy u geneegen toont, om van mij eenen goeden raad te ontvangen.
Het uitroeien van deeze nesten der Roofvogels was allernoodzaaklykst, was een arbeid van de hoogfte verdiensten, en uwer geheel waardig, byaldicn men, met de nesten uitteroeien, ook deszelfs verfcheurende Bewoonders verdelgde. — maar, dit is hier het geval niet! heft uwe oogen op, ■
(Zy keeken allen op.)
en ziet dat de Nesten ledig zyn!
Ja, waaragtig! riep Jeroen, daar hadden wy nog niet een? op gelet.
Wanneer gy, vervolgde de Gryfaart, deeze Nesten vernietigd zult hebben, dan blyven de Roofvogels immers nog overig, en deezen zullen niet nalaaten, om ergens elders wederom nieuwe Nesten te maaken, en dat mooglyk wel op een plaats, oneindig fchadelyker en moeilyker om by te komen dan deeze! en ik bid u, wat zult gy dan met de uitroeijing deezer Nesten gewonnen hebben ? Immers Niets ?
De gemeente knikte. • De lange, magere, geelkleurige en ftyve Man, ziende dat Buchanan de overhand ftond te verkrygen, haastedezig* om hem in de reden te vallen en by het woord te vatten.
Mynheer.' zei de lange, magere, geelkleurige en ftyve Man. Gy hebt volkomen gelyk. Ik prys uw exelleerend vernuft, en bedank u deswegens uit naam deezer hoogaanzienlyke vergadering zeer hartlyk en plegtig!
De intentie van deeze Vergadering is echter niet, om met zulk een verfchriklyke moeiten, als er aan de uitroeping der Nesten vast is, niet anders te doen of te winnen, dan de verdelging van loutere Vogelnesten! neen! wy willen de Nesten en de Vogelen teffens uitroeien.
Hier klapte de menigte in de hand, want by myn ziel! Vader Gerhardus! dit en niet anders was de meening van al de klimmers.
I 2 Ik
C68)
Ik verwagtte, dat Buchanan, op deeze tegenwerping ftok ftil
zou gezweegen hebben, maar tot myn uiterfte verbaazing
antwoorde hy, zonder zig te bedenken.
Dat voorneemen was goed, wanneer gy de Vogels had.
Dit fcheen iets te zyn, dat de attentie van al de aanwezigen ontfnapt was, want gelaamlyk keeken zy om, of zy de Vogels nergens zien konden.
Alles zweeg.
Ik zelf keek ook, maar my fpoedig bedenkende , werd
ik zo boos op my zelve, dat ik my een flag voor 't gezigt gaf, dat het bloed my de neus en den mond en het vuur my de oogen uitfprong.
Laat u, als gy flaapt eens een dergelyke flag geeven, en zie dan of gy ook niet wakker zult worden. Ik ben, enz.
LUDEMAN.
AGT en DERTIGSTE BRIEF.
JOH CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
Jj^n dan nog, myne Vrienden! voer Buchanan voort, wanneer gy de Vogels al in uw magt had, dan nog was de zaak van dc verdelging zo der Vogels als der Nesten zeer bedenklyk.
Er zijn weezens in de Natuur, die met den eerften opflag, en zelfbij keurig onderzoek zeer fchadelyk fchynen te weezen, en tot welks uitdelging elk verftandig Man greetig befluiten zou, wanneer hij er de magt toe had, welken echter, met betrekking tot het Geheel, niet gemist kunnen worden, zonder nog grootere nadeelen te berokkenen.
By voorbeeld. In een zekere Landftreek waren de Spreeuwen, Zwaluwen en Kraaien zo overvloedig, dat er op hoog gezag een order kwam, dat de Boeren daaglyks op de jagt deezer dieren moesten gaan, om ze te dooden. Weldra was deeze gevlerkte Familje aan dat oord uitgeroeid, doch wat was het
ge-
C69)
gevolg? De graanen, die op voorige jaaren aldaar zeer wel gewasfchen waren, kwijnden, en kwamen omtrent ter halver
rypte! Het eerfte jaar fchreef men dit aan geheel andere
oorzaaken toe, het tweede, derde en vierde jaar, zogt men andere reden, zonder de waare te vinden maar eindlyk ver-
lcheen er een oude Boer ten toneele. Gy zyt al te famen Uilen, zei hij : gy zelf zyt de oorzaak van dit misgewas : gy hebt de Spreeuwen, Kraaien enz. uitgeroeid, en ziet daar eenvoudig de reden van dit kwaad, want zekere Infeéten, die aan de wortels der graanen knaagen, worden door dit Gevogelte gegee-
ten, en daardoor den wasdom bevorderd; Nu deeze In-
fecien ongeftoord voortknaegen en vermenigvuldigen, is het niet te verwonderen, dat het graan kwijnt en zyn rypte niet verkrijgt. Op dit gezegde gingen aller oogen open, en op hooge order werden de Spreeuwen, Zwaluwen en Kraaien weder in deezen oord aangevokt, met dat gewenscht gevolg, dat de oraanen, als in voorige jaaren, de lust en het voordeel van den Landman uitmaakten.
Wie weet of het met het uitroeien van het Roofgevogelte op deezen berg niet eveneens zo gaan zou, en wat behoeven wij, in allen gevallen, deeze kans te waagen, daar wy onzen tyd hoognoodig hebben, om naar den top te klimmen.
Men begon dit gezegde reeds algemeen toetejuichen, toen de lange, magere, geelkleurige en ftyve Man andermaal zyn mond open deed en fprak.
Dit Voorbeeld is geheel niet toepaslijk op ons geval,
want, hier groeien geen graanen!
En nu weêrgalmde de lugt van goedkeuring en toejuiching, en elk een bezwoer de verdelging der Nesten en der Vogelen.
Buchanan keek hen met bedaardheid aan. Met deeze Luiden, dagt hij, gaan wy een volmaakte Maatfchappy ftigten;
De breede Raad werd daadlyk gefpannen. Men beraamde de middelen, om het befluit ter uitvoer te brengen, waarin zig echter eene kleine zwaarigheid opdeed, dat is, dat men wel de Nesten kon uitroeien, want deeze had men; maar de Vogels kon men niet uitroeien, want deeze had men niet. Buchanan lachte.
De lange, magere, geelkleurige en ftijve Man toonde echter met deeze beuzeling niet verleegen te zyn. Laaten wy, zei hy, de Vogels, die gewislyk tot hunne Nesten zullen wederkeeren, afwagten, dan kunnen wy ze dooden.
I 3 Mn-
C 70 )
Buchanan, zyn invloed op de menigte willende bewaaren, voegde er onmidlyk by: En om dat einde zeker te bereiken, laaten wy by partyen in de Nesten kruipen, en ons aldaar fchuil houden, dan vind elke Vogel zijn Man, en elk Man zyn Vogel.
Dit Voorftel viel derwyzen in de fmaak des Volks, dat elk een, zonder verder er woorden over te maaken, heen ging, en in een Vogelnest kroop.
Buchanan kroop insgelyks in een nest; hy maakte van de pluimen en 't dons, dat hy aldaar vond, een foort van bed, als ten vollen verzekerd, dat hy er veilig zou kunnen flaapen.
