NAGELATEN LEERREDENEN G. J. ZOLLIKOFER. PREDIKANT DER EVANGELISCHHERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch vertaald. DERDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCXCL VAN   INHOUD. EERSTE LEERREDE. BE TRIOMF DES DOODS EN DE TRlOMf DES LE EVENS. Eerste Brief aan de Cor Hoofdlt. XV: vs. 54, 55 en 57. Ds dood is verjlonden tot overwinning. Djod, 1 waar is uw prikkel ? ■ lelie, waar is uwe overwin' ning? Maar Gode zy dank, die ons dt overwinning geeft door onzen Heer jfefus Christus. B!. i„ TWEEDELEERREDE. HET VERNIEUWDE LEEVEN VAN JE«US CHRISTUS EENE VERZEKERING EN PEN VOORBEELD VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. Tweede Brief aan Timotheus,, Hopfdft. II vs. 11.- Dit is een getrouw'woord: indienvwy' met hem geJtorven zyn,zo zu'kn wy ook met hem leev:n. 27^ DERDE LEERREDE. P~R E U G D E OVER DE OPSTANDING VAN JESUS CHRISTUS. EUANGEI.IE VAN JoANNFe - Hüofcfrt. XX VS. 19' 20 * 2 ' ais  I N II OUD. Als bet dan avond was op den zelfden eerflen dag der weeke , en als de deuren gefloten waren, daar de Discipelen vergaderd waren uit vrees voor de Joo» den, kwam Jefus en fiond in bet midden, en zeide tot ben vrede zy u Heden. En dit gezegd heb' lende, toonde hy bun zyne banden en zyne zyde. De Discipelen wierden verblyd, als zy den Heer zagen. . . , 49, VIERDE LEERREDE. DE TROOSTRYKE VERZEKERINGEN VAN JESUS CHRISTUS AANGAANDE HET TOEKOMENDE LEVEN. EuANGELIS VAN JOAKNES, Hoofdft. XIV. VS. %. In bit buis myns Vaders zyn veele wooningen: anders zoude ik bet u gezegd hebben. 75. V X EDE LEERREDE. DÉ HEMELVAART VAN JESUS CHRISTUS EEN STOF TOT VERHEUGING. Euanc-elie van Lukas , Hoofd. XXIV. vs. 50 - 53, En hy leidde ben buiten tot aan Betbanie, en, zyne . handen opheffende-, zegende hy ben. En bet gefcbiedde als hy hen zegelde,dat by van hun febeidde, en wierd opgenomen in den hemel. En zy aaniaden hem , en keerden weder naar Jerufalem met groo-  EERSTE LEERREDE. DE TRIOMF DES DOODS EN DE TRIOMF DES LEEVENS. Tekst: Eerste Brief aan de Corinth. Hoofdft. XV: vs. 54, 55 en 57. De dood is verflonden tot overwinning. Dood, waar is »a> prikkel? Helle, waar is uwe overwinning? Maar Code zij dank, die ons de overwinning geeft door on~ zen Heer Jezus Christus. Ï1I. i TUK. A   6 od, wiens onmeetbaare liefde zich zelfs dan nog vertoont, wanneer uwe onnafpeurlyke wysheid zich aan uwe zwakke kinderen in eene fchrikverwekkende gedaante openbaaren moet, gy hebt uwen Zoon aan den dood overgegeeven, aan den fmertelyken dood des Krnifes, om ons met des te grooter zekerheid van het leeven, van een eeuwig leven, te vervullen! Gy hebt in zyncn dood ons alle de verfchrikkingen van den dood vertoont, om ons van deeze verfchrikkingen voor altoos te verlosfen, en onze hoop op de onfierflykheid des te vaster te gronden! Want, gy hebt hem, onzen Leidsman, ons Hoofd, onzen Heer, niet onder de dooden gelaaten; gy hebt hem weder opgewekt uit hetgraf, en ons daardoor overtuigd, dat ook wyten leeven, tot een onverganglyk leven, door u geroepen zyn! Ofïchoon duisternis en nacht ftceds voor tegenwoordig het einde onzer loopbaan fchynentezyn en het gelaat uwer aarde voor ons te verdwynen ; gy hebt ons, nogthans met de grootfte zekerheid, geleerd, dat wy, opeenen luisterryken dag, weder ontwaaken, en door de duisternis tot een helder licht doordringen zullen! ö Geef, dat wy deeze uwe onuitfpreeklyke goedheid met eA % ven  T)E TRIOMF DES LEVENS. 7 den van hoop en vertrouwen, tegen malkanderen overftellen. Scherp is de prikkel des doods, groot de overwinning der helle, luid en vreesfelyk hun zegekreet, wanneer wy ze enkel in en op zichzelven, en zonder opzigt totjefus, den Herfteller des levens, den Verderver van het graf, befchouwen. Verfchriklyk zyn, eerftelyk,de voorboden van den dood, vreesfelyk zyne bedreigingen, ontzettende de toebereidfels, die hy ter verwoefting van het leven en de gelukzaligheid maakt. Welk een akelige drom van ongemakken, van ziekeen, van kwaaien gaat niet voor hem uit! wat al zwakheeden, wat al fmerten, welk een vermindering van krachten, welk een ftryd kondigen niet zyne aankomst aan! wat al traanen, wat al zuchten, welk een handegewring, welk een angftig gefchrei ziet en hoort men niet in zyn gevolg! En hoe talryk, hoe diepwondende zyn niet de pylen, die hem om te verderven in handen gegeeven zyn! waar is iets in de gantfche natuur, dat hem geen wapens ter verwoesting verfchaft! Kunt gy my eene beweging, één werk, één lyden, één genot, ééne vreugde opnoemen, die den mensch niet doodelyk zou kunnen worden! En hoe beeft niet alles vöor A 4 zy-  8 DE TRIOMF DES DOOS EN zyne komst! Hoe fpoedig verwelkt niet elke bloem op het pad des levens by zyne aannadering! Hoe verftomt niet elke ftem der vreugde en des gejuichs voor zyn verfchriklyk geluid! Welkeen diep, droevig zwygen , welk eene moedeloosheid , welke bange verwachting heerfchen niet in zyne tegenwoordigheid! Welk een treurig vertoon is niet het gezigt van den mensch , die bleek en ontfteld, kracht - en moedeloos, op zyn ziekbed legt uitgeftrekt, vergeefs naar hulp, naar verflerking en verkwikking fmagt, onder den last zyns lydens en zyner fmerten hoe langer hoe dieper wegzinkt, fteeds onvatbarer voor alle Genoegen, fteeds ongevoeliger voor eenige vertroofting wordt, vol angst, tusfchen dood en leven, tusfchen vrees en hoop dobbert, het vluch ■ tende leven te rug wenscht, en den naderenden dood fidderende te gemoet ziet! - De heerfchappy van den dood is, verder, algemeen, myne aandachtige Toehoorers! en ook dit vermeerdert zynen wreeden triomf. Zy ftrekt zieh uit over alles, wat op de aarde leeft. Zyne vernielingen zyn op dit tooneel der verganglykheid onbegrensd. Geeneklasfe, geene foort van leevende fchepfelen is van het lot der fterflykheid bevryd, geene is voor de magt der verwoesting en der verrotting veilig. Even gelyk de  DE TRIOMF DES LEVENS. 9 de bloem verwelkt, het blad verdort , de boom verderft, het dier vergaat, zo wordt ook de mensch, die heer der gantfche levenlooze en dierelyke fchepping, een prooi des doods en des grafs. Talryk en menigvuldig zyn de offers, die die wreede, dagelyks, elk uur, van het menfchelyke geflacht vordert, en die hy alle, zonder onderfcheid van ouderdom, van (land, van waardigheid, van verdienden, in het ftof werpt. Hier heeft de heilige geen voorrecht boven den zondaar, de weldoener en redder zyner broederen geen voorrecht boven den verdervenden veroveraar en den dwingeland. Hier ligt de zuigeling, die naauwlyks het levens licht aanfchouwdjj , nevens den grysaard, die deszeifs glans niet meer verdraagen kon. Daar vermengt zich het ftof van den bloeienden Jongeling met het ftof van den volwasfenen man, de aschvan den magtigenen vermogenden met deasch van eenen van zyne geringde flaaven. Hier valt de derke, die eiken arbeid, eiken last, elke tegenfpoed fcheen te trotfeeren; daar verwelkt de fchoone, die gelyk de lente bloeide, en zich en anderen zo rykeenen oogst van genoegens beloofde. Alles, alles, wat van aarde is, moet weder tot de aarde te rug keeren, waaruit het genomen is. Waar gy op den aardbodem wanA 5 dek  10 DE 'TRIOMF DES DOODS EN delr, ö Merit ch! daar wandelt gy op het grond19 hied van den dood; waar gy ooit uwen voec zat, daar treed gy op graven van verftorvenen, daar beweegt gy ftof, dat eertyds bezield, het onfkleedfel uwer broederen was. Vreesfelyk is de triomf des doods, want zy* m komst is meestal onverwacht en zyne magt onweêrjïaanbaar. Nu eens fleept hy den mensch te midden der bedwelming zyner lusten, dan in de zorgeniooste gerustheid van den nacht, nu eens midden onder alle toebereidfels ter genieting des levens, dan in de drukfte verftrooijing van bezigheeden en arbeid weg. Nu eens rukt hy hem plotslyk uit den kring zyner medegezellen, dan uit de armen van zynen boezemvriend, nu eens velt hem een weinig beduidend ongemak op eenmaal neder, dan wordt eene geringfchynende ziekte in weinige uuren of dagen ongeneesiyk. Maar zelden hoort men zyne voetftappen van verre, maar zelden wordt men zyne aannadering eer gewaar, voor dat de hand tot den doodelyken flag reeds opgeheven is. En hoe vergeefs zyn niet gemeenlyk alle waarfchouwingen zelfs dan, wanneer men dezelve vroegtydig verneemt! Hoe ydel alle po'ogingen der kunst! Hoe vruchteloos alle tegenftreeving der natuur! Hier beveiligt noch jeugd noch fterkte; noch hoog-  DE TRIOMF DES LEVENS» II hoogheid en aanzien, noch deugd en verdiende. De doodverfchynt, en de levendigfte krachten van den mensen deinzen verfchrokken af, en zyne fchitterendfte voorrechten verdwynen, en elke pooging van tegenftand is een bewys der uiterfte zwakheid. En het eigenlyke uitwerkfelvan den dood, myne aandachtige Toehoorers! hoe verfchriklyk is dat niet! Hoe verfchriklyk maakt dat niet zyn triomf! Wien overvalt niet eene koude rilling op het gezigt van denzelven! Eene volftrekte uitputting der levensgeesten, een volkomen ophouden van alle willekeurige en werktuigelyke beweegingen desligchaams, eene frremming van alle de vochten, eene algemeene verduistering, diepe nacht, koude, verftyving, fcheiding van de gantfche zigtbaare waereld, graf, verrotting, ontbinding: dit is het werk van den dood! dit de overwinning, die hy op alles, wat fterflyk is, behaalt! Voegt hier nu nog de omftandigheden van dit geduchte tooneel by, den angst, die den ftervenden aangrypt, den wensch var.? langer te leeven, die hem zo node verlaat, de banden, die hem aan de omftanders en over. blyvende hegten, de vermenigvuldiging van zyn lyden door het hunne, de verwytingen, waarmede hem dikwylszyn geweeten kwelt, en de vrees,  •BE TRIOMF DES LEVENS. 1/ vöerfchyn brengt, elke nog zo fchynbaare on•gerymdheid in waarheid, elke nog zo raadfelachtige verwarring der zaaken in de fchoonlte orde oplost, en geen kwaad kan willen, dat volftrekt en voor altoos kwaad zou zyn; de kragt van den Schepper, die de dingen, die nog niet beftaan, roept, als of ze 'er reeds waren, op wiens wenk hemel en aarde, zonnen en waerelden en alle de ontelbaare menigten haarer leevende en levenlooze bewooners ontftonden en zyn en zich beweegen en leeven! Waar is het Itoije, waar het fpruitje des levens, dat zich voorden Al weetenden verbergen, waar de gefchapene kragt, die zich tegen het bevel der Goddelyke fcheppende Almagt verzetten, waar het Schepfel, gefchikt voor een nieuw leven en reikhalzende naar een verhevener leven, dat niet uit deeze eeuwige, nimmer opdroogende levensbron eene volheid van leven en vreugde zou kunnen fcheppen ? — En deeze kragt van den Almagtigen, die niets weerftaan kan, woont, openbaart zich in zynen Zoon, Jefus Christus, in dien van de dooden verrèzenen, wiens feest wy vieren, wiens verlosten en onderdaanen wy zyn. Hem hecfc de Vader de magt, het verhevene voorrecht gegeeven, om het leven te hebben in zichzelven, en «p dtiizenderhande wyzen leven rondom zich B voor  l8 DE TRIOMF DES DOODS EN voort te brengen, te verfpreiden, weder op te wekken. Hy is de opftanding en het leven, wie in hem gelooft, fterft niet in eeuwigheid, en dien zal hy opwekken ten laatften dage. Dan zal zyne ftem met een onweerdaanbaar vermogen in de graven indringen, en alle graven zullen z/ch voor hem, die de neutel der helle en des j/oods heeft, openen; op zyn bevel zullen alle' zeen en alle afgronden hunne dooden wedergeeven, en dan zal alles, wat in het ftof fluimen, ontwaaken tot een nieuw, verhevener leven. Ja, daartoe is hy geftorven en weder opgedaan van de dooden, opdat hy over dooden en levenden heerfche, en niets verlieze van alles, wat de Vader hem gegeeven heeft. Geze^ gendzy hy, de Overwinnaar des doods, de Verwoester van de poorten der helle ! Door hem is de dood verflonden tot overwinning. Dood waar is nu uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning? Gode zydank, die ons de overwinning heeft gegeeven door onzen Heer Jefus Christus! Ja, myne aandachtige Toehoorers! de heerfchappy des doods, hoe geducht ook in fchyn, is flechts van korten duur; maar de heerfchappy des levens is van eene eeuwige, oneindige duurzaamheid, en de triomf van den eerden is in ver-  DE TRIOMF DES LEVENS. Kj vergelyking by den triomf van het laatfte het zelfde, 'als een oogenblik by de eeuwigheid. Laat vry het lichaam bonderden van jaaren, Iaat het duizenden van jaaren in den fchoot der aarde rusten j wat zyn deeze honderden, deeze duizenden van jaaren by de eeuwigheid van een nieuw leven, daar geen fmaad, geen leed, geene fcheiding geen dood meer plaats zal vinden? Laat vry de duistere nacht van het graf, met alle zyne verfchriklykheden, nog zo lang d'uuren, nog zo ondoordringlyk fchynen; wat is dezelve vergeleken by den helderen, glansryken dag, die eens denzelven verdryven, en op welken geen nacht meer volgen zal ? Laat zelfs de doodflaap duuren zo lang de waereld beftaat, wat is hy en wat zal hy anders, op den heuchlyken morgen der öpfhtnding, zyn, dan eene fluimering, na welke de ontwaakende zich op nieuw bezield, op nieuw verfterkt, en tot het genieten van edeler, eeuwige vermaaken opgewekt bevindt? 6 Hoe fpoedig, hoe volkomen zal niet die korte duurzaamheid der heerfchappy des doods en des grafs zich verliezen in het onbegrensde gebied der eeuwigheid, daar alles leeft, en zich in zyn leven vcrblydt, en niet behoeft te vreezen, dat het zyn leven ooit weder verliezen zal ? Ja, uw triomf, ó dood! is de triomf van een oogenblik, B 2 uwe  SO DE TRIOMF DES DOODS EN uwe overwinning, ö Helle! is de overwinning van eene ras voorbydryvende onweersbui: en dan heerscht en triomfeerc het leven, het menigvuldigfte, werkzaamfte, zaligfte leven van eeuwigheid tot eeuwigheid; en dan zyn dood en graf voor altoos vergeeten en alle fpooren van verrotting en verwoesting uitgewist en verdweenen! En hos veel edeler, myne aandachtige Tcehoorers! is niet de bezigheid van het leven, van het, door den epgewekten Jefus, geopenbaarde leven, dan het werk van den dood! De dood verwoest; het leven heritelt het verwoeste weder. Zyn de gevolgen van den dood geducht, zy worden door de grooter magt van het leven ten vollen vernietigd, en de veranderingen, die het laatfte voortbrengt, zyn de zaligfte, deheerlykfte, die men uitdenken kan. Juicht de dood wegens de duisternis enden fchrik, dien hy rondom zich verfpreidt, het leven triomfeert inden glans van het licht en de vreugde, die al dien fchrik en duisternis voor altoos verdry ven. Ja, hier in het land der onfterfiyken , zullen de verfcheurde banden der zuivere liefde, der deugdzaame, edele vriendfehap, weder aan een gehegt, en veel naauwcr, veel vaster geknoopt worden, dan zulks ter plaatfe, daar afwisfeling en ver7 ganglykheid heerschten, mogelyk was. Hier, in  DE TRIOMF DES LEVENS. 2t in de opftanding der rechtvaardigen, vereenigc zich alles weder, wat de dood voor eenen korten tyd gefcheiden had, en vindt in de wyze en de gevolgen deezer wedervereeniging eene voldoende vergoeding voor al het geledene verlies. Hier, inhetRyk des levens, wordt elke geftremde, weérhoudene kragt in eene nieuwe, veel uitgebreider en grooter werkzaamheid gefteld, elk onontwikkeld vermogen ontwikkeld, elke vatbaarheid voor het goede ontvouwd, elke afgebrokene pooging voor hoogere volmaaktheid, met den gelukkigften uitflag, voortgezet, elke verworvene goede heblykheid vry en onbelemmerd befteed; elke verydelde nuttige onderneeming door eenen uitgeftrekter werkkring beloond , ieder ramp in vreugde, ieder redelyke wensch ia daad en aan weezen veranderd. Hier wordt de vergeetene deugd met de luisterrykfte voorrechten bekroond , en de braave, wien nyden boosheid zyn loon onthielden, oogst de fchoonih» vruchten zyner braafheid in. Hier zamelt iedereen 't geen hy op. hoop gezaaid had, honderdvoudig en duizendvoudig weder in. Hier wordt ieder waare zuivere wellust, die door den ftroom der verganglykheid nu eens troebel gemaakt, dan eens onderdrukt wierde, onvermengd en ongeftoord genoten; en hier openen zich nieuwe bron-B 3 ae&  fiS DE TRIOMF DES DOODS B.N nen van vermaaken, van genoegens, van zaligheden, die nog geen oog gezien, geen oor gehoord, en geen rnenfchelyk hart gefniaakt heeft ! <« En hoedanig zal dan uw triomf zyn, ö Dood! hoedanig uwe overwinning, ö Helle? 't Schynt als of gy het leven en de gelukzaligheid verwoest; vernietiging en ellende fchynen uwe voetftappen te volgen; en echter leidt gy ons, zelfs langs de duisterfte, akeligfte paden, tot het licht, tot een verhevener leven, tot eene zuiverer. gelukzaligheid. Neen, ydcl is uw triomf, ö Dood! Vergeefsch uwe overwinning, ö Helle! Uwe magt is verbroken; uwe verfchrikkingen zyn verdweenen; uwe vreesverwekkende geftdre kan den Christen niet meer bedriegen. Te vergeefs dreigt gy hem met eene eeuwige duisternis, met eene volftrekte verwoesting, met een onherftclbaar verlies! Uwe bedreigingen zyn de bedreigingen van een overwonnen vyand, die den onriozelen, en den blooden alleen kunnen vervaard maak en. Neen, het leven heeft den dood overwonnen. Door Jcfus, die uit de dooden opftond, is deeze overwinning aan.het licht gebragt en.buiten twyfel gefield. Zyne overwinning is volkomen; en niet minder onbepaald, dan eeuwig! Dat alles, wat leeft enwa: fterft, hem, als zynen Verlosfer toejuiche! Dat zich in hem verheuge hy-, die  Ï(S DE TRIOMF DES DOODS ENZ. dit ftof is en blyft in zyn gebied, onder zyn op» zigt, en zal zo zeker, verheerlykt, uit het graf verryzen, zo zeker Jefus, ons Hoofd en Leidsman, opgedaan is van de dooden. Nu zy ons levenspad nog zoruuw, nogzomoeilyk, van nog zo veel gevaaren omringd, het leidt ons toch tot het hoogere, betere leven, tot een leven, wiens zaligheid en duurzaamheid even groot, onëindig groot zyn! Onfterflykheid, eene eeuwige Voortduuring, eene eeuwige Gelukzaligheid , dit, ö Christenen! dit is onze roem; en dit moet onzen geest verheffen, ons hart reinigen, onzen fmaak veredelen, ons eiken pligt tot vreugde, ons in eiken ftaat te vreden, onder alle rampen welgemoedigd, en zelfs den dood tot een verkondiger van vrede voor ons maaken! Amen. TWEE-  TWEEDE LEERREDE. HET VERNIEUWDE LEEVEN VAN JESUS CHRISTUS EENE VERZEKERINGENEEN VOORBEELD VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. Tekst: Tweede Brief aan timotheus. Hoofdft. H. vs. n Dit is een getrouw woord: indien wy met hem geflorven zyn, zo zullen wy «ok met hem leeven.   ö od, die alleen de onfterflykheid in u zelVJven bezie, alleen uit u zei ven beftaat, en van eeuwigheid tot eeuwigheid zyt en zul: zyn, die gy waart; hoe kunnen wy ons naar waarde voor u verheugen, hoe u naar waarde danken, datgy ook ons, Stervelingen, door uwen Zoon, Jefus Christus, hebt wedergebooren tot de hoop der onfterflykheid, en wel eener zalige onfterflykheid? Ja, wy zyn onfterflyk, door u tot eene eeuwige voortduuring, tot eene eeuwige gelukzaligheid verordend! Zo zeker als uw Zoon Jefus leeft, zo zeker zullen wy ook leeven ! En hem hebt gy van de dooden opgewekt, en aan uwe rechte hand in den Hemel boven alles verheven! Hem hebt gy ons tot een' Leidsman en Voorganger op den weg des levens, tot een Hoofd en Heer in deeze en in de toekomende waereld gegeeven. Ter plaatfe, daar hy is, zullen ook wy zyn. ó God! Welke verwachtingen voor menfehen, die nog aan het ftof kleeven, maar zich nogthans in den geest boven het ftof verheffen kunnen! Welk een troost voor Schepfelen, die altoos te midden der gevaarera van den dood zweeven, en wien verrotdng en ondergang dreigen! Welk eene verfterking, welke vooruitzigten voor alle de zulken, die onder her  30 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING het befef . van hunne zwakheid en de beperktheid hunner vermogens, naar eene hoogere volmaaktheid, naar een beftendigblyvend geluk ftreeven, en nu op vasten grond weeten, dat zy 'er niet te vergeefs naar ftreeven zullen ! Dank, eeuwige dank zy u, den Algoeden, daarvoor toegebragt, dat gy ons tot deeze verwachtingen verheven, ons deezen troost gegeeven, ons deeze vooruitzigten ontfloten hebt! Dank, eeuwige dank zy uwen Zoon, den Overwinnaar van den dood en het graf, toegebracht, die ons deeze blyde boodfehap uit den Hemel medegedeeld, haare zekerheid met zyn eigen bloed bevestigd, en door zynen dood den dood alle magt, alle verfchriklykheid benomen heeft! ö God! laat ons toch allen uwe genaderyke goedertierenheid en onze uitneemende zaligheid naar waarde erkennen en befeffen; en alles van dankbaarheid en vreugde daar over doordrongen worden. Maar laat ons ook allen daardoor op den weg der deugd en der Godsvrucht verfterkt, en opgewekt worden tot de getrouwde navolging van Jefus Christus, ons verheerlykt Opperhoofd. Zegen toch, goedertierene God! zegen tot dat einde de troostryke leeringen, die het onderwerp onzer tegenwoordige overdenkingen zullen zyn. Geef dat dezelve diepe, duurzaame indrukfels op ons maaken, en  ?AN ONS TOEKOMEND LEVEN. 