S P A R T A,  1  Antwerpen, MDCCLXXX^IÏI.   M* E T" BROEDERLIJKE TOEGENEEGENHEID OPGEDRAAGEN AAN DE HOLL^NDSCHE EMIGRANTEN,  Door HUNNEN L O TG EN O O T GËRRIT PAAPE.  VOORBERICHT. D c Historie der Spartanen, tet na den Dood vatï den jongen Agis, enz. onlangs door den kundigen Hcere A.J. Verbeek uitgegeeven, is de aanleidende oorzaak tot het opfiellen van dit Treur/pel. Gemelde Werkje kon niet mi jen mijn aandagt te trekken, offchoon er een Gejchiedenis in verhandeld werd, die, voor meer dan twee duizend jaaren voorgevallen is. Jn een uur van uitfpanning Jloeg ik de hand aan, 't werk, en voltooide het met eene aanhoudende lust, — mooglijk, om dat het zulk eene Oude Gejchiedcniswas! Deskundigen zullen met een op/lag van het oog ontdekken , dat ik mij verpligt gevonden heb, om yerfeheiden verfchikkingen en veranderingen in de Historie temaaken. Zij', die in de regels van het Toneel ervaar en zijn, zullen deswegens gecne redenen van mij vorderen. Anderen, van die Regels onkundig, vervoegen zig elders om onderwijs, of houden zig met het Werk te vreeden , dewijl wij hier geene lesjen inde toneelkunde geeyen. Ik heb mij zorgvuldig gewagt, om aan mijn gewezen Vaderland eenige de mthftó gegronde ergernis te geeyen: trouwens, dit kwam in een Geschiedenis der Spartaanen, zo als dit Treur/pel behelst, in 't geheel niet te pas. In het gelukkig verblijf imjner Jlille Rust zal ik blijven voortgaan, Qzo hel de goede Hemel'behaage met aan dien Taak te af beiden, welken elk eerlijk Man zig zeiven oplegt. En hier mede zij den Lcezerwelvaaren toegebceden. Antwerpen den ao Julij G. P A A P E. ij88.  PERZOONEN. A Ö I S. h E O N I D A S. C L A U D I A. E U N I C E. SOSTHENES-. D E M O C H A R E P II Ij G E L JL U S. H E R M O G E N E g. ONESIPHORUS, P R I S C A M. A Q H I L A BS. E U B U L U S. A M P 'H A R E S. T H IJ C H I c U S. ÏPAPHRAS. HOOFDMAN. GEVOLG. ZOIjDAATEï}. 4.GI S;  A G I S; OF DE REPUBLIEK S P A R T A. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. LEONIDAS, SOSTHENES. r SOSTHENES. ï^iets, mijn Vorst! is mij aangenaamer dan uwen wil ter uitvoer te brengen. Ik ftel mijn geluk in het uwe. Indien flegts uw Ontwerp. LEONIDAS. Wel nu, Sosthenes! SOSTHENES Ik vrees mijne gevoelens te uiten. A. L E O-  co LEONIDAS. Voed gij vrees voor mij ? — Twijffelt gij dan aan mijne Vriendfchap? SOSTHENES. Toen de wreede Tegenfpoed u uit den rang der Vorften verftooten had; toen gij, door den onverzc*nlijken Agezilaus vervolgd, een veilige fchuilplaats te Tegea zogt; toen, mijn Vorst! was mijne Vriendfchap onbefchroomd, om u alles te zeggen, wat zij noodig oordeelde; maar nu gij den. fchepter over de Spartaanen zwaait, nu alles op uwe wenken bukt, gevoel ik, tegen mijn dank, mijne lippen tocklemmen, wanneer de Waarheid u van dezelven wil toefpreeken. LEONIDAS. Verwijdert dan de Kroon den Vriend? ■ ■ ■ « SOSTHENES. 7ij maakt hem befchroomd. — Zij verflomÊ hem. LEONIDAS. Tot welk een prijs Wörd dan de Grootheid gekogt? SOSTHENES. Mijn Vorst.' —'— dTen prijs kent gij niet. « Gij weet niet hoe duur u de regeering te ft.aan komt. —— Bekalven de derving van uwe rust. van uw  C 3) bw genoegen en uwen vrede , bebalven de ontelbaare gevaaren, die u omringen, moet gij ook den fteun en den raad der openhartige Vriendfchap mis- fen. Zij, die u voor deezen, eer gij den Zetel betrad, de gelukiianbrengende waarheid durfden zeggen, leggen nu den vinger op den mond, of worden uwe verderfzoekende Vleijers. leonidas. En gij, Sosthenes, behoort gij ook onder dat getal? sosthenes. Dat zal aan u ftaan, Vorst! leonidas. Hoe dat? sosthenes. Wanneer gij de waarheid van mij wilt hooreil^ zonder u te vergrimmen, dan ben ik uw Vriend, in den fterkften zin: doch wanneer mijn taal uw voorhoofd doet rimpelen en de blikfem uwer oogen mij dreigt te vernietigen, vaarwel dan, mijn Vorst! want Sosthenes is ftom. Hij wil u gelukkig maaken, doch mag zig zelve niet over 't hoofd zien. Ik wil mij gaarne voor het algemeene welzijn, doch geenzins aan de grilligheid van eenen Koning opofferen. leonidas. Ik bemin uwe ronde taal, Sosthenes! 1 Ia een ander zou ik ze ftrafbaar achten. ——» Ik heb A 2 zulk  (4) zulk een Vriend noodig. —— Ik weet uit wat oogpunt gij mij befchouwt. Maar al ware ik in uwe oogen zelf een Tijran, dan nog moet gij mij •toeffaan, dat ik zulk een Waarheidfpreeker, (hoe Onverdraaglijk anders voor de Willekeur,) niet zou kunnen misfen. Een Dwingeland, die geen anderen tian Vleijers om zig begeert, verftaat zig de groote kunst van tijrannifeeren niet Hij moet ten minften éélien fpiegel hebben, waarin hij zig zelve befchou^ven kan, zo als hij is : die kennis is onontbeerlijk voor hem. —— Men kan geen waar Tijran zijn, zonder te weeten dat men er een is, en zonder kennis te draagen, van alles wat ons in die hoedaa- nigheid ontbreekt, en zie daar, waar toe hij iemand behoeft, die hem zijne gebreken, volgens de voorfchriften der ftrenge deugd, onder den aan. dagt brengt! Uit dergelijke berispingen ontdekt hij best zijne vorderingen in 't ftuk van Dwinglandij. SOSTHENES. Zoud gij mij als zodanig een, in zulk een geval, dan ook willen gebruiken? LEONIDAS. Ben ik dan een Tijran? SOSTHENES. Gij ftaat op het punt, om er een te worden. LEONIDAS. Vergeet gij, wie ik ben? SO{«  C 5 ) SOSTHENES. Vergeet gij, waarvoor gij mijaangenoomen hebt? LEONIDAS. Ik merk dat gij mij beproeft. 't Is wel,, ik zie uwe kloekmoedigheid. Vaar aldus voort !—— Maar zeg mij, wat mij in een Tijran ftaat te hervormen! SOSTHENES. ö Mijn Vorst! mogt ik gelooven, dat gij deeze vraag uit onkunde deed! Ik zou mij harttijfc verblijden, want dan verhoopte ik uwe verbetering. LEONIDAS. Ik begeer uw antwoord. S O S T E N E S. Keer u flegtsom, Vorst! en befchouw den Zetel „ welken gij beklommen hebt. —— Langs wat. weg zijt gij denzelven opgeftapt? Was het niet ten koste van de Vrijheid van Sparta en ten eindlijken verderve van Deugd en Onfchuld? LEONIDAS. Hoe? SOSTHENES. Agezilaus, die vloekwaardige Huichelaar, die.;. Vrijheid en herftel ademende, niet anders zogt dan de bevordering van zijn eigen grootheid, die hij op het geluk en den welvaart van een vrij Volk poogde A 3 ta  C<5) teftigtcn; — die,zig den vriend van Agis veinzende, hem verraad, en de grondilagcn van zijn verderf legt,— deezeEerelooze vervalt naaüwlijks, óth'zijne wandaaden en hcerschzugt, in de ongenade van een regtvaardiglijk oordeelend Volk, word naaüwlijks den vloek van Sparta, of;, ij, Lconidas! bedriegt dat Volk, 't welk den Dwingeland verftoot; gij misbruikt deszelfs vertrouwen, om er nog erger Tijran over te worden dan Agezilaus immer voorneemens was. 1 Gij zijt niet voldaan met hetzelve het Juk op den nek te leggen, maar poogt het ook Hem te doen vloeken , Hem te doen om hals brengen, dien het altoos als zijn Verlosfer eerbiedigde, en die het ook in de daad was. Had gij ten minftcn den ongelukkigen Agis dien geringen troost overgelaaten, om beweend te worden door hen, voor wier Vrijheid hij de Martelaar word! . Gij fchijnt u te verfiooren, Vorst! - . . ik zal zwijgen. LEONIDAS. Neen! ga voort! SOSTHENES. Uw geweeten ftaaft mijne gezegden. - Dat geweeten fpreekt nog in uw binnenfte, Vorst! • . Indien het zweeg, mijn hoofd zou reeds vot r uwe voeten leggen. Hoor naar deszelfs ftem, en tiehaagt u den troon, welaan! koop dien berg van onrust dan op eene wijze, diëten minften de menschlijkheid niet ontëcrt. LEO-  C7) LEONIDAS. En welk is die wijze ? SOSTHENES. Wederftreef Agis met het zwaard in de vuist. Zeg •hem dat hij de kroon moet nederleggen, of dat gij er hem toe dwingen zult. Voer hem te gemoete, dat gij op die kroon een oud recht hebt. Vcrdeedig dat recht zo goed gij kunt, en laaten de wapenen de rest voltooijen. Dan zult gij zekerlijk niet geheel rechtvaardig, niet geheel edelmoedig weezen, doch de fchyn van zulks te zijn, zal u dan in de oogen der Volkeren niet omftaan. LEONIDAS. Gij zijt ongefchikt om de Leermeester van Tijrannen te weezen, Sosthenes! of gij poogt mij op eene listige wijze in 't verderf te lokken. SOSTHENES. Het eerfte, waarin ik mijn eer ftel, zal ongetwijffeld waar weezen, Vorst! want tot het laatfte ben ik onbekwaam. LEONIDAS. Met welke benden zal ik Agis bevegten? —« Was hij niet de Afgod des Volks? en bevind hij zig thans niet aan het hoofd van de Bloem onzer Jongelingfchap? ~ Zou niet elk mij van onrechtvaardigheid en ondankbaarheid befchuldigd A 4 fceb*  C8) hebben? —— „ Zie" , zou men zeggen, „ Hij wapent zig tegen den Weldoender des Lands, tegen zijn eigen Veriosfer"! SOSTHENES, Dus fpreekt gij teffens u zelve fchuldig, mijn Vorst! < ls Agis die geene waarlijk, welken gij in hem vreest, ach! welk een hart moet hij dan bezitten, die naar zijnen val durft tragten! LEONIDAS. 't Zal niet noodig zijn mijn gedrag te rechtvaardigen. Dus zijn alle Vorften mij voorgegaan, die immer een Rechtvaardigen in hunnen weg naar den troon hebben aangetroffen. 't Is een onver¬ anderlijke regel, die het gedrag van allen welke regeeren willen beftuurt, dat zij, in het goede of kwaade, niets ten halve vcrrigten. Een Heerfcher moet zijn troon onwankelbaar vestigen, of hij moet er het oog geheel van afwenden. De Kroon heeft geheel andere Rechten en Vrijheeden, dan die welken door het geregeerd wordende Menschdom geëerbiedigd worden. De Deugd gebied on¬ der den Vorst; hij zelf is boven haare voorfchriften verheeven. en wilt gij alles, Sosthenes?. De Deugd is een fchepzel der Heerschzugt, waardoor zij de zielen der vcrftandigen in teugel houd!—• Hem, die gebied, -is alles veroorloofd, wat hem 't gebied verzekeren kan.' SOS-  c 9 y sosthenes. Ik heb niets meer te zeggen, mijn Vorst! Deeze grondftellingen gaan zelf zo verre, dat zij geeh Wederlegger dulden kunnen. leonidas. Stel u dan ook gerust, en vooral wagt u ,uwe gevoelens onder 't Volk te verfpreiden! sosthenes. Het Volk heeft flegts zijn eigen hart te raadpleegen, om er foortgelijke gevoelens als de mijne zijn, in te ontdekken. leonidas, op zijn zwaard jlaande. Wij weeten die gevoelens te verdooven of uitteroeijen. sosthenes. Wapen u dan tegen het ganfche Meuschdom.' TWEEDE TONEEL. leonidas, sosthenes, demochares. d e U o c h a r e s. Alles, mijn Vorst! gelukt ons uitfteekende wel. Het Volk is woedende tegen Agis. Het is doordrongen met de voorcordeelen, welken gij het hebt laaten inboezemen, 't .Noemt hem de Verwoester, A 5 de  C io ) de Pest van het Vaderland, en liet reikhalst naar het oogcnblik, dat hij wederkeere, om hem aan de grimmigfte wraak optcöfferen. Hij zal dus niet langer de verfchrikking van uwen troon weezen! Hij zal dien befchouwen, maar, ftervendei sosthenes, ter zijde. „Die Vriend is wellekomer." leonidas. Uw trouw, Demochares! is mij bekend: zij zal niet onbeloond blijven. Maar Cleombrotus? demochares. Deeze gedugte Hinderpaal van uw gezag zal fchielijk uit den weg geruimd weezen. Zo daadlijk word hij in zijne ballingfchap verzonden; men wagt alleen op uw bevel. leonidas. Men vertoeve er niet mede; doch men bewaare hem zorgvuldig, op dat zijne taal het ligtveranderlijke Volk niet omzette! demochares. Uw bevel zal ftiptlijk ter uitvoer gcbragt worden9 Vorst! leonidas. Vergezel mij, Demochares! Ik heb nog iets met u te overweegen, DER-  C n ) DERDE TONEEL. SOSTHENES, ClllzZli. Ongelukkige Vorften, die, door onrecht op dea troon geleid, door geweld cr u op bevestigen moet! , »t is waar, gij regeert, gij heerscht over uwe Me- deftervelingen: gij doet de Volkeren iidderen en hebt het Lot van de veele millioen-en in handen, die van uw grillig welgevallen het leeven of den dood vcr- wagten; maar welk een heil fteekt er in die magt? Voor allen is zij verfoeilijk of verfchrik- lijk, en u zelf kunt gij er geen genoegen mede vcr- fchaffen. Gij zijt den Dolleman gelijk, die met den ontblootten dolk langs de ftraaten eener volkrijke ftad loopt, elk een dreigende, elk een vervaarende en de onfchuldnfte flagtende. Men vreest Uj ... maar wagt, de zugt tot zelfbehoud, die grootc drijfveer, die nooit vcrllapt, doet eene vercéniging van verdeelde kragten tegen u geboo- ren worden. In uw verwoeden loop wordt gij geftuit, en de ftoutmoedige Menfchenvriead wringt uw eigen dolk u in 't hart. 6 Leonidas! uwe doorfleepenheid in de Tijrannij en Overhcerfching is niet opgewasfehen tegen die zugt naar Vrijheid , die elk waardig en moedig Spartaan in 't hart koestert. Gij verraad reeds uw eigen zwakheid en uwe vrees; — want waar toe het Volk te blinden, wanneer gij het onder de oogen durfde of konde zien? • > Deeze misleiding mag voor een kerten tijd de bedoelde uitwerking'hebben, • doch zij kan bij het beste deel der Natie niet lange van  van duur zijn. Men laat zig niet altoos opdringen en wijsmaakcn, dat men vrij is in de kluisters, en gelukkig te midden in den rampfpoed. VIERDE TONEEL. SOSTHENES, CLAHDIA, EUNICE. E U N I C E. Geloof mij, Claudia! mijn Minnaar zal het Slagtoffer zijner edelmoedige Vaderlandliefde worden. — Ach! hij wilde teveel voor het ondankbaare Mensch- dom verrigten! hij wilde het gelukkig maa- ken! • Helaas! waarom nam hij geen voord¬ beeld aan de Goden, die het zegenen en er door vervloekt worden? CLAUDIA. Die Goden, Eunice! blijven het beftendig weldoen. EUNICE. Maar die Goden hebben den blikfem in handen. Wanneer dc Boosheid de bergen opéénftapelt, om hen te beftormen, kunnen zij haar in een oogenblik verpletteren. Maar Agis? Ach! wat zal hij doen ? Kan hij met een hand vol Vrienden geheel Sparta wederftaan? CLAUDIA. Kan geheel Sparta dus fchielijk zijn Vijand, zijn Moordenaar worden? SOS-  C 13 ) SOSTHENES. Ja! Clandia! en het oogenhlik van de komst van uwen Zoon zal er het bewijs van opleveren. C L A U D IA. Helaas! Sosthenes! heeft dan een Moeder hier alles te vreezen, om dat haar Zoon deugdzaam is, en zijn eigen belang aan het algemeene welzijn opoffert ? SOSTHENES. Befehouw deezen Troon, ongelukkige Moeder! — Bedenk wie van daar zijn bevelen uitdeelt! — en bezef dan, of zij een fchaduuw van Deugd dulden CLAUDIA. Maar hoe is het mooglijk, dat eene zo welgevestigde Volksliefde dus fehieüjk in haat ontaarten kan? SOSTHENES. Gij noemt het Volksliefde, en gij beantwoord daar door u zelve. Wat is het Volk? Dien het in .dit oogenblik op de handen draagt, zal het in *t volgende onder de voeten vertrecden. Men moet het kunnen vleijen en bedriegen; men moet het kunnen omkoopen en aanhitfen ; men moet er laag voor kunnen kruipen en er barbaarsch over heerfchen, men moet Deugd, Rede, Godsdienst en Menschlievenheid kunnen verzaaken en gemeenzaam metgruuwelen weezen, en dan eerst kan men zig eenige oogenblikken langer van de genegenheid des Volks verze-  zeVerd houden. ! e:i dit alles kan uw Zoon niet. Hij is regt het tegenövergeilelde. Hij heeft het openhartig behandeld. bij heeft her welgedaan. Hij heeft het zijne Verdrukkers en Overweldigers aangeweezen. Hij heeft hen beitreeden. en wat is nu eigenaar- tiger, dan dat dit zelfde Volk hem haate, hem vloeke, hem vervolge en hem verdelge? e u n i c e. En zulks , daar hij nog bezig is met den Roem van 'zijn Vaderland uit te breiden. sosthenes. Men heeft hem Achaië niet te hulp gezonden, om hem het fpoor der eere te doen vinden. . Hij moest van de hand weezen! Zijne tegenwoordigheid alleen zou zijne Lasteraars befchaamen. Het Volk hem ziende, zou in hem de Weldaadigheid zelve aanfehouwen, en geene dier vuilaartige leugens gelooven, welken hem nu het voorkoomen van een Monfter in deoogen des Gemeens geeven. 