De overige Vrienden, aan hunne roeping willende beantwoorden, maakten geen bed, want zy wilden waaken, en om hiervan onderling zeker te weezen, hieven zy eendragtlyk een Zang aan, en dat wel zo hard, dat, door de duizende Echo's, die door de menigte der klooven, dieptens en valleien van den berg veroorzaakt werden, de helft van het Menschdom dien nagt geen oog om te flaapen kon toe doen.
De Roofvogels kwamen wel op hun gewoonen tyd om hun intrek in hunne nesten te neemen, doch op eenige mylen afftands hoorden zy dit getier reeds, en kwamen niet verder, maar vernagteden daar ter plaatfe waar zy zig bevonden.
Buchanan kon ook niet flaapen. Hy herdagt de Lotgevallen van de ongelukkige en deugdzaame Prins en Prinfes, op wiens bevel hy de reis aanving. Hy beklaagde den ongelukkigen Staat der Stervelingen, die den last der onvolkomenheeden gevoelende, er altoos op uit waren, om dien te vermeerderen en
drukkender te maaken1 Telkens herhaalde hy zyn Lyf-
fpreuk: Het leeyen is de moeiten die wy er om doen niet waardig! Sa lom on zou gezegd hebben: Tdelheid der ydelhee.den! Het is alles Tdelheid! en Salomo n was er wel agter. Ik ben, enz.
LUDEMAN.
NE-
C70
NEGEN en DERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
2jekerlyk, Vader Gerhardus! zult gy u verwonderen over Buchanan; dat hy, naamlyk, als een verftandig Man dergelyk een 1'poorelooze reis ondernam.
In een myner brieven, [de Zesentwintig/Ie, die ongelukkig vermist word,] heb ik u de groote beweegoorzaak van deeze zyne reis gezegd, 't Is waar, het grootfte gros der geenen, die'hera vergezelden, was geheel ongefchikt tot -dergelyk een togt! De medewerking van lbortgelyke Luiden, als waarmede hy te doen had, kon volftrekt nergens anders toe dienen, dan om alle goede oogmerken te dwarsboomen, en alle beste poogingen te verydelen! en evenwel, zult gy zeggen, deed hy 't2
Maar gelieft in aanmerking te neemen, dat het Orakel niet bepaald had, de voorwaarden, waar op hy zyn reis doen moest;
hy moest ze doen, ten tweeden: de omftandigheeden, in
den gcmelden brief opgegeeven, bleeven dezelfden. ten'
derden: met de knaapen, die hy nu by zig had was hy niet op reis gegaan, zy waren by hem gekomen, toen hy aireede op reis was, en hy leerde hen kennen, in zulke tydftippen, waarin de wederkecring ondoenlyk was geworden. ten vier-,
den; hy ftelde de moogiykheid van dergelyk eene Maatfchappy, —— maar onder zeer veele bepaalingen, die hy ondervond, dat nu wel door de menigte verworpen werden, doch die hy hoopte, dat, wanneer zy ter gewenschter plaats waren -aangekomen, ftand zouden grypen, om dat het dan zou blyken, dat zy noodzaaklyk en onöntbeerlyk waren. Buchanan dagt zeer gunstig over het Menschdom. Hy wist zeer wel dat het over 't algemeen dwaas, grillig, en buitenfpoorig was, maar hy veronderftelde teffens dat het vatbaar was voor onder-
wys en verbetering, in allen gevallen hield hy het voor
zyn pligt, om alles, wat tot verbetering kon worden toegebragt, van zyne tyde, toetebrengen: de mislukking daarvan kwam niet voor zyn rekening.
Gy- fchud het hoofd, Vader lief i maar leert men niet door fchade en fchande, en moeten niet de meeste Stervelingen tot
dien
C 7* )
dien prys geleerd worden? Hoe ellendig hadden deeze klimmers hunne Wyven niet geflagen, of liever, om de
Vrouwen de eer te geeven, die haar toekomt, hoe Godsjammerlyk waren deeze Mannen niet door de Vrouwen geflagen geworden. Stond het niet te gezien, dat zy ze leevendig gevild en verbrand zouden hebben, want wie is beftand tegen den toorn der Wyven ?
En daarenboven, Gerhardus! myn droom is nog niet uit.
Myne Helden zitten nog in de Vogelnesten! 't is waar!
maar heb geduld! zy zullen er wel uit komen.
Ik ben, enz. , LUDEMAN.
VEERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
Ljuchanan had iets over zig, dat men, by lange na niet, in
alle Menfchen aantreft. Hy kon gelyk men zegt: geeven en neemen , hy bedoelde de verbetering van het Menschdom , en daaraan offerde hy alles op. Of hy niet wel gisfen kon, dat alle zyne poogingen eindlyk geheel vrugtloos zouden weezen, is geheel iets anders; hy wilde meer doen dan gisfen; hy wilde by de ondervinding weeten, wat er gebeuren kon.
Een wys man moet niet berusten by de bloote ontwerping vaii een overheerlyk Plan; beoogt hy de algemeene nuttigheid, dan moet hy werken, maar ziet hy, dat de onderwerpen, die hy bearbeid volftrekt onvatbaar voor verbetering zyn; ziet hy, dat er omftandigheeden in den weg koomen, die hy vooraf niet
berekenen kon, en hem allomme dwarsboomen: Ja! .
dan getroost hy 't zig en laat de Waereld tobben en follen zo
als zy zelf wil. Hy heeft zyn pligt betragt. Over dit
derwerp denk ik u nog,eenige brieven te zenden: want dit betoog zal voor u en uwe Nakomelingen , ten hoogften noodzaaklyk zyn.
Ik ben, enz.
LUDEMAN.
EEN
(73)
EEN en VEERTIGSTE BRIEF. ^JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS,
JCen wys Man en een waereldkundig Man zyn veelal twee zeer onderfcheiden weezens. Het eerste betekend ongemeen veel op de Studeerkamer en in de Bibliotheekcn, doch zegt bedroefd weinig in de faamenleeving, wanneer het op een woelen gaat! het laatste figureert niet fterk onder de geleerden en de geleerdheid , maar is het veiligfte hulpmiddel, om rechts en dwars, voor en agterwaards door de Waereld heen te dringen, en het laatfle zegt nog al iets.
De Menschkunde is even als een rok van palingsvellen genaaid, men glipt, om zo te fpreeken, er mede door alle hoeken
en gaten , fcheuren en fpleeten , de wysheid alleen is
een kleed vol weerhaaken, men blyft er overal mede aan vast, en aan hangen.
Maar overheerlyk is het, wanneer men deeze twee dingen faamen paart. Dan moeten Vorsten en Overheeden, geestlyken en waareldlyken, in voorzigtigheid, goed geluk en vergênoegen voor u zwigten.
Want, by voorbeeld, bevind u eens moederziel alleen op een wyd water, in een fchuitje, dat lek is.' wees dan vry de grootfte Wysgeer, die onder de zon wandelt en heb geen
Scheepskennis, ik verzeker u, dat gy verzuipen zult! —'
maar wees dan flegts zo verre in den Scheepsbouw ervaaren, dat gy lekken kunt floppen, en gy zyt behouden:
Wy zyn in een lek Schuitje, Vader Gerhardus! en God dank, dat wy een lap zeil en fpykers medegenomen hebben! —•>
maar onze kinderen en kindskinderen! goede Hemel! —-
deeze zullen in een bodemlooze fchuit zitten, en geen enkel draadje hebben, om 't gat te floppen!