31 en in leven en in fterven heilzaam voor ons zyn mogen. Wy bidden u hierom, in den naam van onzen verrezenen Zaligmaaker, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Te fterven, om dood te bly ven, om door den dood vernietigd te worden, om alles, wat men bezit en lief heefc, te verliezen, zonder ooit iets weder te verkrygen: dit is verfchriklyk, myne aandachtige Toehoorers! en dit is nogthans het denkbeeld, het akelige droevige denkbeeld, dat zich de ongeloovige, die geene hoop na den dood heeft, van zyn zo fpoedig op handen zynde eind moet vormen. Te fterven, om in eenen rampzaliger, pynlyker ftaat over te gaan, dan de geene is, dien men door den dood verlaat , om daar de ftraffen te ondergaan, die men door een hardnekkig zondigen zich berokkend heeft: dit is een verfchriklyk vooruitzigt; en dit is nogthans het vooruitzigt van den zondaar, die wel in een toekomend leven, in eenen ftaat van vergelding gelooft, maar zich tot deszelfsbelooningen ongefchikt oordeelt. Te fterven, om dit leren met een beter, verhevener leven teverwls- fe.  32 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING felen, om daar de vruchten van zynen arbeid in te zamelen, om daar op te klimmen van volmaaktheid tot volmaaktheid, van gelukzaligheid tot gelukzaligheid: die is heuchlyk, dit maakt het fterven ligt; en dit is de hoop, de verwachting van den waaren Christen. Eene hoop, welke ons de tegenwoordige dag met eene luide ftemme predikt! ö Mogt zy ons allen bezielen, doordringen, verheugen ! welk een feestdag zou dan de dag van heden voor ons niet zyn! welk eenen verkwikkenden, verfterkenden maaltyd zouden wy dan niet aan de tafel onzes Heeren houden ! Welk een' wellust verfchaft het onzen geest, als hy de voortduuring van zyn aanweezen gevoelt, en in dit gevoel van onfterflykheid over dood en graf triomfeert, zich reeds hier tot zyn Hoofd en Heer verheft, en den ftaat, dien hem zyn Voorganger in de hemelfche gewesten bereidt, als by voorraad reeds in bezit neemt, en hoopen mag van zo zeker daar te komen , zo zeker als de aan het kruis geftorvene en weder van de dooden verrezene Jefus aldaar leeft en heerscht! Ja, Christenen! Myne Broeders! Christenen, die in deezennaam uwen roem ftelt, en deczelven niet onwaardig zyt, „ Dit is een getrouw woord: indien wy met hem gefiorven zyn, zo zullen wy ook met hem leeyen; in-  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 33 indien wy hem in den dood gelykvormig worden, indien wy ons in onzen tegenwoordige n ftaat van oeffening en voorbereiding zodanig gedraagen, ons werk op aarde derwyze voleindigen, en met zulk eene gemoedsgefteldheid en neigingen van hier fcheiden, als hy gedaan heeft, zo zullen wy hem ook gelykvormig worden in leven, en heerlykheid. Laaten wy ons thans in deeze hoop, waartoe God ons, door de opwekking van zynen Zoon, Jefus Christus, heeft wedergeboren, door Christelyke overdenkingen verfterken, in deeze hoop ens verheugen! Deeze vreugde zal ons kragt geeven tot het verdraagen van alle toekomende bezwaarhisfen van dit leven, tot het vervullen van alle pligten, die infpanning of opoffering van ons vorderen, tot geduldig ondergaan van alle wederwaardigheden, die onze hemelfche Vader nog over ons toelaaten mogt. Welk eene betrekking heeft dein het vernieuwde leven van onzen verheerlykten Heer en Heiland tot ons toekomend leven? Welke verwachtingen hebben wy, dat wy met hem zullen leeven , en welke gronden, om ons daarover te verheugen ? Zyn leeven, myne aandachtige Toehoorers! is eene verzekering en het onderpand van het on* C ze.  34 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING ze. Deeze is de eerfte bron onzer feestlyke vreugde. Zo zeker als hy, ons Hoofd en Leidsman , leeft, zo zeker zullen ook wy leeven , na den dood blyven leeven, eeuwig leeven, zalig leeven en nooit ophouden van zo te leeven. Hy heeft ons dit toegezeid; in den naam van God, den Schepper en Vader aller menfehen, aller geesten, toegezeid; nog aan het kruis heeft hy het ons, door 't geen hy zynen boetvaardigen medegekruisten beloofde, en door de geruste overgeeving van zynen geest in de handen van zynen Vader, toegezeid ; is 'er op geftorven; zonder eene vrees voor het graf en. de verrotting geftorven, en de Vader heeft zyn woord geftaafd, zyne toezegging voor waaragtig en zeker verklaard, zyne verwachting, en met haarde onze vervuld; want hy heeft hem den dood en het graf omrukt, heeft hem opgewekt van de dooden , en in het verhevener, eeuwigduurende leven verplaatst. Ja, hy leeft , en met hem en door hem zullen ook wy leeven. Het lot van het Hoofd bepaald het lot van alle de leden zyns lichaams. De eerfte rype fchoof, die de huisvader inzamelt, kondigt den naderenden vollen oogst aan. Zo min onze Jefus hier op aarde eeniglyk voor zichzelven geleefd heeft, even zo min leeft hy in den Hemel  VAT* ÓNS TOEKOMEND LEVEN. gflf mei alleen voor zichzelven; even zo min kon zyn leven, door de grootmoedigfte opofferingen weder verkreegen, voor hem een volmaakt, een zalig leeven zyn, indien niet de geenen, voor welken hy zich opgeofferd heeft, voor welken hy geftorven is, 'er nevens hem in deelen zouden. Neen, met hem en door hem hebben wy allen de magt des doods overwonnen, allen, de poorten des grafs verbroken; met hem zyn wy reeds opgeftaan, reeds in het Hemelryk verplaatst ; onze hoop daarop is zo zeker, als of dezelve reeds vervuld ware. Het willen en het doen is by God, den Almagtigen, den Onveranderlyken, éene en dezelfde zaak, en 't geen hy eenmaal wil, wil hy eeuwiglyk, en 't geen hy eenmaal heeft toegezegd, volbrengt hy gewislyk. Zo min hy zynen Zoon, zynen Geliefden in het graf en tot een prooi der verrotting laaten kon, zo min kan hy ons, zyne Kinderen, die hem insgelyks lief hebben en van hem bemind worden, en die hy door Jefus Christus van zyne liefde verzekerd, en met liefde jegens zich vervuld heeft, in het graf en tot een prooi der verrotting laaten. 't Geen hy aan hem, zynen eerstgeboornen Zoon, wiens lot met het onze, volgens het welbehaagen van den Vader, zo üaauw verbonden is, gedaan heeft; zal hy zeker-  §6 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING lyk ook aan ons-, zynen minderjaarigen, maar echter voor eene grootere volmaaktheid en gelukzaligheid vatbaaren, zoonen en dochteren doen. Zyne liefde llrekt zich uit tot allen, die zyne kinderen genoemd worden, in den hemel en op aarde; en zyne magt is zo groot als zyne liefde. Kan hy hen den dood ontweldigen en eeuwig gelukkig maaken; zo zal hy zulks onfeilbaar doen; en dit beide, het kunnen en het willen, de magt en de genegenheid, heeft hy in Jefus, en door Jefus buiten twyfel gefield. Derhalven is het leeven van onzen Heiland de verzekering en het onderpand van het onze. Zo zeker als by leeft, zo zeker zullen ook wy leeven. Verhevene, Goddelyke troost! Hoe breidt gy myn hart uit! Van welk eenen last van bekommering bevrydt gy hetzelve! Welk eene geheel andere waardy hang ik nu aan myn beftaan , myn leven, myne vermogens, dewyl ik niet behoef te vreezen, dat ik ze ooit geheelyk, ooit voor altoos verliezen zal! Welk een geheel ander voorkomen krygt nu alles, wat rondom my en buiten myis; Goden de waerelden de menfehen ; het voorledene en het tegenwoordige en het toekomende ; druk en vreugde, vordering en tegenftand! Welk een licht over alles! Welke ontknoopingen van alles! Welke uiczigten in de on- meet-  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 37 meetlykheid van den tyd en der ruimte! Welk eene geregelde orde ter plaatfe, daar anders verwarring heerschte! Welk eene gelukzaligheid, daar niets dan ellende en verwoesting fcheeneis te woonen! Welk een leven," welk eene fteeds voortduurende wakkere werkzaamheid ter plaatfe, daar doodsftilte en affchuwelyke verrotting het menfchelyke gedacht, even gelyk den dieren , den ondergang dreigden ! ó Verheugt u met my, myne Broeders! deelgenooten myner onfterflykheid, verheugt u met my, dat Jefus leefr. Juicht met my over hem, den overwinnaar des doods, den vernieler van her graf en der verrotting. Zyn leven is het onze. Zo zeker als hy leeft, zo zeker zullen ook wy leven ! Ja, met hem zullen wy leeven. Zyne gelukzaligheid is het voorbeeld van de onze: ons toekomend verhevener leven zal, naar evenredigheid, zo heerelyk, zo zalig zyn, als- het zyni is. Deeze is de tweede bron onzer feestelyke vreugde. Zy is gegrond op zyne uitdruklyke toezeggingen. Wy zullen tot hem komen ea eeuwig by hem zyn ; wy zullen de heerlykheid, die de Vader hem gegeeven heeft, zien, genieten, 'er in deelen; ons nietig ligcbaim zal door hem verheerlykt en aan zyn heerlyk ligchaam gelykvormig gemaakt worden. Wy zullen niet. Ca ai-  3^ JESUS LEVEN EENE VERZEKERING alleen met hem leeven; maar ook met hem heerfchen, met hem werken, met hem in de yreugde en gelukzaligheid deelen. Daar hy is, zullen wy ook zyn; 't geen hy doet, zullen wy ook doen, 't geen het zyne is, zal ook het onze zyn. Welke vooruitzigten, welke verwachtingen , myne waarde Medechristenen! Hoe meer wy hem hier gelyk worden, des te meer zullen wy hem daar gelyk zyn. Is hy nu boven aile zwakheeden en bepaalingen , boven alle de wederwaardigheden en rampen deezes levens verheven: zo zullen ook wy dan van allen last, die ons tegenwoordig drukt, van alle gevaaren, die ons omringen, van alle behoeften en gebreken, die aan onzen tegenwoordigen toeftand eigen zyn, van alle fmerttn en zorgen en bekommeringen, die zo dikwyls het leven voor ons bitier maaken, beviyd, voor eeuwig bevryd zyn, en or,s op veel volmaakter wyze over ons aanweezen verheugen, dan zulks hier mogelyk is. Hy zelf v\il ons de traanen van de wangen wisfchen, en daar hy is, zal geen leed, geen gefchrei, geen gtklag vernomen worden, geen fmert en geen dood plaats vinden. Is verder alles, wat in zyne vernedering, in zyn leven, in zyn lyden, in zynen dood, ver- baa-  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 29 baazend, zeldzaam, verbyftererid was, door zyne verhoogingen heerlykheid opgehelderd, inhet glansrykfte licht gefield, en tot een onderWerp van verwondering en blydfchap voor alle verftahdige geestert geworden: zo zal dan ook het raadfel van ons tegenwoordig leven opgelost, het zonderlinge, het aanftootlyke, het fchynbaar tegenfrrydige van ons tegenwoordig lot ontward, deszelfs wyslyk gèfchikte famcnhang voor onze oogen ontvouwd, eh wy allen vervuld worden met vergenoegdheid en dankbaarheid, dat God zelf ons geleid, en dat hy ons in ons eerfte leven, in den ftaat der Kindsheid j op deeze en op geene andere wyze geleid heeft» Verheugt hy nu, onze verhoogde Heer, zich hierover, dat hy den wil van zyrién Vader'volbragt, het hem opgedraagene werk voleindigd,, geene verzoeking ingewilligd, geene zwarigheid geacht, en den ftryd, dien gy te ftryden had» tot den dood, ja tot den dood des kruifes heeft uitgehouden: zo zullen ook wy ons met hem verheugen, dat wy, onder zyn geleide en door zynen magdgen byftand, ons zeiven bedwongen , de zonde en de wrcreld overwonnen, de loopbaan, dieons was aangeweezen, ftandvastigtcrt einde geloopen hebben, en God en de deugd gehoorzaam zyn gebieeven. C 4 Ga-  40JESUS LEVEN EENE VERZEKERING Geniet hy nu het verhevene genoegen, om de vruchten in te zamelen van zyn onbaatzuchtig weldaadig leven, van zyne edelmoedige opofferingen , van het heil dat hy voor ons en onzen broederen met zo veel moeite verwierf, om zyne menschlievende oogmerken fteeds volkomener te bereiken, en in het bereiken daarvan de edelfte belooning zyner grootmoedigheid te frnaaken, zo zullen ook ons onze werken navolgen, het zaad onzer goede daadenonsdcnrykflen oogst verfchaffen, en alles, wat wy Lier met goede vroome harten tot verbetering, tot vertroosting, tot redding, tot het geluk onzer broederen hebben toegebragt, zal tot bronnen van aanhoudende vreugde en vergenoeging voor ons worden. Is hy, de Eeniggeboorene des Vaders, onze Leidsman en Voorganger, wedergekeerd tot God, die hem gezonden had, om by hem en ia de innerlykfte vereeniging met hem, bezit tè neemen van de heerlykheid, die hy reeds voor de waereld had: zo zullen ook wy God, onzen Schepper en Vader, nader komen, hem beter kennen, op waardiger wyzeleercn verheerh ken , meer gemeenfehap met hem hebben, zyne gunst en liefde inniger gevoelen, en in het gevolg daarvan meerder zaligheid genie;en, dan wy thans kunnen bedenken en bezeffen. Heefï  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 41 Heeft hy, de verreezene Jefus, door zyne verhooging de wooningen der duisternis, der ondeugd en der ellende, die hy eertyds ten omen beste bezogt, met de wooningen van het licht, der volmaaktheid en der zaligheid verwisfeld; is hy daar het Opperhoofd en de Leidsman van het uitgelezen gezelfchap der wyze en goede menfehen, die in den hemel tot hem vergaderen: zo heeft hy ook ons daar eene plaats bereid, zo zullen ook wy in dit zalige gezelfchap ontvangen , tot zynen naderen omgang toegelaaten worden, en onder zyn geleide de opperfce volmaaktheid fteeds nader komen. Heeft hy daar van zynen Vader, tot belooning zyner verdienden, het grootde vermogen en gezach verkreegen; werkt hy daar als de zigtbaare plaatsbekleeder van God onmeetbaar wyd om zich henen; verricht hy daar omtrent waerelden en eeuwigheden, 't geen hy hier, toen hy nog geoefend en door lyden volmaakt moest worden, fleches in een zeer eng bepaald bedek kon doen: zo zullen ook wy, die hem navolgen en gelyk worden, aldaar onze geoefende endoor oefening verderkte vermogens tot grooter dingen en met beteren uitflag gebruiken; ook onze kring van werking zal uitgebreid, ook ons vermogen om wel te doen zal vergroot worden. In het huis C 5 zyns  4-2 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING zyns Vaders zyn veele wooningen. In zyn Ryk zyn ontelbaare plaatfen, en bedieningen en waardigheden. Daar nadert alles van ftap tot flap tot grooter volmaaktheid: daar deelen alle zaligen eikanderen wederkeerig hun licht, hunne kragt, hunne voorrechten, hunne zaligheid mede : daar leidt fteeds de een den anderen tot zyn doel; daar is alles in de onbaatzuchtigfte, algemeen - nuttigde zaligfte werkzaamheid. Hy zelf, de Heer, zal daar elk van ons de plaats in zyn Ryk aanwyzen, die best voor ons gefchikt is; zal ons, naar evenredigheid onzer bekwaamheden en onzer getrouwheid, over veele anderen zetten en ons zo veel te gewigtiger goederen en vermogens toevertrouwen, ons zoveel te gewigtiger bezigheden opdraagen, en zo veel te meer en heerlyker in ons en door ons werken, naar mate wy te meer in gevoelens en neigingen met hem ééns zyn. Dus, Christenen! zullen wy met hem leeven! Ons leven zal in uitmuntendheid, in heerlykheid en zaligheid, in bezigheeden en genoegens het zyne gelykvormig zyn, en van tyd tot tyd meer gelykvormig worden. En welke verwachtingen geeft dit ons niet aan de hand! Welk eene hoop is hier te ftout! Wat kan onze uitzigten bepaalen, daar onmeetlykheid in ruimte en tyd plaats heeft!  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 43 heeft! Welk eenfoort, welk een trap van volmaakt, heid en gelukzaligheid, die Schepfelen bereiken kunnen, kan 'er uicgedagt worden, die wy niet, onder het geleide van ons vermogend, Goddelyk Opperhoofd , vroeg of laat zouden kunnen verkrygen en bereiken! Gewislyk, hy kan en zal nu en altoos volkomen zalig maaken allen, die de Vader hem gegeeven heeft, allen die zich aan hem en zyne -beftuuring toevertrouwd, allen, die hem tot een Voorbeeld en Voorganger verkozen hebben, en getrouw zyn gebleeven in hem na te volgen. Ja, wy zullen met hem leeven. De zelfde weg, langs welken hy tot het leven, tot de gelukzaligheid is ingegaan, is de weg Jangswelken ook wy aldaar kunnen en zullen aanlanden. Ons toekomend leven ftaat in de zelfde betrekking tot het tegenwoordige, in welke zyn leven in den Hemel tot zyn voorig' leven op aarde ftaat. En ook dit, Myne geliefde Vrienden! is een rykeftof tot vreugdeviering! Offchoon het doel, dat voor ons is, nog zo glansryk, nog zo heerlyk zy: wat zou 'c ons baaten, dat wy hetzelve van verre befchouwden, en 'er onze oogen met verlangen op vestigden, zo wy den weg niet kenden, die derwaards leidt, of zo wy al vreezen Je metonwisfefchreeden, zonder leidsman en gids, op denzelven wandelen moesten? Maar nu ken-  44 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING nen wy deezen weg; hy is door Jefus voetftappen afgecekend; 'c is de weg, dien hy zelf betreeden, op welken hy zelf tot aan zyn eind gewandeld heeft. Een glansryk gebaand pad, waarop wy niet buiten onze fchuld dwaalen kunnen, en 'i welk ons, indien wy 'er zonder vertoeven op voort gaan, nooit op dwaalwegen zal voeren. Eene wilvaardige gehoorzaamheid aan God, eene kinderlyke onderwerping aan zynen wil., een blymoedig, ftandvastig vertrouwen op zyne goedheid; eene oprechte, werkzaame, onvermoeide menfchenliefde en broederlyke liefde, een onfchuldig, weldaadig leven, dat aan de waarheid, aan de deugd, aan hetalgemeene welzyn toegewyd is; deeze is de weg, welken Jefus tot het verhevener leven heeft ingeflagen, dat is de weg, dien ook wy tot hetzelve moeten inflaan. Geene ligchaamelyke offeranden, derhalven , geene geheimzinnige verzoenmiddelen en reinigingen, geene willekeurige ftraffen en kastydingen, geene lastige en kostbaare gebruiken en plegtigheden: neen, gehoorzaamheid, barmhartigheid, rechtvaardigheid en goed doen is beter dan offeranden. Jefus na te volgen, gelyk hy God en de menfehen lief te hebben, gelyk hy denpligt en de deugd getrouw te bly ven; in navolging van hem alles, wat God ons gebiedt ;  DERDE LEERREDE. VREUGDE OVER DE OPSTANDING VAN JESUS CHRISTUS. Tekst: ElJANG. VAN JOANNES HOofdft. xx. VS. 10, rt0. Ah bet dan avond was op den zelfden eerfien dag derweeke, en ah de deuren gefloten waren, daar de Discipelen vergaderd waren uit vrees voor de Jooden, kwam Jefus en flondin bet midden, en zeide tot ben: vrede zy ulieden. En dit gezegd hebbende, toonde hy bun zyne handen en zyne zyde. De Discipelen wierden verblyd, «sis zy den Heer zagen. III.. Stuk. D   ó /^od, goedertierene, barmhartige Vader, VJFgy hebt over ons, uwen kinderen, door uwen Zoon, Jefus Christus, de onverdiendfte, kostlykfte weldaaden uitgeftort; ons bewyzen ■van uwe gunst en liefde gegeeven, die alle onze verwachtingen, alle onze begrippen verre te boven gaan; ons tot uitzigten verheven, die ons veel meer belooven, dan wy tegenwoordig verdaan en bevatten kunnen: en de dank, dien gy voor dit alles van ons vordert, is de vreugde over uwe Goedheid en onze Gelukzaligheid! ó Dat ons deeze heilige vreugde geheel en al doordringen, ons geheel hart inneemen, in de vrolykfte lofzangen uiten, en ons in ons geheel volgend leven lust en kragt tot alle goede daaden , en troost in alle tegenfpoeden mogt geeven! Open toch tot dat einde onze harten voor den invloed der groote, gewigtige waarheden, die ons thans zullen bezig houden. Laat ons toch allen in de zege en de heerlykheid van onzen verrezenen Heer het deel neemen, dat pligt en dankbaarheid en liefde ons gebieden 'er in te neemen! Laat ons toch allen erkennen en be« feffen, in welke troostryke verbindtenisfeti met hem wy ons bevinden, hoe naauw ons lot met het zyne vcreenigd is, hoe zalig wy door hem D 2 ge.  5& VREUGDE OVER DE OPSTANDING geworden zyn, en hoe veel zaliger wy nog doof hem kunnen worden. Ach! laat niemand van ons de gedachtenis van Jefus Christus, de gedachtenis onzer verlosfing en zaligheid, zonder nadenken, zonder aandoening, zonder hartelyke deelneeming, zonder innerlyke vreugde vieren» Stort kracht en leven uit in het hart van uwen dienaar, die ons deeze blyde boodfchap verkondigen zal, en geef, dat deeze kracht en dit leven over ons allen verfpreid, en aan ons allen in eene ruime maate medegedeeld worde, Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader, enz. Zyn alle Christelyke feestdagen in 't afgemeetf, plegtige gedenkdagen der Goddelyke weldaaderr en der menfchclyke gelukzaligheid: de tegenwoordige is het gewislyk by uitneemendheid. Aan welk eene vreugderyke, zalige gebeurtenis herinneren wy ons niet op denzelven! Jefus, Leeraar der waarheid, het Voorbeeld van deugd, de Vriend en Vertrooster en Verlosfer der menfehen, or.ze Middelaar by God, en Gods Plaatsbekleeder by ons, de Heer en Koning van ons es  VAN JESUS CHRISTUS. 