1 Dit is het Hof, Claudia! dit zijn de vrugten derKöningtijke Regeering, die door die middelen zelf kragt Verkrijgt, diegefchikt waren, om haar te beteugelen, en die juist door die middelen het zekerfte is van haare verdoemlijke oogmerken te zullen bereiken. c l a u o i a, Agis is ook Koning. & O s-  C 15 > sosthenes. " Ï7ij is een mensch, Claudia! en daarom wil men hem niet langer als Koning dulden. Hij zou de ftervelingen hunne rechten wedergeeven, en waar zouden dan de Schraapzugt en de Dvvinglandij huisvesten ? claudia. Ongelukkig Volk! sosthe nes. Beklaag dat Volk niet, edelmoedige Vrouw, die er zo veel voor opgeofferd hebt! Het verdient geen beklag. Geheel ontaart van die deugden, die Vader Lijcurgus het inboezemde, is het weinig anders meer gefchikt, dan om Tijrannen te dienen. Uw Zoon verdient den Lof der Deugdzaamenen Verftandigen; maar juist daarom veragten hem de Boozen en Onkundigen. Maar, zeg mij, Claudia! wanneer verwagt gij uw Zoon te rug? claudia. Hij kan alle oogenblikken hier zijn. Hij heeft mijeen Bode gezonden r die mij zijne Overwinningen melde, en berigt gaf van de lauwerkroonen, waarmede Achaië hem herwaards zond. e u N i c e. Wat baat u die roem, Mijn Agis? -——— helaas! Zy verbitterd Oegts uwe Vijanden! sos-  C i6) SOSTHENES. Indien ik het vragen durfde u een raad tegeeven,— die,— maar, .... CLAUDIA. Zou dan een Moeder den Vriend verraaden, die haar Zoon behouden wil? SOSTHENES. Dan kome Agis niet in Sparta! CLAUDIA. En waarom niet ? SOSTHENES. Hij zal er zijn graf vinden. Dit zij u genoeg gezegd! Vaarwel! V IJ F D E T O NE E L. CLAUDIA,' EUNICE. E U N I C E. „ Hij zal er zijn graf vinden "! — Heb ik dit wel verftaan, Claudia? CLAUDIA. Maar al te wel, Eunice! EUNICE. Rampzalige Agis! Dit is dan de loon voor uwe onbezweeken trouwe; voor uwe onbaatzugtige Va-  C 17) Vaderlandliefde! — Gij hebt Sparta de ketenen der Heerschzugt poogen te ontrukken. Gij hebt het willen wederbrengen tot zijne aloude Grootheid, tot zijne glorievolle Vrijheid en onfehatbaare Voorrechten: niets was u te duurbaar, om het voor het Geluk van dit Gemeenebest ppteöfferen. Gij gaat heen, gij red onze Bondgenooten; en Achaié tegen deszelfs Vijanden verdeedigende, Sparta's grootheid en moed bij onze Gebuuren ftaande houdende en vereeuwigende, word uw goed werk in eens verdorven, «—word uwe deugd bezwalkt; en dat zelfde Volk, dat u bijna afgodifche eere bewees, ftaat op uwe komst te wagten, om zig in uw bloed te baadenl claudia. Ds Goden zijn rechtvaardig, EuniceJ e u n 1 c e. Ik weet het, Claudia! maar zij dulden ook dat de Boosheid zegepraald. De belooning der Deugd is geWis ; doch wie heeft haar die in dit leeven toegezegd ? Mijn Held zal de roem nietmisfen, die zijne Grootmoedigheid verdient, maar misfehien word die aan zijne asfche toegezwaaid. En Claudia! ■ • gij weet welk belang ik bij Agis hebbe. Hij Is uw Zoon! maar meer dan Zoon is hij voor mij! Hij is mijn Minnaar! ———- claudia. Het Volk zal mooglijk bedaaren wanneer het hem aanfehouwt, en dan zal zijne zegepraal des te groots r zijn.  ( i8 ) e u n i c e. "Verwagt zulks van verwijfde Vleijers, van fchraapzugtige Afhangelingen, van wellustige Spartaanen! *— Ach! Claudia! die de gunst des Volks begeert, moet ze door Goud en Wanbedrijven koopen. Agis zal zig zelve gelijk blijven. Hij zal de Deugd aankleeven, en erdoor vergaan! claudia. Doen wij dan pooeingen om hem te behouden.' e u n i c e. En waarin zouden die beftaan? claudia. Door hem te berigten van het gevaar, dat hem bij zijne komst in Sparta bedreigt, en door hem te verzoeken dat hij zig uit de handen van deeze Tijgers houde. e u n i c E. En waant gij, dat Agis hier door zal agterblijven? claudia. Als hij het gevaar bezeft. ■ eu N i c e. Hij zal alleen met zijn roem en onfchuld raadpleegen. Sf arta, zal hij zeggen, kent mij als zijnen Weldoender: heb ik mij tegen mijn Vaderland vergreepen, dat men mij befchijldige: ik kan mij verdeedi- gen. —— Beu ik fchuldig, dat men mij ftraffe! —— Ik  C 19) Ik moet rechtvaardig blijven. Mijn afweezlgheid zou het bewijs van fchuld wcezen. c l a V d i a. Maar Agis kent den loozen en wrecden Leonidas» Wanneer hij weet dat deeze zig meester van zijnen troon gemaakt heeft, en tot het veragrlijkfte hulpmiddel , tot de Hgtgeloovigheid en woestheid van het moordzugtige Graauw, zijn toevlugt genoomén heeft, dan zal hij met de Voorzigtigheid en de Staatkunde te rade gaan, en maatregelen neemen, die zijner grootheid waardig zijn, zonder zijn verderf in den mond te loopen. e u n i c e. Alles wat hem behouden kan, —— wat er flegtx de fchaduuw van hebbe, ben ik geneegen te beproeven. ö Dat mijn bloed hem beveiligen kon, het ftroomde op dit oogenblik! claudia. Zenden wij hem dan een Bode te gemoete! e u n 1 c e. Doe alles wat gij raadzaam oordeelt. ZESDE TONEEL» e u n 1 c e, alleen. Beminlijke Agis! deugdzaame, grootmoedi¬ ge Ziel, zo dierbaar aan uw ondankbaar Vaderland, als aan mijn getrouw hart! ■— Zal ik dan gedoemd B 2 zijn, 1  C 30 ) Zijn, om uwe fiagting te aanfchouwen? Zulien uwe Beulen mij dan aangrijnzen, mij befpotten op uw gemarteld Lijk? ■— ö Mijn Vriend! zal Euniee . . . maar, neen! Ik heb van u geleerd grootmoe¬ dig te zijn en zig boven de onheilen te verheffen. —— Kunt gij het Offer uwer edele Vaderlandmin worden, Euniee zal u van verre volgen, en haare doodlijke hulde aan de zuivere Liefde afleggen. Spartaa- nen! uwe wreedheid zal boven verwagting voldaan worden! ■ Agis draagt mijn hart in zijnen boe¬ zem, wanneer gij hem hetleeven ontrukt, vermoord ge ook mij! Einde van het eerjïe Bedrijf, TWEEDE B E D R IJ F EERSTE TONEEL. sosthenes, phijgëllus, hermogenes, 0nesiphorus, priscam, aqujlam, eubulus. ph ij gellus, ^jwijg ! men mogt ons hooren! sosthenes. s Een eerlijk Man fpreekt om gehoord te worden, f ii ij c n i u s, Maar de Koning haat Agis, sos-  ( ai) sosthenes. Rn is zulks een bewijs dat Agis haatlyk zij? hermogenés. Het woord eens Konings! Het woord eens Konings! .. „ o n e s i p h o r u s. Laaten wij niets meer van Agis reppen: hij is de vloek des Volks geworden. f r i s c a m. De Koning zegt, .... her mogenes, tegen sosthenes, Hoort gij wel, de Koning zegt? p r i s c a m. De Koning zegt, dat alle de wanorden, alle de verdrukkingen en ongeregtigheeden alleen aan Agis te wijten zijn; dat hij alleen de Bron onzer Onheilen is. a q u i l a u. Agis is een Bedrieger!' eubulus. Een Landverraader! sosthenes. En wie zegt zulks ? hermogenes. De Koning.' I 3 fOh  SOSTHENES. Onwaardige Spartaanen! is dit de kloeknfoedigheid, is dit deverheevenheid van Ziel, die uwe dappere Vaderen bezielde? Kruipende Slaaven.' om dat de Deugd en de Onfchuld van den troon veroordeeld word, veroordeeld Gij haar ook! HERMOGENES. Laat de Koning het niet hooren! SOSTHENES. Laat de ganfche Waereld hooren, dat gij verachtlijk in de oogen van elk eerlijk Man geworden zijt! —— Wat heeft- Agis gedaan dat hem fchuldig maakt? Noem flegts een eenige zijner Misdaaden! P R I S C A Ivf. De Koning zal ze u noemen. SOSTHENES. Zal de Koning dan ook de fchande van uwe laaggeestigheid draagen! Zal hij in het gezigt der Goden voor u verantwoorden, wanneer u rekenfehap gevorderd word, voor dat gij de Boosheid over de Rechtvaardigheid hebt doen helpen zegepraalen? HERMOGENES. Zie ik ginds den Vorst niet? SOSTHENES. Helaas! Sparta! uw ganschlijke val is op handen! — Zij die uwe glorie moesten handhaven fiddcren op de fchaduuw van een gekroonden Dwingeland! HEit'  (*3) hermogenes. Wat zegt hij ? onesiphok.us. Ik verfta hem niet. p r i s c a m. De Msn raast. hermogenes. Gewislijk nadert ons de Koning. a q u i l a m. Ik zie een ganfehen ftoet Volks. — Als het de Koning is, laaten wij hem dan te gemoete treeden. hermogenes. Neen! vertoeven wij hier: wij moeten hem al knielende afwagten. sosthenes, /pottende. Met uwe aangezigten diep in het flof gedrukt, en met uwe nekken ontbloot, dan heeft de Koning er fiegts den voet op te zetten. a q u i l a V. Het is de Vorst niet. 't Is iemand zijner Grooten. sosthenes. Knielt evenwel, Spamanen! alles wat door Leonidas begunstigd word heeft recht, om u te vernederen en te vertreeden. B 4 her-  hprmogenes, 6 Hemel! wat zie ik? 't is de Koning nietf gillende. 't Is Agis! allen; behalven sosthenes. 't Is Agis ! Ach! sosthenes, met nadruk. Ja! het is Agis, TWEEDE TONEEL. SOSTHENES, PH IJ GELLUS, HERMOGENES^ ÖNESIPHORUS, PRISCAM, AQUILAM, EUBULUS, AGIS, AMPHARES, TIJCHICUSj EPAPHRAS, GEVOLG. agis, met verwondering. Ben ik in Sparta? -—— OF heeft eene rampzalige verblinding mij te midden onder mijne fidderende Vijanden gevoerd? ——— Waar ik mijne voeten zet, ontwijkt alles mijne fchreden! Ik lees verfchrik- king op het gelaat mijner Vrienden! Zij flaan de oogen voor mij neder! —— Al waar voor deezen toejuichingen waren, hoor ik nu benaauwde zuchten en gillingen! Heb ik dan de gedaante van een Furie aangenoomen? . Spartaanen! kent gij Agis niet meer? hermogenes, tegen de Overigen. Agis? ei! ei! kent de Koning hem?—■ AGIÏi  C=5 ) agis. jphijgellus! ' waarom verbergt gij u? f* kent gij uwen Koning niet meer? (p h ij g e l t o s vertrekt Jchielijk zonder te antwoorden.") Gij, Rermogenes! gij, die groot geworden zijt, door mijne bevordering, die altoos mij getrouw op zijde waart, kent gij mij ook niet? Ik ben Agis! hermogenes, terwijl hij fchielijk wegloopt. Neen! neen! Agis ■ neen! ik ken u niet! ik ken u nietl agis. Oncfipborus! gij bëfehouwt mij met den doodsangst op uw gelaat. - Twijifelt gij of ik Agis ben? onesiphorus, vertrekkende. oNeen! in 't geheel niét. a g i s. Priscam! Gij ként mij ten minden. Gij ver* fchuilt u. Heb ik u beleedigd? priscam, heenjluipende. & Neen! in 't minfte niet; • maar ■ agis. Van u, Aquilam! verwagt ik geene laagheeden. — a q u i lam, vertrekkende. Maar antwoord moet gij ook niet wagten. B 5 agis-  (20 ) agis. Eubulus! verwaardig gij dan uwen Vorst, .... eubulus, vertrekkende. Ik moet mijn opwagting bij den Vorst maaketi. DERDE TONEEL. sosthenes, agis, amphares, thijchicus, epaphras, gevolg. agis. Is er dan niemand, die den ongelukkigen Agis kennen wil? sosthenes. Ja! Vorst! Sosthenes kentn! agis. Sosthenes! ■ ach! mijn Vriend! van waai- deeze gedugte verandering? 1 sosthenes. Gij zijt dan van alles onkundig? a g i s. Na het volbrengen van mijn pligt, in het onderfleuncn onzer Bondgenooten, ben ik met allen fpoed herwaards gekomen. Men heeft mij niets gezegd van den ftaat der zaaken in mijn Vaderland. ■— Ik kwam; maar, Hemel! elke fehrede joeg mij een nieuwe ontroering in 'thart! . men ziet mij aan; men herkent mij, men fchrikt en neemt de vlugt. Nie-  Niemand verwaardigt zig mij te hooren, niemand wil mij te fpraak ftaan. Alles is een raadzel voor mij. Al had ik mijn Vaderland verraaden , kon men geen Kerker afïchuuvven voor mij betoonen. . Wat hei) ik dan gedaan' Wat is er gebeurd? Ik heb moeds genoeg om mijne befchuldiglng te hooren, en heb groothartigheid genoeg, om mij aan de ftraf te onderwerpen , indien ik fchülcttg ben. SOSTHENES. Gij zijt niet fchuldig, edele Agis! AGIS. Wees gij dan mijn Vriend, en zeg mij de reden van deeze onbegrijplijke behandeling. SOSTHENES. Hoe veel heb ik u dan niet te zeggen, ongelukkig Vorst! A G I S. Ik ben gemoedigd, om alles te hooren. SOSTHENES. De trouwlooze Agczilaus, die de grondwettige hcrfteiling van ons verbasterd Vaderland alleen in zo verre bevorderde, als met zijn heilloos eigenbelang en verborgen trotschheid overéénkwam , dienimmer in uw edelmoedig Ontwerp van verbetering zou getreeden zijn, indien hij er niet mede bedoeld had, zija ouden wrok te koelen en zig te verrijken, befpeurde naaüwlijks dat Sparta gelukkig ftond te worden, ten j» kos-  koste der Baatzugt en Geweldna'arij, of hij kw een voorneen,en in 't eerloos hart, om u den voet dwars te zetten, en uwe poogingen fe verijdelen. 't Is waar hij verbiijié zig, toen het eerfte gedeelte der hervorming, (net verbranden der Rekenin ren.en Schuldbrieven, naamlijk,) ter uitvoer gebragt werd; -—'— doch waaruit ontftond hem die vreugde? De vlammen verteerden teffens de fehulden, die hem zo lange gedrukt hadden. AGIS. ïk heb na dien tijd zijne verflaauwing inhëtver'oeteringswerk befpeurd. S O S T H E N E S. Hii heeft bet met alle moogli.jke kragten tegengewerkt! Zig uw Vriend veinzende , wist hij uwe geheimen uittevorsfehen en uwe voornecmens te verijdelen! Uw eerlijk, uw braaf hart mat het zijne naar zig zelve , en gaf, door een te groot vertrouwen, zig ten prooi aan den gedugtften uwer vijanden. AGIS. Ik heb alle vertrouwen in hem gefield, om dat ik het hem Waardig oordeelde. ■SOSTHENES. o Waarom zijn de Weldoenders der Stervelingen niet listiger? Waarom begrijpen zij niet, dat het belang der Grooten vordert , dat zij bcdroogeil Worden ? Het Mensehdom uitfteekende dien- fien te bewijzen is zig zelve te bederven. — • AGIS,  (=9) AGIS. Helaas! Sosthenes!'