Als ik dit bedenk fmyt ik de pen uit de hand, en vlieg naar boven, om my optehangen. Ik ben, enz.
LUDEMAN.
K
TWEE
C 74 >
TWEE en VEERTIGSTE BRIEF. Vader GERHARDUS aan JOH. CHRISTOPH LUDEMAK-
WZ'anneer ik kiezen moest, uwe twaalf beredeneerende en
betoogende brieven te leezen, of u te zien hangen, zou ik geen oogenblik in bedenking ftaan, om het laatfte te kiezen.
Ik heb, (en hoe dikwils moet ik zulks herhaalen?) een Profetie en geen Wysgeerig betoog van u gevorderd; en dit weet gy ook wel j doch uw vervloekte zugt, om u beste Vrienden voor den Zot te houden, verlaat u niet, zelf in die oogenblikken niet, dat gy er door geruïneerd zoud kunnen worden! Gy verftaat my ten overvloede.
Wat reden hebt gy toch Voorzeggende Kwelduivel! om uwe arme Natuurgenooten dus lang in die verdoemde Vogelnesten te laaten zitten?
Wilt gy ook my pynigen,. door de akelige denkbeelden, die ik my noodwendig van hunnen éllertdigen toeftand vormen moet ?
Gy hebt er vergeeten by te voegen, dat zy in die helfche nesten noch ftaan noch zitten noch leggen konden, maar genoodzaakt waren, in allerlei kromme, verdraaide en lendenbreekende houdingen te blyven ftaan, zoo lang het uwe Genade gelieft hen in die weêr en windfche Nesten opteiluiten.
Maar ik bezweer u by de Erfenis, dat gy deeze hunne Gevangenis ten fpoedigfte ontfluit! dat gy hen, laat klimmen of daalen, naar gelange het de Profetie vordert.
Gy ziet hier uit, dat ik u de overige elf Brief betoogen geheel kwytfcheld.
Ik ben, enz.
GERHARDUS.
DRIE
(75)
DRIE en VEERTIGSTE BRIEF. JOH CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
ï^lk liep om 't zeerst het Vogelnest uit, toen Buchanan zig op een hoogte ftelde, en de klimmers by zig riep.
Myne Vrienden! zei hy, de Vogels komen niet! was het niet best, dat wy onze reis vervorderden, want de Vogels zullen denklyk niet komen! wie weet ook, of deeze Vogelnesten niet al meer dan een paar honderd jaaren oud zyn , •
Dat weeten wy wel beter! riep de lange, magere, geelkleurige en ftyve man. De nesten zyn door een geftagt van Vogelen gemaakt, dat nog heden aanweezig is, en ik verzeker de Heeren, dat zy komen moeten en komen zullen.
De lange, magere, geelkleurige en ftyve Man wilde de fchandeniet lyden, van uitgelachen te worden, en enkel eh alleen daarom, hield hy de onmooglykheid zelve ftaande.
Het gewigtig Verfehilft.uk of de Vogels al of niet zouden komen, kwam derhalven op 't tapyt, en werd met zo veel hevigheid bepleit, dat het op 't punt ftond of er werden twee Seéten uit gebooren, de Buchananiadncn naamlyk, en de Langemageregeclkleurigeënflyvemanniaanen.
Buchanan mengde zig niet in dit verfchil; hy had aanhang genoeg die dit pleit voor hem opvattede. Toen men echter de in verfchilhangende zaak in omvraag wilde brengen, ten einde er by meerderheid op te concludeeren, rees de gryze Buchanan op, en zeide:
Ik erinner my een volleedig bewys aangetroffen te hebben, in het nest, 't welk ik de eere gehad heb te bekruipen, waaruit volkomen blykt, dat deeze Nesten aan nog leevende Vogels toebehooren! — Het fpyt my zo onvoorzigtig geweest te zyn, deeze Nesten zo oud te noemen, daar dit blyk my van het tegendeel behoorde overtuigd te hebben! — dan, myne Vrienden ! vergeeft het my! Het dooien is aicnschlyk, en ik beken, gedoold te hebben.
Niemand bedagt zig, om Buchanan te excufeeren; de lange, ^ïagere, geelkleurige en ftyve Man alleen, fcheen nog een K o klei-
C 76)
kleine wraak te willen oeffenen. En waarin beftaat dat bewvs? vroeg hy. J
Het beftaat daarin, Mynheer! zei Buchanan, dat ik in dat JNest Vogeleieren gevonden heb, die nog warm waren. En nu waren ze allen overtuigd.
De Grysaart befpeurdc nu ook daadlyk de Myn, die andermaal tegen hem te fpringen Hond. Hy haastede zig derhalven, om verder voorteftellen.
Ik, vervolgde hy, ben nu van geheel andere gedagten, dan ik zo even was. lk begryp de volftrekte noodzaaklykheid, om alhier de komst der Vogels aftewagten.
(De lange, magere, geelkleurige en ftyve Man knikte.)
Maar dewyl onze tegenwoordigheid zekerlyk de Vogels zal atlchrikken, om hier te komen, en wy niet altoos in die naauwe en ftinkende Nesten kunnen blyven zitten, proponeer ik, om hier een Wagt te laaten, die de komst der Vogels befpied, en er ons tyding van komt brengen; want wy zullen dan overvloedig tyd hebben, om wedertekeeren, ten einde de Vogels en de Nesten te verdelgen, vermits de Vogels, vermoeid van omzwerven, als dan in een langen en diepen flaap zullen vallen, zo dat de uitroejing allergemaklykst zal vallen.
Dit vond eene algemeene goedkeuring.
En, ging hy voort, overmits van de bekwaamheid en de getrouwheid van de wagt, in dit geval alles afhangt, neem ik de vryheid om verder voorteftellen, dat men tot deeze gewigtige Commisfie de lange, magere, geelkleurige en ftyve Man behoorde te deccrneeren.
Hierop riep al het Volk amen! doch de lange, magere, geelkleurige en ftyve Man had er geen zin in, en wilde zig excufeeren; —- maar Buchanan beweerde met luider ftem, dat dit loutere nederigheid was, en dat men aan de verdiensten van den langen, mageren, geelkleurigen en ftyven Man te kort zou
doen wanneer men hem dien eerepost niet defereerde! Dit
geloofde de Menigte, die daarop aan 't fchreeuwen teeg, en den langen, mageren, geelkleurigen en ftyven Man vriendlyk noodperste, om in deeze doodlyke en akelige plaats de wagt te blyven houden.
Buchanan glimlachte.
En hier mede ging de klimmende Caravaan weder op marsch. Ik ben, enz.
LUDEMAN.
VIER
C 77 >
VIER en VEERTIGSTE BRIEF.
JOH. CHRISTOPH LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
J~Jet was vermaaklyk te aanfchouwen , hoe zeer het Volk zig beyverde, om boven te komen! zy tilde elkander op, of trokken elkander by de armen en beenen naar de hoogte: kwamen zy aan een meer dan gemeene hoogte , als dan gingen er drie of vier, en zomtyds wel meer, naar de omftandigheeden het vorderden, met hunne ruggen tegen de rots en digt by elkander ftaan, met de handen faamleggende: op deeze ry plaatsten zig weder twee, drie of vier anderen, en op die al weder anderen , in het zelfde postuur, zo dat zy een pyramide formeerden, welks punt eindigde daar ter plaatfe waaide fteile afhelling doodliep. Ik heb dergerlyke Menschpyram'iden gezien, waarvan de onderfte ■ ry zesenzestig Menfchen uitmaakte , waar uit gy de verwonderlyke hoogte berekenen kunt.