5§ en onze broederen , is opgedaan ! Hy heefc gezegepraald over dood en graf", en leeft nu in magt en heerlykheid. ja, hy leeft, en met hem zuilen ook wy leeven! Hy heeft overwonnen, en zyne overwinning zal de onze zyn. Hy, ons Hoofd, is verhoogd, en wy zyne leden, zullen ten eenigen tyde met hem en gelyk hy verhoogd worden ! Gewenschte tyding! Troostryke boodfchap! Wie kan dezelve met een onverfchillig, onbewoogen hart, wie zonder de inner- lykde vreugde verneemen? — Wordt een edel hart van vrolyken wellust doortrokken, wanneer het den vereerer van God en de deugd van den last der onverdiende ellende, die op hem lag, van de gevaaren, die hem den ondergang dreigden, bevryd, wanneer het ziet, dat zyne onfchuld erkend en zyne braafheid op eene waardige wyze beloond word: welke aandoeningen van vreugde moeten dan niet de hanen van ons, Christenen, leerlingen en dienaars van den gekruisten Jefus, doordringen, wanneer wy hooren, dat hy, dit edelde voorbeeld der menfehelyke deugd, deeze grootmoedige weldoener zyner broederen, van het lyden ontheven is, 't welk een gevolg was van de zuiverde liefde tot de waarheid, van de onbaatzuchtigde menfehenliefde, van de verhevende liefde tot God; wanD 3 neer  54 VREUGDE OVER DE OPSTANDING neer wy hooren, dat God zyne fmaadheid in eer, zyne geringheid in heerlykheid, zyne i'merten in geluk veranderd heeft? Juicht een volk zynen Koning vrolyk toe, wanneer hy als overwinnaar van het bloedige flagveld wederkeert, zynen Onderdaanen veiligheid, rust, vreede en overvloed mede brengt, de flaaffche boeien der flaaverny verbreekt, en iedereen leven en vryheid fchenkt: en zouden wy niet ter eere van onzen verrezenen Verlosler de vrolykfte lofliederen zingen; ter eer van hem, die den dood en het graf overwonnen, den dood en het graf de verfchriklykheid benomen; ter eere van hem, die ons van de heerfchappy der dwaaling en van het bygeloof, van de flaaverny der zonde en ondeugd, van de vrees der helle verlost; ter eere van hem, die de onfterflykheid en het eeuwige leven aan het licht gebragt, en zo veel gaaven en zegeningen van den Vader ontvangen heeft, die hy alle met de grootfte milddaadigheid onder zyne dienaars uitdeelt? ■ Weet een misdaadiger, over welken de wet het oordeel des doods uitfpreekt; naauwlyks, wat hy van overftelpende blydfchap zal doen, wanneer zyn rechter hem genade aankondigt, en hem daarvan de krachtigfte bewyzen geeft: welke heuchelyke aandoeningen moeten dan niet ons, ftrafwaardige zondaars, bezielen,  VAN JESUS CHRISTUS. §5 len, wanneer wy onzen Heiland zienopftaan van de dooden en door zyne opftandtng alle zyne troostryke toezeggingen bekrachtigen, de genadige gezindheid van God jegens de menfehen op het piegtigfb bevestigen, en ons den weg tot de gemeenfehap met dit verhevenfte wezen ontfluiten ? Neen, Christenen , myne Broe¬ ders! nooit moeten wy zo ongevoelig, zo ondankbaar, zo vyandig tegen ons zeiven zyn, dat dingen, die ons zo van naby betreffen, die ons zo veel zaligheid verfchaffen en belooven, ons niet zouden aandoen! Nooit moeten wy ons den naam van Christenen zo onwaardig maaken, dat wy in de zege en in de heerlykheid van onzen Heer geen deel, dat wy 'er niet het grootfte, hartelykfte deel in neemen zouden! Neen, dit is de dag, dien de Heer gemaakt, de dag, op welken hy zyne genade en heerlykheid geopenbaard , de dag, op welken hy zyn Ryk op aarde vast gegrond, en ons geloof en onze hoop boven allen twyfel verheven heeft! Laaten wy op deezen dag ons verblyden en vrolyk zyn! De Discipelen, wordt 'er in onzen tekst gezegd, de Discipelen wier den ver bly d, als zy den Heer zagen. Hoe rechtmaatig was niet deeze hunne blyifchap, myne geliefde Vrienden! En iioe groot moet dezelve niet geweest zyn! Even C 4 zo  $6 VREUGDE OVER DE OPSTANDING zo groot en nog grooter, dan de droefheid, in welke zy door huns Heeren dood gedompeld wierden. Hoe veel hadden zy niet in hem verïooren! Welk een' voortrefiyken Leeraar, welk een' liefderyken Heer en Meester, welk een' vermogenden Befchermer, welk een getrouwen , tederen Vriend! Thans waren zy eenzaam en verlaaten, zonder Leidsman, zonder Raadgeever en Byftand. Van duizend twyfelingen beftormd, van vrees en hoop heen en weer geflingerd, wisten zy niet, waaraan zy zich houden, waartoe zy befluiten, watzy doen zouden of laaten. Te neerflagtig wegens het onverwagts geledene verlies, te onvast in hun geloof, te vreesachtig , om hunne voorige gevoelens aangaande Jefus openlyk ftaande te houden, flooten zy zich in hunne wooningen op, gaven zich daar over aan de droevigfte overdenkingen, betreurden het vertrek van hunnen anders zo geëerden en geliefden Heer en Meester, dachten hem, en met hem alles verlooren te hebben, of durfden althans naauwlyks hoopen, hem ooit weder te zien. En nu terwyl duisterheid en droefheid hen omringden, treedt Jefus midden onderhen, laat hun zyne liefelyke ftem hooren, wenscht hun vrede, en heil, toont hun zyne handen en zyne zyde, overtuigt hen op het vriendelykfte van zyn we- fleï  éo VREUGDE OVER DE OPSTANDING vernederd had.' My, wiens lot zo naauw mee het zyne verbonden is! ö Hoe heuchelyk is niet voor my de blyde tyding van zyn vernieuwd leven! Hoe verkwikkend debefchouwing der voordeden en zaligheden, die hem door zyne verheffing ten deel gevallen zyn! Hoe verrukkend het gezigt der heerlykheid, die hem nu omringt! Nu is hy van alle moeilykheden en zwakheden bevryd, die hy, zo lang hy onder de ftervelingen woonde, mét hun gemeen had! Nu is hy van alle verachting, van alle fmerten, van alle vervolgingen voor altoos ontheven , die hy eens van de zondaaren moest verdraagen! Nu zyn de naauwe bepaalingen weggeruimd, die in zynen nederigen toeftand de werkingen van zynen verhevenen geest belemmerden! Nu i heeft hy niet meer de gedaante van eenen flaaf: is niet meer de verachte, van wien men het gezigt afkeerde, aan welken men geene fchoonheid noch waardigheid ontdekte! Hy is mét glans en Majefteit bekleed. De Vader heeft hem verheerJykt met de heerlykheid, die hy ,by hem had, eer de waereld was. Nu is hem alle magt gegeeven in den hemel en op aarde. Alle vorstendommen, alle troonen, alle heerfchappyen zyn hem onderworpen, alle dingen onder zyne voeten gefield. God heeft hem tot Heer en  VAN JESUS CHRISTUS. tft' Koning over zyn verlost volk verheven. Ja, hier toe is hy gedorven en weder opgedaan uit de dooden, om een Heer te zyn van leevenden en dooden. Hy is nu het Hoofd der gemeente, door welk de Vader alle dingen regeert. Hy kan nu volkomen zalig maaken allen, die door hem tot God komen; dewyl hy altoos leeft, en voor hun bidt. Hy heeft eenen naam verkreegen, die boven alle naamen is, eene waardigheid ontvangen, die alle andere waardigheden zeer veel te boven gaat. In zynen naam moeten zich alle knien buigen, alle tongen, alle volken moeten belyden, dat hy de Heer is, tot eer van God den Vader. Hem roepen niet alleen de zalige menfehen, die door hem zyn zalig geworden , maar ook, de engelen, de verhevener Geesten , die om zynen troon daan, met luide demme toe: het Lam, dat genacht is, is waardig te ontvangen magt en rykdom en wysheid en derkte en eer en prys en lof! Hem, den verrezenen, verwacht het aardryk in 't laatfte der dagen, hem verwachten allen, die zyne verfchyning liefhebben, als den van God verkorenen Rechter van levenden en van dooden,, als den Overwinnaar van het graf, als den Herdeller van het leven, als den Voleindiger van het menfehelyke geluk! ;Gezegend zy hy, de verreztne, de boven alles ver-  ö /T> od, dat gy ons, broofche fterflyke menVI fchen, toe de hoop der onfterflykheid verheven, dat gy ons door uwen Zoon, Jefus Christus, den weg tot een beter, edeler leven na den dood aangeweezen en gebaand, dat gy ons door de krachtigfte verzekeringen daar van reeds met hem opgewekt, verhoogd en in het hemelfche Vaderland verplaatst hebt: daar over verblyden wy ons hier openlyk voor uw aangezigt, daar voor danken wy u met vereenigdeharten. Neen, wy hebben hier geene blyvende ftad; hier zyn wy gasten en vreemdelingen, zien ons waar vaderland, de plaats onzer verordening, flechts van verre, en menigmaal berooven ons wolken en duisternis van dit troostryke gezigt. Maar niet altoos, niet lang zal deeze ftaat van leering en oefening duuren: welhaast zal hy voor den ftaat der vergelding en der genieting plaats maaken. De dood zal ons tot het leven, tot een verhevener, beter leven opleiden. Byuhebtgy ons wooningen bereid, dieniet vergangklyk, niet met handen gemaakt, die eeuwigduurend zyn, en ons eeuwigduurende vreugde en gelukzaligheid belooven. Ter plaatfe, daar Jefus, ons Hoofd en Voorganger is, zullen ook wy zyn , zullen alle uwe kinderen vergaderen, om in het huis van hun • nen  fi JESUSVÊRZEKERIHGEN nen hemelfchen Vader fteeds volmaakter en zaliger te worden. Dank, innerlyke, hartelyke dank, zy u voor deeze verhevene hoop toegcbragt, barmhartige Vader! ö Laat ons allen haare onfchatbaare waarde volkomen erkennen en befeffen, en 'er allen zeer veel vertroosting en moed en kracht en vrolykheid tot het voortzetten en voleindigen van onzen reistogtop aarde uit fcheppen. Zegen tot dat einde de overdenkingen over deeze troostryke waarheden, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader enz. Niets kan voor een gevoelig hart aandoenlyker zyn, dan de laatfte gesprekken van Jefus Christus met zyne leerlingen, en niets zet tevens de voortreflykheid en waardy van zyn charakter in een luisterryker licht dan juist deeze gefprekken. Wie hier den toon der innerlykfte, tederfte liefde, die haare eigene belangen vergeet, en zich voor anderen opoffert, niet bemerkt, wie hier de ftem der waarheid, der braafheid, der edelfte trouwhartigheid en oprechtheid niet hoort; wie hier ook flechts het geringfte vermoeden van baat-  VAN HET TOEKOMENDE LEVEN. 79 baatzoekende, laage, heerschzuchcige oogmerken tegen Jefus te kennen geeft; wie deeze zyne gefprekken leezen kan, zonder de hartelykfte deelneeming in alles, wat hy zegt en wat hem bejegent; ö dien beklaag ik ais een' mensch, die van menfchelyke aandoeningen ontbloot is, dien vooroordeelen of driften tegen het fynere gevoel van het waare, het fchoone en goede verhard hebben ! Leest deeze aanfpraak van Christus , myne aandachtige Toehoorers! leest haar met eenen (lillen, opmerkzaamen Geest, leest haar als de laatfte onderhandeling van eenen Leeraar met zyne leerlingen, van eenen vriend met zyne vrienden, en ftel daar by uw hart op de proef, en verblydt u, wanneer hetzelve als dan inwendig getroffen, en van hoogachting en liefde jegens uwen Heiland geheel doordrongen wordt. Doch wy moeten ons voor tegenwoordig by een klein gedeelte deezer aanfpraak van onzen Heer bepaalen, by de troostryke befchryving, die hy hun van den ftaat der gelukzaligheid geeft, die hem en hun in een betere waereld, in de wooningen van zynen cn hunnen hemelfchen Vader te wachten Hond, en by do edele, trouwhartige wyze, waarop hy hon daarvan verzekert. In het huis van mynen Vader zegt hy, zyn veele wooningen, ruimte in overvloed voor  8o JESUS VERZEKERINGEN voor u en alle myne getrouwe navolgeren : cm* ders, indien het met deeze zaak zo niet gelegen ware, indien gy voornamelyk uwe opperde gelukzaligheid op aardeen niet in den hemel moest zoeken, zoude ik het uxQgwax gezegd, u nimmer met ydele verwachtingen misleid hebben. Laaten wy, myne geliefde Vrienden! de gewigtige, troostryke leeringen, die ook voor ons in deeze verzekering van Jefus Christus liggen opgedooten, van nader by befchouwen, en eikanderen daar door in het geloof in hem en onze toekomende verordening verderken. Wy hebben na den dood een ander, beter leven te wachten: dit leven belooft eiken goeden mensch alle volmaaktheid en gelukzaligheid, waar voor hy vatbaar, en die voor hem ^efchikt is: dit leven brengt ons tot Jefus Christus, ons Hoofd en Heer, en doet ons zynen en onzen he« melfchcn Vader, de Opperde Godheid, naderen: en de hoop deezes levens is de beste troost onder alle verliezen, die wy hier ondergaan. Deeze zyn de vier voornaame ieerdukken, die in onzen tekst bcgreepen zyn, en die voor ons niet minder troost en aanmoediging behelzen, dan zy eertyds den leerlingen van onzen Heer geeven moesten. Laaten wy dezelve in een helder licht plaatfen, en op ons zeiven toepazen. In  van het toekomende leven. 8l In het huis myns Vaders zyn veele wooningen, zegt Jefus. Hiermede wil hy, in de eerftepkats, zeggen: na dit leven hebt gy een ander beter leven te wachten. Dit eerfte, aardfche, wisfelvallige leven, deeze eerfte, zo onvolmaakte ftaat bevat niet uwe gantfche verordening. Deeze aarde is 't niet alleen, niet voornaamelyk, daar men zyn en leeven en werken en gelukkig weezen kan. Het Koningryk van God is groot, onmeetlyk groot. In het huis myns Vaders zyn veele woonhigen; menigvuldige, ontelbaare wyzen en trappen van beftaan, van leven, van werkzaamheid , van gelukzaligheid. Offchoon gy vroeg of laat door den dood deeze aarde moet verhaten, gy verlaat daarom echter niet het Ryk vah God, het huis van uwen Vader. Gy worde flechts in een ander gewest, in een ander gedeelte van zyn Ryk, in eene andere wooning verplaatst. Gy ftygt daar door opeen hooger trap, komt daar door zo veel nader by uwen hemelfchen Vader, en zyne reeds volmaakte kinders, en by my, zynen eerstgeboornen Zoon, uwen Broeder, uw Opperhoofd. En dit alles, betuigt Jefus, is zo waar, zo gewis, als dat ik het u zeg. Anders, zo uwe hoop tot dit leven bepaald ware, zo gy na het«elve niets te verwachten had, zo ik gekomen ware om een aardsch, en niet om een hemelsch III. Stuk. F Ko-  8a JESUS VERZEKERINGEN Koningryk te verkondigen en op te richten, ik zoude het u, mynen leerlingen, mynen vrienden, gezegd hebben. Neen, gelooft gy in God, zo gelooft dan ook in my, dien hy gezonden heeft. Stelt gy vertrouwen op hem, den Waarachtigen, zo verlaat u ook gerustlyk op 't geen ik u in zynen naam en in zyne plaats beloove. En hoe zouden wy aan uwe oprechtheid, aan uwe eerlykheid kunnen twyfelen, eerbiedenswaardigfte Mensenvriend en Beminde der Godheid ? Hoe gantsch anders zoudt gy niet gehandeld en geleerd, hoe gantsch anders u tegen vrienden en vyanden gedraagen hebben, zo ooit de minde valschheid, de minde eigenbaat, het minfte flinkfche oogmerk, uwe heilige, onfchuldige, grootmoedige ziel bezoedeld, zo ooit iets anders, dan de zuiverde liefdevoorde waarheid, de menfehen en God, toegang tot dezelve gevonden had! Gy zelf achtte de goederen, de voorrechten, de wellustigheden der menfehen van deeze waereld niet, en waarfchouwde ook uwe leerlingen tegen eene te derke verkleefdheid daaraan. Gy zelf verlangde en verwachtte hier geene belooning voor de hulp, die gy uwen broederen beweest; waart zelfs jegens de onerkentlykden weldaadig, en de ondankbaarheid zelve kon u niet moede maaken van wel te doen: en zo moeten insgelyks uwe navolgers hetloon hunner  VAN HET TOEKOMEND E**L EVEN. §3 ner braafheid en getrouwheid niet van de menfehen, hunne broederen, verwachten, maar van God, hunnen algemeenen Schepper en Vader. Aan den wil van uwen hemelfchen Vader, aan het heil uwer broederen op aarde, offerdet gy mee vreugde alles op: en dit ook behooren de zodanigen te doen, die zich uwe leerlingen noemen. Dus was uw hart en uw oog altyd naar het toekomende, naar het verhevener, betere leven, dat gy tegemoet gingt, gericht: en daar op behooren ook uwe aanhangers te zien, en daar op voornaamelyk hunne gedachten en begeerten te richten. Dus predikte alles, wat gy deedt en leerde, en anderen geboodt te doen, de zekerheid van een toekomend beter leven, en dus kon men op uwe verzekering daarvan met vertrouwen ftaat maaken. Nooit zoudt gy uwen vrienden met die hoop geftreeld hebben, zo dezelve niet vast gegrond ware. Nooit zoudt gy zulke opofferingen van hun geëischt, nooit hen als uwe afgezanten en plaatsbekleeders, aan zo veele moeilykheden en gevaaren en vervolgingen hebben blootgefteld, zo gy 'er hun niet met de volkomenfte zekerheid de overvloedigfte fchaavergoeding en belooningen voor had kunnen toezeggen. Neen, anders, indien het met de zaak zodanig niet gelegen ware geweest, zoudt gy het niet gezegd hebben. Welk eene kracht, myne F 2 aan  84 JESUS VERZEKERINGEN aandachtige Toehoorers! ligt 'er niet in deeze woorden, uitgefprooken door den mond der onfchuld en braafheid, der liefde zelve, die zich geheel voor anderen opofferde, en zich voor hun aan den verfchriklykften dood onderwierp ? Ja, op hem kunnen wy ons gerustlykverlaaten, geen vriend heeft het ooit oprechter met zynen vriend, geen broeder het getrouwer met zynen broeder gemeend, dan hy het met ons meende. Ja, wy hebben na dit leven zo zeker een ander beter leven te wachten, zo zeker als Jefus ons zulks gezegd heeft. In het huis myns Vaders zyn veele wooningen , dat betekent, in de tweede plaats, in de toekomende waereld, in het verhevener leven zyn cntelbaare wyzen en trappen van volmaaktheid, van werkzaamheid, van zaligheid. Daar is en wordt en heeft en doet en geniet elk rechtfchaapen dienaar van God en Jefus Christus alles, wat hy flechts kan zynen worden en hebben endoen en genieten. Daar vindt men genoegens voor ieder, bezigheden voor ieder, plaatfen voor ieder. Daar doen zich de fchoonfte vooruitzigten op voor allen. Daar blyft geen bekwaamheid onontwikkeld, geen kracht onaangewend, geen edele neiging onbevredigd, geen goede daad onbeloond. Wie hier met het weinige, dat hy had, getrouwlyk gehandeld heeft, zal daar over veel ge*  VAN HET TOEKOMENDE LEVEN. % gezet, wie hier het talent, dat hem toevertrouwd wierd, ten beste van zyne broederen op woeker gefield heeft, dien zal daar des te meerder toevertrouwd worden. Wie hier in zynen kleinen, bepaalden kring van werking zo veel goeds en nuttigs verrichtte en bevorderde, als flechts in zyn vermogen was, zal daar des te verder en onbelemmerder om zich henen werken, zo veel te meer invloed op anderen hebben, zo veel te meer goeds kunnen doen. Wie hier elke weldaad van zynen Vader, die in de hemelen is, dankbaarlyk en blymoedig genoten, elke plieht uit gehoorzaamheid en liefde tot hem gaarne volbragt, elk lyden, als eene befchikking van hem, met gelaarenheid en ftandvastigheid vsrdraagen heeft, zal daar des te bekwaamer en gefchikter zyn, om de uitmuntendfte bewyzen zyner gunste te genieten, alle zyne bevelen ten uitvoer te brengen, geheel en al in zynen wil te berusten t en door elke nieuwe, verhevener deugdsbetrachting nog wyzer en beter te worden. Ja, hy, myn Schepper, myn Vader, dit is de troost van eiken rechtgeaarten Christen, hy, die tot in myn binnenfte ziet, die alle myne vatbaarheden, alle myne vermogens, alle myne wenfchen en poogingen kent, hy, die my reeds hier leidt en beftuurt, reeds hier alles met betrekking tot het toekomende regelt en verbindt, F 3 en  86 JESUS VERZEKERINGEN en my daar door voor myne verhevener verordening voorbereidt; hy zal mydaar eene plaats aanwyzen, bezigheden opdraagen, oefeningen voorfchryven, my in betrekkingen en omftandigheden plaatfen, die voor my, voor myne bekwaamheden en gaaven, voor myne behoeften, voor myn charakter, voor myn voorgaand gedrag, voor mynen fmaak, voor myne oefeningen en heblykheden best gefchikt zyn, die met deeze allen naauwkeurigst overeenkomen, en myne opklimming tot grootere volmaaktheid en zaligheid best bevorderen kunnen; want hy weet met onbedrieglyke zekerheid, waartoe hy my in elken toeiïand, aan elke plaats, in elk gewest van zyn onmeetlyk Ryk, by elk nieuw bedryf, by eiken nieuwen ommekeer aller waerelden en tyden best gebruiken kan, en hy, de Alwyze, de Algoede, doet ongetwyfeld elk fchepfel, elk vermogen , elk redelyk wezen werken en worden, 't geen zy, in hun verband met het geheel, kunnen werken en worden. En welke vooruitzigten, Christenen! welke vooruitzigten levert dat ons niet op ! Hoe groot is niet het huis van onzen Vader! Hoe onbegrensd de fchouwplaats zyner heerlykheid! Hoe weinig kennen wy daar nog van! Welk eenen onophoudelyken voortgang in kennis, in wetkzaamheid, in zaligheid zien wy niet vooiuit! En welke eeuwigheid is lang  VAN HET TOEKOMENDE LEVEN. 87 Jang genoeg, om alles te zien, alles te genieten, alles te doen, wat de onuitputbaare Goedheid van onzen hemelfchen Vader door Jefus Christus, zynen Zoon, onzen Voorganger en Leidsman voor ons bereid heeft? In het huis myns Vaders zyn veele wooningen, zegt Jefus. Ter plaatfe, daar zyn Zoon, zyn eerstgeboome, is en leeft enheerscht, daar komen alle zyne hinders by een, daar leeven en heerfchen niet hem alle zyne getrouwe dienaars en navolgers. Deeze, myne aandachtige Toehoorers! is eene derde, niet minder verhevene dan troostryke leering, die ons de tekst verkondigt. Het toekomende leven brengt ons tot Jefus. Hy is henen gegaan om ons aldaar eene plaats te bereiden. Hy zal ten eenigen tyde wederkomen, en ons tot zich neemen, dat wy in eeuwigheid zyn zullen, daarhy is. Wy zullen van zyne zigtbaare tegenwoordigheid, van zynen onmiddelyken omgang niet altoos verdoken zyn, wy zullen eenmaal tot hem komen, en op de innerlykfte wyze met hem vereenigd worden. Welk eene hoop, welk een vooruitzigt voor menfehen, die gevoel van het fchoone en goede hebben, wier hart voor de liefde en vrienifchap open ftaat; voor menfehen, die Jefus Christus als hunnen Verlosfer, als hunnen grootften Weldoener, als hunnen tederhartigften Vriend kennen en be • Y 4 min-  VAN HET TOEKOMENDE LEVEN. 