— Ik begin het te ondervinden. SO STHENES. Aan hem hebt gij dank te wijten, dat men u aan 't hoofd onzer jeugdige Helden plaatfte, die de Achaiérs te hulp gezonden werden. AGIS. Aan Hem ? — SO STHENES. Aan niemand anders. >— Zijn oogmerk was, om u verre van de hand te hebben , ten einde zijn rol des te onverhinderdcr te kunnen fpeelen. Hier toe heeft hij, in't verborgen, gcene poogingen onbeproefd ge- laaten, en helaas! tot uw ongeluk, — ze zijn hem maar al te wel gelukt! Nog naaüwlijks waart gij buiten 't Grondgebied van Sparta , of Agezilaus deed zig kennen. Hij deed zien door welk oenen geest hij gedreeven werd, en hoe veel het Vaderland reeds aan u miste, daar uwe tegenwoordigheid dien verderflijken geest tot dien tijd toe in teugel gehouden had. AGIS, Hij was heerschzugtig. SOSTHENES. Dit bleek, zo dra hij kans zag, om zijne Heerschzugt te doen gelden en ftaande te houden. Het Gezag dat hem toevertrouwd was misbruikte hij op de verregaandüe wijze. Hij verrijkte zig met de pen- nin-  C 30 ) ningcn door de zwoegende Burgerij opgebragt' haare Voorregten fchonk hij aan onwaardige Vreemdelingen; haare belangens verwaarloosde hij; haare klagten des wegens wees hij fmaadlijk van de hand; hij zag op haar neder, als op een foort van Weezcns, die niet anders dan verguizing en vertrapping verdién? de; Hij moest de God weezen, die men alomme moestvreezen en eerbiedigen. met een woord, hij werd de Geweldenaar der Stad! AGIS. Vloekwaarde Heerschzugt! SOSTHENES. Zulk een Juk werd eindlijk ondraaglijk voor Spartaanen , die zig een denkbeeld van Vrijheid gevormd hadden. Agezilaus, zig haastende om hun Tijran tc worden, bedierf daar door zig zelve, dewijl dit juist het middel was, om hem als zodanig te leeren kennen en haatcn. Had hij met trappen zijn Doel gepoogd tc bereiken, hij zou er in gedaagd zijn! . Een Volk is meest altoos door bedrog, doch zelden door geweld tot Slaaf te maaken. —— Het geweld drukt het haatlijk denkbeeld der fJavernij te fterk op het hart; het ftuit erop af, en fpringt, met woede en wraak,den driftigen Tijran in 'taanzigt. Dus verging het uwhuichelagtigen Vriend , ten minden in Sparta: het Volk morde tegen zijne knevelarijen, en reikhalsde naar een Verlosfer. Bij zulk eene geleegenhcid loopt het ongeduldigs .Volk doorgaands zig zelve voorbij. Dia zig als een Ver-  C3i ) Verlosfer opwerpt, wordt 'net; —— en zeidwi mist het, of dergelijke Verlosfers zijn erger Dwingelanden, dan die zij verdelgen. AGIS. Meer dan eene Republiek ftrekt er ten bewijze van. SO STHENES. Leonidas, (weleer uw Medekoning,) die openlijke Wederflreever van uw verhoeven oogmerk, om de Burgers van Sparta waarlijk vrij, en daardoor gelukkig , te manken; die alles gewaagd heeft, om uw Plan .te doen mislukken, en die , van de koninglijke waardigheid ontzet, nog niet kon ophouden met heimlijk tegen u en den welvaart van Sparta te wrokken, hoe zeer hij ook in ü zijn Leevensbehouder erkennen moet; deeze listige Staatzugtige bediende zig van de oogenblikken, die hem zo gunftig waren. Gij weet in welk een haatlijk licht hij (leeds uwe bedrijven (lelde; hoe hij den Raad poogde diets te. maaken, dat gij uit flegteen laage grondbeginzels handelde , en dat de verbetering van de Regeeringsvorm, alleen door u werd voorgewend, om onder dien fchijn, den willekeurigen fchepter over Sparta in handen te krijgen. AGIS. Ik weet zulks, mijn Vriend! SOSTHENES. Leonidas, de gisting der gemoederen een rigting ten zijnen voordeele weetende te doen necmen, door  C 3O door het Volk de verfchriküjkfte leugens in de hand te Hoppen ; door zijn zugt voor de Vrijheid voor te wenden , die nu , volgens zijn voorgeeven, door haare gewaande Voorftanders, als onder anderen eenen Agezilaus, zo jammerlijk op liet hart getrapt werd, verblinde het doldriftige Volk derwijzen dat het hem andermaal de koninglijke waardigheid opdroeg. AGIS, Hoe.' Leonidas wederom op den troon ? - —» SOSTHE NES. Leer uitdeezen trek uweSpartaanen kennen! ^ Zij waren vergeeten, dat hij hun Tijran geweestwas» Zij naamen zijn Juk vrijwillig op zig. « AGIS. Rampzalig Volk, dat nimmer uw waar belang kent! SOSTHENES. En dat ongefchikt is om het ooit te kennen; —i—P ten minften dat gedeelte, in welks woestheid de Dwingeland en Verleider zijn fterkte vind. AGIS. Ga voort, Sosthenesl SOSTHENES. ■ De nieuwe Koning ontwaarde de waggeling van zijn troon, en voorzag de zekerheid van deszelfs inftoiting bij uwe wederkomst. Hij wist, dat de woede  C 33 ) rievan eertigé verbijsterde oögcnblikkeh hem dekföoiri op 't hoofd gefmecten had, én dat de bedaardheid, die er gewislijk op ftond te volgen ■, en die door u aart. 't werken zou geholpen worden, doodlijk voor heul zou weezen. Hij nam derhalveh maatregelen overëénkomfüg dit vooruitzigt, maatregelen zijner waardig, en die de Boosheid meest altoos met goeden uitflag bezigt, tegen den eerlijken Vaderlander, dien zij ten val gedoemd heeft. —-—- Hij verfpilde zijné gunden en vriendlijkheedcn aan het uitfehot des Volks, aandien veragtlijken hoop, die fteeds bereid is, om voor den meestbiedenden aan 't muiten te fJaan;— die altoos wint bij de omkeering van een Gernèenebest, om dat het vrijlijk en ongeftraft zig met den buit der plundering verrijkt. Hij wist andereti op zijne zijde te lokken, door beloften en amten; eri hen die aarzelen mogten, om hem te wille te zijn* deed hij bedreigingen, die het ftoutmoëdigfte hart tot zwijgen öf wankelen dwongen, Dus won* dus overheerschte hij de gevoelens der Spartaanen t en lag den vloek in hunne monden, dien zij overü. moesten uitfpreeken. AGIS» Over mij! —1 SOSTHENES. Alle uwe handelingen werden uitgekreeten voöt geveinsd en eereloos. Gij waart een Verleider, eert. Bedrieger van het Volk; welks vrijheeden en rechteri Gij, onder fchijn van ze te verdeedigen, den bodeni zogt in te flaan. Hier toe bad gij u aan het Hoofd dêif Troepen weeten te nellen, om met geweid te nee-»  ( 34) finen , dat men u vrijwillig weigeren zou. Agezti laus, uw Vriend en Medehelper , drekte ten bewij* ze, van deeze uwe vervloekte bedoelingen. Men had zijne trotschheid gezien; zijne knevelarijen cp Tijrannij ondervonden , en om Sparta volkomen onder het ijzeren Juk te brengen, ontbrak er niets anders aan, dan uwe wederkomst met uwe gewapende JJenden. AGIS. Rechtvaardige Goden! kost gij deeze lasteringen éulden ? SOSTHENES. Leonidas liet niet na zig zelve te ontfchuldigen. Hij £ei, deeze uwe voorneemens ontdekt te hebben, mede verzogt te zijn, om ze ter uitvoering te helpen brengen; doch het volftrekt van de hand geweezen.tt? hebben; hier door had hij uwen haat en vervolging op den hals gelaaden, die zig niet eerder vergenoegden, voor dat men hem van den wettigen Zetel gebonst had. AGIS. En vond dat geloof? — SOSTHENES. Zonder de minde tegenfpraak! ——— Het Volk verklaart zig, zonder bedenken, tegen u, en legt u alle de wanbedrijven van den fnooden Agezilaus ten laste. . ■ ■ Zie daar, Vorst! dereden, dat elk eea u met fchrik befchouwdt en al fidderende uwe fchaduuw ontvlied! Het heeft de Goden behaagt u tot nog toe uwe Vrienden te doen ontmoeten , . « maar  ( 35) maar wee uwer, hadden uwe Vijanden uwe aan* komst befpeurd! t AGIS. Wispeltuurig Volk! zijn dan mijne verrigtingen zo geheel uit uwe gedagten gewischt? Zijn de opofferingen, die ik voor uw geluk en vrijheid gedaan heb, zo geheel in de vergeetelheid gedompeld? Ach! wie zal dan immer verkiezen uw Weldoendef te Worden ? SOSTHENES. Het is de geest van Leonidas, die de ligtverleid» baare Spartaanen bezielt. Deeze Tijran fpeelt zijn fnoode rol onder het gewaad van een Volksvriend. — Hij moet zig enkel ftaande houden , door u den vuig- fien laster aantewrijven. Hij bekleed het Juk met zijde en omzet uwe Vrijheidliefde met doornen. Ach! menschlievende Agis! zijne fnoodheid heeftalles op u vooruit: deeze ontziet geene middelen, hoe onrechtvaardig, hoe veragtlijk ook, om haar helsch doel te bereiken, en uwe eerlijkheid doet niets af bij een woest en dom Graauw! Gij zult het Slagtoffer uwer verheven deugd worden. AGIS. De waarheid en oufchuld, Sosthenes! hebben zig flegts te verwonen, om zig te doen erkennen. Men mag de geneegenheid des Spartaanfchen Volks verdoofd hebben , doch men heeft ze niet geheel kunnen «itblusfchen! —«• maar, -.., wie zie ik? -i—• Ca VIER-  C 30 VIERDE TONEEL. sosthenes, agis, claudia, eunice, amphares, thijchicus, epaPHRAS, gevolg. A g f S. Mijn Moeder! Mijne Euniee! claudia. Helaas! mijn Zoon! in welke omftandigheeden moét ik u aanfehouwen! « Zal de boosheid dan altoos zegepraalen! AGIS. Twisten wij niet met het Albeftuur, Moeder! —« Het is de wil der Goden, en hij , die gelaaten en bedaard voor denzelven bukt, is grooter dan hij, die den fchepter over vier Waerelddeelcn zwaait. —— Het onweder, dat boven mijn hoofd rommelt, mag mij verpletteren, doch het zal mijn roem niet vernietigen; dien roem heb ik gezogt in Sparta de Vrijheid , den Luister en den Welvaart wedertegeeven. Die daad behoud altoos haare waardij, fchoon dit Volk de ketens, de fchande en het onheil,boven mijne weldaaden fielt. e u n i c e. Ach! Agis! de vloek van een geheel Volk te weezen! agis. Maar dien vloek niet verdiend te hebben, Euniee! .li De beoordeeling van ons hart is niet aan het .  (37) het Gemeen verbleeven. — De eerlijke Man word in zijn eigen hart gevonnisd; de Goden, en alle Stervelingen die zijner gelijk zijn, hebben alleen 'recht om zijne daaden te beöordeelen, en zijnen Lof te bepaalen. Verkiest Sparta Leonidas boven mij, die keuze bedroeft mij, doch vernedert mij niet. —— Leonidas zal zig doen kennen. Hij beklimt op deeze wijze den troon niet, om er deugdzaam op te weezen. Ware hij niet voorneemens te tijrannizeeren , hij zou de geweldige hand niet uitgeftookcn hebben, om de verbeurde kroon zig andermaal op 't hoofd te drukken. Sparta waant den Hcrftelder in hem gevonden te hebben; doch verioefeenigc oogenblikken, en gij zult het in woede tegen hem zien losbersten , om dat het zig door hem bedroogen zal vinden, en in die tijdftippen zal het Agis andermaal herkennen en te vaster aankleeven. C U ii ü IA. Misfchien, als gij u aan het Volk vertoonde, als gij het onderrigte van den waaren ftaat der zaaken,.,.. E u n i c E. Om te fpoediger het offer der woede te worden. AGIS. Zouden de Spartaanen dan reeds in zo verre ontaart zijn, dat zij mij onverhoord ter flagting zouden doemen? ~ C 3 sos-  sosthenes. Indien gij u van de eerde oogenblikken der woede kunt meester maaken, en het zo verre brengen, dat men u gehoor geeve, dan geloof ik, dat Leonidas het bezwaarlijk zal vinden, om den haat des Volks tegen u leevendig te houden; want heeft de leugen en kwaadfpreekenheid zo veel magt op de harten des Volks, wanneer zij llegts meteenig gezag zig doen ] hooren, hoe veel zal dan de Onfchuld en Waarheid riet op dezelve vermoogen, wanneer deeze zig uit den mond van eenen Agis doen gelden! e u n i c e. Maar wanneer uwe pooging in de eerfte tijdftippen u mislukt, hoe doodlijk word ze dan voor u! agis. Zal ik dan zwijgende fchuld bekennen? e u n i c e. Beveilig u door de vlugt. agis. Vhigtcrr, Euniee! alvoorens ik mij verdeedrgd hebbe ? e u n i c e. ' Wat zegt eene verdeediging voor de Vierfcbaar van Woestheid en Partijzugt? - Ach! Agis! de Onfchuld is thans nergens veilig. Te bewijzen dat men geen fchuld hebbe, is zig den haat en de onheilen op L den  ( 39 ) &en hals te te haaien! Denkt gij u te verdee* dig^n voor lieden, die de rechtvaardigheid zullen eerbiedigen? bewijs hen, dat zij ongelijk hebben, en gij hitst hunnen wrevel aan, om u te verdelgen! Hoe lang zult gij een ander volgens u zelve beoordeelen? Kent eene Vrouw de Waereld dan beter dan Gij, die reeds al haare boosheid zo gevoelig ondervonden hebt? AGIS. De Liefde maakt u welfpreekend, mijne Euniee f en doet u zwaarigheeden zien, waar zeniet te vinden zijn. Mijn hart eikent uwe tederheid. Ik gevoel maar al te zeer wat gij mij waardig zijt: maaide vlugt! de fchandlijke vlugt! De eer vordert, dat ik mij verdeedige. claudia. Laat Agis beproeven of er mooglijkheid zij, om zig openlijk te rechtvaardigen; men kan vooraf het Volk ondertasten, en dan fchiet altoos de vlugt, als het laatfte hulpmiddel over. sosthenes. Dit is de beste raad, en indien deeze uwe Vrienden gtneegen zijn, mij de behulpzaame hand te bieden, zal ik zelf zien, wat gevoelen het Volk deswegens koestert. a m p h a r e s. Wij hebben onzen Vorst in allen gevaaren getrouw vergezeld; in deeze oogenblikken zullen wij C 4 hsai  ( 40) hem niet verlaaten. Zeg flegts wat ons te doe-ri ftaat! a o i & Mijne Vrienden! hier aan ken ik u. sosthenes. Gaat met mij! wij zullen ten fpoedigften wederkeeren. VIJFDE TONEEL, agis, claudia, eunice. e u n i c e. Verwagtgij iets goeds, Agis! van dit onderzoek? agis, Indien de Spamanen niet geheel ontaart zijn van die-deugden, welken hen fteeds van andere Volkeren onderfeheidden, indien zij niet alle bezeffen van genooten weldaaden verlooren hebben en alle fchaamte over de grootfte ondankbaarheid hebben afgelegd, * dan zullen zij mij voor 't minst geen gehoor yoor eenige weinige oogenblikken ontzeggen. claudia, E-n weinige oogenblikken zijn genoeg, om u, te rechtvaardigen, AGIS,  C 41 ) "AGIS. Ik behoef mijne daadcn hen flegts te erinneren, en mijne bedoelingen uit mijne opofferingen te bewijzen. e u n 1 c e. Ik hoop, Agis! dat uwe Deugd mag zegerraalen, en ik geloof dat zij in alle andere Gevallen zeegepraaien zou; —— maar nu, nu vrees ikl AGIS. En m'aarom, mijn Waardfte? • e u n 1 c e. Immers kent gij Leonidas? Deeze zo listige Vijand van den vrijen Burgerftaat.als grondige kenner van het menschlijk hart, heeft zijne maatregelen tot uwen val maar al te zeker genomen. Hij bezeft te wel, wat zijn lot zal weezen, wanneer gij over die harten triumfeert, die hij door zijne lasteringen vergiftigd heeft, dan dat hij u hierin niet zou voorkoomen. Mijne vrees is maar al te wel gegrond: Helaas! getrouwe Agis! Gij zult van dit hart g fcheurd worden! Men zal u uit mijne armen rukken, 1—. om u aan de