Langs deeze Pyramiden , die ter wederzyden, als 't ware, trappen hadden, klommen de overigen met zeer veel gemak naar boven, en wanneer men deeze boven had, werd elk onderdeel der Pyramyde met een koord naar boven getrokken.
Voor deeze wys van reizen was geen berg te hoog, of geen fteiltc te fteil ; wanneer men Menfchen genoeg had, en de onderfte Menfchen ftevig genoeg waren , zou men op deeze wys gemaklyk de Maan kunnen beklaauteren.
Eens echter fchrikte ik geweldig! Zy hadden een pyramide geformeerd van vyfenvyftig in het onderfte gelid. Men was airede begonnen te klimmen, zo dat al de trappen vol waren. De twee Heeren, die op de rechte en linkervleugel van het onderfte gelid ftonden, kreegen toevallig beiden te gelyk een fterke jeuking in de neus, zo dat zy , in weerwil van 't gevaar, genoodzaakt waren te geneezen. Doch , door het postuur dat zy maakten, verlooren zy hun evenwigt, 'twelk ten gevolgen had, dat de geenen, die op hun fchouders ftonden aan 't wankelen raakten , waardoor de hoogere insgelyks in K 3 eene
C78)
eene gevaarlyke beweeging kwaamen, eindlyk trilde en fchuddede de ganfche Menschpyramide. De onderfte vreezende dat de bovenfte hen op 't lyf mogten vallen, namen het eenparig befliut om weg te loopen, 't welk gefchiedende, kunt gv begrypen, welk een gedugten val hier uit voortvloeide f verichriklyker gehaspel heb ik nooit gezien. Ik kon mv nu leevendig verbeelden hoe de Philiftynen gebuiteld moeten hebben, toen Simfon de pylaaren onder hen wegtrok.
Lang liep het aan 'eer de zaaken in die order waren, dat elk Individu van de gevalle Pyramide op zyn voeten ftond. toen het eindlyk zo verre was, ontwaarde men, met de uiterfte verwondering, dat er niemand zig bezeerd had, uitgezonden klaas, die het bovenfte lid van zijn kleine toon *ebrooken had. ö
Groote omwentelingen, (want gy begrvpt, dat dit een groote omwenteling heeten kan ,) hebben dikwils weinig of geen fttókgevryVaa Cei"g behng' Cn veeltyds komt me" met de
Buchanan deeze halsbreekende manier van klimmen, met ieevendige bewyzen kunnende ftaaven, hoogstgevaarlyk te zyn, bewerkte zo veel by het Volk, dat het bef loot, om voortaan geene Pyramiden meer te bouwen.
Met een wys en voorzigtig Man op reis te gaan is altoos goed eii voordeehg. ° 6
Ik ben, enz.
L U D B M A N.
VYF en VEERTIGSTE BR IE F. JOH. CHRISTOPH LUDEMAN aan Vader GERHARDUS,
De Waareld levert ongetwyffeld een ryke ftof om te lachen
ftreerfof vï™?' d" T °™>«» heeft ten minsten een «reep of vlak, die onze lachfpieren min of meer in beweeging brengt, en om dat er zo veel belachlyks in de waareld
is,
C 79 )
is, houd een verftandig Man het voor eene geoorloofde uitfpanning, om de hem omringende dwaasheden te belachcn.
De Verftandige Mart moet evenwel een Menfchenvriend blyven, dat is, zyn lachen moet geen wreedheid worden. Dtls zou men mooglyk dapper gelachen hebben, toen de Mensch pyramide om ver bruide, waht waarlyk dit maakte eene wondërbaarlyke Historie; ook was het de grootfie dwaasheid, onl dusdaanig een Pyramide te bouwen; de gevolgen, die dit gevaarte noodwendig eenmaal hebben moest, kon elk burgerlyk vernuft voorfpellen! De grootste Lacher kon zig altoos rechtvaardigen met te zeggen : waarom zyn ze zo zot ? waarom doen zy het ?
Dan gy, die met zo veel force uwe lachfpieren in bewecging houd, wanneer gy fchoon uitgelachen zult hebben, zet u dan eens bedaardlyk neder, en bezef welk een wreedheid, gy u zelve aangedaan hebt.
Gy bouwt geen Menschpyramiden, ik wil zulks gelooven !
doch waarom bouwt gy ze niet? Om dat gy niet inde ge-
leegenheid zyt van ze te kunnen bouwen!
Maar begaat gy geene artdere dwaasheeden, die ruim zo erg, ruim zo befpotlyk en van een langer nafleepzyn?
Gy zyt gehuuwd! gy hebt een Vrouw, die over u heerfcht,
die u tyrannizeert, en die u elk oogenblik verveelt! Dwaas!
Ik moet u belachen, want waarom zyt ge zo zot? waarom
hebt gy ze genomen ?
Duizend zulke tegenwerpinge zou ik u kunnen doen, maar raadpleeg uw eigen gevoel, en zeg my, of myn lachen geen barbaarsheid ten uwen opzigten zou weezen?
Ja ! het zou het waarlyk zyn. De Mensch heeft zwakke oogenblikken, waarin hy zyn verderf niet vooruitziet, en waarin hy blindlings de doodlykfte gevaaren in den mond loopt, en zig zomtyds voor altoos ongelukkig maakt! maar is deeze toeftand belachenswaardig ? moet men geen tygerÉlgtige Ziel hebben, om er onverfchillig omtrent te blyven? moet zelfs hy, die enkel voor zig zelve leeft, en de rampen zyner Medemenfchen zig in 't geheel niet aantrekt, niet Adderen voor de" verzekering , dat er zulke zwakke oogenblikken zyn , daar hy,. even gelyk alle andere Menfchen , er immers ook voor bloot legt ?
t Zoud gy lachen Wanneer uw huls in de brand ftond , om dat een uwer Huisgenooten zig zelf met olie fineerde, zig m
den-
C 80)
den brand (lak en aldus in de drooge takkebosfchen te flaapen
ging leggen V De meeste gevallen waarom men het gree-
tigfte lacht, zyn van dezelfde natuur, en, ach! wreede iterfling! evenwel lacht gy!
Er zyn onfchuldige gebeurtenisfen, die niemandnadeel doen, en die evenwel belachlyk zyn, en het is hierom, dat de verftandige Menfchenvriend alleen lacht.
Dat ik zomtyds uitweidingen doe, Vader Gerhardus! moet gy my niet kwalyk neemen. Zy komen enkel uit Menschlievenheid voort, lk zag zo gaarne, dat het ongelukkige Menschdom al het vermaak genoot, dat wy op deeze aarde genieten kunnen, zonder dat het zig zelve of anderen zo wrecdaartig beleedigde!
Verkondig met my, myn Vriend.' deeze gelukkige zedeles by alle geleegenheden ! prent ze de lachende ftervelingen in , op dat wy en zy in het lachen geen fmart mogen vinden.
Deeze brief is al te ernftig, om er gekheid by te voegen, lk ben, enz.
LUDEMAN.
ZES en VEERTIGSTE BRIEF.
JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
T^egen den middag bevonden onze Bergbeklimmers zig aan' een plaats, die zeldzaam was, uit hoofde van zyne fchuinte.
