DE VRIJE GODSDIENSTVRIEND. i TWEEDE DEEL. DE ~V H IJ E GODSDIENSTVRIEND. ÏÏ.DEEI. Tc 1msieoam tij MAR TINIJS DE BUTJIJN. md c c x c vii. KORTE INHOUD DER VER T O O GEN VAN HET TWEEDE DEEL. N°. I. OVERDENKING VAN JESUS HEMELVAART. . Bladz. I. 2. VOORBEREIDENDE GEDACHTEN TOT HET NADEREND PINKSTERFEEST. . . p. 3. HET VERBAND TUSSCHEN WA A R E GODS¬ DIENST EN VRIJHEID. . , 17. 4. WAARE BROEDERLIEFDE'. , . 25. 5. DE GODLtJKE GENADE IN HET ZALIGEN VAN DEN MENSCH. . . . 33, 6. AAN ONZE LIJDENDE NATUURGENOTEN, 41. 7. DE WAARE GODSDIENST IS ONAFSCHEID¬ BAAR MET HET GELUK DER MAATSCHAPPIJ VEREEN 1GD. , . , , 40. 8. OPWEKKING TOT WAARE GODSDIENST IN DE SCHOONE ZOMER DA GEN. . . 57. P- DE ONBEWEEGBAARHEID VAN DEN KRIS TE» LIJKEN GODSDIENST 65. * 2 N.O. I,Ov H korte INHOUD der VERTOOGEN N°.io. de onbeweegbaarheid van den kriste- lijken godsdienst, (vervolg van N°. 9.) ..... Bladz. 73. 11. de opwekking van den jongeling te nain. . . . . . .8l. 12. vertroosting aan jesus vrienden. 89. 13. de nuttigheid van het geloof. . 97. 14. het gedenken aan god in de dagen der jeugd. . . . . . I05. 15. het geluk van g ee s tl ijk e armen. ii3. 16. gods o veraltegenwoordigheid. . 121. . 17. voor bekommerde kristenen. . 120. l8. de opwekking van tabitha. . 137. lp. opwekking tot dankbare blijdschap. 145. 20 jesus is waarlijk de messias. . 153. ïi. de godzaligen zijn het zout der aar" Dt. ; , , . . . 161. 22. VERDEED I ging» ... . I69. 23. iets uit de afscheidsrede van josua. w&*-.* * *. ' 1 * ; *"? * -77» VAN HET TWEEDE DEEL. III N°.24. IETS UIT DE AFSCHEIDSREDE VAN JOSUA» (vervolg van NQ. 23.) . , Bladz. 185. 25. EENIGE GEDACHTEN OVER DE VEREENIGING DER JOODEN MET HET VOLK VAM NEDERLAND. .... Ip3. 26. DE NIETIGHEID VAN HET TEGENWOORDIGE. . ..... . 201. 27. JESUS TROOST-TAAL. ... 200. 28. HET VERLANGEN DER WAARE KRISTENEN. 217. 20. KENMERK DES WA AR EN KRISTEN S. . 225. 30. KENMERK DES WAAREN KRIS TEN S, (vefVOlg van N°. 20.) . . . 233- 31. TROUWLOZE VRIENDSCHAP. . . 24I. 32. DE REDELIJKE GODSDIENST DER KRISTENEN. . .... 240. 33. DE REDELIJKE GODSDIENST DER KRISTENEN, (vervolg van N°. 32.) . . 257. 34. VOORBEREIDENDE OVERDENKING VOOR JE¬ SUS GEBOORTE. . . . 2&5. 35. GEDACHTEN OVER HET LAATSTE OORDEEL DER WERELD. . '. « 273. 36*. JESUS DIERBAARHEID. . . 281. * 3 N». 37« IV KORTE INHOUD kek VERT. VAN HET TWEEDE DEEL. N°.37. DE GODLIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT. . Bladz. 2P9. 38. DE GODLIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT. (vervolg van N°. 37.) .... 297. 39' D E GODLIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT. C vervolg en flot van N°. 38,) . , 30^ 40. DE SABBATII. . . 41. GODLIJKE RAADGEVING. . . 321. 42. DE NEDERIGHEID IS ALLEEN VOOR HET RIJK DER WAARHEID GESCHIKT. . 329. 43. DE VOORTREFLIJKHEID DER NEDERIG" "EID337. 44. HEILZAME VOORZICHTIGHEID. . . 345, 45- JESUS NUTTIGHEID VOOR ALLE VOLKEN.353. 46. DE NOODZA AKLIJKIIEID VAN HET GELOOF IN J£SUS 3ÓI. 4'. GEDACHTEN BIJ JESUS LAATSTE LIJDEN. 359. 48. JESUS ZONDAARSLIEFDE TOT IN DEN D00D- • • • . '377- 49. JE<ïUS TEDERSTE VRIENDSCHAP S-B L IJ K. 385. 53. JESUS DO O B jpg^ D E DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. 3y*. j. En hij leidde hen buiten tot aan Bethaniën , en srtjüre handen opheffende zegende hij hen. En het gcfchieddè als hij hen zegende dat hij van hun fcheidde, en v>\rd opgenomen in den hemel. luc. XXIV: 50, 51. OVERDENKING VAN JESUS HEMELVAART. Kom: vrije Kristenen1 laat ons elkander opwekken, om de verhooging van onzen godlijken Leeraar, om de bekrooning der onfchuld, en der vlekloze deugd te vieren. Deze dag , is aan de herdenking der glorierijkfte gebeurenis, waar op de belijders der fchoonfle zedenleer moogen roemen , toegeheiligd. Jesus de door lijden verheerlijkte jesus, verkeerde nog veertig dagen na zijne verrijzing uit het ftof des doods, op aarde met zijne vrienden; geduurende dien tijd gewende hij hen aan de verhevenlte verwachting; hij geleidde hunne zinlijke a. A denk- (O denkbeelden, tot arm Je grenzen der onzichtbare wereld; hij fprak met hen van de dingen die het godlijk rijksge.gebied, of de vergeestlijking der zinlijke Stervelingen, betreffen. Maar aan het einde van deze veertig dagen, fcheen hunne voorbereiding voltooid te zijn; de volmaakte Wijsheid keurde hen iaïtaa-t, 'om eSne fcheiding , die het gevoelig menfchenhart grieven moest, te verd'.mren, en om van zijne eeuwige vriendfchap bewust, door de voortreflijklle zelfsvolmajung hunnen godlijken Broeder na te volgen. Jesus geleidde zijne lievelingen na den Olijfberg , waar heen zij.hem zoo meenigwerf verzeld hadden ; na dien b Tg aan wiens voet. hij nog onlangs; den zwaarflcn ftrijd geflreden h'ad, toen hij in het lommerrijk Ge'hfemanè, zijn bloedig zweet , door bitteren zielenangst pfgeperst, met den koelen nachtdaauw die de buigende grashalmen bepaerelde, vermengde. Na dien berg, van waar hij het in gruwelen, verzonken Jerufalem zoo meenigwerf met de teederfte aandoening befchouwde, terwijl het naderend lot der ontaarde ftedelingen, die hun eigen heil verfraaadden, en de rampzaligfte vruchten der ondeugd verkoozen, de volmaakte Merifcheffvriend , traanen van medelijden afperste- Na dien berg geleidde jesus nu zijne yertrouwljjkfte vrienden , .en dcszelfs met olijven g'ekroonden top, moest het toneel zijn, waar nu de zaligde vrede, de Iuisterrijkfïe zegepraal moest vieren. In den onfterflijken jksus, fchitterde nu de volkomen» heid der menschheid; jesus bereikte nu den hoogden trap van menfchelijke waarde; hij was de zichtbare God^ heid, het uitgedrukt beeld des Onbevatbaren. De eerlte Serafijnen, eerbiedigden hem, zongen hem het driewerf heilig toe , en beminden in hem, de menfchelijke natuur, als een Majeitieus-affchijnfel van de eeuwige Volmaaktheid. Glorievolle dag! met blijde verrukking begroeten u de belijders van den fchoonen, redelijken, op de natuur gegronde Kriste'.ijken Godsdienst. De opgedane jesus, »oest eindliik opvaren tot zijnen Vader, die te ge' (3) lijk- de Veder van alle zijne broederen is; de rechtvaardigheid, de hoogde wijsheid, en het geluk der geheela aarde vorderden dezen trap van verhooging. Jesus had het werk, hem toevertrouwd, op de voortreflijklle wijze volbragt; hij was gebooren tot een Zaligmaker der wereld; hij was bedemd tot verlichting, der heidenen, en tot verheerlijking van Israels nakroost. Aan deze grootfche beftemming was voldaan; de godlijke bronnen van algemeene zaligheid waren ontfprongen, en om het genot van die zaligheid uit te breiden, moest de zegevierende Zaligmaker in den ftaat der hoogde heerlijkheid ingaan. Geheel zijn fterftijk leven, was aan de betrachting der deugd, aan het bereiken der voortreflijkde bedoeling, toegeheiligd geweest. Geheel zijn leven, van zijne wieg tot aan zijn kruis, was voorbeeld!, was bevestiging van de verhevenfle leer die hij verkondigde; niet een oogenblik was nutloos voorbij gerolt, hij had zijn Vaders wil,in al deszelfs uitgedrektheid op aarde volbragt; het oogmerk der fchepping van den mensen, was door hem, voor het gezond verdand verklaard, zoo wel als de meufchelijke waarde en voortrefliikheid. Jesus had ai de verbasteringen der menfchelijke natuur duidelijk aangetoond, en te gelijk de middelen tot verbeetering. De krachten der dwaaling waren door hem ontzenuuwd , en de eenvouwig fchoone waarheid , van onder de meenigvuldige bedekfelen van onkunde en bijgeloof, aan het licht gebragt. l]dle trotschheid en huichlarij, waren door jesus, vernedert en ontmaskerd ; door zijne leer , was alle godsdiensthaat in deszelfs affchuwlijkheid voorgefteld, en de algemcene Broederliefde, als den geest der wetten afgeteekend. Al de dwaaze onderfcheiding,was door jesus natuurveradelenie leer, weggenomen, en als onbedaanbaar met Gods volmaakt wijs ontwerp vernietigd. Uit een bloed was het menfchelijk gellacht voortgefproten, van den zelfden Vader waren alle menfehen, armen zoo wel als rijken, koningen, zoo wel als flaven, afgedamd. Wat recht kon dan de geboorte, uit deze of geene ouderen fcoeaken * Ds zachtA 2 rao*> C4 ) moedigheid,de minzaamheid en de onfchuld, der nog onbedorven kindsheid, had jesu?, als de eedelfte fieraden die met werkzame deugd verè'enigd , alleen welgevallig zijn, in het vlekloos oog des Almachtigen, nfgefchildcrt. Alle dwinglandij, en zinloozen Godsdienstijver, was door den edelflensder menfchen , door den godlijken Leeraar der gerechtigheid , als de haatlijkfle verdorvenheid van het menfchelijk hart , met afkeuring en verdiende fchande overladen: wie de meeste onder u wil zijn , deze is'de ininfte of de verachtlijkfle, dus luidde zijnetaal, en hij, die God boven alles lief heeft, als de bron van alle volmaaktheid, en wien de menfchen, zonder onderfcheid, als zich zelf bemint, dezen, betracht de geheele wet, en al. les, wat de Propheten geleerd hebben. Alle zijne daden, bevestigden deze menschheid verè'erende gevoelens; nimmer voerde hij heerfchappij over zijne volgelingen, nimmer zocht hij door magtfpreuken hun verftand te overweldigen, of hun geweeten te verdommen. Neen, hij was de helpende vriend van allen, hij verlichtte hun verdand, fchikte zichzelf naar hunne zwakheid, en zocht door overtuiging , de onbuigzame vooröordeelen te ontwortelen. De eenige,de waarachtigeonderfcheiding,door waare verdienden , werd door jesus vereerd; waar hij die dan ook aantrof, bij Samaritaanen of Jooden , bij de geringflen, bij de armen des volks, of bij de aanziênlijkden. Denedrige, de boetvaardige tollenaar, die zijne fchuld gevoelde en beleed, bezat eindloos meer waarde in zijn oog, dan de hoogmoedige pharizeeuw, die met een' verachtenden blik op zijnen broeder durfde neerzien. De weenende zondares , die zijne voeten met traanen be* fproeide, had bij hem veel meer recht op zondenvergifnis en vriendfchap, dan de verwaande fchriftgeleerden, die hunnen roem delden in duizend fchitterende beuzelingen. Wie eerbiedigt niet de deugd , de weldoende bnrmhartigtieid, in den door jesus zoo fchoon geteekende iamaritaan1 terwijl de ongevoeligheid van Siofts priester verachting wekt. Ja, de geheele leer v.m jesus verfpreiddé eene C 5 ) eene godlijke verlichting , waar in alle de volken der aarde zich verblijd hebben, of nog zullen veiblijden. En dit alles was door zijn eigen voorbeeld diep Sn de menfchelijke ziel gedrukt. Zijn lijden tot heil der wereld, vorderde nu ook de heerlijkfte belooning, hij had zich zelf opgeolfen, om de verlooren waarde der menschheid te herltellcn, en haar de eeuwige zaligheid te doen genieten. Gods rechtvaardigheid bereidde dan ook de hoogfle gloriekroon voor den Eeuwiggeliefden, en noodigde hem na de gewesten der hoogde heerlijkheid. Aan het kruis had jesus zegepralend uitgeroepen: Ha is volbragt. Dat woord weergalmde nog van kring toe kring, en verloor zich in de toejuiching, in de godlijke feestgezangen der onderflijke maatl'chappijën. Maar niet minder, vorderde ook de volmaakte Wijsheid, dat je- ■ sus de woonitigen der flerrlijkheid verliet. Zijne leer moest uitgebreid worden , niet door geweld maar door overtuiging. Indien hij zelf na zijne opltanding , even gelijk voor zijnen dood, het volk openlijk geleerd, en den weg des heils had verkondigt , welk eene uitwerking zoude men natuurlijk hier van moeten verwacht hebben"' Veclen zcuden door zijne verfchijning , door ontzetting, verdomd zijn , en hem in de eerde ontroering voor de Zoon van God herkend hebben. Doch was dit overtuiging geweest'' Neen, daar zijne krachtige, zijne met godlijkheid bezielde woorden en werken, geen invloed op de verharde , de bevooroordeelde zielen weleer hadden , daar zoude ook eene verfchijning van den opgeftaanen j i: s u s , llegts voor een oogenblik de zinnen bedwelmd hebben , maar het fluimerend verMand zoude zich in nieuwe vooröordeelen diep ingehuld hebben; zij die de overëenftemining van jesus leer, met het natuurlijk menfchelijk gevoel niet opgemerkt hadden, zij, die zijne meer dan menfchelijke daden , gevoelloos aanfehouud hadden , die de ilommen op zijnen wenk hadden zien fprekeu, en zelfs de dooden op zijn bevel »it het graf verrijzen; dezen zouden ook jasus, die uit A 3 de de dooden opftond , niet geloofd hebben; anderen, doof kwaadaardigheid van hart verbijsterd , zouden geheel zijn lijden en dood als bedriegerij befchouwd hebben , en door nieuwe wraak verbitterd, tegen hem gewoed hebben. En daar jesus maar éénmaal moest lijden, maar éénmaal moest fterven, Zoude hij de woedende wraakzucht, door hooger magt hebben moeten beteugelen ; iets dat ftrijdig was met het voor. treflijk ontwerp, om door overreeding te overwinnen, en alleen door een waar geloof, op de volkomenfte overtuiging gegrondvest, aangenomen en omhelst te worden. Ook voor 2ijne vrienden, voor zijne getrouwe leerlingen, was zijne Hemelvaart hoogst nodig ; dezen bleeven aan zinlijke denkbeelden gehecht; hunne verbeelding fchilderde een aardfche heerfchappij; van deze dwaaüng lieten zij zich niet te regt brengen; deze dwaling, was de oorzaak geweest van hunfle twijfelmoedigheid bij jesus dood. Zij hadden gehoopt dat jesus, de verlosfer was die Israël van het juk der Romeinen zoude bevrijd hebben, doch nu hij geftorven waj, nu was deze fehoone verwachting met hem verdorven, en wat moesten zij van jesus denken? zij hadden zijne godlijke grootheid gezien , zijne leer oefende een onweerflaan. baar vermogen op hunne ziel, maar hij was dood, de magt van zijne vijanden zegepraalde, en hun geloof wankelde. Maar jesus herleefde, zij zagen geene fchaduw , geen geest, maar jesus zelf, zij zagen, zij hoorden, zij betastten hem, hij at en dronk met hen. Nu geloofden zij, dat hij de waarachtige Zoon van God was, doch zij konden de beweegoorzaak van zijne komst in de wereld, van zijnen dood en opftanding nog niet doordenken. Was het om een aardsch Koningrijk op te richten ? waarom moest hij dan eerst lijden en fterven ? waarom wreekte hij zich niet na zijne opftanding aan zijne haters ? Maar hij leefde alleen voor zijne vrienden, hij fprak met hen van geene zinlijke heerlijkheid, maar alleen van weezenlijke grootheid, van ftandvastigheid in het geloof aan zijne godlijke zending , vaa onwrikbaren moed in het verkondigen van zijne leer , e» het verbeteren van de zeden. Hij vorderde geene ftout- beld (7 ) heid in het beftrijden van aardfche vijanden, geene krijgs* kunde, noodig om den troon van david op te richten; neen , hij vorderde van zijne vuuriglre lievelingen , alleen kloekmoedige getrouwheid , in het weiden van zijne weerloze fchaapen, in het beftuuren , vertroosten , en be» fchermen der waare zachtmoedigen, die de waarheid durfden belijden, en in de leer van jesu s den.weg der zalig, heid vonden aangewezen. De grove denkbeelden aan. zinlijke glorie, verzwakten onder zulke gefprekken met j esus; zij werden vatbaar gemaakt voor de edelfte begrippen. Maar wat moesten zij nu denken, nu jesus volgends zijne voorfpelling hun verliet , en ten hemel opvoer? Nu werden zij overtuigd, dat jesus niet gekomen was om eenen zichtbaren troon op het heuvelig Sion te vestigen, om de Romeinen te overwinnen, en de geheels, aarde aan lsraels nakroost ten erfdeel te fchenken. Doch hun geloof wankelde niet meer, neen jesus bleef in hun oog de beloofde Mesfias, de Zoon van God , de Zaligmaker der geheele wereld ; zij konden niet meer twijfelen, hunne zinnen waren zoo wel overtuigd als hun verftand; zij geloofden, en het aardsch Koningrijk verdween wit hunne verbeelding. Zij begreepen nu dat de leer van jesus die volkomen menfchelijke vrijheid ademde, die het recht deedt herleeven , en een' algemeenen vrede aan alle haare belijders en betrachters beloofde, dat die leer moest uitgebreid en aangenomen worden over de geheele aarde. Zij begreepen nu, dat dit de wet was die uitging van Sion, dat dit de heilftar, de blinkende morgenftar was, die op ring in Juda , om alle volken te verlichten. Nu verltonden zij dat jesus het waare zaad van abraham was, waar door alle volken geheiligd, en in wien de geheele menschheid veradelt, en gezegend zoude worden. En dit alles zouden de vrienden van jesus, veel duidelijker nog verdaan , wanneer de geest der waarheid , de geest van kristus hen als eene vlam der Godheid zoude bezielen en ontvonken. Na jesus Hemelvaart, kón zijne leef eerst regt verfpreid worden ; voorheen fchaarden zich de inlanders , vol drift , om den bij hun bekenden Prediker en Wonderwerker, maar nu zij hem misten, nu was de fchaare verdrooid; vreemdelingen hoorden van hem , zochten nader onderrichting, en vonden de eenvouwige waarheid , die met hun gevoel overëenftemde. Wonderbare uitbreiding van-den fchooniten Godsdienst , ook tot in ons werelddeel drong de prediking des Euangeliums door , wij aanfchouwen de waarheid in vollen luister; jEsusonzen godlijken Broeder is met eeuwige heerlijkheid omkranst, van de zinlijke, is hij in de onzichtbare wereld overgeftapt ; daar is hij onze Voorfpraak bij den Vader, van daar waakt hij over onze treden , zend ons geest en kracht, daar bereid hij ons plaats, èn zal zijne heerlijkheid door ons deelgenootfchap vol. tooid zien. ■ i j tesv ,vjist atv nsr,rsfiv , ^ , b'lii ftSW 19b 3^i3 3D TOM ••/ ; 'JS-.fi-yy ... ( . , , , 5"e Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warraoesftraat. " DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND^ En ziet ik zende de belofte mijns Vaders op u : maar blijft gij in de ftad Jerufalem , tot dat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. LÜc. XXIV: 49. VOORBEREIDENDE GEDACHTEN TOT HET NADEREND PINKSTERFEEST. 1^ og weinige dagen flegt.s godvruchtige Landgenoten ï ■«-^ en wij vieren de gezegende dag, waar op jesus vertrouwlijkfte vrienden , zijne eenvouwigfle , zijne leergraagile volgelingen , wonderdadig door den geest van Christus bezield werden, en zich tot algemeene verkondigers van de leer der waarheid zagen aanftellen. Elk, wie de fchoonheid van den Christelijken Godsdienst gevoelt , elk wie de zaligheden dien hij zijne belijders doet fmaken kent, gevoelt ook zijn hart op ons Pinkfterfeest, door de reinfte dankbaarheid gloeien. En wie, wie kan gevoelloos de groote dag des heils, de dag der fchoonfle 2* « B eer- C " > eerffelingen.dien dag waar op JESÜS naam in zoo veele or> derfchciden taaien gepredii;t en beleden werd, terug denW[$f2f Eerbare Medektis tenen I geene zwarte ondankbaarheid zal onze'vrije ziel ontheiligen; wij gevoelen onze verpligtmg, en juichen u blijmoedig toe: „ de dag dien „ door God tot een roem der dagen gemankt is, nadert. „ Komt, laten wij ons op denzelven verblijden. 6 God „ der liefde! geeft ons heil, geeft ons voorfpoed, op dat „ het z.en der gezegende eenlingen, ons moge aan„ moedigen om den vollen oogst in te famelen." Met recht dan bereiden wij ons voor, om tot eer van hem, die den dood overwonnen heeft, die met heerlijkheid gekroond is, tot eer van hem die leeft tot in alle eeuwigheid door wtens leer de geheele aarde zaligheid geniet, met dankbaar feestgejuich te vieren. En hoe kunnen wij ons beter hier toe voorbereiden , dan door de gewigtvolIe gebeuren!* met derzelver heilrijke gevolgen met aandacht te overwecgen. Voorzeker zal zulk eene overweeging ons opleiden, om Gods wijsheid en menfchenliefde, zoo duidelijk gebleeken in de uitbreiding des Euangeliums, te verheffen, om onzen ijver voor de eer van den gezegenden jesus, en zijne hemelfche fchoone zedenleer aan te vuurtn, en om onze waare dankbaarheid, doorliet betobnen van algemeene liefde uit te drukken. Bcfchouwen wij dan in de eerfte plaats , de gebeurtenis. De dag tot het Pinkfterfeest beftemd, dien dag waarop jacobs nakroost, met blijde danküfferen in Sions tempel gewoon was te verfchijnen , om de eerfte rijpe koorenfiren voor Gods aangezicht te Hellen, en hier door dengeheelen oogst te heiligen; dien dag bloosde nog naauwlijks aan de kimmen, of de vrienden van den ten hemelge. varen jesus, waren in een der tempel vertrekken reeds bij elkander; de lieflijkfle eensgezindheid heerschte onder deze waare zachtmoedigen, die ftille zaligheden genoten , en de geheele aarde, aan de züchte maar overredende deugd, aan aan de liefdeademende leer van hunnen verheerlijkten vriend , zouden onderwerpen. Eendragtig waren zij bij elkander , en offerden God hunne dankende lofzangen ; daar wachteden zij op kracht uit de hoogte , daar wachteden zij op de belofte van de mond der waarheid, op de geest van hem , die zijne- fterkte , die zijn godlijb verraoogen , door zwakke ftervelingen wilde volbrengen. Intusfchen vloeide de meenigte der Jooden ook na het heiligdom ,. de voorhoven waren vervult met. priesters , met offeraars, en aanbidders, en met elk oogei.blik vermeerderden nog de duizenden van Israël. Dan nu was het tijdftip geboren , waar in jesus zich wilde verheerlijken , en de grondfteenen leggen van zijn nieuw , zijn geestlijk heiligdom. Op het onverwachts, rolde een ruii'chend geluid door den ftaatigen tempel, gelijk een' he. vigen draaiwind die wand en daken doet fchudden. Dit ontzettend geluid, door de tempelgebouwen weergeknatst, verliest zich plechtig in de vergaderplaats van jesus leerlingen. De verwonderde meenigte ftaat ontroerd , volgt nog met het luistrend gehoor het geruisch des winds, en dringt ftraks na de plaats waar dit geruisch eindigde. Elk verwachtte hier iets zonderlings, iets grootsch te aanfehouwen; om ftrijd dringt elk de ruime vergaderzaal in, en vraagt met zoekende oogen na het godlijk wonderteeken. Plaatfen wij ook onze verbeelding in het gezelfchap der lievelingen van jesus, ftraks zullen wij hen bij het geruisch des wervelwinds, door hoop en blijdfehnp verlevendigt zien ; het geluid ruischt door hun .midden , en den adem des Almachtigen bezielt hen, met duizendwerf meer levenskracht , dan waar mede den eerften aardeling bij zijne fchepping bezield werd. In verrukking knielen zij neder, breidden hunne handen uit na den hemel; en in de opgeheven oogen glinsterd een dankbare traan vol godlijken wellust. Lichtende vuurvlammen zweeven om hun heen 5 glans en vuur, die zinlijke teekens van Gods tegenwoordigheid, rustte op de vrienden van jesus, en kroonden JB 2 hea C 12 ) hen met heerlijkheid. In deezen (laat ziet hen de toevloeiende meenigte , en de bewondering klimt ten hoogften top. Welk een gezicht een aantal nedrige, en in fchijn ongeachte lieden, vertoond zich hier als het doel des ontzettingbarenden wervelwinds; edelen ernst, en majestieufe vreugd, pronken.op hun achtbaar fprekend gelaat ; elke trek is bezieid , en de hemelfche verrukking die hun aanwezen doortinteld, juicht in de fpraakloze blikken. Glinsterende vlammen , gelijk aan de blinkende Schechina die in het binnenfte heiligdom tusfchen Cherubijnen vieuglen woont , zulke glinsterende vuurvlammen, verfieren deze verhemelde burgers der aarde.. Maar hoe neemt de verbaastheid des volks niet toe , wanneer de verrukte aanbidders, door het gedruisch der meenigte, als van de grenzen des hemels, na den hun toevertrouwden post terug geroepen , opftaan , en de grootheid van den eenigen waarachtigen God, in alle de onderfcheiden taaien, die door Israels verftrooilingen gefproken worden , verkondigen. Hier word het eindig verftand van den onvolmaakten flerveling als bedwelmt. Ongeletterde in nedrigheid opgevoedde Galileërs, fpreken in de taal van alle de volken, waaronder de Jooden verftrooid waren, van God en zijne werken, met eene krachtige eene vloeiende welfprekendheid, die het denkvermoogen der hoorers ontwarde , het verftand verlichtte, en de volkomenfte toeftemming vorderde. Verbazend wonder ! maar te gelijk bli|ft het natuurlijk , fchoon het den gewoonen loop der natuur moge overtreffen. Tot het aanleeren van vreemde taaien word gewis oefening verëischt; geheugen, vatbaar, heid , en een goed oordeel , komen bij het vlug leeren der taaien , zeker te pas , en aan de voortreflijkheid van deze geestvermogens hangt ook de meer of mindere vordering in taalkunde af. De loome kleine ziel , zal meer tijd en vlijt aan het leeren van een of twee taaien moeten bededen , dan de groote vlugge geest, aan het leeren van alle de bekende taaien. Geen wonder dan , dat men- f »3 ) menfchen door de verhevenfte geestkracht bezield, door den godlijken gloed ontvlamt, in een oogenblik des tijds, al dat vennoogen bezaten , tot welks uitoefening , eene gewoone menfchelijke zielskracht , in een geheelen leeftijd niet komen kan. Ja de vrienden van jesus , ftreefden dit oogenblik, tot eenen trap van volkomenheid, die door andere menfchen aan deze zijde des grafs nimmer bereikt word; want'den adem des eeuwigen Gods , ontwikkeld hier de vermoogens der menfchelijke natuur , mee de zelfde almacht , waarmede zij de vermoogens des Engels, bij zijne eerfte wording had doen ontvlammen. De ontroerde fchaare, luisterde vol aandacht, en hoorde Gods grootheid verkondigen. De apostelen , zullen den eenïgen waaren God, die door geheel Israël geëerbiedigd werd , als de Schepper van het heelal, als de Befchermer der wereld, als de weldoende Vriend der godvruchtigen , als de getrouwe Vervuiler van alle zijne beloften , geroemd en verheerlijkt hebben. Elke gevoelvolle ziel was opmerkzaam; maar de laaghartige fpotters verftouteden zich , om op de fnoodfte wijze te lasteren. ,, Wat bewondert gij," riepen dezen, ,, de wijn maaltt deze Galli,, leè'rs uitzinnig." Deze fchendende taal, treft naauwlijks het oor der apostelen , of de treffendite verdeediging rold van hunne lippen , elk woord , op waarheid gegrond , door ijver, voor jesus leer, en door liefde voor het menfchelijk geluk als bevleugeld , elk woord was met overtuigende kracht gewapend , en drong in de ziel van drieduizend Hevelingen der waarheid , die flraks beleeden, dat jesus, de Mesjias , de Kristus, de Zoon des levendigen Gods was; en door zich in zijnen naam te laten doopen, hun geloof in hem bekrachtigden. Kristenen ! hoe veel ftof vinden wij in dit alles , om de volmaakte wijsheid des Eeuwigen te aanbidden , en te verheerlijken. Te Jerufalem in den tempel, moest die glorierijke gebeurenis voorvallen; daar waar jesus voor B 3 wei- weinige weeken als een bedrieger, nis een godslasteraar, veroordeelt was , daar fidderde nu geheel het Joodendotn voor de kracht van zijnen geest, die op de vleugelen des winds wandelde ; daar werd den opgeftaanen jesus openlijk verkondigt , en zijne geheele moordgefchiedeuis kort en duidelijk gefchilderd , terwijl duizenden , in den gekruisten jesus nu hunnen godlijken Zaligmaker herken len. Geen geweld durfde zich verzetten. De Joodfche bloedraad werd gewis door duldelozen angst gepijnigd , terwijl een wroegend geweeten , nu de Zoon des menfchen, als een wretkend Rechter , op de wolken des hemels teekcnde. Te Jerufalem moest deze gebcurcnis , op een der drie hoogc feesttijdén , wanneer alle de Jooden zelfs uit de afgelegende wereldoorden , tot Sions berg faamvloeiden , voorvallen. Gewis dit was het voortrellijkst middel, om het godlijk oogmerk te bereiken , en de zuivere zedenleer van jesus , over de geheele aarde te verfpreiden. Waar was op den aardbodem eene planrs beter hier toe gefchikt als Jerufilem , vooral in dien (laat waar in zich de Jooden op dat tijdpunt bevonden? Nergens was een volk bekend, dat zoo heinde en veer verftrooid was , en toch door godsdienst en zeden , orüffcheidbaar verëenigd bleef, dan de Jooden. Zij waren het eenig volk dat zich nimmer met andere vermengde , en in het heiligdom te Jerufalem ftandvastig hunne verzamelplaats hielden. Daar vergaderden zij allen op de hoogtijden , zoo wel uit het Land der Parthers , als van het eiland Creta, zoo wel uit Egijpte en Ethiopiën , als uit Rome en geheel Italiën. En alle deze vreemdelingen hoorden en zagen hier de krachten van'den geest des Gekruifigden , maar nu ter rechterhand Gods verhevenen Mesfias; onder alle volken , deeden deze onzijdige getuigen het licht der waarheid opgaan , en zoo werd de triumpheerende j e s u s , op het woord der waarheid , vol voorfpoed omgevoerd! * Za- C 15 ) 6 Zalig Pinkfterfeest! gij waart geheiligd om de bronnen des heils voor de geheele wereld te doen ontfpringen, om liefelijke (hoornen, op het dorstig land te doen vloeien,' en de eenzame woestenijen met vruchtbaarmakende drup.pelen te beiproeiën. Op het voorig Paaschfeest, was het verzameld Israël getuige van jesus dood geweest; veelen hadden zijne onfchuld heimelijk hulde gedaan; veelen hadden zijn grootmoedig lijden bewondert, en vol angtvalligheid, de fluiptrekken der beevende natuur, bij zijne jongfte doodfuikkcn aanfchouwdj veelen, hadden ook het gerucht van zijne opftanding gehoord, en aan het leugenachtig bericht der omgekochte grafbewaakers, getwijfeld; zij laadden zijne discipelen met oplettende oogen befpied: moed en juichende verwachting praalde in het gedrag, van die onlangs nog kleinmoedige vlugtelingen: En nn op den Pink. fterdag, nu zag dat zelfde verzamelde Israël, deze eerbiedwekkende gebeurenis; nu zagen zij deze discipelen, als herfchaapen tot edele geleerden, tot onverfaagde helden, en onwankelbaar getrouwe vrienden van zaligheidzoekende vreemdelingen. ó Zalige Pinkfterdag! feest der gezeegende eerftelingen! eerftelingen in jesus gemeente, die zich op onwrikbaare gronden moet vestigen, en door geene helfche magt kan overwonnen worden. Met dankbare blijdfchap zullen, wij na omtrent agttien eeuwen,ook heden dezen feestdag vieren, en onze lofoffers voorden OveralömtegenwoordigenGod,in den tempel der natuur opofferen. Met recht dierbare Landgenoten! vieren wij de triümfen van vrijheid en menfchelijke rechten; maar hoe fterk verpligten zeifs deze triümfen ons, om den geboortedag der algemeene wereldverlichting, om de overwinning der eenvouwige waarheid te vieren. Ilec buitengewoon vermogen, om in al de onderfcheiden taaien, die de Jooden in hunne verfchillen le geboortelanden ipraken, zoo overreedend zoo treffend, zoo wellprekend , jle fchoone zedenleer van jesus te verkondigen, dat buiten. . Se- gewoon, dat door den geest der waarheid boven het men. fchelijke verheven vermogen, (hooide de eerfte zaden des heils, der vertroosting, en veredeling over de wereld. Ook dat zaad fchoot wortelen in Europa; weinig eeuwen verliepen flegts, of onze dwaalende voorvaderen aanfchouwdon den glans der waarheid, die van agter de zwartfte nevelen van bijgeloof, en onkunde glinsterde. De Kristelijke zedenleer, van alle de ontëerende omhang, zeis bevrijd, word in onze dagen, door het gezond verftand, vuurig omhelst en vol dankbare blijdfchap beleedeu. De lage fpotter moge lasteren, de verbasterde ziel, die geen goed van kwaad kan onderfcheiden, moge zinloos alles verwerpen, de verïïandige vriend der deugd, vind in jesus leer, den weg der zaligheid aangeweezen; vertroosting en hemelfche wellust ontluiken voor zijne treden, en bewust van zijne broederfchap met jesus,verwacht hij de ontlerflijkheid. Welaan dan Kristenen! ontmoeten wij het naderend Pinkfterfeest, met dankbare harten aan onzea God geheiligd. Te Amileldam, bij M. us BRU IJN, in de Warmoesitraatt DE V R IJ E GODSDIENSTVPvIEID. 3V°. 