barbaarfte flagting over te leeveren. ——~» AGIS. Gij fielt u het ergftevoor, Euniee! e u n 1 c e, Gij kunt het u niet te erg verbeelden! —1— Doorloop de Gefehiedboeken der Volkeren, en zie, of C 5 nicj  C 42 > niet altoos de uitfteekendfte Deugd de verbitterdfte Vijanden had. — De Regeerders der Stervelingen hébben een geheel ander beiang; volgen geheel andere regels, dan de Deugd hen voorfchrijft. — Immers leert zij niet, zig ten kosten van het algemeen te verrijken, den Burger uittemergelen, om des te zekerder te kunnen heerfchen, met veragting nedertezien op zijne Natuurgenooten, dezelven in het ftof te vertrappen, en aan alles den adem te ontwringen wat niet fidderende bukken wil ? Leonidas is de tegenöverftelling van Agis! Gij behoud, en hij verderft: en deeze zugt is u beiden zo diep ingefchapen, dat gij ze niet dan met den dood kunt afleggen. ■ Hij of Gij moet vallen! —— en helaas! Agis! * • ■ de Goden zullen de verdrukking der Deugd dulden, want zij fchijnen alle magt in de handen der Boozen gefield te hebben. < Geheel Sparta is «W Vijand! AGIS. Houd moed! Euniee! de Goden handelen niet onrechtvaardig. SBNICE, Is Leonidas niet ten troon geklommen? agis. Weet gij welke oogmerken de Opperbeftuuring daar mede voor heeft? ■ Kunnen wij, kortziende Stervelingen, de Geheimen deS Hemels doorgronden ? Moogen wij zijne fchikkingen bedillen, —1 zijn •Wil wraaken, zonder ftraf baar te warden? En,Eu- ni-  (43) tiiee! indien hunne Befchikking mij dên Marteldood toebereid! ■ indien ik door de handen van hen moet omkomen, welker boeijen ik poogde te verbreeken i — welaan! — Ik zal het mij getroosten! ——— E u n i c fi. Agis! agis. Waarom dringt uw oog in mijn hart? Waarom wilt gij mijne zwakheid befpieden? Mijne Liefde, Euniee! wil mijnen moed doen ilruikelen. — Ach! heb medelijden met uwen Held! Kan hij niet glorierijk voor u leeven, belet dan niet dat hij glorierijk ftewe! Ik lijde reeds ondraaglijk! al de folteringen mijner beulen zijn niets, in vergelijking mijner wanhoopige Liefde. e V n ï c e. 8! Dat ik mijne vrees kon doen zwijgen! maar neen! deeze verheft haare item, en verbant alle l100p. - Agis! ik leef alleen voor u ! De dood heft de hand tegen u op en mikt op uw hart.—|— Wat ftaat mij te doen? —-—• Waarom ben ik niet groot genoeg, om insgelijks de woede van Sparta te verdienen? — c l A u d IA. Zoudgij, Euniee! de Offers dan willen vermenigvuldigen? e u n i c e. Vraag niet, Claudia, wat ik wil, maar wat fa kan; — Agis zal fterven, en ik ■ ■■■ Hemel;  C 44 ) mei ! neen! ik overleef u niet langer, dan tot ik u gewrooken zal hebben. agis. Welk een wanhoopig befluit, Euniee! hoe zult gij mij wreeken, als het mij onmooglijk is mij te redden ? e 0 n i c e. Mijne poogingen ten minden, —— agis. Waarom word gij mijn Beul? Euniee! Gij voorfpelt mij uw dood. Gij martelt mij in voorraad, meer dan geheel Sparta immer in daat is te doen. claudia. Maar waartoe deeze uïterften verwagt? ïk heb hoop dat Agis, zig voor het Volk verdeedigende, zijne Vijanden befchaamd zal agtcrwaards zien deinzen. e u n i c e. Die hoop, agis. Hoe! — Sosthenes! — dus fpoedig weder hier? ZESDE TONEEL. agis, claudia, eunice, sosthenes. sosthenes. Gij zijt verlooren, mijn Vorst!  C45) E U N I C É. ö Hemel! AGIS. Waarom, Sosthenes ? SOSTHENES. Naaüwlijks kwam ik met uwe Vrienden buiten, of eèn drom van vloekende Spartaanen, omringelde ons. Een woest getier verhief zig aan alle kanten. De menigte ftak de dreigende vuisten op en fchreeuw- den als uit eenen mond: Waar is hij? Waar is de Verleider, de Bederver van Sparta? Men brenge hem te voorfchijn, op dat wij hem van eenfcheuren! E u N i c E. Zie daar mijn voorgevoel! 1 Goden! * SOSTHENES. Ik vond het ongeraaden, om van eene verdeedf» ging voor dit dolle Volk te reppen, dat het bruifchende fehuim op de donderende lippen Hond, en uit welks wild oog de ganfche Hel mij aanblikfemde. > Ook werd mij in't oor geluisterd, datdefnoo- de Leonidas, vreezende , dat gij u voor 't Volk zoud willen verantwoorden, en wel te gemoet ziende, dat hier door zijn kroon gevaar liep, het Volk had weeten inteboezemen, dat men u geeneverdeediging zou vergunnen, als zulks onwaardig! CLAUDIA. Barbaar 1 SOS-  t 4<* ) sosthenes. Ik keer derhalven daadlijk te rug, om u hier van bcrigt te geeven, en ware het mooglijk uw leeven te redden. agis. Is de fnoodheid dan zo hoog geklommen, dat zij der vertrapte Onfchuld haare verdeediging ontzegd? e u n i c e. En verwagt ge iets anders, daar de Tijrannij den Sehepter zwaait?—— Verdeedig u en de Dwingeland valt. sosthenes. Red uw leeven, Vorst ( het Volk is uitgelaaten en dreigt op dit Paleis aantevallen, indien men u niet fpoedig overleevere. A e i s. Eischt het mijn dood? • ' kom laaien wij de Qndankbaaren voldoen en ze daardoor ftraffen ! e u n i c e. - Ag's! ——\ Vergeet ge uwe Euniee? Wilt gij derven, en aanfchouwt ge mij? Heeft een oproerig Graauw dan meerder recht op u dan ik ? —• agis. Ach! — Euniee! — Mijne eer,—= • E t) -n i C E.; Mijne Liefde, —> AGIS. ■ & u 4  C47) AGIS Verbied mij te vlugten. — e u n i c b. Zal mij aan uwe zijde doen omkomen. agis. Misgunt mij den dood niet! ■ vertoef! e u n i c e. Dwing mij het leeven niet op! —blijf! agis. Moet de woede mij dan hier voor uwe oogen flagten ? e u n i c e. Vlugt, Agis! vlugt en behoud u zelve en mij. knielende. Agis! — waarom fmeek iku ? — Agis! agis. Rijs! — Goden! — om welke misdaad overkom? mij dit alles? — Dan, — gij bemint de Deugd. —« Dit is mij genoeg. — Volvoert uw befluit. — sosthenes. De Tempel van Minerva is een veilige fchijilplaats. — De wenk der Goden roept u dcrwaards.—■< Kom! —« agis.  C48) agis. Welaan! tegen e u n i c e. Om uwen wil, Euniee! word ik lafhartig. tegen sosthenes. Geleid mij derwaards. E a N t C E. Vaarwel! mijn Waardfte! agis. Als ik er veilig ben verwagt ik er u. e u n i c e. Hemelfche Magten! Leert mij op u te ver¬ trouwen, door Agis te beveiligen. ZEVENDE TONEEL. claudia, eunice. e u n i c e. Claudia! — welk een duister floers bedekt mijn gezigt. — Gaat de Zon fchuii? — word het nagt? claudia. Het is dag, Euniee! — eu n f c e. Maar voor ors niet meer! — Zie mij eens aan, ongelukkige Moeder! detraanen, die langs mijne Wan-1 gen druppen, — zijn ze geen bloed? — c l a tf-  (49) c l a u d i a. Helaas! —— Euniee! uwe verbijstering, .... e u n i c E. Verbijstering? neen! geheel opgehelderd van Kiel, om het tockomftige noodlot te aanfehouwen. ■—— Zie die doodlluipen, die ijslijke trekkingen der ftervende Lcdemaaten, het verdraai jen der uitgeblusehte oogen! Sidderende hand, die den ftrop toewringt, •— voltooi uw heldenftuk en Wurg ook mij! claudia. Zij dwaalt geheel van 't fpoor! — Kom, Eum% ce! Gij hebt rust noodig. e u n I c e. Rust?—Ja! — maar is die in Sparta te vindend .— kom, Claudia! kom! ik weet waarde rust is! —« weet gij het niet ? —— ze is aan de zijde van Agis in het graf! Einde van het tweede Bedrijf, D DERj  C5o ) DERDE B E D R Tj F. EERSTE TONEEL. DEMOCHARES, AMPHARÈS, T H IJ C H I C U Sg' E P A P II R A S. A M P H A R E S. iVïaar de Vriendfchap, .... DEMOCHARES. Wat Vriendfchap! het eigenbelang, het zelf¬ behoud! dit zijn de drijfveeren onzer handelingen.— Agis verfchuilt zig in deezen Tempel tegen de rechtvaardige vervolgingen van een geheel Volk. Hij poogt de billijke ftraf te ontwijken, die zijne euveldaaden verdient hebben. — AMPHARÈS. Gij vernedert ons, Mijn Heer! of gij poogt, ons te bedriegen. DEMOCHARES. Hoe dat? — AMPHARÈS. Wij kennis Agis, en wij weeten, dat hij geene eu\-eldaaden heeft, die de geringde ftraf waardig zijn, —> integendeel, Hij verdient belooning. • - - fj T H IJ-  C5t ) thtjciiicus, legen demochares, Dat men zulks het Gemeen wijs maake! Dit laat zig gemaklijk door opgeworpen gezag blinddoeken, en is altoos gereed, om den wrok der Tijrannen op de besre Vaderlanders te wreeken. Maar wij, wij zijn getuigen van de edele bedrijven van den grootmoedigen Agis! Loutere Vaderlandliefde bezielt hem, en geen eene ftap, in't veld of op den troon , of zij Was een weldaad voor het ondankbaare Sparta. demochares. Dit was de groote list, de doorfleepen Staatkunde vsn Agis, dat hij zijne heillooze oogmerken indiervoegen wist te verbergen ofte bemantelen, dat niemand, zelf die geenen niet, welken hem geftadig op zijde waren, hem doorgronden oï* verdenken konden. —— Dan, van agteren is het gebleeken, wie hij in de daad was. Sparta heeft haare vooroordeelen, ten zijnen opzigte, afgelegd; het is door de waarheid verlicht en door onpartijdigheid gedreeven geworden, om hem te befchouwen voor een Bedrieger, cn als zodanig een te behandelen. ampharès. Maar waar zijn de bewijzen? demochares. Leonidas beeft die aangeweezen in het tijranniscfi gedrag van den heerschzugtigen Agezilaus, die enkel ten werktuig van den loozen Agis verftrekte. D 1 SPA-  C 5*) s p a p h r a s. Maar zijn die bewijzen aanneemlijk? DEMOCHARES.' Geheel Sparta heeft ze naauwkeurig gewoogen en goed bevonden? epaphras. Maar toen Leonidas die bewijzen aanvoerde, zat hij toen niet reeds op den troon. DEMOCHARES. Hij zat er zekerlijk op. t h ij' chic tf S. En het Volk, of liever de Vleijers, die voor zijne voeten kroopen, onderzogten die de waardij deczer Vorstlijke bewijzen? DEMOCHARES. Ik moet uwe trouw voor Agis prijzen: deeze is waarlijk groot en verdient eene betere belooning,dan den Kerker of het Schavot, waarheen uwe bevooroordeelde aankleeving u zekerlijk geleiden zal. AMPHARÈS. De Kerker of het Schavot? DEMOCHARES. Een van beiden word ongetwijfTeld uw lot, bijaldien gij langer de Befchermer van den fchuldigen Agis verkiest te blijveu. r h ij«  (53) T H !J C H r C ü S. IsMinerva's Tempel geen veilige Schuilplaats? DEMOCHARES. Zij is het, Ja! maar met de toeftemming des. Volks. T H IJ C H i C O S. Het Volk gebied dan over de Goden ? DEMOCHARES. Indien ik u onder het Gjmeen rangfehikte, zou ik op een geheel anderen toon moeten fprceken , maar nu zeg ik u, dat de Goden om het Volk zijn, endat de Staatkunde den Godsdienst bezigt ten nutte van het algemeen. Ingevolge deczen Grondregel. zal Agis hierniet lange veilig weezen ; want de troon kan nooit dulden, dat de tempel ten bergplaats voor zijne gedugtfte Vijanden zou ftrekken. Wanneer de Vorst fpreekt, zwijgen de Goden; en de Goden fpreeken, wanneer de Vorst geen kans ziet om gehoord te worden. AMPHARÈS. Tegen deeze Staatkunde zijn wij nietopgewasfehen* DEMOCHARES. Dus befpeurt gij, dat het een zinnelooze of Dweeper moet zijn, die zig tegen een Vorst verzet, die alle magt in handen, en de Godsdienst en het Volk in zijn voordeel heeft. d 3 è v a-  C 54 j E P A P H R A S. De eerlijke Man nochthans, —— DEMOCHARES. De eerlijke Man is het belachlijkfte en ellendigfte Weczen op den ganfchen Aardbodem. Zulk een is geheel uit de Mode geraakt. Die het zijn wil, heeft zekerlijk trek tot het Martelaarfchap. Wie, die verHand bezit, zou de lust bekruipen, om de eerlijkheid onder een hoop Schurken intevoeren? —— en ïvaaruit beftaat de Waercld anders? THIJCHICUS. De Hoven! meent gij. DEMOCHARES. Dochlaaten wij niet langer hier over twisten, * Zegt mij rond uit: Wilt gij Agis in de maft van Leonidas leveren? — Gij hebt er de fchoonfte gelecgenheid toe, vermits hij alle vertrouwen in u (lelt. EPAPHRAS. Juist dit doet ons aar/elen. DEMOCHARES. Zijt ge dan nog niet wijzer? — Agis zal zonder u in onze handen vallen, en wat zal er dan van u worden? <— Verbeeld u flegts de rampen, die als dan op u wagten: deeze zijn onoverzienlijk. AMPHARÈS. Maar van Agis verwagten wij ons geluk. Zonder ton zijn wij arm! ATi • THIJ-  C SS ) thijchicus. Al ons vermoogon berust onder hem. e p a p h r a s. En aan de Hoven zijn de armen even gelijk de eerlijken. demochares. Ontbreekt het daaraan, mijne Vrienden! — ö! Stelt u dan gerust! — hoort — maar, gindsch komt Agis. Hij moet niet zien, dat wij in onderhandeling zijn. Volgt mij! In dit vertrek zijn we veilig. akpiiares tegen thijchicus en epaphras. Als hij toch vallen moet, dan zegt het niets, of het door ons, of door anderen gefchied, en dan kunnen wij er ten minden het voordeel van hebben. TWEEDE TONEEL. agis, alleen. Snoode ondankbaarheid, kon ik mij verbeelden, dat gij u tot zo verre immer zoud hebben kunnen uitftrekken! Wat heb ik de Spartaanen anders beweczen dan Weldaaden ? Is hunne Vrijheid, hun Welvaart niet deeds de grondtlag van alle mijne poogingen geweest? En wanneer ik mijn oogmerken had moogen bereiken, zou er dan wel een gelukkiger Volk dan zij op den Aarbodem een bedaan vinden ? — Ik ben toegejuicht door een ganfche Maatfchappij, die mijne daaden zag, beproefde en wie niets belettede, om er vrijmoedig over te oordeelcn; »•■■ ■ ik ga D 4 voort  (56) Voort om deeze toejuiching mij verder waardig te maaken ; een Booswigt, een Tijran verheft den kop; befehuldigd mij, en fchoon alles wat hij zegt, handtastlijke leugens zijn, geeft men hem geloof, en zie daar, mij door gans.ch Sparta vervloekt en vervolgt. Boos Menschdom! in welk een verkeerd licht heb ik u ftceds befchouwd! > Wat moet men u doen, om uwen dank te verdienen, als gij hem, die u gelukkig poogt te maaken, met vereende kragtén, opfpeurt, om hem uit uw midden te verdelgen? Maar, ach.' het zijn uwe Grooten, het zijn uwe voornaamften, die u aanhitfen, om u zelve den'boezem opentwijten, — om uzelve inden afgrond teftorten, die hunne Glorie en Goudzugt voor u gedolven hebben! Gij, Hemel! die alle deeze woelingen befehouwt! Gij rechtvaardige Beöordeelaar en Belooner onzer bedrijven! Gij hebt zekerlijk geen welgevallen in deeze Verkeerdheedci:! —- Gij duldt ze echter, en hebt er reden voor! Ik doorzie uw Plan niet, maar daar het uw Plan is, opperde Wijsheid, is het mijn pligt om hqt te eerbiedigen. Euniee komt. ö Liefde! moest gij mijn lijden vermenigvuldigen? —— DERDE TONEEL» AGIS, EUNICE. E U N I C E. . Gij ademt dan nog, Agis ? —— Ik mag u dan nog op mijn hart drukken.?- U nog den mijnen hee- ■ ■ ten?  (57 ) len 5 Of is dit mijn laatst Vaarwel? -■ Gij weent.' a c i Ê. Bcminlijke Euniee.' de gunst der Goden bezorgen mij hier in hunnen tempel een veilige fchuilplaats; zij leveren mij uin mijne armen.' maar, ach!