Deeze helling was derwyze ingerigt, dat men in den beginne er zeer gemaklyk tegen op klom; allengskens werd zymoeilyker, en eindlyk werd zy zo, dat men met eene voetftap verder te gaan, eensklaps te rug gleed, en zonder zig te kunnen ophouden, van boven neder rolde, tot die plaats van waar men dezelve was beginnen opteklimmen.
Buchanan had reeds met een opflag van 't oog deeze zonderlinge gefteldheid opgemerkt. Hy voorzag, dat men vrugtloos tragten zou langs dien weg den bergtop te bereiken. Hy
had
had ook ter zyde van deeze fchuinte, een pad befpeurt, dat wel een weinig om liep, doch echter zeer gemaklyk den wandelaar tot eenige voeten loogte boven deeze fchuinte bragt.
Hy verbeelde zig in ernst dat het genoeg zou zyn, om de moeilykheid der fchuinte, en de gemaklykheid van het uitgevonden pad aantewyzen, om de gantfche hoop klimmers de party van het pad te doen kiezen. Dan, hoé wal Buchanan
de menfchen kende, hier kende hy ze niet. Met eenpaarigheid van ftemmen befloot men, tegen de fchuinte op te marcheèren , en het pad te laaten blyven ; de reden daar voor zeidemen was, om dat er de fchuinte was, en dat het pad eenige minuuten langer zig uitftrekte.
Buchanan had gehoopt, dat, met liet gemis van den langen, mageren, geelkleurigen en ftyven Man, de Gemeente beter naar goeden raad zig zou hebben laaten geleiden, doch hy bevond, dat de lange, magere, geelkleurige en ftyve Man niet anders geweest was, dan het middenpunt der Volksvcrkeerdhcid, of liever de Mond der algemeene Dwaasheid, met welken te ftoppen men de dwaasheid in geenen deele beteugeld had.
Hy getrooste de zig dan dit Lot, te meer, daar het op verre na niet met die gevaaren gepaard ging, die de Menschpyramiden vcrzelden.
Hy zettede zich tegen over de fchuinte, met voorgeeven van hen te zullen volgen, zo dra zy boven waren.
Allen lachten zy luidkeels om 's Mans ongeloof. Zie eens, riepen zy, deeze fchuinte zou voor ons onbeklimbaar weezen ! ha! ha! ha! ha! Ze is zo gemaklyk als een effen vloer.' haf ha! ha! Die oude Sukkelaar, hy meent dat wy kolfballen zyn, die van de minfte fchuinte afrollen.' ha.' ha! ha.' ha!
Dit duurde zo-lang, dat de Grysaart eindlyk opftond; zyiï handen in de zyden zettede, en even zo hard als de rest begon te lachen.
Immers zoud gy in ftede van te lachen kwa'adaartig geworden zyn, daar men uw goeden raad dus fpottende beantwoorde? — maar Buchanan begreep het anders. Ik zal er dubbeld myn vet» maak van hebben, dagt hy: nu eens en ftraks nog eens.
Door het lachen van den goeden Grysaart bedaarde het algemeen gelach; zelf fcheenen de meesten te gevoelen, dat zy er niet wel aan gedaan hadden.
Het Volk fnelde vervolgens de fchuinte op: niets viel het gemaklyker dan een vluggen opgang te maaken. Eerlang werd
L des-
C )
deszelfs ylugt traager: het vorderde, om dat het nie*t agter uit ging; eindlyk kwam de crifis van de Loopparty; zy ftonden, om dat zy niet meer voorwaards konden, en balanceerden met hunne armen, even als de Oiëvaars op een kerkdak met hunne wieken, ten einde niet naar de laagte te tuimelen.
Ha! ha! ha! ha! lachte Buchanan, zo dat het fteigerende Volk het gemaklyk hooren kon.
Hoort ge wel, zei Zedekkia, hoe de oude Heer ons uitlacht! komt, Mannen! komt! laaten wy nog eene pooging doen, en hem, door de laatfte zwaarigheid te overwinnen, befchaamd maaken!
En hiermede deeden zy den laatften noodlottigen ftap, die hen allen, hol over bol, door, onder en op elkander naar beneden deed buitelen.
Gy begrypt, Vader Gerhardus! dat ik om deeze vertooning het van lachen moest uitfehreeuwen, in de vaste vooronderftelling dat Buchanan zo hard lachte als ik: doch deeze Grysaart befchaamde my inderdaad. In ftede van op zyn beurt de rollende menigte uittelachen, fchoot hy elk een der vallende te hulp, die hy vermeende, dat te hard zou nederkomen. Zyn yver in dit zeer goede en hoognoodige werk, was zo groot, dat men daar aan alleen te danken hebbe, dat niemand zig merklyk bezeerde. Dit ging zelf zo verre, dat zy die gevallen waren, met een vergenoegde en dankbaare glimlach op'tgelaat, demenschlïevende werkzaamheid van Buchanan befchouwde, en indedaad geen de minfte fmart van beleediging in zig ontwaarde.
Toen de Grysaart hen allen heelshuids en wel te pas weder beneden zag, had hy zekerlyk recht gehad, om hen eenige kleine verwytingen te doen, maar niets dat er na geleek.
Myne Vrienden! ik dagt waarlyk, dat gy dien weg goed zou gemaakt hebben ; zei hy, en ik geloof, dat zogyhet andermaal ondernaemt, dat gy het goedmaaken zoud! Ik raad u zulks evenwel niet aan, om dat wy onzen tyd noodig hebben' Zoud gy nu niet kunnen goedvinden, om dat gindfche pad in te liaan, dat ik verzekerd ben, ons veilig en gemaklyk naar boven te zullen brengen..
Verre de meesten waren zo gemaklyk van de hooge fchuinte niet naar beneden gezold, of hunne lyvigfte deelen gevoelde het genoegzaam, om bedaard te kunnen doen redeneeren! en zie daar, de beweegoorzaak van het eenparig befluit, om het aangeweezen pad intellaan.
Er is zeef veel hoop, dagt Buchanan, dat het met de Berg-
topfche Maatfchappy wel gelukken zal. ■ Ze zyn ten min-
Iten leer- en leidzaam.
Ik ben, enz.
ZEVEN en VEERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS,
^Tiets is haatlyker en onverdraaglyker in de faamenleeving, en niets wederftreeft fterker de bevoordering van Kunsten en Weetenfchappen dan de Meesteragtigheid, waar mede men over de zielen van andere wil heerfchen, en alle gevoelens voor zyn eigen gevoelen doen bukken.
Zy, die anders leerziek van aart zyn, en wel degelyk hun gebrek aan zekere kundigheeden gevoelen, en die niets liever wenfehen, dan hunne verflanden te zien voorlichten, door de meer Ervaarenen, worden dikwils ten fterkften afgefchrikt om te leeren en zig te oeffenen, door die haatlyke Meesteragtigheid, welken zy ontdekken by hen, die anderzins bekwaam en bevoegd zouden zyn, om hen te onderwyzen, doch welker eerfte oogöpflag hen reeds vernederd, en als 't ware in 't Niet doet wegzinken.
Gaarne willen Wy wyzer worden, doch wy willen het niet %vorden ten kosten onzer trotschheid. Zo dra de vermeerdering onzer kundigheeden met onze aengebooren fierheid flrookt, laten wy ze ons welgevallen, doch is het tegendeel waar, dan verkiezen wy liever dom te fterven.