5. Staat clan in de vrijheid met welke ons R r t s t u s vrij gemaakt beeft, en word niet wcderöm met het juk der dienstbaarheid bevangen. cal. V: l. HET VERBAND TÜSSCHEN WAARS GODSDIENST EN VRIJHEID. vrije godsdienstvriend I Het woord Vttjhetitheeft zulk eene ruime beteekenls, dat mijne ziel in dezelve verdwaalt. Ik befchouwde Voorheen de Vrijheid als een eigenfehap der menfchelijke natuur, evenwel ondergefchikt aan den wijzen wil der Godheid. Vrijheid om te deuken, te fpreken, en den eerdienst aan het Opperwezen te verrichten, fcheen mij toe onaffcheidbaar^te zijn met een heilbevortterendStaatsbeliuur; doch in vervolg van tijd, zag ik zulken, die a* C voor C 18 ) voor Vrijheid met drift ijverden, alle banden verbreken, en den fpot drijven met Godsdienst en geweetenspligten. Wie durft in deze dagen van God of Godlijke zaken (preken indien hij niet voor een' dweeper, een' bekrompen ziel, of dat nog erger is, voor een huichelaar uitgekreeten wil worden. De openbare Godsdienst word veracht, huislijken Godsdienst volkoomen verzaakt, en alles, wat het geweeten van ons vordert, als een duldelooze last, als een verachtlijk juk, onwaardig om dooiden vrijë mensch gedragen te worden, befchouvvt. Vest ilegts uw oog op de opvoeding der kinderen , geene godsdienflige beginfelen, ziet gij de jeugd meer inprenten: ik wil wel belijden , dat wij de jeugd lang beezig gehouden hebben met onverdaanbare véhelfels , en langwijlige nietsbeduidende vraagboeken ; maar met deze nutteloze dingen, is te gelijk alles weggeworpen. Geen zedekunde fchijnt meer te pas te komen; aan de eenvouwige leer van jesus, zoo verftaanbaar voorkinderen , word geheel niet gedacht; God , en jesus, zijn bij het meerderdeel van onze jeugd onbekend , fchoon zij deze geheiligde namen, in navolging van au. deren, op eene eerloze wijze elk oogenblik met dartele lippen misbruiken. Wat moeten wij van dit alles verwachten, waarde Godsdienstvriend! immers niets dan een volkomen zedenbederf, dat niet flegts het tegenwoordig, maar ook het opgroeiend gedacht befmet? Wat zal de ondeugd in het vervolg kunnen beteugelen, wanneer niets meer als heilig , als eerbiedwaardig aangemerkt word? Niet dat ik den Godsdienst gelijk de lasteraars van denzelven voorgeven , als een fchrikbeeld , tot intoomhouding van het gemeen wil gehouden hebben. Neen vooral niet. Maar wanneer de zedelesfen van onzen godlijken Leeriiar gelasterd worden , wanneer de onwankelbare waarheden befchimpt , en voor leugen gehouden worden, in welk eenen diepen af. grond van gedachtenloosheid, en ontaarding zal de mensch (lp) mensch dan wegzinken? geheel gekluisterd aan zinlijke dingen, zal hij zijn eeuwig belang vergeeten ; de onllerllljkheid, die in zijne ziel woond , verdooven , en llegts uit liefde voor zijne tijdelijke rust , de wetten door geene openbare daden ' fchenden. Kan zulk een volkoomen zedenbederf, gepaard gaan met een gezonde, een wezenlijk heilbevorderende ftaatkunde ? Dit is onmooglijk; ik ken geene ftaatkunde, geene gezonde, geene met de menfchelijke waarde overëenftemmende ilaatkunde, dan die uit de edelfte grondbeginfels voordvloeit. Zich naar eenige algemeeneregels te fchikken, eenige algemeene vastfteliingen te doen gelden , en beftendig 'te onderhouden, is dit genoegzaam om een gelukkige maatfchappij te vormen ? De heillooste roofbenden, die naar vastgeftelde regelen , tot hun onderling behoud handelen , zijn dan ook gelukkige maatfchappijën Neen , daar waar de Burgers de ftem van het geweeten niet getrouw zoeken op te volgen , om dat zij zich overtuigd houden, dat hun waarachtig geluk voor tijd en eeuwigheid hier van afhangt, daar kan geene beftendig gelukkige maatfchappij zich vertoonen. En welk een voorrecht hebben hier de Kristenen ! de flem van hun geweeten, of hun inwendig gevoel, word door de leer van jesus verklaard, en op de krachtigfte wijze bevestigd; alles wat de mensch dierbaar kan zijn, alles waarom de natuurlijke eigenliefde hem kan doen wenfchen, word door jr.sus , als het oniiffcheidbaar loon der deugdbetrachting, toegezegd en verzeekerd. Liefelijke gemoedsrust, vrede met het onbevatbaar Opperwezen , liefderijke ontferming in alle tegenfpoed , hulp en onderfteuning zelfs in den dood, en het genot van eindloostoenemende zaligheden , welke aanfpooringen tot deugd voor den Kristen , hoe veel troost en vreugde in alle de bekommeringen , in alle de wisfel valligheden van dit leven? Maar indien eene maatfchappij , die de naam van Kristenen draagt , dit voorrecht C 2 durft (20 ) durft terfuladen, de fchooufte zedenleer verwerpt, en het godlijk voorbeeld van allesöverwinnende liefde, geduld, grootmoedigheid, en alle maatfchaplijke deugden, befpat, wat blijft zulk eene maatfchappij dan over om haar aan het betrachten van eenigen pligt te verbinden? Niets, volftrekt niets, dan eene kwijnende fchaduw van tijdelijke rust; en hoe gemak'ijk zal deze rust aarj grove zinlijke genietingen opgeofTert worden , zoo wel als den weinig voldoenden eernaam, van een goed vreedzaam Burger, Godsdienstvriend! ik moet u belijden, dat ik de rampzaligde ondergang van Neêrlandsch volk begin te duchten, wanneer ik het oog op deszelfs gedrag, betreffende den Godsdienst vestig. Het word tot fchande gereekend, wanneer men eenigen eerbied voor Gods naam, of zijnen eerdienst betoond ; laaghartige weetnieten , beroemen zich op de ondeugendite fpotternijën , elk toond zijn vrijheidsmin , door het verkrachten van zijn geweeten. Goede God! is dit vrijheid, of is het de verachtiijklte flavernij , waartoe de redenmagtige mensch zich kan vernederen ? Ja gewis dit is het. De ontaardde driften heerfchen over de grondneigingen der ziel , en de zucht om anderen na te volgen , kluisterd het gevoel. Vereerd mij met uw andwoord, fchenkt mij indien het mooglijk is , eenigen troost door het ophelderen van mijne benevelde vooruitzichten. Ia die verwachting, noem ik mij uw' getrouwen Lezer DEUGDLIEF. De bovenltaande brief is voorzeker de uitboezeming van eene gevoelige ziel, waar in de bekommerende gedachten elkander verdringen. Hoe vuurig wensen ten wij te kunnen zeggen dat deze bekommeringen ongegrond zijn, ( 21 ) zijn , ïruter helaas! het tegendeel is maar al te waar. Een volk, dat zich toelegd om ongodsdienftig te zijn, wankelt aan den rand des afgronds , waar in het eerlang moet neêrltorten. Doch het is waarlijk te beklagen dat vrijheidsliefde en ongodsdienfligheid met elkander vermengd worden, terwijl ze volftrekt in geene betrekking tot elkander flaan; en hij , die laaghartig den eenvouwig fchooncn eerdienst, die een blijmoedig Kristen aan den God van hemel en aarde bewijst, kan befpotten en verachten , deze heeft ook geene zuivere denkbeelden van waare zedelijke vrijheid, die geene heerfchappij van ontaarde driften kan dulden. Vrijheid is wel deegelijk eene eigenfchap der menfchelijke natuur; zonder vrijheid, was de rede geen gefchenk van eenige waarde, zonder vrijheid, hadden wij niets dat ons boven de dieren deed uitmunten ; maar eene vrijheid zonder rede, is even onbegaanbaar als eene rede zonder vrijheid. De eeuwige wijsheid beftunrd de redenloze dieren door eene ingefchapen drift, of een inflinft, waar door zij vrijwillig alles wat best voor hun is , verkiezen. Maar de mensch zonder zulk een inftinét gefchapen, ontving een vermoogen, om optemerken, om te overweegeu, en om zijne eigen daden tot zijn nut te beduuren. ó Welk eene verpligting tot reine vuurige dankbaarheid ! Uit ons zelf en uit alles wat ons omringt, leeren wij God in zijne grootheid, in zijne wijsheid en liefde kennen, ons eigen gevoel zegt ons, wat recht en wat onrecht is; wanneer wij dus ons verftand gebruiken, kunnen wij het beste voor ons kiezen, en ons eigen geluk bevorderen. Deze vrijheid, dit fieraad der menschlijkheid, maakt ons tot het voortreflijkst fchepfel, dat deze aarde moet bewoonen , en het beminnen van deze vrijheid , is ons niet minder aangeboren, dan de liefde voor het leven. Doch zoo rasch de mensch zijne pligten verzaakt, het gevoel van zijn hart vetdooft, en alleen zijne zinlijke begeerten wil volgen, C 3 dan o ( 22 ) dan ontheiligt hij zijne vrijheidsliefde, even gelijk, de tïjran , die uit vrees voor het verlies van zijn leven , dut. zend onfchuldige flagtöffers aan -zijn • verachtlijk wantrouwen opoffert, en dus de zucht voor zijn behoud , of de natuurlijke eigenliefde , op eene vloekwaardige wijze ontheiligd. Ja dierbare Landgenoten, hoort onze welmeenende waar. fchuuwing. Vrijheid zonder deugd, is geene Vrijheid, en waare deugd is Godsdienst. Staatkunde, zegt men, moet afgefcheiden blijven van Godsdienst, of de verfchriklijkfte rampen die zoo meenigwerf onder de volken gewoed hebben , zullen telkens te rug keeren. Was het om den Godsdienst niet, vraagt men, dat geheele Landen verwoest zijn? iet flegts op de zinloze kruistochten tegen de Saraceenen, op de meenigvuldige bloedftroomen die in alle rijken en finten den gruuwel der verwoesting vertoond hebben. Is Frankrijk niet weleer door godsdienstijver, tot een rampzalige moordkuil herfchapen ? heeft Engeland niet jaaren, zelfs eeuwen agter elkander, de verfchriklijkfte burgertwisten in zijnen bloedenden boezem gevoed ? heeft Spanje, door vuur en zwaard niet een geheel nieuw werelddeel verwoest, zich zelf ontvolkt, en de Nederlanden, op de jammerlijkfte wijze gemarteld? Op deze wijze voordrc-deneerend, word het verwerpen van den Godsdienst behaaglijk, wat zeg ik! zelfs prijzenswaardig. Het komt 'er alleen op aan, of den grond van deze redeneering waar of valsch is, en wij houden ons overtuigd, dat zij volkomen valsch is. Wat is Godsdienst? Eenvouwig immers de eerbewijzing die een redenmagtig fchepfel, aan het onbevatbaar, aan het alles vervullend Wèzen toebrengt, uit gevoel van verpligting voor duizend, duizend weldaden? terwijl het volmaakt het zelfde is voor het ftaatsbeftuur, op welk eene wijze die eerbied, die dankbaarheid uitgedrukt word. Alleen de duurzaamheid der goede orde. en dat het zelfde is, van het ftaatsbeftuur, hangt van het gevoel, van het zuiver verfijnd gevoel der maat- © C 23 ) maatfchaplijke leden af. Is dit gevoel verdooft, blijft het hart koud bii het genot der vooitreflijkfte weldaden, wat zal de leden dan aan het algemeen belang verbinden? Gevoelloze menfchen zijn voor geen geluk vatbaar, en kunnen dus niet verpligt worden, om hun eigen beftendig geluk , en veel minder nog dat van het algemeen te bevorderen. Een verfijnd gevoel is dus den grond van eedle ftaatkunde, en wiens gevoel onbedorven is, deze kent ook zijne verpligting aan de Bron der geheele aanwezenheid, of dat het zelfde is, deze is godsdienliig. Maar verftaat men door Godsdienst eenige bijzondere aangenomene begrippen , door trotschheid en onkunde vastgefteld, en door opvoeding en vooroordeel ons diep ingeprent? Ja zulk een famenweefzLi, met ijver voorgedaan , was meenigwerf de afgrijslijke moeder van talloze rampzaligheden, en de ftaatkunde, met dit famen sveefzel omhangen, verftrekt aan elk denkend mensch door alle eeuwen heen tot afgrijzen. Maar wie durft den naam van Godsdienst hier aan geven? Alleen het door domheid gevoed vooroordeel dacht aan God, eenen dienst te doen door het biped van anders gevoelende Broederen te doen ftroomen; maar zoo weinig als het opofferen van fchuldeloze zuigelingen, aan een gloeiend koperen afgod waare Godsdienst was, zoo weinig is ook het vervolgen van anders denkenden , of gevoelenden , waare Godsdiénst; en wee de verlichte ftaatkunde die zich met valfchen ijver voor aangenomen begrippen bcfmet. Maar ftaatkunde,die, gelijk wij zeiden , niet uit het onbedorven menfchelijk gevoel voordvloeit, is geene ftaatkunde , en uit zulk een gevoel vloeit ook te gelijk den eenigen waariichtigen Godsdienst"; deze is door den eeuwig gezegenden jesus, en zijne Apostelen ons verklaard en gepredikt. Wie de leer van jesus durft verwerpen , verwerpt ook de waare Vrijheid, word een flaaf van zijne zinlijke begeertens, rukt alle banden los, en word een fchadelijk lid voor alle maatfchappijën. De verftandige braven onder de oude volken, predikten de beginzels der zuivere zedekunde, die jesus in het vervolgzoo duidelijk, lijk, zoo volkomen gepredikt heeft, en die verfhndige braven, waren ook te gelijk de waare beminnaars van eedle menfchelijke vrijheid, üat deugdlief dan nimmer de ongodsdienftigheid, met de uitbreiding der volks vrijheid vereenige. Het is niet onnatuurlijk in het oog des menschkundigen, dat veelen die door vooroordeel en opvoeding, aan onverftaanbare leerftelfels gekluisterd waren , wanneer hui: gezond verftand eindelijk begint te ontwaken, alles verwerpen , eer nog dat zelfde verftand genoeg kracht bezit , om de waarachtige gronden des eenigen Godsdiensts op te merken. Bij veelen onder de Franfche Natie, moet dit het geval geweest zijn. Maar blijft het verftand voordwerken, dan moet het gewis de waare Godsdienst leeren kennen. En gij verachtlijke fpotter, die lasteren durft, het geen gij niet kent, gevoelt uwe eigen dwaasheid, verkracht niet langer uw geweeten, op dat God niet met u fpot, wanneer uw gewis verderf nadert. Ontheilig den naam der vrijheid niet, gij bezit, gij kent haar zoo weinig als de waare Godsdienst. Beeft voor de rampzalige gevo'lgen van uw moedwillig gedrag; let op den oprechten, op den vroomen van harte, zijn einde is vrede, maar het uwe is verfchrikking. Godsdienftige Kristenen! juich gij gevoelt uwe vrijheid; gij zijt kinderen Gods, gefchapen naar kristus jesus. Tracht dan ook volmaakt te worden , want uw eeuwigen Vader is volmaakt. Hebt elkander vuurig lief, met een rein hart, met een gerust geweeten , zoo doende zult gij nimmer wankelen, * Te Amfteldam, bij M. di BRUIJN, in de Warinoesfttaat. DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, Kindertjens laat ons niet liefhebben, noch met het woerd, noch met de tong, maar met de daad en de waarheid. i jo5nn. III: 18. WAARE BROEDERLIEFDE. TT ij die zich beroemt God lief te hebben, terwijl bij zijnen broeder haat, deze is een leugenaar en de waarheid is niet in hem; want hoe zoude hij God, den onzichtbaren God, uit waare dankbaarheid kunnen liefhebben, terwijl hij zijnen broeder, die onder het bereik van zijne zintuigen beftaat, die met zijne natuur overeenkomt, haat ? Zoo fpreken de Leerlingen, de boezemvrienden van jesus, die door zijnen geest bezielt waren; zoo fpreekt hij zelf, tot geheel het menschdom. God en onzen evenmensen lief te hebben, deze zijn de twee geboden gelijk in grootte, gelijk in waarde; de twee geboden, dia den grond der geheele zedelijke wet uitmaken. Kindertjens! zachtmoedige Kristenen I komt laat ons dan lief hebben, niet met woorden, niet met de tong, maar met de daad en de waarheid. Kooit kunnen wij ellianoer genoeg tot dezen duuren pligt opwekken. Liefde is het kenmerk 2. D van O* ) van den Kristen; lief te hebben, is het bewijs van ons leevendig geloof, en van onze broederfchap met jesus, die uit liefde zijn leven heeft opgeoffert. Door lief te hebben , betoonen wij dat wij waarlijk leden der Godlijke gemeente zijn; eene gemeente, of eene burgerij die zich tot de heilrljkfte, tot de glorierijkfte bedoelingen verè'enigd heeft, eene burgerij die onder eedele voorwaarden, in de voortreflijkfte, in de duurzaarafte zaligheid deelt. En wat zijn deze voorwaardens ? „ Neemt mijn juk op u, leert van mij dat ik „ zachtmoedig ben en nedrig van harte." En welk eene belofte ? „ Gij zult ruste vinden voor uwe ziel, want mijn juk „ is zacht en mijn last is ligt." Ja waarlijk het juk dat jesus ons oplegd is zagt, en zijn last is ligt Op de vraag, JVit moet ik doen om zalig te worden ? was het andwoord van jesus: „ Hebt God lief met geheel uw harten uwe „ naasten als u zelf." Maar deze liefde beflaat in geene ijdele woorden in geene vuurige betuigingen die flegts op tong en lippen zweeven, terwijl het hart geen deel aan dezelve heeft. Neen waare liefde fpreekt door de overtuigendHe daden; gelijk de liefde tot God beftaat in zijne geboden te onderhouden, in zijnen wil op te volgen, zoo bellaat ook de liefde tot onze naasten, in het werklijk bevorderen van hun belang. De Priester, en de Leviet in de fchoone fchilderij van jesus, de Priester en de Leviet, die den bloedenden vreemdeling befchouvvden , betoonden hunne liefde niet , maar de Samaritaan , die hem werklijk hulp bewees, en alles aan hem verrichtte wat hij, in zulk een geval zijnde, van een ander zoude kunnen wenfchen. Ja deze betoonde zij. ne liefde, zijne daden bevestigden de waarheid,en zijn eedel hart, finaakte de heerlijk fte zelfsvoldoening, terwijl in zijn geweeten , de goedkeuring des onbevatbaar volmaakten Gods weergalmde. Onzen godlijken 'Leeraar predikte meer door da. ( *7 1 daden dan door woorden, geheel zijn leeven was werkzaamheid, hij deed aan allen wel, terwijl hij zijn geheel Vaderland doorwandelde. Bij eiken voetftap richtte hij gedenkteekens der liefde op; hier door verzadigde hij zijne eigen reine begeertens, en voldeed tan zijne heerlijke beftemming. Bn welke bewijzen van gadelooze liefde, fchenkt ons zijn verfchriklijk lijden , en zijne voor de geheele wereld heilvollen dood ? Volgelingen van j e s u s! zouden wij dan ook niet liefheb* ben? niet vuurig liefhebben? en dit door fprekende daden bewijzen? Het is niet genoeg dat wij eenige weinigen uitkiezen, om de blijken onzer liefde aan te betoonen, neen, zulke uitgekoozenen, hebben doorgaans eenige overeenkomst met onze eigen neigingen, aandoeningen en gevoelens, en in hun beminnen" wij alleen ons zelf; of het vermaak dat wij ons zelf in anderen weer vinden, is de eigenbatige drijfveer van onze liefde, en meenigwerf word door zulk eene liefde , onze hulp en bijftand, waar op anderen het zelfde recht hebben, op eene onbillijke wijze aan deze gunftelingen verfpild. Kruipende vleiers , die onze gebreken voor ons eigen oog verbergen, of als deugden ophemelen , en den verachtlijkften lof aan niets beduidende bedrijven toezwaaien, zulke kruipende zielen dringen zich ook niet zelden in de gunst van hunj die zij door loftpraken en (laaf* fche vleierijen bedwelmd hebben. Maar de liefdeblijken op zulk eene wijze betoond, zijn vera'chtlijk, en bezitten niets van die reine waare liefde, waar in de Vader van het heelal zijn eigen beeld herkend. Anderen die een aandoenlijk hart bezitten, vleien zich zelf dat zij waarlijk veel liefhebben , om dat het ongeluk van anderen hun medelijden opwekt; de ramp van een' natuurgenoot grieft hun, ontelbare traanen ftorten zij bij het verhaal van eeuig leed, D a ter- (=8 ) terwijl de fterkfte aandoenlijkheid hun zorgvuldig, de toneelen der ellenden doet ontvluchten. Maar geloof ons, Medekristenen ! ook dit is geene waare liefde , uw ligt aangedaan zenuwgeftel heeft veel meer deel aan dit medelijden als uw hart, ook helpen uwe traanen de ongelukkigen volftrekt niets; ja bloost als gij uit liefde voor uzelf, den noodlijdende iets toewerpt, alleen om de bitterde jammerklagten te verfmooren , terwijl uw oog zich fluit voor het lijden , en gij de treurigheid ontvlied. Neen! was uw zenuwgeftel minder aandoenlijk, gij zoud met het zelfde hart geen medelijden gevoelen, en welligt de ongelukkige kunnen befpotten. Waare liefde, is dan die onvermoeide werkzaamheid, om het wezenlijk heil van onze natuurgenoten uit te breiden en te bevestigen. Waare liefde, is dan dat verëedelend ge. voel van onze duurfte verpligting, dat gevoel, waar door wij in eiken mensch , wie het ook zijn mag, een geliefd kind van onzen eeuwigen Vader, een mede erfgenaam des eindloozen levens, en een medeburger in Gods volmaakte wereld herkennen. Waare liefde vertoond zich dan ook in de onzijdigfte, in de verhevenfte daden die voor het oog der wereld niet fchitteren, maar die voor de rechtbank van het geweeten met glorie gekroond worden. Zulke daden, zijn lieflijk voor God, zij worden in zijn dagboek aangeteekend , en zullen, in het algemeen wereldgericht, de eerkrans van jesus vrijgefproken broederen zijn; hier aan kennen wij of wij de waare liefde bezitten. Indien wij voor het oog der wereld onze weldaden willen doen pronken , indien wij zonder nadenken, de jammerklagten door onze milddadigheid doen zwijgen, zonder ons de moeite te geven om te overweegen wat wezenlijk tot heil van het lijdend voorwerp dienftig is; indien wij geheel, eenzijdig aan eeni*, ge (=p) ge afgezonderden weldoen, terwijl de zuchten van andere ongelukkigen ons hart geheel niet treffen; Kristenen! neen dan bezitten wij de waare liefde niet, dan hebben wij niet lief met de daad en de waarheid. Waare liefde handelt niet ongefchikt, zij bedoelt geene eigen eer, zij is niet ergdenkend, maar bedoelt het waarachtig geluk van alle haare medebroederen. Het eeuwig fchitterend voorbeeld, dat wij voor ons hebben in den gekruifigden Menfchenvriend, toond ons op het duidelijkst, den aard der waare, der onvervalschte liefde. Hij jssus was het, die met (prekende daden, in alle omftandigheden, op alle de toneelen van het men. fchelijk leven, de onwankelbaarfte liefde op de voortreflijkfte wijze teekende. Nimmer was hij doof voor het gefchrei der ellendigen, en zijne hulpvaardigheid breidde zich tot allen uia^Godlijke wijsheid, was onaffcheidbaar met zijne liefde verbonden; niet onbedachtzaam nam hij de behoeften weg, maar hij vetfchafte middelen oin aan die behoefte te voldoen; de arme krnnken, de beedelende blinden, fchoon kjj met innerlijke ontferming over hun bewoogen was, plaat, fle zijne almacht in geen overvloed of rijkdommen; neen, hij herftelde de krankheden, hij opende de oogen, en fchonk dus geleegenheid om op nieuw werkzaam, op nieuw voor zich zelf en anderen nuttig te worden. Het was jesus niet genoeg de uitwendige kwalen te verdrijven, neen, hij beireurde ook de verregaande verdorvenheid van het me» fchelijk hart, hij bedroefde zich over de algemeene onwetendheid , en over het kluisterend vooroordeel, waar door hij zijne tijdgenoten, van de reinfte genietingen, van het vertroostend licht der heldere waarheid beroofd zag. Met Godlijken ijver werkte jesus aan de verbeetering van hart en zeden. Met welk een eedelen moed (telde hij de verborgeuile gebreken in het licht ; hij ontmaskerde de D 3 on- ( 30 ) ondeugd, en toonde, met eene godlijke trouwhartigheid, de eenvouwige fchoonheid der waarachtige deugd. Geen haat, geen partijdigheid vermengde zich in zijne beftrsffingen, zoo weinig als verachtlijke vleierij immer zijne fchuldelooze lippen ontheiligde. Zijne ftrengfte beftraffingen waren de ernfüge waarfchouwingen van een vriend : het meenigwerf herhaald wee u tegen trotfche, tegen diepbedorven huichelaars , was geen vloek; neen, het was de treffende uitroep van het zuiver gevoel, dat de rampzalige gevolgen der ondeugd voor uit zag; tot deezen zeide hij niet: gij zijt verdoemt verharde booswichten! maar het was wee u, gij geveinsden! gij die het buitenfte des bekers reinigd , terwijl het binnenfte vol gruwelen is , gij die het volk misleid , en in fchijn van recht , uw eigen eer en voordeel behartigd ; oordeel zelf wat uit zulk een gedrag te verwachten is. Maar met de aandoenlijkfle minzaamheid werden de berouw hebbenden vertroost , en als afgedwaalde fchnpen te regt gebragt. Aan eene weenende zondares werd liefderijk vergifnis, aan een' boetvaardigen tollenaar, vriendfehap, liefde en genade toegezegd ; over een gemengde fchaar, die uit booswichten en deugdzamen beftond, breidde jesus zijne handen uit, en noemde hen allen zijne bloedvrienden. Onweetenden, leerde hij met godlijke zachtmoedigheid, en dankte God zijnen Vader, met eene zalige zelfvoldoening, wanneer hij het zwak verftand van kinderlijke ftervelingen vatbaar gemaakt had, voor de fchoonfte , de troostrijkfte waarheden, die voor waanwijzen en bevooröordeelden verborgen bleven. Geene beleedigingen konden hem immer tot wraak beweegen ; gehoond, vervloekt, en verdreven door zijne landgenoten , ging hij grootmoedig voord met wel te doen, met de verlooren fchapen hraeh op te zoeken, met alle de ongelukkigen te helpen, en alle de treuriger» C 31 ) gen te vertroosten : hij weende om het nadrend lot dér bloeddorltige Tempelflad : in de magt van zijne vijanden dulde hij niet, dat zijne vrienden hem wreekten, ook vorderde hij geene boven natuurlijke magt, om de verfchriklijkfte boosheid te ftraffen. Neen zijne liefde , toonde zich almachtig' -om alies te verduuren , om de boosheid te overwinnen , en de zinlooste wraak eindelijk te ontwapenen. Iloord hem aan het. kruis , voor zijne moorders om vergeeving bidden , hoord hem , met ftervende lippen, de vrienden van zijn hart , zijn joSnnes en zijne doorgriefde moeder, vertroosten; hoord hem, met verftijvende lippen de gekruiste boeteling bemoedigen , in genade aannemen , en zijne zalige vriendfchap toezeggen. Kristenen , dit is liefhebben met de daad , dit is de waarheid die in het hart woont, door heilzame werkzaamheid afbeelden. Is de leer van jesus u dierbaar? bewijs dit dan door zijn voorbeeld te volgen; geloofd gij dat hij waarlijk den weg der zaligheid aangewezen en voor u gebaand heeft? gelooft gij, dat hij uit liefde voor zon: daren geleedeu en zijn bloed geftort heeft? toond dan uw geloof uit uwe werken, want zonder de werken is het geloof dood; gevoelt gij uwe verpligting aan God uw Schepper, uw Vader, die u het leven, den adem en alle dingen fchenkt? toond dau, uwe dankbaarheid door liefdedaden. God begeert geene offeranden, maar hij eischt barmhartigheid; leerd gij God uit zijne werken kennen? ziet gij in dezelve zijne wijsheid, zijne almacht, en goedheid? betoon dan uwe liefde voor hem door zijne zichtbare beelden, door uw medemensch wel te doen; bemint gij jesus als uw Zaligmaker, uw vriend, uw voorfpraak in den hemel? hebt dan zijne broederen lief, alles wat gij aan hun doet, rekent ( 3= ) kent jesus aan zich zelf gedaan; hebt elkander lief gelijk hij u lief heeft. In de tegenwoordige dagen, is Broeder* fchap een woord dat veelen op de lippen hebben; ach! dat het waarlijk uit het harte vloeide; verban alle partijfchapen, want bij uw geloof en hoop, moet gij niet flegts liefde voor uwe medegeloovigen, - maar liefde tegen allen zonder onderfcheid voegen. Geene verfchillende denkwijze kan Kristelijke liefde beperken. J esus beminde allen, gemeenebestgezinden, onderdanen des Keizers, Israëlieten, die den waareri God vereerden, en heidenen, die voor gemaaUte beelden knielden; allen heeft hij wel gedaan, tot allen breidde hij zijne helpende handen uit, en zijne Leerlingen moesten de geheele wereld door prediken, onderwijzen, en tot zaligheid geleiden. Komt Kristenen! volgen wij den bevestiger des eenigen waarachtigen Godsdienst , hebt allen lief, bied aan het geheele mensChdom de hand van broederfchap; help de behoeftigen . vertroost- de bedroefden , verlicht de onweetenden, overtuig dè dwaalenden , hebt a'Ueh lief met een rein hart, niet met woorden, niet met de tong maar met waarachtig fprekende daden. Te Amfteldam, bij M. de B R U fj N, in de Warmoesftraat. DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. 3V°. 5. Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u; het is Gods gave. Niet uit de werken., op dat niemant en rotme. cphez. II: 8, 9. DE GODLIJKE GENADE IN HET ZALIGEN VAN DEN MENSCH. Hef onverbreekbaar verband tusfchen deugd en waarachtig geluk, wordt door de woorden des hoogverlichten Apostels , die wij aan het hoofd van dit blad geplaatst hebben , op de voortreflijkfte wijze bekrachtigd. De Ephezifche Kristenen , waren voorheen ten uiterften rampzalig; het zedenbederf, ook in die ftad ten hoogften trap geklommen, beroofde hun van alle de waare genoegens , die het menfchelijk leeven veredelen , en van 3. E de C 34 ) de hoop op eene heilrijke uitkomst. Allen volgden zij de lage kruipende begeertens naar dierlijken wellust, waar door het menfchelijk hart nimmer eenige verzadiging ontvangt. Allen werden zij bezielt door den geest der toenmalige eeuw, of door de toen heerfchende levenswijze. Van ondeugd tot ondeugd voordgerukt, kenden zij noch zich zelf, noch hunnen pligt , noch hunnen Schepper. Dood waren zij door misdaden ; hun gevoel was verdooft, hun verftand verblind; alle bewustheid was onduidelijk; alle zielskrachten-fluimerden, en alleen de beelden der naderende eeuwigheid verfchrikte hen. Maar uit dien jammerftaat waren de Medekristenen van paulus ver. lost; de leer van jesus was hun gepredikt, en nu waren zij even als paulus zelf, leevendig gemaakt. De gadeloze goedheid Gods had hen opgewekt , hen met kristus opgewekt; den glans der waarheid had over hun gefcheenen, en de dooden waren opgedaan. Het geloof in de blijde boodfchap die hun verkondigt was , voerde hen uit den afgrond van ellende en jammer op, om langs den weg der deugd , waar langs jesus hen voorgewandelt was, de hoogde zaligheid te bereiken. Ja nu waren de Epheziërs zalig; nu dwaalden zij niet langer in de akeligfïe duisternis, zonder God in de wereld , zonder hoop , zonder zielenrust. Neen den waaren God was hun gepredikt ; dien God , die door geene leevenloze beelden kan vertegenwoordigt worden; die geen flaaffchen eerdienst , geen bloedige offerande , of ijdele plechtigheden vordert; maar een God die hemel en aarde met zijne tegenwoordigheid vervuld , die zijn wet in het onbedorven menfchelijk gevoel gefchreven heeft ; een God, die door den volmaaktften der menfchen , door den godlijken jesus , zichtbaar in de zinlijke wereld afgebeeld, of ver. tegenwoordigt is: de leer van dien godlijken jesus was hun gepredikt, deze hadden zij gelooft, en omhelst; en welke heerlijke gevolgen- ondervonden zij ? hun verlicht ver- (35) verftand, verkoos nu deu aangewezen weg die den verftat!' digen naa boven geleid ; de leer van dien godlijken jesus, had al de zielskrachten doen ontwaken, en het gevoel in zijnen natuurlijken ftaat herfteld. In God te beminnen , en in alle hunne medefchepfelen wel te doen, hier in vonden zij nu de reinfte vergenoeging. Alle de vleeschlijke wellusten, waren voor hun nu verachtlijk geworden; de ledigheid van het hart was nu vervult met de zuiverfte genietingen; de edelflc zelfsvoldoening bekroonde nu hun gedrag , en verzekerde hun, volgends jesus waarachtig getuigenis, van de eeuwige blijdfchap ; want de godzalig* heid geeft toch een groot gewin, zoo wel voor het tegenwoordig als voor het toekomend leven , en ademt vergenoeging over onzen geheeleu wandel. Welk eene verandering , hadden de geloovigen van Ephezen dan niet ondergaan ? eertijds waren zij dood , nu waren zij leevendig ; eertijds waren zij duisternis, nu waren zij licht, nu waren zij verlost van de verfchrikkingen des doods, van de grievendfte onzekerheid omtrent hun eeuwig lot; geen wanhoop knaagde meer in hunnen boezem; jesus die geftorven en opgedaan was, jesus had voor hun de onflerflijkheid aan het licht gebragt, en hun verzeekerd, dat, indien zij hem nawandelden , hij hen waarlijk in de eeuwige wooningen zoude ontvangeti ; zij hadden flegts lief te hebben, en hun geweeten onbevlekt te bewaken , om als -erfgenamen der eeuwige zaligheid, voor God en de Engelen verklaard te worden: maar deze zaligheid, die alleen uit het geloof aan jesus voordvloeid, deze zaligheid, hadden zij alleen aan Gods genade, aan Gods onbevatbare liefde te danken; niet om hunne eigen waarde, was hun dat geloof gefchonken, neen want zij waren weleer verzonken in gruwelen; zij hadden den dood verkoozen , in plaats van het leven , dat hun door de godlijke wet, die in het geweeten fpreekt, aangeboden was. Maar door de Godlijke genade, was de Prediking desEuangeliums, ook tot in hunne afgodifche Had door E 2 ge- f 3« ) gedrongen; zij hadden het zuiver woord van God gehoord, en uit dat gehoor was hun geloof geboren; want hoe zouden zij gelooven, van wien zij niet gehoord hadden ? en hoe zouden zij gehoord hebben , zonder dat hun gepredikt was? Hunne opwekking uit den gevoellozen dood der zielsvermogens was dan een onverdiend liefdeblijk van dien God dien zij miskend, dien zij veracht en verzaakt hadden Uit genade, uit loutere genade, was hun den weg ter eeuwige behoudenis aangeweezen. God wilde het geluk der geheele wereld aan den dwaalenden mensch bekend maken; hier toe was het affchijnfel van zijne eeuwige heerlijkheid, het uitgedrukt beeld van zijne onbegrijplijke zelfftandigheid, in de wereld verfcheenen, om de verbasterde menfchelijke natuur, in haare volkomenheid te herftellen. Jesus, had komende in de wereld, de vrede verkondigt, de vrede met God, met zich zelf, en met de geheele fchepping. Jesus was gekomen om zalig te maken wat verlooren was , om de middelen aan te wijzen waar door den mensch ondanks alle de rampfpoeden die uit de wisfelvalligheden des levens voordvloeiën, volkomen gelukkig te zijn, door de getrouwe betrachting der heiügfte pligten, door God met het geheel hart en verftand lief te hebben, en elk'mensch wie het ook zijn moge, lief te hebben als ons zelf, meer vorderde de Godlijke LeerSar niet; die dit aannam was jesus Discipel; elk wie door daden toonde dat hij dit waarlijk geloofde , bezat het eeuwig leven; ja deze zal leeven al ware hij ook geftorven ; deze is waarlijk zalig offchoon hij ook treurt, want hij zal vertroost worden; zalig is hij, fchoon de armoede zijn geest bekommerd, want hij is een erfgenaam van het eeuwig Koningtijk; zalig is hij, fchoon het onrecht hem hier pijnigd, fchoon hij rijkhalzend uitziet naar recht, want, hij zal gewis door zijn bevredigt geweeten, en door den eeuwigen Wereldrechter, verzadigt worden; za- C37) zalig is hij fchoon de menfchen hem verachten en fmaden , want zijn loon is groot in de hemelen. Dit alles is door jesus zelve bevestigd, zijn voorbeeld heeft het zegel gedrukt op elk woord dat van zijne Godlijke lippen vloeide: jesus zelf, onderging den wreedften tegenfpoed, armoede, droefheid, verdrukking, verachting, onrecht en geweld; alles , alles werd door zijne Godlijke grootheid verduurt, zijn vertrouwen op God wankelde nimmer; de zaligheid der onfchuld, de bewustheid van zijne volmaakte deugd, kon hem in het bitterst lijden verfterken, bemoedigen, en zegepralend aan het kruis doen uitroepen: Hat is volbragt: 1'ader in uwe handen beveel ik mijnen geest. De glorievolle opftanding, de heerlijke onfterflijkheid, de zegevierende hemelvaart, des door lijden verheerlijkten jesus, bekrachtigde alle zijne beloften j: alle zijne toezeggingen; ja dit alles overtuigde zijne volgelingen, dat hij het was die hen tot God bragt, dat zijne leer waarachtig was, en den eenigen weg ten leven opende. Maar ook deze leer moest uitgebreid worden over de geheele aarde; de eerfte afgezanten hadden last ontvangen , om heen te gaan door de geheele wereld, en aan alle fchepfelen dit Euangelium te verkondigen , op dat elk die het geloofde, zalig mogt worden; en ook deze genade, hadden de inwooners van Ephezen genoten; ook daar was het Euangeliuin verkondigd, en allen die bereid waren om het aan te-nemen, deze waren vrij geworden van de dienstbaarheid der zonde; deze waren opgeftaan uit den dooden; deze hadden de broederfchap van jesus ontvangen, en waren deelgenoten van zijne heerlijkheid geworden : maar deze Kristenen, het zij dan dat zij uit de Jooden, of uit de Heidenen waren, zij hadden geene reden om zich zelf te beroemen. Zij hadden zich zelf niet opgewekt, zij hadden zich zelf de zaligheid die zij genoten, niet waardig gemaakt; neen ver, eindloos ver was dezen roem van hun verwijdert; zij hadden flegts te rug te ilfinken aan hunnen voorigen ftaat, eer zij nog van jesus E 3 ge- C 33 ) gehoord hadden, en hem dus ook niet geloofden; zij hadden geene werken verricht die voor Gods aangezicht lieflijk opgeklommen waren, gelijk den Heidenfchen hoofdman cornelius; neen.de zedeloosheid die teEphezen heerschte, en die den geest der eeuw was, had hen medegevoerd, bedorven, en tot den werklozen ftaat van onvermogende dooden vernedert. Het was Gods gefchenk, Gods gave die zij ontvangen hadden; wat konden zij zich dan beroemen, daar den Gever niet door hunne verdiensilijkheid bekoord, maar alleen door liefde, door onbevatbare menfchenliefde gedreven was. Door het geloof waren zij zalig, maar niet door hunne werken; door het geloof wandelden zij in het licht der waarheid, en genoten de wezenlijke, de beftendigi zaligheden, die voor den veradelden mensch beflemd zijn; en dit geloof dat hen zoo zalig maakte, was uit de prediking des Euangeliums ontftaan , en dus door loutere genade veroorzaakt; door den geest van jesus, die de liefde zelve is; door dien geest, die zijne afgezanten bezielde, waren zij bewogen om de eenvouwig fchoone waarheden die hun verkondigt werden, aan te nemen; zoo dat zij geheel herfchapen , als in jesus herborenen nu gefchikt waren om door goede werken, om door de betrachting van hunne dierbaarfle pligten, vrede en blijdfchap te fmaken. Want zoo zegt paulus in het volgende vers: Wij zijn tïjn tnaakfel, gefchapen in kristus jesus tot goede werken. Welk eene ftof tot reine dankbaarheid moest deze overweeging, inde harten der geloovigen niet doen ontbranden? Weleer zoo ongelukkig, nu zoo zalig ; voorheen gefchikt om eindelozen jammer, in te oogden, maar nu erfwachters van eeuwig toenemende heerlijkheid; en geheel deze verandering van lot en ftaat uit loutere genade ontvangen te hebben, zonder de geringde verdienstlijkheid te kunnen voorwenden ; tot welk eene zuivere wederliefde moest hen dit verpligten; elke blijdfchap, die zij door bet verlichten van eene edele daad genoten; elke reine verge- noe- ( 39 ) :hoeging, die zij in, het liefhebben en weldoen fmaakten; elke zalige bewustheid van hun eeuwig geluk; dit alles befchouwden zij als vruchten van hun geloof in jesus; een geloof dat zij door genade, uit de prediking des Euangeli. ums ontvangen hadden: met welk eenen ijver moest hth dit opwekken , om voord te gaan van deugd tot deugd , oih welbehaaglijk voor God te wandelen, en om anderen op te bouwen, in dat allerheiligst geloof. Medekristenen! ook tot ons is de prediking des Euangéliums tot zaligheid gekomen ; onze voorouderen dwaalden ook in den z wantten nacht van onkunde en bijgeloof, maar zij hoorden de woorden des heils, zij geloofden en werden zalig. Beiiranld door de heldere glanzen der waarheid, werden wij geboren; door den doop werden wij aan jesus gewijd; door den doop, werd verklaard en bekrachtigd dat wij reeds als geloovenden aan jesus geboren zijn; want met de eerfte ontwikkeling van onze zielskracht, vernemen wij dat den weg ter eeuwige zaligheid voor ons ligt, en door den gekruisten Menfchen vriend ,* voor ons gebaand is. Jesus wordt op onze ftraaten geleerd ; wij gelooven zijn getuigenis , en wee , de moedwillig rampzaligen, die zich met een dood geloof vergenoegen , zonder het immer door daden leevendig te vertoonen! deze vertreden de onwaardeerbaarfte gefchenken der eeuwige liefde ; als redenlooze dieren verachten zij de paerlen die voor hun geftrooid worden, en wentelen zich in de haatlijkfte onreinigheid. Maar werkzame Kristenen ! voor u die bij uw geloof liefde , hoop en blijdfchap gevoegd hebt, voor u, is de waare zaligheid beltemd, ook gij, gij zijt uit genade zalig door het geloof, niet om uwe verdienden, hier op kunt noch moogt gij u beroemen. Neen, de wilde die in de ontoeganglijke bosfchen van Afrika geboren is, die nimmer van jesus hoorde, en hem dus ook niet gelooft; deze is welligt zoo edelaardig, zoo be- - min- ( 4° ) minlijk, als een der beste Kristenen, en toch mist hij de zaligheden, die uit het werkzaam geloof voordvloeiën; maar gij, gij zijt gefchapen in kristus jesus. Laac u dit dan verbinden , om als kinderen des lichts te wandelen, om door uwe werken, uw geloof aan den godlijken jesus te toonen. Zijt gij uit genade zalig? beandwoord dan die weldaad door eene vuurige liefde , bemint God met uwe geheele ziel, met alle uwe krachten , en bewijst dat gij hem lief hebt, door alle uwe medemenfchen , die allen kinderen van dien God zijn, wel te doen. Hier in word uw Vader verheerlijkt , dat gij veel vrucht draagt. Zijt werkzaam , gaat voord van deugd tot deugd , van kracht tot kracht; jesus is u voorgegaan, hij zal u bij den Vader inleiden , als de gezegende erfgenamen des Koningrijks vau voor de grondlegging der wereld. Te Amfteldam, bij M. db BRUIJN, in de Watmoesfttaau Ö E V R IJ E 5Y\ ö. iié avmds vernacht het geween , maar des morgein fe gejuich. psalm XXX: 6\ AAN ONZE LIJDENDE NATUURGENOTEN. J^sti ónze lijdende Medekristenen , hebben wij deze oogenblikken toegewijd! óKonden wij in bloedendë harten, den balfem der vertroosting ftorten; ó! konden wij de tranen der droefheid , der bitterde droefheid afdroogen, en den zachten glimlach der lieflijke verwact*ting, weer op de nu klagende lippen verfprelden hoe zoude ons hart van rinnthaar ,™,„,„„„.. j._ ti ., - j,<-uucgcu Ban muppen r Aan God, zouden wij de eer geven, en ons met vernieuwden ijver, aan het bevorderen van uwe dierbasrffe belangen-, geliefde Medekristenen ! toeheiligen. Waar wij het oog been wenden, wij treffen alöm de teekens- van grievende finarc ond«r onze nasuurgenoten aan. De dwaze de licho ' F zin- ( 42 ) zinnige die zich alleen aan ijdelheden hecht, die op de bonte kleuren van zweevende waterbellen verlieft, alles Wat hem op zijnen Weg ontmoet vooibij fnelt, terwijl hij zich zelf, en alle zijne betrekkingen als mensch als kristen, en als burger vergeet, deze mooge onbewust van netlijden dat hem omringt, doof voorliet gefchrei der ellende , naa zijn eigen wachtend graf heen dartelen. Maar de waare vriend der deugd, de altijd grootmoedige Kristen , is de vriend der ongelukkigen; in hem vinden 'zij een helper, een befchermer, een raadgever, of een vertrooster, al na dat het in zijn vermogen is om hen bij te ftaan. Voor den