01 weder verkrygen. Kunt gy hier in de kennis der waarheid, of in de beoefening der deugd niet zulke groote vorderingen maaken, als gy wel zoudt wenfchen; ontmoet gy hier in beide opzigten zo veele hinderpaalen, die gy niet overftygen, zo veele zwaarigheden, die gy niet overwinnen kunt; kunt gy hier flechts weinig goeds doen en werken; daar zullen die hinderpaalen en zwaarigheden wegvallen, of uwe krachten tot het overftygen en overwinnen van dezelve toeneemen, uw gezigt en uw werkkreits zal uitgebreid worden, het willen en het doen zullen beter met malkanderen overeenftemmen, en niets zal u weerhouden in uw ftreevcn naar eene fteeds tocneemende volmaaktheid. Heeft hier het gezellige leven zyne menigvuldige gebreken en bezwaaren: daar, in de wooningen der volmaakt gerechtvaardigden, zult gy deszelfs aangenaamheden en genoegens des te zuivereren volkomener genieten. Verliest gy hier de vrienden, de lievelingen van uw hart; gy zult ze daar, indien zy tevens vrienden van God en der deugd waren, wedervinden, enu voor eeuwig met hun verbinden. In hethuisvan onzen Vader zyn veele wooningen. Daar komen alle wyze en goede menfehen by een. Daar bereidt iedereen het doel zyner wenfchen, de belooning zyner getrouwheid, de Vergelding zyner deugd, deruimfte fchaavergoe- ding  92 JESUS VERZEKERINGEN ding voor alle onheilen en verliezen. Welk een troost; myne waarde Vrienden! Welk een aan< fpooring tot volharding, tot ftandvastigheid in voorfpoed en in tegenfpoed, in leven en in dood! ö Laaten wy dit heerelyke, troostryke woord van onzen Heer; „ in het huis myns Vaders „ zyn veele wooningen, ik gaa henen, ora „ u plaats te bereiden," laaten wy dit nooit vergeeten, het zelve diep in onze harten drukken en 'er wysheid en zaligheid uit fcheppen! Ja, laaten wy ons verblyden, dat wy ten eenigen tyde in het huis van onzen hemelfchen Vader , dat wy by Jefus Christus, onzen eerstgeborenen broeder, komen, dat wy by hem zyn, zyne heerlykheid zien, en deel aan zyne heerlykheid verwerven zullen, ó Welk eene geheel andere gedaante geeft dit vooruitzigt den dood niet! Nu is hy niet eene uitdelging, niet eene verbanning uit het Ryk des levens en des lichts. Neen, hy is de overgang tot het betere leven, de weg naar het vaderland, eene nadering tot God, eene vereeniging met Jefus, eene gemeenfchap met verhevener wezens, eene uitbreiding van den kring onzer kennis en werking, de eerfte ftap van eene eeuwige opklimming tot grooter volmaaktheid en gelukzaligheid, ó Hoe gelukkig zyn wy, myne geliefde vrienden! dat wy Christenen zyn, dat wy als zodanigen onze ver*  VAN HET TOEKOMENDE LEVEN. OJj verordening kennen, en onder de aanvoering en het toezigt van Jefus Christus onze verordening zo. bly moedig en veilig te gemoet gaan kunnen, ö Laaten wy altoos op hem zien, altoos den weg bewandelen, langs welken hy ons is voorgegaan ; laaten wy recht Christelyk denken en leeven, en voornaamelyk de dingen zoeken, en ons voor de dingen gefchikt maaken, die boven zyn, daar Christus is; dus zullen wy het eind van ons aardsch aanweezen zonder vrees te gemoet zien, en van de heerlyke vooruitzigten, die Jefus voor ons ontfloten heeft, opgewekt en verfrerkr, dit leven vol hoop en vertrouwen verwisfelen met het beter, zaliger leven, 't welk hy ons toegezegd en bereid heeft. Maar laaten wy ook, van edele eerzucht ontvlamd, onzen yver in het goede verdubbelen, en nooit verdrietig, en moede worden in het doen van 't geen billyk en goed is, opdat wy ons in het huis van onzen hemelfchen Vader, waarin zo veel wooningen zyn, voor eene des te uitmuntender plaats waardig maaken. Ja, myne Geliefden! al het goede, dat wy hier denken, fpreeken, doen; al de offers, die wy hier Gode en der deugd toebrengen; al de zorgvuldigheid en mceite, die wy tot onze verbetering aanwenden; al de getrouwheid, die wy nu onzen Handen en beroepen betoonen; al de bly- ken  t \ '94 JESUS VERZEKERINGEN ENZ. ken van gehoorzaamheid, van braafheid, van geduld, van ftandvastigheid, die wy hier afleggen: alles is een voorbereiding tor dien verhevener ftaat, alles heeft invloed op ons volgend lot, alles bepaalt de wooning, de plaats, die wy eenmaal in het huis van onzen hemelfchen Vader inneemen, de bezigheden, die wy daar verrichten, en de zaligheden, die wy daar genieten zullen. Reeds nu kunnen wy ons deeze heerlyke wooning ruimer en fchooner maaken, deeze bezigheden vermenigvuldigen en veredelen, deeze zaligheden vergrooten. Het tegen'Woordige is onfcheidbaar met het toekomende, de zaaityd met den oogst, de voorbereiding met het genot verbonden, ó Laaten wy dan goed doen en in het goeddoen niet vertraagen, want ten zynen tyde zullen wy inzamelen zonder ophouden. Laaten wy ftandvastig zyn; dat niets ons den moed beneeme, en wy het werk van God op aarde fteeds met meer yver waarncemen, dewyl wy weeten, dat onze arbeid niet vruchteloos zyn, niet onvergolden zal blyven. Amen.  FT E D E LEERREDE. DE HEMELVAART VAN JESUS CHRISTUS EEN STOF TOT VERHEUGING. Tekst: EuANG. VAN LUKAS. Hoofdft. XXIV. VS. 50-53. En hy leidde ben buiten tot aan Betbanie, eu, zyne banden opheffende, zegende by ben. En het gefchieddo ah hy hen zegende, dat hy van hun febeidde, en wierd opgenomen in den hemel. En zy aanbaden hem, en keerden weder naar Jerufalem met groote blydfchap. Er. zy waren alle tyd in den tempel, hovende en dankende God.   STOF TOT VERHEUGING. 99 ■ren beurteling in hunne beklemde, diep gewonde harten. Geheel anders moest zyne tweede fcheiding van hun, zyne Hemelvaart, op hen werken. Nu konden zy niet twyfelen aan de waarheid van zyn vernieuwd leven, aan het welbehaagen van God, zynen Vader, in zyn werk op aarde, aan de zekerheid der beloften, die hy hun gedaan had. Nu konden zy op zyne befcherming en op zynen byftand gerustlyk ftaat maaken, konden het werk, dat hy hun te doen bevolen had, blymoedig op zich neemen, fhndvastig voortzetten en uitvoeren, en behoefden niet te twyfelen, dat zy hetzelve onder het opzigt van hem en zynen hemelfchen Vader tot een gewenscht einde zouden brengen. Nu leerden zy juister over den aart van Jefus Koningryk oordeelen 't welk zy onder de menfehen vestigen en uitbreiden zouden, leerden het als een Koningryk van waarheid en deugd, als eene Goddelyke inftelling ter bevordering der menfchelyke gelukzaligheid kennen, en wierden van eenen nieuwen geest, van edeler gevoelens, van neigingen en vermogens bezield, die ten algemeene nutte werkten. Hunne bekrompene, Joodfche, aardfche wys van denken werd uitgebreid , gezuiverd, en maakte in't eind plaats vooreenen G 2 ge-  lOO JESUS HEMELVAART geheel deugdzaamen en hemelfchen denktrant^ die alle menfehen, alle volken, als broeders befchouwde. Nu konden zy gerustlyk in de voecftappen van hunnen Heer en Meester treeden; zagen het heerlyke doel, werwaards de weg, die hy hun afgetekend had, hen zou brengen ; zagen, dat het zelve waardig was om 'er zelfs langs den ruirnften, moeilykften weg naar teftreeven; en wisten, dat zy, indien zy aan hunnen pligt bleeven beantwoorden, hetzelve even weinig misfen zouden, ajs hun Aanvoerer en Voorganger, Jefus Christus, hetzelve gemist had. Dit alles moest noodzaakelyk hunne droefheid in blydfchap, hunne vreesachtigheid in vertrouwen veranderen. En deeze verandering bragt de Hemelvaart van Christus, gelyk onze tekst ons leert, inderdaad in hun te weeg. Hy leidde hen buiten, leezen wy, tot aan Bethanië, en, zyne handen ophef en de, zegende hy hen. My nam plegtig atfcheid van hun, verzekerde hun van zyne liefde en van zyne befcherming, bad voor hun tot God, als zynen Vader en hunnen Vader, en het gefchiedde, als hy hen zegende, dat hy van hun fcheidde, en wierd opgenomen in den hemel. Hy wierd, gelyk de EuangelUt het elders uitdrukt, opgenomen daar zy het zagen, en  STOF TOT VERHEUGING. lol' en een wolk nam hem weg uit hunne oogen. En zy aanbaden hem, wierpen zich op hun aangezigt, eerden hem als den Zoon en Afgezant van God, als den Heer en Koning van hun en alle menfehen, en keerdenr weder naar Jerufalem met groote blydfchap, en waren alle tyd in den tempel, hovende en dankende God. En zouden wy, myne geliefde Medechristenen! minder ftof hebben, om ons over de gebeurdtenis te verheugen, wier gedachtenis wy heden vieren'? Was zy voor de eerfte leerlingen en belyderen van Jefus Christus een grondflag van het geloof, een fteunfel der hoop, een troost in 't lyden, een onderpand en bevestiging der zaligfte verwachtingen, zo is zy zulks ook gewislyk voor ons! Welaan dan, myne Broeders! Wy willen malkanderen tot blydfchap over deeze verhooging en verheerlyking van onzen Heer opwekken. Deeze is de dank, dien hy van ons, zyne verlosten, vordert, en vroome blydfchap is het beste middel zo wel ter beyordering van onze deugd, als van ons geluk. Verblydt u dan, Christenen! Verblydt u over de Hemelvaart van Jefus Christus, want daardoor is zyne onfchuld op eene luisterryke wyze in V G 3 licks  102: JESUS HEMELVAART licht gefield, de Goddelykheid zyner leere en zen*, ding beweezen, zyne eerlyhheid boven alle vermoeden verheven, en zyne verdienfïen jegens d& menfehen op de waardigfie wyze beloond. En welk harr, dac onfchuld, waarheid en deugd bemint, zou niet het innerlykde deel neemen aan het lot van den Onfehuldigden, den Heiligden en Rechtvaardigden, den grootden Bevorderaar van waarheid en deugd, die ooit op aarde leefde? Neen, beroemt u niet, dat gy Christenen zyt, beroemt u niet, dat gy menfehen zyt, indien het u onverfchillig is, of de onfchuld lydt of zegeviert, of de verdienden van den menfchenvriend miskend of belGond, of de waarheid en deugd, in den perfoon van haaren leeraar en bevorderaar, verworpen en vervolgd, of geëerd en verhcerlykt worden! En indien gy dit onderfcheid gevoelt, indien gy het eene niet zonder traanen van weemoedigheid en aandoening, het andere niet zonder traanen van blydfchap zien en bemerken kunt, welke vrolyke aandoedingen moeten dan niet uwe harten doordroomen, wanneer gy Jefus boven alles verhoogd, wanneer gy hem in den hemel aan 's Vaders rechte hand ziet, hem, die het onfchuldigfte, heiligde, nnttigfie, weldaadigfle leven gekid, hen}  STOF TOT VERHEUGING. !©§ hem, die voor zyne broederen zo veel gedaan, geleeden, opgeofferd, hem, die eeniglyk en geheel en al ter bevordering der waarheid, der deugd, der menfchelyke gelukzaligheid geleefd heeft en aan het Kruis geftorven is! Ja, verheugt u, dat hy over alle list en magt en boosheid zyner vyanden gezegevierd, en, niet tegenftaande allen tegenfland, zyn grootmoedig werk volbragt heeft; dat zyne onfchuld op zo hecrlyk eene wyze geopenbaard; dat zyn fmaad in eer, zyn lyden in vreugde, zyne geringheid in hoogheid veranderd is geworden; dat hy nu de vruchten zyner overwinning, de belooning zyner getrouw, heid geniet! Verheugt 'er u des te hartelyker over, hoe veel naauwer de betrekkingen zyn, waarin gy u jegens hem bevindt, hoe veel meer uw eigen lot van het zyne afhangt. — Christenen! is niet zyne zege uwe zege ? Is niet zyne ver hooging uwe verhooging? Is hy niet uw Leeraar, uwVerlosfer, uw Aanvoerer, uw Opperhoofd, uw Heer en Koning? Rust niet op den gelukkigen uitflag van zyn werk op aarde, op die plegtige verklaaring zyner onfchuld en braafheid, op dat volmaaktfte blyk van goedkeuring * hem door den Vader gegeeven, rust niet daarop de zekerheid van uw geloof, de vastheid G 4 uwer  104 JESUSHEMELVAART uwer vertroosting en hoop in leven en in dood? Zyt gy niet, om zo te fpreeken, reeds als met hem opgewekt, reeds in hethemelryk verplaatst? Verzekert zyne verhooging u niet met zo veel verzekerdheid van deeze zaligheden, als of gy dezelve alreeds deelachtig geworden waarc? En welke magt, welke eer, welke voorrechten heeft deeze edelmoedige Vriend en Befchermer der zynen, door zyne hemelvaart verkreegen, die hy nie.t genegen zou zyn om tot uw heil aan te wenden, en ten eenigen tyde met u te deelen? Zou hy niet volkomen kunnen zalig maaken allen, die door hem tot God komen, nu, hem alles onderworpen, nu by tot hoofd der gemeente aangefteld is, door 't welk de Vader alle dingen regeert; nu hy heerfchen moet, tot dat hyalle zyne vyanden, alle vyanden der menfchelyke gelukzaligheid, onder zyne voeten gebragt heeft? Zouden zyne woorden geene Goddelyke waarheid, zyne toezeggingen niet onbedrieglyk zyn, nu God hem zo plegtig voor zynen Zoon en Afgezant verklaard, nu God op alles, wat hy in zynen naam leerde en beloofde, door zyne verhooging het zegel der onfeilbaarheid gedrukt heeft? En zcudt gy u daaroveE niet verbJyden? U niet verblyden, dat gy iq Je-  ST0F TOT VERHEUGING. Jefus den volkomenfren Zaligmaaker, denveiligften Leidsman ter gelukzaligheid, den vermogendften en liefderykften Befchermer en Vriend hebt? ö Hoe onverfchillig zouden wy niet omr trent onze gewigcigfte belangen, hoe onverfchilr lig omtrent de vertroosting en gerustftelling van ons zeiven in deeze, en omtrent ons lot in de toekomende waereld moeten zyn, indien ons teene gebeurdtenis geene blydfchap verwekte, die zulke vooruitzigten voor ons ontfluit, ons zulke verwachtingen verfchaft, en zo vast en onbeweeglyk een fteunfel van ons geloof en onze vertroosting uitmaakt! Ja, verblydt u, ó gy allen, die vrienden der onfchuld, der miskende, vervolgde, onderdrukte onfchuld zyt; verblydt u, dat Jefus, wiens ziel zo zuiver, wiens leven zo heilig, wiens lot op aarde zo droevig was, dat Jefus over de boosheid gezegepraald, de heerlykfte getuigenis van onfchuld van den Rechter der waereld gekreegen, en nu den hemel, de woonplaats der vlekkeloosfte onnozelheid en heiligheid weder betrokken heeft. Verblydt u, ó gy allen, die waarheid en deugd eerbied enljefde toedraagt, en derzelver uitbreiding en bevordering onder de menfehen wenscht, yerblydf u, dat Jefus, die zo veel, die alles  STOF TOT VERHEUGING. I07 veel minder verfchrikkelyke gedaante. Nu behoeft gy de rampen, die God over u toelaat, niet als merktekens van zyn mishaagen of van zyn ongenoegen over uwe gemoedsgefteldheid en uw gedrag aan te zien, niet als ftraffm te befchouwen, dia hy u toezendt. Wie leed meer dan Jefus? Wie uit het gros der Jooden meende niet, dat hy van God verhaten ware, dat de Rechter der waereld zich tegen hem verklaarde, datmy den welverdienden dood eens booswichts onderging? En wie bleef met dat alles Gode en zynen pligt getrouwer dan Jefus ? In wien had God ten zelfden tyde, dat hy zyn aangezigt Voor hem verborgen fcheen te hebben, een grooter welbehaagen, dan in Jefus? En hoe heerlyk openbaarde hy niet zyn hoogst genoegen jegens hem, toen hy hem van de dooden opwekte, en aan zyne rechte hand in den hemel boven alles verhief. Neen, Christenen, geen onheil is in en op zichzelve befchouwd, een merkteken of bewys van Goddelyk ongenoegen tegen ons. Zulks roepen ons de lotgevallen van onzen verheerlykten Heiland met luide ftemme toe. Maar bewyzen van Gods vaderlyke geneegenheid en liefde jegens ons, zulks zyn in tegendeel dikwyls de rampen, die hy ons toezendt.  ïo8 JESUS HEMELVAART zendt. Even gelyk hy zynen Zoon Jefus Christus, door lyden volmaakte en tot de heerlykheid inleidde, zo zal hy ook ons zyne kinders doop lyden zynen Zoon, onzen eerstgeborenen Broeder, gelyk, en daardoor voor zyne heerlykheid gefchikt maaken. Schaamt u derhalven niet over tegenfpoeden, die geen gevolgen van uw dwaas of zondig gedrag zyn. Twyfelt deswegen nimmer aan de liefde en het welbehaagen van uwen hemelfchen Vader. Maakt u dezelve niet zwaarder, of wel ondraaglyk, door ze als ftrafTen van eenen vertoornden God te befchouwen. Merkt ze aan als middelen, waardoor God u tot eene zuiverer deugdsbetrachting, tot eene hoogere volmaaktheid wil opleiden. Ziet op Jefus, aan wien ten tyde zyner diepfte vernedering door eene ftem uit den hemel deeze getuigenis wierd gegeeven: Deeze is myn geliefde Zoon, myn Lieveling, in welken ik een welbehaagen heb\ op Jefus, die zelfs in de akeligfte ftonde, toen hy een fpot der menfehen, en eene verfmaading des , volks, toen hy van alle de verfchriklykheden des doods omringd was, God als zynen Vader I eerde, en het kinderlykfte vertrouwen op hem ftelde, en wiens vertrouwen niet tot fchande geworden is. Dïaagt uwe rampen, gelyk hy de zy-  stof tot verheuiging. 100 «yne gedraagen heeft; verduurt, gelyk hy, dezelve met ftandvastigheid; maakt'er, gelyk hy, dit gebruik van, dat gy gehoorzaamheid leert, uwen wil geheel en al aan den wil van God op» offert, volkomenlyk in zyn welbehaagen berust, en fteeds naar grootere volmaaktheid ftreeft: zo zal uw lyden zo zeker in zaligheid, in eene uitmuntende zaligheid eindigen, zo zeker als Tefus ten hemel opgevaaren, en ter heerlykheid is ingegaan. Hy heeft het lyden zyner navolgeren geheiligd, heeft het eerwaardig gemaakte, en kan en zal 'er hen eenmaal meer dan fchadeloos voor ftellen. Verblydt u, eindelyk, over de Hemelvaart van Christus en over zyne verhooging aan de rechte hand des Vaders, ö gy allen, die den weg van Christelyke deugd en Godzaligheid bewandelt; want nu kunt gy aan de gewenschte uitkomst van deezen weg niet twyfelen; niet twyfelen, dat dezelve de rechte, veilige weg tot de hoogde menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid is. In |efus Christus hebt gy eenen Aanvoerer en Voorganger op deezen weg, op wien gy u veiliglyk verlaaten, onder wiens geleide gy niet dwaalen, het oogmerk van uwen reiscogt niet raisfen kunt; en zyne verhooging ver-  .IIO JESUS HEMELVAART verfirekt u tot een onbedrieglyk onderpand van uwe toekomende verhooging. Zou God u wel duidelyker en krachtiger hebben kunnen overtuigen , welk eene waarde braafheid en deugd in zyne oogen hebben, hoe zeer hem een vroome wandel, die het algemeene nut bedoelt, behaagt, welke ryke vergeldingen zyne gehoorzaame, getrouwe dienaars van hem te verwachten hebben, welke zaligheden en voorrechten hy in de toekomende waereld bereidt voor allen, die zich hier door het navolgen van zynen Zoon, Jefus Christus, voor dezelve gefchikt maaken? Neen, zo zeker als hy, ons Hoofd en Heer, ten hemel is ingegaan, en daar de vruchten van het edelmoedig werk geniet, 't welk hy op aarde volbragt heeft; zo zeker zullen wy eens tot hem komen, en eeuwig by hem zyn, indien wy, gelyk hy, den wil van onzen hcmelfchen Vader getrouwlyk volbrengen. Neen, 't is niet te vergeefs, dat men God dient en lief heeften hem gehoorzaamt; niet te vergeefs, dat men de menfehen lief heeft en hun goede dienften bewyst, dat men aan het welzyn zyner broederen menigerhande, dikwyls kosibaare offers brengt; niet te vergeefs, dat men aan de waarheid, de deugd, de volmaaktheid van den geest, by uit- nee-  STOF TOT VERHEUGING. III neemendheid de voorkeus geeft boven alle enkel zinnelyke, aardfche dingen, en meer op hec onzienelyke ziet, dan op het zienelyke! Neen, op den ftryd volgt de zege, op den ftaat van oefening en van voorbereiding de ftaat der vergelding en der genieting, op de zaaijing de rykfte, heerlykfte oogst! ö Verblydt u daarover, gy allen, die Jefus navolgt, die hem bier in braafheid en hiernamaals in heerlykheid gelyk wertscht te worden. Wandelt blymoedig, wandelt ftandvastig op den weg, langs welken hy u voorgegaan is. Dat geene verhinderingen, geene zwaarigheden u daarvan affchrikken, of u den lust en moed beneemen. Christus heeft ze allen overwonnen , en gy zult ze insgelyks alle door hem overwinnen, indien gy altoos op hem ziet en u geheelyk naar zyn voorbeeld fchikt. Blyft flechts Gode en uwen pligt getrouw, verliest flechts het wit, waarnaar gy ftreeft, nooit uit het oog, verbindt flechts het toekomende altoos met het tegenwoordige, en 't zy dan uwe loopbaan kort of lang, de weg, die vooruit is, nog zo duister en moeilyk zy, hy brengt u gewislyk tot het doel, brengt u gewislyk daar, waar Jefus, uw Leidsman en Voorganger, is, daar, waar alle braave dienaars van God, alle vrienden envoor- ftan-  t\Z JESUS HEMELVAART ENZ. ltanders der waarheid, der deugd en der menfchelyke gelukzaligheid by een vergaderen, en iedereen honderdvoudig het goede inoogst, 'e welk hy hier gezaaid heeft? y Mogten wy allen, die hier tegenwoordig zyn, malkanderen daa? weder ontmoeten! Amen. ZES-  ZESDE LEERREDE, DE GEEST VAN HET CHRISTENDOM. Tekst: SRIEF AAN Dt GALAT. HooFdft. V. VS. E GEEST VAN ten gelooft in God en gelooft in Jefus Christus. Van zyne eigene onweetendheid en zwakheid overtuigd, en met de maate van licht en kennis te vreden, die God hem in zynen tegenwoordigen toeftand behaagt mede te deelen, bepaalt hy zich by de onderrechtingen, die God hem door het Euangelie fchenkt, onderwerpt zich aan alleuffpraaken'zyner openbaaring, ondcrfchryfc alle zyne eischen en bevelen, verlaat zich op alle zyne toezeggingen, (telt zyn gantsch lot in Gods handen, hoopten verwacht van hem de vervulling van alle zyne behoeften, het genot van al de zaligheid, waarvoor hy vatbaar is, en ftelt op hem meer, oneindig meer vertrouwen, dan een kind op den wysten, besten, vermogendften Vader kan ftellen. Nimmer zal hy de wysheid van Gods inftellingen en befchikkingen, nimmer de billykheid zyner bevelen, nimmer de rechtvaardigheid zyner beftuuring, nimmer de zekere vervulling zyner toezeggingen, nimmer het goedt , zalige einde zyner voorzienigheid in twyfel trekken; en zo ooit twyfelingen van dien aart zyne ziel beftormen, zal het kinderlyke, vertrou vende geloof, waarmede hy God eerbiedigt, dezelve welhaast haarekrachtbcneemen.— Even zo (terkfteunt de Christen op Jefus. Hem eert hy als eenen onfeilbaaren Leeraar der waarheid,  HET CHRISTENDOM. 1£5 heid, als den zekerden Verklaarder van den Goddelyken wil, als den veiligden, getrouwden Leidsman tot de volmaaktheid. Hem fchryft hy de grootde bereidvaardigheid en de grootde magt toe, om zondige menfehen te verlosfen en zalig te maaken. Zyne aanwyzingter deugd en gelukzaligheid volgt hy onbefchroomd en onbepaald ; aan zyn geleide geeft hy zich met vertrouwen en geheelyk over, zyn voorbeeld volgt hy in alle deelen blymoedig na, zyne voetftappen drukt hy altoos met blydfchap, voor zyne gemoeds- en geestgedeldheid ontduit hy zyn geheel hart, uit zyne handen en door zyne bemiddeling verwacht hy den zegen en het leven in deeze en in de toekomende waereld. 't Geen Jefus hem als waarheid openbaart, neemt hy als zekere, onbedrieglyke waarheid aan: 't geen Jefus hem beveelt te doen, doet hy zonder verwyl, erkent hy voor zynen duuren pligt, is in zyne oogen een middel en de weg tot zaligheid: 't geen Jefus hem uit naam van God toezegt, aan deszelfs vervulling tvvyfelt hy geen oogenblik , daarmede vertroost en daarover verblydt hy zich derwyze, als of hy 'er reeds van in het bezit gedeld ware. Dus gelooft de Christen in God en in Jefus Christus; en hoe vaster, hoe werkzaamer dit £eloof in hem is, des te meer zal  12.6 DE GEEST VAN zal hy ook in de waardigheid der menfchelyke natuur gelooven; des te meerder goeds zal hy zynen broederen toefchryven, des te meer het beeld en den geest van Godin hun eerbiedigen, des te meerder braafheid en deugd, waarheid en getrouwheid zal hy van hun verwachten, des te minder zal hy twyfelen, dat de menfehen bekwaam zyn tot edele neigingen, tot onbaatzuchtige daaden, tot grootmoedige opofferingen , tot eenen hoogen trap van wysheid en heiligheid. De geest des Christendoms is, ten tweeden, een geest der vroomheid. Om ons alle angstvallige, flaaffche vrees voor God te beneemen, om ons kinderlyke geneigdheden jegens hem in te boezemen, om ons nader tot hem te brengen, om ons te leeren in zyne tegenwoordigheid en voor zyne oogen wandelen, om ons voor zyne gemeenfchap meer gefchikt, en in het genot daarvan zaliger te maaken; daartoe is het Christendom ingericht, dat is het doelwit van alle zyne leeringen en voorfchriften. En dit is vroomheid, vroomheid des harten, eene kinderlyke vroomheid jegens God. Eene vroomheid wyd verheven boven dat, 't welk de Jood en de Heiden vroomheid noemde, en 't welk nog heden ten dage door den Schynchristen met dien naam be-  HET CHRISTENDOM. 