Behalven al de andere redenen die de Godgeleerden bybrengen, dunkt my, dat dit eene der redenen is, waarom de Mensch zo traag is in het aankweeken der kundigheeden, die de ondericheiden Godsdiensten aanpryzen.
Door middel van deeze kundigheeden ontdekt hy waarhecden, die hem te veel vernederen, dan dat hy er genoegen iit zou kunnen fcheppen.
LUDEMAN.
L a
Hoe
C 8+ >
. Hoe gelukkig zou het Menschdom zyn, wanneer het OnderWyzers had, die de gaaf van Buchanan bezaten, om naamlyk de Luiden door lieftalligheid te leiden, en ze in de daad te lee^ ren, terwyl men zou moeten zeggen, dat hy door hen geleerd werd!:—- Doch hoe weinig Buchanani zyn er!.
Buchanan was door dergelyk een gedrag by allen bemind. Kwam by deezen en gecnen die verdorvenheid eens boven,welke er zo veelen aanzet en. aandryft, om de goeden het eerst en meest te beleedigen, hy wist deeze ongelukkige zugt te temperen, te bedwingen, en zomtyds wel geheel te beteugelen, of mislukte hem dit, hy liet dé woede opzyn geduid losbersten. Myn Lydzaamheid, zei hy altoos, is de Afleider, die den blikfem dei- menscbjyke kwaadaartigheid naar zulk een plaats vervoerd , waar hy niemand fchaaden kan.'
Ik ben zo verliefd op dit Caraéter van den verflandigen Buchanan, dat ik er telkens over moet uitweiden, om het met al de vermoogens myner welfpreekenheid, elk en een iegelyk aantepryzen.
En zie daar de reden waarom gy zo dikwils zedenkundige Vertoogen en geen Profetien krygt. Neem my zulks niet kwalyk, myn lieve Gerhardus!:
AGT en VEERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
^^eelmaalen gebeurde het, dat dè Klimcaravaan op plaatfen kwam, waar verfcheiden wegen teffens zig naar de hoogte verhieven: Deeze wegen waren dikwils zeer van elkander verfchillende. Zommige waren breed en gemaklyk in deszelfs opgang, doch eindigden naauw, fteil, en-waren veeltyds eindlyk niet te bereizen. Anderen-waren eng en fteil in den aanvang,, doch liepen vervolgens gemaklyker, doch behalven dat zy-lan».
ik ben, enz.
L U D E M A N.
gei
c 85 y
ger waren, was men aldaar veelal ook blootgeiteid aan doolpaden en Wildernisfen, die, door derzelver onguure grootheid, het ten uiterfte moeilyk maakten, om wanneer men er zig wat te diep in begaf, er weder ongefchonden uittekomen. Ik zag ook verlcheiden wegen, die dit zonderlinge hadden, dat zy gemaklyk in 't beklimmen, regelregt tot den top des bergs feheenen te geleiden, zonder eenige moeilykhecden van eenigbelang, opteleveren! Ik zeg fchecnen, want hier had een GcrigtsbedTog plaats, waarvan men moeilyk een weergade zal kunnen aantoonen.. Dit beftond hierin;.
Dat men, wanneer men' als een rcchtgeloovige Pelgrim airecht uit wandelde, men in ftede van op den bergtop te komen ,< in de Vallei aanlande,- en men zig aldaar bevond eer-men het wist.
Er waren ook Paden, die niets uitftcekends voor het oog hadden, en zo doodeenvoudig waren, dat zy zig nergensanders door aanpreezen:. deeze. wegen waren ongetwyfleld de langfte, doch teffens ook de zekerde,- om den Wandelaar ten toppa te voeren.
' Als nu de gelukzoekenke Menigte aan dergelyke plaatfen kwam, viel er natuurlyk een keus te doen.
Buchanan niet gewoon zynde Orakels te fpreeken, of den onfeilbaaren Handwyzer op 's Heeren Straaten te fpeelen, had in den beginne de menigte altoos geraadpleegd, ten einde den weg, te bepaalen, die men.gaan moest.
Als dan zettedèn zy zig in een kring. Buchanan-verklaarde hen de reden van hun famenkomst, en nam de raadgeevingen der prefent zynde Leden in, om er vervolgens een befluit uic optemaaken.
Veelmaalen had hy de gewoonte, om de menigte vöortelichten. Zyne ervaarenheid, zyn oordeel en doorzigt verdiende alle vertrouwen, en men gaf hem veelal geloof en viel hem toe.
Doch toen de Geest van Tegenfpraak in de harten der voornaamften voer, werd men gewoon, meest altoos den flegtften weg te verkiezen, en er langer tyd over te twisten, dan men noodig had, om hem driemaal ten einde te gaan.
By de eerfte geleegenheid zal ik u een eigenaartig toneel bezorgen, waarin gy den toedragt der zaaken, op löortgelyke Byëenkomsten leevendig zult afgebeeld zien. Het is-eendroom,die ik.zo tusfehen beiden eens gehad heb.-
L 3 Myn.
(86)
Myn kop word verfchriklyk moede van zulk een langen aan
één gefchakelden Droom! Ik geloof, dat er verfcheidea
jaaren by verloopen zullen, eer de klugt uitgelpecld zal zyn. De getallen van 20, 21, 21, 23, 34 en 37, maaien my onöphoudlyk voor den geest. Wat zy beduiden, weet ik niet, doek dat zy een beduidenis hebben is allerzekerst. ■ Misfchien zyt gy in dit ftuk verlichter dan ik, zo dat gy er de waare meening van ontfyfferen kunt.
Ik begin hoe langer hoe meer overtuigd te worden, dat deeze Profetie voor niemand anders gefchreeven word, dan voor Verftandigen en Doordenkenden, die zig niet door al de franjes waarmede zy bekleed is laaten verblinden! en daarom, myn alierlieffte Gerhardus! om 's Hemels wil, en om den wil van al de Heiligen, die in den Hemel zyn, houd deeze Profetie toch voor u zelve! iaat hem niemand leezen, dan die gy op de Proef
verftandig en cerlyk bevonden hebt' maar in Gods naam ,
houd hem uit de handen der Gekken! Zo gy my dit niet
belooven kunt of wilt, dan ftheid ik ermede uit, en dan laat ik u met het mes in den buik loopen!
Alle uwe tegenredenen zullen, in dit geval, niets by my afdoen. De waereld heeft overvloedig genoeg, aan die Profetien, die na dertig jaaren, even als de Bezetenen buiten Jeruzalem, uit hunne graven zullen kruipen. Deeze, en geene andere is de waereld waerdig.
NEGEN en VEERTIGSTE BRIEF. JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
^^erbeeld u een grooten ronden omkring van aarde zooden, rvaarop de talryke menigte gezeten is, met den gryzen Buchanan aan 't hoofd! Elk is even fier op de plaats, die hy
bekleed; en het grootfte deel is verfchriklyk beleedigd wanneer het een of ander toeval, hen een of meer plaatfen agter uit zet. Weinigen zyn er, die niet de vertooning maaken, als of
Ik ben, enz.
LUDEMAN.
de
C 27)
de KoningryJcen en Vorstendommen der aarde hunne Committenten waren, en byna niemand is er, ofhy heeftvoorgenoomcn, om zig op zyn zoodenzetel te doen gelden, trotsch den magtigften Monarch van het Oosten en Westen.