Kristen, is de zaligfpreking van den gevoelvollen Pfalmdichter, met het gevoel van zijn eigen hart overé'enftemmend: Welgelukzalig is hij die zich verftandig draagt tegen een ellendigen, Pfalm XLI: 2. Aan dezen Kristelijken pligt, zoekt ook de Godsdienstvriend heden met zijne geheele ziel te beandwoorden. En hoe kunnen wij immer dit oogmerk beter bereiken, dan door de kortftondigheid van het lijden, dan door de beftendige afwisfeling van fmart en vreugd, u aan te wijzen? Word den vermoeiden reiziger niet tot vernieuwd geduld, zoo wel als tot het vernieuwd infpannen van zijne afgematte krachten, opgewekt, wanneer hij van ver het einde van zijne moeilijke reis, de grenspaal van zijn Vaderland ziet blaauwen. Bedroefden! ó welk een moedgeving! uw lijden is welhaast voorbij, flegts weinige voetftappen nog, en uw met doornen bezaaiden weg is aan het eind Wat is een reeks van jaaren?wat is een geheelen menfchelijken leeftijd?lmmers niets dan eene fchaduw, een handbreed flegts, is onzen tijd, en dan rusten wij op onze flaapfteden: treurenden! dan zijt gij zalig, dan gaat gij door lijden iu de eeu- C43) wige blijdfchap, om in jesus heerlijkheid te deelen. Maar niet altijd is alleen het fterfuur de grenspaal van het lijden ; neen het menfchelijk leven , beftaat uit eene rustloze afwisfeling van fmart en genoegen , van lijden en verblijden; de bitterde jammerklagten worden afgewisfeld door vrolijke gezangen van bevrijding; de bange traanen der fmart, worden door juichend vreugde vervangen, en de treurige, de gebrokene van hart, dankt niet zelden in een volgend oogenblik met vrolijk zingende lippen. Ja des avonds is meenigwerf ftof tot geween , terwijl des morgens, alles tot gejuich aanfpoort. Door die geduurige afwisfeling, word ons vertrouwen, zelfs in de zwartile duisternis, verfterkt; wij leeren hoopen op God die uitkomften geeft tegen den dood; en in voorfpoed, leeren wij bedachtzaam zijn op dat wij niet zouden waanen dat ons geluk vast ftond gelijk een gebergte in de aarde geworteld, terwijl het flegts op de tuimelende golven der onbeflendigheid zweeft; want zoo raseh de godlijke goedheid zich een oogenblik voor ons verbergt, verdwijnt al onzen voorfpoed , en wij fidderen voor nieuwe rampen. Deze rustloze afwisfeling , oefent onzen moed , onze grootheid van ziel, en field ons in ftaat, om de wezenlijke genoegens van valfchen fchijn te leeren onderfcheiden; maar ook deze afwisfeling , bewaart den mensch voor wanhoop, voor wegknagende vertwijfeling. Treurenden! alles mooge u begeven , alle uwe uitzichten mogen donker zijn, het water mooge u tot aan de lippen komen. geen nood , God is nabij, roept hem aan in den dag der benaauwdheid, hij zal u uithelpen. Des avonds mooge geween bij u vernachten, maar de aanbrekende dag , zal welligt uw gejuich vernemen. Welke treffende voorbeelden vinden wij niet in de gewijde Gefchiedenisfen , van F 2 zulk C 44 ) zuik eene fpoedige verandering? Hoe geducht , was den ayond voor den godvruchtigen herder abraham, toen hem de Vader der natuur, door de heerlijkfte proef zijne eigen waarde wilde doen kennen, en hem het Aagten en het verbranden zijns eenigen Zoons , zijns hartelijk geliefden isa^ks, afvergde. Met een verfcheurd vaderhart., maar vertrouwend op de onbegrijpüjke wijsheid des Eeuwigen . beklom hij het rotsachtig Moria; in zich zelf door fmart weggezonken, bouwde hij het brandaltaar, en boeide zijnen jeugdigen lieveling, die met de onfchuld van een offerlam, en met de bevalligheid eens Engelss zijn jongen boezem aan het flagtmes , in de vaderlijke hand, aanbood. Toen was in de ziel van abraham geween, jammerend bang geween; maar, welk een zalig oogenblik volgde; heldre, lieflijke glanzen, die van den Engel der onfchuld afdraaiden , omwolkten het jeugdig offer. Abrahaml fchaad, den jongeling -niet: die ftein weergalmde vol godlijken wellust in de ziel des vaders, en de domme tranen van verrukking, waren het eerfte gejuich van zijn hart. In den bangen nood die Israels nakroost in Egijpten verduurde, was het alom nacht voor. htm; duisternis overfchaduuwde de in flavernij diep weggezonken Hebreen; nachten vol geween, vol gejammer, overdekten alle hunne uitzichten; hunne verfmoorde zuigelingen, wekten het koudfte hart tot medelijden. De wanhoopende moeders, dwaalden kermend, langs den oever, des Nijlltrooms, waar in hunne pas geboren wichtjens , ftervend de jongde noodkreet deeden hooren. In een dier yerfchriklijklle nachten, moest ook de echtvriendin van a y. ii a m , haar fchoonen , haar drie maanden verborgeii Zuigeling, van haaren moederlijken boezem affcheuren, en aan het moordbevel des dwingelands opofferen. Over- flelpt C 45 ) ftelpt van fmart , leidde zij het kind in het biezenkistje^ de onfchuldvolle lachjens der onnozelheid , doorboorden haar de ziel , en vol duldelozen angst, oogde zij het dobberend kistjen naa; maar welk een blijde morgen daagde voor haar uit dezen kommervollen nacht ; de dochter des Tijrans, getroffen door het kinderlijk geween, had zich ontfermd, het wichtjen aan den dood ontrukt, en nu, nu zoogde de moeder des kinds, als een gehuurde voedfter, den lieveling die onder haar hart gedragen was. Ja, voor geheel Israël reezen juichende morgens op uit de donker* fte nachten ; welhaast klom de zon hunner vrijheid uit zwarte kimmen , en deed hen , die zoo lang vruchtloos getreurd hadden, die door de verachtlijkfle dienstbaarheid pnté'erd en vernederd waren, met nieuwen luister praaien, en glinfteren gelijk de vederen in de fchoone vogelen der duiven. Maar ook hoe donker, hoe vol jammer was de nacht die den volmaaktftenLeera'ar der menfchen,die den gekruisten jesus,in de grafrots doorbragt; alle zijne vrienden weenden, al hunne hoop fcheen verdweenen, nergens bood zich den geringften troost voor hunne bloedende harten aan; maar welk een morgen vol godlijke blijdfehap volgde , toen juichende Engelen , aan jesus weenende vrienden en vriendinnen, verzekerden, dat zij vruchtloos den Gekruisten bij de dooden zochten , terwijl hij leefde , en den dood overwonnen hadr. Ja welk een morgen vol gejuich, daar jesus met hemelfche vriendfehsp hen ontmoette, hunne zwakheid te hu'p kwam, en hunne zit-len met godlijk genoegen verzadigde. Eu wie , mijne warrde Medekristenen! wie van ons allen, kan zijn afgelopen leven te rug denken, zonder zulk eene afwisfeling van vreugd en fmart ergens aan te treffen ? Wie van u, weende niet wel eens, terwijl gij geen uitkomst, geen F 3 hulp C4<5) kuip immer waande te vinden; terwijl intusfchen uwe veriosfing, uwe verblijding op de vlugtige oogenblikken aanfnelde; wie van u , gevoelde niet wel eens grievende be. kommeringen , terwijl op het onverwachtst een weg tot nw geluk geopend werd. Hoe meenigwerf achtten wij alles verlooren , terwijl juist dat geen , dat wij waanden tot ons bederf te (trekken, het middel was om ons te behouden, en ónzen voorfpoed te vestigen. - Kristenen! welk eene aanfpooring , om, geloovend aan Gods beloften, ons vertrouwen op hem te Hellen, en zijne voorzienigheid nimmer door onze moedloze droefheid te hoonen óf te verdenken. Dit is gewis, God kan ons niet te vergeefseh bedroeven, geen enkele traan doet hij noodeloos vloeien; maar zijne vohnaakte wij'heid werkt aitijd voord, om ons waarachtig geluk te bereiden; fchoon hij dan om dit doel te bereiken, onze kortreikende uitzichten, met zwarte wolken bedekt. De fmarten die wij lijden, zijn gewis de bronhén van nieuwe zaligheid; onze rampfpoed is het zaad van eeuwig opbloeiende blijdfehap. Dwaalen wij van den weg des heils; de bittere vruchten die wij op den dwaalweg inzamelen, die ons doen weenen en klagen, deze doen ons te rug vlieden en zeggen: eer ik verdrukt was dwaalde ik,met den godvruchtigen Dichter. En welk eene ftof tot gejuich, rijst dan uit zulk eene kortftondige droefheid; alles, alles moet den mensch ten goeden medewerken ; de tranen der lijdende deugd worden geteld en zullen eenmaal als blinkende paerlen, aan de gloriekroon der onfchuld fchitteren. Houd dan moed Kristenen! geloofd ia God, in uwen Befchermer, die ü nimmer zal verlaten, die zich over u ontfermd , gelijk zich de teêrhartigfte vader% over zijnen geliefden zoon ontfermd; die u nooit kan, die H nooit zal vergeten: de teedere moeder, zal veeleer haar frnaeh- C47) Smachtende zuigeling vergeten, te verkwikken en te voe-. den; dan God, die u uit liefde gefchapen heeft, die u tot geluk gefchapen heeft , u immer zoude vergeten wel te doen. Treurende Natuurgenoten ! werpt uwe bekommeringen op den Almachtigen, hij zal het maken, hij zal uwe tranen veranderen in verukkingen hij zal uwe klagten , in het gejuich van iofzingende reien doen wegfmelten; hij zal u fieraad fchenken, voor treurgewaad , en u doen lofzingen , fchoon uw geeit nu nog benaauwd is; wanhoop niet, God is wijs en almachtig; worfteld gij met armoede, met verdrukkingen ? wordt gij miskend, en gelasterd? geen nood , Gods liefde is u meer waardig, dan goud en kostlijke fchatten. De armoede zal u niet verteeren; God verlaat de rechtvaardigen niet, noch ook hun zaad zelfs niet, fchoon het zijn brood moet bedelen. De troostloze hagau waande in de wildernis door dorst te bezwijken, terwijl haar zoon onder de fchaduw der ftruiken, volgends haare gedachten, den hijgenden adem reeds uitblies; maar God opende haare benevelde oogen; zij zag eene heldere waterfontein, laafde haar verfmachtenden zoon, en zag zich eerlang de moeder van een der grootfle vorften uit het Oosten. Vreest niet voor uwe verdrukkers, voor nwe lasteraars, want uw recht zal aanbreken, gelijk de morgen, en uwe onfchuld zal als het goud des middags glinfteren. Lijd gij door grievende kwalen, is de vreugd van uw leven vergaan ? geen nood, God is uwe fterkte, hij zal uitkomst geven; jesus, die zoo veele krankheden genezen, die zoo veele ongelukkigen geholpen heeft; jesus leeft voor u, hij ziet uwe rampen, nog klopt een menfchelijk hart in zijnen Godlijken boezem; hij is met innerlijke ontferming over u bewoogen, en niet te vergeefsch fchreid gij tot hem om bijftand; maar zegt gij: „ mijn heil vertoefd » nog, (48 ) Mg, lang, lang heb ik geweend j en nog blijft de akelig. „ fte nacht mijn levenspad ovérfchaduwerr." Houd moed bedroefden! neen waarlijk uw heil vertoefd niet, maar het word in uwe tranen gevestigd; niet een oogenblik zult gij langer lijden, dan tot voltooijing van uw geluk nodig is; laat het geween vrij bij u vernachten, de morgenffond nadert toch, en met haar, ook voor u het gejuich; ook in de donkerheid wordt gij niet verlaten, de liefderijkfte Vader, let op uwe wankelende treden, hij zal u bij de hand nemen, u door zijnen raad geleiden, en met heerlijkheid eens bekroonen. Voeg bij uw geloof, voorSl ook lijdzaamheid,- denk aan het tafreel, dat u van job geteekend is; verfchriklijk moest hij lijden, maar zijne grootheid wankelde niet, en de uitkomst was glorierijk. Blijven de fchaduwen u verzeilen, tot aan het graf? bloosd hier vóór ti geen lieflijke dageraad ? o! Iaat ook dit u niet moedloos* doen zijn; het lijden dezes tijds is toch niet te vergelijken, bij de toekomende zaligheid; de dood, zal de nu onzichtbare wereld voor u ontfluhen , dan is de nacht voorbij, dan zijn de fchaduwen geheel verdweenen, en de eeuwige heilzon gaat voor u op; dan is het geween geèmdigt, en door het vrolijkst gejuich vervangen; die dag gaat nimmer voor u onder; eindeloos klimt uw gejuich; ja! dan, ontdekt gij dat uw doorgeworffeld lijden, alleen tot uwe1 zaligheid diende; dan baard uw geween dankbare blij* fchap, terwijl het lied des lams uw morgengejuieh is. 0 ; ■ ——— ' Te Amfteldim. bij m. d e BRüIJN, in de WarmoesftmS, DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEID. SY°. r. De godzaligheid heeft de belofte, van dit en van het toekomend leven. p a u l u s. DE WAARE GODSDIENST IS ONAFSCHEIDBAAR MET HET GELUK DER MAATSCHAPPIJ VEREENIGD. geachte godsdienstvriend! T T et lezen van een onlangs uitgekomen Stukjen , opge**■'"■ field door christianus batavus, gelijk de Schrijver zich noemt, gaf mij aanleiding, om eenige gedachten, op het papier te brengen. Het bovengemeld Stukjen , behelsde, eene proeve of fchets van een Gemeenebest van Christenen op de leer van jesus gegrond. Ik eerbiedig de zuivere Godsdienstliefde van dezen Schrijver, en wensch met mijne geheele ziel, dat de waarachtige leer der Vrijheid, die de leer van jesus zelf is, tot een grondfteen van het Staatsgebouw in Nederland kon gelegd worden. Het is mijne taak niet, om eenig openbaar Gefchrift te beoordeelen; ook zal ik hier niet neêrfchrijven wat mij in het opftel'van christianus batavus behaagde, of wat ik in hetzelve, als hersfenbeeldig befchouwde. Alleen mijne eigen vrije gedachten, die zich door het lezen ontwikkelden, 2. G dee! ( 50 ) deel ik o mede. De natuurlijke Rechten van den Mensch, zijn, volgends de tegenwoordige gedeldheid van het menfchelijk gedacht, niet genoegzaam om tot een onwankeibaren gronddag. voor eene gelukkige Maatfchappij te dienen ; hier toe hebben zij geene bedemdheid, geene vaste rustpunten genoeg. Elk mensch, heeft het recht om alles uit te voeren, wat een ander mensch niet kan fchaden; elk mensch , heeft het recht om met zijn eigendom naar willekeur te handelen; elk mensch, is gelijk in waarde, en die gelijkheid is den grond van de bovengemelde Vrijheid. Maar fchoon deze Rechten waarlijk heilig, waarlijk onvervreemdbaar zijn, hoe zullen zij het bedendig geluk van eene veréenigde Maatfchappij vormen ? Bedaat deze Maatfchappij geheel uit edeldenkenden? uit hartlijke beminnaars van deugd en goede orde? Ja dan zal uit hetbefef van deze heilige, deze onvervreemdbare Rechten,het onderling geluk als van zelve voordvloeiën. Maar geheel zulk eene Maatfchappij kan alleen in de verbeelding beftaan. Leden van onderfcheiden aard, gezindheid en hoedanigheden, hebben zich verëenigd, en deze allen , bezitten de zelfde Menfchelijke Rechten; de moedwillige, de eigenzinnige, de dwaaiziekde zelf, heeft recht om alles wat een ander niet onmidlijk fchaden kan, te volvoeren. De liefdeloze gierigaard, de gevoelloze booswicht handelt met zijn eigendom naar zijn welgevallen; dit recht is hem aangeboren, en wie kan hem verpligten, om aan het algemeen, of aan afzonderlijke Leden iets op te offeren? Hoe veel wanorde en verwarring,moet dus niet ontftaan? Of, zegt men uit kracht van het maatfchaplijk verdrag, vloeit eene algemeene ondergefchiktheid aan den algemeenen wil des volks. Goed! maar daar de Rechten van den Mensch eens tot eene grondvesting gelegd zijn, daar daar ontdekt zich'in die ondergefchiktheid, altijd iets tegenftrijdigs. Om dus de vrijheid volkomen te genieten, of dat het zelfde is, om de Menfchelijke Rechten, tot ons onderling geluk uitte oefenen,moeten wij deugdzaam zijn. De booswicht die zijn geweeten onderdrukt, misbruikt zijne vrijheid zoo wel als zijne rechten; hij mooge zijne medeburgers dan al niet onmidlijk fchaden, hij weet toch duizend middelen om hunne rust te verdooren, hun de bitterde zielenfmart te doen lijden, en door duizend beuzelachtige tergingen , of kwellingen hun leven te verbitteren. En hoe zal dit toch verhindert worden in eene Maatfchappij waar in elk zijne afzonderlijke Rechten, alleen tot een richtfnoer van zijne bedrijven zich voorfteld? zoekt de wet hier voor te waken; flraks gevoelt men de vrijheid belemmerd. De Rechten van den Mensch alleen, moeten fpreken, doch elk geeft aan deze uitfpraak eene uitlegging naar zijne verkiezing, of naar zijne verlichting. Twist en verdeeldheden blijven levendig, elk vormt zich een aanhang , en de rust wordt nimmer gevestigd. Maar is een wetboek, uit de zedelijke natuur voordgevloeid, een wetboek waar in de eenvouwigfle, waar in de ongeoefcndfte zelf, het duister gevoel van zijne pligten verklaard en ontwikkeld ziet; is zulk een: wetboek den grond van het Maatfchaplijk geluk ? ó ! Dan is dit geluk beftendig, dan is het onwankelbaar gevestigd; zulk een wetboek is het fteunpunt van Vrijheid en Rechten; de ontaardde fnoodaard wordt overtuigd, hij bezit wel zijne Menfchelijke Rechten, maar bij wordt in het misbruiken van dezelve weerhouden, zonder dat hij daarom over flavernij of banden kan klagen; want alles wat hem verboden wordt,flrijd ook met de flaauwfte , met de laatfte vonken van zijn gevoel; en alles wat van hem gevergd wordt f.cmt in met G 2 el- C 50 elke grondneiging van zijn aanwezen , hoe verbasterd dit ook zijn mooge. Maar voor de vriend der deugd, voor dezen is zulk een wetboek de taal van zijnen God, van zijnen Vader,die door zijn eigen geweeten nageftameld wordt. Hij gevoelt zijne zedelijke vrijheid, in het verrichten van eiken pligt, en zijne onvervreemdbare Rechten, doen hem op zijne eigen waarde als mensch, als burger, in Gods wereld grootsch wezen ; en zulk een wetboek,is, volgends mijne gedachten ,nergens zoo duidelijk, nergens zoo eenvouwig, nergens zoo godlijk aan te treffen, dan in de zedenleer van jesus, die in de wereld gekomen is om de waarheid getuigenis te geven, om alle dienstbaarheid te vernietigen, en ons allen vrij te maken. Het is mooglijk, dat Gemeenebestgezinden geene Kristeteneu zijn, maar het is niet mooglijk, dat waare Kristenen, geene Gemeenebestgezinden .zijn; hij die ons leert, één is uw meester, naamlijk God, gij allen zijt broeders, hij kan voorzeker geene tirannij gepredikt hebben. Door jesus. zijn de Rechten van den Mensch beftemt en verklaart; het is niet flegts , .doet aan een ander niet het geen gij niet wilt dat aan (u gefchiede, maar ook , hebt uwe naasten lief als u zelf; doet niemand ongelijk; geeft een iegelijk die iets van u vraagt;, vergeeft elk die u beleedigt; oefent gesne wraak; zegent zelf die u vloeken; bid voor uwe vijanden, en bevordert hun geluk; zijt altijd hulpvaardig; doe aan de armen wel; vertroost alle bedroefden, maar weederftaat het booze; laat u nimmer verleiden om u, voor zich opwerpende Dwingelanden, die zich gezalfden, die zich overheerfchers durven poemen, met flaaffche gehoorzaamheid neêr te werpen; zijt niet hoogmoedig, want die zich verheft zal vernedert worden, door zijne eigen laagheid van ziel aan den dag te brengen; zijt zachtmoedig, minzaam C 53 ) zaam, en blijgeestig, als een onfchuldig-kind, want zulken zijn erfgenamen van de eeuwige heerlijkheid , deze zijn burgers in Gods Koningrijk, of in de zedelijke wereld; zijt oprecht, getrouw, leerzaam, voorzichtig en ijverig in de betrachting van het goede. Waar vindt gij voortreflijker zedenlesfen, die zoo volkomen met de waare vrijheid inftemmen? Gij allen zijt broeders: hoe ftaaft dit woord de Gelijkheid , de Vrijheid en de algemeene liefde? Ja liefde is de vervulling der wet van jesus; het gebod dat hij gegeven heèfc, is: hebt elkander lief gelijk ik u lief gehad heb. Jesus leer bevestigt de volkomenfte verëèniging van eene Maatfchappij ; zijt gijlieden één, gelijk ik, en de Vader een zijn, zegt hij. Onderlinge hulp , onderlinge befcherming, is de ziel van zijne leering; elkander te dienen gelijk hij hen diende, zonder dat immer eenig Meesterfchrp, eenige overheerfehin,»te pas komt, dit was zijne ernflige raadgeving. En deze geheele zedenleer, zoo fchoon zoo volmaakt, is op de krachtigfte wijze door het verband tusfehen deugd en geluk aangedrongen. Wie mij belijd voor de menfchen deze zal ik ook belijden voor mijnen Vader in den hemel, zegt de god. lijke jesus. Wie in mij gelooft, die door fprekende daden toond te gelooven, dat mijn getuigenis waarachtig is, deze heeft het eeuwig leven. Voor elk- wie zijn pügt getrouw betracht, heeft jesus plaats bereid in de eeuwige wooningen der blijdfehap; elk wie de aanleiding tot zondigen, tot het fchenden der heiligde wetten overwint, deze zrd hij met de eeuwige palmen der gloriekroonen verfieren. Ja in den dag van het algemeen wereldgericht, zal het menfchelijk genacht, alleen naar de wet der liefde geoordeelt worden. Elk wie die wet uitgeoefend heeft, hoe onderfcheiden van denkwijze en gevoelens zij ook waren;elk wie de hongerigen gevoed, de dorftigen gedrenkt, de naakten gekleed, de kranG 3 ken (54 ) ken vertroost, de vreemdelingen geherbergd, en de gevangenen medelijdend bijgeftaan heeft, ontvangt de kroon der rechtvaardigheid en zal als een gezegende des Vaders, in heerlijkheid ingeleid worden; terwijl in tegendeel zulken, die de leer van jesus dagelijks gehoord, of zelfs met valfche lippen gepredikt hebben , offchoon zij die openlijk door hunne daden verachten, deze zullen de bittere vruch ■ ten van hun boos gedrag inzamelen. ó Godsdienstvriend! ware het mooglijk dat onze vrijheidminnende Bataaven zich blijmoedig naar deze zedenleer fchikten, dat zij die tot een grond van hun beduur, en van hun geheel gedrag wilden Hellen; gewis alle fchaduvv van flavernij was hier door verdweenen, en de vrede, de eensgezindheid zouden in ons midden woonen; want jesus heeft, komende in de wereld, den vrede verkondigt, zijnen vrede heelt hij ons gegeven en gelaten. Wie een Kristen is, kan nies twistgierig zijn, want hij moet alle menfchen als zijne broeders beminnen, fchoon hij zich grootmoedig tegen onrecht en geweld moet verzetten; hij moet het booze wederftaan, de waarheid verdeedigen, de onfchuld befchermen, en niet vreezen voor den dood die zijne vijanden hem kunnen doen ondergaan, want deze toch kunnen flegts het lichaam dooden, maar niet de ziel. Ik vlij mij zelf, dat de Confiitutie, die voor ons Vaderland heden gevormd wordt, de kenmerken van eene Confiitutie voor vrije Kristenen vervaardigt, zal dragen ; want hoe toch kan zij goed, en tot wezenlijk heil van de Maatfchappij ingericht zijn, indien zij van de Kristelijke zedenleer afwijkt? Het is alleen te bejammeren dat Godsdienst, zonder te onderzoeken, of hij waar dan valsch is, met zulk eene algemeene verachting behandelt, en van de ftaatkunde afgefcheiden wordt. Het is waar, de naam van den Godsdienst is ( 55 ) is al te vaak misbruikt, en veelen die waarlijk Menfchenvrienden zijn, beeven op het denkbeeld, dat Codsdienst en Staatkunde zouden vermengd worden, om de afgrijslijke gevolgen die uit zulk eene vermenging voor het menschdom voordgevloeid zijn. Doch waarom verward men den waaren Godsdienst en den zinloozen .ijver voor eenen valfchen Godsdienst, onder elkander; het is alleen de laatfte, die door list en zelfbelang gebruikt is, om de volken te kluisteren, om het geweeten te verkrachten en de fcbandelijkfte flavernij in te voeren, volkomen ftrijdig met waare Godsdienst, die den mensch tot zijne eerfte vrijheid te rug brengt, die alle flavernij verfoeit, en de waare grootheid der menfchelijke natuur, in haaren vollen glans en waarde doet verfchij«en. De huichlarij die zoo meenigwerf de fnoodfte gruwelen bedekte, is in het oog van den oprechten vriend der deugd, zoo verachtlijk, dat alleen de gedachte, dat hij voor een huichlaar zal aangezien worden , voor zijn edel hart verfchriklijk is; maar zal men om dien fchijn te vermijden daarom het tegenövergeftelde verkiezen, en allen godsdienst verzaken ? Ongelukkige zwakheid, die den mensch van den eenen afgrond, naa den anderen heen voerd. Ik befchouw een volk waar den Godsdienst in verachting is cp het punt om in een verwoestend verderf neèr te florten. Neen! ik herhaal het, de kennis vsn de Rechten van den Mensch, is niet toereikend om ons een waarachtig geluk te bezorgen. God te kennen niet flegts als de Vader der natuur maar ook als de rechtvaardige Rechter der wereld, hem te kennen in jesus kristus als een God die alle menfchen bemint, die aan allen zonder onderfcheid weldoet, maar die ook rechtvaardig is en elk mensch de vruchten van zijn gedrag doet inöogfren. God zoo te kennen, en jesus, die het afïchijnfel van zijne heerlijkheid is, opent ons den weg tot ( 5«- ) tot een eeuwig zalig leven. Alle Godsdienstoefeningen worden vrijgelaten zegt men, en is dit niet genoeg? ik andwoord , neen! Trekt het Volksbeftuur zich den Godsdienst niet aan, hoe veelen zullen dan tot verachting van denzelven opgewekt worden ? daar zij hem zullen befchouwen als geheel niet behoorende tot hun wezenlijk geluk. Want om dit te vestigen, vernietigden wij Bataaven, immers het oud beftuur en verkoozen een nieuw? Intusfchen zullen de ijveriglten uit elke gezindheid, zich afzonderlijk toeleggen om hunne gevoelens uit te breiden, of ftaande te houden; bitterheid en afzondering, zullen bevordert worden, in plaats van verè'eniging en liefde. Ik wilde niet, dat men een heerfchenden Godsdienst vestige , neen, maar een algemeenen, een nationaalen Godsdienst, gelijk jesus denzei ven ons verklaard heeft; een Godsdienst,waar in alle menfchen, wat de hoofdpunten betreft, kunnen famenftemmen. Hoe zoude ons dit allen verbinden? hoe zouden de godsdienftige Nederlanders door een edel vuur ontvlammen, en de Vrijheid die zij nu duidelijk gevoelden, met geheel hunne ziel toejuichen? Een algemeen aangenomen Godsdienst, niet op vastgeftelde leerbegrippen, of door het vernuft uitgedachte famenftelfels gegrond, maar op jesus eenvouwigezedenleer;zulk een godsdienst , zoude ons onderling bevredigen , zulk een Gods. dienst is met de beste de edelfte Staatkunde verëenigd; goede burgerlijke wetten vloeien onmidlijk uit dezen Godsdienst, en de ongelukkige, die zulk een godsdienst befpot of veracht, is een vijand van orde, van deugd en van de Maatfchappij. Waarde Godsdienstvriend ! indien gij mijn gefchrijf een plaats in uw Weekblad waardig keurt, laat dan vrij het algemeen ook mijne gedachten beoordeeleu, ik blijf uw getrouwen Lezer vrijhart. Te Aniiltldam, bij M. de BR UIJ N, in de Warmoesftran. DE V R IJ E GODSBIEISTVR.IEND, Be gatitjche aarde aanbidde u en pfalmzir>ge u , zij pfalmzinge uwen naam, Sda! psalm LXV1: 4. ©PVVEKKING TOT WAARE GODSDIENST IN DE SCHOONE ZOMERDAGEN. medekristenen ! Ts het immer de tijd om door het treffendst gevoel vart Gods grootheid en liefde, zoo wel als van onze eigen verpligting tot waare dankbaarheid, en de zuiverfte wederliefde: is het immer de tijd zeggen wij, om den hartelijkften den zuiverden eerdienst aan dat volmaakt, dat onbevatbaar, maar van elk zoo duidelijk gevoeld Opperwezen, toe te brengen; het is vooral ook in dit fchoon, dit zoo veel beloovend, en reeds zoo veel fchenkend jaarfaizoen. Komt waare Godsdienftigen! alles wat u omringt, predikc u eene wijze , eene weldadige Godheid, die de geheele aarde met haare goedheid vervuld; hef dankbare harten ten hamei op, geniet blijmoedig alle de zegeningen die u toe- ** H ftroos (58 ) ftroomen, en verheugt u, in God uwen Schepper , uwen Weldoener. De Engelen ftaaren met verrukking op de werken van hem, die ook hen gefchapen heeft; alles verkondigt hun Gods onbegrijplijke grootheid, en in den edelften godsdienstijver juichen zij: heilig,heilig,heilig, is de Heer, is God den almachtigen ! Ook voor den grofbezintuigdeu mensch, is de zelfde verrukkende blijdfehap gezaaid; geheel de zinlijke wereld is vol van de goedertierenheid , van de wijsheid , en de almacht des Eeuwigen , die alles draagt door het woord van zijne kracht, die alles bezield, en den hoogden trap van volkomenheid, langs duizendmaal tienduizendmaal verdubbelde wegen bereikt. Alles werkt op onze zinnen , de edelfle gewaarwordingen ftroomen thands door de zintuigen in onze ziel. Komt! en aanfehouwt de werken des Allerhoogften , hij heeft die allen met wijsheid gemaakt. Hoe fchoon hoe lieflijk is de geheele natuur; de bevallige beelden der kindsheid, zijn met de bloeiende Lente verdweenen, en hebben plaats gemaakt , voor de meer voltooide fchoonheid , van een' moederlijken leeftijd. Het veld is met rijpend koorn bedekt, de koornairen houden reeds de voedzame graankorrels, fchoon nog in hunne beginfels in ruuwe omkleedfels befloten. De vruchtboomen, beladen met het keurigst ooft, beginnen onze verwachtirfg reeds te bekroonen. De grasrijke weiden, zijn met vrolijke kudden bedekt. Alles, alles draagt de kenmerken van zegen en overvloed. Ons gehoor wordt geftreeld door de vrolijkfte toonen , die door de geheele fchepping weergalmen. Verfrisfchende koeltjens , wandelen fuifend langs de hooggetopte bosëikeu , of lisplen door de rijkgebladerde takken, en verkondigen, terwijl zij het eerlijk zweet van het voorhoofd des landmans wegftreelen, de goedheid des Almachtigen. De blijde vogelen fpelen en klapwieken om de nu volbouwde nestjens, of drukken door fehuldloze vreugdeklanken hunne tederfte gevoelens uit. Het blaatend vee in de weiden; den eenvoudigen veldzang der werkzame landlieden, alles, alles wekt ons medegevoel , onze blijdfehap, ( 59) fchüp, en fchljnc ons het harmonisch gejuich der dankende natuur te zijn. Geen wonder, het is God die den uitgang van morgen en avond doet juichen , daar hij het land met zijne zegen bezoekt, en alle fchepfelen uit zijne goedertierenheid verzadigd. Wolken van verkwikkende geuren zweeven ons te gemoet, de ftoutst gekleurde bloemen verfieren onze wandelpaden, bloemen wier fchoonheid door geene koninglijke praal , door al den zwier van den rijkften der Oosterfche vorften Salomon , niet kan geëvenaard worden. Alle de kruiden offeren ons hun bekoorlijken waasfem. De verkwikkende aardbezie, zoekt door haare geuren den fmaak te prikkelen , terwijl alles om ons heen van malfche melk en vleiënden honig fchijnt over te vloeien. Intusfchen wordt den fmaak op de edelfte, op de gezondlte wijze vergast. Elke dag levert nieuwe of. ferahden aan den genietenden mensch. Onze vruchtbare moestuinen, bieden eene rijke verfcheidenheid van voedzame , van levenverfterkende fpijzen. De fmaaklijklte zomervruchten, doen de gezondheid, zelfs in kwijnende geltellen herleeven ; het gezuiverd bloed ftroomt weer met nieuwe kracht, met nieuwe levensgeesten door onze aderen , en doet het lachend blos der vergenoeging op ons gelaat pronken. Met dankbare harten kunnen en moogen wij elkander dan toeroepen: komt Natuurgenoten! komt allen! en fmaakt dat de Heere goed is; hij verzadigt ons met het vette der aarde, zijne liefde laat zich niet onbetuigd aan een iegelijk van ons. Hij richt de tafel der natuur voor ons aangezicht toe, en doet onzen beker overvloeien. De zoele zomerlucht waar in wij leeven , heeft den krachtigften invloed op ons dierlijk geitel; verdikte fappen worden ontbonden en uitgewaasfemd; wij ademen de uitvloeifels van het groeiënd leven, waar mede de lucht bezwangerd is, geduurig in, die uitvloeifels vermengen zich met onze levensfappen , verzachten al het fcherpe, en voeden ons levensbeginzel. Hoe bekoorlijk is een fuifend morgenkoeltjen, terwijl wij op het zachte mos neêrziiten , om een hchënd H 2 b.oem- (60 ) bloemprieel aan te ftaaren, of de fchoone toneelea die de vrolijk ontwakende natuur alöm ten toon fpreidt, te befchouwen. Hoe verkwikkend is de koele fchaduw, wanneer wij ons voor de gloeiende middagzon, onder de in elkander geftrengelde takken verfchuilen; en hoe onfchatbaar is de krachtverfrisfchenden avondftond, die den vermoeider landman een zachten wellust doet gevoelen, en deu afge< matten reiziger die de hitte des dags doorworftelde, met rust en herleeving zegent. Zoo getuigd elk oogenblik de liefde en de grootheid van den Vader der aanwezenheid. Waar is de gevoelloze lier. veling, die bij zulk eene befchouwing ongodsdienitig blijft' ö Gij ongelukkigen! die gedachtenloos de weldaden die Jt toeflroomen geniet, zonder immer, een rein een dankbaa. hart, als het lieflijkst offer aan uwen Schepper, op te dragen. Gij zijt van alle waare vreugd beroofd, want wie niet dankbaar is, heeft geen befef van zijn geluk, hij is nimmer voldaan; want ware hij dit, dan zoude hij zijn genoegen ook door dankbaarheid ,en vreugd uitdrukken , of dat het zelfde is , hij zoude godsdienfïig wezen, want Godsdienst ■ vloeit uit een waar, uit een zuiver gevoel van onze verpligting, aan hem die ons de fchaduwtrekken van zijne volmaaktheid , in de geheele natuur, als in een duidelijk gefchreven leerboek, doet lezen. Rampzaligen! gij dienimmer aan uwen Schepper gedenkt, die onopmerkzaam van de eene ondeugd tot de andere ulaat voordrukken, ja,gij rampzalige dwaas! die, terwijl fchaamte over uwe onzinnigheid nog uwe lippen bedwingt , in uw onverflandig hart durft zeggen , daar is geen God; • kunt gij de eenvouwigfte werken der fchepping aanfchouwen, zonder voor u zelf te rug te beeven ? wie verloochent gij ? Het is God de Rechter van hemel en aarde , die uwe trotfche boosheid kent, die in uw bart zijn aanwezen uitgedrukt heeft, en uwen onzinnigen opftand tegen hem, uwe worfielingen tegen het licht, dat uwe verftandelijke vermoogens befchijnt, kent en ziet. Minder zijt gij dan een ftofjen aan de waegfchaal, maar tock toch wordt gij opgemerkt; hij, die-met den zelfden oogwenk .geheele zonneftelfels ziet omzwaaien, met den zelfden oogwenk , waar mede hij één der duizenden weemelende wormpjens, op het kleinfte bloemblad opmerkt, hij zal u, óoproerig ftof! ook niet vergeten in den tijd der vergelding; gij zult oogfien, het geen gij gezaait hebt, gij hebt de eeuwige wijsheid verloochend en btfpot; maar hoe zult gij fidderen, wanneer uw verderf nadert, wanneer gij vruchtloos u voor dat alziend oog ,. waarmede gij nu den fpot drijft, zult zoeken te verbergen? hoe zult gij ontfeiming vinden, bij een God wiens gefchenken gij vertrapt? wiens edelfte weldaden gij lastert? Neen ellendelingen! gij floot uw oog, uw oor, en uw hart, voor den liefderijkir.cn Vader , die voor u in de geheele natuur te vinden was, die u in de blinkende zon, in de vriendlijk lichtende maan, die. u in alles wat u omringde zijn aanzijn toeriep ; beeft ! beeft ! voor uw verfchriklijk lot, wanneer eindlijk uw gevoel door de ijslijkfte verfchrikkingen opgewekt wordt ; ook dan zult gij den Almachtigen in de geheele .natuur vinden, maar i niet meer als een liefdadig Vader, neen! als een onkreukc baar rechtvaardig God. Geene inftortende bergen zullen u t voor zijne almachtige hand , geene afgrijslijke afgronden i zullen u voor zijn ahveetend oog verbergen. Dan zult gij 1 hem belijden , dan zult gij door verfcheurende angften ger ï folterd , met den raauwen kreet der wanhoop uitbrullen: daar is een God! daar is eene eeuwigheid'. Hoort dan onze waarfchuwing terwijl het nog tijd is; neemt onzen raad ter harte; zoekt God terwijl hij te vinden is, terwijl hij in alle zijne werken zoo duidelijk tot u fpreekt; hij zelf onderwijst u , en wee u ! indien gij die onderwijzing verftnaad. Hemel en aarde verkondigen u zijne grootheid. De dagen vertellen u zijnen lof, en de nacht roept zijne eeuwiI ge wijsheid voor u uit. Hebt gij in het leven lust, verlangt gij het goede te genieteu? beteugel dan uwe ongeregelde driften; let op de wegen des Allerhoogflen, en gij i zult in heilige bewondering wegzinken. ü 3 Waa- Waare vrienden van den eenvouwigften, van den verhevenften Godsdienst! voor u, zijn de fchoone zomerdagen, de lieflijkfte uitnodigingen tot verrukkende blijdfehap; waar uw oog zich wend, alöm herkend gij uw Vriend uw Vader, en de blijken van zijne liefde, doen uw hart door zuivere dankbaarheid kloppen. Nooit rijst voor u de fchoone dageraad, of gij zoekt, en vind uw God in elke lichtflraal; gij verftaat de nieuwe bevestiging van zijne goedertierenheid, van zijne gadeloze liefde, en gij gloeit van verlangen om hem door algemeene liefdeblijken, aan alle zijne fchepfelen, waarover zijne vriendelijke zon opgaat, gelijkte worden; daar het toch uw eenig doel blijft, om volgends jesus les, volmaakt te worden, op dat zich het beeld van uwen volmaakten Vader, die in de hemelen is, in u vertoone. Is het wonder dat zoo veele onderfcheiden volken , die den waaren God niet kenden, die geene zuivere, geene onbewolkte denkbeelden van zijn onzichtbaar aanwezen vormden, is het wonder, dat zulke volken de fchoone de helderblinkende zon met aanbidding vereerdenV wat is toch in de zichtbare natuur, zoo voortreflijk, zoo grootsch als dien oceaan van licht en vuur, die de geheele wereld als bezield! hoe fchoon verrijst hij eiken morgen, vooral nu, nu de korte nachten,de rustende fchepping naauwlijks overfchaduwen,of de vaale wolken beginnen op nieuw te bloozen. Natuurgenoten! hoe veel verzuimt gij, door den fchoonden tijd in deze dagen door te (luimeren? Kunnen grootfche toneelen uwe ziel treffen? welaan eiken morgen wordt gij uitgenodigt, om grootfche, om godlijke fchoonheden , waar bij de doutde kunst een ijdele fchaduwtrek is, te aan- fchouwen. Onze aardbol, die in vierentwintig uuren om zijnen as wentelt, veroorzaakt de heerlijkfte buiging van lichtftraalen, die door onzen dampkring weergekaatst worden; terwijl de zon, nog van agter de ronde wereld haare draaien uhfehiet, zien wij onzen dampkring reeds bloo. zen; een lieflijk purper omboord dan de vaale kimmen, verfpreidt zich allengs verder, en fchoone blaauwe wolken met ( 63 ) met gloeiend goud geduurig breeder omzoomt, zijn de voorboden van den heerlijk opgaanden dag ; ook deze vertoond zich welhaast, en de natuur fchijnt te herleeven. De daauwdruppelen hangen als blinkende paerlen aan het lisplend loof,of glinfteren op den opengaanden rozenknop; de grond fchijnt een bloemrijk tapijt; de ruifchende ftroomen zijn verfilverd; de ontwaakende fchepfelen juichen, en alles vertegenwoordigt ons een God, die zich in zijne werken verheugd. Voor ons Natuurgenoten! voor ons waare gevoelvolle Kristenen! voor ons, die den Schepper van het heelal kennen, die niet in de zichtbaar heerlijke zon, eene ftoflijke godheid aanbidden , fchoon zij ons de godlijke goedheid predikt; voor ons, ademt de geheele fchepping zaligheid. Hij, die dit alles gefchapen heeft, die dit alles onderhoud, en tot de zaligfte, de glorierijkfte einden befluurd; hij is onzen God, onzen Vader, wij kennen hem in jesus kristus dien hij gezonden heeft om ons te leeren, om ons zijn onzichtbaar aanwezen te verklaren. Jesus, dat beeld van zijne volmaaktheid , dat affchijnfel van zijne vlekloze heerlijkheid; jesus heeft ons de tnal der natuur doen verHaan, en onzen Godsdienst geheiligd; door hem weeten wij , dat God niets van ons vordert, voor al de zegeningen, voor al de weldaden die ons omringen, dan een dankbaar beminnend hart. Geen bloedige offerande, geen verloochening van onfchuldige neigingen, geen verfmooren van edele driften , maar alleen een blijmoedig genieten van al het heil dat voor ons bereid is; een geloovig vertrouwen , op hem die alle dingen ten goeden doet medewerken, en een getrouw betrachten, van de in ons hart gegraveerde pligten; dit is onzen Godsdienst en deze is God aangenaam. Voor zulke waare Godsdienftigen, is de geheele fchepping een tempel, voor zulken kost het weinig moeite om verbasterde neigingen, om dierlijke lusten te bedwingen, en zinloze ontadelde driften te beteugelen ; zulke waare Godsdienftigen bezitten in j e s u s eene edele fterkte van geest, om zich zelf, ( o'4 ) zelf, om een onredelijk geworden eigenliefde, te verlochenen, om het kruis, om zelf den tegcnfpoed gewillig te dra^ gen en jesus moedig na te wandelen. Ja dierbare Medekristenen! uw Godsdienst is zaligheid, de voorfmaak van eeuwige hemelfche zaligheid; de Schepper der natuur is uw Vader, wat kan u doen vreezen?'de almachtige, die het uitgebreid heelal draagt, bewaakt en geleidt u; de hairen uws hoofds zijn alle geteld; geene bergen, geene afgronden, geen raagt geen geweld , kan u van zijne liefde fcheiden. Waarom zoud gij bezorgd zijn? hij die de piepende jongen der omzweevende vogelen hoort, en hun het voedfel bereid , hij zal u niet vergoeten; hij, die de veldbloemen met heerlijkheid verfierd , hij denkt ook aan u, die het fieraad van zijne wereld zijt. Jesus beminde de eenvouwige , maar edele fchoonheden der natuur; van zijne jeugd af beminde hij de bekoorlijke eenzaamheid , en wandelde met zachte , met hemelfche vergenoeging langs bloemrijke velden. Hoe meenigwerf, vinden wij hem op de met bosfchen gekroonde Thabor, of op andere bergen in Palestina? Hoe meenigwerf, zien wij hem de bemuurde fteden ontwijken, om de vrije lucht, in den fchoot der vreedzame natuur ia te ademen; daar oefende hij zijnen Godsdienst, daar aanbad hij zijnen Vader. Bethanie, waar de fchaduw der palmboomen hem verkwikte , was hem lieflijker dan Jerufalem. Zie hem zijne laatlle vrienden - zegen , onder het olijven- j lommer uitboezemen. Komt Kristenen! volgen wij dan den Volmaakten! Te AroiteJdam, bij M. Dg BRUIJN, in de WMtnoesitras*. DE V R IJ E GOÖSDIENSTYRIEND, $V°. 