12? belïempeld wordt. Terwyl de Israëliet de wooning van zynen God en Koning alleen op zekeren afftand, alleen door den dienst van den Priester durfde naderen, terwyl hy dezelve niet zonder vrees en bee ven naderen kon, en zyne vroomheid zeer dikwyis enkel in kostbaare offers en plegtige gebruiken beftond; tervvyl de Heiden naauwelyks wist, tot wien van zyne Goden hy zich wenden, 'wat hy van hun hoopen of vreezen moest•■; terwyl deeze en,die'het Opperfte Wezen toorn, en 'y ver, en partydigheid, menfehejyke zwakheden en driften toefchreeven; en terwyl de Schynchristen dit Wezen heden nog door enkel uiterlyke eerbewyzingen en Godsdienftige verrichtingen waant te voldoen, of door; eene blinde toeftemming van onverftaanbaare Jeerftellingen, door eene geftrenge onthouding van onverfchillige dingen te paaien en op zyne zyde te krygen: is de Christen, van den egten geest des Euangelie bezield, vry van alle deeze doolingen. Zyn vroomheid is niet minder redelykdan vuurig, niet minder vrymoedig dan eerbiedig. De gedachte aan God is hem niet vreemd, niet lastig; hy behoeft dezelve niet van zich te verwyderen, om gerust te blyven: zy is hem ten allen tyde, in elke plaats, in elke omflandigheid, onder allen arbeid en ver-  Iü8 DE GEEST VAM vermaak, in elk gezelfchap welkom, nimmer eene oorzaak van fchrik en flaaffche vrees,' maar fteeds een grondflag en eene bron van genoegen en vast vertrouwen, 't Is zyn wellust en zyne zaligheid, zich naauw aan God, zynen Schepper en Vader, te houden, in alles op hem en zynen wil zyne oogen te vestigen, alles in deszelfs afhangklykheid van hem te befchouwen, te beoordeelen, te doen, te verdraagen, te genieten. Dit, myne geliefde Vrienden! is een onderfcheidend kenmerk der Christelyke vroomheid. De Christen doet alles met opzigt tot God, alles uit gehoorzaamheid aan God, alles met oogmerk om hem te behaagen, om hem nader te komen, om voor den invloed van zynen geest en zyne kracht meer gefchikt te worden. Niet, als of hy by alles, zelfs zyne geringde bedryven, zich dit oogmerk altoos duidelyk bewust ware; niet, als of hy geene andere ondergefchikte oogmerken voedde, of zogt te bereiken. Neen , het Christendom geeft hem de vryheid, het moedigt hem zelfs aan, om naar roem, naar eer, naar de onfterflykheid te ftreeven, om alles, wat loflyk en welluidend is, te bedenken, om zynen uiterlyken welftand te bevorderen, en elk onfchuldig, zinnelvk of geestelyk, vermaak te genieten. Maat het  HET CHRISTENDOM. I2p het denkbeeld van God, zynen Vader en Heer, is mee alle zyne overige denkbeelden, de overtuiging van Gods tegenwoordigheid en toezigt met alle zyne andere overtuigingen zo naauw, zo innerlyk verbonden, dat alles meerder of minder, middelyker of onmiddelyker, dit denkbeeld, deeze overtuiging in hem verwekt, bezielt, veredelt, alles hem tot God opleidt, hem aan God herinnert, hem met God en zynen wil bekender en gemeenzaamer maakt. De vroomheid van den Christen is derhalven niet enkel •tot zyne Morgen- en Avondgebeden, niet enkel tot de Zon- en Feestdagen, niet enkel tot het vieren van het Heilige Avondmaal of tot uiterlyke vertooningen van boetvaardigheid bepaald. Zy beftaat niet eeniglyk in 't geen men open-, baaren en huisfelyken Godsdienst noemt. Zy is de ziel van zyn gantsch leven,en maakt zyn gantsch levert tot eene altoosduurende verheerlyking van den Allerhoogften. Zy is niet alleen beilaanbaar met alle zyne oogmerken, onderneemingen, bezigheden, vermaaken, maar zy heeft op allen den menigvuldigflen, zaligden invloed > zy reinigt alle zyne oogmerken, heiiigt alle zyne onderneemingen, veredelt alle zyne bezigheden , verhoogt en verzoet alle zyne vermaaken. Haar geest, haar fmaak en haare kracht 111. Stuk. I ver-  $30 t>E GEEST VAT*: vertoonen zich in alles, wat hy denkt en' doec, en geeven aan alles, wat hy denkt en doet, meer waarheid, meer leven, meer waarde, meer vruchtbaarheid. Dus maakt het Christendom zyn echte belyders geheel vroom, door en door vroom; en deeze vroomheid is ten opzigt van den Christen juist dat, 't welk de geest is ten opzigt van het ligchaam. Even gelyk het ligchaam zonder geest dood is, zo ook houdt de Christen zonder vroomheid op een Christen te zyn. De geest van het Christendom is, ten derden, een geest der liefde. Het geloof, zegt onze tekst, door de liefde werkende, dat haare werkzaamheid door de liefde aan den dag legt, heeft in ■Christus Jefus alle kracht, daarop het komt onder het Euangelie voornaamelyk aan. En, in der daad, myne waarde Vrienden! wat predikt, wat openbaart, wat bewyst, wat beveelt, wat belooft het Christendom meer dan de liefde? Wat verheft het meer boven alle andere deugden en zaligheden, dan juist de liefde? Het einde des gebods, leest men, is liefde uit een rein hart, uit een goed gcweeten, en uit een ongeveinsd geloof: ce liefde is de vervulling der wet: de liefde is de band der volmaaktheid: geloof, hoop ett liefde blyven, wanneer alle andere uitmuntendheden verdwynen, maar ook onder alle deeze . ' bly-  IIET< CHRISTENDOM- 133 beftryding van het kwaade en ter volbrenging onzer pligten, die hetzelve ons verleend, over de verzekering van onze begenadiging en van de volkomene vergeeving onzer zonden, welke de Zoon des Allerhoogften ons van den hemel heefc medegebragt; Blydfchap over God, dat hy is, dat hy onze Vader en de Vader van allen is, ons allen genegenheid toedraagt, voor ons allen waakt en zorgt, en ons en alle zyne werken tot onze verordening en tot grootere volmaaktheid opleidt, dat hy Vader is, wanneer hy ons onderwyst, Vader, wanneer hy ons wetr ten voorfchryft, Vader, wanneer hy ons kastydt en oeffent, Vader wanneer hy vergeldt en beloont. Blydfchap over Jefus Christus, die onze Broeder, onze Leidsman, onze Voorganger, ons Opperhoofd geworden is, onze natuur aangenomen, ons meer dan zichzelven lief gehad heeft, en nog Hef heeft, die zo veel, zo onuitfprekelyk veel voor ons gedaan en geleeden, ons van zo veele drukkende onheilen bevryd en van zo veel zaligheden deelgenooten gemaakt heeft, en van wien wy nog zo veel hoopen en verwachten mogen. Blydfchap over de menfehen, onze broeders, die, gelyk wy, kinderen Gods, met ons tot de onfterflykheid verordend en geroepen, en tot zo groot eene voh «jaaktheid zyn bekwaam gemaakt; blydfehap I 4 over    INHOUD. grcote blydfchap. En zy ivaren alle tyd ilt den , tempel, hovende en dankende God. 95. ZESDE LEERREDE. PE GEEST VAN HET CHRISTENDOM. Brief aan d£ Galatin, Hoofdft. V. vs. 6. In Christus Jefus heeft noch befnydenis eenige kracht noch voorhuid: maar het geloof door de liefde werkende. . \ 113. ZEVENDE LEERREDE. BE KINDERLYKE GEZINDHEID VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. Brief aan de Romeinen, Hoofdft. VIII. vs. 15. Want gy hebt niet ontvangen den geest der dienstbaarheid wederom tot vrecze: maar gy hebt ontvangen den geest der aanneeming tot kinderen, door welken wy roepen: Abba, Vader. 143. AC T S T E LEERREDE. DE GEESTGESTELDHEID VAN JESUS CHRISTUS ALS HET KENMERK DER W AARECHRISTENEN BESCHOUWD. Brie? aan de Romeinen, floofdlt. VIII. vs. 9. Doch  INHOUD. •:Docb gy lieden zyt niet in den vleefcbe > maar in ■tien Geest, zo rnders de Geest Gods in u woont. Maar zo iemand den Geest van Christus niet beeft-, aie komt hem ni.t toe. , jji, ■NEGENDE LEERREDE. DE CHRISTELYKE VERDRAAGZAAMHEID. Brief aan de Epjezers, Hoofdft. IV. vs. 3. U benaarfligende te houden de eenigkeid des Geests door den b.md des vredes. . iog. TIENDE LEERREDE. EENIGE GRONDREGELS DER VERDRAAGZAAMHEID. Brief aan de Ephezers. Hoofdft. IV. vs. 2. Verdraagende malkanderen in liefde. 223. ELFDE LEERREDE. ONDERSOEK NAAR HET GEBRUIK VAR DE VOORDEELEN DER HERVORMING. Ol'EN.HAARING VAN JoANNES , Hoofdft. III. VS. II. Houdt dat gy hebt, op dat niemand uwe kroon neemt. U.EK-  4 Dl TRIOMF DES DOODS EN ven zulk eene vreugderyke dankbaarheid, als met diepgetroffene harten, erkennen en gevoelen ! Laat ons toch altoos by de zegepraal des doods op ons, en op alles, wat ons omringt, ook aan 'de zege van uwen Zoon op den dood indagtig zyn! Laat ons, met hem, onzen Heiland, laat ons, gelyk hy, met een onwankelbaar geloof aan uwe eeuwige liefde, met eene volkomene onderwerping aan uwen heiligen wil fterven, opdat wy ook met hem leeven, en, over dood en graf, onze opftanding en een beter eeuwigduurend leeven te gemoet zien mogen ! Maar laat ons bovenal ook, opdat wy met hem fterven kunnen, het voorbeeld des levens, 't welk gy ons in hem gegeevcn hebt, getrouwlyk navolgen, dagelyks fterker in het goede en vaardiger in dë deugd, dagelyks innerlyker van uwe liefde en goedheid doordrongen , laat dagelyks onze pooging, om hem gelyk te worden, krachtiger en yvcriger worden! Zegen tot dat einde de overdenkingen, tot welken ons heden het feest zyncr Opftanding atmleïding geeft. Mogten dezelve ons birnienfte met liefde voor hem, met dankbaarheid voor zyne weldaaden, doordringen, opdat zy vruchten des lévens en des eeuwigen levens draagen mogten. Wy bidden u hierom in zyncn naam, en 'toa-  DE TRIOMF DÈS LEVÉ NS. $ roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz» ^ Tn onzen tekst word den dood een prikkel, de helle, of het graf, eene overwinning toegefchreeven; beiden zyn beelden van dat geene, 't welk den dood en het graf vreesfelyk en ver* fchriklyk maakt, beiden drukken den fchynbaaren triomf van den dood en het graf uir. Maar de blyde juichende toon, waarmede de Christen ■ zegt: Dood, waar is uw prikkel? helle, waar is uwe overwinning^, geeft te kennen, dat die verfchrikkingen des doods en des grafs verdweenen zyn, dat hunne zegepraalverydeld is geworden. En zo is het inderdaad, mytte geliefde Broeders en Medechristenen*! Het leven heeft op den dood gezegevierd. De heerlykfte vooruitzigten op voortduuring, op onfterflykheid, op eene eeuwige gelukzaligheid hebben den duifteren nacht van het graf verlicht. Hieraan herinnert, hier van verzekert óns de tegenwoordige dag, die dag, op welken onze Heer als over winnaar uk het graf verrees, en hetzelve voor alle zyne dienaars, vooralle menfehen opende; ja, toen hy, het Hoofd der menfehen, de Vorst des levens, A 3 ia,  6 DE TRIOMF DES DOODS EN in 't graf lag, toen klonk de woeste zegekreet des doods en des grafs wyd en zyd over den geheelen, met Iyken en verrotting bedekten, aardbodem ; toen fcheenen alle wenfchen en verwachtingen der ftervelingen met hem begraaven te zyn. Maar toen onze overfte Leidsman en Voorganger de banden des doods losrukte en in een nieuw Godlyk leven verfcheen, toen werd die ysfelyke zegekreet verdoofd, toen triomfeerde het leven op den dood, toen fteegen uit den mond des ftervelings, die zyne onfterflykheid befefte, lofzangen ten Hemel, ö Myne Broeders! laaten wy aan zyne zo welgegronde vreugde deel neemen , en in zynen lofzang met vertrouwen inftemmen! Laaten wy met blyde harten met de gezanten van onzen Heer, de getuigen zyner opftanding, uitroepen: Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning? (De dood is verflonden in de 'overwinning.) Gode zy dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heer Jejüs Christus ! En om deeze vreugde des te redelyker en levendiger te maaken, en ons geluk in zynegeheele uitgeftrektheid te befeffen, zo laaten wy aan den eenen kant den triomf des doods, en aan den anderen kant den triomf des levens befchouwen. Laaten wy de duisternis en het licht, de gronden van vrees en de gronden  ï 2 DE TRIOMF DES DÓÓDS f.N vrees, die hem zodikwyls by het vooruitzigt op het onzekere toekomende, overvalt: hoe veel verfchriklyker moet niet dit alles den triomf dés doods maaken! Ja, verfchriklyk is deeze triomf, want ook de gevolgen der verwoeflingen, die de dood aanrecht, zyn beklaaglyk, zyn overvloeije'nde bronnen van menfchelyke traanen en weeklagten. Hoe fmertelykis dan niet het fcheiden, hoe diep, hoe ongeneeslyk zyn de wonden der verlaatenen en weezen, hoe onherftelbaar niet dikwerf hun verlies ! Hier wordt eene getrouwe echtgenoot den anderen, de eene helft van zo innerlyk vereenigde zielen, de andere, daar een vrolyk, onnozel kind zynen tederen ouderen, hier een braaf vader zynen nog zwakken, onervaarenen Zoon , eene zorgvuldige, liefderyke moeder hare hulp en voorbeeld behoeftige dochter; daar een opregt, edel vriend den anderen ontrukt. Hier worden duizend wyze, voor het gemeene welzyn nuttige ontwerpen en bedoelingen verydeld; daar de wakkcrfte, werkzaamfte krachten in haaren loop gefluit, en veel beloovendebekwaamheden in haare ontwikkeling verhinderd. Hier wordt de vlytige van dc vrucht zyns arbeids beroofd ; dasr het fpruitje van edele daaden in zyne eerftc uitbotung verlHkt. Hier worden ge- noe-  DE TRIOMF DES LEVENS. »3 noegens, vermaaken, verwachtingen, gelukzaligheden van duizenderhanie foorc verwoest; daar ontfluiten zich even zo ryke als menigvuldige bronnen van gebrek, van verdriet en ellende. Hier ïreurt de eenzaame weduwe en de hulpelooze wees; daar omringen verlegenheid en nood de ongelukkigen, die' het verlies van hunnen weldoener, van hunnen befchermer, van hunnen leidsman beweenen. Zo duifier, myne geliefde vrienden! is het pad des doods! Zo fchrikbaarend zyne verfchyning en de droevige gevolgen zyner verwoestende magt! Zo vree:-fë!yk groot zyn triomf over alles, wat op aarde leefc en adem heeft! Ja, onder deeze affchuwelyke gedaante moet hy zich aan elk een vertoonen, die hem'eeniglyk op en voor zichzelven, eeniglyk in zyne naaste gevolgen, en zonder het licht- e'ener hoogere onderréchting, zonder de uitzigten op een beter toekomend befchouwt Maar ia deeze triomf des doods wel geheelyk dat geen, 't welk hy' fc'hynt te weezen, myne aandachtige Toehoorers? Is dezelve ook voor den Christen dat, 't wélk hy voor den ongeloovigeri en den twyfelaar moet zyn ? Rust hy wel op vaste gronden"? Zal hy eeuwig dnuren ? Neen, myne Broeders in Christus!, heden viert gy nevens  14 DE TRIOMF DES DOODS EN vens my de opftanding van ons Opperhoofd en Heer. Heden viert gy nevens my den triomf des levens, des door den verrezenen Jefus herftelden en voor altoos bevestigden levens, ö Verheugt u daar over met my en overweegt met my hoe veel grooter, heerlyker, vaster, gegronder zyn triomf is, dan de fchynbaare, konduurende triomf des doods! Is de heerfchapy van den dood algemeen, ftrekt zy zich uit over alles, wat verganglyk en fterflyk is, de heerfchappy des levens is het niet minder en nog veel meer, dezelve ftrekt zich uit over alles, wat geweest is en nog is en in 't vervolg weezen zal. Niets verderft, niets fterft geheel en al en voor altoos. Niets verderft, dat niet Weder herfteld, niets fterft, dat niet weder levend worden zal. Zelfs in het plantenryk is dood en verrotting, het beginfel en de voorbereiding tot het leven onder nieuwe tooneelen en gedaanten. Het zaadkorreltje kan niet opkomen, niet bloeien , geen vrugt draagen, ten zy het eerst verfterve. En offchoon de winter met zynen vorst alles fchynt te verderven en te dooden, de zachte lente nogthans bezielt alles weder met nieuwe fchponheid en pracht. Offchoon de aardbodem aiom me van grafplaatfen bedekt wordt, en de dooden op dooden gefrapeld liggen; dit alles is Hechts.  DE TRIOMF DES LEVENS. ï£ flechts zaad voor den toekomenden algemeenen oogst, en deeze oogst zal des te ryker, heerlyker zyn, zo veel te overvloediger de zaajjicg was. Op deezen grooten, uitgeftrekten akkeï van God, den Vader der menfehen, wordt niet gezaaid, dat niet weder te voorfchyn komen en veel fchooner en volkomener bloeijen zal, dan het in zynen eerften ftaat was. Ja zelfs zonder aanmerking van deeze vernieuwde bezieling van alles, wat eenmaal geftorven was, fchyntflechts de heerfchappy des doods algemeen te zyn, en is het inderdaad niet. Neen, alleen het ftof, alleen de ligchaamen, die uit ftof gemaakt zyn', alleen de zigtbaare, grove, aardfche bekleedlei.s der leevende en gecstelyke wezens zyn aan zyne verdelgende magt onderworpen, Het vermogen, dat dezelve bezielt, is onverdelglyk, de geest, die dezelve bewoont, heeft geen'do'od, geen ontbindingen verrotting te vreezen, maar denkt, en leeft, en werkt zelfs dan, en denkt en leeft en werkt nog vryer en edeler, wanneer zyne hutte verbroken is, wanneer zyn omkleedlé] ïn 't graf ligt en een prooi der verrotting wordt. Het ftoffelyke alleen keert tot aarde te rug, waaruit het genomen is, maar de geest verheft 7.ichtotGod, wiens adem, wiens evenbeeld hy is, met wien hy rseds hier vermaagfehapt is en gemeen-  l6 DE TRIOMF DES DOODS EN raeenfchap heeft, en om wién fteeds nader te komen, om met wien fteeds meerder gemeenfchap te hebben, hy verordend is en in ftaatgefteld. ö Dood! waar is dan uw prikkel? Graf! waar is uwe overwinning? Hoe bepaald is uwe magt ? Hoe leugenachtig uwe zegeviering! Gy hebt de leemen hutte verbroken, maar de bewooner der hutte, die gy verwoest hebt, heeft zich boven derzelver puinhoopeh verheven, is niet te gelyk met haar verdelgd; hy leeft nog, diengy gantfchelyk bedoelde te vernietigen. Het onfterflyke, 't welk gy te gelyk met het fterflyke in het duistere graf meende op te fluiten, en met de banden der verrotting te boeijcn, heeft zich tot God, zynen Schepper, verheven, en leeft en verheugt zich in den glans zyns lichts. Is verder de magt des doods onweer ft aanhaar ten opzigt van alle fterflyke fchépfels, de kragt des levens is zulks nog veel meer, dat zelfs den dood en het graf hunnen prooi ontweldigt, dat; den verfixooiden buit weder verzamelt, en het verderflyke met de onverderflykheid, het fterflyke met de onflerflykheid bekleedt, 't Is de kragt des Almagtigen, voor wien niets onmogelyk is; de kragt der eeuwige, onuitputtelyke bron van alle zyn, alle beweeging, alle leven; de kragt van den God, die het licht uit de cmisternis te voor-  DE TRIOMF DES LEVENS. 2J die in het graf fluimert, gelyk de geene „ die eerst het licht der waereld aanfchouwt! In hem is leven, eene volheid van leven, en uit hem Hort het leven zich over in alles, wat ooit geleefd heeft en nog zal leeven. Ja, met vereenigde ftemmen, moeten alle levenden en alle dooden, allen, die geboren worden, en ailen , die fterven, dit triomflied aanheffen: De dood is verjlonden tot overwinning! Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning ? Gode zy dank die ons de overv/inning gegeeven heeft, door onzen Heer Jefus Christus ! Ja, Christenen ! deeze vroome, vrolyke aandoeningen moeten ons ook heden bezielen! Onze feesthouding moet vreugde, innerlyke, dankbaare vreugde weezen! Zy moet licht verfprei' den over alles, wat ons zou kunnen verbysteren en vrees aanjaagen! Welk eene geheel andere waardy heeft nu dit leven! Welk een geheel an^er voorkomen heefc nu de dood! Nu is het tegenwoordige geen verwarrend, onoplosbaar raadfel, en het toekomende geene vervaarlyke duisternis. Nu is dit korte, onbeftendige leven alleen het eerfle tooneel eener eeuwige duurzaamheid , alleen de voorbereiding tot een verhevener beftaan: Nu is de dood niets dan de overgang in het vryer, beter leven. Nu kan ^ 4 voor  24 DÉ TRIOMF DES BOOD8 EN voor den wyzen, voor den Christen, het tegerf' woordige zo min zonder gewigt en lastig, als het toekomende vreesfelyk zyn. Nu kan hy vro lyk leeven en vrolyk fterven, gerust en vol hoop uit den eenen Haat overgaan in den anderen. Ja, hierover, myne geliefde Vrienden! willen wy ons heden, hierover willen wy ons Lier aan de tafel onzes Heeren verheugen, hiervoor willen wy hem, den Herfteller van het leven, hier op het gedenkfeest van zynen dood, den verfchutdigden dank en lof toebrengen. Ja, hy ftierf, hy ftierf aan het Kruis, opdat wy mogten leeven. Hy leeft, en met hem zullen ook wy leeven. Hy heeft gezegepraald over het graf, en met hem en door hem 2ullen ook wy ons boven het ftof verheffen, en ons bekleeden met onverderflykheid. Zo zeker als by leeft , zo zeker zullen wyniet voor altoos fterven, maar door den dood doordringen tot het leven. Zo zeker hy een zalig, heerlyk, goddelyk leven leidt, zo zeker zullen ook wy aan zyne heerlykheid en zaligheid deel verwerven, indien wy zyne regtgeaarte navolgers zyn. Ja, hem, onzen Leidsman en Voorganger, willen wy navolgen. Dit willen wy hem heden onder het gebruik van den maaltyd zyner liefde op nieuw belooven, en deeze belofte zal fteeds heilig zyn in onze oo- getv  DE TRIOMF DES LEVENS. 