—> zulk een fchuilplaats noodig te hebben! dit dit perst mij mijne traanen af! En u, — hier tc aanfehouwen, bij een Vlugteling, bij een Gehaatte van Sparta! Welk ecnö vernedering voor u,wier Liefde ik op den troon dagt te beann\ oorden! e u n i c e. Agis! nimmer heb ik den Vorst in u bemind: nooit heelt uwe uitwendige grootheid mij verleid. Ifc eerbiedigde en bewonderde in u den edelen Mensen, en deczen blijf ik bewonderen en eerbiedigen tot op het Schavot. Ik bemin u, Agis! — u, die in alle omltandigheeden onveranderlijk dezelfde blijft; — en het zij gij den Schepter zwaait of den Bedelftaf behoeft, — het hart van Euniee is geheel voor ui Och! mogt ik flegts verzekerd zijn van u mijne trouw tc kunnen betoonen, al ware 't in de barfte wüdexnisfen! agis. Acht gij mij dan hier niet veilig ? e u n i c e. Wat is er veilig in den omtrek van een Tijran? agis. De Tempel der Goden! D S . s v-  ( 58* E U N I C E, De Goden zelf zijn er niet veilig! — helaas.' beleedigt de Heerschzugt en het Onrecht hen niet dag aan dag? Vertrapt men hunne wetten, befpot men hunne bevelen niet? vloekt en tergt men hen niet irf 't aangezigt? En zullen zij, die zig ftoutlijk aan de Goden vergrijpen, hunne Tempels ontzien? — Agis! Gij Haat de Dwingelandij in den weg! • Haare zekerheid is alleen In uw dood te vinden. AGIS. Gij vreest teveel, mijn Waardfte! Ik weet dat de Godsdienst het fpel der Vorften is, waarmede zij altoos winnen: maar ik weet teffens, dat zij het Volk te ontzien hebben, dat nooit fterker belecdigt, en nimmer in een gedugter Vijand herfchapen word, dan wanneer men deszelfs Heiligdommen ontècrt en aantast. Leonidas is grijs geworden in die vervloekte Staatkunde, die voor de Stervelingen Goden formeert en voor haar eigen Poppen ncderknielt: Hij kent het zwak van hen, door wier bijgeloof en woestheid hij zijne grootfte werkingen verrigten moet; en dit zwak zal hij blijven ontzien, zo lang hij zijn eigenbelang verftaat. Hij zal dus het Recht van Minerva's Tempel niet fchen >jn, en gij kunt gerust zijn op mijne veiligheid in denzelven. E U N I C E. Maar zal het hem aan listen ontbreeken, om u in zijne magt te krijgen? AGIS.  C 59 ) agis. Wij zullen er waakzaamheid en voorzigtlghéld tegen zetten. Mijne drie Vrienden Amphares, Thijchicus en Epaphras zulien mij beftendig vergezellen. Ik durf mij op hunne getrouwheid verhaten. ■ ■ Ikverwagthen zo daadlijk hier. En, Euniee! behalven alle deeze menschlijke Voorzorgen, leefc cr nog een andere Hulp! een Hulp, waarvan de Onfchuld en Rechtvaardigheid zig altoos verzekerd kunnen houden! ééne -\venk van die al* magtigc Hulp, en mijne Haaters zijn vernield! e u n i c e. Maar verfchoon mij, Agis! deeze drie Vrienden, —— ik heb hun gelaat in opmerking genoomen. — agis. En, .... e u n i c e. Ik hebergeene beftendige vriendfchap in kunnen ontdekken. De vrees is er over verfprcid! Zij volgenu, 't is waar, doch bij de eerfte geleegenheid.... agis. Is dan alles bij u verdagt, Euniee ? e u n i c e. Maar al te veel, zedert ik gezien heb, dat een opheel Volk in ftaat is om uwen ondergang tc bceeren. agis. Verdenk echter de Vriendfchap niet, die mij proeven van getrouwheid geeft! ■ e u-  f, U n I C e. Houd echtereen waakzaam oog op hun gedrag! —* men zou, .... VIERDE TONEEL. AGIS, EUNlCE, CLAUDIA. CLAUDIA. De Goden verfchalfen u dan veiligheid, mijn Zoon ? agis. Gij ziet het, Moeder! en uit dit gelukkig begin, mogen wij ons verder heil verhoopen. CLAUDIA. Ik geef dén moed niet verlooren, Agis! De Hemel is met ons. Het Volk kan niet fteeds in deeze verblinde dolheid voorthollen! het zal eenmaal tot (laan komen en uwe onfchuld de verdiende hulde bewijzen, e u n i c e. Genoeglijke droom! CLAUDIA. Ik geloof er reeds een fehaduuw van befpeurd te hebben. In het herwaards komen zag ik het gelaat van eenigen mcrklijk betrokken. Anderen feheenen mij met medelijden te befchouwen, en over 't algemeen was de woede vrij ilaauwer. e u n i c e. Een korte tusfehenpoozing van rust, om nieuwe kragten tc vergaderen, en dan heviger dan ooit voort te hollen, CIA tr-  (6i ) claudia. Of het voorteken van een bedaardheid, die gefchikt is, om te redcnceren. Het Volk kan dus niet blijven voortgaan, e u n i c e. Indien het aan zig zelve werd overgelaaten, geloof ik zulks ook, maar nu het geduurige Opftookers heeft, zal het van erger tot erger voortvaaren. agis. Wij moeten het afwagtcn. —— Doch, ziet daar, mijne Vrienden! VIJFDE TONEEL. agis, claudia, eunice, ampharès, thijchicus, epaphras. ampharès. Mijn Vorst! welk een geluk voor ons, om in dit gevaar u de bewijzen onzer getrouwheid te moogen geeven. agis. Ik heb nimmer aan uwe getrouwheid getwijffeld, mijne Vrienden! Steeds heb ik uwe Vriend¬ fchap befpeurd, en ze van die waardij bevonden , dat ik er mij, in de grootfte tegenfpoed, gerustlijk op verlaaten durf. ampharès. 't Was onze pligt, Vorst! uwe weldaden Waren te groot om ze niet fteeds voor oogen te hebben. agis.  CC2) a * g i s. ■ r Het waran dc gevolgen uwer verdienden. Maar ,l mijne Vrienden! ben ik hier in deezen .Tempel volkomen veilig? a m p h a r e s. Ja! Vorst! ■ Niemand zal u op deeze plaats deeren. Dit is een Heiligdom , niet flegrs in de oogen van net woedende Graauw, maar ook in die van den Tijran. Gij kunt u hier verfchuilen zo lang gij begeert, en zult er alles tot uw onderhoud vinden. t h ij c h i c u s. Terwij! gij over onze perzoonen naar uw welgevallen kunt beveclen. agis. Dus ziet gij, Euniee! dat ik niets te vreezen hebbe-» /. m phares. - Wij hebben te veel belang bij het leeven van onzen duurbaaren Weldocnder, dan dat wij het niet met de j;rootfte zorgvuldigheid bewaaken zouden. Wij (tellen onzeleevens voor het zijne te pande. t n ij c h i c u s. Wij zullen hem behouden, of met hem omkomen! Zijn lot zal het onze zijn. e p a p h r a s. Dit zweeren wij voor he-t oog de/allesbefchouwende Goden! agis.  C63 )' agis. Houdt op, mijne Vrienden! — Uwe harten zijn Waarborgen genoeg. Uwe eeden zijn overtollig. ampharès. In een zaak van zo veel aanbelang kunt gij gcene verzekeringen te veel hebben, en om alles te geeven, wat in deezen te geeven zij, welaan , Vorst! vergezel ons voor een oogenblik, wij zullen u alles zelf laaten zien. agis. Maar! ampharès. Weiger ons dit niet! ——- op dat Euniee ook gerust zij! —— e u n i c e. Zalt gij fpoedig wederkeeren, Agis? agis. Op 't oogenbiik. e u n i c e. Vertoef toch niet lang! —— hem met ontroering naarziende. . 't Is of hij voor eeuwig van mij afgefcheurd word. ZESDE TONEEL. claudia, eunice. c l a u dia. Kunt ge nog uwe ongerustheid niet afleggen, Euniee? .. i Gij ziet immers welke Voorzorgen er tot  tot zijn behoud worden aangewend? ———. Kan men meer doen? E O WI Cl. Ach! Claudia.' mijn boezem word tot één genee- pen. Het klamme doodzweet breekt mij uit! . "Vreeslijk oogenblik! Agis! waarzijtgij? zij werpt zig in een fioel. Waar gaat gij, Agis? Gij hebt mij geen vaarwel, geen eeuwig vaarwel gekuscht! . Goden! befchermhem! • > claudia. Waartoe deeze nuttelooze ontroering? -—— £Ll. nice! Agis is behouden. Stel u gerust! e u n i c e. Mij gerust (tellen?— Hemel.' i— Hij gaat ter dood» claudia. Op 't oogenblik is hij weder hier. e u n i c e. Is de eeuwigheid een oogenblik? —— Agis.' — Gij gaat heen, zonder affchcid! — Wreed leeven .' —'■—. waarom eindigt gij niet methet zijne? Houd op met kloppen, mijn verliefd hart, want Agis , ■ . is niet meer! claudia. Spoorlooze verbeelding! Agis is in de hoede der «ilesvermoogende Goden en der eeuwig ge: i' trou»  I C£5) ïrouvre Vriendfchap! Ach! mijne Euniee! kwel, pijnig u zelve toch niet! e u n i c E. tlaudia! wat betrekking hebt gij op Agis? claudia. Hij is mijn Zoon! £ u n i c e. Dit zegt niets! —— Hij is mijn Minnaar! ——*»' Jchie/ijk. Hemel! Claudia! Zie! Zie! hij word de prooi zijner Vijanden! Vergramde Goden, die de Onfchuld verdelgt, fpaar mij niet, zo gij geen Zelfmoord begeert! C l a ü d i a. Vrees niets, Euniee ! Agis is veilig, e u n i c e. Weet gij het zeker, Claudia! claudia. Zie daar Sosthenes! Hij komt het mooglijk bevestigen. ZEVENDE TONEEL. claudia, eunice, sosthenes» e u n i c E, Is mijn Agis veilig?  sosthenes. Hij word het hoe langs hoe meer, getrouwe Euniee! Het Volk komt allengskens tot bedaaren. Men noemt Agis openlijk zonder dat men hem hoort vloeken. Hier en daar hoort men hem zelf ontfchuldigen. Wanneer wij nog een weinig geduld hebben, twijffel ik niet, of men zal hem toeftaan zig voor ,'t Volk te verdeeaigen. e u n i c e. 6 Gij vertroost mij, Sosthenes! —— Ja! zo hij zig Verdcedigcn mag! —— dan! —— maar Leonidas s ■ Ach! sosthenes. Deeze vermag niets tegen het Volk! Eischt het zijne verdeediging, dan kan de Tijran het nietkeeren. e u n i c e. Ach! wat vermag een Tijran niet! sosthenes. Hij is een Tijran bij bedrog en niet door overmagt. Hij hangt volftrekt van het Volk af. claudia. Dus is het onze zaak het Volk te gewinnen; sosthenes. Hier toe word door onze Vrienden gecne moeite gefpaard. Deeze vermengen zig onder den vvoesten hoop, en brengen denzelven allengskens tot bedaaren. s u-  (67) euniee. Zouden de Goden ons zo veel gunstbewijzen, — en den onfchuldigcn Agis behoeden? claudia. Verdenk nimmer de goedheid of de rechtvaardigheid der Goden: deeze waaken onophoudlijk voor de vervolgde Onfchuld. e u n i c e. Ik hoor gerugt. — Is het Agis, die wederkeert? — Goden; — sosthene s. Wat is dit? — Demochares? A G T S T E TONEEL. c.i+a.1 dia, e u ni c e , sosthenes, demochares. demochares. En gij, Sosthenes! Gij hier? sosthenes. Verwondert het u, mij bij de verdrukte Onfchuld te -■inden ? demochares. Gij haalt u een verdenking op den hals, die ligt doodlijk voor u worden kon! sosthenes. Ik hoor welk een Heer gij dient! > maar, Demochares! dient Gij Leonidas, «*> ' ■ ik dien de E a Ge-  C 68 ) Goden. —— Ga in uw Mnneaifte, en zeg mij, wie er meer te vrcezen hebbe, gij of ik? demochares. Gij fpreekt uit de hoogte. — Doch, laat het Lot van Agis u ten Leerbeeld ftrekken. sosthenes. Agis is in de befcherming der Goden J demochares. Gij vergist u. sosthenes. Hoe? demochares. Hij is in de magt van Leonidas! sosthenes. Wilt gij ons een nutteloozen fchrik op het lijf jaagen? — Hij heeft zijntoevlugt tot deezen Tempel genomen, die denvervolgden ten veiligen Schuilplaats verfhekt. demochares. Ik heb u de waarheid gezegd. Agis wagt züjn verdiende ftraf in den kerker van Leonidas; e u n i c e. ö Hemel! SOSTHENES. Hij was zo daadlijk nog hier. democh ares. Ik weet het. s o s ï h- e n e s, Hoe kan hij dan d e*  C<*9) demochares. Amphares en zijne twee andere Vrienden, hunne vërpligting indagtig, hebben hem van hier gelokt. Even buiten den Tempel gekomen zijnde, werwaards de ligtgeloovigheid van Agis zig vervoeren liet, greep Amphares hem bij de borst en riep hem toe: Gij zijt mijn Gevangen.' Ga en verdecdig u voor de Op- zienders der Stad! Agis verweerde zig, doelt Thijchicus en Epaphras toefehietende, floepten zij hem met veréénde kragten naar 't Gevangenhuis. Euniee geeft een luide gil en bezwijkt in de armen van Claudia. — Claud;a onderfteunt haar met moeite en valt zagtkens met haar neder. Sosthenes ftaat ft om van aandoening, verontwaardiging en ivoede. demochares, glimlachende. D'.t is de befeherming der Goden! — Blijf uwen Vriend getrouw! — Ga! houd hem gezelfchap in den Kerker! — 't Is uw amt, u bij de verdrukte Onfchuld te laaten vinden. sosthenes. Vervloekte! — Ontzie dit Heiligdom! —» mijn woede,... demochares. Is aan de woede der Goden gelijk. E 3 NE-  C 70 ) NEGENDE TONEEL. claudia en eunice bezweeken, sosthenes. sosthenes. Immers ben ik op aarde? — Ik waak ? —- Is het een benaauwde Droom ? — neen, mijne verbeelding kan zulk eene helfche trouwloosheid nietfchetfen. — 't Is maar al te waar! — Agis is verraaden '. — verraadcn door zijne Vrienden! — Wat zeg ik, zijne Vrienden? 6 Neen! — het waren de Vrienden van Leonidas, door deezen alleen kon dien gruuwel gepleegd worden. Leonidas! tot nog toe heb ik den naam van uw Vriend gedragen, — maar in de tegenwoordigheid der Goden, verzaak ik dien Naam! Hij kan met de Deugd niet beftaan! — Ik ben uw Vijand, — en ik zal niet rusten voordat ik de ge(bhonden rechten van het Menschdom op u gewrooken zal hebben. Claudia en Eunice befchouwende. Ongelukkige Moeder! i rampzalige Minnaa- res'. 6 Mogt gij voor eeuwig in deeze uwe verdoovendc onmagt blijven! Ach! opent de oogen niet, Want elke lichtftraal is een bliklemfchigt geworden, die uwe harten verteert. ■— Uw Agis! —- Wreekende Rechtvaardigheid! Zie neder! —. dit zijn de eerfte Offers dertijrannij! — Ontbrand uwe grimmigheid niet?