9. Wiens ftemme doe de aarde beweegde: maar nu heeft hij verkondigt, zeggende: neg eenmaal zal ik bew?egen, niet alleen de aarde, maar ook den hemel. En dit woord, nog eenmaal, wijst aan de verandering der beweeglijke dingen , als welke gemaakt waren, op dal blijven' zouden de dingen die niet beweeglijk zijn. Daarom alzoo wij een onbeweeglijk Koningrijk ontvangen, laat ons de . genade vast houden, door dewelke wij welbehaaglijk Go» de mogen dienen , met eerbiediging en godvruchtigheid. IVant onze God is een verteerend vuur. , HESR> XII: 26 — aQ. IDE ONBEWEEGBAARHEID VAN DEN CHRISTEL IJ KEN GODSDIENST. \7rije Godsdienstvriend! Indien mijne gedachten over v de hier bovenllaande woorden van den Apostel pa ijlus, eene plaats in uw Weekblad verdienen ,deel dezelve dan aan uwe Lezers mede. Ik geef het neérgeffelde, niet op als eene uitlegging of verklaring van deze woorden, ! die eenig gezag heeft, neen ik oefen mij zelf alleen in de 5 gewijde Schriften, om dat mijn geestlijk, om dat mijn j eeuwig'voordduurend leven , verfterking en voedfel uit 1 die Schriften inzameld, terwijl elke bladzijde, van God, \ van zijne volmaaktheden, en van jesus Christus 1 getuigd. Tref ik eenige woorden aan die mijn denkveri moogen bezig houden; dan verlustig ik mij zelf, door fl- I die C 66 ) die woorden tot een grond van mijne redeneering te ieggen, en zoo veel mooglijk is, eene duidelijke bevatüng aan den zin derzclve te hechten, en als de eenvouwige vrucht van zulk eene ftille overdenking, bied ik u mijn gefchrijf aan, en blijf uw getrouwen Lezer leergraag. Paulus, ijvrig bezig om de aan jesus geioovcnden uit de verftrooide Israeliten of Hebreen , nader in hun geloof re bevestigen , alle twijfelmoedigheid te verdrij ven, en alle fchijnbare zwarigheden op te losfen. Paulus, teekend hun de vervulling, of het eindoogmerk der ceremoniëele wet, of der geheel zinlijke godsdienstplechtigheden , ten duidelijkften. Zijn geheele brief, is ingericht om de verheven eenvouwigheid van den waaren, den geheel redelijken Godsdienst aan te toonen; want om het nakroost van abraham, van allen afgodsdienst af te houden , was eene reeks van zinlijke plechtigheden no. dig; voor afgetrokken denkbeelden, was het menfchelijk verftand over het algemeen, op ver na niet genoeg ontwikkeld. God, als een eeuwig onzichtbaar Wezen, al- * leen uit zijne werken, alleen uit het inwendig gevoel te leeren kennen , hier toe waren flegts de verhevenfte , on- j der het menfchelijk gedacht in ftaat; over het algemeen, was het gevoel te veel onderhevig aan verbastering, aan verdooving en fluimerzucht, om zonder zinlijke begrip pen, een denkbeeld van de Godheid te vormen- Over het algemeen, werden de werken van God waar uit den ; mensch zijn aanwezen moest leeren bevatten, zelve vuur j Godheden gehouden. Geen wonder , zij vielen onder het bereik der zinnen, de indrukken waren! duidelijk, en de verbeelding had gronden om op voord ie bouwen, j Zoude nu eenige kennis aan den waaren God , zuiver bewaard worden, dm moest den eerdienst, die uit Gods naam gevordert wod, zinlijk zijn, zij moest flerke in' ij drukken maken op het menfchelijk hart, zij moest alle de ( 67 ) 4e zintuigen aan zich verbinden, en het verftand bezig houden, om van het zichtbare, tot het onzichtbare, van het ftoflijke, tot het onftoflijke op te klimmen Het Opperwezen had aan abraham, dien waarlijk wijzen, dien onfchuldvollen Herder , die zoo voortreflijk uitmuntte in het liefhebben van zijnen Schepper, in het vertrouwen op den volmaakten wijzen Vader der natuur, zoo dat hij zijn geboortegrond waar de afgoden gediend werden , ontvlugtte, en in den fchoonen Tempel der natuur, zijn God vrij en vreedzaam diende; aan dien godvruchtigen abraham, had het Opperwezen belooft, dat zoo lang de wereld ftond, de zuivere beginfels van waare godskennis, onder zijn nageflacht zouden voordbloeiën, en deze toezegging is tot op dezen dag toe bevestigd. Maar, om deze nakomelingen, van alle de afdwalende volken uit te zonderen, moesten zij een voorfchrift van godsdienstoefening hebben , dat volkomen naar hunnen ftaat, naar den ouderdom der wereld, en naar de geringe middelen, tot ontwikkeling van menfchelijke zielskracht, gefchikt was, en zulk een voorfchrift, werd hun door de verlichte, door de menschkundige mos as, die tusfchen het onzichtbaar Opperwezen en de zinlijke Israeliten intrad, en den volmaakten wil der Godheid op eene wijze die door zijne zwakke broederen verftaan werd, bekend maakte; door dien moses, werd zulk een voorfchrift gegeven. Abrahams nakomelingen dienden volgends dat voorfchrift, of volgends de wetten van moses, wel den eenigen waaren God, die hun als het eenvouwigst, als het volmaakst Wezen voorgefteld werd , een Wezen dat niet kon, dat niet mogt door beelden voorgefteld of uitgedrukt worden ; maar , den eerdienst die hun voorgefchrcven was, beftond uit eene reeks van plechtigheden, die deuiterltc oplettendheid , die eene rusteloze werkzaamheid vorderde; hierdoor, werden zij afgehouden van allen anderen eerdienst, die aan zichtbare fchijngodheden toegebragt werd. Niets was zoo ftnatig, zoo verbindend voor den mensch dan een geheel zinlijken eerdienst, uit I a Gods C 68 ) Gods naam zelfs voorgcfchreven, en toegebragt aan een Wezen veel te verheven om afgebeeld, of om door menfchelijke begrippen omvat te worden. Zij hadden een zichtbaar heiligdom fchoon zij overtuigd waren, dat God jn geene tempelen woond maar hemel en aarde met zijne tegenwoordigheid vervult Alle hunne plechtigheden hadden een veel hooger beduidenis; hier van waren de verflandigflen overtuigd, en zelfs de zwakfte zielen onder hen i werden door deze fchaduwbeelden der eenvouwige waarheid onderwezen. Om dit gedacht van abraham, waar onder de kennis aan den eenigen vvaarachtigen God, moest bewaard blij ven, op de treffenddc op de aandoc-nlijkfie wijze, aan de heiligde pligten , die het menfchelijk gevoel zelfs opgeeft, te verbinden, hier toe was ook dac eenvouwig, dat natuurlijk vooifchrift van menfchelijke pligten, met eene hoorbare dem, in verdaanbare woorden onder de geduchtde beweegingen der natuur , voor het gehoor herhaald, en diep, diep was den indruk van die gebeurenis in hun hart en geheugen gegraveerd. De aarde beefde, Slnais berg rookte, zwarte wolken bedekten zijnen top, vlammende blikfems kronkelden door de duisternis, en ratelende donderdagen baarden ontzetting. Wanneer wij nu dit alles, wanneer wij geheel dezen voorgefehreven Godsdienst in aanmerking nemen , dan hebben wij geene reden om ons te verwonderen, dat de Jlebreeuwfche Kristenen gehecht bleven aan hunne oude plechtigheden, en zich geduurig in eene foort van verwarring bevonden; hoe veel kracht heeft niet de gewoonte, de denkwijze die ons van jongs af ingeprent word ? En vooral moest dit plaats hebben bij de jooden, zij waren van hunne teêrde jeugd af, geheel ingenomen met hunnen ftaatplechtigen, met hunnen aandoenlijkenGodsdienst; vooral werd hunne eigenliefde gevleid , door het denkbeeld dat de beloften aan abraham gedaan, hun, als zijn nakroost , toekwamen; zij befchouwden zich zelf, als het eenig afgezonderd volk uit de geheele wereld, dat aan «len eenigen waaren God door het plechtigs: verbond toege- ( H ) geheiligd was, en in welks midden de zuivere godskennis woonde. De Apostel paulus, zoekt zijne medegeloovenden, uit deze verwarring te regt te brengen; hij befchrijft hun geheel de wezenlijke waarde van den door moses ingeftelden ceremonieelen Eerdienst , terwijl hij te gelijk de onfchatbare waarde van den edelen , den eenvouwigen Godsdienst, door jesus van ons gevordert, in het licht field. De voorige plechtigheden field hij voor, als fchaduwen, die voor het helder licht der waarheid verdwijnen: het oude was nu voorbij gegaan, jesus had nu de beginfels der zuivere kennis van den eenigen waaren God, die beginfels, die door abrahams kroost bewaard waren , ontwikkeld en in het helderst licht gefield. Het menfchelijk verftand, had zich nu eeuwen lang kunnen oefenen en uitbreiden ; de ondervinding, had nu eeuwen lang bevestigd, dat al wat fiofiijk is verandert, en aan zijn eigen voltoojing werkt, en dus voorzeeker door een onftollijk , door een eeuwig , een volmaakt Wezen moet voordgebragt en onderhouden worden; dit Wezen was door jesus bekend gemaakt , als een volmaakt wijs, liefderijk, altijd weldoend, altijd befchermend Wezen. Alle deze eigenfchappen der Godheid, waren op de edelfte wijze zinlijk in jesus vereenigd, wie mij ziet, zegt hij daarom, ziet rien Fadtr. Alleen onder de Israeliten, kon jesus tot nut voor de geheele wereld geboren worden. Alle de overige volken, hadden ftoflijke begrippen van de Godheid, die zij verdeelden, en volgends hunne verdorven verbeeldingskracht misvormden. Hoe zoude hun jesus, dan den eenigen waaren God met eenige vrucht gepredikt hebben? Hunne verfchillende denkbeelden, lieten zich niet verè'e nigen tot een eenig middenpunt. Maar voor de Israeliten, behoefde zich jesus flegts de Zoon van God te noemen, om de denkbeelden van het geheele volk hier bij te bepalen. Zijne vijanden hielden dit wel voor godslastering , om dat zij niet konden begrijpen , dat een 1 3 mensen ( 7* ) mensch den eenigen waaren God, gelijk kon zijn; maar zij die aan jesus geloofden , zagen in hem het beeld des eeuwigen Vaders, het affchijmel van Gods oubevatbaar heerlijk aanwezen. Als zoodanig field paulus hem in dezen geheelcn Brief aan de geloovende Hebreeuwen voor. De dienstbaarheid aan moses wet, was vernietigd om dat zij nu de waarheid zelf, die hun afgefchaduuwd was, kenden. Jesus den eenigen, den waarachtigen Hoogenpriester, had nu de eenige groote offerande volbragt, hij was door lijden in heerlijkheid ingegaan , en - leeft nu om voor hun te bidden, en hen met eeuwige broederlijke liefde te zegenen. De eenvouwige waarheden, die zij omhelsd, en aangenomen hadden, maakten hun vrij van den dwang der Mofaifche wet. Jesus had hun den geest der zedelijke wet doen opmerken en verdaan ; liefde was den geheelen inhoud; dit kon het opgehelderst verftand bevatten; geene geduchte beweegingen der natuur , behoefde die notuurgeboden meer in het geheugen te graveeren. Neen, de overtuiging werkte krachtiger dan zinlijke teekens; maar hunne verpligting was des te fterker, want hadden de zondaars, die moses wetten overtreden of misvormd hadden, ja die zelf de zedelijke wet, die tot bekrachtiging van moses getuigenis, met zulke ontzettende teekenen door eene hemelfche item van Sinai's kruin afgekondigt was, durven verfoiaaden, hadden die zondaars niet kunnen ontvlieden , maar hadden zij de gevolgen van hun gedrag op de treffendde wijze ondervonden? Wat moesten dan de Kristenen, zij die jesus als den van God gezondenen geloofden en aangenomen hebben, wat moesten zij verwachten, indien zij zijne godlijke, zijne overtuigende zedenleer verachtten, hun eigen geweeten verfmoorden, en jesus dus moedwillig durfden verwerpen i Moses gaf flegts godlijke and woorden , maar jesus fprak onmiddelijk de hemelfche woorden des Eeuwigen, de woorden van hem , die de aarde had doen fidderen, toen van Sinai de wet afdaalde. De nieuwe, cf liever de gezuiverde Godsdienst, die op jesus zachte , vreed- vreedzame leer gegrond is, fpoorde de geloóvige Hebreen, tot de getrouwde betrachting der heiligde pligten dan ook aan; want God, die bij het afkondigen der zedelijke wet aan Israël, zijne almacht, zijne grootheid, zoo duidelijk igetoond had , die zelfde God, had ook door jesus verkondigt, dat de fchijnheilige zondaren, die moses en de Profeten verachtten, die hun o >g en hart moedwillig voor het helderst licht der waarheid (loten, ook de grootheid <, de rechtvaardigheid des Almachtigen zouden ondervinden; 2ij zouden den Zoon de6 Menfchen, door wien de eeuwige Vader vertegenwoordigt werd, op de wolken des hemels zien komen, als aan de rechtehand der kracht Godi;; ja, hij die de aarde had doen beweegen, toen zijne dem | van Sinai klonk, hij zoude ook den geheelen fchaduwdienst, i die zij nu zinloos boven de eenvouwige waarheid zelf ver! koozen, beweegen, doen wankelen en voorbij gaan; geil -heel hun heiligdom, dat niet langer dienen moest, om hun I den eenigen waren God in geheugenis te houden , terwijl nu de zuivere godskennis, niet meer tot abrahams gedacht bepaald , maar over de geheele wereld verfpreicT was; I geheel dat heiligdom zou indorten; het voorhang was reeds i gefeheurd , het heilige, het afgezonderde was gemeen ge& maakt, want het licht der kennis was opgegaan, en voor i hun zelfs, die in de duisternis woonden , blonk nu den 1 fchoonden dag. Jesus zelf, had dit alles mondeling voorfpeld, hij had gepredikt, dat nu de tijd gebcren was, Waar in Jerufalem niet meer als de afzonderlijke plaats ter aarti bidding of feestviering uitgekozen was ; neen , God zegt i hij is een geest, dat wil zeggen, hij is aan geene plaats - verbonden, en aan elk die hem in geest en waarheid aan. I bid, fchenkt hij verhooring. Jesus had alle de bloedige I offeranden , als _nobdeloze , als niets meer beteekenende I plechtigheden verklaard; het huis zijns Vaders, was alleen : een huis des gebeds, een plaats van dillen hartelijken eer» I dienst; zijn bloed, dat hij vrijwillig, dat hij uit liefde voor het menschdom plengde , was het bloed van een geheel I • ■ , . nieuw C 70 nieuw Verbond, dat op eenmaal de geheele wereld heilig* de. Werden de Israeliten door geduurige bloedplengingen van fchuldeloze offerdieren, hun eigen fchuld indachtig gemaakt? het bloed van jesus, verzegelde de vergeving der zonden, en de aanneming tot kinderen, aan allen die hem geloovend nawandelen. Jesus bloed, fchoon door zijne broeders vergoten, fchreeuwde niet om wraak , gelijk dat van abel, maar het (bekte tot een getuige van zijne gadeloze liefde; geene lammeren, geen paaschöffer, moest aan Israël meer hunne afzondering van andere volken, of hunne afzonderlijke befcherming getuigen en bevestigen. Neen, jesus lichaam door Jooden en Heidenen gemarteld, en verbroken , jesus lichaam ftrekte ten getuige, der algemeene godlijke liefde voor het menschdom ; voor allen ftierf hij ten voorbeeld, voor allen ftierf hij ter verzoening. En om deze algemeene liefde voor het menfchelijk gedacht in ge* heugen te houden , deed hij het eeten van afgezonderde paaschlammeren , door het breken en vriendfchaplijk eeten, van het algemeen brood, dat voedfel voor al de aardbewooners, vervangen. De Joodfche Godsdienst wankelde dan, en geheel hun zinlijk, en dus veranderlijk heiligdom, zoude eerlang bewogen worden en vallen , wanneer hemel en aarde tegen hetzelve zal fchijnen te woeden. Wij zullen het vervolg van dit al te uitgebreid (tuk, in een volgend Nommer plaatfen. Te Arafteldam, bij M. os BRUJJN, in de Waimoesfhaat. DE V R IJ E GOBSBIENSTVILIËïtB* SY\ 3o. (Vervolg van N°. 9,) tPïens fte mme doe de aarde beweegde: maar nu heeft verkondigt. zeggende : nog eenmaal zal ik beweegen ,niet all en de aarde, maar ook den hemel. En dit woord, nog eenmaal, wijst aan de verandering der beweeglijke dingen , als welke gemaakt waren, óp dat blijven zouden de dingen die niet beweeglijk zijn. Daaróm alzoó wij een onbeweeglijk Koningrijk ontvangen, laat ons dé genade vast houden, door dewelke wij welbehaaglijk Go* de mogen dienen , met eerbiediging en godvruchtigheidi Want ome Gód is een verteerend vuur. heer. XII: 2.6 — DE ONBEWEEGBAARHEID VAN DEN CHRISTEL IJ KEN GODSDIENST. TTad paulus, nu de onbeftendigheid, de beweegbaarheid van den fchaduwdienst der oude Israeliten, ale met den vinger aangewezen , en tegelijk de verbind tenis, die door de Mofaifche wetten op abrahams nakroost Jag, eene verbindtenis, bekrachtigd door de plechtige, door dé geduchte afkondiging , of herhaling van de zedelijke natuurwet. Nu zoekt hij ook zijne Medekristenen, door de onbeweegbaarheid, door de eeuwige ftandvastigheid van het Koningrijk, of liever van de Maatfchappij waar toe zij ■ 31 K jfe. (74) behoorden, welks eenvouwige wetten met hun gevoel InHemden , de onfchendbare verpligting tot deugd, tot waare godvruchtigheid aan te toonen. Zij, die gezondigt hadden tegen het voorfchrift van moses , vooral zij die het bevel van mijnen Godstolk , daar hij zegt : God zal één uit uwe broederen verwekken, grooter dan mij, hoort hem ; vooral zij die dit bevel veracht en verfmaad hadden , die de duisternis boven het licht verkozen hadden, zij waren niet ontvloden; zij fteunden nog wel op hunne getrouwheid aan den fchaduwdienst , maar deze was wan' kelbaar, het was een heiligdom met handen gemaakt, waaraan zij zich vast hielden, en eerlang zoude hen dit geheel ontzinken. Jesus had dit verkondigt en voorzegd: Jerufalems val naderde, geen Heen zoude op den anderen gelaten worden; de ijslijkfle rampen Honden het hardnekkig volk , dat voor geene overreding vatbaar was, dat voor elke lichtftraal de oogen toefloot, de ijslijkfte rampen Honden dit volk uit zijnen doodflaap te wekken , ent een einde te maken van een fchaduwrijk , dat zij , ten hoon der zuivere der eenvouwige waarheid, wilden doen Hand houden. Hemel en aarde zouden veeleer voorbijgaan , dan dat een enkel woord van jesus hieromtrent zoude verijdelt worden. Neen, de tijd naderde met ras» fehe fchreden; twist en verdeeldheid begonden den Joodfclien ftaat reeds te fchokken; het vuur van oproer vonkte reeds; gedachten ftonden tegen elkander op; huisgezinnen ondermijnden zich zelf door tweedragt en haat; alle burgerlijke orde begon ftil te ftaan, en den welvaart te kwijnen. Dit alles voorfpelde den nabijzijnden val. Doch het was geheel anders met hen , die aan jesus geloofden , die de waarheid omhelsd , en aangenomen hadden ; deze hadden verzegeld dat God waarachtig is; deelden zij dan si (7$ ) al eens in de kortftondige rampen van dit leven? Werden zij vervolgd, verdrukt , en zelf gemarteld , door hunne ongeloovige Natuurgenoten? Geen nood,eene geheele wolk van getuigen zagen zij om hun heen, van getuigen der waarheid en der kracht des geloofs; treffende voorbeelden die op Gods beloften vertrouwden , die in den jongften nood niet wankelden, hadden zij voor oogen; jesus de volmaakte Leidsman op den weg des heils, wenkte hun vriendlijk , om hem te volgen om de duisternis te ontvlieden, en in het licht moedig voordtewandelen: hun lijden was flegts eene luchtige beproeving, hunne fterkte, hunne deugd werd flegts gelouterd , en , gelijk een verfiandig vader zijne jonge telgen met liefde tuchtigt, wan"neer zij van den weg der deugd willen afdwalen , zoo tuchtigde God ook zijne zwakke maar eeuwig geliefde kinderen, zonder dat hun dit moedloos kon maken, want zij vertrouwden op de broederlijke liefde van hunnen gekruisten Vriend , van hunnen Voorganger naa de eeuwige blijdfehap. Hij geleidde hun naa geen brandend Sinaï, waar de aarde fidderde, en waar de dood in het dreigend | gelaat der natuur geteekeud ftondr. Neen, zij waren ge: komen tot het vreedzaam Sion, waar liefde en genade hun toelachtten, tot de vrije ftad Gods, waar het leven en den I vrede eeuwig woonden. Maar daarom ook om dat zij dit onbeweeglijk Koningrijk ontvangen hadden, daarom moes< : ten zij zich vast houden aan de genade, dat wil zeggen, : zij moesten zich bij aanhoudenheid die genade waardig maken, en hunnen liefderijken Vader , door de getrouwheid aan hunne pligten trachten te behagen ; zij moesten aan 1 God den fchoonften eerdienst toebrengen, zij moesten hem i verheerlijken door veel vrucht te dragen; hunne godsdien| ftigheid moest niet onvruchtbaar zijn , gelijk de gods. » Ka dien. C 76 ) dienftigheid der Mofaifclie Israeliten. Want indien zij af. weelten van den onbevveeglijken grond, waar op zij gevestigd waren, wanneer zij zich niet vast hielden, aan de lieflijk overfchadnwende genade , ook dan hadden zij reden om voor de grootheid des Almachtigen te vreezen, want voor moedwillige zondaren is hij als een verteerend vuur. Waarlijk treffende woorden, voor de geheele Kristenheid! Wij, wij allen, wij hebben een onbeweeglijk Koningrijk ontvangen, wij hebben alle dienstbaarheid afger legd , en ons als vrijë, als redenmagtige wezens verëenigd, om volgends de wet der liefde, die jesus voor ons verklaard heeft, te leeven en te wandelen. Maar, wee u ver? basterde Naamkristenen! gij maakt u de genade onwaardig, uw eerdienst is valschheid , de vruchten die gij voordr brengt, zijn bedrieglijk, het zijn bittere, het zijn vergif, tige beziën, gij kunt niet behaaglijk zijn voor God: waar, waar zult gij u eenmaal verbergen? Hij is een verteerend vuur voor de Godlozen. Zij, die de inftellingen van mo« ses niet onderhielden, met een hart dat naar de waarheid Zocht, zij die het oogmerk van moses verijdelden, en in plaats van door alle die godsdienstplechtigheden , zich tot geestelijke dingen , zich tot God, die een geest,'die de waarheid zelve is , te laten geleiden, de fchaduwen voor waaiheden omhelsden, en in zinlijke dingen hun heil fielden , zij zijn niet ontvloden , zij hebben de gevolgen van hun redenloos van hun ondankbaar gedrag ondervonden; de rietflaven waar op zij fleunden zijn hun ontrukt, en op de geduchtfte wijze zijn de beweeglijke gronden, waar op zij hunne eigen gerechtigheid, waar op zij hun eeuwig heil wilden bouwen, weggezonken. Maar Kristenen, die den onbevveeglijken Rotsfteen des heils kennen , die de }eer van jesus belijden, en als den eenigen weg, tot eeu- wi- ( 7f ) wige behouding voor hun gebaand zien. Kristenen hebben, de ijslijkfte rampzaligheid voorzeker te duchten, indien zij de waarheid verwerpen, indien zij de genade Gods verachten, en den godlijken jesus die de woorden des levens tot hun fpreekt, verfmaden. De Jooden lasterden het geen zij niet kenden, zij waren misleid, door de hoogmoedige Farifeën , en de domme verblinde Schriftgeleerden; moses inzettingen befchouwden zij ais volkomen zinlijk, zij weigerden, om van het zichtbare tot het onzichtbare op te klimmen, en op deze wijze was het uitwendig voorhangfel, een ' dekfel geworden , dat hun verftand verdonkerde. Maar voor ons, Medebelijders van jesus! voor ons, is dit geheel anders, de eenvouwige waarheid, verftaanbaar voor ongeoefende kindertjens, hebben wij naakt en geopend voor ons, de leer van jesus, heeft niets dat met onze aangenomen begrippen kan ftrijden, zij ftemt volkomen in met ons natuurlijk gevoel, geene uitwendige plechtigheden , benevelen ons verftand. Neen, wij hebben het beeld zelf; geene fchaduwen komen in aanmerking. Jesus is onzen volmaakten Leeraar, jesus, en zijne Apostelen prediken ons eenen Godsdienst, zoo eenvouwig, zoo zuiver, maar ook zoo verheeven, dat het zwak verftand denzelven bevat , terwijl de Engelen denzelven met eerbied en bewondering uitoefenen, floe zwaar zal dan ons oordeel zijn, indjen wij op zulk eene groote zaligheid geen acht geven? Van ons, die veel ontvangen hebben, zal ook veel gevordert worden in den dag der algemeene vergelding. Medekristenen! de Maatfchappij, waar wij leden van zijn, is onbeweeglijk, het is een eeuwig Koningrijk, dat niet van deze wereld is; het is geen dwingelandfche heerfchappij; neen,. jesus is het hoofd van dezelve, eo hij noemt zich onK 3 zen C 78 ) zen Broeder; al wie hem geloovig navolgt, al wie de gloriekroon der gerechtigheid ontvangt , wordt hem gelijk, en zal met jesus de wereld oordeelen. Vrijheid is de natuurlijke eigenfchap van deze Maatfchappij; geen dwang komt immer in aanmerking, wat zeg ik? alle dwang is vernietigd; onder kinderen van het zelfde huisgezin , heeft geene overheerfching plaats, allen hebben zij het zelfde recht op de eeuwige vaderlijke liefde,maar allen hebben zij ook de zelfde verpligting tot deugd en godzaligheid; daar wij allen de zelfde weldaden finaken, moet ook onze dankbaarheid even oprecht, even hartelijk zijn. Moesten de Israeliten door eenen dichten fluiër van plechtigheden heen zien? moesten zij aan onvervulde beloften gelooven, en hunne verwachting op dezelve vestigen? Voor ons is alles naakt en geopend; de beloften zijn vervuld, de zegen en het leven, is over de geheele aarde verfpreid, wij hebben niets meer te verwachten, dan alleen de voltoojing van onze zaligheid. Het Koningrijk, of, gelijk deze uitdrukking in zijne eigenlijke beteekenis zegt, onzen ftaat is onbeweeglijk; geen wonder, de leer van jesus, die uit woorden des eeuwigen levens beflaat, die leer is ons een rotsfteen, hier op is de gemeente van jesus gebouwd, en geene helfche magt zal die ooit overweldigen. Indien wij dezen grond verlaten, waar, waar zullen wij dan toevlugt nemen? De dwalende, de verftokte Israeliten, kunnen, wanneer hun beweeglijk heiligdom wegvalt, wanneer hun vertrouwen op het rijk der fchaduwen wankelt, nog tot den eeuwigen Rotsfteea des heils vlieden; want hun beweeglijk, hun onbeftendig rijk, is gemaakt om het rijk der waarheids wille , hun fchaduwdienst is ingefteld , om hen op te leiden tot de zuivere eenvouwigheid van den eenigen waaren Godsdienst; ( 79 •) dienst; en zelfs de wankelbaarheid, aan hunnen eerdienst eigen, verftrekt om de onwankelbaarheid des waaren Godsdiensts in het oog te doen vallen. Zij kunnen dan, wanneer alle hoop hun begeeft, wanneer zij hunne oogen vruchtloos opheffen tot de bergen , en naar hulp en uitkomst fmachtend verlangen, zij kunnen dan tot het eeuwig vast gegrond Sion, tot de Stad des levendigen Gods, de toevlugt nemen. Maar wij , Kristenen! indien wij het eenig middel tot zaligheid verwerpen, wat kan voor ons overfchieten ? Niets, dan het eeuwig verderf; want j esus is onder den hemel de eenige, die den weg ter zaligheid voor ons ontfloten heeft. Andere volken in duisternis geboren en opgevoed , volken die geen Leeraar, die geen verklaarder der natuurwet immer kenden , zulke volken zullen volgends de natuurwet, die hoe verdonkerd ook , toch in het geweeten fpreekt , geoordeelt worden. Jooden, die uit onkunde zich aan de wegvliegende fchaduwen vasthouden, zullen volgends de uitbreiding der wet, door moses en de Profeeten geoordeelt worden; maar wij, die jesus leer openlijk belijden, wij zullen volgends de duidelijk verklaarde wet, die luide in ons hart fpreekt, volgends de eenvouwige liefdewet geoordeelt worden; en ons vonnis zal verfchriklijk zijn, indien wij, die den wil des Heeren geweeten hebben, bevonden worden, als moedwillige booswichten, die deze wil niet gedaan, die onze eigen rampzaligheid bewerkt hebben. Belijders van jesus! leden van de onbeweeglijke Maatfchappij! ó! blijft dan getrouw, volgt het licht dat over u opgegaan is; gij zijt op eenen onwrikbaaren Rots. ileen gevestigd , niet om uwe 'eigen verdienstlijkheid; neen , gij hebt dezen gelukftaat uit genade ontvangen; houd C ) houd u dan vast aan' die genade, Gods liefde wankeld niet. Maar zoekt u geene eigen 'gerechtigheid op te werpen; dez2 is beweeglijk, gelijk de gerechtigheid van Joodfche Farifeè'n en Schriftgeleerden. Om welbehaaglijk te zijn in het vlekloos oog van hem, voor wien de hemelen niet rein genoeg zijn, moeten wij ons met geene vreemde fieraaden, met geen eigenwilligen Godsdienst oppronken ; maar de eenvouwige fchoonheid van den waaren Godsdienst, die jesus en zijne Apostelen ons gepredikt hebben, is lieflijk en welgevallig voor God. Alles , wat naar flavernij zweemt, is vetachtlijk in Gods oog, zijne kinderen moeten de vrijheid genieten, of hij befchouwt hen als verbasterde telgen , die hun eigen geluk verzaken. Eerbiedig, waarlijk godvruchtig, moeten wij voor zijn aangezicht wandelen, wij moeten den vrede najagen, en de heiligmaking, zonder welke niemand God van nabij zien zal; want alleen de reinen van harten, dat isj de gelouterden van alle bijvoegfels en dwaasheden, zij die eenvouwig jes us getuigenis aannemen en bekrachtigen, als leen die reinen van harten, zullen met Gods nabijheid verzadigt worden* Medekristenen! vrije' broederen van den verheerlijkten Zoon des Vaders ! gedraagt u als vrije', als welbehaaglijke kinderen Gods, hebt veel lief, zijt genadig en barmhartig, want gij hebt veel genade, gij hebt veel barmhartigheid ontvangen; en indien gij u hier aan niet vast hieldt, dan zou de onbegrijplijk liefderijke God, gewis voor u, in een verteerend vuur verkeeren. . * Te Arafteldam, bij M. Dg BRUIJN, in de Warmoesflrsak DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, ss. Mn het gefchiedde op den vateenden dag , dat hij ging naa een ft ad geraamd Naïn , en met hem gingen veele van zijne Discipelen, en eene groote Jckare, enz. luc. VII: ii — icT. DE OPWEKKING VAN DEN JONGELING TE NA IN. •t Termoeid van alle de woelingen des levens, geflinV gerd door twijfelmoedige gedachten , omtrend de lotgevallen der wereld, die in betrekking liaan met ons Vaderland , en den fterkflen invloed op onze rust en Welvaart hebben; vermoeid door al deze onrust, zoekt de waare beminnaar van deugd en ongeveinsde godVrucht, verademing en troost in de gewijde Schriften die waarlijk tot onze leering, tot onze flichting , en verblijding, gefchreven zijn. Vooral verlustigd zich de Kristen , in de eenvouwige maar waarachtige levensbef fchrijvingen , van den volmaaktften Zoon der Godheid van jesus , de zaligheid der wereld, die om onzen ■wil arm geworden is , daar hij rijk was ; van jesus die de waarheid en de onflerflijkheid in het licht gefielt heeft; van jesus, die aan allen wel deedt, die als de 2* L T-l. 4 («) Volmaaktfte Menfchenvriend , medelijden had met merffchelijke rampen , en z-ijn Godlijk vermogen alleen gefbruikte, om zegen en heil onder de fterveliiigen te verfpreiden. in die levensbefchrijvingen , vinden wij de aandoenlijkue toneelen van mededoogen , liefde en almacht, gekroond door de verrukkendlie blijdfehap. Bij zulke toneelen , vergeet ons hart al den jammer , die het immer gevoelde, het vergeet zijn eigen lijden , en deelt in de zaligheden , die jesus vol Godlijke tederheid , aan de ongelukkigen , aan de bedroefden onder zijne tijdgenoten, zoo milddadig uitdeelde. Komt geliefde Medekristenen ! verlustigt u met ons, in de befchouwing van jesus altijd werkzame liefde; komt laten wij u , voor eenige oogenbiikken aan de zorgen der wereld ontvoeren , om u door falie door ernflige befpiegelingen, de reinfte vergenoeging te doen fmaken. Zoo treedt een vermoeid wandelaar, die in de hitte des dags zijn ongebaanden weg moet doorwor'eJen, vaak voor een oogenblik ter zijde , onder de weldadige fchaduw van een lommerrijk lustprieel, om zijne afgematte krachten te verkwikken, op dat hij met nieuwen moed moge voordfiappen en zijn weg voleinden. Komt volg met ons dan den wouderdoenden jesus , ook tot voor de ftadspoort bij Naïn : hier bleek zijn Godlijk mededoogen, hier fchitterde zijne almacht, eh hier zegepraalde de leer der onflerflijkheid. De dag te vooren, toonde de Godlijke Leeraar zijne helpende aimacht aan den dienstknecht des Romeinfchen Krijgsmans-, die te Capernaum in bezetting lag. Het geloof van dezen Romein , maakte hem in het oog van jesus baminlijk , want overtuigd , door de woorden en daden die hij hoorde en zag dat jesus eene zichtbare Godheid op aarde was, eerbiedigde de edelmoedige Krijgsman de hoogheid van jesus, en befchaamde hier door het nakroost van jakob , dat meestal het oog floot voor de zuivere, de onbewolkte waarheid, die als eene helderlichten de morgeullar onder hun midden opging. -Op C*3 ) Cp jesus bevel, week de krankheid des dienstknechts, hij was gezond , en dankbare blijdfehap , gaf aan den Almachtigen de eer. De weldoende jesus, die het land .doorging, om alóm wel te doen , wandelt van Capernaum nu naa Naïn, eene fchaar van bewonderaaren, van nieuwsgierigen, en ook gelopvige aanbidders van-jv si s, verzelden hem langs den weg , geduurig in verwachting van nieuwe wonderen te zullen aanfehouwen, en nieuwe flof te vinden om de goedertierenheid van hunnen God te verheerlijken; en eene voortreflijke gebeurenis ftaat deze verwachting te. bekroonen. De aanbrekende dag, die reeds de ontwakende Schepping met majesteit en luister heftraald, zal ook in het oog van eenen opgewekten dooden glinsteren. Deze nacht, had ook te Na n, een huis vol gejammer overfchaduwt, eene arme weduw , die nog onlangs . zich met haaren dierbaren huwlijksvrieud , over den zoon hunner liefde verblijdde, maar, die welhaast haaren befchermer, haaren troost, haaren echtgenoot, in de kracht des levens uit haare armen had zien wegrukken, en in fpraaklozen r.ouw gedompelt , de lijkbaar van haaren geliefden, met haar fchreiénd kind aan de beevende hand naa het zwijgend graf