De Heerschzügt is den mensch zo geheel eigen, dat hy ze niet afleggen kan.. Door eene gevoelige ondervinding heb ik geleerd, dat veele Stervelingen niet zo zeer het juk der Over-' heerfching poogen van den nek. te fchudden, om dat de Over-
heérfching op zig zelve hen ondraaglyk valt, neen ! maar
om dat de^Overheerfching juist een middel is, dat hen belet te heerfchen.
Ongelukkig is men buiten alle twyffel, wanneer dit de be-> weegöorzaak is, die ons aanzet, om eene vreemde Overheerfching te vernietigen, dewyl men dan het oogmerk heeft, om zelve te Overheerl'chen, en waar is er rampzaliger bezigheid op den gantfchen aardbodem?
In den kring, dien ik uw verbeelding voorftel, ryst de eerwaardige en vriendlyke Buchanan op. De nieuwsgierigheid, wat zyn voorftel zal behelzen boeit aller aandagt aan zyn welbeipraakte lippen:
B u e h a n A n", na zig geboogcn te hebben^
Myne Broeders! Lotgenooten en Medereizigers!
Be neem de Vryheid aan Ulieden eerbiedig voortedraagen, Dat wy heeden genaderd zyn, aan eene plaats, waar verfcheiden wegen, naar den top des bergs fchynen te geleiden; welken elk op zig zeiven hunne byzonderheeden hebben, die, ingevolge ons gebruik, uwe overweeging vorderen ten einde te bepaalen, welken weg, wy, met algemeene goedkeuring, ter bereiking van ons eenig en groot oogmerk, zullen inflaan!
Ik ftcl derhalven voor, om, daar gy allen de wegen gezien hebt, eenvoudig uw gevoelen te zeggen, welk Pad gy het gefchiktst en gemaklykst oordeelt, om door ons betreeden te worden..
Olieomonidorio, zeer langzaam.
Myne Heeren! die wel onderfcheid leert wel. Wy zyn
hier by elkander faamgekomen, om eene gewigtige zaak, ja! ik durf met alle vrymoedigheid zeggen, om eene der gewigtigfte, of zo dit nog niet nadruklyk gezegd zou mogen zyn, om
eene
C -38 5
eene der allergewigtigfte zaaken, in overweeging, in rvpe ovenveeging te neemen. Deeze zaak derhalven vordert een inzien, en doorzien, overéénkomstig derzelver gewigt, want in zulk een zaak zig te misgrypen, zou van de fchroomlykfte gevolgen voor ons en alle onze nakomelingen kunnen zyn.
Eer wy derhalven een befluit neemen, wat weg wy neemen zullen, zal het vooral ten hoogften noodzaaklyk weezen, dat wy al de wegen, door en door grondig kennen, welken ten bergtoppe geleiden.
Om dit wel te doen, zal ik aan uwen aandagt de volgende Dingen voorftcllen.
Vooreerst, zal ik het woord wg in aanmerking neemen, en uit de verfclnllende taaien, in welken dit woord gevonden v/ord, de eerfte betekenis van het zelve zien op te maaken.
Hast.akpleridarikl.as, by zig zelve. Wel lieve God,1
OlipomOnidorio.
Ten tweeden. Zal ik u een egte Lysi voorleezen vap al de wegen, die er van de tyden Amms af tot op den huidigen dag toe, op de oppervlakte van onzen aardkloot, voor zo verre bekend is, gevonden zyn, of nog gevonden worden.
1 en derde*!. Uit deeze ontzaglyke menigte van wegen zullen, wy ter meerdere opheldering, eene forteering doen,waarby wy de wegen elk in zyn foort zullen onderfcheiden; zullende dan blyken, dat er vyfendertig Hoofdfoortcn van wegen bevonden worden; hebbende de minne Hoofdfoort een getal van agttien onderdeelen in zig bevattende.
Ten vierden. Zullen wy kortlyk de Gefchiedenis van eiken weg aanftippen. Deszelfs aanleg en onderhoud, uit egte Documenten aanwyzen, en vermits deeze ftof noodwendig dorre en droog moet zyn, zullen wy, tervervrolyking, de voornaamite yevallen, die op deeze wegen immer zyn gebeurt, aan uwen aandagt ter belpiegeling voorhouden.
Ten vyfden. Zullen wy uit deeze Verhandeling, door eene onpartydige vergelyking, een befluit zien optemaaken, welke wegen het yerkieslykst zyn ter bewandeling.
Has-
Hasthethïthos ftil tegen Rosphilescolonio. Als wy zulke bollen niet hadden, Vriend.' wy kwamen er niet.
Rosphilescolo Ni o ftil tegen Hasthethïthos.
't Is een verbazend Geleerd Man. Zyne Committenten weeten ook wel wie zy zenden.
Olipomonidorio.
Ten zesden. Vermits men, in het doen eener keuze, wanneer men die keuze wel en wyslyk wil doen, vooral de omftandigheeden in agt moet neemen, dewyl daarvan de keuze dikwerf geheel afhangt, zal het noodig zyn, dat ik uwen aandagt onleedig houde, met eene opnoeming van al de omftandigheeden, zo groote als kleine, welken er zyn, geweest zyn, of zyn kunnen, die aanleiding geeven, gegeeven hebben, of geeven kunnen, om een weg te bewandelen; gelyk ook de omftandigheeden, die er zyn, geweest zyn, of zyn kunnen, om den eeaen weg boven den anderen te verkiezen.
Ten zevenden. Zullen wy onderzoeken welke wegen er op deezen Berg gevonden zouden kunnen worden.
Ten agtften. Welke wegen er waarfchynlyk gevonden worden.
Ten negenden. Zullen wy bepaalen, welke vaste kentekenen er zyn, om de wegen op deezen berg te kennen, en van elkander te kunnen onderfcheiden.
Ten tienden.- Zullen wy uit de kentekenen opmaaken, welke wegen er op deezen berg, daadlyk gevonden worden.
Ten elfden. Moeten wy onderzoeken in welke omftandigheeden wy zouden kunnen zyn; in welke omftandigheeden wy waarlyk zyn, en in welke omftandigheeden wy geraaken kmv nen en zullen.
Ten twaelfden. Zullen wy de wegen en omftandigheeden met elkander naauwkeurig vergelyken. Ten dertienden.
Clascloscluscliclksios, driftig.
In 's Hemels naam, Myn Heer houd op, want wy moeten de eeuwigheid te hulp roepen, indien wy deeze Verhandeling ten einde toe moeten aanhooren!
M Oei-
C 9° )
Olipomonidorio.
Ik vind het zeer infolent, Myn Heer! op zulk eene choquante wyze een Lid deezer aanzienlyke Vergadering in de reden te vallen.
Clascloscluscliclesios.
En ik vind het zeer zot, een boek in folio te fchryven over een zaak, die een boerenjongen binnen twee minuuten bcflisfen kan.
Olipomonidorio.
Zulke Luiden als gy zyt, bederven alles door hunne onberedeneerde haastigheid!
Clascloscluscliclesios.
En zulke Redenaars als gy zyt laaten alles verlooren gaan,, door een predikende langwyligheid-
* * * *
Ik zal u niet vermoeien, Vader Gerhardus! met een woordlyk affchrift van deezen twist, 't Zal genoeg zyn u te zeggen, dat men twee volle dagen bezig was, om deeze disfentiëerende Partyè'n tot een te brengen. De eene beriep zig op het Recht der Vergadering, van naamlyk alles te moogen zeggen, wat hy oordeelde ter zaake te dienen; en de andere beriep zig op de nutteloosheid van dergelyk eene eeuwige Predikatie, en op de gemaklykheid om den besten weg, zonder een enkel woord Ipreekens, te kunnen vinden.