— ö! Zo uwe wraak vertoeft, vernietig dan mijn beftaan, rp dat er geen bezef in mij overblijve, dat gij een aanweezen hebt. Einde van het derde Bedrijf. VIER-  ( 7i ) VIERDE B E D RIJ F. EERSTE TONEEL. LEONIDAS, DEMOCHARES. DEMOCHARES. O ij ziet u dus in eens van alle gevaar ontheven. Eene ftap blijft u nu nog overig te doen. LEONIDAS. En welke is die? DEMOCHARES. Agis het leeven tc beneemen.. LEONIDAS. Maar een Gevangenis, .... DEMOCHARES. Niets dan zijn dood beveiligt uw troon. Gij moet voleinden gelijk gij begonnen hebt. De woede des Volks, met zo veel kunst en moeite, tot de begeerde hoogte gebragt, begint merk lijk te verflaauwcu. Wanneer Agis in 't leeven blijft zal men telkens-aan hem gedenken; hem veröntfehuldigen; hem beklaagen en cindlijk met nog meer ijver ter zijner redding fnellen, dan men gepoogd heeft hem te verderven. De vooröordeelen en misleiding kunnen wel voor eerj tijd, maar niet voor altoos gevoed en onderhouden E 4 wor-  worden. Mooglijk gevoelt gij een huivering .wanneer, gij de Deugden van Agis u erinnert: doch behalven dat dergelijk een befcl-roomdheid wel rrjenschlijk maar niet Vorstlijk zij, is zijn dood een opoffering aan den troon, die alles duldt, alles toegeeft en alles vrijfpreckt, wat haar bevestigen kan. Een Vorst, die zijn Gezag handhaaft heeft niets te ontzien, hij pleegt nooit onrecht. LEONIDAS1. Uwe wijze Staatkunde hervormt mij in een Vorst, maar moest zij mij niet eerst geleerd hebben, de menschlijkheid uit te fchudden ? DEMOCHARES. Ik benbefchroomd u verder van mijn raad te dieeen. LEONIDAS. Geef ik u daartoe reden, Demochares? DEMOCHARES. Beurtlings komt de Vorst endeMensch bij u boven; wanneer de laatfte de overhand verkrijgt, dan gaat de eerfte volftrekt verlooren! en wat is dan mijne verwagting? Geloof mij, de Menseh voegt op ■den troon niet; hij kan er niet op blijven. Gij wilt Vorst zijn, en begeert van mij daartoe de middelen te weeten. Ik wijs zeu; bedien eru derhalven van, en aarzel niet langer. Er is geen midden. Ik herhaal't; de Vorst behoeft, kan, noch moet geen mensen zijn; LEO-  C 73 ) . LEONIDAS. Zo dat Agis DEMOCHARES. Sterven moet! Raadpleeg nu verder met uwe billijke wraakzugt, indien mijne eerfte drangredenen niet fterk genoeg zijn. LEONIDAS. Ik moet u gelijk geeven, Demochares! ■■ Hij zal fterven! maar zijne Rechters, .... DEMOCHARES. Wel nu, Vorst! zijne Rechters ? ——— LEONIDAS. Zullen deezen?,.. DEMOCHARES. De lippen van Hem weezen, die hier den Sehepter zwaait. Zouden zij anders durven denken, willen of fpreeken dan Gij? De Koning! de Koning! is hun woord Zij kruipen voor uwe voeten, en wanneer gij den voet opligt krommen zij hunnen nek. 1 Gij kunt hen beveelen de Goden te beftormen en ftraks vloeken en brullen zij op hunne Zandhoopen. — Zij kennen gcenen anderen God dan u! — Maar heb ik noodig u uw vermoogen te lecren kennen? ■ Zijt Gij te vergeefsch oud geworden, Vorst? LEONIDAS. Mijne Grijsheid ontvangt lesfen, daar mijne jeugd voor fidderde! E 5 DE-  C 74 3 DEMOCHARES. Door die fiddering ontglipte u de kroon. Mijn raad volgende, verfiert ze uw graf. Zeg tegen die Rechters : „ dat is recht, en dat niet! die is fchuldig en dien moet gij ftraf&n! Ik begeer het!" meer hebt gij niette doen, en verder is het hun zaak, om aan den Doodflag een zwierigen form van Rechten bytezetten. Zij zijn vindingrijk genoeg om u te behaagen. hem fierk aanziende. Cij zult mijn raad volgen? LEONIDAS. Zekerlijk.' DEMOCHARES. Maar fchoorvoetende! ö Vorst! ontdoen éénmaal van de vooröordeclen der Deugd: of zij zullen u den gewisfen val berokkenen. Wanneer gij duizend onfchuldige leevens noodlg hebt, om uwe flaatzugt te voldoen, offert er dan twaalfhonderd op, ten einde u niet in het volle getal te vergisfen! ——— LEONIDAS. Gij zijt waardig mijn Opvolger te weczen. — Ja! ik begrijp de noodzaaklijkheid van zijn dood, Zu^en de Rechters vergaderen? DEMOCHARES. Zij wagten alleen opu bevel. LEONIDAS, ; • En het Offer ? . - . - DE-  C 75 ) DEMOCHARES. Is bij de hand. LEONlDAS. Geleid de Rechters hier. TWEEDE TONEEL. leonidas, alleen. Wraakzugt! gij zult voldaan worden. <— Hoe moeilijk het mij valle, de ftem van mijn gewisfe te doen zwijgen, uwe ftem is niet te verdooven. Beeft, beeft mijne Vijanden! In Agis zal ik het voorbeeld ftellen! .— die zijne voetftappen durft drukken, zal in zijne ftrafdeelen.— Deeze Troon zal de Waereld overtuigen, dat één enkel Mensch de ganfcheNatuur kan doen fidderen. DERDE TONEEL. LEONIDAS, DEMOCHARES, AMPHARES, THIJCHICUS, EPAPHRAS, PH IJ GELLUS, HERMOGENES, ONESIPHORUS, prisCAM, AQUILAM, EUBULUS, ZOLDAATEN. Leonidas plaatst zig op den troon, met Wagten ter wederzijden, de overige Ephoren «/"Rechters. zetten zig op hunne Zetels naast den troon. LEONIDAS. Ik heb u, Spartaanfche Rechters! heden bij den anderen doen vergaderen, om uw Vonnis te vellen, over  Cr*) overEenen, die filets minder gedaan heeft, dan dit Gemeeriebest op den Oever van deszelfs ondergang te brengen. Gij weet dat Agis, een opgeblnazeri Jongeling, mijne grijsheid poogende te befchaamen, met de verderflijkfte nieuwigheeden te voorfchijn kwam ! — dat hij deezen Staat poogde te hervormen, of liever te misvormen, en zeden en wetten wilde invoeren, welken zo min met het belang van den troon, als met de neigingen der Spartaanen ftrookten. Niemand uwer, of hij weet, dat ik mij fteeds openlijk verzet heb tegen deeze gevaarlijke Onbezonnenheid! Verre de meestcn mijner Onderdaanen hebben mij gehoor gegeeven, en de nieuwe Inftellingen van Agis, met die verachting en verontwaardiging befehouwt welken zij verdienden. Ik kende het menschlijk hart, en rekende het eene barbaarschheid , om de geftrenge Zedenkunde van den 'dweependen Lijkurgus wederom in te voeren, onder een .Volk, dat gewoon was geworden aan de genieting van den Overvloed, die de Goden het daaglijks fchonken, — en dat den naam van Ondankbaarheid zou verdienen, wanneer het, te midden in den Rijkdom, hongerig en arm daarheen leefde. hermogenes, ter zijde. „ Dat is het ware in een Vorst!" leonidas. •» Dergelijk eene tegenwerking verbitterde den eigenzinnigen Agis! Hij begreep, dar hij alleen gelijk kon hebben! —— Tevergecfsch poogde ik hem te bedutX. ■ den,  t?7D den, dat zijne drooge Zedelesfen nooit eenig goed te wege konden brengen da: zij in Sparta eindeloozê twisten zouden veroorzaakcn, zonder immer opge- j \olgd te worden, hoe heilzaam zij dan op zig zelve ook weezen mogten; — want wie zal de keurlijklte lekkernijen uit de hand werpen, om naar een ft.uk droog brood te grijpen ? Wie zal de zagte Donspluimen in den wind llrooijen, om zijne matte leden op een fteen uitteftrekken ? Met een woord, wie zal zijne fchattcn te grabbel fmijten, om arm te worden? hermogenes, ter zijde. „ Die dat leert heeft den dood verdiend! " leonidas, Hoe zeer echter geheel Sparta begreep, dat !k het recht op mijne zijde had, flrekte de zugt tot nieuwigheid zig zo verre uit, dat Agis op nieuw een Aanhang verkreeg, waaronder Lijzander inzonderheid uitmuntede. Veelen werden andermaal met de dolligheid befmet, om met geweld, als 't ware, de naakte en hongerige Wetten van Lijkurgus ingevoerd te krijgen- — Ik noem het Dolligheid, want de meestert deezcr Hervormers naamen hunne befiuiten, terwijl zij, pragtig uitgedosoht, aan de opgehoopte Tafels hunne onverzaadüjke maagen vulde. Agis, zig van deeze dweepende Volksdrift bedienende, liet eene openlijke Volksvergadering beleggen , waarin hij met een wonderen zwier van hersfenfehimmige Vaderlandliefde, een aanfpraak aan de gaapende Menigte deed, die, eer zij hem hoorde, de  C 73 3 de toejuichingen airede op de lippen had. Agis werd de Afgod des Volks! . Van hem verwagt- te men wonderen, zonder te begrijpen, dat hij reeds bezig was , met hen de volle bekers uit de hand te kaatfen. hermogenes, ter zijde, j, "Vervloekte domheid!" leonidas. Ik ontdekte daarop aan den Raad de verderflijke oogmerken van den winderigen Agis. Ik toonde aan, dat zijne hoofdbedoeling, niet alle deeze fchitterende fraaiheeden, niet anders ware, dan om zig den weg te baanen tot deOpperheerfchappij van Sparta. Ik ligtte, voor het onpartijdige oog, den eenvoudigen mantel van Agis op, en liet elk, die het zien wilde, zijne veragtlijke hoovaardij, en onbeperkte Heerschzugt befchouwen De Leden van den Raad, door mijne bewijzen overtuigd, koozen voor 'tgrootfte gedeelte mijne zijde, en ik verwagtte niet anders, dan dat de Billijkheid zou gezegepraald hebben. Dan, defnoode Lijzander , die mij als de grootfre hinderpaal in de bereiking van de verdoemlijkfte oogmerken befchouwde, befchuldigde mij voor de Vierfchaar des Volks! Zijne vleijende en teffens fteekende tong ftelde mij in het haatlijkst Licht! Hetmogt niet helpen, dat mijne Onfchuld dien vuilen zwadder poogde aftefchudden, Ik moest de Dwinge¬ land des Volks weezen! ■ ■■■ en ziet daar over- vloe-  C79) vloedige redenen, om mij van den Zetel te bonzen! Omtrent een Jaar daarna nam een nieuwaangefteld Stadsopziender mijne Verdeediging op zig. Hij voig- de alleen de Waarheid en het recht! Agis v-er- deedigde zig! — maar, 6 Goden! op welk eene wijze! met een gewapenden hoop Losbollen, die deeze eerwaardige Vierfchaar Hoopte, en er een nieuw monfter voor in de plaats oprigtcde. 'i Is waar, de muitzugtige Agis fpaarde mij! Zekerlijk om dat zijn gewisfe hem in 't aanzigt vloog, en dat hij, of niet boos genoeg ware, om onfehuldiy bloed te vergieten, of wreed genoeg, om mij tot erger folteringen te befpaaren. Ik behoef u niet te zeggen, wat Agezilaus deed. Deeze koos de Partij van Agis uit louter zelfbelang, en ftrekte bloot ten werktuig in de hand van den grooten Landberoerder. ïiermogenes, tegen de naast hem zittende. „ Welk eene laaggeestigheid! " leonidas. Cieomhrotus volgde blindling het Plan van den trotfehen Agis, en deeze Twee deeden hun uiterfte best, om, na het verbranden der Rekeningen, ook de twee overige deelen, van bet zogenaamde Herftellingswerk ter uitvoerte brengen. Dan, de rechtvaardige Goden verijdelden deeze ftoute onderneeming, door de heerschzugt van Agezilaus zelf, deeze had geen  C 80) geen verder belang bij de hervorming, dan dé vernietiging zijner onnoemlijke fchulden. hermogenes, ter zijde. „ Dat belang is nog al van gewigt! " leonidas. Door het toedoen van Agezilaus zelf werd Agis aan het Hoofd der Spartaanen gefield, die wij Achaië te hulp zonden. De vervloekte oogmerken daarvan zijn u bekend, en ik behoef in geen verhaal te treeden van mijne verheffing op dien troon, van waar onrecht en geweld mij verdreeven hadden. Agis is in mijne magt.' Ta den kerker fiddert hij op de gedachte aan den loon dien men hem, voor zijne wanbedrijven, ftaat aantekondigen ! — Ik zal hem voor uweVierfchaarftelIen. Gij kunt hem onderzoeken en volgens billijkheid zijn vonnis uitfpreeken, — en daar ik u de ftrengfle Rechtvaardigheid, zonder eenig aanzien desPerzoons, ten ernftigften aanbeveel, breng ikuteffens met allen nadruk onderden aandagt: dat Agis aireede door mij ter dood verweezen is! hermogenes, ter Zijde. „ Door ons insgelijks! " demochares. SpartaanfcheRechters!de Edelmoedigheid en Rechtvaardigheid, welke op dit oogenblik in het gedrag van den Grooten Vorst Leonidas uitfehitteren, verdienen in alle opzigten uwe naarvolging. Agis zal voor uwe Recht-  C 81 ) Rechtbank verlbhljaeni zal et zig verdeedigen, en zekerlijk redenen aanvoeren, die eenigen uwer aan 't wankelen zullen helpen. Doch weest onpartijdig, en laat u niet door hem medefleepen ! Weest indagtig, terwijl Agis zijne onfchuld u poogt optedrfngen, dat hij in de oogen van Leonidas den dood verdiend heeft. HERMOGENES. Behoorde 's Konings woord ons niet genoeg te weezen, mijne Mederechters? 't Is onmooglijk dat Agis zig verdeedige, ■ ■ want de Koning befchuldigt hem. ALLE DE RECHTERS. Dat Agis fterve! ■ dat Agis fterve! L E O N I D A S, Overtuigd van uwe Rechtvaardigheid, onafhanglijke Spartaanen! begeer ik, ten gevalle van mijn Vijand, dat hij geboord worde. —- Befchouwt tem en mij met dat oog van Onpartijdigheid, 't welk u heden 20 duidlijk kenmerkt* HERMOGENES. Welk eene grootmoedigheid! D Et/iO C H AR.ES. De wil des Konings gefchiede! —= Een wenk aan den Hoofdman der Zoldaaten geevende, om Agis binnen te geleiden. F Spar.  C*0 Spartaanfche Rechters! Gij kent uwen Koning, ea Weet uwe verpligting! VIERDE TONEEL. , leo.nidas, agis, demochares, ampharès, thijchicus, epaphras, p h ij g e llus, hermogenes, onesiphorus, priscam, aquïlam, eubulus, z oldaaten. leonida-s. Agis! offchoon ik recht genoeg zou hebben, om u onverhoord te veröordeelen, even gelijk gij" mij met geweld onttroond hebt, wil ik mijne goedheid over u zo verre uitftrekken, om utoeteftaan, dat gij u voor deeze Rechtbank verdeedigt. agis. Dergelijk een Goedheid evenaart den Rechtbank waarvoor gij mij ftelt. —— Maar noem het zo gij wilt, Leonidas! Ik weet wat Lot op mij wagt, ea zal mij van deeze geleegenheid bedienen, om der Waarheid hulde te doen. hermogenes, ter zijde, „ Zijn ftoutheid doet mij beevcn! agis. Spartaaneh! Gij die Getuigen geweest zift van mijne daaden, en ze te meenr.aalcn toegejuicht of  C83) of onderfteund hebt, Gij zijt dan tot die laagte gezonken, dat de Verdeediger uwer Vrijheid en Voorrechten voor uwe vieriehaar gefleept word, waarmen hem, ouder de fchaduiiw van Onrecht en Geweldnaarij, verantwoordlijk ftelt, voor de weldaaden, die hij, met opoffering van zig zelve, aan u beweezen heeft? Uwe Bcfchermers, uwe Weldoenders hebben dan noodie voor hun leeven te pleiten , dat gij verbeurd verklaart, om dat het in uwen dienst is hefteed geworden? Ik verg niet, dat gij, 011- dankbaare Spamanen! bloozen zoud; ■■ ■■ neen! ■■ na u reeds dus aan de Onfchuld vergreepen te hebben, hebt gij de ftoutfte onbefchaamdheid noodig, om haar geheel te verdelgen, wilt gij zelve niet verdelgd worden ! hoort mij alleen en brengt mijne verdee- diging aan uwe Kinderen over, die mijne \Vreekers zullen worden. Ik heb den .Troon niet beklommen, even gelijk de Tijrannen dien beklimmen, om van daar een vrij Volk te verdrukken en in Slaavernij te dompelen! Ik ben dien troon opgeftapt, om Sparta gelukkig te maaken, door de Dwangrechten der koninglijke Magt te ver* nietigen , en deezen Staat eene Gelijkheid van rangen te bezorgen, waardoor de Overheerfching verbannen, de Veiligheid, de Vrijheid en het Recht bevestigd,—» niet één woord, waardoor de Menschheld in al haare rechten heifteld zou worden! Gijl alziends Goden! Gij Doorgronders van mijn hart! Gij Weet de zuiverheid van dit mijn oogmerk! — en Gij, Spartaanen.' Gij hebt het uit mijne Daaden kunnen ontdekken ! F a Dit  C34) Dit noemt men eene Nieuwigheid, —:— en door het dien naam te geeven, poogt men mij een fmet aantewrijven! ó Sparta-! waar is uw geheugen? Hebt gij, ten gevalle van uwen Tijran, de voorige Eeuwen vergeeten? —; Zijt gij zo diep in de laagte verzonken, dat Gij u de Vrijheid uwer Vaderen niet durft erinneren? een Vrijheid, die geene andere Grondliagen had, dan die ik onder u heb poogen te leggen ? hermogenes, ter zijde. „ Een lang geheugen is niet goed: 't zal hem de 3, dood doen!" AGIS. Maar neen, Ontaarten! de heilige Naam van Lijkurgus is een verfchriklijken donder in uwe verwijfde en tedere ooren, die gij gewend hebt om de ftem des geweldigen Drijvers ftiptlijk optevangen. Toont mij aan, wat ik anders gepoogd, wat ik anders gedaan heb, dan het voetfpoor van dien mensch- lievenden Wijsgeer te drukken! Was mijn Plan niet om de Regeeringsvorm en Wetten, door dien grooten Menfchenvriend daargefteld en de onze geworden, wederom intevoeren? en heb ik tot dat einde, die middelen niet poogen te bezigen, die