had moeten volgen; deze arme weduw, zag nu het eenig huwlijkspand, al den wellust van haar kloppend moederhart, op het ziekbed neergeworpen, en ï.n het opgaan van zijne jeugd verwelken. Deze nacht, was voor deze ontluikende lenteroos , de nacht des doods. De moeder fchreide den hemel aan om ontferming , haare bange tranen vermengden zich met het klamme doodzweet , van haaren ftervenden lieveling; geen hulp, geen troost verkwikte haar, alle hoop was verlooren; met liefde in het breekend oog , met de yleiende moedernaam op verfiijvende lippen , gaf de jeugdige semida, in den arm zijner moeder, den jongden fnik. Wanhoop woedde in hagre verbroken ziel, de -akelige middernacht, huilde haar gekerm, haar verfchriteUjk gejammer, naar; gCen vrjendfehap, geen medelijE 2 den C 34) den kon haar bloedend hart verzachting fchenkèn, daar zij van kinderen beroofd, als eene eenzaame verlatene, zich door God zelf verworpen rekende. Alles , alles was voor deze ongelukkige , voor deze betreurenswaardige Weduw verloren : het graf van haaren echtvriend was naauwlijks nog gefloten , en "nu ach! nu moest het haaren jongden troost ook verflinden. De beminlijke Semida, had meenigwerf door zijne onfchuldvoUe liefkozingen, haar grievend lijden verzacht; meenigwerf had zijne vleiende hand, de heete tranen van haare verbleekte wangen weggeftreeld , terwijl zijne vertroostende blik* ken, waar in geheel zijne opluikende ziel geteekend was, tot in haar hart doorgedrongen , en zachte m dierlijkevreugd deedt ontwaken. De zoetfte vooruitzichten verrukten dan haare verbeelding; in haaren zoon beminde zij ook haaren geflorven huwlijksvriend, wiens beeld in zijne jeugdige trekken, zoo wel als in zijne bekoorlijke geaardheid leefde; zij voorzag reeds in haaren zoon, de iteun van haare klimmende jaarenj de bezorger van haare huislijken welvaart, en de befcherffler van haaren afgeleefden ouderdom. Maar in deze verfchriklijke middernacht, waren alle haare uitzichten, waren alle haare verwachtingen op de jammerlijkfte wijze verfmoord. Nu, was de geheele wereld woest en ledig voor haar ; wie droogde nu haare tranen ? wie ademde verkwikking in haare verfcheurde ziel? Alles was 'voor haar de getuige van haar verloren geluk. Haare eenzame wooning, het flil derf vertrek , of eene enkele medelijdend weenende vriendin, elk voorwerp fcheen haar toe ie roepen: de Vreugd van uw leven de wellust van uw hart is niet meer. De jonge doode was ten grave reeds toebereid, het fnecuwwit lijkgewaad was nu het laatde offer der moederlijke zorg , aan het overblijffel van haaren eenigen , haaren dierbaren zoon. Als eene geknakte veldlelie , lag semida, toen de dageraad de heuveltoppen deedt blöozen, reeds op de treurige lijkbaar. Uit de knellende armen der kermende moeder , was het lijk weg- ( 85 ) weggerukt 5 de ftugtde harten waren verbroken door haar gejammer; helpende vriendfchap omhelsde haar (praakloos; geene woorden waren uit te- denken , om haare grievende fmart de geringde verzachting toe te brengen; zij weigerde vertroost te worden , want haaren semida haaren eenigen was niet meer. Met ontfnoerde hairen, verbleekt door de ijslijkde zielefoltering, door treurende vrienden onderdeund, volgde zij met wankelende treden de weenende jongelingen, de gefpelen van haaren sem»ida , die hem nu den laatften dienst bewezen , door hem naa het wachtend graf heen te dragen. De radeloze moeder vulde de lucht met haar fhikkend fchreiën; eiken voetdap fcheen de wonden van haar hart verder open te fcheuren, want eiken voetdap voerde haar de duisternis des grafs nader. De treurige (leep was eindlijk tot buiten de dadspoort gevorderd , want bijgeloof en vooroordeel, fchoon zij de jeugd der wereld genoeg misvormden, hadden de bemuurde deden, de verblijfplaats der levendigen, nog niet tot grafkuilen, waar uit verderving en pest geduurig opdijgen, gemaakt; veel min waren de plaatfen tot Godsdienstoefening gefchikt, nog door de rottende lijken , van afgeftorvenen, ontheiligd; buiten in j: den vrijen fchoot der natuur, keerde het menfchendof, 5 vreedzaam tot dof weder, en de vrije lucht verdreef de : onreine dampen die de ontbinding deedt opklimmen. Buiten de dadspoort van Naïn werd dan nu ook het lijk van den jongen semida grafwaard gevoert. Maar intusfchea naderde ook de godlijke Leeranr, de volmaakte jesus, met de fchaar die hem verzelde, deze zelfde dadspoort, Welligt hadden zijne godvruchtige gefprekken, zijne hemelfche onderwijzingen geduurende deze morgenwandeling, de ziel van zijne volgelingen verlevendigt, en door de reinde driften doen ontvlammen; de fchoonheid der opwakende natuur, zal gewis de aandacht van onzen 1 g-odlijken Leeraar niet ontdoken zijn; Gods liefde, die in elk tafreel der natuur uitblinkt, zal waarfchijnlijk door 3'ijne heilige lippen aangewezen en verheerlijkt zijn, terL 3 wijl C 85 ) wijl hij zijne wandelende hoorders zal hebben doen op. merken, hoe de altijd wakende zorg van den Vader der Schepping , in levenloze zoo wel als in dierlijke fchepfelen , zich op de edelfte wijze vertooond: terwijl hij, volgends zijne gewoonte, hen hier uit zal hebben doen befluiten, hoe God voor zijne redenmagtige kinderen, die hij de voortreflijkfte ftandplaats van alle zichtbare wezens gefchonken heeft , rustloos waakt, en hun' wezenlijk galuk bevordert. Welligt deedt jesus in deze oogenblikken, het zwak verftand der hem volgende fchaare, de aanbrekende dag, als een fchaduwbeeld van de herleeving der geftorvenen opmerken ; want daar toch de nacht, hoe duister ook, door de Godlijke wijsheid telkens verdwijnt, en de morgenftond telkens met nieuwen 'uister te voor» fchijn treedt, daar kan ook Gods almacht de nacht des doods immers doen verdwijnen, en de oiifterflijkheid, ah? de morgenftond van eenen eeuwigen dag doen aanbreken? Ja, welligt leerde jesus hun, hoe de God van abraham, van isaük, en jakob, door deze eeuwigleevende vroomen verheerlfkt wordt; ja, hoe God eenmaal alle de heiligen, die, wachtende op zijne eeuwige zaligheid, geftorven waren, met zijne nabijheid, met de lieflijkheden die aan zijne rechtehand zijn, zoude verzadigen. Schoon dan de mensch als een bloem des velds wegvalt . het edelst beginfel verfterft niet, maar bloeid voord tot in alle eeuwigheid; de dood moge het lichaam aan de ontbinding ten prooi geven, de ziel toch gaat tot God, tot den Vader der geesten, en wacht om ook met haar verklaart, haar verheerlijkt lichaam overkleed te worden. Op eenmaal wordt den aandacht der luisterende meenigte geftoord en afgewend, de jammerende klaagftem fchreidt hun tegen y elk ziet op, en het oog wordt getroffen, door de grafvvaard gaande lijkdragers, en de door bitteren rouw weenende vrienden; ook jesus wendt zijn vriendlijk oog naa het treurtoneel, hij ziet de bezwijkende moeder, die zich door den verfchriklijkllen weedom, net gewrongen handen pp den boezem Haat, terwijl haai re C *7 ) fe tranen , onder het mikkend gekerm uit hslfgeflotexi oogen neérvloeiën. De eeuwige Menfchenvriend wordt ontroerd, zijne reine ziel is geheel ontferming, en het Sêlig, het oniiitfpreeklijk hemelsch gevóel, dat hij magtirj 'is om dit vanëengefcheurd moederhart, door een enkelden oogwenk te genezen, en van allen jammer te bevrijden ; dat'gevoel, doet eene godlijke traan van weemoedige verrukking, in zijn fpr'ekend oog glinsteren. Met een edelen ernst op het gelaat, treedt hij uit het midden zij. ner volgélingeïl, en weerhoudt de jongelingen die hunnen -dooden fpeelnoot , fchreiënd naa de duisternis voeren ; JjBs-'us .laat zijne hand aan 'de lijkbaar, de jeugdige dragors gevoelen zijne Majesteit, zij ftaan ftil, zetten de baar neder, en houden het oog , in gedaehtenloze ver! * wachting, op dén Godlijken jesus gevestigd; ook de moeder wordt teruggehouden, j, De wonderdoende jesus," i zoo ftameit eene 'van haare vriendinnen, „komt heden Ee i li laat in Nam, ach! hij geneest zoo veele kranken, hij „ opent het oog van zoo veele blinden, elke dag getuigt ,, van zijne wonderen, hij zoude ook uwen semida voor- ,, zeker kunnen behouden hebben, ware hij hier geweest; „ ziet hij heeft medelijden met uwe droefheid , hij bê„ fciiouwt uw geliefde doode, en fchroomt niet ve'rönt- „ reinigt te worden." I Diep dringen deze woorden in de moederlijke ziel, zij i opent haare door weenen verduisterde oogen, daart op jeI sus, wiens naam zij kende, werktuiglijk treedt zij toe, en werpt zich aan zijne voeten, eer nog haar opkomende gedachte, aan semida's herleeving, zich door eenen zucht ï kon uitdrukken. Maar de almachtige Weldoender, ademt 3 feeds het leeven over den geftorvenen: gij jongeling I staat pp, deze bezielende Item baart ontzetting, het verI florven levensbeginfel ontwaakte, de onfchuldvolle ziel van \ semida, die nog in de eerde bedwelming der verandering : die zij ondergaan had, als in den arm van haaren geleii denden cherubijn fluimerde, de onfchuldvolle ziel van sej Mida, bevondt zich op eenmaal weer ontwaakt, in haar C 88 ) bezintuigd omkleedfel ; de jeugdige knaap herleefde, hij ontfloot zijne oogen, — lieflijk blonk de morgenzon voor hem, luchtige koeltjens waaiden hem de ftreelende mot« gengeuren toe, gezond en vrolijk richtte hij zich op, Haarde verwonderd om zich heen; het gewaad der dooden, de lijkbaar, de rouwdragende volgers, alles verbaasde de jonge, ling, maar verfchrikte hem niet. Wie, wie befchrijft de aandoeningen, der door verrukking verftomde moeder? nog lag zij geknield; door vreugd als overftelpt, fcheen zij onder haar gevoel te bezwijken; maar jesus bezield haar met kracht om de reinlre zaligheid te kunnen genieten; hij zelf geleid semida van de nu nutteloze lijkbaar, naa zijne geheel zalige moeder: mijn zoon! mijn moeder! dit was al. les wat onder de fpraakloze omhelzingen de blijdfte lippen konden uiiftameien. De geheele fchaare juicht. Op nieuw werpt zich de moeder nu met haar opgewekt kind aan jesus voeten: God! mijn God! roept zij met afgebroken woorden, Ontfermer! eeuwige Liefde! alles, alles hergeeft gij mij! dank! dank zij u! ]a dank roept semida, jesus, Kindervriend! ik was dood, daar zie ik mijn gapend graf; maar ik leef, uwe eeuwig gezegende hand, nam mij van deze lijkbaar; eeuwig! eeuwig zal ik u roemen! Ja roemen zullen wij jesus! riepen de jongelingen, die hem ten grave droegen , roemen Zullen wij jesus, de groote Profeet ! De geheele fchaar vervangt dezen juichtoon. God gedenkt aan Israël, hij bezoekt zijn volk met heil, zoo galmt hun dankende lofgalm. Tc Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Wannoesftraat. DE V R IJ E GO JDS 3LDIE N S T VRIEN D. 5V°. J2. In het huis mijns Vaders zijn veele wooningen / anderf. zins zoo zoude ik het u gezegd hebben : ik gaa heenen om u plaats te bereiden. joaNN. XIV: 2. VERTROOSTING AAN JESUS VRIENDEN. De woorden, die wij aan het hoofd vsn dit blad Helden , ontfluiten eene reine bron van zalige vertroosting, voor de geheele Kristenheid. De uitgekoozen vrienden van onzen Zaligmaker, gevoelden bij zijne affcheidsmaaltijd , de grievendfte fmart ; weggezonken in treurige twijfelmoedigheid , gefolterd door eene droefheid, die hunne liefde en vriendfchapvoedende harten , vruchtloos zochten te verkroppen, barstten zij telkens in de bitterfte tranen uit. Doch de Godlijke jesus, verzachtte op de verhevenfte wijze , het lijden van zijne eeuwiggeliefde leerlingen en vrienden; uwe harten worden niet ontroerd, zegt hij, als wilde hij zeggen, weend niet geliefden! gija. M lier (90) lieden gelooft immers in God ? hier van ben ik overtuigd j wel nu dan , gelooft ook in uwen getrouwden vriend , gelooft ook in mij; gij hebt geene reden om u dus te bedroeven ; het is waar ik fcheide van u , doch gelijk ik u zeide, flegts voor eenen kleinen tijd. Het is waar , ik gaa heen tot den Vader; maar in het huis van mijnen Vader zijn veele wooningen; in de zalige, nu onzichtbare wereld , waar mijn Vader zijne heerlijke tegenwoordigheid , op de duidelijkfte, op de treffendfle wijze doet gevoelen , in die wereld , in dien heerlijken tempel mijns Vaders, zijn eindloos veele wooningen; gelooft mij, uw eeuwig beminnendcn vriend , die gewillig voor u in den dood gaat; gelooft mij, ik heb u niet vruchtloos op de eeuwige zaligheid doen hoopen ; ik leef eeuwig , en ook gij zult eeuwig leeven. Ik zoude u de heerlijkheid der waare rechtvaardigen niet toegezegd hebben , indien in dat huis van mijnen Vader, geene wooningen voor ons allen waren. En nu , nu geliefden ! nu gaa ik heen om u daar plaats te bereiden. Welk eene hemelfche troosttaal voor de treurende lievelingen des eeuwiggezegenden jesus, die zijn naderend fterfiiur met angstvolle harten te gemoet weenden. Maar niet flegts voor dit klein getal dat jesus aanfchouwde, dat elk oogenblik zijne Godlijke vriendfchap ondervondt , niet flegts voor dit klein getal, waren deze vertroostende woorden onfchatbaar. Neen ook voor allen die jesus verfchijning in de wereld, als de zaligde weldaad befchouwen , allen die in den Zoon gelooven; want zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en die nogthans geloofden. Dierbare Medekristenen! welk eene dof tot gejuich , den weg is voor ons gebaand, jesus heeft voor ons volbragt, jesus is voor ons heen gegaan, pin plaats te bereiden voor allen die hem liefhebben, ben, voor allen die zijne geboden houden, en die doen. En wat zijn die geboden? Het zijn alleen de wetten der liefde; hebt elkander lief, gelijk ik u lief heb, blijft eensgezind , blijft door de heiligde banden verë'enigd , gelijk ik met u en met den Vader vercenigd ben. Onderlinge liefde alleen verbind ons , dit was den uiteiden wil vau den volmaakten Menfchenvriend ; liefde en vrede zweefden op zijne veege lippen, zelfs toen die aan het kruis verftijfden. ó Zalige verwachting! in Gods heerlijken tem. pel zijn veele wooningen, en de eenige Zoon , de eenig volmaakte Zoon des Allerhoogften, heeft voor talloos fterflijke broederen , daar plaats bereid. Maar ook uit deze woorden befluiten wij , en mogen wij ook befluiten, dat, aan de onderfcheiden leden der onfterflijke Maatfchappij, ook onderfcheiden verblijfplaatfen of (landen zullen aangewezen worden; dit vordert Gods wijsheid , zijne liefde, zijne rechtvaardigheid. De menfchelijke natuur, die nimmer wat het wezen van dezelve betreft, kan veranderen, indien zij niet ophoud eene menfchelijke natuur te blijven; deze natuur, die langs duizend, duizend verfchillende trappen tot haare hoogde volkomenheid opklimt, is niet gefchikt om de zelfde genietingen, in de zelfde hoeveelheid over haar geheel te finaken. Neen, de onderfcheiden trappen van volkomenheid in die menfchelijke natuur, moeten elk op hunne wijze volgends hunne derkte en kracht, zaligheden inöogden, zal het genot van dezelve waarlijk verzadigen, én waarlijk godlijke blijdfehap veroorzaken. En om die reden, om het volmaakst geluk der geheele menschheid te berijken, zijn in het huis des Vaders veele wooningen : het is geene algemeene verzamelplaats, waar allen zonder onderfcheid toevloeien ; neen , het zijn veele onderfcheiden wooningen, en de volmaakte wijsheid van onM 2 zen (PO Zen verheerlijkten Broeder, van onzen Godlijken Natuurgenoot, moet elk naar zijnen aard, moet elk naar de on. derfcheiden trap van volkomenheid, dien hij bereikt heeft, daar plaats bereiden. Geen wonder, hoe fterk valt het onderfcheid tusfchen menfchen en menfchen , ons aan deze zijde van het graf niet in het oog; en in de nu onzichtbare wereld, daar elke perfoneele gedeldheid en hoedanigheden dezelfde blijven , zou daar dit onderfcheid ophouden ? Niet flegts de vorderingen in volkomenheid, maken onder het menfchelijk geflacht dit onderfcheid uit, maar ook de verfchillende grondneigingen van het aanwezen , begeertens, driften, vatbaarheid, aandoenlijkheid, alles is onderfcheiden; en deze verfcheidenheid, maakt de orde in Gods werken zoo voortreflijk, zoo volmaakt. Eeuwig zal die verfcheidenheid voordduuren, fchoon de geringfle volkomenheid in de zalige wereld , de hoogfle vordering die wij hier kennen , oneindig zal overtreffen , om dat de mensch, met geen fterflijk dof meer bekleed, in het licht van Gods aanfchijn rustloos zal voordwandelen. De hoogverlichte wijzen , die geheel hun fterflijk leven aan het onderzoeken en bewonderen, van de grootheid en liefde des Scheppers bedeed hebben , deze zullen voorzeker in glansrijker licht voordtreden , dan de weinig gevoelende ziel, die zonder opmerking haare eigen waarde miskende, doch met eene goedaardige gefteldheid, haaren Schepper en Vader beminde. De beproefde, de tot den bitterden marteldood getrouwe belijder va:i jesus leer, zal eene meer fchitterende overwinnings kroon ontvangen , dan hij, die in vrede en voorfpoed, een bebloemden levensweg bewandelde. Zoude een gekruiste petrus, een gefteenigde stefanus, een door alle gevaaren heengewordelde, een tot den einde toe gedreden hebbende paulus , op den zelf- C 93 > zelfden trap van beloonende zaligheid ftaan, als de gezegende de in hunne vroegfte jeugd ontflapen kindertjens, die, eer zij jesus nog kenden, eer zij hun geloof, hunne trouw konden betoonen, de onverganglijke wereld werden ingeleid? Gewis niet, want de rechtvaardigen zullen blinken als de zon, als de maan, en als de in glans onderfcheiden ftarren aan het uitfpanfel; allen zullen zij voordgaan van kracht tot kracht, van deugd tot deugd; maar, allen zullen zij in de nabijheid van God met heerlijkheid gekroond zijn; allen zullen zij in het huis des Vaders wooningen vinden, die , overëenkomltig met hunne geaardheid, met hunne begeertens en krachten, voor hun bereid zijn. Zij, die volgends de natuurwetten geleefd hebben en geoordeelt worden, zullen nog vervreemd zijn van de zalige kennis aan jesus, en aan den eenigen waarachtigen God, die hem tot heil der zondaaren in de wereld gezonden heeft; deze zullen moeten onderwezen worden , in de zielverheffende waarheden des Euangeliums, die zij zoo lang bij het fchemerlicht der verzwakte rede gezocht hebben; maar zij zullen met eene vatbaarheid, die het verftand van ftervelingen te boven gaat , hunne hemelfche onderwijzers hooren en verflaan; geene vooröordeelen, geene ftoflijke denkbeelden, zullen hunne geestvermogens meer bedwelmen. De vriendlijkc Serafs, die hun den eenigen waarachtigen God, in zijne voortrefiijke werken, en in den fchitterenden luister die van zijn aanwezen afflraald, zullen leeren kennen; de door beproeving en lij. den verheerlijkte Kristenen, die hunnen jesus, het beeld des Vaders, het affchijnfel van zijpe onbevatbare heerlijkheid, in al deszelfs voortreflijkheid, broederliefde, wijsheid en ontferming, zullen ontdekken, deze zullen door hunne onfterflijke leerlingen, duidelijk begrepen, en vol M 3 za- (94 ) zaligen wellust toegejuicht worden; want, veelen uit het Oosten en Westen, zullen komen en aanzitten, met abra« ham, iSAaii en jakob, in het Koningrijk der hemelen. De wildite volken , wier verftand in de donkere fchaduuW der onweetenheid fluimerde, voor dezen zal als dan een groot licht opgaan; zij zullen zich verzamelen, tot den berg van Gods heiligheid, tot het eeuwigduurend Sion , waar jesus, als een vriend der geheele wereld, als den aanbrenger van leven en vrede, alle de eindens der aarde tot zich nodigt, daar zijne onbegrijplijke liefde, als de j baniere der volken glinsterd ; terwijl fchaaren die niemand tellen kan , zich verzamelen om de eeuwige zaligheid, die hij san zijne natuurgenoten uitdeelt, mede te genieten. Het zoude toch te weinig zijn, dat jesus in de wereld gekomen was, om alleen aan Israël den weg der zaligheid te verkondigen ; het zoude te weinig zijn, dat een klein gedeelte der wereld alleen zijne gezegende Leer omhelsde, en in dien Godsdienst, dien hij zoo duidelijk verklaard, en tot zijne eerfte zuiverheid terug gebragt heeft , vertroosting en blijdfehap vonden. Neen, jesus is het licht der geheele wereld, ook de Heidenen zijn zijn erfdeel, en de afgelegenfte volken zijne bezitting ; de geheele aarde moet vol zijn van de goedheid des Heeren. Niet flegts de verlooren febapen van het huis Israels, moeten te recht gebragt worden, maar ook de talloos dwaalende fchapen, die van dien ftal niet zijn, moeten verzameld worden. De duizend, duizend onfchuldvolle zuigelingen, die naauwlijks nog het fterflijk leven genoten, toen zij als de lieflijkfte ftraalen des lentemorgens, in de fchaduwen des doods ontfluimerden; ja , de duizend , duizend menfchelijke wezens, die zelfs tot de geboorte niet rijp werden , ook deze zijn C 95 ) zijn aiet te vergeefsch aan de onaanwezenheid ontrukt; zij zijn mede uit geest en Hof faamgelteld; Gods adem heeft hun aanwezen bezield; en, daar het doel des Al. ; machtigen Gods zoo eenvouwig is als bij zelf, moeten < ook der'ë jeugdige bloeifems van het menfchelijk aanzijn, > tot bereiking van dit doel, het algemeen geluk der fchepI felen naamlijk, medewerken. Ook voor deze aardelingen, i die in hunnen fterflijken ftand niet ontwikkelden, ook 0 voor dezen zijn in het huis des Vaders wooningen bereid; ! hunne Engelen, die voor Gods aangezicht fiaan, geleiij den hun van kring tot kring, al hooger en hooger, 1 altijd zalig , altijd overëenkomftig met de beminlijk: heid der onfchuld, nooit bevlekt door misdrijven , maar ook nooit gekroond met de palmtakken der overwinning; nooit geftruikeld hebbende, maar ook nooit be- > proeft zijnde , zal hunnen glans zijn, als de bloozende dageraad der lente; niets bewust van de dagen der fierflijk- i heid, zal de eeuwigheid alleen hun omfrraalen, hun verlichten. Voorzeker zal op eene geheel andere wijze hunne I zielskragt zich ontwikkelen, als de zielskragt der lang met ! fterflijkheid omkleedde aardbewooners. Maar dit weten wij, jesus die ook eenmaal een teder kind was, jesus : die de kleine hulploze zuigelingen op zijne armen nam, en zegende ; jesus is ook hunnen broeder hunnen vriend ; hij heeft ook plaats voor hun bereid in den heerlijken tempel des eeuwigen Vaders ; als blinkende Cherubijnen zullen zij om het godlijk feest-altaar der : eeuwige vrijheid, ook de fchoonfie lofgalmen aanheffen. Kristenen! verlichte belijders van de leer der volmaakte waarheid! komt, dat wij allen door dankbare verrukking t dan juichen; de overite Leidsman des geloofs, jesus de jeerstgeboorene der kinderen Gods, jesus is heengegaan om > om ons plaats te bereiden., in bet huis van zijnen Vader, waar in talloos veele wooningen zijn. Kleinmoedigen, herneem uwe grootheid van ziel, gelooft gij in God ? gelooft gij in jesus kristus? Verwacht dan blijmoedig, het groot , het onbegrijplijk goed dat God weggelegd heeft, voor den geenen die hem vreezen; onderzoekt u zelf of gij uit jesus zijt, dat is, of gij hem lief hebt, en zijne woorden bewaard; onderzoekt u zelf of gij het gebod, dat uwen bijna ftervenden vriend u gegeven heeft, onderhoud ; of gij elkander lief hebt, of gij elkander dient en helpt, gelijk jesus zijne vrienden lief hadt, diende, en befchermde; en kunt gij, ondanks alle uwe zwakheden en ftruikelingen, met geheel uwe ziel uitroepen: Heer gij weet alle dingen, gij weet ook dat ik u lief heb; ook dan behoord gij tot de erfgenamen der eeuwige heerlijkheid. En gij bitterlijk bedroefden! gij die met de wreedfte tegenfpoedeu moet woiftelen, houd moed, dat uwe harten dan niet ontroerd zijn, want gij gelooft immers aan God en jesus? gij wilt uwen gekruisten Vriend door geen wantrouwend ongeloof immers meer doorwonden ? Neen , gij gelooft hem. ó! Strijd dan grootmoedig, en behoud uw geloof. Jesus heeft in het huis des vaders uwe plaats bereidt; dit heeft hij u toegezegd, ó zalige treurigen! en zijn getuigenis is waarachtig; in het huis des Vaders wordt gij door hem verwacht; droog dan uwe tranen af, geliefden! Jesus leeft en gij zult leeven, hij zal u geene weezen la. ten. Nog zijt gij niet rijp voor de eeuwigheid, maar welligt nadert het oogenblik van uwe verlosfing ; juichend wordt gij dan ingeleid in de heerlijke wooningen der blijdfehap, waar de gloriekroon der beproeving u toegereikt wordt. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmocsfiraat. Ü Ë V R IJ Ë eODSDIENSTVRlENDd Zij zij» door ongeloof afgebroken , en gij ftaat door het geloof rom. XI: 20. DE NUTTIGHEID VAN HET GELOOF. ponder geloof, kunnen wij den eeuwig wijzen God niet welbehaaglijk zijn: dit zegt een der verlichtfté Apostelen vaii jesus, en onze eigen rede bevestigd het, zoo wel als ons eigen gevoel. Hoe grievend is het voor eene edele ziel, wanneer zij met al den ijver, met al de trouwhartigheid der vuurigfte liefde i een dwaalenden l vriend, die op het p'unt (laat om in eenen verfchriklijI ken afgrond neer te zinken, van zijn dreigend gevaar waarfchuuwt ; hoe grievend is het voor zulk eene ziel die waarfchuuwing te zien verachten, en met haat en b'efchimping beloonen. Ja het is beleedigend zelf, voor eerieri vriend der waarheid, zijn getuigenis te hooren tegenfpreken; zijne verhalen die op de duidelijkfie zekerheid gegrond zijn, uit loutere moedwil te hooren ontkennen , en als leugentaal uitkrijten. Niets kan een fterker bewijs van minachting, 0f zelfs haat opleveren, dan alle geloof aan een' mensch te weigeren; natuurlijk toch' is elk geneigd, om hem, dien hij bemind dien hij f* N . hoog ( 9% ) hoog acht, op zijn woord te gclooven, en een onbepaald vertrouwen op zijne verzeekeringen te vestigen. Maar hoe verfchriklijk zondigen wij dan tegen eenen volmaakten God, die de waarheid zelf is, wanneer wij zijne woorden verenten , zijne waarfchuuwingen met fmaadheid beloonen, onze eigen dwaasheid volgen, en zijne gcuigenisfen, die met ons eigen gevoel iniiemmen, uit eenen kwaadaardigen moedwil ontkennen Geen wonder dat het ongeloof, als de affchuuwlijkfte misdaad in de gewijde Schriften afgeteekend wordt; het ongeloof toch, is eene volkomen verwerping, van de liefderijke Godheid, die met vaderlijke ontferming, zijne afdwaalende kinderen tot den weg des geluks te rug roept. Wend u naa mij toe en wordt behouden, want waarom zoudt gij derven? zoo waarachtig als ik leeve, indien ik lust heb aan den dood des zondaars, maar daar in heb ik lust, dat hij zich bekeere en leeve; roept mij aan in den dag der benaauwdheid, ik zal u uithelpen: zoo fpreekt den Alinachtigen tot zijne afkeerige kinderen , wier afi keerigheid hij vol liefde wil genezen. Hoe is het mooglijk, dat de mensch ongevoelig blijft, en door zijn gc*drag toond, dat hij niets van dit alles wil gelooven, maar volgends het goeddunken van zijn eigen diepbedorven hart, wil voordwandelen ? Niets kan den mensch in het liefderijk oog van zijnen volmaakten Vader verwerplijk en doemwaardig maken , dan alleen het ongeloof; alle zonden en lasteringen zegt jesus, kunnen denmensch vergeeven worden, maar de lasteringen tegen den Heiligen Geest, tegen den Geest Gods. die met onze eigen geest, die met ons eigen aanwezen indemt; deza opzetlijke, deze moedwillige- lasteringen, kunnen den mensch niet vergeven worden. Jesus, die de onbegiijp- (99 ) lijke liefde des Eeuwigen, in alle zijne woorden en daden teekende, jesus zelf, hecht alleen aan de zonde van ongeloof, en aan geene andere, de verdoemenis: die in den Zoon gelooft, zegt hij, heeft het eeuwig leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, de toorn Gods blijft op hem; en op eene andere plaats, die gelooft zal hebben, en tot bevestiging dat hij gelooft, zal gedoopt zijn, deze zal zalig worden, maar die niet gelooft zal hebben, zal verdoemd worden. Door ongeloof, is het nakomelingfchap van abraham afgebroken, en door het geloof, zijn vreemde volken, die voorheen den waaren God niet kenden, op den heilaanbrengenden olijfboom ingeënt. *. Duidelijker bewijs van het Godlijk misnoegen tegen ongeloof, kunnen wij nergens aantreffen, dan in de verwoesting van den Kerk- en Burgeritaat der oude Jooden; het Opperwezen beminde dit volk voorzeker'niet om zijne voortref!ij,heid boven andere volken; neen, God, die alle redelijke wezens zonder onderfcheid bemind, gelijk een onzijdig Vader, alle zijne kinderen, van welke geaardheid, van welk een geitel zij ook zijn moogen, met de zelfde ontferming, met de zelfde weldadige tederheid bewaakt en weldoet; maar God vervulde zijne beloften, hij bevestigde zijne toezeggingen aan den godvruchtigen abraham, aan den< vreedzamen isaük, en den ftoutmoedigen jakob gedaan. Abraham ij -zonderheid,'toonde zijne zuivere, zijne itandvastige liefde door zijn geloof aan God, dat nimmer wankelde, zelf dan niet wanneer alle hoop verdorven fcheen te zijn; a-braiiam geloofde, en hier door was hij behaaglijk in" het oog van God; als de lieveling des Allerhoogflen wandelde hij in oprechtheid en altijd werkzame deugdJN i V09r fj 100 ) voor Gods aangezicht, zelfs toen den Almachtigen, hem voor het oog van Engelen en verheevener wezens beproefde, door zijnen eenigen zoon van hem af te vorderen; zelfs toen nog geloofde abraham dat de eeuwige God, wiens beloften waarachtig zijn , het licht uit de duisternis zou doen opgaan; en dit onwankelbaar geloof, werd hem gereekend tot eene verdiende, daar het de menfchelijke kracht genoegzaam overtrof. Hier door ontving hij het recht om de heerlijkfte vruchten van zijn werk te aanfchouwen; en zoo behaaglijk was dit geloof bij God, dat hij het bewaaren der zuivere godskennis, aan het zaad van abraham beloofde. Deze beloften werden vervuld, en nog ten dezen dage, verè'eren de Jooden den eenigen waaren God, fchoon zij door ongeloof, zich zelf van de reiufte zaligheden beroofd hebben. Uit kracht van die belofte aan abraham , werd dit volk, als een voorwerp der tederfte vaderlijke zorg, door den Beftuurder der wereld befchouwt en behandeld. In den bangften nood hoorde hij hun gefchrei, hij droeg hun als op vleugelen der liefde; ja, God toonde aan dit volk eene tederheid, die alle de aandoeningen van het gevoelvolst vaderhart* overtreffen. Hoe meenigwerf maakten zij zich aan de gruuwlijkfte ondankbaarheid, aan de verachtlijkfte fuoodheid niet fchuldig; maar vergiffenis en liefde werd hun telkens, door een meêdoogend Vader gefchonken. Niet zelden hadden zich de Israeliten ook fchuldig gemaakt aan ongeloof, en hier door den goedertieren God als verbitterd; ja, niet zelden hadden zij door ongeloof, zich aan de verfchriklijke gevolgen van eene ondankbare fnoodheid onderworpen, wanneer zij den Rotsfteen des heils verlieten, en zich voor de ijdelheden, voor de verfoeifels der dwaalende volken, als voor Godheden nederboogen; wan- ' neer ( 101 ) Beer zij de Springbron van leevendig water verfmnadden, en zich gebroken bakken verkoozen, die geen water konden houden; zoo dat zij door eigen bewerkte ellende, ver. fmachtend moesten omkomen. Maar, nimmer haa G-d hen geheel overgelaten aan hun eigen verblind verftand; neen, onder Israël bevonden zich altijd nog waare geloovigen , die hunnen Weldoener beminden, en op de vervulling van zijne beloften grootmoedig wachtten; dit waarachtig zaad van abraham bleef dierbaar in het oog van God. Een moses, pleitend voor de afgeweeken vergadering, die God hunnen uithelper hunnen zichtbaren befchermer, had durven verwerpen, om zich zelf trouwloos voor een verachtlijk beeld neêr te buigen, een moses kon God verbidden , en zijne ontferming over de afgedwaalden te rug fmeeken. Ja, jn de diepst vervallen ftaat des volks, wanneer zij zich van gruuwelen tot gruuwelen lieten voordfleepen, woonde God nog bij de weinig getrouwen in den lande, bij de kleine kudde, die zich niet afgewend had, die voor geen afgodsbeeld knielde, en wier lippen den lof des Alierhoogften verkondigden; ja, zelfs toen geheel Israël in ballingfchap en gevangenis moest zuchten, toen het den naam des waaren Gods, door zijne gruuweldaden gelasterd had, en de bijzondere befcherming verbeurd , en fcheen verlooren te hebben ; toen bleven de oprechten van harten aan het Voorwerp van abrahams vertrouwen nog gelooven ; die weinig edelen , beminden den God jakobs nog boven alles wat in hemel of op aarde heftond ; met bittere zielefmart gedachten zij aan Sion, en aan den geheiligden eerdienst ; en ook om dit overblijffel van het geestlijk Israël, gedacht God op nieuw aan zijne beloften, en vervulde die ook op de glori rijkfte wijze. Het getuchN 3 tigd C ) ftgi volk, werd op nieuw in zijn Vaderland geleid, de af keerigheid werd op nieuw genezen, de zonden en overtredingen werden niet meer gedacht ; Jerufalem werd vertroost , en aan het hart des verdrukten volks , werd weer vergifnis, liefde en heil toegezegd. Geen wonder, nog (tonden zij door het geloof, nog bleeven zij het licht des heils verwachten, nog vraagden zij geduurig, wachter wat is 'er van den nacht? wachter wat is 'er van den nacht? want nog was de morgenltond niet gekomen; maar toen God uit hun midden, den waarachtigen Uitlegger der Profeeten , den verklaarer der wetten, den volmaaktften Leeraar yoor het menschdom verwekte, toen werd de ongeloovigbeid hun tot verdoemenis gerekend. En geen wonder, een licht tot verlichting der geheele wereld ging onder hun op, maar zij floten hun oog, zij weigerden te zien, zij verhardden hun hart, en weigerden te verdaan; en deze ongelukkigen , deze moedwillig rampzaligen , werden door ongeloof afgebroken. Veelen omhelsden jes u i leer; geheele fchaaren vloeiden faam om hem te hooren , om zijne werken te zien , en te gelooven; eenvouwige waarheid door jesus verkondigt, werd door allen, die door geene vooröordeelen verblind , door geene trotschheid bedwelmd waren , duidelijk bevat. De verlooreu fchapen uit het huis van Israël, werden eerst het Euangelium gepredikt, ook hier in hield God zijn woord aan abraham gezwooren; de waare kennis aan God en aan jesus kristus, het beeld van zijn aanwezen, die kennis waarmede het eeuwig zalig leven, onaffcheidbaar verè'enigd is, werd eerst onder abrahams nakroost ontwikkeld. Alle volgelingen van jesus waren Israeliten, deze waren de eerde Predikers yoor de Heidenen, en zoo vloeide den zegen uit abrahams zaad over de geheele wereld. Maar de ongcloa- ti- C 103 ) Vigen , die niet wilden verlicht worden, voor dezen was wel den morgenftond gekomen, maar het bleef nog nacht5 hunnen Kerk- en Burgerftaat werd vernietigd; agttien eetiWe'n zijn over deze verwoesting voorbijgerold; en ten bewijze, dat onder deze verwerpers van jesus geene waare geloovigen, die God door hun vertrouwen op zijn woord toonen lief te hebben , beftaan ; blijven zij nog afgebroken , en verduuren de gevolgen van hunne zinloze lust, om in het duister om te dwaalen. Ongeloof, dierbare Medekristenen! ongeloof is dan de affchuuwlijkfte misdaad; een iegelijk onderzoeke zich zelf met alle oprechtheid, met alle getrouwheid, of deze zonde zijne ziel niet befmet heeft; maar al te veel reden zullen wij hebben , na zulk een naauwkeurig onderzoek, | om ons zelf te verfoeien; ons eigen geweeten, zal de wreed3 fte befchuldigingen tegen ons. inbrengen; want wie is 'er I onder ons, die kan zeggen, mijn hart is van deze befmet.. i ting zuiver , mijn geloof heeft nooit gewankelt ; in de ; grievendfte bekommeringen, ftelde ik mijn vertrouwen op I den God jakobs; op hem wentelde ik al mijne zorg, <; volkoroeri verzekerd zijnde, dat hij het zoude maken, dat | hij mijn heil zoude doen uitfpruiten, en mijne tranen ver1 anderen in gejuich; neen elk oogenblik zijn wij tot ftrui. kelen gereed. De moedige petrus tradt veilig op de ; baaren der zee, doch toen zij zich bruifchend verheften, ontzonk hem den moed, en hij- wankelde. Als den voor* jfpoed ons aanlacht , als de rijkfte zegeningen ons toe■ vloeien, ja, dan valt het niet zwaar om op God-te ver1 trouwen, om te gelooven dat hij onzen besten Vriend, ionzen weldoenden Vader is; maar wanneer zich tegenfpoeIden verheffen , wanneer fmart en jammer op ons leven ijwoeden, wanneer alles ons begeeft, ja, dan eerst wordt ons £ 104 ) óns geloof op de proef gefield, dan eerst, vangt onzeri goeden ftrijd aan ; zalig is hij , die dan zijn geloof behoud , en de kroon der rechtvaardigheid als de prijs der Overwinning wegdraagt. Kleinmoedige vrienden ! vertrouwt op God , hij is dé rotsfteen uwes heils , hij is uw deel in eeuwigheid; ver. bittert hem niet , bedroeft hem niet, door het rampzalig ongeloof; bergen, Zegt hij, mogen wijken, heuvelen mogen wankelen, maar zijne goedertierenheid wijkt nooit vari hun die hem lief hebben. Verfmnad jesus niet door uw ongeloof, hier door zoudt gij u erger fchuldig maken;, dan zijne moordzieke vijanden die hem verworpen , die hem gekruifigd, en gedood hebben. Gelooft hem, en gij zult leeven, al waart gij dan reeds in den dood; indien gij aan hem gelooft , indien gij zijn woord voor waarachtig houd, dan kunt gij niet verlooren gaan; niemand kan u uit jesus handen rukken. Zijt gij arm van geest? zijt gij treurig? dan ook zijt gij zalig, gij zult vertroost worden, en jesus heerlijkheid beërven. Gelooft flegts, en niets zal u te zwaar, niets zal voor u te verfchriklijk wezen; maar uw geloof moet leevendig zijn door goede werken ; een geloof dat door daden fpreekt, is alleen het waitrê' zaligmakend gelóove.