25 gen. En dan willen wy onzen loop welgemoedigd vervolgen, fteeds op hem en op het glorieryke doel, dathy ons voorftelt, zien, en, in het vertrouwen op onze onfierflykheid, over alle verfchrikkingen van den dood en het graf zegevieren. Zyne overwinning is de onze; zyn triomf zal ook de onze zyn. Laat den twylfelaar, den ongeloavigen op de gedachte des doods verfchrikken! Laat hem van het duistere graf, dat op hem wagt, beevende te rug deinzen! Ons, die Christenen zyn, kan dit gezigt niet verbysteren. Neen, nu mag deeze vergangklyke hutte allengskens vervallen, zy kan toch haarenonfterflyken bewoonerniet met zich in de verwoesting inwikkelen! Nu mag de dood ons kinders, egtgenooten, vrienden ontrukken, hy kan ze ons toch niet eeuwig onthouden! Wy zullen toch niet lang van hun gefcheidenblyven, en hen veel volmaakter en zaliger weder ontmoeten, dan zy ons verlieten! Nu mag de gantfche zigtbaare waereld voor onze oogen met donkerheid en duisternis bedekt worden, onze geest dringt door deeze nevels henen, en :nadert een licht, by 't welk het licht der zon en der Herren enkel duisternis is! Nu mag het graf zich onder onze voeten openen, wanneer en waar het den Schepper van ons lichaam, dat van ftof is, behaagt; ook B 5 dit  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 45 biedt; gaarne te doen, en alles, wat hy ons beveelt te lyden, met ftandvastigheid te verdraagen: dit is onzen hemelfchen Vader welbehaaglyk, dit vergeldt by met eer en zaligheid. Hoe gelukkig zyn wy, Christenen, dat wy deezen weg kennen, en dat wy op den zeiven Jefus tot een' Leidsman en Befchermer hebben! Hem zyn alle hinderpaalen, alle zwaarigheden bekend, die ons op denzelven ontmoeten kunnen ; en het ontbreekt hem zo weinig aan magt als aan liefde, om ons alles te doen te bovenkomen, ö Hoe veel moeilyker, ruwer, duisterder was niet zyn pad, dan het onze ooit zyn en worden kan! En hoe gemaklyk moet ons bet gaan op het zelve niet vallen, als wy op hem zien en fteunen! Hy wandelde eenzaam en verlaaten op zyn donker pad; wy hebben hem tot Voorganger en Leidsman op het onze, en de glans van zyn voorbeeld maakt hetzelve helder. Wy zien hem alle hinderpaalen overftygen, door alle duisterheden henen dringen, zyn doel onbelemmerd vervolgen, en in 't eind hetzelve gelukkig bereiken. Hoe zouden wy 'er aan kunnen twyfelen, dat ook wy het doel bereiken zullen, indien wy fteeds voortgaan op den weg, langs welken hy ons is voorgegaan? Neen, deszelfs einde zal voor ons even zo heerlyk, even zo zalig zyn, als het voor  46 JESUS LEVEN EENE VERZEKERING voor hem geweest is. Hy leeft, en met hem zullen ook wy leven. Ja, Christenen ! hierover willen wy ons heden op den dag, zyner opftanding gewyd, en vervolgens ook alle de overige dagen onzes levens, en zelfs in het laatfte oogenblik van het zelve vertelleen ! Vreugde is de dank, dien hy, deeze grootmoedige Vriend en Verlosfer zyner broederen , van ons vordert. Hier willen wy hem deezen dar.k openlyk en gemeenfchappelyk toebrengen. Hier al de zaligheid onzer zo naauwe vereeniging en gemeen fchap met hem gevoelen. Hier al de zoetheid van den troost der onfterflykheid , der hoop eens beteren, eeuwigen levens fmaaken. Verre zy van ons alle twijfeling, alle angstvallige bekommering wegens ons toekomend lot, alle bange vrees voor dood, graf en verrotting, voor verlies, ellende en ftraf! Jefus leeft, en met hem zullen ook wy leeven. ö Vaste, onwrikbaare grond van hoop! Zo vast als Gods waarachtigheid en getrouwheid! Zr* onwrikbaar, dat eerder hemel en aarde vergaan zullen, dan dat de belofte van den Waarachtigen niet vervuld zou worden! Metgerustheid willen wy ons op deezen grond van hoop verlaaten. God moest geen God, niet de magtige, goeder der ne , liefderyke Vader zyner kinderen zyn ,- die  VAN ONS TOEKOMEND LEVEN. 47 die hy werkelyk is, indien deeze hoop ons ontftaan zou! En nu, Christenen! door deeze hoop gefterkt, en als nieuwgeboren, willen wy onzen loop met vrolykheid vervolgen. Gaarne willen wy de nog overige bezwaarnisfen deezes levens draagen. Wat zyn zy alle tegen de heerlykheid, die nog eens aan ons geopenbaard zal worden? Gaarne willen wy onzen pligt volbrengen, hoe veel infpanncns en opofferens zulks ons ook kosten moge; gaarne ons ten allen tyde en in alle omftandigheden in recht en weldoen oefenen. Wy weeten immers, welke ryke vergeldingen op getrouw volbragten pligt en op geoefende en welbewaarde deugd te wagten zyn. Gaarne willen wyallelyden verdraagen, dat onze hemelfche Vader nog over ons mogt laaten komen. Want de weg van onfchuldig en geduldig lyden is juist de weg, langs welken Jefus tot de heerlykheid is ingegaan! De baan, die wy nog af te loopen hebben, moge voor 't overige kort zyn of lang, zy leide ons, die hier nog als reizigers zwerven, door ruwer of zachter ftreeken, zy leidt ons toch zekerlyk tot het leven en de gelukzaligheid; leidt ons tot Jefus, ons Opperhoofd en Heer, die ons verwagt, ons aldaar plaats bereidt, en ons wil doen deelen in al zyne zaligheid,  48 JESUS LEVEN EENE VER ZE K. ENZ. heid, in zo verre wy 'er gefchikt voor zyn. ö Christenen! laaten wy naar deeze gefchiktheid onophoudelyk en onvermoeid ftreeven! Hem, onzen Voorganger, in gehoorzaamheid, in getrouwheid, in vroomheid en deugd, indoen en verdraagen, zeer gelyk, hoe langer hoe gelyker te worden: dit zy het doel van alle onze wenfchen en poogingen, het doel onzer hoogde eerzucht; want dit zal ten eenigen tyde de grond en de maatftok onzer volmaaktheid en gelukzaligheid zyn. Hoe maer wy hier met hem eens zyn; des te volkomener zullen wy het ook hier namaals zyn. Hoe meer zyn geest hier in ons leeft en heerscht; des te heerlyker en zaliger kan en zal hy hier namaals in ons en door ons werken. Hoe getrouwer en ftandvastiger wy hier in zyne voetftappen treeden en hem navolgen ; des te nader zullen wy hier namaals by hem zyn, des te meerder deel hebben aan zyn hooger, Godlyk leven, aan zyn verhevener bezigheden en genoegens. Zyn koningryk in den Hemel, en zyn koningryk op aarde, is flechts één koningryk. Hoe meer wy in het laatfle, door braafheid en algemeene goedwilligheid, uitmunten; des te uitmuntender zal ook in het eerfte onze waardigheid en onze zaligheid zyn. Amen. DER-  VAN JESUS CHRISTUS. 57 'der verkreegen leven, verklaart hen op nieuws voor zyne Gezanten en Plaatsbekleders onder de menfehen, en deelt hun de kracht van zynen geest mede. Welk een tooneel, myne waarde Vrienden! Welk eene verandering in den toeftand der leerlingen van onzen. Heer! Hoe moesten toen niet twyfelingen en zorgen en bekommeringen de vlucht neemen! In welk een vast, onoverwinnelyk geloof moest toen niet hunne zwakke hoop veranderen! Voor welk eene verrukkende vreugde hunne droefheid plaats maaken! De Discipelen wier den ver bly d, als zy den Heer zagen. En zouden wy, myne Christelyke Toehoorers! minder reden tot blydfchap hebben, dan zy? Neen, onze blydfchap is niet minder rechtmaatig, niet minder wel gegrond, dan de hunne was. Want het zy wy acht geeveu op Jefus en de heerlykheid, die hy van den Vader, ontvangen heeft, of op ons zeiven en de voordeden die daar uit voor ons voortvloeien alles roept ons toe om ons te verheugen in onzen verrezenen Heiland, en verblyd te zyn over deeze gebeurdtenis. Vestigen wy onze oogen op hem, onzen opgewekten Heer en Heiland, welke gronden tot blydfchap verfchaft ons niet die gelukkige uieflag van zyn groot werk op aarde, die heerlyke D 5 ver-  58 VREUGDE OVER DE OPSTANDING verandering in zynen toefhnd, die waardige belooning zyner grootmoedige liefde ! Het moet een man van eene laage ziel zyn, die, omtrent het lot van eenigen verdienstryken perfoon, van eenigen weldoener zyner broederen, onverlchiliig is, die geen belang fielt in de geredde onfchuld, inde beloonde verdiensten ! Maar nog veel iaager van ziel en niet minder ondankbaar zouden wy moeten weezen, indien ons de lotgevallen van onzen Heer, aan wien ons geheele gedacht zo oneindig veel verfchuldigd is, niet aandee* den, indien ons de voorrech en, de magt, de waardigheden, die hy door zyne opftanding verkreegen heeft, niet de levendigfte vreugde inboezemden! Myne gantfche ziel wordt bedroefd, als ik aan de verachting, aan de befpouing, aan d?n hartnekkigen tegenfhnd gedenk, die deeze Gezant des Hemels, deeze Leeraar der waarheid, deeze Zoon des AUerhoogften, verdraagen heeft; als ik hem, dien groótfien Weldoener der menfehen, zie vervolgen, en hem voor zyne weldaaden met den vuilften ondank beloonen; als ik hem, dat verhevenfte Voorbeeld aller deugden, als een boosdoener behandelen, en van vyanden en lasteraars omringd zie; als ik hom, dien Vrederechter, dien tederhartigften Menfehen vriend, als een oproermaaker hoor  VAN JESUS CHRISTUS. 50 aanklaagen, en als een pest der openbaare rust en van het geluk der famenleeving uitmaaken! Myn hart bloedt, als ik hem, dien al de waereld den diepften eerbied, de innerlykfte liefde moest bewyzen, op bet gruwelykst mishandelen, met flaaffche draden gefolterd, en ten dood zie veroordeelen; als ik hem, dien Koning zyns volks, dien Heiland der menfehen, aan het fmaadlyk Kruishoutbefchouwe, en hem daar zyn onfchuldig, heilig, weldaadig, nuttig leeven, onder de bitterde befpottingen, de hevigfte finenen, in het gezelfchap der zondaaren, maar echter vervuld van liefde tot God en liefde tot de menfehen, zie eindigen! Wie kan zich dit tafereel der verdraagende, lydende, dervende onfchuld en liefde, zonder weemoedigheid, zonder grievende fmert voordellen? En zou het my dan niet eene innerlyke blydfchap verfchaffen, als engelen en menfehen my toeroepen: deeze Jefus, dien gy beweent, heeft het graf verlaaten , is niet meer onder de dooden, is opgedaan, leeft in eer en heerlykheid! En zou het my niet eene innerlyke blydfchap verfchaffen, als ik zie, dat zyne getrouwheid en ftandvastigheid met de zege bekroond, dat zyne grootmoedigheid beloond is geworden ! My, tot Wiens redding en zaligmaaking hy zich zo diep ver-  éü VREUGDE OVER DE OPSTANDING verhoogde Jefus! Groot is zyn heerlykheid, — groot de uitgebreidheid zyner magt en van zyn Koningkryk groot en onuitputtelyk zyn vermogen om te zegenen en wel te doen! Waardig , zyns en zyns hemelfchen Vaders waardig, is de belooning zyner verdiensten! ö Verblydt u daarover gy allen, die onfchuld en waarheid en braafheid en grootmoedigheid hoogacht, die eenigermaate befeffen kunt, wat het zeggen wil, eeniglyk voor anderen te leeven en voor anderen te fterven; verblydt u, dat die Jefus, die zo geleefd en zo den dood ondergaan heeft, van de dooden opgeftaan en tot de heerlykheid is ingegaan ! Maar verblydt u daarover ook, Christenen! cm uzelven; want ook voor u is deeze gebeurdtenis ryk in troostryke gevolgen, ryk in heuchlyke, zalige hoop en vooruitzigten. Hier, in deeze gebeurdtenis, ontmoeten wy immers, voor eerst, de kracktigfte bevestiging der voortrefyke heilige leer van Jefus Christus, een onwraakbaar bewys van zyne Goddelyke Zending. Ontegenzeglyk heeft hy zich, gelyk de Apostel Paulus zegt, krachtiglyk, met nadruk, beweezen de Zoon Gods te zyn, door zyne op fanding uit de dooden: Op dit beflisfende getuigenis van den Hemel fieeft hy zichzelven meer dan eens,  VAN JESUS CHRISTUS. (jg eens, in den tyd zyner vernedering, beroepen. Hy had zyne opftanding voorzegd, en dezdve zynen ongeloovigen tydgenooten tot een teken gefteld, van wiens vervulling zou af hangen, of hy de Christus, de Gezalfde Gods, de Verlosfer en Koning van zyn volk ware. Hoe fchimpend juichten niet zyne vyanden, toen hy aan het kruis hing, en in de magt des doods was! Nu hoopten zyzyn aanzien en zyne leer met hembegraaven te zien. Maar flechts kort duurde het gejuich der boosheid, en fchaamte en verwarring volgden het zegegeroep van den nyd op de voet. De voorzegging van onzen Heiland werd vervuld: De God des hemels ftaafde het getuigenis, waarop zich Jefus beroepen had; en deeze verklaaring beantwoordde aan zyne billyke verwachting en kwam met de waarheid overeen. God heeft Jefus opgewekt. Hy heeft hem verlost van de banden des doods en des grafs. Daardoor heeft hy zyne zaakopenlyk verdedigd, zyne leer onwederroep'yk geftaafd, hem op°de plegtigfte wyze voor zynen getrouwen Afgezant, voor zynen geliefden Zoon verklaard. Daar door heeft hy op alle zyne betuigingen, daaden, openbaaringen, beloften, bevelen het zegel der waarheid gedrukt; heeft ze voor Goddelyke openbaaringen, voor Goddelyke beloften en be- ve-  #4 VREUGDE 0.VER DE OPSTANDING velen verklaard, en ze daardoor in den hoogftert graad eerbiedens - en aanneemens - waardig gemaakt. Gelyk ons geloof ydel, een uit- werkzel der inbeelding of van het bedrog geweest zou zyn, indien Christus niet ware opgewekt, zo is hetzelve nu, daar dit gebeurd is, vast en onbeweeglyk, is nu een gevolg van de redelykfte, fterkfte overtuiging. Het zelve rust op zyne opftanding van de dooden; en daar van hebben wy de gegrondfte verzekeringen, die wy flechts van eene zaak van dien aart, naar billykheid, verlangen kunnen. Want deeze gebeurdtenis is gegrond op het getuigenis der Gezanten van Jefus, die alle kenmerken van geloofwaardige getuigen in zich vereenigden, die in huhne verklaaringen over dit ftuk naauwkeurig, duidelyk, ftandvastig en onveranderlyk waren, en wier gezond verftand en braafheid het ftrengfte onderzoek kunnen doorftaan; zy is gegrond op het getuigenis der vyanden van Jefus, die, niet tegenftaande de grootfte magt en hardnekkigfte kwaadaanigheid, niet in ftaat waren, om iets waarfchynlyks tegen de waarheid zyner opftanding te berde te brengen; zy is gegrond op het getuigenis van den God der waarheid zeiven, die de prediking der Apostelen met tekenen, met wonderen en krachten deed vergezeld gaan, en hun daar.  VAN JESUS CHRISTUS. 65 daar door de heerlykfte zege verfchafte over alle tegenkantingen van het bygeloof en de ondeugd. Nu kunnen wy de leer van Christus, die zo veel lichts in onze duisternis brengt, en ons zo veel troost in leven en in fterven geeft, zonder eenige vrees voor dooling en misleiding begrypen en gehoorzaamen. Nu kunnen wy ons gerustlyk op zyne toezeggingen verlaaten, kunnen onzen wandel met zekerheid naar zyn voorfchriften inrichten, kunnen met volkomen vertrouwen in zyne voetftappen treeden. God heeft alles, wat zyn Zoon den menfehen verkondigd en beloofd heeft, voor waarachtig verklaard, en deszelfs geheele gedrag met dehoogfte goedkeuring gebillykt. Hier is derhal ven een bron van licht, van troost, van gerustftellingvoor ons geopend, uit welke wy allen overeenkomftig met onze behoeften fcheppen, uit welke wy onzen dorst naar Waarheid, naar zekerheid, naar zaligheid ftillen, en die wy echter nooit kunnen uitputten! En zouden wy ons daarover niet verheugen, myne geliefde Medechristenen? Ons niet verblyden over eene gebeurdtenis, die onze kennis van de gewigtigftezaaken zulke vaste grondflaagen geeft, en ons zo ontwyfelbaar van den Goddelyken ©orfprong van den heiligen, troostryken GodsL dienst  66 VREUGDE OVER DE OPSTANDING dienst verzekert, dien wy als Christenen belyden. Dit is het nog niet alles, myne aandachtige Toehoorers! De opftanding van Jefus Christus is een duidelyk bewys, dat hy zyn werk op aarde gelukkiglyk volbragt, den wil van zynen hemel fchen Vader op het naauwkeurigfte vervuld, en alles gedaan en geleeden en voorbereid heeft, wat by, volgens den raad der Goddelyke wysheid en liefde, tot verlosfing en zaligmaaking der zondige menfehen , moest doen en lyden en voorbereiden. Zy is een duidelyk bewys, dat zyne gehoorzaamheid, zyne getrouwheid, zyne vry willige, grootmoedige overgeeving in den dood, Gode een ten hoogften aangenaame offerande geweest is. En nu zyn alle andere offeranden opgeheven, afgefchaft! Dit eenige, geheel zuivere en geheel heilige offer, dit onvergelyklyke bewys der onbaatzuchtigiïe liefde, der onverbreeklykfte getrouwheid, der ftandvastigfte gehoorzaamheid is veel meer waardig, beduidt veel meer in de oogen van den Vader der menfehen, dan alle andere nog zo kostbaare gefchenken en gaaven, die zy hem toebrengen, dan alle nog zo fmertelyke blyken van boetvaardigheid, die zy zichzelven zouden kunnen opleggen. Nu heeft zich noch Jood noch Heiden meer  VAN JESUS CHRISTUS. 6> meer daarover verlegen te maaken, dat hy van den troost en het gerustdellende van den offerdienst verdoken is, dat hy onder de menfehen geenen hoogepriester, geenen middelaar, geenen byzonder wettigen Voorbidder by God meer heeft. De God, die jefus Christus van de dooden heeft opgewekt, geeft hem in denzelven oneindig veel meer, dan hy ooit verliezen kan. De verrezene Jefus, die voor hem geftorven is, en God door zynen dood zo zeer verheerlykt heeft, zal priester en offer en middelaar en voorbidder en alles voor hem weezen. Door hem heeft hy eenen vryen toegang tot God; behoeft zich door den onmeetbaaren afffand, die 'er tusfchen God en hem is, en door het gevoel van zyne misdagen en gebreken niette laaten affchrikken, om tot hem, den allerhoogften, te naderen, en genade en hulp byhem te zoeken; mag hem zyn Vader noemen, en zich als zyn Kind, zo dra hy jegens hem als een Kind gezind ig, enkel goedheid en genegenheid en liefde van hem beloo- ven. ■ Nu behoef ik derhalven ook niet angstvallig te vraagen: waarmede zal ik den Heer verzoenen'? Hoe de draf van mynen Rechter ontgaan ? Neen, God is verzoend. Hy kan, hy wil, op berouw en verbetering, de zonden vergeeven en de draf intrekken. Hiervan heeft E 2 hy  63 VREUGDE OVER DE OPSTANDING hy ons door zynen Zoon, dien hy om onze zonden in den dood overgegeeven, en om onze rechtva.;rdigmaaking weder opgewekt heeft, op het ovenuiglykfte verzekerd. Door hem heefc hy ons eene voikomene ukwisfehing en vergeeting van alle voorgaande misdaaden, de wenfchelykfte, volmaaktfte kvvydfchelding laaten verkondigen. Deeze heeft Jefus met zyn bloed verzegeld. Deeze heeft door zyne opwekking uit de dooden de grootst mogelyke zekerheid verkreegen. Zo zeker als hy geftorven en weder opgedaan is van den dood, zo zeker mag ik my op de genade van mynen Schepper en Vader verhaten , zo zeker eene vaderlyke verfchooning en toegeevendheid, zo zeker eene ontheffing van fchuld en ftraf van hem verwachten, indien ik dezelve flechts op dien weg zoek, cp welken Jefus ze my gebiedt te zoeken ! Ja, verblydt u , 6 myne ziel, en weest vrolyk in den God uws iieils! Verblydt n met my, ö myne Broeders en Zusters in Christus ! Verblydt u, zo gyals Christenen gezind zyt, en als Christenen leeft! Nu •kunt gy uw hart voor God doen bedaaren, kunt uw hoofd gerustlyk tot hem opbeuren, behoeft hem niet als Rechter en Wreeker op eene flaaffche wyze te vreezen. Wy hebben vrede mee <3od door onzen Heer Jefus Christus. Wy mogen  VAN JESUS CHRISTUS. gen niets kwaads, wy kunnen, wy behooren enkel goeds van hem te verwachten. Hy zal geen oordeel der verdoemenis uitfpreeken over hen, die Jefus getrouw gebleeven zyn, en nu niet meer naar het vleesch wandelen, maar naar den geest. Ja, eer en prys zy God in de hoogde Hemelen! hy heeft zich gelyk een Vader over ons ontfermd, hy heeft een gunstig welbehaagen in de kinderen der menfehen! En zo ons God gunstig is, zo hy een welbehaagen in ons heeft, dan hebben wy voor niets te vreezen; dan moet alles tot ons best gedyen; dan moeten wy noodzakelyk en eeuwig gelukkig zyn f Eindelyk, myne aandachtige Toehoorersf is de Opftanding van Jefus Christus voor ons het allerzekerfte onderpand, dat ook wy eenmaal weder opgewekt, en onze ligchaamen, indien wy in hemgelooven en hem blyven gehoorzaamen, zyn verheerlykt ligchaam gelykvormig gemaakt zullen worden. Is nu Christus opgewekt, vraagt de Apostel, hoe zeggen dan fommigen onder u, dat 'er geene opftanding der dooden is? Onze'toekomende opwekking hangt met de opwekking van Christus onaffcheidlyk famen. Zo zeker als deeze gebeurd is, zo zeker zal die ten zynen tyde plaats hebben. Zo zeker als hy, ons Hoofd, opgeilaan is, zo zeker zullen ook wy, de ledto ^ 3 var*  70 VREUGDE OVER DE OPSTANDING van zyn ligchaam, eenmaal over het graf en de verrotting zegepraalen. En hy is ongetwyfeld opgedaan, en de eerdeling geworden der geenen, die ontflaapen zyn! „ Door ééncn mensch „ is de dood, en door éénen mensch is de op„ danding der dooden. Gelyk wy allen in Adam ,, derven, zo zullen wy ook in Christus allen ,, leevend gemaakt worden." Welke verwachtingen, myne geliefde Medechristenen! Welke vooruitzigten in het verstafgelegene toekomende! Ach! met welk eene ongerustheid, met welke angstvallige twyfelingen zouden wy niet het eind van onskortdondigaardschleeven tegemoet moeten zien, hoe affchuuwlyk, hoe verfchriklyk zou niet voor ons het gezigt van het duistere graf weezen, dat wy allen met zo fnelle fchreeden naderen, dat zich misfehien heden, misfehien morgen voor ons zal ontfluiten, indien wy van deeze verwachüngen, van deeze vooruitzigten verdooken waaren! Maar nu, daar Jefus opgedaan is, kunnen wy onzen loop gerustlyk vervolgen en voleindigen , kunnen het toekomende onbevreesd verwachten, kunnen zonder de oogen af te wenden , met geruste harten in het graf zien, cn den triomf der verrotting zonder fchrik befchouwen. Nu kunnen wy zonder flaaffche vrees den dood naderen, en het hand over hand toeneemend verval  VAN JESUS CHRISTUS. 71 val onzer aardfche wooning zonder ontroering bemerken. Christus heeft den dood de magt, het graf de verfchriklykheid benomen; hy heeft het zelve voor zynen vrienden in eene zachte rustplaats veranderd. Hy zal hen eenmaal weder uit hetzelve voeren, en met zich verheffen tot heer» lykheid. Want hy bezit de ileutels van den docd en het graf, en is zo wel een Heer der dooden als der leevenden. En nu mogen de weinige dagen onzer vreemdelingfchap op aarde vryelykals een ftroom voorby vlieten! Zy zyn alleen de morgenfehemering van ons le/en, op welke geen nacht, op welke een eeuwige, heerlyke dag zal volgen] Nu mag ons leven vryelyk gelyk een bloem verwelken, en vroeg of laat verdwynen in het graf! Het zal'er niet eeuwig in bly ven. liet wordt alleen maar, gelyk een tarwekorrel,, in de aarde gezaaid, op dat het ten eenigen ty de met grooter luister weder te voorfchyn korae, om nooit wederom te verwelken. Nu kunnen wy blymoedig dit triomflied aanheffen. De dood is verflonden tot overwinning! Dood waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning? Gade zy dank, die ons de overwinning gegeeven heeft door onzen Heer Jefus Christus! Ja, Christenen! dit hebben wy aan den verrezenen Jefus te danken. 