Lijkurgus.zelve te baat nam? En hier toe werd ik niet aangezet uit eene ij iele glortezugt, maar uit bezef van noodzaaklijkheid; uit eene neiging om u te behouden en tot den ouden luister en welvaart weder te brengen. Moet iku uwe Schande in het aangezigt zeggen ? Moet ik u C ! uwe  C85) uwe Overdaad, uwe Zwelgerijen uwe verregaande Buitenfpoorigheeden verwijten, die eene Ze¬ denloosheid onder utewege bragten, die den toorn der Goden tot het hoogfte toppunt dreef, en hen de verdelgende blikfems in de ftraffende vuist wrongen? Ik ftond er op dat gij niaatig, dat gij kuisen , dat gij oprecht, dat gij deugdzaam zoud worden, ——— en om dat gij zulks nooit kunt worden, zo gij niet waarlijk vrij zijt, ftond ik erteffens op, dat gij het Juk van uwen hals zoud fchudden, en Menlchcn zoud zijn, zo als de Natuur leert en de Goden eisfehen, dat gij zijn zult! Spreekt, — Gij, die mij van Nieuwigheeden befchuldigt, of Lijkurgus, die Grondlegger van ons verdweenen geluk, niet het zelfde deed? hermogenes, ter zijde. „ Maar dat waren andere tijden! " agis. En, al had ik een Nieuwigheid geleerd en ingevoerd, door uw wijzer, deugdzaamer en gelukkiger te willen maaken, kan mij zulks dan tot een Misdaad gerekend worden? Ben ik daardoor ftrafbaar geworden? Sparta! hoe fchul- dig zijt gij dan zelf niet, Gij, die uwen Lij¬ kurgus ten hemel verheft! Gij, die hem ons ten voorbeeld ftelt! Gij die wilt, dat wij zijne voetftappen drukken zullen? war# die Wijsgeer immers voerde een Nieuwigheid in, door u vrij en gelukkig te willen maaken ? en gij, Goden! hoe zult gij u verantwoorden voor de Vierfchaar van het ondankF 3 baare  (86) fcaav» Mensehdom, daar gij het eenmaal nieuwe éïfchen deed, nieuwe wetten voorfehreeft, die naamlijk, om deugdzaam te worden, en zig der Slavernij te ontrukken ? Dan, Spartaanen! het geklank uwer ketenen te hooren, en uwe verbetering en vrijmaaking eene haatlijke Nieuwigheid te noemen is het zelfde. De Tijran (leept niet flegts uwe lighaamen in zijne kluisters rond, maar zijn ijzeren fchcptcr heerscht ook over uwe zielen. Hij fpreekt van uwe lippen, en uwe handelingen doen elk onpartijdig Aanfchouwer in twijffel ftaan, wie er ftrenger Beul over u zelve is, Gij, of uw Tijran! hermogenes, ter z'/jde. „ Zulke gezegdens op zig zelve verdienden den dood." agis. Ik heb de Heerschzugt te wel leeren kennen, om niet te weeten, dat mijne poogingen regelrecht tegen de haare inliepen, en dat dit een vergrijping aan haar wetteloos gezag ware, die eene onafgebroken vervolging, en eene ganschlijke uitdelging waardig was! "U .Spartaanen! weder te brengen tot de Voorvaderlijke Deugden, u de waare Vrijheid te befchikken en al de Rechten van Menfchen en Burgers te dpen genieten , kon niet gefchieden, dan met omkeering van den Zetel der Willekeur, dan met üitroeijing der Schraapzugt en met eene gcheele verbanning dier Weelde, dier Trotschheid en Pragt, 'welken vooral de Huizen en Harten uwer Grooten verpestede.i. De  C87) De Haat, de Vervolging en Woede van hen, die belang bij uw zedelijk bederf, bij uwe burgerlijke Slaavernij hadden, heb ik voorzien. 't Zou een wonder geweest zijn, dat alle de eeuwen zou hebben doen verbaasd ftaan, wanneer uwe heerschzugtige Geweldenaars zig niet ten gedugtften tegen mij verzet hadden. Maar, Spartaanen! dat Gij, Gij zelf uwe Verdrukkers in de hand werkt! — Dat gij uw eigen Vrijheid met eene onbarmhartige hand bij den ftrot grijpt en de nog flaauwe ademing tragtte ontwringen! dat gij, niet wagtende tot dat Geweld en Onrecht uwe Rechten vertreede, er zelf den voet op zet, om ze te vertrappen! dit heb ik niet voorzien , niet durven verwagtcn! dit doet mij vraa- gen , of gij wel Spartaanen zijt? > dit doet mij bloo- zen, dat ik voor zulke Onwaardigen, de geringfte poogingen deed, om hen van 't Juk te verlosfen, 't welk zij verdienden tienmaalen zwaarder te torsfchen! HERMOGENES, tef Zijde. B Hij vereert ons zeer!" AGIS. Men befchuldigt mij, dat ik, aangedreeven door Heerschzugt, niet anders bedoelde, dan om, door vertoon van Vrijheid en Rechten, het Opperbewind over Sparta in handen te krijgen. Dan, Spartaanen! in welk een tijdftip, in wat omftandigheeden, heb ik mijne begeerte doen blijken, om dezen Staat te hervormen? — Zat ik niet op den troon? Was de magt niet in mijne handen, en F 4 waart  C 88 ) waart gij niet derwijze verwijfd en aan uwe-wellusten verflaafd , dat ik, met geringe moeite, elk oogenblik uw Tijran kon worden? dat ik geheel Sparta van mijn grillige wenk kon doen afhangen ? — Ofvermeent gij,' dat, wanneer men den Dwingeland over een Volk poogt te worden, dat men dan noodig hebbe, om eerst dat Volk wijs, deugdzaam, vrij en gelukkig te maaken ? Heeft de Tijrannij van deeze dagen u niet doen zien, dat zij over uw lot niet befchikken kon, ten zij ze alvorens uwe kundigheeden verdonkerde, uw oordeel verwarde, uw verftand deed dwaalen ea uwe neigingen en driften in den grond bedierf? Zij kan niet hcerfehen wanneer gij vrij zijt, want de be,.rooving van uwe Vrijheid is de grondflag van haar rijk. Kunt gij uit mijn gedrag deeze befchuldiging ftaaven ? Spartaanen ! erinnert u wat ik deed! — Even als mijne Tijdgenootcn, door een weelderige Opvoeding bedorven, mede weggefleept door de verleidingen, die bij elk onzer fehreden ons op zijde zwceven, genoot ik al die vermeende Zaligheeden, welken Gij in de wellusten waant te vinden. Ik beproefde dus de Geneugtens, ik leerde de waardij kennen der vermaaken , welken ik naderhand beftreeden heb! De Goden hebben mijne oogen geopend en mijn hart verlicht! Ik voorzag dat Sparta zou vallen, onherftelbaar zou vallen, indien het niet tijdig tot zijne aêloude Deugdzaamheid wedeikeerde. He- behoud van mijn Vaderland woeg zwaar op mijn ziel. Ik heb u het gevaar van ons Gemeenebest ■onder 't oog gebragt; d'e noodzaaklijkheid eener fpoedige hervorming beweezen, en ten fterkftcn aange- dion-  C89) drongen, om de banden aan dit groote werk te flaan. Doch, Spartaanen! getuigt zelf, of ik alleen een. Prediker ware! of ik u de verbetering flegts met fierlijke woorden heb aangepreczen! Of ik gewagt hebbe, tot dat een ander het voorbeeld gave. Ben ik op mijnen troon de gemaklijke, de weilustige Vorst gebleeven, die aan allen behalven aan zig zelve de Deugd aanprijst en voorfchrijft ? Heb ik niet alle nutteloos Sieraad afgelegd? alle overdaad van mijn tafel geweerd ? en de wetten van den wijzen Lijkur- gus opgevolgd? en was dit het middel niet dat ik bezigde, om u tot de hoognoodige Hervorming te beweegen ? herkogenes, ter i zijde. „ 't Was veel, doch niet wel gemeend!" AGIS. * En wat, wat heeft mij aangemoedigd, om in dien moeilijken arbeid voort te gaan? Met hoeveel onverftand, vooröordcelen en kwaadaartigheid heb ik niet te worftelen gehad? Hoe werd ik befpot en vervloekt! en hoe veele laagen werden mij niet gelegd, om mij te doen wankelen of wijken! Zij, die rijk werden door hunne Landsdieverijën; Zij die hunne trotschheid gevierd zagen door kruipende Vieijers en knielende Afhangelingen; en zij die bedorvcu waren door de fchandelijkfte weelde, waren mijne gezwooren Vijanden en eeuwige Tegenftreevers. »— De weinige Deugdzaamen en Verlbinaigeq onF 5 J«  o 90 y der u hebben mij alleen toegejuicht; hebben alleen de helpende band uitgeftooken, om mij, in het Herftellingswerk, te onderfteunen! Eindlijk gelukte het mij mijnen Oom Agezilaus ■cvertehaalen, om met mij medetevverken! helaas! had zijne gierigheid en trotschheid hem flegts niet vervoerd! . nimmer, nimmer zoud gij, Spartaanfebe Slaaven! mij voor deeze Vierfehaar ge- fleept hebben! tegen uw dank had ik u gelukkig gemaakt. Twee Vorftinnen, waaraan de Natuur mij ten naauwften verbonden had, hebben mij wederftreefd en toegejuicht! Overtuigd door de voortrcflijkheid van mijn oogmerk, deeden zij Opofferingen , die geheel Sparta verbaasd hebben doen ftaan! Zij hebben het voorbeeld aan uwe Vrouwen gegeven die met ijver haare voetftappen drukten ! nog verlaaten zij de Deugd niet, waaraan zij, in die voorfpoedige dagen, haare hulde hebben afgelegd! Gaat, Spartaanen! en ziet Claudia en Eunice voor mijn kerker, hoort ze mijne zaak verdeedigen! h e r mogenes, ter zijde. „ Verregaande Onbefchaamdheid 1" agis. Dan, deeze mijne voorfpoed in het bevorderen van uw geluk, Spartaanen! verbitterde den wrok al te zeer, dan dat zij geen kragtiger middelen te werk zou gefteld hebben, om uw onheil eene beftendige duurzaamheid bytezetten. Leonidas! gij waart het, die open-  C 9ï ) openlijk mijn Plan tegenwerkte'. Gij beiiendet u vafl middelen, die de veragtlijkfte laaggeestigheid en vcrbitterdfte wraakgierigheid alleen kan uitdenken.-— In ftede van de zwakheid der Schoone Kunne, door manlijke Wijsheid cn achtbaarheid te fchraagen en ter deugd te leiden; in ftede van de zedenlooze Grijsheid te beteugelen, hebt gij u beijvert, om hen in den aftgrond van pragt, weelde en wellust voor altoos te doen verzinken. Het Voorbeeld der Ouden, de invloed der Vrouwen , en uw aandrang Honden op 't punt om overS^arta's welweezen te zegepraalen, toen mijn Vriend Lijzander tot Stadsopzienderverkooren werd! Deeze ijverige Voorstander, aangedreeven door zijne eigen overtuiging van de noodzaaklijkheid eener Staatshervorming, werkte mij derwijzen in de hand, dat mijn Ontwerp van Verbetering inden Raad ter goedkeuring werd voorgedraagen. Wie zou nu niet verwagt hebben, dat zij, aan wien de zorg voor Sparta's Heil was toevertrouwd; zij, die gezwooren hadden de belangen van het Algemeen te behartigen; zij op wie aller oogen gevestigd waren, en die, als de Oudften des Volks, vooral de waardigheid en luister van een vrij Volk hadden behooren optehouden; dat zij, zeg ik, mijn Plan zouden hebben toegejuicht ? ■ Dan, helaas! hunkerende naar eigen Grootheid, Haarvette amten voor hun of hunne Kinderen; uit nijd wrokkende, of door trotschheid wederhouden wordende, erkende hun gewisfe de deugdlijkheid van mijn Plan, doch Sparta's geluk ftond het hunne in den Weg. en de Raad liet zig door de Dwin»landij ver-  C9*2> verblinden en medefleepen! Zij verwierp mijn Voorftel. Ik beroep mij op uw Geweeten, Leonidas! Dat zal u zeggen, hoe veele leugens en lasteringen, hoe veel rroeiten, hoe veele beloften en penningen gij noodig had en verfpild hebt, om mijne bedoelingen haatlijk en nutteloos te maaken! om de Vrijheid en den Bloei van dit Gemeenebest als Pesten en verderfiijke Nieu- wig'needen aftefchilderen! Ik beroep mij op uw geheugen, Spartaanen! wat werk er aan vast ware, eer Leonidas, u uw eigen geluk kon doen ontvlieden , om zijn Slaafsch Juk op uwen hals te dringen, en duizenden jammeren in den mond te loopen. hermogenes, ter zijde. „ Gelukkig, dat ik geen geheugen heb!" agis. Dit alles rechtvaardigde mij genoegzaam in het oog van Goden en Menfchen. Ik zou u, zinneloo- ze en ondankbaare Spartaanen! hebben kunnen laaten vaaren; aan uw eigen Noodlot hebben kunnen overlaaten; want een Volk dat de Dwinglandij onderfteunt verdient niet vrij te weezen. Doch, gij Grooten eu Aanzienlijken ! uwe onmaar tige verbeelding mogeu diets maaken , dat alles om u zelf wil is; dat het Gemeenebest alleen om uwen wil beftaat, en dat het Volk flegts een veragtlijk Bijwerk tot uwe ongenaakbaare Grootheid zij! De waare Beminnaar van zijn Vaderland befchouwt het Volk uit een geheel ander oogpunt; hij vind er de voorwerpen zijner  C93) zijner zorgen en arbeidzaamheid in; en ontziet zig niet het harnasch aantegespen tegen alle deszelfs Vijanden, óficboon zij dan ook onder u gevonden mogten worden. . Sparta! voor hen, die waarlijk verdienden uwe Burgers te weezen , heb ik mij in de bresfe gefteld; in mijne Vervolgers leert gij uwe bitterfte Vijanden kennen. Eindlijk opende het Volk de oogen in zo verre, dat het u, Leonidas! voor zijne rechtbank daagde, om uwe handelingen te rechtvaardigen; —— dan uw geweeten dreef u op de vlugt; dat verzekerde u, dat gij niet beftand'waart tegen eenig onderzoek. Toen bleek het, dat Gij de Wetten van Sparta overtreeden had, en niet waardig waart, langer den Schepter te voeren. Toen was het Volk eenmaal rechtvaardig. Toen kende het eenmaal zijn waar belang, door u van den troon te bonzen. Dan, verre van den troon verdreeven, bleeft gij een Tijran. Uw Vaderland had gij uwen wrok gezwooren, en gij had nog verderflijke werktuigen genoeg in uwe magt behouden, om die reeks van Onheilen te voltooijen , welks begin u zo wel gelukt was. Door de verkiezing van een nieuwen Stadsopzien? der, verkreegt gij een magtigen Verdeediger. Een uwer Afhangelingen bepleitte uwe zaak, met al de drangredenen, die geweldig gezag, helfche list en onbefcbaamd vooroordeel immer in ftaat zijn aantevoeren. 'tZou u gelukt hebben, Leonidas! om den ijzeren voet andermaal den Spartaanen op den hals te zetten. —— In weerwil dat Sparta u voor zijn Gewelde-  C94 ) denaar erkende, zouden deszelfs flaaffche en baatzugtige Beftuurders deeze Republiek in uwe kluisters hebben overgeleeverd. Dan, toen begreep ik, dat de Voorzienigheid ons niet te vergeefsch het v,ermoogen gefchonken had, om ons tegen hen te verdeedigen, die zig onze weezenlijke Vijanden betoonden te zijn. hekmogenês, ter zijde, p De Man draaft door!" agis. De wapenen zijn niet het eigendom der Tijrannij, maar der Vrijheid. Deeze moet er door verdeedigd worden, of hun oogmerk word te leur gefield, en zij veranderen in een ftraf, of liever in eene verwoesting voor den Burgerftaat. Gij, Leonidas! gij waart onzen Vijand! alle uwe daaden bevestigden zulks, en geheel Sparta had er de dugtige bewijzen van in handen! — Als zodanig een derhal ven heb ik u befchouwd, en opdien voet heb ik, met mijne gewapende Spartaanen, uwe veragtlijke Afhangelingen, uwe fnoode Werktuigen, vau die Geftoelteus verdreeven; van die Posten ontzet, welken zij ten verderve van dit Gemeenebest bezaten en bekleededen. Word mij dit ten fchuld gerekend, Spartaanen'—-; ben ik daardoor ftrafwaardig geworden? —— Smijt dan de Wapens vooreeuwig uit de hand, en knielt vooreik die zig als uw Vijand opdoet! Want de verdec- diging uwer Vrijheid en Rechten is een misdaad , zelf in uw eigen oogen! Gij voert djiti de Wapens niet.anders  C95) ders dan ten behoeve van uwe Verdrukkers, en ter verdelging van uwe waare Weldoendcrs ! ■ Weest dan ten minnen zo verftandig, zo zelflievende, dat gij de Wapens niet opvat, om er u zelf doodlijk mede te kwetfen! Gij! verderflijke Weezens! die door de Wapens der vrije Spartaanen, den blikfem ontwrongen werd; waarmede gij onspoogdet te verpletteren , (maak niet op een voorgewend geweld, waarmede wij onze zaak zouden verdeedigd hebben; want, behalven dat het ons vrij ftond, onze eigen rechtvaardige zaak, tegen onze verklaarde Vijanden te verdeedigen, doet gij heeden zelf dat geene, 'twelk gij als ftrafwaardig in ons afkeurt; want met geweld van Wapenen, doet gij uw recht gelden, en verdeedigt gij uwe zaak, fchoon die de onrechtvaardigheid zelve is. En, treedt in uwe binnenfte! onderzoekt wat gebruik wij gemaakt hebben, van de magt, die zig toen in onze handen bevond! heeft de billijkheid, de goede order en de Menschlievcnheid onze daaden niet beftuurd? 