- Betreurd uwe zwakheid, bid om vermeerdering van geloof; uwe boetvaardige tranen zijd lieflijke zoenoffers; zijt verzekerd jesus zal uwe kleine' krachten te hulp komen. Te Amfteldam, bij" M. de BRUIJN, in de Warraoesftmt» 4 DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SY*. J4. Gedenkt (tin uwen Schepper in de dagen uwer jongeling'. ■ j'chap, eer de kwade dagen komen en de jaaren naderen. PRED. XII: I. HET GEDENKEN AAN GOD IN DE DAGEN DER JEUGD. T Toe fchoon, hoe voortreflijk is de les van den wijsgee■*■ rigen Prediker der deugd ? Gedenkt aan uwen Schep, per in de dagen van uwe jongelingfchap; eer de kwade dagen komen, wanneer gij zult zeggen ik heb geen lust in dezelve. Om een gelukkigen Ouderdom te genieten, moeten voorzeker onze jeugdige dagen aan waare deugd toegeheiligd zijn; in de lente van ons leven, moeten de edelfle neigingen ontluiken, indien zij immer in den herfst van onze dagen met rijpe vruchten zullen pronken. En wat is beter in ftaat om den mensch tot waare deugd, tot het betrachten van zijne onfehendbaarfte pligten op te leiden, dan het gedenken aan God, aan zijnen almachtigeti Schepper, zijnen altijd weldoenden Vader? De mensch, die aan God gedenkt, kan geen ontiiard booswicht zijn; 2, O eer- C 106 ) eerbied moet zijne geheele ziel vervullen; liefde, heilige dankbare Heide, moet zijn gevoel doen gloeien; zulk een vteest God, en, daar de vrees des Heeren den grondnag van waare wijsheid is, moet zijn geluk ook beftendig zijn. Hoe kunnen wij aan God gedenken, zonder een duidelijk befef van zijne grootheid, van zijne alomtegenwoordigheid, zijne alwetendheid, en in het kort, van zijne geheel onbevatbare volmaaktheid, te ondervinden? en waar is de verharde ziel, die onder zulk een befef, zich door de fnoodfte gruuwelen zal bevlekken? waar is de verharde ziel die zich onder zulk een duidelijk beftf, tot dièns'tbaarheid aan de zonde zal verkoopen? die zich als een' vera'chtüjken (laaf, door toomloze driften zal laten kluisteren, en moedwillig tegen licht en geweeten aan, de waare vrijheid van Gods kindereu zal verfmaden? Neen, hij die aan God gedenkt, gevoelt ook te gelijk zijne geheele verpligting;'zijne gedachte aan God is heilig, en verband alle booze bedenkingen , die de ziel immer verontreinigen. De. gedachte aan God, gaat gepaard met een duidelijk gevoel van zijne grootheid en gadeloze menfchenliefde, terwijl eerbied en dankbare wederliefde het vertedert hart doen ontvlammen. De fnoodfte booswichten worden daarom vetgeeters van God en zijne geboden genoemt. Verftaat dit gij Godvergetenden! op dat ik niet vcrfcheur en niemand redde. Zoo wordt de eeuwige Rechter van hemel en aarde, door den Dichter van den vijftiglten Pfalm, fprekend ingevoerd, tot het in gruuwelen wegge, zonken gedeelte van Israels nakroost. De mensch die aan God gedenkt, onderhoud ook met alle zijne vermogens, zoo veel mooglijk is, de wetten die door den vinger des Almachtigen in het menfchelijk hart gefchreven zijn; want zonder eerbied en liefde, zonder een vuurig verlangen, om in het oog van God welbehaaglijk te zijn, kan geen fterveling aan God gedenken. De onzinnige mooge vrij uit C 107 ) uit zeggen : de Heere ziet het niet wanneer wij het kwade .doen i de God jakobs bemerkt het niet, wanneer wij- de ellendigen verdrukken, wanneer wij het recht der nooddruftige» vertrappen ; de donkerheid verbergt ons voor het oog des eeuwigen Rechters. Ja de onzinnige dwaas mooge in zijn hart zeggen: daar is geen God, maar de wijze, de godvruchtige, die aan God, die aan zijnen Schepper gedenkt, deze is waarlijk overtuigt dat Gods oog de geheele aarde doorloopt, dat zijne gedachten voor den Alweetenden, voor hem, die het menfchelijk hart gevormd heeft, niet verborgen zijn; hij gedenkt niet flegts aan God, als aan een wreekend Rechter, die de misdaden op de rechtvaardigde wijze bezoek:; neen, hij gedenkt aan God als aan den weldadigften, den liefderijkften Vader, die barmhartigheid aan duizenden bewijst, die aan allen die hem liefhebben, tot in eeuwigheid, weldoet; voor zulk een is de overdenking aan God lieflijk. ó Gij Gelukkigen! die in de dagen van uwe jongeling^ fchap aan uwen Schepper hebt leeren gedenken, hoe zalig vloeien uwe levensdagen voorbij ? vrolijkheid is voor u, ó Oprechten van harten! gezaaid, gij moogt den beker der vreugd opnemen, en dien, juichend in God, drinken. De dagen der jongelingfchap zijn gewis het best gefchikt om ons het gedenken aan God te gewennen; de jeugdige mensch, nog niet bedorven door het dierlijk genot van lagen, geheel zinlijken wellust, is nog vatbaar voor de edele genietingen, die beminlijke onfchuld en werkzame deugd opleveren : de jeugdige mensch, treedt als een vreemdeling, voor wien de gedaante der wereld nog nieuw is, den levensweg op, elk voorwerp maakt een' levtndigen indruk in zijne ziel, zijne levensgeesten zijn vlug en vuurig, de gewaarwordingen flroomen hem in overvloed toe, zijn denkvermogen ontwaakt, begint zich te oefenen, ea werkt moedig voord, zijne driften, zijne begeerten ontO 2 wik- C 108 ) wikkelen zich , en zweeven op Ieevendige hartstochten, als op luchtige vleugelen, naa de onderfcheiden voorwerpen geduurig voord. Maar heeft zulk een jeugdig wereldburger geen rustpunt waar zijn denkvermogen op voordwerkt, waar zijne hartstochten, zijne begeertens en driften zich verëenigen? Hoe verwildert , hoe onvatbaar voor waar geluk treedt hij de wereld, het verblijf der onbeflendigheid, en der onrust dan niet in? leert hij aan God niet gedenken; welke denkbeelden vorrad hij zich dan van zijn aanwezen ? van dit leven , en van zijne geheele beftemining? gedenkt hij aan God, aan zijnen Schepper niet; wat houdt zijne denkingskracht dan bezig? Gedachtenloos fmaakt hij het genot der zinnen, waare wijsheid woond niet in zijne ziel, en welhaast, walgend van dierlijken wellust, verfmoort hij zijne eigen waarde, onder opëengeftapelde gruuwelen , die zijne begeertens naar vreugd, met fchaduwen van verzadigenden wellust vleiden. Wat kan zijne ontwaakte driften beteugelen , daar hij aan God noch aan zijne wet gedenkt, daar hij geene verpligtingen kent, en alleen in dit verganglijk leven, zijn heil, dat hem telkens ontvlugt , blijft zoeken? Hoe verfchriklijk is het lot van zulk een zinloos jongeling? met de lente van zijn leven, verdwijnt ook zijne hoop, om immer geluk of rust te vinden; de nietigheid der zinlijke vermaken gevoelt hij, de gepleegde misdaden baareu duldeloze wroegingen in zijn hart; de wereld is ledig voor hem, zijne begeertens kunnen zich nergens meer op vestigen; de natuur is dood voor hem, want nimmer gedacht hij aan haaren Schepper; nimmer leerde hij de volmaaktheid van God, die nem altijd omringt, van God, die hemel en aarde met zijne tegenwoordigheid vervult, uit deszelfs heerlijke werken kennen. In voorfpoed is zulk een vergeeter van God, waarlijk eene fchande der menschhdd , zijn buik is zijn God ; als de zwijnen wenteld hij zich in overdaad, pleegt de eene boosheid C 199 ) beid na de andere; fpot met het gefclirei der nooddruftigen, en juicht zich zelf als een verachtlijken dwaas toe: ziel gij hebt veele goederen die opgelegd zijn voor veele s jaaren, geniet nu alleen en zijt vrolijk. Maar in tegen» ' fpoed fturt ook den godvergetenden, op eenmaal van het roozenbed der dartellten wellust, in den ratnpzaligften afgrond van ellende en jammer ; wanhoop, verfchriklijke wanhoop is dan zijn deel, niets, niets kan hem vertroosten ; nimmer gedacht hij aan God , en nu, nu beeft hij terug voor de flaauwfte gedachte aan den vertoornden Rechter , wanneer deze uit zijne verharde ziel. eenmaal oprijst. De ouderdom nadert voor zulk een' ongelukkigen , als een' fchriklijk donkeren avond , waar in huilende ftormwinden, en doffe donderflagen, een nog veel ijslijker nacht verkondigen. Hoe zal nu den godvergetenden aan zijnen Schepper gedenken? hij fiddert elk oogenblik voor de toekomst, hij heeft geene kracht meer om den wensch van ! zijn hart: ach dat geen God aanwezig ware! uit te boezemen. Neen, met verftijfde lippen ftamelt hij: daar is een God, daar is eene eeuwigheid, waar berg ik mij voor de hel die in mijnen boezem brand! Wie kan bij dit verteerend vuur woonen? Ja dit, dit zijn de afgrijslijk kwade dagen, waar in het gedenken aan God, de diepbedorven, de ontaarde mensch, onder het gevoel van zijn verfoeilijk aanwezen doet wegzinken. Gewis in die treurige dagen der ellende, roept de onverbeterlijke booswicht: de gedachte aan God verflind mij, ik heb geen lust, ik J heb een afgrijzen van dezelve. Bergen valt op mij, heu- 1 velen bedekt mij voor het aangezicht des Rechters, aan s wien ik riimmer wilde gedenken. Jonge Natuurgenoten! met al de drift der tederfte vriend- ; fchap, met al den ernst der Kristelijke liefde, roepen wij ii toe : gedenkt aan God , gedenkt aan uwen Schepper 1 eer de jammervolle dagen naderen , waar in gij voor de O 3 ge. C "O ) gedachte aan God zult terug beeven! Uw eigen belang, uw tijdelijk, uw eeuwig belang vordert, dat gij aan deze les gehoor geeft; vergeet gij God in uwe jeugd, zijt verzekerd in uwen ouderdom zal het gedenken aan God, een knagenden worm die nimmer fterft , in uwen onreinen boezem opwekken ; een vuur dat nimmer uitgeblusch: wordt, zal door het grievend gevoel, dat God, aan wien gij voorheen niet wilde gedenken , uw Vriend, uw Vader niet is, op de rampzaiigffe wijze ontbranden. Gedenkt dan aan uwen Schepper jeugdige Stervelingen! en geniet al de reine zaligheid , die uit deze gedachte voortvloeid. De gefchiedenis der onfcfauldig gefchapen paradijsbewooners, de gefchiedenis van onze eerfte Stamouders , is ook tot leering van elk mensch gefchreven, zij is de gefchiedenis van eiken zondaar. Zoo lang de nieuwgefchapen wereldburgers, aan God, aan hunnen Schepper gedachten , zoo lang zij in de geheele natuur zijne wijsheid, zijne almacht en liefde duidelijk aanfchouwden , zoo lang was hun geluk ook beftendig; zij kenden hunnen weldoenden Vader, zelfs in het fuilend morgenwindjen, dat in Edens vruchtboomen lispelde; zijne wetten (temden met hun eigen gevoel in ; zij beminden God , zij beminden elkander , en de geheele fchepping. Maar zoo rasch de zinlijke begeertens hunne waare zedelijke vrijheid kluisterden; zoo rasch lage trotsheid het geweeten deedt zwijgen ; zoo rasch God vergeeten werd, verviel de verdwaalde mensch, van de eene boosheid tot de andere, het fchenden der duidt* lijkfte wetten werd gevolgd door bedrog , leugen , huichelarij , en de fnoodfte misdaden meer. Maar , wie befchrijft ook alle de rampen , alle de talloze ellenden , die door het vergeeten van God en zijne geboden over het menschdom uitgeltort zijn ? De heilige pligt om aan God te gedenken, heeft niets in zich dat met onze natuurlijke neigingen (trijd, zij heeft niets in zich dat ons het leven kan C ui ) kan verbitteren, of dat ons het genot van wezenlijke genoegen;, betwist. Neen, elk redelijk wezen gevoelt naauwlijks zich zelf, of het wordt gedreven om zijnen oorfprong te beminnen, en zijn eigen geluk te bevorderen. Het gedenken aan God, moet gewis aan de ziel een waarachtig genoegen fchenken, want de Engelen, de eeuwig jeugdige Serafijnen , verheugen zich in God , en in hun aanzijn ; die onbevlekte kinderen Gods juichen , bij de geboorte van elke ; nieuwe wereld, waar in genietende fchepfejen. hei heil der aanwezenheid zullen fmaken. Het gedenken aan God, befchermt onze onfchuld , bewaakt onze wankelende deugd, en voltooid onze zegepraal over ,de vijanden van ons wezenlijk geluk. , Had een josef in Egijpten, aan God niet gedacht tot welk eene gruuweldaad zoude hij Verleid zijn geweest? Maar bij het ontwaken van zinlijke begeertens, vraagde de grootmoedige jongeling: zóude ik zulk een kwaad doen en zondigen tegen God? en hoe groot is hier de zegevierende onfchuld? Indien Koning david aan God niet gedacht had, hoe meenigwerf ware hij dan niet geftruikeld en gevallen ? maar nu gedenkend aan God , klopte zijn hart , wanneer eene eerloze daad in hetzelve opkiemde; en hoe fchoon is niet zijne deugd door geluk en glorie gekroond ? De jonge Herder gedacht aan God ,toen hij tegen den reusachtigen held der Filiftijnen, ten tweeftrijd uitging. Ik kom rot u in den naam des Heeren , zegt hij, die gij gehoond en gelasterd hebt. David overwon, en hij die Israels God verfmaadde, hoe flerk gewapend, viel verachtlijk voor den ongewapenden jongeling die in Eethlehems weiden flegts gewoon was de weerloze lammeren te beveiligen. Jonge Kristenen ! gedenkt aan uwen Schepper, gevoelt uwe verpligting , gedenkt aan hem die u geformeerd heeft, en de zaligheid van aanwezig te zijn , zal u dankbaar ( »» ) baar doen wezen , zal u met liefde en eerbied vervullen, en u tot het beoefenen van waaren Godsdienst opwekken. Kristen-jongelingen! gij die geboren zijt in een land, waar den glans der waarheid vrij" en heerlijk fchittert, waar de leer van jesus dagelijks gepredikt wordt, vergeet God niét; uwe verpligting om aan hem te gedenken, doet zich önweerftaanlijk gevoelen , alles roept u toe : God woond hier, de geheele aarde is vol van zijne goedheid! ] esus de- Godlijke Jongeling uit'Palestina biedt u zijne broederlijke liefde aan , hij bemind u , hij nodigt u om hem te Volgen naa het Vaderland der eeuwige blijdfehap; hecht data uwe jeugdige harten aan geene verachtliike fcliaduuwbeelden ; gebruik de wereld zonder haar te misbruiken ; zoekt niet de dingen die vergaan, maar zoekt de heerlijkheid Gods, die blijft tot in eeuwigheid ; overwint uwe driften, overwint het booze; verheugt u in de dagen der jeugd met eene vreugd die bij God aangenaam k; laat de gedachte aan Gods tegenwoordigheid aan Gods alwetend, heid nimmer in u verflaauwen ; bewaard uw hart boven alles wat te bewaren is, want de beginfels van1 een eeit* wig gelukkig , of van een eeuwig rampzalig leven , ontluiken in hetzelve ; gedenkt dat God uwe gedachten verHaat, dat gij van elk ijdel woord rekenfehap zult moeten geven ; vreest God, houd zijne geboden. Nimmer zullen dan kwade dagen voor u aanbreken , uw ouderdom zai gelijk een' lieflijken avondftond naderen; ja, in den hoogften ouderdom, zullen nog de fchoonfte genoegens voor u bloeien; vrolijk zult gij dan nog juichen: men heb ik nevens God in den hemel, buiten hem lust mij niets op aarde; jesus is mijn Vriend mijn Broeder hij zal mij tot in den dood, ja hij zal mij tot in de eeuwige woovingen der vrijheid geleiden ! Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat. DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SY°. 35. Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Kif tiingrijk der hemelen. matth. V: 3. HET GELUK VAN GEESTLIJKË ARMEN. Gelijk den Dichter van het Koninglijk Bruiloftslied, kunnen wij ó geliefde Medekristenen! uit het leevendigst gevoel des harten, van onzen eeuwigen'Vriend, van onzen Godlijken Broeder, van den gekruisten maar verheerlijkten jesus zingen : genade is uitgeftort op zijne lippen. Genade , troost, en verzachting voor het grievendst lijden , zweefden altijd op zijne fchuldloze lippen, en vloeiden itt ket hart van alle zijne hoorers, van alle zijne volgelingen , die de nietigheid der ijdele fchaduuwen, waar op zij zoo lang vertrouwd hadden, gevoelden; in het hart van allen, die vermoeid van het vruchtloos zoeken naa rust, die belast met willekeurig opgelegde dienstbaarheid , tot jEsüS den toevlugt namen , de eenvouwige waarheden die hij verkondigde omhelsden, en de verSchtlijke kluisters , van ■2. $ voor- ( "4 ) vooróórdeel en geweetensdwang durfden verbreken. Voor deze gelukkigen, was deleer van jesus als een' malfchen regen die op de dorlteude aarde neérdruppelt, als de koele avonddaauw, die de aêmechtige kruiden verfrischt. Wat zeg ik? de leer van jesus was, en is tot in alle eeuwigheid, voor alle heilbegeerige zielen , eene fontein des levens , eene ftroomende rivier Gods, die zelfs de wildernisfen verkwikt, en de dorre plaatfen doet bloeien als een lusthof. Komt waare in hem gtloovende Kristenen! laat ons bind. fchap en zaligheid inzamelen, daar onzen Godlijken Vriend die voor ons gezaaid heeft; zijn geest, de geest der waarheid, de geest der vertroosting, bezield nog zijne woorden , die zijne vertrouwde lievelingen , tot heil van talloze nagedachten , opteekenden. Zalig zijn de aFmen van geest, want hunner is het Koningrijk der hemelen, hoe lieflijk weergalmt deze taal in ons hart; wij plaatften die aan het hoofd van dit blad , geliefde Lezers! om onzen aandacht eenige oogenblikken op dezelve te vestigen, en de voorfmaak van eeuwig voordduurende, eeuwig opklimmende zaligheid te genieten. Reeds in den aanvang van zijn openlijk Leeraar-ambt, voldoet hij op de voortreflijklte wijze aan zijne beftemming ; hij toond die Leeraar te wezen uit het midden van zijne Broederen, grooter dan alle de voorgaande Profeeten, grooter dan den van Godgeroemden moses; een Leeraar, die het jaar van het welbehagen des Heeren zoude uitroepen , die de gebrokenen van harte zuude verbinden , die de gebondenen vrijheid zoude prediken , die de treurenden Sions zoude vertroosten ; ja , een Leeraar die den armen de blijde boodfchap des heils zoude verkondigen. Geen trotfchen leerftoel, ge. plaatst in een der tempelgebouwen te Jerufalem, waar op de hoogmoedige, de waanwijze Schriftgeleerden , gewoon waren aan de bedorven jeugd der aanzienlijke rijken , der zoo- C 115 ) zoogenaamde grooten , of aan huichelende pries teren en ei« genbatige levieten , hunne donkere hunne onverdaanbare lesfen en willekeurige magtfpreuken te doen hooren , terwijl zij den fleutel der kennis voor het geheele volk verborgen hielden; geen zulk een' trotfchen leerdoel, verftrekte den Messias, de lang beloofde Profeet, ten zetel; neen, hij , die de geheele aarde als zijn wettig eigendom , als den geplanten lusthof zijns Vaders befchouwde, hij beklom een der bergen in Galilea , en zette zich op denzelven neder, om de hem omringende fchaar te onderwijzen , te vertroosten en te bemoedigen; dit was geen beevend Sinai, waar toe Israël op ftraffe des doods niet mogt naderen; dit was geen Hebal van waar de vervloekingen door de dalen weergalmden; neen, dezen berg droeg vrede en gerechtigheid. De waare de opperde Wijsheid, die geboren is eer de bergen gevestigd waren , praalde hier in haare eenvouwige Majesteit ; zij werd verftaan door zwakke, door eenvouwige, door kinderlijke zielen, terwijl de dwaas die in zijne eigen oogen wijs is , niets dan verborgenheden in deze duidelijke woorden van jesus wilde aantreffen. Zalig, zoo fpreekt de volmaakte Zoon der Godheid, zalig zijn de armen van geest. Wij allen hebben een duidelijk denkbeeld van armoede, wij weeten dat zij beftaat in het gemis van de nodigde , van de nuttigde dingen, waar door wij de fchreeuwendde behoeften moeten bevredigen. Natuurlijk verdaan wij dan ook door armen van geest, zulken die alles wat nodig is om eenig waar geluk , om waare zielerust te fmaaken , moeten misfen. De geest is hier het gecstlijk beginfel, of het waarachtig eeuwig voordduurend wezen van den mensch; dat wezen, bet welk eigenlijk niet vatbaar is voor eene duidelijke, eenejzinlijke omfchrijving, maar dat wij kennen, als'ouP 2 der- C"ö) derfcheiden van het dierlijk famenftel, daar het zich werkzaam betoond door gewaarworden, door beoordeelen, en door te willen. Dit wezen dan , die geest des menfchen, kan rijk genoemd worden, wanneer hij door vergenoeging beftendig verzadigt wordt, wanneer hem de lieflijkfte gewaarwordingen toegevoerd worden , wanneer hij alles duidelijk verftaat, wanneer hij vrij en onbelemmerd alles, wat hij gewaar wordt of verftaat, beoordeeld, en wanneer hij volgends dat oordeel, verkiest of wil, en wanneer hij bij de uitkomst bevind dat zijn oordeel niet dwaalde, maar dat hij het beste gekoozen heeft; zulk een geest is waarlijk rijk. Maar in den onvolkomen ftaat der menschheid, is zulk een rijkdom onder de onmooglijkh*den: alle onze zintuigen zijn vatbaar voor misleiding, wij worden dus niet alles duidelijk gewaar; de nog on» geoefende geest des menfchen, is niet in ftaat om alles naar waarheid te beoordeelen, en hier uit volgt dan ook dat hij veeltijds in zijne keus dwaalt en verkeerd wil. De mensch is dus natuurlijk arm van geest, doch hij on:ving het aanwezen, om door ondervinding wijs, en om eenmaal waarlijk rijk te worden. De pasgeboren zuigeling, is arm van geest, doch vermindert dit zijne waarde in het oog des weldadigen Scheppers? Neen, volftrekt niet, want groot is het goed dat voor hem weggelegd is; deze nederige deze onverbasterde kleinen, hebben een wettig recht op het Koningrijk der hemelen ; zij komen uit de onbedorven hand der natuur, gelijk de jeugdige bloeifems in de lente, om rijp te worden, en eenmaal .da fchoonfte vrachten voord te brengen. Maar ongelukkig is den mensch, die de eenvouwige waarheid verfmaad, die zijne eigen natuur durft verzaken, en zich, in weerwil van zijne wezenlijke armoede, rijk en verrijkt noemt; hij die waant geen ding te ontbreken , terwijl hij verhijs- C»7) bijstert, naakt en ellendig is. Zulke ingebeelde rijken maken zich onvatbaar voor 't genot van waaren rijkdom, zij (lellen hunnen roem in fchande, zij zijn trotsch op hunne onweetenheid, en op hunne verachtlijke flavernij aan woeste aan verbasterde driften, «ij verheffen zich op ijdelheid en leugen, zij waauen fchatten te vergaderen, en vullen hunne handen flegts met wind, zij waanen geheel de wereld te bezitten, en fpelen flegts met gekleurde waterbellen; en dit evenwel is de algemeene ftaat waar toe het menfchelijk gedacht vervallen is; vooral was het Joodfche volk ook door dezen waan op de fchandelijkfte wijze vernedert; ja, het was door dezen waan in den jammeriijkften afgrond van ellenden weggezonken, toen jesus, toen de waare Verlichter der wereld, in hun midden verfcheen. De Jooden waanden alles te bezitten, doch zij hadden in waarheid niets; hunne armoede was verachtlijk, om dat zij die met blinkende beuzelingen bedekten, en alle middelen om waarlijk rijk te worden, hardnekkig ver. wierpen. De aanzienlijken des volks hadden zich afgefchei. den van het overig gedeelte van Israël, dat in de droevig, fte onweetendheid omdwaalde ; deze trotfche aanzienlijken , meest al uit fchriftgeleerden en priesters beftaande, waanden op eene onzinnige wijze rijk te zijn; zij (lelden hun vertrouwen op bedrieglijke rietftaven, op hunne eigen gerechtigheid, die zij in het betrachten van eigendunklijke pligten deeden beftaan, terwijl zij de wezenlijke, de natuurlijke pligten op d.e ontaardde wijze vertrapten; zij waren wijs in hunne eigen oogen, en weigerden dus eenige onderwijzingen aan te nemen; zij begrepen niets van het Rijk der Genade, terwijl zij zich een Koningrijk, dat geheel zinlijk, dat geheel uitwendig was, voordelden. God was in hun oog een willekeurig tijran, die met kruipende flaven naar zijn welgevallen handelde, terwijl hij de hoogP 3 moe- C m ) moedige, de waanwijze zoonen van abraham, hoebedorven, hoe ondeugend ook, tot zijne geliefdfte gunftelingen uitkoos. Door dezen waan verblind, heerschten zij over liet geweeten van hunne broeders, zij lagen lasten op, die niet te dragen waren, zij veroordeelden en verdoemden elk die aan hunne magtfpreuken zich niet wilde onderwerpen. Zij waren dus blinde leidslieden van een onkundig, van een dwaalziek volk, welks verftand zij, door hunne verachtlijke en verwarde leerwijze, geduurig meer verduisterden. Tot deze ongelukkige trotfchen, richtte jesus dus vergeefsch zijne vermaningen, zijne raadgevingen; zij waren rijk in dingen die huane lage begeertens op de fchandelijkfte wijze verzadigden, en vertrapten dus gelijk de draf «etende zwijnen, de kostelijke paerlen die voor hun geftrooid werden. Maar geheel anders was het met de onbevooröordeelden , met de nog onbedorve , fchoon onkundige, nakomelingen van abraham; deze waren ongeoefend , maar ook ouverbasterd , dit waren Israeliten waar in geen bedrog woonde ; geen waan had hun verblind , zij waren arm van geeit , gelijk de jonggeboren kindertjens ; hun verftand was nog niet ontwikkeld , zij hadden nimmer leeren opmerken , maar zij hadden ook geene verkeerde indrukken in hunne onfchuldige zielen geprent. Deze gevoelden hunne armoede , hunne oiuveerendheid ; zij kenden den weg niet tot geluk, zij dwaalden als fchapen die geen herder hadden , zij verftonden de Mofaifche Godsdienstplechtigheden niet ; hoe zouden zij dan waare zielemst uit dezelve verzamelen ? De uitleggers der wetten fpraken geene verftaanbare taal voor hun, zij konden geene begrippen vormen van God of van zijne handelwijze met de Itervelingen; zij waren dus waarlijk arm van geest: maar ook hierom noemt jesus hun zalig; dit waren de kindertjens, waar aan de verhevenfte de C "P ) de edelfte dingen , die voor waanwijzen verborgenheden fcheenen , geopenbaard werden ; deze armen van geest, waren vatbaar voor de eeuvouwigde waarheden die jesus voor hun predikte , zij waren vatbaaf voor den onwaardeerbaarften rijkdom, zij vergaderden, zij zochten de paerlen die jesus voor hun drooide ; ja, deze armen van geest waren erfgenamen van het Koningrijk der hemelen , van de heerfchappij der genade , die nu gekomen was, die nu aan alle volken verkondigt werd. Door dit Koningrijk , verftond jesus en zijne Apostelen, de geheele inrichting onder de dagen van het nieuw verbond , of liever den ftaat der vrijheid , waar toe Gods verlichte kinderen behooren. In dit Koningrijk, is de eeuwige God geen tijran nog heerfcher , maar een liefderijk een ont.fermend Vader ; tot dit Koningrijk , behooren geene onderdanen , maar wettige , hartlijk geliefde kinderen , die broederlijk verëenigd zijn , die door de betrachting der heiligde pligten hun eigen geluk bevorderen en erfgenamen worden der eeuwige zaligheid. Dit,,Koningrijk is van eeuwigheid, van voor de grondlegging der wereW: maar de mensch , die door trotschheid en zinlijke wellust ontaarde , verfcheurde « de banden van deze Maatfchappij, rukte zich zelf uit zijne bepaalde dandplaats, en verlaagde zich tot de haatlijkde flavernij. Doch jesus verfcheen in de wereld, om de menfchelijke natuur te herflellen, om de afgedwaalde kinderen, met hunnen eeuwigen Vader te bevredigen, om de. flavernij, om het rijk der boosheid te vernietigen, en om ons weder ta brengen tot vrijheid en eeuwigduurend geluk. Zalig ziju dus de armen van geest want deze zijn gefchikt om in dat Koningrijk in te gaan, terwijl het voor zulken, die zich rijk waanden te zijn, gefloten bleef. Ja, bezwaarlijk zal zulk een ingebeelde rijke te rug gebragt worden op den «n- C ) engen weg der deugd, die naa het Koningrijk Gods leid. Geen wonder dan, dat jesus de eenvouwigen der wereU! verkoos; geen wonder dan, dat de bewooners van het afgelegen Galilea, die het minst door den zuurdeesfem der trotfche Schriftgeleerden befmet waren, hem meest al verzelden; geen wonder, dat nederige onkundige vhfchers, als kinderen der natuur, nog door geene waanwijzen misvormd, in hem de kristds, de Zoon des leevendigen Gods , erkenden, bij wien alleen de woorden des leeveng waren. Met recht worden deze dan ook zalig gefproken; hun geluk was onbereekenbaar, en duurt voord tot in de eeuwigheid. Maar ook tot ons, geliefde Medekristenen! ook tot ons luidt deze troosttaal: wie rijk is in zijne eigen oogen, wie fteunt op eigen gerechtigheid, wie zich trotsch verheft op eigen wijsheid, op uitmuntendheid boven anderen, deze zullen zich te jammerlijk bedrogen vinden, zij zullen eenmaal uit hunne bedwelming ontwaken, eu de rampzaligfte armoede van hunnen geest gevoelen. Maar gij geestlijke armen , die alle zelfsverheffing verfoeit, die u nederig aan de voeten van jesus nederzet, die als jonggeboren kindertjens begeerig zijt naar de zuivere melk der waarheid; ja, gij zijt zalig, gij behoort tot de Godlijke Maatfchappij; jesus is uw eerstgeboren Broeder, hij zal uwe onwetendheid verlichten, hij komt uw ongeloof te hulp, hij toont zijne flerkte In uwe zwakheid; de eeuwige God is uwen Vader; met zijnen zegen bekroond , zult gij eindloos het Koningrijk dat voor u bereid i» beërven. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat. DE V R IJ È GODSDIENSTVRIEID. SY°. 36. Waar zoude ik heenen gaan voor uwen Ceest? waar zeilde ik heenen vlieden voor uw aangezicht ? zo ik opvoer ten hemel, gij zijt daar; of bedde ik mij in de helle, ziet gij zijt daar. Nam ik de vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiierfle der zee, ook daar zoude uwe hand mij geleiden, en uwe rechtehand'zoude mij houden. psalm CXXXIX: 7— ic. GODS OVERALTEGENWOORDIGHEID* WAARDE GODSDIENSTVRIEND.' rf~\nlangs vorderden zekere omftandighederi, dat ik dat gd< deelte van Vlaanderen hetwelk door deBataaffche Republiek aan de Franfchen moest afgeftean worden, doorreisde; de weg geleidde mij onder anderen ook door * * *, ik was bekent met den Predikant van die plaats, een oud eerwaardig man, die al mede door de verandering in de Staatsgefteldheid der beide Republieken, voorgevallen, zich nu in zijne hoogklimmende jaareu van alle de vruchten zijns getrouwen arbeids berooft ziet. Ik bevond mij nief wel, en vertoefde hier eenige dagen: ik vraagde de brave Predikant, intusfehen om het een of ander boek, waar mede ik den tijd nuttig voor mij Zelf zoude kunnen doorbrengen; hij voldeed aan mijnen wensch, en voegde bij hetzelve zijne jongstgehouden Leerrede, die mij zoo wel door het grootsch , door het treffend onderwerp, als door deszelfs edele eenvouwige Uitvoering bekoorde. Ik heb vrijheid om naar mijn welge-* a- Q vaK C ) vallen met dezelve te handelen: en daar de Overiiltegenwoordigheïd Gods, over het algemeen in deze dagen zoo weinig gevoeld, zoo weinig geëerbiedigt , en zoo vank gedachtenloos veracht wordt; oordeelde ik verplicht te zijn,om iets, waar door mijne eigen ziel opmerkzaam gemaakt was, ook aan mijne Medekristenen te fchenken. Leest waaide Godsdienstvriend! leest, beoordeelt dan da bovengemelde mij zoo wel bevallende Leerrede,en ftemt gij met mij toe, dat zij over het algemeen nuttig kan zijn, plaatst haar dan in uw geacht Weekblad. Hier door zult gij verpligten uw getrouwen Lezer KRISTEN VRIEND. Wij hebben geene zwarigheid gemaakt om aan het oog» merk van onzen brieffchrijver te beandwoorden, en piaatfen dus hier de ons toegezonden Leerrede. Als eindige Schepfelen vormen Wij ons doorgaands donkere en geheèl onduidelijke denkbeelden van de eigenfchapperr des onbevatbaren Wezens, dat wij God noemen. Wij zonderen in onze gedachten, de eeuwigheid, de alweetendheid, de overahegenwoordigheid , de almacht , de rechtvaardigheid, de liefde en de barmhartigheid Gods, van elkander af, of voegen die te faamen, om uit deze vere'eniging ons een Godlijk wezen te vormen , terwijl het gezond doordenkend verfland , terwijl de wel geoefende rede, opgeheldert en verklaard door de leer van je sus, ons ontwijfelbaar verzekerd, dat het hoogst volmaakt Opperwezen eenvouwig is, en alleen uit kracht der hoogstmooglijke volmaaktheid , zich onderfcheiden werkzaam betoond ; ja uit kracht van die voSmaaktheid , is God zonder begin , zonder opvolging of einde ; uit kracht van die volmaaktheid, omvat zijn verftand, het onmeetbaar Heelal, het welk hij, tot voordzetting en voltoojing van zijn volmaakt ontwerp, deedt worden. Hij doorziet en kent dus zijn werk , hij bezield en vervalt ook hetzelve, hij doet alles medewerken ten goeden, ( 123 ) den, hieröm bemint hij het recht, en heeft eenen afkeer van alle ondeugd ; om dat hij eeuwig , of oneindig is , om dat hij de oorfprong is van alles wat builen zijn wezen beftaat, daarom kent, daarom bezield hij alles; om dat hij hoogst mooglijk volmaakt is, kan hij niet anders dan beminnen; hij kent geen haat, geene wraak, het recht is hera natuurlijk eigen, en hij is ver van alle onrecht. In het kort, alles, alles wat de verhevenfie denkingskracht zich als volmaakt kan voorlieden, is in God, als in de hoofdbron van alle volmaaktheden , verëenigd. Doch het eindig begrip van den zwakken fterveling, is niet in ftaat om zich den Onëindigen voor te Hellen. Wij gedenken dan aan volmaaktheden, die even gelijk de ftraalen uit de zon, als uit het middenpunt des lichts onze oogen treffen, en als zulk eene volmaaktheid befchouwen wij heden Gods overaltegenwoordigheid. Ge« heel doordrongen van het gevoel der nabijheid des naamlozen Gods, riep de Hebreeuwfche Dichter uit: waar zoude ik heetten gaan voor uwen Geest? waar zoude ik heenen vlieden voor uw aangezicht? zo ik opvoer ten hemel, gij zijt daar; bedde ik mij in de helle, ziet gij zijt daar. Nam ik de vleugelen des dageraads, woonde ik aan het ui ter (Ie der zee, ook daar zoude uwe hand mij geleiden, en uwe rechtehand zoude mij houden. Medekristenen ! gij die ook Gods nabijheid gevoelt, kloppen uwe harten niet door de edelfte aandoening, zoo vaak gij deeze fchoone woorden , deze beelden der verheevenfte gedachten herhaald ? Geheel dit Zangftuk verdient onzen aandacht ; het is een onfehatbaar kleinood voor dep waaren godsgezinden, en wekt bij den ongevoeligfteii ze^fs een heiligen eerbied. David, denkend aan den Allerhoogften, fchildert het gevoel van zijn hart,in de voortreflijkfte Oosterfche Poëzij af; zijn aanhef fchetst Gods alweetendheid, en verliest zich in de hoogfte bewondering; Gods befchermende zorg , wekt Q 3 ftraks c i24 ; / tfrsks op nieuw weer zijne zangdrift, en wel eene zorg die hij in al de onderfcheiden deelen der zichtbare Schepping aan» treft; vervolgends bewondert hij ook de almacht en wijsheid van dien zelfden God, in zijne voortreflijke vorming; hij juicht zijn eeuwigen Schepper toe, en gloeit door de Buiverfte wederliefde:uit deze edele drift ontfpruit zijnen afkeer van de rampzaligen, die zich tegen den heiligen God durven verzetten; maar uit die zelfde edele drift, vloeit ook zijnen nedrigen, zijnen gevoelvollen wensch, om van verborgen gebreken gelouterd, op den eenigen, den waaren weg der deugd, die den verftandigen naa het eeuwig Vaderland voert, door God geleid te worden. Komt waarde Kristenen! bepalen wij ons een oogenblik bij de godgewijde verrukking, waar in de Dichter van Gods overaltegenwoordigheid zingt : waar vraagt hij , poude ik heetten gaan voor uwen Geest? waar zoude ikfceenen vlieden voor uw aangezicht t Beminnaars van verborgenheden , moogen in deze woorden een bewijs vinden voor de onbevatbare Godlijke Drieëenheid, en door Godt aangezicht, hier de eeuwige Zoon des Vaders, en door den Geest, de derde perfoon, of den Heiligen Geest, verftaan. Wij houden ons overtuigd, dat de juichende Pfalmdichter, geene afgetrokken denkbeelden, maar het eenvouwig, het duidelijk gevoel van zijne geheel vertederde ziel teekende. Gods Geest beteekend in de Hebreeuwfche Poëzij, de werkende, de bezielende, en liefderijk beftuurende kracht des Allerhoogften; een kracht waar door hij niet flegts zijne grootheid, maar ook zijne wijsheid en liefde duidelijk ten toon fpreid. Door het woord, des Heeren, door het gebiedend woord des Almachtigen, zijn de hemelen gemaakt en door den Geest zijns monds, door de bezielende kracht Gods, al hun heir. Pfalm XXXIII. De Geest Gods, zweefde bij de wereldfchepping, gelijk eene zorgende, eene koesterende duif over de nog ongevormde hoofdftoffen, Ja zendt God - C 125 ) zijnen Geest uit, dan worden de bezwijkende de wegftervende fchepfelen weer herfchapen. Pfalm CIV. ll'aar nu, vraagt de Dichter, zal ik heenen gaan daar deze albezielenden Geest van God niet werkt, niet bewaard en beftuurd? Nog rijst zijne vervoering waar zal ik vlieden, roept hij uit» daar uw oog mij niet ziet? Het oog als het voornaamfte gedeelte des gelaats, als het eenig werktuig des gezichts, wordt doorgaands het aangezicht zelf genoemt, zoo wel wanneer van een mensch, als wanneer van het Opperwezen gefproken wordt. Het aangezicht is droevig of het is