6 Wetisclic malkanueE 4 reu  72 VREUGDE OVER DE OPSTANDING ren geluk met deeze heuchelyke gebeurdtenis l Juicht met malkanderen daar over! De Heer is opgeftaan; waarelyk de Heer is opgeftaan: dit zy uwe onderlinge groete geduurende deeze feestdagen , de inhoud uwer zege en lofzangen! Zo moet gy de gedachtenis van zynen dood, hier aan zyne tafel, met verheugde harten, met een vrolyk gelaat vieren! Treurt niet over hem! Treurt niet over u zeiven! Hy is niet meer onder de dooden ; zyn graf is ledig. Niet lang kon hy op deezen benedenften trap der vernedering blyven ftilftaan. Niet lang kon hy, dien de Vader het leven in zichzelven gegeeven bad, in de magt des doods blyven. Zyn dood, hoe fmertelyk, hoe verfchriklyk zy ook ware, was voor hem flechts de overgang tot een verhevener, Goddelyk leven, de weg tot de hoogfte volmaaktheid, de weg tot den troon, op welken hy nu gezeten is aan de rechte hand van zynen Vader! En dit zal de dood ook voor u zyn, Christenen ! indien gy zyne rechtgeaarde leerlingen, zyne getrouwe navolgersin geloof, in gehoorzaamheid, in doen en iyden zyt. Want in hem, den Opgewekten, hebt gy niet enkel eenen toegenegenen, doch zwakken en onmagtigen Opperheer en Vriend. Maar alles, watbyis, ishyvooru! Alles, wathy bezit, bezit by voor u! Alles, wat hem heerlyks we*  VAN JESUS CHRISTUS. 73 wedervaaren is, is voor u een fchcts en onderpand van da:, 'c welk gy te verwachten hebt! Zo groot zyne liefde tot de menfehen, zynen broederen, voor welken hy den dood onderging, is en moet zyn, zo groot is ook zyne magt, om hen te verlosfen en zalig te maaken. ö Verblydt u over hem en zyn vernieuwd leven en de heerlykheid, die hy van den Vader ontvangen heefr! Verblydt u over uwe naauwe en zalige verbintenis met hem! Zo zeker als gy hem thans van harte lief hebt, en hem getrouwlyk blyfe aankleeven; zo zeker als gy hem hier aan zyne tafel zonder huichelaary voor uwen Heer, en u voor zyne gehoorzaame onderdaanen durft erkennen, die fteeds naar eene groote gelykheid met hem reikhalst: zo zeker zult gy, gelyk hy, het doel, waarnaar gy ftreefc, bereiken, gelyk hy, den dood en het graf over winnen, dooiden dood niet in den duisteren afgrond der vernietiging, maar tot hem, uwen Heer, wederkeeren, aan zyne magt en heerlykheid deel verwerven, en eeuwig by hem zyn en met hem leeven. ö Geloofd zy God, de Vader van onzen Heer Jefus Christus, die ons door deeze verhevene hoop als op nieuw herbooren, op nieuw herfchaapen, op nieuw bezield; geloofd zy Jefus, onze Leidsman en £5 Op-  74 VREUGDE OVER DE OPST. ENZ. Opperhoofd, die ons deeze hoop zo duur gekocht, met zyn bloed verzegeld, en het ruwe, duistere pad des doods door de fchoonfte helderfte vooruitzigten op een beter eeuwig leven effen en licht voor ons gemaakt heeft! Ja, hem willen wy beftendig aankleeven, hem willen wy blymoedig volgen, over hem willen wy ons thans aan zynen disch, en vervolgens geduurende ons geheele leven, ja zelfs nog in deszelfs laatfte oogenblikken verheugen. In hem willen wy ons nog meer, nog op eene heerlyker wyze in dat betere leven verheugen, waartoe hy ons den weg gebaand heeft, 't welk wy met elk feest, dat wy vieren, met eiken dag, dien wy achter den rug leggen, nader komen, en 't welk zo zeker op ons wacht, en alle onze wenfchen zo zeker vervullen zal, zo zeker als hy geftorven is en weder opgeftaan van de dooden! Amen. VIER-  VIERDE LEERREDE. DE TROO STRYKE VERZEKERINGEN VAN JESUS CHRISTUS AANGAANDE HET TOEKOMENDE LEVEN. Tekst: EUANG. VAN JOANNES Hoofdft. XIV. VS. 2. In het huis myns Vaders zyn veele -wooningcn: anders zoude ik bet u gezegd hebben.  ■  88 JESUS VERZEKERINGEN minnen! Den geenen te zien, met den geenen gemeenfchap en omgang te hebben, die zo veel voor ons gedaan, geleden, opgeofferd heeft, die voor ons van den hemel op aarde gekomen, en aan het kruis geftorven is! Den geenen te zien, met den geenen gemeenfchap en omgang te hebben, zonder wiens hulp wy flaaven der dooling, van het bygeloof, der ondeugd, flaaven der laagfte begeerten en hartstogten zouden zyn, wiens voorfchriften ons zo dikwyls licht in de duisternis, troost in lyden, moed in de gevaaren, vermogen tot 'het goede gegeeven hebben! Den geenen te zien, met den geenen gemeenfchap en omgang te hebben, door wien wy God als onzen Vader kennen en lief hebben, door wien wy ons over ons aanweezen en onze verordening verheugen geleerd, door wien wy reeds in dit leven zo veel vermaak en zaligheid genooren hebben en nog dagelyks genieten ! Tot den gec nen te komen, by den geenen te weezen, die het Evenbeeld, de Plaaisbeklceder van God, het uiununtendfte voorbeeld van menfehelyke volmaaktheid is; onder zyn onmiddelyk toezigt en geleide te leeven, van hem onmiddelbaar waarheid en wysheid en edele deugd te leeren, en aan zyne magt en heerfchappy, aan alle uitmuntendheden , die hem als het Hoofd der menfehen luister byzetten, fteeds grooter deel te ver-  VAN HET TOEKOMENDE LEVEN. 8 en wederom zeg ik u • verblydt u! En hoe menigvuldig, hoe welgegrond, hoe heerlyk is niet de blydfchap, waartoe hetzelve hun recht geeft en opwekt ? Blydfchap over het licht der waarheid, waarmede het Euangelie ons beftraalt, over de nieuwe, betere, hemelfche gezindheid, die hetzelve ons gegeeven, over de vryheid, waarin het ons gefield, over den moed en de kracht ter fee-  I3<5 DE GEEST VAN over alle goede eigenfchappen, bekwaamheden en vatbaarheden, die zy bezitten, over alle goede daaden , die zy verrichten, over alle voorrechten en genoegens, die zy genieten. ■ Blydfchap over het tegenwoordige, 't welk geheellyk van God afhangt, geheellyk van hem volgens de wyste wetten geregeerd wordt; 't welk ons zo veele geestelyke en lichaamelyke weldaaden en zegeningen , zo veel meerder goeds dan kwaads, zo veel meerder vreugde dan verdriet, zo veele middelen tot verbetering en oefening aanbiedt, ons zo veel gelegenheid en aanfpooring tot goede, weldaadige, nuttige verrichtingen geeft, en ons daardoor de middelen verfchaft om rykelyk te zaaien voor den toekomenden oogst. — Blydfchap, eindelyk, over het toekomende, over het betere, eeuwige leven, 't welk ons na den dood te wachten ftaat, over de heerlykheid, die God hiernamaals aan zynen kinderen openbaaren, de ryke vergeldingen , waarmede hy hunne getrouwheid bekroonen, het heldere licht, de zuivere deugd, de grooter werkzaamheid, de hooger zaligheid, de naauwer vereeniging met zich en met Jefus, waartoe hy hen alsdan verheffen zal. Blydfchap darhalven over alles, wat fchoon, wat groot,wat goed,wat begeerenswaardig is. Blydfchap hi God en in de menfehen; welcevredew heid  HET CHRISTENDOM. 137 ïeid over God, over alles, wat hy verricht en doet, befchikt en toelaat; weltevredenheid over onszelven, over onze betere wyze van denken en doen; weltevredenheid over ons tegenwoordig en toekomend lot. Dit is de Geest van het Christendom; dit prediken alle zyne leeringen en geboden en beloften; zulke geneigdheden moet het allen zynen oprechten belyderen inboezemen. Hoe opgeruimder en bedaarder de Christen is, hoe blymoediger en geruster hy denkt en handelt: destemeer is hy een Christen, des te Christelyker denkt en handelt hy! Maar waar, myne geliefde Vrienden! waar vindt men nu in 't algemeen den Geest van het Christendom, dien wy u tot hiertoe hebben aangepreezen ? Waar leeft en beweegt zich en werkt dezelve ? Waar zyn de tempels, in welken hy woont en zich openbaart? Gewislyk niet ter plaatfe, daar men aan het ongeloof, aan de twyfelzucht, aan het wantrouwen op God, aan de onvergenoegdheid met zyne beftuuring en befchikkingen het oor leent! Gewislyk niet ter plaatfe, daar den menfehen het denkbeeld van God vreemd, lastig, verdrietig is, daar men de voorfchriften van den Godsdienst als een ■'.waar pak, en godsdienstige oefeningen als bezaaiingen en dwang befchouwt! Gewislyk niet I 5 ter  I38 DE GEEST VAN' ter plaatfe, daar onverfchilligheid omtrent God,; flaaffche vrees voor God, onverlchiliigheid om-, trent Jefus, afkeerigheid van Jefus, daar onaandoenlykheid, nyd, haat, vyandfchap tegen de menfehen het hare koud maaken en verderven! En ook niet ter plaatfe, daar, behalven in het geval van ligchaameiyke ongeile] dheid en ziekten , zwaarmoedigheid , droefgeestigheid, eene fombere, angstvallige, morrende geestgefteldheid, en eene ontydige bekommering heerfchen, dat men den algoeden God met elk woord, op elke fchrede, beledigt, en zich zyne ftraf waardig maakt! Neen, de Geest van het Christendom is een geest des geloofs, der vroomheid, der liefde, der blydfchap! Hieruit,myne geliefde Vrienden! kunt gy gemaklyk en zeker afleiden, of de Geest van het Christendom in u woone en leve en heerfche; of gy derhalven werkelyk Christenen zyt, of flechts derzelver naam en uiterlyke geftalte bezit. Zyn dat geloof, dat hartelyke vertrouwen op God en op Jefus Christus, die kinderlyke, inwendige vroomheid, die alles beveelende en alles zaligende liefde en blydfchap voor u vreemde dingen; of dingen , waarvan gy Hechts fomwylen, flechts zelden eene zwakke gewaarwording, eene gebrekkelyke ondervinding hebt; ó dan kome het 11 toch niet vreemd  HET CHRISTENDOM. Vreemd voordat de waarheden van het Christendom u niet veel licht en opheldering geeven, dat zyne geboden u zwaar vallen, dat zyne beloften u weinig troost verfchafien, dat gy in 't algemeen in het Christendom de gerustftelling, de kracht, de zaligheid niet vindt, die hetzelve zynen belyderen belooft. Tot nogtoe kent gy het alleen maar by naame, tot nog toe is het voor u letters zonder betekenis, een ligchaam zonder geest! Opent eerst voor deezen geest van het Christendom uwe harten, volgt zyne voorfchriften, wordt doordrongen van zyne gevoelens; dan zult gy hetzelve eerst naar zyne waarde leeren kennen, eeren, liefhebben, u 'er over verheugen, eerst al zyne kracht en zaligheid ondervinden. ó Doet dit, gy alle, myne geliefde Vrienden! die my hoort, die Christenen genoemd wordt en gelukkig wenscht te zyn en te worden,'t zy gy nog enkel Schynchristenen, of flechts aanvangers in het Chris* tendom, of reeds geoefende en bevestigde Christenen zyt. Streeft allen van nu aan, of hoe langer hoe meer, naar het licht,naar het leven, «aarde kracht, naar de zaligheid, die de geest des Christendoms in zyne oprechte belyders voortbrengt. Deet dit ook vooral, ö gy myne Broeders in  '°4 de Geest van in Christus! die voorneemens zyt, om aan des Heeren tafel te verfchynen. Zo ergens geloof, vroomheid,liefde en blydfchap behooren te leeven en te heerfchen, het is hier; hier, daar alles ons daartoe opwekt en daarin verfterkc! Ja, hier moet de geest van het Christendom, gelyk de fcheppende adem des Almagtigen, ons allen bezielen en doordringen! Hier zyn gronden van geloof en van vertrouwen, die niet wankelen! God heeft zynen Zoon om onzent- wil niet verfchoond, en zou hy ons dan niet met hem en door hem alles fchenken? Christus is geftorven om onze zonden, en opgewekt ter onzer rechtvaariigmaaking. Zyn dood is ons leven: zyne opftanding het onderpand der onze. Hier zyn opwekkingen tot vroomheid, die ons niet onbewogen kunnen laaten. Gemeenfchap met den Vader en met zynen Zoon, Jefus Christus, te hebben, tot hem, als zyne kinders en als broeders en zusters van zynen eerstgeborenen, te naderen, ons op nieuw aan zynen dienst te wyen, ons in de verzekering van zyne genegenheid en genade gerust te fte Hen, en te gevoelen, dat wy in zyne onmiddelyke tegenwoordigheid leeven: by wien zal dit niet godvruchtige gevoelens,eenen vuu* figen yver verwecken? -— Hier vinden wy het  HET CHRISTENDOM. Hs het krachtigfte voedfel der liefde! 't Is het Feest der liefde van God, het feest der liefde van Jefus,het feest der broederlyke liefde, die de eene Christen den anderen verfchuldigd isl Alles, alles roept ons hier toe: laaten wy hem liefhebben, want hy heeft ons eerst liefgehad! Laaten wy malkanderen liefhebben, gelyk God, gelyk Christus ons heeft liefgehad! Hier wekt ons,eindelyk, alles tot blydfchap op. God is onze Vader; Jefus is onze Heiland, ons Hoofd, onze Heer; wy zyn onfterflyk,zyn van de magt der zonde, van het geweld des doods en van het graf verlost; wandelen onder de befcherming en de hoede der Opperfte Wysheid en Goedheid op den weg des levens; zien den hemelvoor ons geopend; en kunnen nu, 't zy wy leeven of fterven, onverhinderd opklimmen van volmaaktheid tot volmaaktheid, van gelukzaligheid tot gelukzaligheid. En zouden wy ons hier over niet verblyden? ■ Ja, voor u, geloof, vroomheid, liefde en blydfchap! Voor u willen wy ons geheel hart ontfluiten, hetzelve u geheellyk tot eene wooning en tot eenen tempel inruimen, gy zult ons thans aan de tafel des Heeren, gy zult ons alle de dagen onzes levens bezielen; uwe aanfpooringen,uwe voorfchriften, uwe indrukfelen willen my gaarne en ge-  »4S £>E GEEST VAN ENZ. gewillig gehoorzaatnen , en uwe uitwerkfel* in ons en door ons zullen bewyzen, dat, waar de Geest van het Christendom heerscht, aldaar wysheid en deugd en vryheid en zaligheid heer? fchen! Amen.  ZEVENDE LEERREDE* DE KINDERLYKE GEZINDHEID VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. Tekst: BRIEF AAN DE ROMEINEN, Hoofdft. VIII. VS. 15. fVant gy hebt niet ontvangen den geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze: maar gy hebt ontvangen den geest der aanneeming tot kinderen, door welken wy roepen: Jbba, Vader.   °" od ! hoe gelukkig zyn Wy,dat wy u als V-F onzen Vader kennen, van uwe vaderlyke genegenheid en liefde verzekerd zyn, eh ons van u al de roezige, al de befcherming, al de hulp, al de toegeevendheid en al het geduld, al de gunstbewyzingeh van den magtigllen, wysften, goedertierenften Vader belooveiï mogen! ö Mogten wy ook allen recht kinderlyk jegens u gezind zyn, en ons derwyze jegens ü gedraagen, gelyk het kinderen van zulk eenen Vader past. ö Mogten wy allen ^an dén diepften eerbied voor u, van de innerlykfte liefde tot u, van de hartelykfte blydfchap in ü geheel en al doordrongen zyn, en dan ook al de kracht, al de zaligheid van zulk eene denken handelwyze ondervinden! Hoe aangenaam zou dan niet het volbrengen van alle onze pligten, hoe ligt het verdraagen van alle rampen, hoe zoet het genot van alle weldaaden voor öns worden, die wy van uwe vaderlyke hand ontvangen! Hoe fpoedig, hoe zeker zouden wy dan niet het doel der volmaaktheid naderen! Met welk een welgevallen kont gy dan niet op ons, uwe kinders, nederzien, en met welk een blymoedig vertrouwen konden wy dan niet tot u, onzen bemelfchen Vader, onze ©ogen opheffen! Ach zend toch uwen Geest, III. Stuk. K den  I46 DE KINDERLYKE GEZINDHEID den Geest des kindfchaps, met welken gy, eertyds, de leerlingen van uwen Zoon, Jefus Christus, begenadigde, ook op ons neder, laat denzelven in ons leeven en heerfchen, ons hart gantfchelyk hervormen en alle flaaffche vrees voor u uit dryven, en het met vertrouwen op u en liefde tot u, onzen hemelfchen Vader, vervullen. Zegen tot dat einde de waarheden van den Godsdienst, met wier befchouwing wy ons thans zullen bezig houden. Geef dat zy ons op den weg der Christelyke volmaaktheid brengen, en 'er hoe langs hoe meer op doen vorderen. Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Wy zyn allen kinderen van God, myne aandachtige Toehoorers! Zulks zyn wy als menfehen, die van God onzen oorfprong ontvingen, van hem afhangen, door hem onderhouden en geregeerd en met ontelbaare weldaaden gezegend worden. Zulks zyn wy als Christenen,aan wien hy zich door zynen Zoon Jefus nader geopenbaard, en geheel byzondere bewyzen en blyken zy-  VAN, DEN CHRISTEN JEGENS GOD. I47 Zyner vaderlyke genegenheid en liefde gegeeven heeft. Als zodanigen zyn wy tot een vry ^ volkomen gebruik en genot van alle voorrechten en zaligheden der kinderen van God geroepen. Als zodanigen moest de geest van het kindfchap ons allen beheerfchen en bezielen. Als zodanigen moesten wy allen veel beter, veel zaliger zyn, dan zo veele andere menfehen, die God en Jefus Christus niet kennen, veel beter, veel zaliger, dan de oude dienaars van God, de Israëlieten, die veelëer flaaffche dan kinderlyke gezindheden hadden. Maar zyn wy dit ook inderdaad, myne geliefde Vrienden? Leeft en heerscht die kinderlyke geestgefteidheid in ons ? Gebruiken, genieten wy die voorrechten en zaligheden? Kunnen, mogen wy het doen? Kunnen , mogen wy met den Apostel , in onzen tekst, zeggen: wy hebben niet ontvangen den geest der dienstbaarheid', wederom tot vreezet maar wy hebben ontvangen den geest der aanneeming tot Gods kinderen, door welken wy roepen : Abba, Vader: wy worden niet van flaaffche, maar van kinderlyke gezindheden jegens God bezield; wy beminnen hem als onzen Vader, en verblyden ons van harcen in zyne vaderlyke liefde tot ons! Ach, myne dierbaars Vrienden! hoe verre zyn nog de meesten van K 2 dee-  I48 DE KINDERLYKE GKZÏNDHÉID deezen trap der Christelyke vroomheid ert gelukzaligheid verwyderd! En wat baat ons dan het Christendom, zo wy door hetzelve niet beteren gelukkiger zyn en'worden, dan ande« re menfehen, die geenzins he: geluk hebber* van Christenen te weezen? ó Laaten wy toch dit fluk wat dieper nadenken myne waarde Broeders en Zusters in Christus! Laaten wy overweegen, wat wy, als Christenen, konden en behoorden te zyn, en dan onszelvett afvraagen, wat wy inderdaad zyn. Misfchien wekt dit bedenken onze eigenliefde, onze r.atuurlyke zucht naar volmaaktheid; misfchien befchaam: het ons, en wekt eene edele eerzucht in ons op; misfchien boezemt het ons zulk een verlangen naar de waare Christelyke vroomheid en zaligheid in, dat wy 'er van nu af aan yveriger naar ftreeven, om dezelve deelachtig te worden. Mogt het Gode behaagen, myn voorftel over deeze waarheid aan ons allen in dit opzigt te zegenen! Laaten wy dan nagaan, 'welke de kenmerken syn Pan den kinderlyken geen. die volgens onzen tekst, byzonderlyk e:n eigendom van den Christen moet zyn, ^7 op welk eene wfi de Christen zich daardoor van ieder ander mensch, die geen Christen is, onde^fcheldt. De Geest des kindfehaps, of de kinderlyke  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. 149 fce gee§c, die ons als Christenen, van alle andere menfehen, en zelfs van de aloude aanbidders van God, de Israëlieten, onderfcheiden , en ons by uitneemendheid goed en zalig maaken moet, is in 't algemeen de kinderlyke gemoedsgefteldheid of de kinderlyke gezindheid, die wy jegens God voeden, en in al ons doen en laaten moeten aan den dag leggen, Hy beftaat hierin, dat wy dervvyze van God en aan God denken, derwyze van zynen wil en van zyne daaden oordeelen, op dien voet met hem verkeeren, ons zodanig jegens hem gedraagen, ons derwyze in hem verblyden, ons zo geheel en al aan hem onderwerpen, en hem zo gaarne en zo fterk aank'eeven, als een welgeaart kind van zynen beminden Vader denkt en oordeelt, met hem verkeert, zich jegens hem gedraagt, zich in hem verblydt, zich aan hem onderwerpt en hem aankleeft. De kinderlyke gemoedsgefteldheid van den Chrisren is derhal ven gegrond op dewyze, waarop] hy aan God en over God denkt, op de begrippen , die hy zich van dit verheven[(ie en bemin, nenswaardigfïe Wezen, en van zyne betrekkingen tot hetzelve vormt. Voor hem is God niet , gelyk eeryds voor den Israëlieten, de byzonK 3 dere  I50 BE KINDERLYKE GEZINDHEID defe Befchermgod van zyn volk, die eeuwiglyk dit volk lief heeft en zegent, en aan wiens genegenheid en gunst alle overige volken der aarde weinig of geen deel hebben; maar de Schepper en Vader van alle volken, van alle menfehen, die hen allen lief heeft, en allen, op de eene of andere wyze, vroeger of laater, tot de gelukzaligheid leidt. Voor hem is God niet, gelyk eenyds voor den Israëlieten, en nog heden ten dage voor den Christen, die van kinderlyke gezindheden ontbloot is, een geftrenge Heer en Gebieder, een yverzuchtigë Wreeker zyner gefchondene eer, een haastige en een onverbiddelyke Rechter zyner zondige en gebrekkige onderdaanen; niet een Wezen, dat vrees en fchrik rondom zich verfpreidt, en daardoor zyne eischen op gehoorzaamheid en onderwerping wil doen gelden: maar de wysfte, goedertierenfte Regent, de liefderykfte, toegeeflykfte Vader, die zyne Grootheid door weldoen openbaart, miifiagen over het hoofd ziet, zonden vergeeft, liever bemind dan gevreesd wil worden, en het grootfte welbehaagen heeft in eene gehoorzaamheid, die uit liefde voortkomt, offchoon zy ook onvolmaakt gy. Deeze begrippen maaken de gedachten van God, voor den Chrkten, van den kinderlyken geest  TAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. 