*JFSCHEIDS GROET VAN JAN COENRAAD CLOUS, aan de ED. HEEREN LEDEN VAN HET COLLEGIE NO M MER EEN, Vergaderende aan den Burg, binnen Leyden. M Hq armeKLous! hoefiaat uw hart, Hoe trillen al uw frisfe leden! Daar gij, van daag voor 't laatst op uwen troon getreden» Uw affcheid neemen moet met fmart. Och, Heeren, ja — wij moeten fcheiden, Of ik het zwijg, en of ik 't zegg* 'k Moet maandag in mijn huur— de vetfte dienst uit Lefdeni Neemt uwen trouwen Co*n yan uwo zijde weg.  ( 2 ) Zo waar — ik fchrik puur voor 'c verandren , Want ziet, ik gaa in liefde heen, Wij kenden nu eerst recht malkand'ren , En waren ftmen wel te vreên. *k Was daarom met vermaak ook nog wat hier gebleven , Terwijl 'er nu en dan voor my een fooitje vloog, Maar — 's rnenfcaen lust is 's menfehen leven, En, (onderons gebeid,) dit hartje lek wat hoog. 't Gaat in de wereld raar — die leven wil moet hoopen. Wie weet wat met den tijd nog van uw knegtje wordt. Want — om jaar uit jaar in, voor mostert bok te loopen , Is Coentjes oogmerk niet, dit zweer ik bij mijn fchort. Nu, dat 's tot daar — ik zal maar zwijgen, Mijn Heer, die zit 'er bij, ligt wierd zijn Edle kwaad, £n, 'k heb van daag geen lust om op mijn kop te krijgen, Maar—-Klous is niet zo gek, ali hem de muts wel flaat.  ( 3 ) Inti sfchen — daar ik nu mijn pose moet nederleggen, En, a's een hupfche gast, met eer wil heenengaan, Vind ik mij ook verplicht, do Heeren dank te zeggen Vjor al de goedigheid, mij in mijn dienst gedaan. i 'k Heb ook, zo ver ik weet, mij altijd wel gekweeten, Gepast op vuur en licht, gezorgd voor fles eu glas, Elk naar zijn wenk gediend — de keertjes net gemeten, En ieder op zijn tijd voorzien van Hoed en Jas. Of heb ik nu en dan eens wat te diep gefnooten, Gcmorscht op kleed of kaart uit kelkjes of comfoor, En met een lompen arm aan Krul of Pruik geftooten, 'k Verzoek 'er nu voor 't laatst nog eens verfchooning voor. Maar — mocht ik op mijn beurt ook ceni van dingen fpreeken. Wie weet, wat al — maar foei — dat zou mij leelijk ftaan. Genoeg — ik bleef bewaard voor hals of been te breken, En Coentjs was per flot tog altijd wel voldaan.  C 4 ) Nu dan, het wordt mijn tijd, hebt dank Wel Edle Heeren! Voor al de ontvangen gunst, en de eer, die ik genoot, Ik zal, zo lang ik leev' uw vriendlijkheid waardcerqi. En leg met bittre foiart, mijn dienst in uwen fchoot. Och wilt toch fteeds in gunst aan uwen Klous gedenken. Leevt lang, gezond, vernoegd, in vree. Ziet U in deeze Zaal nog menig glaasje fchenken , En houdt hier'met elkaer in vreugd nog vaak foupè. Helaas — nu is het uit — ik kan niet refolveeren, Mijn hart is aan dees praats gehecht. Nog eens dan, en voor 't laatst — vaart wel, geliefde Heeren! Vaar wel, o Nommer eeh ! verwacht een andren knecht.