blijde, zijn gewoone uitdrukkingen, daar toch die droefheid en blijdfehap zich vooral, zoo niet geheel door het oog uitdrukt. Abraham wandelde voor Gods aangezicht, dat is onder zijn oplettend oog, en dat oog, dat alles kennend dat alles opmerkend oog der Godheid, doorloopt de ge» hcele aarde, wat zeg ik? het ziet, aan de uiterfte grenzen der Schepping, daar waar geene licbtftraal meer glinftert, even klaar even duidelijk als in het middenpunt des Heelals, waar den verè'enigden glans van duizend duizend blinkende zonnen, hem als een prachtigen mantel omkleedt: dit gevoelde ook david, zo ik opvoer ten kemel, zegt hij gij zijt daar. Den hemel wekt, volgends onze gewoone woordenklank, denkbeelden aan gelukzaligheid, en aan de hoogfte de verhevenfte plaats, waar de Godlijke Majesteit in vollen luister zich vertoond. Ook de Hebreeuwen had« den een woord in hunne taal, dat deze zelfde denkbeelden in hunne ziel fchilderde; terwijl zij ook te gelijk door hun. ne onnatuurkundige begrippen van deze bewoonde wereld, den hemel , of het gewelf dat ons overfchaduuwt, als het hoogfte punt der Schepping befchouwden, Zo ik dan opvoer door lucht en wolken, zo ik boven de zon boven de ftarren mij verhefte, ook daar zoude ik Gods Geest op de heerlijkfte wijze aanfehouwen; Gods oog waar in de reine gerjfijnen zich fpiegelen, en niet rein genoeg fchijnen, dat Q 3 °OS. / C ) oog , zoude ik daar in zijne voile Majesteit ontmoeten. Maar ook de lugtig zweevende geest der Poëzij, ftrekt zich uit tot het tegenövergeftelde punt: bedde ik mij in de helle, fpreidde ik mijn bed in den diepften afgrond, zegt hij. Door de hel wordt op verfcheiden plaatfen , de ftaat des doods, of ook wel het graf verftaan. De Hebreeuwen vormden in hunne denkbeelden, een fchaduuwrijk, waar in de dood het gebied voerde, en waar heen zich de geftorvenen verzamelden; dit fchaduuwrijk piaatften zij in de benedenfte deelen der Schepping, waar eene treurige donkerheid woond; hier van ontleenden zij alle die treffende beelden. Wanneer zij een verfchriklijken angst een weezenlijk gevaar fchilderden, dan gingen de baaren over hun hoofd, de banden des doods omringden hun, de beeken Belials verfchrikten hun, duisternis bedekte hun, en het was verfchrikking van rondsom. Dezen ftaat verwisfelen zij meenigwerf met het graf, in hunne b-efchrijving van den dood: het beteekend hier dan ook gewis het benedenst gedeelte der aanwezenheid, dat te. gen den hooglteu hemel, de woonplaats der volmaaktfte heerlijkheid overgefteld word. Zonk ik in diethel, in dat fchaduuwrijk neder ? fpreidde ik daar in de duisternis mijn rustbed? ziet, roept hij met bewondering, ziet gij zijt ook daar, de nacht is daar geene verberging, maar de duisternis licht als den dag. Maar nog is de juichtoon niet volzongen ,nam ik de vleugelen des dageraads? woonde ik aan het mterfte der zee. Wij zien duidelijk dat de gedachten des Dichters langs de grenspalen der zichtbare Schepping, met eene plechtige vlugt rond zweeven; in de hoogte en in de diepte had hij zijnen God gevonden; ook in de breedte en lengte fpoort hij dezelfde tegenwoordigheid Gods op. Vloog ik als op de vleugelen des dageraads, van het morgenbaarend Oost, naa het fcheemrig Westen voord, ook daar zoude ik uwen Geest, ook daar zoude ik uw oog niet ontvlieden. P. ouden hielden deze aarde voor het middenpunt der zicht. te ( i»7 ) I bare Schepping, en de zon, moest volgends dit begrip * . dagelijks haaren loop om deze aarde afleggen ; en gewis vorderde dit eene onnadenkelijke vlugheid. Later waarnemingen , hebben ons de bijna ongelooflijke fnelheid, van het j Jicht doen berekenen : maar wie kan zich een denkbeeld vormen van den fiellen loop der zon wanneer wij haar ons voorftellen als een lichaam, dat zich dagelijks om deze weI reldbol beweegen moet? Geen wonder dan , dat den canI brekenden dag vleugelen werd toegcfchreven, waar op hij I van het Oosten naa het Westen, dat zij door de zee verftonden, heenvloog. De Dichter wil dan zeggen: indien het mooglijk ware, dat ik op vleugelen des dags, naa de verblijfplaats der donkerheid, naa het uiterfte der zee, waar zich de zon verfchuilt, en waar de midden.acht woont, mij begaf. Ja, fchoon ik daac aan het uiterst grensperk van leven en licht, mijn verblijf hield; ook daar zoude ik uwe zorg niet ontvloden zijn, ook daar zoude uwe befchermen* de gunst mij geleiden, ook daar zoude uwe behoedende almacht mijn aanwezen bewaaken. Daar toch geene duisternis uw oog immer het zien belet, daar gij, ó Schepper! van licht en donkerheid, de middernacht befchouwt en doorziet, gelijk de helderfte dag, waar dan zoude ik heen gaan voor uwe befluurende kracht? waar zoude ik mij dan voor Uw nooit fluimreud oog bedekken? In de hoogfte hemelen woont gij, in de benedenfte deelen der Schepping, in het fchaduuwrijk des doods, vind ik u, en aan de grenzen der aarde, in het gebied des donkeren nachts, geleid en bewaard uwe liefde, uwe zorg de fchepfelen die gij op zulk eene wonderbare wijze vormdet. Dierbare Kristenen! Ó dat wij allen in deze heilige verrukking deelden , en Gods Geest, Gods aangezicht alöm erkenden , gevoelden en toejuichten ! Dwaalende NatuurI genoten! gij die de duisternis boven het licht verkiest, en i uwe fuoode misdrijven voor.het oog van uwen medemensen be- bedekt: God is overal tegenwoordig, hij ziet uwe verbor* genfte boosheden, de geheimfte onkuischheid , het listigst bedrog, de fijnst uitgedachte leugen ; niets , niets is voor hem bedekt, want de nacht licht voor hem als'den dag. Beeft ontaarde booswicht beeft! God kent uwe gruuwelen, uwe werken zullen openbaar worden, en waar, waar zult gij dan heen vlieden voor een rechtvaardig Rechter, die geene gemeenfchap kan hebben met werkers der ongerechtigheid ? Maar gij ftandvastige beminnaars der deagd! juicht in Gods tegenwoordigheid, hij ziet en kent u, wat zoudt gij vreezen? Gods hand blijft u geleiden, u befchermen, geen watervloed zal u overftroomen, geene vuurvlam zal u verteeren ; uw God verzelt u, hij geleid u tot in den dood} ja tot over den dood, in het dal der fchaduuwen zelf, on. derfteund u zijne liefde, in de bangfte nöoden, hoort hij uw gefchrei. Jesus het affchijnfel van Gods heerlijkheid, het beeld van zijne aanwezenheid, jesus verlaat u nimmer, hij blijft met u tot aan uwe voleinding. Wanneer uw oog reeds verdonkerd is, wanneer uwe lippen verftijven, en uwe tong niet meer ftamelen kan, dan ziet hij uwe jongfte gedachte, dan omhelst hij uwe oufterfiijke ziel, en geleid haar in de wooningen der hoogfte blijdfehap, daar eeuwige heerlijkheid fchittert, daar lieflijkheden u aan Gods reehtshand eeuwig zullen verzadigen. Te Amfleldain, bij M. de BRUIJN, in de Warmocsfhaat, D E V R IJ E 'GÖDSDIEISTf R.IÉND» . an het bijgeloof, niet wijden zijd verbroken? Waar toch pijnigt éene verfoeilijke Inquisitie f waar tac'i beeft men voor banblikfems? elk denkt, elk gevoelt vrij. En vermengt zich' onder deze vrijheid dan ook zedeloze losbandigheid, fpotfernij en godloosheid. Geen nood Kriaenen ! God leeft. God is almachtig,hij zal het filver van het verachtlijk fchuira Onderfcheiden, het goud zal beproeft uit het vuur des tegenfpoeds te voorfchijn komen, de boozen zullen eindelijk hunnen fchandelijken weg leeren kennen, en zich bekeeren ; want jesus leer, de leer der waare gerechtigheid, moet van zee tot zee, van de rivieren tot aan-de etudens der aarde, geëerbiedigt en beteeden worden. De ondervinding, dat' buiten waare deugd geen heil geen geluk te vinden is, moet alle de dwaalenden onderwijzen, en tot jesus, die den eenigen weg naa het eeuwig geluk aanwijst , en gebaand heeft, den toevlugt doen nemen. Vertrouwt dan waare Godvruchtigen! vertrouwt aan God. alle uwe belangen; hij die het doornbosch voor verbranden bewaarde, hij kan en zal ook zijne vrienden, zijne kinde« ren bewaren, en zelfs uit het midden der wereldverwoes*t'ing behouden en ten leven'geleiden. Te Airifteldam * bij M. de BRUIJN, in* de Warnioesftraat. DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. Sr: sa. En te Joppe was eene zekere Discipelinne met name taeitha, welke overgezet zijnde is gez'gt dorcas. Deze was vol van goede werken, en almoezen, die zij deede. En het gefchiedde in die dagen, dat zij krank werd en fterf: en als zij ze gewasjcnen hadden, leidden zij haar in de opperzale. En alzoo Lijdda nabij Joppe was, de Discipelen hoorende dat petrus daar was, zonden twee mannen tot hem, biddende dat hij niet zoude vertoeven tot hen over te komen. En petrus flond op, en ging met hun; welken zij, als hij daar gekomen was ', in de opperzale leidden: en alle de weduwen flonden bij hem . weeneride en toonende de rokken en klederen die dorcas gimaak: hadde, als zij bij haar was. Maar petrus hebbende hen alle uitgedreven, knielde neder en bal: en hem keerende tot het lichaam zeide: tabitua ftaat op. En zij deede haare oogen open, en petrus gezien hebbende zat zij over einde. En hij gaf haar de hand en rechtte ze op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende ftelde hij ze leevende voor hun. hand. IX: 36 — 41. DE OPWEKKING VAN TABITHA. \7errichtte de godlijke je?us, terwijl hij als de eenige V volmaakte Leeraar van het menschdom op de aarde omwandelde , treffende wonderwerken, waar door hij de nog geheel zinlijke mensch, die den inhoud van zijne leer, hoe duidelijk, hoe verflaanbaar ook, niet kon bevatten, overtuigde dat zijne verfchijning in de wereld de heerlijkfte uitkomst bedoelde? Wonderwerken waren toch ten hoogften nodig, om de tijdgenoten van den nog (lerflijken jesus, uit den gevoellozen fliap der verachtlijkfte onweetenheid op te wekken, en hen de flaaffche kluisters waarmede, zij aan de zinlijke plechtigheden des Joodfcben Godsdiensts verbonden' waren, te doen verbreken. Nimmer hadden zij jesus als 2' S dea C 138 ) den verkondiger des heils willen befchouwen, indien hij niet getoond had, dat zelfs den loop der natuur, aan zijne leer, aan de fcer der waarheid, en des menfchelijken geluks onderworpen was. Jesus verrichtte nimmer iets dat firijdig was met de natuur, maar wel verrichtte hij daden die den gewoonen loop der natuur overtroffen, en hier door werden zijne volgelingen opmerkzaam gemaakt. Maar ook zijne Apostelen, die, toen hij zelveu zegevierend over dood en graf, de onzichtbare wereld was ingegaan, zijne leer verbreidden, en de zaligheid der geheele wereld verkondig, den: ook die Apostelen, moesten door den geest, of door de kracht van jesus toonen bezielt te zijn, indien hunne woorden bij de bevooroordeelde Jooden, en gevoelloze Heidenen ingang zouden vinden; in jesus naam moesten zij ook de krankheden kunnen genezen, zij moesten de godlijke gaven, de bekwaamheden waar door zij als jesus leerlingen boven anderen uitmuntten,kunnen mededeelen; ja, zij moesten zelf de geftorvenen in het leven kunnen te rug roepen; en door zulke, anders onmooglijke bedrijven, overtuigend bewijzen, dat jesus, wiens leer zij predikten, door wiens kracht, in wiens naam zij dit alles verrichtten, de vriend van het menschdom, de volmaakte zoon der Godheid, en de Zaligmaker der geheele wereld was. Jesus had aan zijne getrouwde volgelingen, aan zijne uitgekozen vrienden belooft, dat zij, vertrouwend op zijnen bijftand, geloovend aan zijne verzeekeringen, bergen zouden kunnen verzetten in het hart der zee, dat wil zeggen, de fchijnbaarfle onmooglijke dingen, tot bevestiging van zijne leer, zouden zij kunnen verrichten; en ook deze belofte was waarachtig, want, naauwlijks waren zij op het Pinkfterfeest met de kracht en heerlijkheid van je sus gekroond, naauwlijks waren zij door den Geest der waarheid volkomen bezield, of de werken die zij deeden, getuigden de godlij kheid van hunnen Meester, de godlijkheid van jesus die hen gezonden had. In den naam van jesus riepen zij tot den lamgeborenen: ftaat op uwe voeten, en hij Hond op en wandelde. In den naam van jesus, maakte petrus den agtjaarig kranken en bas te Lijdda gezond; en in den naam van C 139 ) ▼an jesus zal dien zelfden altijd ijverigen Apostel ook ta Joppe, de geftorven tabitha in het leven roepen, en van den dooden doen opflaan. Deze treffende gebeurenis die zoo duidelijk op de zintuigen werkte, die de geheele denkingskracht bezig hieldt, en alle vooröordeelen deedt verftommen , deze treffende gebeurenis wekte een aantal ongevoeligen uit hunnen doodflaap, zij werd eene bron van licht en vertroosting; zelfs ook voor ons Medekristenen! die na zoo veele eeuwen, op de kracht van jesus, op den geest van onzen eerstgeboren Broeder, van onze voorfpraak in den hemel, op dien geest , op die kracht die zijne Apostelen bezielde, met dankbare blijdfehap terug zien; ook voor ons, is deze wonderdadige opwekking, eene godgewijde aanfporing, om in de Schriften der door jesus bezielde Apostelen , ook bevestiging in het allerheiligst geloof, ook waare troost en verblijding te zoeken; terwijl eene hemelfche ftem ons lieflijk en minzaam toeroept: zalig zijn die niet gezien hebben en nogthans gelooven. Verlustigen wij ons dan heden, met de befchouwing van tabitha's herleeving, en bewonderen wij in dezelve de Godlijke, de onnagaanbare wijsheid, die hier, door een blijk van almacht, het pas ontluikend heil der wereld , heerlijk deedt opbloeien , en de Zon der waarheid van agter donkere wolken deedt oprijzen. Te Joppe, eene ftad niet ver van Jerufalem, woonde eene Discipelinne, genaamd tabitha, of in het Grieksch dorcas, zegt de gewijde Schrijver; zij was reeds eene Discipelinne, zij had de leer van jesus omhelsd en aangenomen ; welligt was zij zelve een hoorfter van jesus geweest , een der weldadige vriendinnen , die aan hem de hartlijkfte liefde-blijken, vol geloof en hoop opofferde; welligt had zij jesus, haare hoop, haare verwachting, naa den bloedigen kruisberg zien geleiden, terwijl zij met alle zijne geliefden, in de bitterde zielerouw wegzonk ; maar welligt was ook een van de opgewekten , een der heiligen, wier graf door jesus dood ontfloten was, ook bij haar als een getuige van jesus Godlijkheid , en van het eeuwig leven verfchenen: want, daar zij uitmuntte in goeS 2 de C 140 ) «Je werken, zal ook de rechtvaardige God , haar de dm» delijkfte bewijzen van zijne goedkeuring en liefde gefchonkcn hebben. Het is ook mooglijk dat tabitha op het Joodsch Pinkflerfeest wanneer al wat manlijk was wel tot Jerufalem moest opgaan, maar wanneer ook .de godvruchtige Israelitinnen , met de feestvierende meenigte pleegen op te gaan, om in het zichtbaar heiligdom de plaats der algemeene verzameling, den onzichtbaren God aan te bidden; het is ook mooglijk zeggen wij, dat tabitha, op dat jongst gehouden Pinkfterfeest, door het gebeurde met de vergaderde Apostelen, in een der Tempelgebouwen, en vooral door de overtuigende redevoering van petrus, eerst opgewekt was uit den flaap der zonden en des doods, om de vergeving der zonden, en het eeuwig leven, door de liefde van den gekruisten jesus te ontvangen. En warè dit zoo, dan behoeven wij ons niet te verwonderen dat de Discipelen die te Joppe woonden , bij het nerven van tabitha, aan petrus, aan den van haar geliefden, en driewerf hooggefchatten petrus, van wiens lippen^ het eerst de woorden des levens, tot in haare ziel neêrgevloeid waren, gedachten. Wij behoeven ons dan niet te verwonderen dat tabitha bij haare herleeving, bij het openen van haare oogen , den eerbiedwaardigen Apostel kende , met blijdfehap hem de leevendige hand fchonk, en Godverheerlijkend opftond. Doch dit zijn gisfingen. Zeker is het zij was eene geloovige, zij had jesus leer omhelst, en was in zijnen naam gedoopt. De naam van Kristenen was nog niet bekend , maar die van Discipelen of Ieerlingen, werden allen die in de leer van kristus onderwezen werden , nog toegevoegd. Ook tabitha was zulk eene leerlinge , zulk eene Discipelinne ; zij was vol van goede werken : dit heerlijk getuigenis geeft haar de heilige Gefchiedfchrijver. Goede werken hoe pligtfchuldig , hoe weinig verdienend die ook zijn mogen , worden door het vlekloos oog, van hem, die het recht bemind, met goedkeuring en welgevallen befchouwt. De weldadigheden van eenen Romeinfchen Krijgsheld cornelius, waren voor God opgeklommen; en in het algemeen wereldgericht, zullen C Hi ) 2en de werken der liefde, door jesus zeiven, als een grond van der geloovigen zaligheid behandelt worden. Tabitha , was dan waarlijk eene geloovende, haare werken getuigden hier van, want zonder werken; is het geloof dood, zij deede almoezen , zij deelde haare goederen met de behoeftigen, zij voedde de hongerenden, zij kleedde de naakten , en zij vertroostte de ongelukkigen. Deze Vrouw nu, deze tabitha, welke naam in het Grieksch dorcas, eigenlijk eene Hinde beteekend, doch eenë niet ongewoone naam bij de Joodfche dochteren was , deze tabitha, werd in die dagen krank, in die dagen, waar in de vervolger der Kristenen, saulus , door den verheerlijkten jesus zeiven, tot waare deugd en zaligheid geroepen was; in die dagen waar in de Gemeentens in geheel Judea, vrede hadden, en gedicht werden ; ja in die zelfde dagen , waar in petrus den hooploos kranken eneas , in het nabuurig Lijdda , door een enkel woord gezond gemaakt had ; in die dagen werd tabitha krank en fterft; de deugdzame, de van elk beminde, de altijd weldoende tabitha, werd uit de armen van haare dierbaarfte vrienden, en bitterweenende vriendinnen weggerukt; alle hulp was vruchtloos, haare krankheid was tot den dood, zij fterft; tranen der liefde, en der hartlijkfte droefheid befproeiden haar verbleekt gelaat; eene beevende hand luikt haare gebroken oogen, waar in nog onlangs de vriendfchap en de godvrucht zoo bekoorlijk glinsterden; haare lippen waar op de vertroosting en de wijze raadgeving lieflijk zweefden, zijn verftijft, en met de blaauwe doodverw omtogen; doch de vrede van haar edel , haar onfchuldig hart blijft in alle haare gelaatstrekken uitgedrukt, terwijl de zaligfte verwachting, om eeuwig met haaren besten Vriend, met haaren Zaligmaker verè'enigd te zijn, een bevallige glimlach op haar gelaat verfpreidde. Vriendfchr
le dingen fchenkt; nedergeknield betuigt petrus, zijn I verlangen, om door zijnen Godlijken Vriend verboord te I worden, op dat hier door het geloof bij twijfelmoedigen I zoude bevestigd, en in het hart van ongeloovigen geboren I worden. Jesus had hem toegezegd: al wat gij den Fa• der bidden «uit in mijnen naam, zal hij u geven, ge: looft flegts, en niets zal u te wonderlijk zijn. Door dit f vertrouwend, dit geloovig gebed dan gefterkt en bemoeidigt, wendt zich de Apostel tot het tijk, en roept, in 1 de kracht van jesus waar mede hij eenmaal in de lom^merrijke dreeven van Bethanie riep: lazarus komt uit! in die zelfde kracht roept petrus: tabitha ftaat op! \ De Engelen ontzetten zich, en ftaaren vol eerbied op het wonder; het fluimerend levensbeginfel ontwaakt, de ontbinding wordt afgewisfeld door eene nieuwe voordzetting van bezielde werkzaamheid; tabitha herleeft, de ftaat des doods, waar in zij, nog onbewust van zich zelve, als in eene bedwelming iluimerde, verdwijnt, zij verftaat
en
C 144 )
en denkt weer, zij hoort de item die haar toeroept, zij recht zich op, zij ontfluit weer de heldere oogen, waar in het licht nu glinftert, en herkend petrus.. Eerbied en bewondering houden nog haare lippen gefloten; het lijkkleed, de toebereidfels ter begraving, de met godlijk. heid bezielde- petrus, alles teekende haar de grootfche gebeurenis, terwijl haar zalig gevoel van leven, van blijdfehap en dankbare liefde , de onüitfpreeklijkfte verrukking in haare geheele ziel verfpreidt. Petrus treedt toe, bied haar de hand, en zij recht zich op. Nu roept hij de heiligen , de afgezonderden van eene wereld die in het booze ligt, en de fchreiënde weduwen , de troostloze vriendinnen van tabitha , en fielt de herleevende , de gezonde en juichende tabitha, voor hunne oogen.
Wie kan zich een denkbeeld van zulk een tooneel vormen? Naauwlijks kunnen zij hunne oogen gelooven, maar tabitha vliegt in hunne armen, drukt de geliefden aan haaren kloppenden boezem, en kuscht de tranen der droefheid van hun gelaat weg. Medekristenen! zie daar een godlijk wonderwerk, door een Apostel van jesus verricht, tot bevestiging van de leer die hij predikte. Geen wonder dat veelen in den omtrek van Joppe geloofden, en jesus, in wiens naam de dooden opgewekt werden, als de beloofde Verlosfer van Israël, als de beloofde Zaligmaker der wereld, omhelsden. Ook voor ons vinden wij hier eene krachtige bevestiging in ons geloof aan jesus; zijne beloften hebben nimmer gewankeld; hij fchonk aan zijne eerfte zendelingen magt, om door het gebed, ook den loop der natuur aan het woord der waarheid te onderwerpen; hij werkte, en fprak door zijne eerfte zendelingen; hunne woorden zijn dus dierbaar voor ons, zij leeren ons den weg der zaligheid, en hunne wonderdaden zijn de bewijzen van hunne zending, ó! Dat wij dan nimmer wankelen, maar onze roeping en verkic zing vast maken terwijl wij overtuigd zijn, dat niets ons kan fcheiden van de liefde Gods en dat kristus mee ons is, tot aan de voleindiging der wereld.
Te Amfteldsm3 bij M. de BRUIJN, in de Watmoesfhaat,
DE V R Ij E GODSDIENSTVRIEND*
Dient den Heere met blijdfehap: komt voor zijn aanjchijn \met vrolijk gezang. Weet dat de Heere is God\ p wftons gemaakt, (en niet wij ^ zij„ vo!k en de Jchapen zijner weide. Gaat in tot zijne poorten met loj; tn zijne voorhoven met lofzang: looft hem , priitê zijnen naam. Want de Heere is goed, zijne goedertierenheid'* tn der eeuwtghetd, en zijne getrouwheid vatt Se/lachte tot gejlachte.
PSALM Cé
OPWEKKING TOT DANKBARE BLIJDSCHAP.
j^odsdienstbeminnende Natuurgenoten.! Komt laat ofts elk* VT ander opwekken, om het eeuwig het onbevatbaar Vol« maakt Opperwezen, de offeranden der waare dankbaarheid toe te brengen Komt, laat ons van Gods goedheid juichen en het zuiver gevoel van ons hart, door dankendg blijdfehap uitdrukken; alleen het uitdrukken van dat gevoel 4 is de eenige , de redelijke Godsdienst; blijmoedigheid ie bij God aangenaam, vrolijkheid is voor de reinen van harterj gezaaid.
Komt Kristenen! ontvlieden wij dan alle befmetting, altó boosheid, op dat wij door waare zielevrede, vol onfchuld eft liefde, tot God onze lofgalmen moogen aanheffen. De natuurlijke loop der dingen, biedt ons de rijkfle ftof tot dankbare vreugd aan • de jaargetijden zijn met Gods goedheid gekroond, de voetftappen des Almachtigen Wereldbetlusi»
( 14-5 )
reis, druipen over ons van vettigheid. De velden waren nog onlangs bekleed met zware koornhalnien, die, door da zomerzon gerijpt, zich den fikkei des maaiers aanboden; de rijke oogst is ingezameld , uit den fchoot der aarde ontvin. gen wij het brood voor den mensch, en het kruid tot dienst van ons nuttig vee. De Landman verwacht bij zijnen rijken hooiberg, of bij zijne volgeladen koornfchuur, vergenoegd weer de naderende herfst, en de rustverfpreidende winter, de zwarte hongersnood is van ons afgewend, ó ! Dat Nederland dan juiche; geen vaal gebrek verteert nog onze huisgezinnen, maar verzadiging en welvaart, overfcha. duuwen zelfs den eenvouwigften disch. Zouden wij dan onzen God niet pfalmzingen? zouden wij hem onze lofoffers niet betalen?
Godvruchtige Landgenoten! het Oostersch Dichtffuk aan het hoofd van ons blad geplaatst, verkozen wij tot eenegodsdienftige aanfpooring van elkander , tot vreugde. Welaan dan,befchouwen wij hetzelve eerst zoo veel mooglijk in den zin des Dichters. Wie de opfleller eigenlijk van dit lied is wordt niet gemeld; veelen houden david voor denzelven, omdat deXCVpfalm waar van hij den Dichter is, eenige overeenkomst met hetzelve heeft; doch dit vordert geen nader onderzoek; het lied draagt ten opfchrift: een Lofpfalm. De geleerde grotiüs verfiaat hier door een lied, gefchiktom bij de lofötferen gezongen te worden, om dat het Hebreeuwsch woord lynn eigenlijk lof óffer beteekend, en den geheelen inhoud van het gedicht beandwoordt volkomen aan deze beftemming. Het behelst eene leevendige, eene vuurige opwekking om God te loven, welke opwekking door de fterkfte drangredenen, in Poë'tifche beeldenfpraak uitgedrukt, op de krachtigfte wijze aangedrongen wordt. In de twee eerfte verfen hooren wij volgends den Oosterfchen dichttrant, de leevendigfte uitvloeifels, van het zelfde gevoel, in eene edele verrukking neêrgeftrooid, het is: gij gantfche aarde, juicht den Heere, het is: dient hem met blijdfehap en komt voor zijn aangezicht met vrolijk gezang. En nog,gloeiend door de zuiverde aandoeningen, voegt hij 'er bij, in het derde
vers:
vers: de Heer, dien gij dienen moet, voor wiens aangezicht gij verfchijnen moet, is God de Almachtige; weet, gevoelt deze heilige waarheid, de Heer de Elokim, de befcheriner der aarde is God. Nu volgen zijne drangredenen: hij heeft ons gemaakt en niet wij. Dit betreft over het algemeen de geheele aarde; maar de Godlijke Dichter gevoelt hier nu ook zijne betrekking als Israëliet, en nu zweeven zijne vertederende galaien, lieflijk ovef de rijkbedaauwde heuvelen van Sion i wij zijn zijn volk, wij zijn de fchapen zijner ■weide. Ijlings herneemt zijn geest, door dit gevoel bezield, Weer zijne grooifche vlugt,- ijlings herhaalt hij zijne vuurigc opwekking, maar bepaalt die nu alleen tot-het aan plechtigheden verbonden Israël: gaat tot zijne poorten in met lof, tot zijne voorhoven met lofgezangen: loof: hem,prijst zijnen naam. Weder een opëenftapeling van krachtige, van dichterlijke woordklanken, die, gelijk de onderfcheiden toonen van een welgefteld fpeeltuig, de beweeging van het hart langsi onderfcheiden wegen bedoelen. Treffend, alles overwinnend voor het geliefkoosd Israël, is nu de aandrang: want de Heere is goed, zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid, en zijne onveranderlijke getrouwheid van geflacht tot ge/lacht. Mét recht is de naam van dit lied een Lofpfalm, een lied voor de lof- of danköfferaars. Dezen toch hadden Hof tot dankbaarheid, daar zij openlijk hunne vreugd over genoten weldaden, door plechtige offeranden, in het godlijk heiligdom uitdrukten. Vol van de goedertierenheden des Heeren, juichend als rijkbeweldadigden, wier zielen door de bewijzen van Gods liefde verrukt waren, brengen zij dan ook de varren hunner lippen, ook de blijdfte galmen aan hunnen almachtigen Weldoener ten offer. Gij gantfche aarde, zingen zij, juicht den Heere. Niets kan de uitgebreidheid van eene dankende ziel beter affchilderen, dan eene uitnodiging aan ai wat leeft, aan de geheele aanwezenheid zelve, om den Heer, om den Jehova, die Israël als zijn Volksgod eerbiedigde, toe te juichen. Meenigwerf vinden wij in de Oosterfche gezangen, zelf de leevenloze fchepfelen tot gejuich opgewekt, als, de zon, de maan, de Harren, de bergen, de.
T 2 boo-
( 14» )
doornen des velds,en de rivieren,welke uitdrukkingen elget. lijk de beelden van het leevendigst, van het vuurigst gevoeï der godlijke liefde en grootheid zijn. Door de gantfche aarde kunnen wij ook hier alle derzelver redenmagtigebewoonert verftaan, en deze worden door de dankende offeraars toegezongen ; juicht den Heere, Gejuich, is eigenlijk gefchal ma. ken, en dus eene leevendige vertooning van vreugde, waar door de hoogften trap van goedkeuring, van weltevreden, heid afgebeeld wordt. De beweldadigden, voor wie dit lied gefchikt was, willen dan zeggen: dat al wat leeft, den Ver. vuiler der dierbaarfte beloften, met dank en lofzangen verëe» re, want hij alleen is waardig de eer en lof van al het ge. fchapene te ontvangen. Dient hem met blijdfehap, zingen jsij verder. Dit beteekend het zelfde, als de vorige uitdruk" king; want hem toe te juichen is blijmoedige Godsdienst. Komt voor zijn aangezicht met vrolijk gezang. Zie daar eene derde aanfpooring; komt, nadert, zondert u af om voor den Heer der aarde te verfchijnen; hij bevind zich «veral, hij vervult hemel en aarde. Maar wanneer wij ons aan alle zinlijke dingen onttrekken, onzen aandacht op de bron van alle volmaaktheden vestigen, dan fchikt zich de fterveling om zijn God te ontmoeten; en dit vordert de godvruchtige Zanger, daar hij zijnen natuurgenoten toeroept: itmt ook voer Gods aangezicht met vrolijk gezang. En de geheele aarde had reden om aan deze opwekking gehoor te geven, want de Heer,de Befchermer Israels, was God, het eenig eeuwig Wezen dat door het onverbasterd gevoel der menschheid, als God, als de oorfprong van alles wat aanwezig is, geëerbiedigd wordt. Hier nu vervangt het gezond verftand, het gevoelvol hart, en zingt op eenen ftatigen toon 3 h(j heeft ons gemaakt. Deze galm , vordert op eenmaal de toeftemming van Engelen en menfchen: de eerfte Serafijn fchaamt zich niet om dit na te galmen, om met de geheele sarde te juichen, en om voor Gods aangezicht in vrolijke lofzangen uit te roepen: hij heeft ons gemaakt; wij zijn h$t werk van zijne almacht en wijsheid; hij heeft ons uit 4e tnöanwezenheid geroepen, om te denken, om te werken en
om
( H9)
tm te genieten, en niet wij. Dit vloeit reeds uit het gezegde , en fchijnt zelfs overtollig. Wie toch twijfelt of hij zich zei ven toen hij onaanwezig was, kon voordbrengen? Maar mooglijk behoort dit tot het volgende: wij zijn zijn volk, of, zijn wij niet zijn volk? De godvruchtige loföfferaar,als, uit zijne verrukking tot zich zeiven komende, vestigt het oog op de plaats waar hij zich bevind, en op de plechtigheid dia hij verricht. Nu klopt zijn hart door de verhevenfte aandoeningen; hij gevoelt zich een afftammeling van abraham te zijn: zijne geheele Natie door God zoo bijzonder gelieft, gedragen en befchermt, zweeft hem voor den geestt zijn volk roept hij, of welligt, en wij zijn volk? en wij, de fchapen zijner weide ? als in eene vragende vervoering. David, die zoo meenigwerf de herderlijke veldbloemen, in het vorstelijk of priesterlijk choormuziek ftrooide; ba. v i d fchijnt zich ook hier als Dichter van het Zar.gltuk te verraden. Godsvolk, de fchapen van Gods weide: welke treffende welke hartroerende benamingen voor Israël! en wat moeten de offeraars, terwijl zij dit opzongen, niet geVoelt hebben?Cods eigen volk,hier zweefden de beelden der vrije', der edele Godsregeering voor den geest des Zangers. God had zich zeiven,uit kracht van zijne belofte aan abraham , dit volk uitgekozen, om zijnen naam, om de kennis van zijne eenheid en waarachtigheid, onder hetzelve te be. waren en te doen woonen. Alle de heidenfche volken had; den hunne afgoden;elk volk had een,cf meer afzonderlijke," of Nationaale afgodsbeelden waar opzij hun vertrouwen vestigden, gelijk den Moloch der Moabiten, den Astharoth der kinderen Ammons, en den Dagon der Filistijnen. Maar Israels Befchermer, was de God van hemel en aarde. Israël was het volk, het erfdeel van den eeuwigleevenden Jehova;zij waren de fchapen zijner weide ; met herderlijke zorg en trouw , waakte God voor hun, hij geleidde hen met den ftaf der lieflijkheid, langs ftille waterbeeken , hij deedt hen in grasrijke weiden legeren, de zwakken , de zoogenden, weidde hij zachtkens, en de magtloze lammeren droeg hij ais in ïijne liefdearmen. Maar onder dit verteedertnd gevoel der T 3 jui-
C 150 )
juichende offeraars vermengd zich nu ook het befef der hei* ligfte verpligting: waren alle de inwooners der aarde lof. en gejuich aan God verfchuldigd, om dat hij de Schepper en de onderhouder des Geheelals is; Lrael, het uitgekozen volk, •de fchapen van Gods weide, was bij uitnemenheid verpligt, om alle de inzettingen des Heeren te houden en den geheele» Mofaifchen Godsdienst met rustlozen ijver te beoefenen. Zijn wij zijn volk? zijn wij de fchapen zijner weide? zegt de juichende Zanger: Israël!gaat dan in tot zijne poorten met lof, tot zijne voorhoven met lofgezangen. Grootfche prachtige poorten verfierden de ingangen tot het godgewijd heiligdom, tot den tabernakel of tempel, onder Israël. De uitnodiging is, om met lof, met dankzegging, voor de bijzondere gunst en liefde van jakobs God, tot deze poorten in te gaan. Ruime voorhoven , waren de heilige offer- en bidplaatfen voor geheel Israël, terwijl den tempel zelden, alleen door Priesteren en Leviten betreden werd; want een zichtbaar teeken van Gods tegenwoordigheid , woonde in het allerheiliglïe , tusfchen vleugelen van gouden Cherubijnen, die de verbondskist overfchaduuwden. Hier door werd het zinlijk volk van afgodsdienst te rug gehouden. Dit zichtbaar teeken, dit affchijnfel van de heerlijkheid Gods, dat tusfchen de Cherubijnen woonde,en dat in het oog des opperpriesters jaarlijks op den .verzoendag, glinfterde, dit zichtbaar teeken , was het godlijk zegel op alle de getuigenisfen, op alle de bevelen van moses en de Profeeten. Geheel het heiligdom vorderde, om dit blijk der zichtbare Godheid, eerbied en lof. In de voorhoven van dat heiligdom, moest jakobs nakroost op de hooge feestdagen verfchijnen, om zijne getrouwheid aan moses inzettingen, om zijne gehechtheid aan de Godlijke wetten te bezegelen, en het volksverbond als op nieuw te bekrachtigen. Verrukt door de befchouwingen van deze voorrechten , zingen hier de loföfferaars hunne geloofsgenoten toe: gaat in tot Gods poorten, met lof; tot Gods voorhoven, met lofzang. Heft juichend aan, dat de heilige voorhoven weergalmen; wij zijn volk, wij alleen'mogen ingaan in de voorhoven van Jehova; wij zijn de verbondelingen Gods^
( i5i )
looft hem,looft hem,prijst zijnen naam; hm en flem moeten zich vereenigen in uwe verheerlijkende lofgezangen ; de naam des Allerhoogllen die niemand noemen kan,zijn naam zijne onderfcheiding van alles wat in hemel, wat op aardel • wat zichtbaar en onzichtbaar is, zijne onderfcheiding gevoelen wij; llamelend noemen wij den Onbevatbaren, onzen Befchermer! looft prijst hem dan, want de Heere is aan e««
( *3<* )
palmtakken, onder'de juichende Hozannas, zijne intrede Uï jerufalem deedt,dan toen hij aan het bloedig Kruishout, biddend voor zijne wreedfte vijanden, den geest in de handen zijns eeuwigen Vaders toevertrouwde, De waare Kristen, behoeft dus geen Kruis, geen lijden op te zoeken, hij kan zich niet verdienstlijk maken, door fmart of fchande, die niet voor hem gefehikt was, vrijwillig te óndergaan. Neen, hij, die zich zelven kan verlochenen,, die zijne driften en begeertens aan de opgehelderde rede onderworpen heeft, deze betoant zich in voor- en tegenfpoed groot, heldhaftig, en draagt in alle zijne lotgevallen de kroon der overwinning weg. Hierom zegt jesus ook: hij neme zijn, of ziju eigen Kruis, op; dat Kruis, dat Lijden, het welk door de eeuwig liefderijke Wijsheid, tot bevordering van zijn geluk nodig gekeurt wordt; dat kruis fchuwt hij niet, den moed ontzinkt hem niet op deszelfs befchouwing; want alle zijne driften, alle zijne hartstochten zijn overwonnen en werken mede ten goede. Hij neemt dus grootmoedig zijn Kruis op, en zonder te bezwijken, draagt hij het, zelfs vrolijk tot aan de voleinding toe. De Euangelist lucas fchrijft : hij neme dagelijks zijn Kruis op, en fchijnt hier door het geduurig, het onophoudelijk üjden en firijden, van het meerderdeel der getrouwe Vrienden van iesus, af te fchilderen: want het is toch eene onbetwistbare waarheid, dat de edelfte zielen, de Verhevenfte Deugdgezinden, over het algemeen, met de bitterde rampfpoeden worftelen; want zij zijn niet gefchikt voor deze wereld, hunne onfchuld pijnigt het oog der ondeugd, zij liaan de fnoodfte lastering, de grievendftc verachting en de wreedfte mishandeling niet zelden ten doel; hunne blanke oprechtheid, hunne onkreukbare eerlijkheid, en hunne alles overtreffende waarheidsliefde, zoo volmaakt ftrijdig met huichlarii, met list. met eigenbaat en bedrieglijke leugen, deze beminnenswaardige deugden , verwekken haat, wraak,
en
C 237 )
en vervolgzucht in lage en ontaarte zielen,die alleen de duisternis beminnen, terwijl zij het licht, terwijl zij den glans vati waarheid en deugd volftrekt niet kunnen dulden. Den waaren Kristen ontbreekt het om die reden, genoegzaam nooit aan een Kruis, fchoon het in zwaarte en verfchriklijkheid, bij allen onderfcheiden is. Dit Kruis nu, neemt de waare Leerling van jesus, zonder morrende ontevredenheid gewillig op zich, en volgt zijnen eeuwiggezegenden Leermeester, die zijn Kruis, gedragen, die de fchande veracht, die Dood en Hel overwonnen heeft, en door zijn lijden, door zijn Godlijk verheven lijden, de volmaaktfte heerlijkheid ontvangen en de eeuwige zaligheid voor allen die hem gelijkvormig willen worr den, verdiend heeft.