't Was ons niet te doen, om u kwaad to doen, maar om te beletten, dat Gij ons Vaderlani kwaad deed.' Spreekt, Spartaanen! wie uwer is eenig leed wedervaaren , die er geen vergoeding voor ontvangen heeft? Wij hebben getoond de Rechtvaardigheid te verdeedigen, door niemand eenig leed toetevoegen, dan die het dubbel verdiend had, en dan nog. was de ftraf naar de •wetten, en het recht des Volks geregeld. Maar, Leonidas! nu gij de bovendrijvende Partij zijt, doet gij nu ook alzo? Of beroert gij het Volk? of hitst gij het op tegen zijne voorftanders? ot ademt  C90 ademt gij moord en vernieling, door den mond van het woeste graauw, tegen de Onfchuld, tegen hen, ■Wier misdaad daarin alleen beftaat, dat zijde Dvvinglandij beftrijden en vrij begeeren tc weezen? of flaat gij mij in kluisters, en fleept gij mij voor een Vierfchaar, die mij, eer ik fprak, airede veroordeeld heeft, en die mijn doodvonnis zal uitfpreeken , zo dra ik zal ophouden met mij te verdeedigen? . Maar, verre van edelmoedig te weezen, blijft gij u zelve gelijk! blijft gij een Wreedaart, die de Vriendfchap verleid, omkoopt, om, terwijl zij haaren Vriend onwankelhaare trouwe zweert, hem bij den ftrot te grijpen, in uw kerker te fleepen en op uwen wenk ter dood te doemen! — Amphares! Thijchi- chus! Epaphras! bedaart van uwen dood¬ lijken fchrik, uwe vervloekte Naam en zullen niet meer van mijne lippen gehoord worden! DEMOCHARES. Agis! het geduld loopt teneinde. ——- Zeg ons wie uwe Medepligtigen zijn. AGIS. De Goden, en alles wat eerlijk geiagt en gehandeld heeft. DEMOCHARES. Maar wie heeft u tot deeze oproerige flappen verleid? AGIS. De Hemel en mijn Pligt hebben mij aangefpoord, om een Dwinglandij te beftrijden, wie.i het gelukt is over  (97 J over mij, over de Deugd cn het Vaderland te zegepraaien! Wat vermeent gij, Demochares! dat mijne ziel zo bloedgierig is als de uwe? — dat ik lafhartig genoeg ben, om ongelukkige flagtöffers te maaken ? — om uwe raazende woede voorwerpen ter marteling te leveren? . Zijn de poogingen, om Sparta vrij, deugdzaam en gelukkig te maaken, misdaaden? ja! dan ben ik ftrafbaar! en mij van het licht beroovende, dempt gij de bron Waaruit deeze edele poogingen zijn voortgevloeid. D.EMOCHARES. Rechters! ——— Gij hebt de verdeediging van Agis gehoord. Spreekt een rechtvaardig Vonnis I HERMOGENES. Dê Vèrdeediging alleen is den Dood waardig! ■ i. * ALLE DE RECHTERS. Hij fterve! hij fterve! LEONIDAS. Ziet daar het lot derLandberoerdersl AGIS. Ziet daar de triumf des Gewelds! DEMOCHARES. Durft gij, met den dood voor oogen i...? s. AGIS,  (93> A c r s. De Dood is voor mij niet, dat hij voor u en uwen Tijran zou weezen! Dit hart heeft voor mijn Vaderland geklopt! Dit hart is zijne eigen Onfchuld bewust, — het verwijt mij niets! — neen! het juicht jnij toe, zelfs op den rand des Afgrondsl Ik kanfterven! maar, gij, Leonidas! gij Rechters! kunt gij mij zien derven? Uw verbleekt gelaat verkondigt mij den fchrik van uw kloppend geweeten! Verdooft dien fchrik! In deeze moordende oogenblikken hebt. gij al uwen moed, al uwe ftandvastigheid noodig, om mij te vermoorden. IVÊMOeHARBK. Het gaat te verre. tegen de ztott» a a t e n, die zig achter jiil houden. Men fleepe hem weg! agis. Ja! Spartaanen! Komt! fleept uwen Koning weg! Komt fleept uwen Weldoender ter dood! Wat aarzelt Gij? Het is de begeerte van uwe TijraWneh; tot belooning daar voor, zullen zij u in arme en rampzalige flaaven hervormen! Maar, Leonidas! denk niet dat gij volkomen zegepraalt! De Goden dulden dat gij uwe handen in mijn onfchuldig bloed wast!, dat gij het Vaderland in een'poel van jammeren dompelt! Maar de dag der wraake is aanftaande, en uwe ilraf ver-  C99) verfehriklijk. Sparta zal viij, en ik gewrooken worden! — Zoldaaten! Ik heb gezegd, — komt! — demochares, tegen de zoldaaten, Betragt uw' pügt. — Sleept hem weg! De Zoldaaten wijken agterwaards, en 'weigeren , met alle tekenen van verontwaardiging. agis. Ziet, Wreedaarts! Ziet, wat de Onfchuld vermag! — Ziet daar, wie mij wreeken zullen! VIJFDE TONEEL. leonidas, agis, demochares, amphares, thijchicus, epaphras, p h ij g e llus, hermogenes, onesiphorus, pris-* cam, aquilam, eubulus, hoofdman, zoldaaten. hoofdman, Verfchoon mij, Vorst! leonidas. Wat is er? hoofdman, Een menigte Volks, met Claudia en Eunice aan 't hoofti, vertoont zig voor den Kerker. ■« Hun aandrang is fterk. >—- Zij willen Agis zien. Ga agis,  ( ICO ) XV* agis.. Mijne Moeder! •— Mijne Euniee! hoofdman. Ik heb alle poogingen gedaan, om hen te wederhouden, doch weldra zullen zij mij overweldigen, agis. Haast u, Tijrannen, om de ftraf des Hemels te voorkomen! demochares. Gij ten minlr,en zult u met dat Gezigt niet vermaaken. tegen leonidas. Ik zal u wreeken. tégen de zoldaaten. Gij weigert dan ? agis aangrijpende. Welaan dan! ■— Ik ken mijn pügt. agis. Spartaanen! uwe Rechters zijn uwe Aanklaagers en uwe Beulen geworden. •—! Leonidas, uw val is nabij Mijn Vaderland! Voor u fterve ik. >— iiermogenes, ter zijde. ■ „ De Zoldaaten, weigerende; het Volk ten voor,. deck van Agis; Leonidas ontfteld. .— Zou Agis „ niet wel gelijk kunnen hebben?" - ,  leonidas tegen de rechters. Vergezelt mij. 'ter zijde. „ Hoe vee! kost het niet om een Dwingeland te „ weezen! " Einde van het vierde Bedrijf. V IJ F D E B E D R IJ F. , EERSTE TONEEL. leonidas, alleen. J^j-A ik dan nog eindlijk moeten bukken voor (pijnen gekluisterden Vijand? — Agis beoorloogt mij uit zijn Kerker, befpringt mij van onder de handen zijner Beulen: — welke fterke Voorfpraaken heeft hij in de harten der Spartaanen! zig naar den troon keerende. Luistervolle Zetel! welke opofferingen heb ik voor u gedaan! hoe veele zorgen en hartzeeren kost gij mij! — en nu — nu ik mij van' u volkomen meende verzekerd te hebben, door het bloed van mijne gedugtftc Wederpartij, nu zal dat-bloed u om verre ftroomen, nu zult gij mij in uwen val medefleepen! O 3 ' Maar,  Maar, ftaat het niet aan mij, om alle die onheilen aftewenden? Waarom zal ik hardnekkig voortgaan, met een Tijran te willen weezen? — kan ik niet? Helaas! Ik ben te verre gegaan, om weder te keeren! —— 't Is mijn belang geWorden wreed te zijn. TWEEDE TONEEL. LEONIDAS, SOSTHENES. SOSTHENES. Hoe? ■ ■ ' Leonidas! ■■■ Vorst! LEONIDAS- Zijtge fchuuw van mij, Sosthenes? SOSTHENES. ' Ik ben ftöm voor u. LEONIDAS. Spreek vrij uit! SOSTHENES, Agis deed zulks. LEONIDAS. Keer n niet van mij af! >< Ik heb een Vriend noodig. SOSTHENES. Een Vriend? ~ Goden! LEONIDAS. Verwondert ü zulks ? < S 8 S-  C 103 ) sosthenes, Bezig om deganfehc Waereld u ten Vijand tc Hfaaken, zoud gij een Vriend nodig hebben! leonidas. Om mij de Waarheid te zeggen. sosthenes. Om daar door te zien, wat u in de kunst vsn tij- rannizeeren ontbreekt? doch ik zeg te weinig, om u te verbeteren, en teveel om mijn hoofd te behouden. Vaarwel! leonidas. Blijf! ' Gij hebt niets van mij te vreezen. — Doch wat betekent dit woest gerugt? sosthenes. 't Is het Volk, dat uit den flaap ontwaakt, m'aargij het in gewiegd hebt. leonidas. 'En wat vordert het ? 5 0 sthenes. De herftelling der Deugd! —— de vrijlaating der Onfchuld! leonidas. Ach! sosthenes, mei nadruk. Leonidas! —— leonidas. 't Is te laat! —* G 4 sos-  C 104 ) SOSTHENES. Kan het te laat zijn, 0 :n goed te doen ? LEONIDAS. Neen! maar om een Dooden het leeven wedertegeeven ! SOSTHENES. Gij hebt dan ? LEONIDAS. Noem zijn Naam niet, Sosthenes! SOSTHENES. ö Rechtvaardige Hemel! Gij gedoogt dan, LEONIDAS. Wat is dit? Claudia. en Eunice? 'DERDE TONEEL. LEONIDAS, SOSTHENES, CLAUDIA, EUNICE. EUNICE. " - Gehoor, Leonidas! gehocr! uit den naam des Vojks, dat mij tot u gezonden heeft! LEONIDAS. Spreek, Eunice!' EUNICE. Gij hebt Agis door Verraad en Geweld aan die heilige fchuilplaats onttrokken, waarheen hij de wijk genomen had. Gij hebt Minerva's Tempel door die ; daad  ■ C ro5 ) daad ontheiligd, en een onhcrftelbaaren inbreuk op de rechten van Goden en Meniehen gedaan! Gij hebt Agis te recht gefield voor een Vierfchaer, aan welks Vioofd gij u bevond, en waarvan de Leden van uwen wenk afhingen. Gij hebt hem door Rechters, die bewijzen gegeeven hebben , dat zij zijne Doodvijanden waren, doen veröordeelen, en zonder Agis de verdeediging voor het Volk te vergunnen, laat gij hem ter Doodftraf floepen. Het Volk, van deeze uwe Bedrijven onderrigt, gruuwt van u en eischt voldoening, of zo gij weigerig zijt, is het gereed, om zig zelf voldoening te verfchaffeu. mos iD/.s, v. En wat eischt het? S V N I C 1. Dat gij Agis in Vrijheid ftelt. leonidas, verleegen. Maar, Agis, —— in Vrijheid, . hoe.' 'eunice. Wat moet ik uit uwe verleegenheid befluiten ? — Barbaar! wat moet ik opmaaken uit de wroegende angst die van uwe kaaken fpreekt? — Hebt gij?... LEONIDAS. i Agis is in de magt zijner Rechters, ——# en, G s eu«  C 106 3 E ü N I C S, Agis is in de magt Uwer Beulen! —- maar de tijd eischt fpoed! Wilt gij het Volk voldoen, of moet het ? LEONIDAS. Wat moet het doen? EUNICE. 't Geen u reeds duidlijk gezegd is! —— Gij moet Agis, den onrchuldigen Agis ,ontflaan! Ol'het Volk ontfiaat hem! 1 leonidas, ter zijde. „ Hoe red ik mij zelve? ■ Goden! . • n „ maar gij hoort mij niet!" VIERDE TONEEL. leonidas, SOSTHENES. claudia, eunice, demochares, amphares, thijchicus, epaphras, phijgellus, hermogenes, onesiphorus, priscam, aquilam, eubulus, gevolg. DEMOCHARES. Het recht is voldaan, mijn Vorst! uwe Haaters zijn gevallen! EUNICE, Wat hoor ik!  C 107 ) leonidas. Hoe ishet ? demochar.es. Ik heb den Verraader zelf naar den Kerker te rug gevoerd. Aldaar ondervond ik op nieuw de kragt der verleiding. Alles deinsde met fchrik te rogge! Alles weigerde aan zijnen pligt tc beantwoorden. Te vergeefsch vertoonde ik hen uwen wil, uw gezag en uwe Magt! — men wilde niet! Intusfchea hoorde ik dat het Volk een faamenrotting maakte, en vreezertde dat men mijne prooi mij met geweld zou ontrukken, trad ik toe, greep Agis aan, die aan eenen der fchreijcnde Beulsknegten toeriep; „ Beween mij niet, mijn Vriend! Ik fterf onfehuldig; maar beween hen, die de oorzaak van mijnen dood, en van den ondergang des Vaderlands zijn"! sosthenes. Grootmoedige! demochares. „ Zult gij mijn Beul zijn"? vroeg hij. Ja! antwoorde ik hem. —— En in die oogenblikken, gedagtig aan mijnen pligt en aan uwe weldaaden, Vorst! vertoefde ik niet, maar wurgde hem met eigen handen! sosthenes. Hemel! ■■ ■ eunice. Barbaar! Tijger! komt ge u nog van deezea moord beroemen, in de tegenwoordigheid van de Moeder en Minnaares yan den ongelukkigen Agis.'—« sa-  C is8 ) Sidderde uwe onmenschlijke vuist niet toen gij den ftrop aangreept toen gij, maar zoud gij iidderen' gij, - die uit den afgrond zijt opgedonderd, om de plaagen der Hel over deeze Aarde te verfpreiden? —— Monitor! verheug u niet! — Ik ben met den blikfem des Volks gewapend! ■ De vertoornde Hemel fpreekt van mijne lippen! —— Het rookende bloed van Agis fchreeuwt om wraak! De Goden hooren de Yv7raakbede der vermoorde Onnozelheid; zij haasten zig, om nedertedaalen en om u ten Toonbeeld der ftervelingen te (tellen! Leonidas! Uw Wrok is voldaan. Uw bloeddorst is verzadigd! —— maar beef, Tijran! Agis heeft W.reekers gevonden. Agis heeft eene Moeder, heeft eene Minnares, heeft een vergrimd Volk agter- gelaaten! De rechtvaardige Woede bezielt ons allen.' Lees uw Noodlot uit mijn gezigt! Wij rusten niet voor dat Gij verdelgd zijt! Komt, wreekendeGodenJ komt! — het is uwe wenk, die ons aanport. Barbaaren! dit Staal is ontbloot, en 't geraakt niet in de fchedc, voor dat het uwe gevloekte boezems doorboord heeft! Claudia! — kom, volg mij! — ter wraake! ter wraake! . S O S T H E N E S. Eunice! ik zal u vergezellen. VIJF-  C 109 ) V IJ F D E TONEEL. LEONIDAS, DEMOCHARES, A M P II A R E S*, THIJCHICUS, EPAPIIRAS, PH IJ GEL LUS, ! HERMOGENES, ONESIPHORUS, PRISCAM, AQUILAM, EUBULUS, GEVOLG. LEONIDAS. En nu, Demochares! nu ben ik gewrooken. — DEMOCHARES. Geniet er nu de vrugten van, Vorst! LEONIDAS. De vrugten? — Het Volk flaat aan 't muiten, en eischt Agis van mijne handen te rug. — Zijn dood zal deszelfs razernij ten top voeren,-en, helaas! — HERMOGENES. Welnu! — en wat zal het? LEONIDAS- Deezen troon omkeeren, en mij verdelgen. — HERMOGENES, Ier zijde. „ Wat word ik benaauwd!"' HERMOGENES. En hebt gij geene Zoldaaten? LEONIDAS. Ja! — Gij hebt hunne bereidwilligheid gezien, om mij tegen Agis te dienen! H E R-  HERMOGENES. Volvoer uw werk ten vollen, Leonidas! Dat Volk, 't welk in *t voorgaande oogenblik u ten dienfte ftond, en nu zig tegen u verzet, verdient uw hoogfte ongenade. — Straf het! LEONIDAS. , Waarmede? HERMOGENES. Laat zulks aan mijne zorg bevoolen. —— Gij hebt nog middelen genoeg, om het te verpletteren. — Dit alles voorziende, heb ik mijne getrouwe Benden op de been gebragt Kom! ftel u aan hun hoofd en wil Sparta niet onder uwen Schepter bukken, dat het dan onder uwen toorn verga! LEONIDAS. Ik volg u, Goden! om deftraf ia den mond te loopen. Wat bewoog mij een Tijran te worden ? Heerfchers der Aarde! » indien gij uw magt te verre uitftrekt, ziet dan is mij, wat u lot zal weezen! Einde van het vijfde en laatfle Bedrijf