Buchanan zat, met hgt allertaaist geduld, dat immer eenig Sterfling, (Job uitgezonderd,) bezeten heeft, deeze Kakelparty aantehooren. Hy had deeze Stelregel, dat de Menfchen ophielden met fpreeken, wanneer zy niets meer te zeggen wisten! Schoon ik voor my, in dit ftuk met hem
verfchilde\ want zeer dikwils ziet men, dat wanneer de Luiden niet meer te zeggen weeten, zy dan eerst beginnen te fpreeken»
Eini-3
Cs>0
Eindlyk liep het gefchil zo verre, dat er de gantfche Vergadering ingewikkeld werd, en dat men elkander voor al watleelyk en liegt is begon uittefchelden.
Zie daar de werking, dagt Buchanan, van een verkeerd begrip van het point d' honneur ! Het zal ons tot op den
Bergtop vergezellen.' of liever, 'tzal ons beletten van er
immer te komen.
Buchanan oordeelde 't noodzaaklyk, om de Vergadering andermaal te fcheiden, om op den derden dag, met te meer bedaardheid , de zaak in verfchil te kunnen onderzoeken.
Zulke dingen als deeze, Vader Gerhardus! zyn verdrietig ora te leezen, maar hoe almagtig verveelende en lastig waren zv dan niet om te hooren?
Ik ben, enz.
LUDEMAN.
VYFTIGSTE BRIEF.
JOH. CHRISTOPH. LUDEMAN aan Vader GERHARDUS.
D
en volgenden morgen kwam de Vergadering vroegtydig by elkander. Men maakte meer dan gewoone complimenten tegen elkander; Een blyk, dagt Buchanan, dat de gemoederen nog in vollen gloed ftaan.
De menigte was nu in twee Secten verdeeld, in Olipomonidorioniaanen, naamlyk, en in Clasclofclufelicleftofisten.
De Olipomonidorioniaanen wilden volftrekt het recht der Vergadering gehandhaafd hebben, en begeerden dat Olipomonidorio zyn Verhandeling voluit aan de Vergadering zou voordraagen! Want zeiden ze , wanneer men aan eenig Lid deezer Vergadering, de vryheid van fpreeken , van delibereereir en advifeeren betwist en ontzegd, wat zal er dan van de Vergadering in het einde worden ? Zullen dan Luiden van bedaardheid en doorzigt, die de gewichtige zaaken niet ter loops, maar gezet en welberedeneerd in- en doorzien, niet altoosoverM 2, fchreeuwd
C90
fchreeuwd en tot' zw$'gen gedoemd worden, door eiken driftigen haastighoofd, die maar vooruit! vooruit! fchreeuwt, al ftaat
men op den rand des afgronds? Waartoe dient dan een
Vergadering, wanneer men in dezelve geen tyd aan het ervaaren oordeel en gezond verftand gunt x om het goede uit het
kwaade te ziften ? Wy zitten er immers toe , om de
zaaken eerst te overweegen ? want om ze uittevoeren
moesten wy niet gaan zitten hebben! Of houd men Vergaderingen enkel en alleen, op dat er deeze en geene driftige Losbol den Baas zou fpeelen , en over alles heenzitten , wat hem hooren of zien kon?
De Clasclosclusclickfeofisten daarentegen begeerden, dat men maar eenvoudig, met den minsten omflag van woorden , den weg zou verkiezen, die men begeerde in1 te Haan. Een weg, zeiden zy, is geen onbegryplyk Geloofspoint, dat breedvoerig en angstvallig moet onderzogt worden. Een weg is groot genoeg , om gezien te kunnen worden, en al wat er verëischt word, om een goeden weg te verkiezen, is, dat men hem zien kan. Wy hebben alleen gezien wat wegen er naar den bergtop geleiden, en behoeven niet anders te zeggen, dan die of die weg is de beste. Zaaken van gewigt moeten ryplyk overwoogen worden, dit ftaan wy toe, doch eene aanzienlyke Vergadering moet zig niet met beuzelingen ophouden , moet geen twistappels opwerpen .' dit is verre beneden derzelver waardigheid , en voldoet nimmer aan het oogmerk , waarom een Vergadering faamenkomt! Of vergadert men hier, om de Deliberatien tot in de eeuwigheid uitterekken ? Wat zal er dan eindlyk van worden? Dan zullen wy raadpleegende wat weg in te flaan , hier aan 't begin van den weg blyven zitten, tot wy door hogen ouderdom, om verre vallen, fterven en hier begraven worden!
De Olipomonidorioniaancn hadden hier vry veel op aantenierken. Zy wederleiden de Clascloscluscüclefiofisten met een vloed van redenen , en dagten , na er een halven dag over uitgeweid te hebben, zig van de zege verzekerd te kunnen houden.
Doch de Clascloscluscüchfiofistcn waren verre van ftom te weezen. Zy lieten zig andermaal zo bondig hooren, dat ik voor myn part, de QUpomonidorioniaancn voor geheel uit het veld geflagen hield. .
Dan, ook hier, werd ik weder in twyffel gebragt, vermits de OUpmotiidorioniaahen de Claschscluscliclefwfistcn derwyze
aan,
1
C 93 )
aanvielen , dat de Olipomönidorioniaanfche ftelling veel aan neemlyker by my wierd dan de Clascloscluscliclefiofistifche.
En dus, geloof ik, dat ik tot den jongsten dag toe zougcflingerd geworden zjm, zo niet Buchanan, wiens geduld, zig baar ten einde fcheen te loopen, opgereezen was, om de zaak in omvraag te brengen.
By de opneeming der ïtemmen bleek het, dat de meerderheid begeerde , dat het recht der Vergadering zou gehandhaafd worden, en dat Olipomonidorio zyne verhandeling over de wegen, onverhinderd, en zo omflagtig als hy begeerde zou voordraagen.
Buchanan werd bleek om zyn neus.
Olipomonidorio verhief weldra de fiere bost in de hoogte, en fprak: enz. enz. enz.
Gy vergt immers van my niet, dat ik u zyne verhandeling mededeel ? zy duurde zeven dagen lang.
De Clasclosclmcliclcfiofisten reezen, onder het doen der verhandeling, de een voor en de ander na op, en gingen elk den weg, die hen aanftond. De andere party, waarvan de meesten Olipomonidorio hadden aangekleefd , enkel om dat zy de Clascloscluscliclefiofisten wilden tegenfpreeken , kreegen insgelyks verdriet in het luisteren naar de verhandeling; zy reezen, derhalven mede in ftilte op ; verlieten de Vergadering , en Iloegen insgelyks een pad naar hun welgevallen in. Dit duurde zo lang, tot dat Olipomonidorio en Buchanan alleen zaten, en dus met hun beiden vergadering hielden.
Toen de Redenaar zyne verhandeling geëindigd had, keek hy zeer verbaasd in de rondte, dewyl hy toen eerst befpeurde, dat hy en de Prefident alleen was overgebleeven. Wat zullen wy doen? vroeg hy.
Wy zullen onze Medebroeders volgen, antwoordeBuchanan,