Kristenen, die dus moedig het Kruis dat voor hun bereid is, opnemen, volgen ook jesus naar; zij drukken zijne voetflappen op den weg der godzaligheid, zij zijn de eernaam van jesus Discipelen waardig, zij ovenvinnen met hem, en zullen ook, nevens hem, de wereld oordeelen; zij volgen jesus door zijn geheel leven heen, van zijne derfte jeugd, tot aan zijnen fterfdag. Elk leefperk yan den Zaligmaker, is voor hun een oefenfchool van deugd en waa. re Godzaligheid; zij volgen jesus naar, als hunnen vol: maakten, hunnen eeuwiggezegenden LeerZar, als het licht dar wereld, dat in da donkerte nacht van onkunde en onweetendheid, de helderfte glanzen, tot geleiding en vertroos. .ting, doet fchijnen; zijne leer is het richtfnoer van hun gedrag, zij befchouwen die leer, als het getuigenis der waar. heid, dat door jesus ,met zijn bloed bezegeld is, zijne zedenlesfen Hemmen volkomen in met de infpraak van hun geweeten, zij fchuuwen alle verleiding, zij hebben hunne driften overwonnen, zij hebben zich zelven leeren verlocheGg 3 **ea
C 238 )
nen, en, nu is hunnen wandel in den hemel, en kristus 1 leeft in hun, dat is, zijn Geest, zoo rein, zoo heilig, bezielt ! hun. In voorfpoed volgen zij jesus, in het verheffen van 1 dankbare harten ten hemel, en in de werkzaamfte menfchen- • liefde, die zij betoonen door aan allen wel te doen; in) tegenfpoed en verdrukking, volgen zij jesus, door eene, grootmoedige onderwerping aan hunnen hemelfchen Vader, van wieu zij niets dan de liefderijkfte handelwijze verwachten. Zij volgen jesus, door zachtmoedig en geduldig, grootsch op de onfchuld van hun hart, de wreedfte folteringen te verduuren, door getrouw aan hunnen pligt, de waarheid getuigenis te geven, en den dood te gemoet te juichen. Zij volgen jesus, in eene alles overwinnende liefde .voor hunne Vrienden, die zij, om de edelheid van hunne ziel, als Lievelingen van jesus, hoog fchatten; hulpvaardig waken zij voor deze braven, zij nemen hunne belangen ter harten, geene eigenbaat, geene trotschheid of menfchenvrees, kan hunne broederliefde doen wankelen, en, flervend, blijft hunne ziel, volkomen bewust van eene zalige wederverëeniging, in de wooningen des eeuwigen Vaders, waar jesus voor hun allen plaats bereid heeft. Maar zij volgen jesus ook, in het zegenen van zulken die hen vervloeken, in het weldoen van hunne vijanden; medelijdend, wenfchen zij om het geluk, van hunne wreedfte vervolgers, en bidden, gelijk een itervende sTEFANUs,als naarvolgers van den gekruisten jesus: Vergeeft het hen Vadert want zij weten niet wat zij doen. Hoe nuttig, hoe onwaardeerbaar heilzaam, waren deze woorden niet, voer de uitgekozen Vertrouwelingen van jesus, die hem in zijne omwandeling op aarde verzelden,en die hij, in zijne Godlijke leerfbhool, tot boodfehappers der blijdfle tijding, tot verkondigers van het heil der geheele wereld, vormde! De Godlijkheid van jesus leer en leeven, deedt zich, met eene onweerftaanbare kracht in de eenvou-
< 239 )
wige, in de ongeoefende zielen vr.n deze oprechte, en voep het 'meerderdeel tederbeminnende Discipelen gevoelen. Zij befchouwden in jesus, den Verlosfer van Israel, den langbeloofden Mesfias; doch zij vermengden hunne zinlijke denkbeelden, hunne vleeschlijke begrippen, nog geduurig met dit onwederfpreekbaar gevoel, met deze zegevierende overtuiging. De volmaakte Menfchenvriend, die alleen door overreding, over de zielen heerschte, ontnam aan elk vooroordeel flegts den grond, waar op het zich vestigde* terwijl hij zich met onbefchrijfbare menfchenvriendlijkheid, naar de zwakheid van zijne dwaalende Lievelingen fchikte; ja, minzaam zorgde hij, dat met het geftrenge uitroeien van alle vooröordeelen, ook de goede beginfels niet verlooren gingen. Veel eer liet hij zelfs de vooröordeelen in hunne zwakke harten huisvesten, dan dat hij die harten meedogenloos verfcheurde. Hij was overtuigd, dat zij nog niet gegefchikt waren, voor eene hemelfche onderwijzing; zij waren nog niet in ftaat, om alles wat hij hun wilde zeggen, te verdragen. Doch hij geleidde hen van kracht tot kracht, envan deugd tot deugd. Plechtig hadden zij belijdenis gedaan van hun geloof aan hem, als aan den waarachtigen Mesfias, en op die belijdenis, bouwde hij nu, de onwrikbare fondamenten van een onbevlekt Kristendom; fondamenten, die in tijd noch eeuwigheid niet zouden bewogen worden.
Medekristenen! ook voor ons allen zijn deze woorden waarachtig: willen wij jesus gelijk worden, wij moeten ons zelven verlochenen , wij moeten ons Kruis kunnen opcenten , en den Godlijken Zaligmaker kunnen naarwandelen.
Ondankbare Natuurgenoten! zijt gij Volgelingen van jesus, terwijl gij dit leven, het welk met vreugde en fmarlen doormengd is, als eene folterende pijnbank befchouwt,
ter-
C =4° )
terwijl gij de zaligheden die voor u bloeien, verfmaad, erl de heerlijke werken van uwen Vader, als met vlot." en rampzaligheid overladen befchouwt?
Volgt gij jesus, valfche Naamkristenen 1 die in dierlijken welhrt uw leven weg dartelt, of door afgunst en wraak gepijnigd, uwe vrienden kunt verraden en uwe vijanden ver* vloeken? Neen , Rampzaligen! gij hebt geen deel aan jesus; beeft voor uw afgrijslijk lot, gij zult het loon der ongerechtigheid inöogflen.
Maar gij,waare Kristenen! gij die uw Kruis dagelijks moedig draagt, en jesus naarvolgt; juicht in uwe verdrukking ^ juicht in het midden des flrijds, want de heerlijkfte zegepraal wacht op u. Verzamelt alle uwe krachten, om uwen godlijken Vriend, om uwen eeuwigen Broeder, naar te volgen. Laat uw geduld, laat uwen moed nimmer wankelen; wordt gij gelasterd! Geen nood! God kent uwe onfchuld. Lijdt gij gebrek! Zijt getroost! groot is het goed dat God voor u weggelegd heeft; gij zijt erfgenamen van deze aarde ert haare volheid. Wordt gij verdrukt, vervolgt en gefolterd! 61 Volgt jesus naar in grootmoedigheid, in het vergeven van uwe vijanden, en in het vertrouwen op uwen liefderijken Vader! Volgt jesus naar in werkzame deugden , in het liefhebben, in het weldoen, in het helpen en vertroosten van alle ongelukkigen ; Volgt hem naar , zelfs in uw fterven. Ook dan worden uwe jongfte ire* nen afgedroogt. ó! Dan juicht gij: Dood waar is uw frikkei? Hei waar is uwe overwinning? En jesus ontó vangt u in de eeuwige wooningen.
Te Amfleldatn, bij BJ. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.
DE V R IJ E GODSDIENSTVtlEID.
3Y°. SJ.
Benaarjligt u kaastlijk tot mij te komen,, PVant demas heeft mij verlaten , hebbende de tegenwoordige wereld lief gekregen, en is naa Thesfalonica 'gereist: cr es» cens naa Galatien, titus naa Dalmatien.
2 timoth. IV: p, 10.
TROUWLOZE VRIENDSCHAP.
Onder de voornaamfte zaligheden , tot wier genot de menfchelijke natuur beftemt is , mogen wij de vriendfchap, of de geheel zuivere de geheel belangloze, en door tijd nog wisfeling te verdoovene, zielenliefde, voorzeker tellen. Vriendfchap, is die verheven liefde, die, vrij van alle dierlijke driften , de menfchelijke natuur veradelt, en haar een' Godlijken wellust doet inzamelen. Wie toch is waarlijk gelukkig, wanneer hij eenzaam zijne gewaarwordingen moet verzwelgen, zonder die door mededeeling aan een gelijkfoortig wezen, te vergrooten en uit te breiden. De bloeiende Paradijzen , zijn voor den eenzamen mensch treurig en doodsch; de natuur met alle haare bekoorlijkheden, kan zijnen kwijnenden geest, die in zich zelven weggezonken blijft . niet opwekken. Het is alleen het vriend2. II h fchap-
)
fchsplijk medegevoel, waar door onze aandoeningen verleevendigt worden; het is alleen de waare Vriend of Vrieadin, wier overëendemmende neigingen, ons de waarde der menschheid doen kennen ; het is alleen zulk een waare Vriend of Vriendin, die ons genot tot het hoogde toppunt van edelen wellust opvoert; maar het is ook alleen zulk een Vriend, die ons, in de treurigde omdandigheden, den tegenfpoed draaglijk maakt; het is alleen de waare, de beftendige vriendfchap, waar door den bitterden treurkelk verzoet , waar door de tranen der fmart afgedroogt, en de I grievendde bekommeringen verligt kunnen worden.
Getuigt hier , ó alle gij edele Zielen! gij, die in de dirpde droefheid , immer vertroosting vondt, in de medelijdende tranen van eenen helpenden Vriend of Vriendin, wier harten eendemmig met het uwen klopten , en die de wreedde foltering, vriendfchaplijk met u deelden. Doch ! zoo waarachtig als het is, dat zuivere vriendfchap de edelfle bronnen van vertroosting aanwijst; niet minder waarachtig is het, tot vernedering van het menschdom, dat zulk eene waare bedendige vriendfchap , die in de bangde nooden grootmoedig dand houdt, zeldzaam aangetroffen wordt. Niet degts het tegenwoordig gedacht, heeft reden om zich over fehijnvrienden en trouwloosheid te beklagen, maar ook de vroegere tijdperken der wereld, leveren maar weinig voorbeelden , van onwankelbare vriendfchap op. Hoe grootsch praalt de gefchiedenis niet, met eenen orest en pi lades, die hun leven voor elkander niet te dierbaar rekenden ! Hoe zeldzaam , is een grootmoedige Kroon-Prins jonathan, die kroon en fcepter, vrijwillig aan eenen geliefden Herder, die zijn Vriend, zijn wellust is , kan afdaan ; die zijn leven blijmoedig durft wagen, om zijnen beangdigden Vriend, om zijnen david te behouden! De zeldzaamheid van zulke voorbeelden, moet de menschheid immers doen bloozen V Paulus de ver-
dan.
C =43 1
ftaudige,de grootmoedige Prediker van jesus Euangelium, paulus, de ftandvastige Vriend van jesus Lievelingen en Broeders, hij, die gewillig de wreedfte folteringen on. derging, hij, die zijn bloed blijmoedig wilde ftorten, om zijne Natuurgenoten tot de kennis der waarheid en des geluks te brengen; die edelmoedige, die altoos getrouwe paulus , moest ook de bittere zielefinart ondervinden, dat zijne Vrienden hem in den bangften nood ontvlugteden , en de genietingen des tijdelijken levens , boven de Zalige zelfsvoldoening, die helpende vriendfchap kan opleveren, verkoQzen, In de woorden die wij aan het
hoofd van dit blad plaatften , beklaagt hij zich over demas, over titus, en crescens, die hem verlaten hadden, en naa Thesfalonica, naa Galatië'n en Dalmatiën , weder gekeerd waren. Hij beklaagt zich hier over, aan zijnen geliefden timotheus , dien hij uit de duisternis, waar in de onderwijzing van eenen Griekfchen Vader hem ingewikkeld had, tot het licht der waarheid, en des eenvouwigen , redelijken Godsdiensts , had overgebragt. Hij beklaagde zich hier over, in eenen tijd, wanneer de troost der waare vriendfchap, hem het hoogst nodig was, waar in hij de liefderijke hulp van werkzame vertrouwelingen , ten uiterften behoefde,
Paulus toch, fchreef waarfchijnüjk dezen Brief uit Romen , waar hij voor de tweedemaal fchijnt gevangen geweest te zijn ; de eerfte reis toch, had zich de Apostel op Keizer claudius beroepen , waar om hij dan toen ook , met andere befchuldigden , door den Romeinfchen Landvoogd , die in Palestina het gebied voerde , naa het werelddwingend Romen werd verzonden : na eene langduurige gevangenhouding, fchijnt hij eiodelijk ontflagen te i wezen, en het Euangelium nog verder aan Jood en Heiden , verkondigt te hebben; doch nu ten tweedenmaale, nu de .wreede Keizer nero , de ijslijkfle vervolging tegen de Hh 2 Kris-
C 244 )
Kristenen aanrichtte , ook nu zuchtte de ijverige Apostel il Paulus op nieuw in eenen treurigen Kerker, en ver-' wachtte grootmoedig elk oogenblik den marteldood: doch! de waare grootheid des Godvruchtigen Helds, kende geen ; wankelen, geen bezwijken. Hij fchrijft aan zijnen meest- geliefden Leerling, dezen welmeenenden, dezen vaderlijken 1 Brief, waar in zijne geheele ziel zich met de leeyendigfté S trekken , teekend. In het vierde Hoofdftuk , waar in de S klagten van paulus, over het trouwloos verlaten zijnerVrienden , voorkomen ; in dit Hoofdftuk , vinden wij ook : de trouwhartigfte vermaningen, aan den Leeriiar der Ephe- • fifche Gemeente, aan timotheus, den getrouwen, den: werkzatnen Lieveling des gekluisterden Apostels, en deze vermaningen worden aangedrongen , door de treffendfle taal , die een bijna ftervend Vader , aan den Zoon zijner liefde immer kan doen hooren. Ik worde eerlang als een 1 fhgtöffer, tot eer der waarheid, die ik gepredikt heb, opgeöffert , zegt paulus; mijn bloed zal ftraks als een dranköffer geplengt worden ; maar geen nood, ik heb in den roemruchtigiïen ftrijd geftreden; niets heeft mij het geloof kunnen ontweldigen, geen geweld, geene verleiding, geen angst , geene foltering heeft de gronden van mijn geloof in jesus, immer doen wankelen. Neen ! op dat geloof, op de volkomen bewustheid, dat in de betrachting van jesus zedenleer, alleen waare zaligheid te vinden is; op dat geloof, zijn alle de vijandlijke aanvallen , als op een onoverwinlijk fchild afgeftuit ; ik heb het geloof beKonden , en nu, nu fchiet mij niets meer overig, dan de martelkroon te omvangen , dan gekroond te worden rÜët de heerlijkheid, waar mede jesus, na zijn lijden, door I God en de Engelen gekroond is.
Maar fchoon de naderende dood, den overwinnenden p a u- f lus. als een glorierijke Serafijn toeiachtte; onzen verheven r Kristen gevoelt evenwel nog alle zijne betrekkingen, waar- [■
C =45 )
\ü hij als Vriend van zijne fterfiijke Natuurgenoten ftondc Met éene vaderlijke tederheid vergt hij van timotheus, dat hij tot hem zoude overkomen, om hem nog eenmaal door de zaligheden der vriendfchap, aan deze zijde van het graf te verkwikken. Benaarjligt «, fchrijft hij, om tot mij te komen: hij wit zeggen, fpoedt u, want de tijd mijner voleinding is nabij; indien het u mooglijk is, om Gods Gemeente te Ephefen, voor eenigen tijd te verlaten; komt, omhelst eenmaal dan nog, uwen vaderlijken Vriend, die elk oogenblik de volvoering van zijn doodvonnis ver* wacht. Hij dringt dit verzoek aan, door eene befchrijving van de eenzaamheid waar in hij zich bevondt; want d ewas, zegt hij, heeft mij verlaten, hij heeft de tegenwoordige wereld lief gekregen, en is naa Thesfalonica gereisd. Van dezen demas geeft paulus, in zijnen Brief aan de Colosfenfen , een voortreflijk getuigenis, en, daar dien Brief aan de Colosfenfen, gefchreven is, toen hij op het punt was om van zijne kluisters in Romen ontflagen te|worden, levert ons dit een nieuw bewijs op, dat dezen Brief aan tjmotiieus gefchreven werd, toen paulus ten tweeden maale om de zaak der Kristenen, te Romen werd gevangen gehouden. Door dit gedrag van demas, het welk de Apostel paulus hier befchrijft, hebben de meeste Uitleggers, een volkomen afval van het Kristendom verftaan. Demas, zeggen zij, handelde als een tijdgeloovige; hij verliet paulus, die hem de leer der waarheid predikte, en kreeg de tegenwoordige wereld, waar van hij fcheen uitgegaan te zijn, op nieuw lief. Doch zulk eene uitlegging, is volmaakt ftrijdig met de beteekenis der woorden in het Grieksch ; mannen, die deze taal kundig zijn, zullen dit toeftemmen, eh voor minkundigen zullen wij dit met een enkel woord toelichten. Door de tegenwoordige wereld, kan hier niets andérs verftaan worden, dan de tegenwoordige eeuw, of liever de gewoone leevenswijze. In het Grieksch vinden Hh 3 wij
C 246 )
wij hier voor wereld, niet liet zelfde woord, het welk in het Euangelium van joannes gebruikt wordt, om de algemeene , de overheerfchende ondeugd en godloosheid af te teekenen; wanneer daar gezegd wordt, de wereld haat u om dat zij mij haat. Neen, het woord, hier door wereld vertaald, zegt niets anders, dan de algemeene bezigheden van dit leeven. Deze nu had demas lief gekregen, dat wil zeggen, hij had dezelve verkoozen, en was om die reden naa Thesfalonica, zijne gewoone verblijfplaats, heenen gerei.'t. Paulus was dus door hem verlaten: maar is demas daarom van het KrUtendom afgevallen? waren dan tiïus en CttEs,CENs mede afvallige geworden? wat zeg ik! wa. ren'alle de Kristenen, die paulus bij zijne verandwoording, volgends het zestiende vers, verlaten hebben, afvalligen geworden? Dit zij verre. Paulus zelve zegt vol liefde en tederheid, dit verlaten worde hun niet. toegerekend; en aan deze algemeene vergiifenis, had zoo wel demas, als de overige Kristenen en Vrienden van paulus, deel. Van demas toch, wordt niets meer gezegd, dan van crescëns en titus, of van de overige Kristenen, die uit zwakheid van ziel, den ter dood verwezenen pa ul us ontweken waren. Doch van eenen al ex ander die ook welligt als een belijder van jesus leer moet bekend gewees? zijn, waarfchuuwt paulus zijnen geliefden timotheus, met vermaning om zich voor denzelven te wachten. Hij had veel kwaad aan den lijdenden Apostel gedaan, het welk de rechtvaardige God zoude vergelden. Maar aan demas en de overige Kristenen, zij ,de zwakheid van hart, in het verlaten . van hunnen lijdenden Vriend , niet toegerekend. Paulus teekend alleen hunne handelwijze aan, om. aan zijn oogmerk te-voldoen; en dit oogmerk was timotheus aan te fpeoren , om den meest niooglijken fpoed te maken, in het komen tot zijnen fterveuden Vriend, die van.
al.
CH7 )
allen, behalven van lucas, verlaten was; want zelfs tijchicum, was door hem zelven naa Ephezen gezonden.
Hoe grievend moet voor den ijverigen Leeraar, voor hem die tot den dood toe getrouw bleef, dit ontwijken van zijne Vrienden niet geweest zijn! In eenen akeligen kerker, met ketens beladen, verwachtte hij, met eiken aanbrekenden morgen, eenen geweldigen dood. Het was hem onbekend, wanneer zijne bloeddorftige vijanden, zijn on. fchuldig bloed zouden doen flroomen. Nimmer blonk eene flraal der opgaande morgenzon in zijnen kerker, of hij befefte de waarfchijnlijkheid, dat deze zijn fterfdag verkor.digde. In dezen ftaat zag zich de Apostel nu van elk verlaten. Demas zelve, die hem naa Romen verzelde, die hem veel trouw en hulp bewezen had; de ai as zelve was kleinmoedig geworden; beevend voor gevangenis en ketens; beevend voor de gevaren des doods, verliet hij den ar> beid der liefde, begaf zich weer tot zijne gewoone maatfchaplijke bezigheden, en genoot reeds te Thesfalonica, de zoete rust van het huislijk leeven.
Hoe veel duizend, duizend Demassen, of in tegenfpoed trouwloos wordende Vrienden, bevinden zich ook onder ons tegenwoordig Kristendom, wanneer voorfpoed onze dagen bekroond, wanneer de meenigte ons toejuicht, en glorie onze namen verfiert! Wie, wie ontbreekt het in zulke omftandigheden immer aan Vrienden! Elk acht zich vereerd door onze vriendfchap; om ftrijdt beijvert zich elk, om ons te behagen, en de vuurigfte blijken van tederheid en vriendfchap te fchenken. Maar, wanneer het lot verkeert, wanneer ons heil, onzen voorfpoed verdwijnt; wanneer ons de misleidde meenigte vloekt, en met afgrijzen onzen naam uitftamelt; goede God! waar blijven dan de* - ijverige, de werkzame Vrienden? Zij verdwijnen met het geluk. De affchuuwlijkfte laster, die de onfchuld durfc aanvaren, verfinoort ook de toejuichiug van valfche Vrienden,
( 248 )
den, fchoon deze in hunne verachtlijke ziel van de onfchuld des belasterden overtuigd zijn. Hoe diep vernedert zich de mensch niet, door zulk een gedrag; maar hoe affchuuwlijk misdadig, is zulk eene ontrouw, voor Kristenen, voor belijders van de edelfte, van de verhevenfteZedenleer, voor naarvolgers van den volmaaktften Vriend, van het voorbeeld der onwankelbaarfte getrouwheid, voor naarvolgers van jesus, die, zelfs in den dood, voor zijne Lievelingen waakte, die jnet eene godlijke grootheid, bij zijne gevangenneming, voor de vrijheid van zijne beevende Vrienden pleitte,die, bloedend aan het Kruishout, met ftervende blikken, zijnen boezemvriend joannes, nog de zaligheid der Godlijke vriendfchap deedt fmaken , toen hij de lieffte, de edelfte der weerlozen , de in tranen wegfineltende maeia, aai? de befchermende liefde van zijnen joannes vertrouwde!
Waare Kristenen! volgt dan uwen gekruisten, maar verheerlijkten Vriend naar; blijft getrouw aan uwe lievelingen, ook in de uuren der benaauwdheid; vernedert u niet door ontrouw, en ziet gij u zelven in tegenfpoed verlaten; volgt i'au lus, rekent deze zwakheid aan uwe kleinmoedige Vrienden niet toe. Hoe meenigwerf waart gij zelfs ontrouw aan God, aan uwen liefderijken Vader, en aan uwen eeuwig volmaakten Broeder.
ó Gij Gelukkigen, voor wie een ftandvastig beminnend hart, in de borst van een fterveling klopt! Zalig zijt gij reeds door vriendfchap aan deze zijde der eeuwigheid; uwe fmart, uwe verdrukking wordt u nimmer ondraaglijk, want uw Vriend, neemt de puntige doornen uit dezelve weg» elke gcnieting wordt voor u verdubbelt, geen fterflot kan u fcheiden. Waare Vrienden! gij zult elkander weder omhelzen, en «jndloos den godlijken wellust der vriendfchap genieten.
Te AmlteUlam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.
DE V R IJ E
GODSDIENSTVRIEND,
SY°. 32.
Doch God heeft het ons geopenbaard door zijnen Geest. JVant de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Want wie van de menfchen weet het geene des menleken is, dan de geest des menfchen die in hem is ? Mzoo weet ook niemand het geene Gods is, dan de Geest Gods. Doch wij hebben met ontvangen den geest der wereld , maar den Geest die uit God is: op dat wij zouden weten de dingen die ons van God gefchonken zijn. Dewelke w'j ook [preken, niet met woorden die de menfchelijke wijsheid leert, maar met woorden die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke famenvoegende.
i cor. II: 10 —13.
DE REDELIJKE GODSDIENST DER KRISTENEN.
Medekristenen! doordrongen van het gevoel der voortreflijkfte zaligheden, mogen wij elkander toejuichen: het geen verborgen was voor de wijzen dezer wereld, voor zul» ken, die door ijdelen waan vervoert,hun denkvermogen misbruikten, dit is geopenbaard aan de eenvouwige, aan de on. bevooroordeelde zielen , die met kinderlijke onfchuld verfiert, de zedenleer van jesus omhelsden, en de overëenftemming van hun eigen gevoel, van hunne eigen natuur, met deza leer duidelijk ondervonden. 2, li Pau>
C 250 )
Paulus, de verlichte Apostel, die door eenen verftnndi gen GAMALiè'L in de kennis des waaren Gods onderwezen, was, die de zinlijke plechtigheden van Israels godsdienstoefening, naar hunne eigenlijke waarde had leeren beoordeelen; en die eindelijk de eenvouwige fchoonheid, van den eenigen redelijken Godsdienst, die door jesus in het helderst licht gefield was, ontdekt, en als de waarachtige bron van alle menfchelijke zaligheid had leeren befchouwen; paulus verheugde zich ook over deze openbaring van het godlijk plan tot algemeen geluk der wereld, en tracht hier zijne vreugd, zijn onfchatbaar genoegen daar over aan zijne Medekristenen, aan zijne geliefde kinderen in het geloof der waarheid, genoegzaam in eiken regel van alle zijne leerzame brieven mede te delen. Ook in de woorden die wij hier boven neêr* fchreven, fchittert zijne heilige blijdfehap , zijne flof tot eenen edelen roem, op de voortreflijkfte wijze üit. Laat ons eenige oogenblikken, tot het vormen van een duidelijk begrip der waarheden, die de Apostel hier fchreef, trachten te hefteden.
Te Corinthen,eene aanzienlijke wereldftad in Griekenland, was ook, door de prediking van paulus, een aanzienlijk genootfehap, van geloovenden aan jesus, opgericht. Doch daar, en elders, werden in het afzijn des Apostels telkens verkeerde denkbeelden gevormd; oude vooröordeeien, redenloze zucht naar nieuwigheden, en ijdele verwaandheid van onkundige of trouwloze Leeraaren, flingerden niet zelden de denkwijze der nog zwakke Kristenen, die uit de duisternis van onwetendheid, of uit de verbijstering, waar in eene val-, fche redeneerkunde der toen leevende Philofophen , of wijsheidminnaars, hen gebragt had, tot het rijk der waarheid, en des lichts nog naauwlijks waren overgegaan. Zoo dat zij als pas geborenen , of als geheel nieuwe fchepfelen, wier ge-, loofskracht nog door de duidelijkfte, nog door de vatbaarfte waarheden moest verflerkt en opgevoed worden , zich door
hun-
(*J«)
hunnen vaderlijken Vriend, door den menschkundigen paulus zagen behandelen. Van tijd tot tijd ontving den Apostel dan ook berichten, van de gefteldheid der Gemeente,van de opkomende dwalingen en verdeeldheden onder dezelve 5 en tegen deze waakt en ijvert hij ook in dezen Brief, dien hij uit Efezen , even voor het Pinkfterfeest, in het Jaar 53, volgends de Kiistelijke jaartelling, aan zijne geliefde Corinthiërs gefchreven heeft. Wanneer wij dezen geheelen Brief oplettend befchouwen , moeten wij befluiten, dat de Corinthifche Gemeente, van de eerfte eenvouwigheid der prediking begon af te wijken, en de Kristenleeraars uit dat zelfde oogpunt, waar uit de Leeraars der wereldwijsheid , of der toenmaals geliefkoosde Philofophie , zich vertoonde , wilde befchouwen. Waarom zich dan ook de leden der Gemeente, in onderfcheiden klasfen of geuootfchappen verdeelden; noemende zich dezen, leerlingen van paulus, die* van apollo , en geenen van andere Apostelen; gelijk blijkt uit het derde Hoofdftuk. Paulus, bewust van zijne eigen onfchuld, en grootsch op de zuivere eenvouwigheid van zijne leerwijze, tracht deze opkomende dwalingen te verfmooren, en alle verfcheidenheid , bij het Kruis van jesus te verëenigen. Ik heb niets onder u gepredikt,zegt hij daarom, dan jesus kristus die gekruifigd is; ik heb zelfs niet voorgenomen, om mij op eene andere wetenfchap te beroemen ; ik heb u nooit door eene ijdele woordenpraal zoeken te verbijsteren; het Kruis van jesus was alleen mijn roem. Door het Kruis van jesus, moeten wij eigenlijk verftaan, de leer van jesus, dat is den eenvouwigen redelijken Godsdienst, of de wetenfchap , dat een onbevatbaar volmaakt Opperwezen, de Schepper en Onderhouder is van het heelal, het welk hij alleen vormde, om het genot der hoogfte gelukzaligheid, door het gevoel van duizend duizend milioenen onderfcheidene fchepfelen, uit te breiden. Dat j esys kristus, ons dat Opperwezen , in alle zijne hoedali 2 nig-
( =52 )
nigheden, die betrekking tot den mensch kunnen hebben, heeft leeren kennen; ja, dat die jesus ons alle de pligten, die uit onze betrekkingen tot God, of uit onzen ftand die wij in den rei der wezens bekleden, voordvloeiën, duidelijk heeft leeren gevoelen; terwijl zijn eigen voorbeeld, ons aanmoedigde; daar hij getrouw aan de heiligde pligten, geen lijden, geen kruis ontzien heeft, maar gehoorzaam aan de infpraak van zijn volmaakt rein geweeten , den kruisdood onderging , op dat hij ons gehoorzaamheid, geduld en getrouwheid zoude leeren, en op dat wij door lijdzaamheid» ook aan de heerlijkheid waar mede God hem gekroond heeft, zouden deel krijgen. Paulus en zijne Medeapostelen , hechtten voorzeker deze uitgebreide beteeke. nis, aan het Kruis van jesus, en hunne leerlingen verdonden dit ten duidelijkden. Deze eenvouwige leer , deze blijde boodfchap, dat God naamlijk , geheel bet menschdom tot zaligheid roept en nodigt , eene boodfchap die op jesus bevel aan de geheele wereld moest gepredikt wotden , deze eenvouwige leer, had paulus ook in de Corinthifche Gemeente, in fpijt van allen tegendand , in fpijt van alle verdrukking en vervolging, vol ijver gepredikt. Hij had geenen aanhang zoeken te verkrijgen , gelijk de Philofophen van dien tijd ; neen hij predikte , niet zich zelven, maar alleen jesus, of volgends jesus leerwijze. Het plan , het ontwerp dat God gevormd had , om alle fchepfelen gelukkig te doen zijn , dit nu was verborgen geweest voor den verbasterden mensch, die de dwaling boven de eenvouwige waarheid had verkozen; doch de tijden der onwetendheid , nu voorbij zijnde , God nu , volgends eene menfchelijke uitdrukking , gezien hebbende dat de zinlijke mensch , nimmer de kennis der waarheid uit eigen beweeging zoude omhelsd hebben, God nu, had aan de Apostelen zijnen Geest gefchonken , op dat zij hunne Natuurgenoten , zouden verlichten , en .... over-
C 253 )
overreden, om de eenvouwige waarheid aan te nemen , en de reinfte zaligheden, te genieten. Paulus tracht hier voorzeker de grootfche denkbeelden, die de geloovigen, van de onderwijzende, en wonderdoende Apostelen , vormden , te bepalen en te zuiveren. Hij wil dan zeggen: verkiest ons niet tot uwe Opperhoofden, of verbind u niet,( het zij aan paulus, het zij aan apollo of cepiias, want wij zijn zwakke menfchen, gelijk gij, wij zijn uwe broeders, maar alles wat gij in ons bewondert, is de Geest Gods, die om uwen wil in ons werkt; een heil het welk nooit door menfchen uitgedacht of verkondigt is, wordt openlijk door ons ten toon gefpreid, want God heeft het ons geopenbaard door zijnen Geest. Wij begrijpen niet hoe het mooglijk is, dat veifcheiden Uitleggers, door dezen Geest Gods, de derde perfoon in het ecuvouwig Godlijk wezen verftaan kunnen; want was hij zulk een perfoon, dan immers behoefde hij de diepten Gods niet te onderzoeken, daar hij alwetend moest zijn? Ook kon hij tegen den Geest van.den mensch, en den Geest der tegenwoordige eeuw niet overgefteld worden. Paulus verftaat hier door den Geest van God, die kracht., of dat werkvermogen, het welk van de vroegfte kindsheid der'wereld af, aan het Opperwezen werd toegefchrc-ven, en het welk door de zinlijke begrippen van den mensch, als iets onderfcheiden van Gul zelven, ge. noemt werd; even gelijk den geest van den mensch, nog beden van den mensch zelven, meenigwerf onderfcheiden wordt, fchoon de verëeniging van geest en ftof, eigenlijk, den mensch uitmaakt. De Ouden, geloofden wel dat God alles gefchapen had, en ook alles onderhield en beftuurde, doch volgends hunne grove denkbeelden, verrichtte God alles onmidlijk, gelijk den men-ch door zijne eigen handen, alles het welk hij befluit te doen, moet verrichten. En hoe weinigen, zelfs in onze dagen, vormen redelijke zuivere denkbeelden genoeg van het Opperwezen, om hetzelve li 3 als
C 254 )
als de eenvouwige oorzaak van alle werking, als de oorzaak van het heerlijkst, het volmaakst verband der dingen, die elkander volgends het best ontwerp doen ontwikkelen, befchouwen Die uitvoerende kracht van God, werd dan zij oen Geest genoemt. In het geheele Oude Testament, van het verhaal der Schepping af, heerscht dit volksbegrip; zij noemden die werkkracht, eigenlijk Rouahh,het welk een wind, een geblaas, en eindelijk een geest beteekende. Die Geest van God zweefde over de wateren, die Geest, vormde het heir des hemels, en door dien Geest, werd alles vernieuwd en onderhouden. In het Nieuwe; Testament blijft het zelfde denkbeeld voordduuren, de Rouahh is ook daar het zelfde met de hncuma, of Geest. Deze zoude pver de Maagd mar ia komen; Gods werkende kracht zoude haar overfchaduwen, en daarom zoude het heilige, dat uit haar geboren Houd te worden, niet de Zoon van den Geest, of van den heiligen Geest, maar de Zoon van God genaamd worden. Jesus en zijne Apostelen, fchikken Zich, zoo veel als beftaanbaar was met de eenvouwige verhevenheid van hunne leer, naar dit algemeen volksbegrip, fehoon zij het zuiverden en verfijnden. God zelf is een Geest, zegt psus, en die hem aanbidden moeten dit in geest en waarheid doen. De kracht, de overtuiging der waarheid, noemt hij den Geest der waarheid, waar door zijne Leerlingen in alle waarheden zouden geleid worden, zoo wordt ook de overtuigende kracht van jesus leer, den Geest van kristus genoemt. Volgends dit begrip, befchouwden dan ook de geloovigcn uit Jooden en Grieken, de Apostelen, als bezield door die uitvoerende kracht van God; en de Apostelen redeneerden op die begrippen, die toch niets ftrijdigs hadden met hunne verheven zending, al. tijd verflandig voord. En waarlijk, de eerfte Verkondigers van den redelijken Godsdienst, waren met vermogens, die alleen aan de veradelde menfchelijke natuur kunnen eigen
zijn,
C *55 )
zijn, toegerust. Toen de fpotters en de twijfelnioedigeïj ,• op het eerde Pinkderfeest na jesus hemelvaart, hunne bewondering en kwaadaartigheid deeden blijken, andwoordde' petrus hen: uw oude Profeet joè'l heeft immers gezegt, dat God van zijnen Geest eenmaal zoude mededeelen aan de dervelingen, en dat hier door uwe zoonen en dochteren zouden leeren en voorfpellen; dat hier door uwe jongelingen en uwe ouden van dagen, op de verhevende wonderen zouden kunnen roemen ? Heden ziet gij deze voorzegging in ons reeds vervuld, en ook aan u, en aan uwe kinderen, die door God tot het algemeen heil geroepen worden, zult gij deze voorzegging vervult zien. Paulus fpreekt op onderfeheiden plaatfen van dezen Geest Gods, en vooral ook, in de woorden die wij heden met elkander befpiegelen; ook hier, zegt hij, om zijne Medekristenen te overtuigen dat hij niet meer was dan een gewoon mensch, het geen gij in ons bewondert, is alleen de Geest Gods, die ons de verborgenheden geopenbaard heeft; en om hen nader te overr; en, maakt hij eene vergelijking. Niemand, zegt hij, weet wat in den mensch is, dan de geest van den mensch. Het welk niets anders toch wil zeggen, dan alleen dit, de mensch zelf weet wat hij gevoelt, wat hij denkt, en bij zich zelf voorneemt. Zoo ook weet niemand het geen God bedoelt, dan de Geest Gods. Hier zien wij op nieuw duidelijk, dat van geen derde perfoon in het Godlijk wezen kan gefproken worden; want deze zoude God zelf zijn, en dus geene wetenfchap van het geen in God is kunnen toegeëigent worden. Maar het is de geest, de Rouahh, of Pneuma, die God aan de Apostelen had medegedeeld, waar door zij bet plan, om alle menfchen de hoogde zaligheid te doen genieten , ontdekt hadden.
Paulus zegt niet, de CeestGods, die in God is, maar alleen de Giest Gods; en dit was die Geest, die in hun, die in de Apostelen was. Hij bewijst hier door dan, fat
i. hij
C 256 )
hij niet uit zich zelven zulke verheven waarheden kende eh verkondigde; dat/nij niet uit zich zelven, zulke wonderdaden verrichtte, maar dat de werkende kracht vau God, in hem wociude. Zij behoefden, hem dus, niet, gelijk een philofoop'i van dien tijd te eerbiedigen, na te volgen, en door eenen talrijken aanhang te veré'eren. Neen, hij bezat niets boven zijne' Medeapostelen , en boven alle zijne Me. dekristencn , die jesus,'als hunnen eenigen Zaligmaker Omhelsden en navolgden. Want aan alle deze waarachtige' geloovigen was,tot overreding van anderen','die zelfde'god-' lijke kracht toegezegt. Acht' ons dus niet hoog , orii ons zelfs wil, zegt paulus, wij verachten dien ijdelen roem; want wij hebben den Geest dezer wereld, dat is, de tegenwoordige denkwijze , of den Geest dezer eeuw , n'i< t ontvangen. Wie zal door dezen Geest hier eeu perfoon verftaan? Immers geen fterveliug, die gezonde hèrsfens bezit? Even weinig, als door den Geest, of door de gedachten Gods, hier een perfoon verftaan wordt.
Wij hebben een weinig al te uitgebreid onze denkwijze over deze woorden opgegeven, 0111 dat foortgelffke woorden, meermaalen voorkomen in de Schriften der Apostelen, en 'doorgaands de zelfde beteekenis hebben. Doch deze uitgebreidheid, is oorzaak, dat wij ons oogmerk, om naamlijk alles wat wij uit paulus Brief, aan het hoofd van dit Blad plaatften, te verklaren , niet bereikt hebben. In "een volgend Nommer' zullen wij het overige , indien God ons het leven en de vermogens geeft, dan behandelen.
QUa Vervolg in N°. 33.) 0 .
Te Amfteldam, bij M. de BRU1JN, ia de Watmoesftraat,
DE V R IJ E
GODSDIENSTVRIEND* 6Y°. 33.
(Vervolg van N°. 32.)
Hoek God heeft het ons geopenbaard door zijnen GèèsK Want de Geest onderzoekt aile dingen , ook de diepteti Gods. Want m'e van de menfchen weet het geene dei menfchen is, dan de geest des menfchen die in hem is ?
. Alzoo weet ook niemand het geene Gods is, dan de Geest Gods. Doch wij hebben niet ontvangen den geest der we* reid, maar den Geest die uit God is: op dat wij zouden
' weten de dingen die ons van God gefchonken zijn. DeweU ke wij ook fpreken, niet met woorden die de menfchelijke wijsheid leert, maar met woorden die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke famenvoegende.
i cor. II: 10—. 13.
DE REDELIJKE GODSDIENST DER KRISTENEN.
Zagen wij in ons voorig Nommer, hoe de Apostel p a ü» lus deCorinihifche Gemeente, door de duidelijkfte redeneering zocht te overtuigen, dat hij niet als het hoofd van eenen aanhang, niet als een drijver van nieuwe leerftelfels t zich zelven wilde aangemerkt hebben, daar hij alleen de eenvouwige waarheid verkondigde, daar hij alleen het plan van den eeuwigen God, om alle menfchen, door het betrachten van hunne pligten , tot den hoogden trap van gelukzaligheid, op te voeren; daar hij alleen dat plan, benevens zijne Medeapostelen, openbaarde, en in het helderst licht delde 5 ja daar hij de openbaring van dat plan, niet aan zijn eigett a. &k ver-
C 258 )
verftand toefchreef, maar alleen aan den Gee