15I geest bezield, tot de heuchelykfte, troostryifte en kostelykfte gedachten, die immer in zyne ziel kunnen opkomen. Hy behoeft niet eerst door het voor oogen ftellen van zynen pligt, of door buitengewoone toevallen, of doorGodsdienftige plegtigheden, of door nood en gevaar opgewekt te worden, om aan zynen Schepper en hemelfchen Vader te denken. Hy doet zulks uit eigene beweeging, doet het met het innigfte genoegen, houdt het voor zyn grootde voorrecht , dat hy het doen kan en mag, wordt met deeze gedachten fteeds gemeenzaamer, verbindt ze fteeds naauwer met alle zyne overige gedachten , vindt 'er fteeds meer vermaak, fteeds meer vertroosting en verfterking in, en gevoelt zich nooit geruster en beter en zaliger, dan wanneer hy zichzelven in zyne betrekkingen met het volmaaktfte en beste Wezen, met zynen wysften en goedertierenften hemelfchen Vader befchouwt. Nooit ftrekt hem deeze gedachte tot een last, nooit ontttaat zy ten ongelegenen tyde in zyne ziel, nooit verwart of verontrust en vervaart hem dezelve, waar hy ook zy, wat hy ook doe, hoe 't hem ook gaa, 't zy hy zich zwak gevoele of fterk, 't zy hy ftaa of valle, overwinne of overwonnen worde. Deeze gedachte is voor hem overal en in alle om" K 4 ftan-  ïfjü DE KINDERLYKE GEZINDHEID handigheden eene bron van licht en van leven; vertroost hem in het ongeluk, verheugt hem in welvaart, verfterkt hem, als hy zwak is, beurt hem op , als hy valt, en bewaart hem zo wel voor hoogmoed over zyne zegepraal, als voor moedeloosheid, wanneer hy overwonnen wordt. De Geest van het kindfchap, de kinderlyke gezindheid van den Christen jegens God, vertoont zich, verder; in alle zyne gevoelens over Gods daaden, werken en befchikkingen, en wegen met de kinderen der menfehen. Hy eerbiedigt ze allen als recht en goed, als uitwerkfelen der volmaaktlte wysheid en goedheid; en doet zulks ook dan, wanneer hy ze door bebepaaldheid van zyn gezicht, met de regelen deezer wysheid en goedheid niet weet overeen te brengen, 't Geen God befchikt en doet, moet noodwendig het beste zyn, moet noodwendig de grootst mogelyke volmaaktheid en gelukzaligheid ten gevolge hebben : aan dit grondbeginfel houdt hy zich, naar dit grondbeginfel befchouwt en beoordeelt hy alles, wat 'er is en gefchiedt. Nergens vindt hy den urengen lieer, den yverzuchrigen Regent, den ver^ toornden en wraakademenden God, dien de sienfch, welken de geest der. dienstbaarheid be-  VAN DEN CHRISTEN JEGENS G0B. 153 bezieltT aüerwege ziet, en voor welken by altoos riddert. Aan zyne oogen vertoont zig God altoos als Vader, zo wel in onweder als in zonnelchyn, zo wel in den doodenden vorst des winters, als in den alles verleevendigenden adem der lente, zo wel te midden der verfchriklykheden en gevaaren van den oorlog, • als in den fchoot des vredes, zo wel in den nagt des lydens als ten dage der blydfchap, in het uur des doods, als in het uur der geboorte. In zyne oogen zyn alle Gods werken, werken zyner zich zo gaarne en zo heereiyk mededeelende eeuwige liefde; alle Gods inrichringen en befchikkingen, inrichtingen en befchikkingen zyner, voor alles zorgdraagende en alles regeerende , onuitputtelyke liefde; alle wegen, welke God met hem en met anderen inflaat, wegen zyner gunstrykfte vaderlyke liefde, wier einde leven en gelukzaligheid is. Hem verbyfteren geene fchynbaare ongeregeldheden in de ligchaamelyke of zedelyke waereld, geene nog zo zeldzaam en ftrengfchynende lotgevallen der menfehen en volken, zo dra hy ze als zaaken befchouwe, die onder het opzigt en de beftuuring van den. God der liefde ftaan, die alles doorziet en alles omvat en alles van ïrap tot trap geduurig tot zyn volmaaktheid K 5 doet  tS4 DE KINDERLYKE GEZINDHEID ? doet naderen. Zelfs kastydingen en ftraffen eis oordeelen zyn in zyne oogen nooit dat, 't welk zy den (laafsgezinden of minder edeldenkenden mensch fchynen te zyn, nooit uitwerkfels van toorn en van wraakzucht, nooit plaagen en onheilen , die niets dan plaagen en onheilen zyn, nooit middelen tot verderving, maar altoos uitwerkfels der wysfte goedheid, altoos plaagen en onheilen , die heilzaame bedoelingen hebben , altoos middelen tot verbetering, herftelling, tot eene grooter gelukzaligheid. Wie op die wyze van God denkt, myne aandachdge Toehoorers ! en van God en zyne daaden dergelyke gevoelens voedt, zal zig zekerlyk en altoos in God yerblyden: en die is mede een wezenlyk vereischte van den kinderlyken geest, of de kinderlyke gezindheid jegens God, die den Christen eigen is. Terwyl de flaaf onder het juk zyns gebieders treurt, verheugt zig het welgeaarte kind over de opperheerfchappy, het toezigt en de regeering van zynen Vader. En zo is het ook met den Christen gelegen, myne geliefde Vrienden! dien de geest van het kindfehap bezielt. Hy verheugt zich over God, zynen Vader; verheugt zich, dat God beftaaE en zyn Schepper, zyn Onderhouder, zyn Vader is; verheugt zich, dat deeze God, deeze he-  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. 155 fiemelfche Vader, alles weet en alles vermag, alles beftuurt en alles regeert; dat hy overal is en werkt en hemel en aarde vervult met zyne tegenwoordigheid; verheugt zich, dat hy met deezen God, met deezen hemelfchen Vader, zo naüw en onfeheidbaar vereenigd is, eeniglyk door hem is en leeft, geheellyk van hem afhangt, altoos door hem geleid en beftuurd wordt, en niets dan goeds van hem te verwachten heeft. En offchoon hy hem , den Onzienbaaren, den Onbegrypelyken, noch met zyne oogen zien, noch met zynen geest bevatten kan, hy verheugt zich nogthans in hem als of hy hem zage en voelde; want hy weet, dat hy niet verre is Van een ieder van ons, en dat wy allen in hem leeven, ons beweegen en zyn, Hy verblydt zich over den Werkmeester in zyne werken, over de oorzaak in haare uitwerkfelen, over de bron in haare zegenryke beeken, verblydt zich over zynen Schepper in elk levenloos en leevend fchepfel, 't welk hy ziet, over zynen Vader in alle Broeders en Zusters, die hem omringen, over zynen Opperheer en Regeerer in alle inftellingen en wetten, die van hem afkomen, over zynen Weldoener in elke vrolyke aandoening en aangenaam vooruitzigt, dat hem genoegen verfchaft, over zy- ne*  i$6 DE KINDERLYKE GEZINDHEID . nen Beftuurer en Leidsman tot een verhevener leven in elke oefening van het verftand en der deagd, waartoe hy hem gelegenheid geeft eq aanfpoort. Zo gaan blymoedigheid en vrolykheid met elke gedachte aan God, met elke belchouwing van zyne werken, met ieder genot van zyne weldaaden, met elke volbrenging van zynen wil, met ieder fchrede op den weg des levens in de ziel van den kinderlykgezinden Christen hand aan hand; en dat, 't welk hem by eene andere meer flaaffche denkwys en gemoedsgefteldheid verontrusten zou of vrees aanjaag m, wordt voor hem tot de rykfte bron van wellust en genoegen. Maar heeft de Christen, dien deeze kinderlyke geest bezielt, zich over God en alle zy* ne werken en wegen leeren verheugen, oordeelt dan zeiven, myne aandachtige Toehoor rers! Welk, eenen invloed deeze wijze van denken en deeze gemoedsgefteldheid op zyne gehoorzaamheid aan God, op zyn vertrouwen op God, op zyne onderwerping aan den Goddelyhen wil zal hebben. Zyne gehoorzaamheid aan God is volkomen vry willig, geheel onbegrensd en fteeds de zelfde; niet de gehoorzaamheid Van eenen Haaf, die enkel doet, 't geen hy Volftrekt moet doen, die het al morrende en mes  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. ï£? wet tegenzin doet, èn het liefst niet zou doen, Indien hy het zonder gevaar kon nalaaten; maar de gehoorzaamheid van een kind, 't welk in de genegenheid en gunst van zynen besten Vader het hoogde belang ftelt, ja zonder de« zelve niet leeven, niet gerust en gelukkig zou kunnen zyn. De Christen gehoorzaamt God, zynen hemelfchen Vader, omdat hy hem lief heeft boven alles; omdat hy de waarde zyner weldaaden bezeft, en hem gaarne daarvoor dankbaar wil zyn; omdat hy weet, dat God als Vader beveelt, dat zyne wetten geenzins geboden van eenen ftrengen Heer, maar voorfchriften der volmaaktfte wysheid en goedheid zyn, dat gehoorzaamheid aan deeze voorfchriften waare vryheid,en derzelver waarneeming de veiligfte,de eenigfte weg is tot weltevredenheid, tot volmaaktheid , tot gelukzaligheid. Terwyl derhalve de flaafsgëzinde mensch over de Goddelyke geboden als over een hard juk en zwaaren last klaagt, en dit juk en deezen last gaarne van zyne fchouders zou werpen, verftrekt het den Christen, dien de kinderlyke geest bezielt, tot vreugde, dat te doen, 't welk recht en goed is en 't welk zyn hemelfche Vader hem beveelt te doen, en deeze vreugde maakt de waarneeming van Gods geboden ten allen tyde,  Ï58 DE KINDERLYKE GEZINDHEID tyde, malle plaatfen, in alle gevallen ligt en aan l genaatn voor hem. God is voor hem altoos cie zelfde wyze, goedertierene, weldaadigë Vader; zyn welbehaagen is hem altoos even dierbaar, fteeds onwaardeerlyk, fteeds meerder waardig dan hemel en aarde; zyne geboden zyn derhalven voor hem ook op den eenen tyd even zo eerbiedwaardig, als op den anderen, altoos heilig en onverbreeklyk. — Even zo kinderlyk en onbegrensd is ook zyne onderwerping aan den Goddelyken wil. Gods wil is zyn wil; want het is de wil van zynen hemelfchen Vader, die hem kent, hem lief heefc en altoos met vaderlyke liefde voor zyn geluk zorgt. Vader, niet myne, maar uwe wil gejehiede: dit is de taal van zyn hart by alles, wat God over hem en anderen toelaat, hy alles, wat God hem door zyne Voorzienigheid geeft of onttrekt, by alles, wat God hem beveelt te doen of te verdraagen. Naar Gods wil fchikt hy zich gaarne en in alle opzigten; in Gods wil berust hy volkomenlyk en zonder ecnige tegenfpraak; Gods wil verheeriykt hy in voorfpoed en in tegenfpoed, in leven en in dood, als volmaakt en onberisplyk. In Gods handen geeft hy derhalven zich zeiven en zyn lot geheel en al en mee een  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. Xfö een gerust hart over; hy fchryft Gode niet voor, op welk eene wyze hy hem zal beftuuren en leiden, omdat hy weet, dat God hem altoos als een Vader, als de wysfte, genegenfte Vader, zal beftuuren en leiden. Onder Gods toezigt en befcherming is hy veilig en bevryd van angstvallige bekommeringen; onder Gods beftuuring kan hy het doel, waarnaar hy ftreeft, de hoogde volmaaktheid en gelukzaligheid, waarvoor hy vatbaar is, onmogelyk misfen. Hy vereert God der¬ halven ook met het kinderlykfte, oprechtfte vertrouwen. En waarin toch zou hy hem, den Alwyzen, den Algoeden, zynen liefderyken hemelfchen Vader, niet vertrouwen? Wat van hem niet verwachten? Van hem, die alles heeft en tot alles in ftaat is, zonder wien niets is en niets gefchiedt, die altoos het beste wil en doet! Van hem, die zelfs zynen Zoon, zynen by uitneemendheid geliefden Zoon, om onzentwil niet verfchoond, ons zynen Zoon tot een Verlosfer en Heiland, tot een Verkondiger en.Borg van zyne Vaderlyke geneegenheid jegens ons gegeeven, en ons beloofd heefc met hem en door hem alles te fchenken, wat ons kan verbeteren en zaligmaaken! Neen, de Christen, die van den Geest van het kindfchap be-  I6b DE KINDERLYKE GEZINDHEID bezield is, vertrouwt Gode oneindig meer toe; dan hy met zyne zo bepaalde vermogens kan bevatten en begrypen; van hem verwacht hy oneindig meer goeds, dan hy tegenwoordig in ftaat is te genieten en te wenfchen! Natuurlykerwyze moet deeze kinderlyke geest, deeze kinderlyke gezindheid jegens God hem ook by zyne Godsdienstoefeningen bezit len, en hem ook daar van alle andere aanbidders van God, die minder kinderlyk jegens hem gezind zyn, tot zyn voordeel orderfcheiden. Terwyl deezen, die nog de geest der dienstbaarheid beheerscht, voor God als vluchten, zynen dienst liefst ontwyken, zich niet dan gedwongen daartoe begeeven, en geduurende denzelven veel meer onrust en vrees en fchrik, dan vermaak en genoegen ondervinden, wordt de ander door zyn gantsch hart tot den geenen als gedreeven, dien hy als zynen God en Vader kent en lief heeft, wiens dienst en verheerlyking hy als zyn hoogde voorrecht befchouwt, en in wien te dieren en te verheerlyken hy louter zaligheid zoekt en vindt. Hy nadert tot hem, gelyk een kind tot zynen beminden Vader nadert; en de uuren, die hy in de nadere verkeering met God, in het waarneemen van den byzonderen en openbaaren Godsdienst befteedt, zyn voor hem uuren der aan-  van den christen jegens god. l6l -aangenaamfle verkwikking, van het waare leven zyns geescs. Vol kinderlyken eerbied, vol bereidvaardigheid tot gehoorzaamheid, verneemt hy daar uit zyn woord zynen wil, en haast zich om te doen, en met alle mogelyke zorgvuldigheid te doen 't geen hem zyn hemelfche Vader gebiedt te doen. Vo! geloof en dankbaarheid omhelst hy de troostryke toezeggingen -en beloften, die hem aldaar in den naam van zynen God en Vader gegeeven worden, eigent zich dezelve gerustlyk toe, en verlaat 'er zich op als op verklaringen van den Waarachtigen, die niet vergaan kunnen, offchoon ook de hemel en aarde vergaan mogten. Vol heilige aandacht aanbidt hy daar zynen God en Vader als het eerfte, het beste, het volmaaktfte Wezen, afa den llegeerer van hemel en aarde, als den geenen, van wien, door wien cn tot wien'alIe dingen zyn; verwondert zich met eerbied over zyne Majesteit en Heerlykheid, verblydt zich over zyne liefde en zyne weldaaden, en gevoelt met het innerlyklfe genoegen de zalige betrekking, in welke hy zich tot dat verhevenfte Wezen bevindt. Vol kinderlyke vrymoedigheid legt hy daar zyn geheel hart voor hem open, werpt alle zyne bekommeringen op hem, legt alle zyne gedachten, wenfchen en begeerten 1IL Stuk. L voor  l6z DE KINDERLYKE GEZINDHEID voor hem bloot, fchroomt niet, zich voor zj* nen goedertierenen Schepper en Vader te vertoonenzo als hy is, verheugt 'er zich veeleer over, dat de Alweetende zyn binnenfte kent, cn bidt hem met het volkomenfte vertrouwen om licht en kracht, om wysheid en deugd, om alles, wat hem de volmaaktheid, wat hem: God kan 'doen naderen. Vol broederlyke liefdé vereenigt hy zich daar met alle zyne Medechristenen en Natuurgenooten in het verheerlyken van zynen en hunnen algemeenen hemelfchen Vader, neemt aan alle hunne genoegens en kwellingen deel, fchept in den geest met hun en voor hun uit de bron van alle leven en aller gelukzaligheid, en fchaamt zich niet, aan ieder een ook door zulke plegtige handelingen te verklaaren, hoe gaarne hy met God verkeert en hoe blymoedig en zalig hy in deeze zyne verkeering is. Met een opgeruimd en wel te vreden gemoed keert hy \ eind van den troon van zynen God en Vader, van de onmiddelyker verkeering met hem weder te rug, gevoelt zich op nieuw tot alle goede daaden verfterkt, tegen alle verzoekingen en gevaaren gewapend, onder uüen druk gerustgcfteld, en verliest dan den Alomtegenwoordigcn nooit uit het oog, houdt zichakoos na by hem, ziet in alles op hem,  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. 163 riem, doet en laat en verdraagt en duldt alles met inzigt tot hem en uit gehoorzaamheid aan hem, en onderhoudt daardoor fteeds de vertrouwlyke gemeenzaamheid met hem, waartoe hem zyne kinderlyke denkwyze en gemoedsgefteldheid jegens God gerechtigd en bekwaam maaken. Doch deeze kinderlyke denkwys en gemoedsgefteldheid, ten opzicht van God, vertoont zich ook niet alleen by de Godsdienstoefeningen, maar ook in zyn geheel overig gedrag door eene tdele volkomene gebruikmaaking van de Chris» telyke vryheid. De Christen, wien de kinderlyke geest bezielt, is omzichtig, maar niet angstvallig in het volvoeren zyner pligten; naauwkeurig en onpartydig, maar niet geftrerg en buitenfpoorig in het waardeeren van menfehen en zaaken; gemoedelyk, maar niet op eene bygeloovige wys befchroomd, in 't geen hy doen en laaten, en hoe hy den wil van zynen hemelfchen Vader volbrengen moet. Hy weet, dat deeze goedertierene Vader niet meer van zyne kinderen eischt* dan zy uitvoeren kunnen, weet, dat Zyne eifchen eeniglyk hunne gelukzaligheid ten doel hebben, en zou oordeelen, dat hy God beledigde, zo hy als by eiken ftap, dien hy op het levenspad L 2 af.  lO^ DE KINDERLYKE GEZINDHEID aflegt, voor zyn mishaasen vreesde. Hy doet derhalven dat, 't welk hy in elk geval kan en moet doen, met een gerust gemoed, oftchoon het ook nog zo onvolmaakt en gebreklyk is, dewyl hy weet dat God ook de onvolmaakte, maar oprechte gehoorzaamheid zyner onderdaanen niet verwerpt. Hy geniet het goede, 't welk God hem vergunt, met vreugde, omdat hy weet, dat God in de onzondige vreugde zyner kinderen een vaderlyk welbehaagen heeft, Hy heeft God altyd voor oogen , maar dit maakt hem niet droefgees'ig en misnoegd, en belet hem nitt om deel te neemen aan alles, waaraan menschlykheid, Christendom, de pligten van zynen ftand en beroep hem beveelcn deel te neemen. Hy is vroom, van gantfcher harte vroom, maar zyne vroomheid is van alle huichelaary, van alle bygeloovigheid zeer verre verwyderd; zy bindt zich niet angstvallig aan zekere tyden en plaatfen en uitwendige gebruiken, en hoe gaarne hy zich met gods» dienftige overdenkingen en oefeningen bezig houdt, houdt hy zich echter niet fchuldig aan pligtverzuim, wanneer andere, onvermydelyke pligten, of onfcbulc^e uitwendige beletfelen hem van deeze oefeningen te rug houden. — Eindclyk, myne aandachtige Toeho-rers! blykt de  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. 16*5 de kinderlyke Geest, de kinderlyke gezindheid van den Christen jegens Goi, ook uit de ma* nier en wyze, waarop hy zyne wezenlyke fouten en misfagen befchouwt beoordeelt, en zich daaromtrent gedraagt. Hoe erndig hy ook wenscht en zich toelegt, om fteeds beter en heiliger en zynen hemelfchen Vader fteeds welbehaaglyker te worden, hy kwelt zich echter niet met eene flaaffche vrees over elke zwakheid, die hy in zich ontdekt, over elke overyling, waaraan hy zich fchuldig maakt, over eiken onopzetlyken misdag, dien hy begaat; hy verbeeldt zich niet, God daardoor vertoornd en zyne ftraf op zich gelaaden te hebben,verbergt zich derhalven niet voor hem, gelyk zich een daaf by den geringden misftap voor zynen gedrengen Heer verbergt, en fchuuwt zyn gezigt en zyne tegenwoordigheid niet, als of het het gezigt en de tegenwoordigheid van eenen wreedaart ware. Gewislyk houdt hy zyne fouten voor fouten, zyne zwakheden voor zwakheden, rechtvaardigt zich niet, wanneer hy zichzelven aanklaagen moet, ontfchuldigt niet,'t geen niet te veromfchuldigen is, is omtrent niets onverfchiliig, wat zedelyk goed of kwaad is, wacht zich niet alleen van moedwillige zonden en in 't oogloopende misdaaden, L 3 maar  166 DE KINDERLYKE GEZINDHEID maar ook van geringer vergrypingen, en ftreeft fteeds naar eene grooter zuiverheid, naar eene hooger volmaaktheid. Maar ook dan, wanneer hy misdaan heeft, denkt hy gaarne en niet zonder vertrouwen aan God, zynen goedertierenen hemelfchen Vader, ftaat gaarne onder zyne wyze, genadige Voorzienigheid en Regeering, verheugt zich over zyne nabyheid en vaderlyke liefde; en hoe zwakker hy zichzelven gevoelt, des te nader houdt hy zich aan den geenen, die hem verfterken kan en wil; hoe meer misflaagen hy nog begaat, des te meer ziet hy op zynen Leidsman en Vader, en des te gereeder geeft hy gehoor aan zyne vermaaningen en waarfchouwingen. Hy bly ft derhalven niet uit flaaffche vrees en fchrik liggen, wanneer hy geftruikeld heeft, kwelt en verzwakt zich niet met het denkbeeld, dat hy nu de gunst zyns Vaders verbeurd, en zynen bylland verlooren hebbe. Hy recht zich veelëer zonder uitftel van zynen val weder op, fpoedt zich met kinderlyk vertrouwen tot zynen hemelfchen Vader, troost en verfterkt zich in de verzekerdheid zyner genegenheid en genade , zoekt nieuwe kracht by hem tot het voortzetten van zynen deugdzaamen wandel, en twyfelt 'er niet aan, dat hy by hem bermhar-  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOD. 167 hartigheid en hulp zal vinden, zo dikwyis hy ze nodig heeft. Deeze, myne geliefde Vrienden! deeze is de kinderlyke Geest, waarmede God de Christenen door zynen Zoon Jefus , begenadigd heeft en nog by aanhoudenheid wil begenadigen. Zo denkt de Christen, dien deeze Geest bezielt, van God en aan God; zo beoordeelt hy alle Gods werken en wegen; zo verblydt hy zich in God, zynen Vader; zo bereidvaardig is zyne gehoorzaamheid aan God, zo volkomen zyne onderwerping aan God, zo gerust zyn vertrouwen op God, zo gaarne en op zo edel eene wyze neemt hy alle pligten van den Godsdienst waar; zo blymoedig maakt hem het gebruik der Christelyke vryheid; en zo kinderlyk blyft hy, zelfs onder het gevoel zyner zwakheid en de bewustheid zyner misdagen, jegens God gezind! Waarelyk, eene vroome, edele denkwys en gemoedsgefteldheid! Een zalige toeftand! En is nu deeze denkwys en gemoedsgefteldheid de uwe, myne aandachtige Toehoorers? Kent gy deezen zaligen toeftand uit eigene bevinding? Zyt gy derwyze jegens God gezind? Gedraagt gy u zodanig jegens hem? Vindt gy dit vermaak, deeze kracht, deeze gerustftelling, deeze zaligheid in de gedachre L 4 aan  168 DE KINDERLYKE GEZINDHEID aan hem, in de verkeering en gemeenfchap met hem? Befluit uit het antwoord, 't welk gy op deeze vraagen geeven kunt en moet, of en in hoe verre het Christendom voor u geworden is en uitgewerkt heeft, 't geen het voor u kon en behoorde t& worden en uit te werken. Befluit 'er uit, of gy den naam van Christenen met recht en met een byzonder recht draagt, of gy in de kennis en betrachting der leere der waarheid eenige vordering gemaakt hebt, of nog fteeds by derzelver eerfte beginfelen zyt ftaan gebleeven. Is dit laatfte uw geval; zyt gy nog veeleer knegten dan kinderen; is u de gedachte aan God nog vreemd, of meer verfchriklyk dan heuchelyk ; gehoorzaamt gy hem nog meer uit dwang en vrees, dan uit dankbaarheid en liefde; maakt gy nog weinig genoegen in zynen dienst en zyne verheerlyking; valt u nog alles zwaar, wat godsdienst en Christendom van u vorderen: ö zo s?oekt u toch uit deezen laagcn, zwakken, bekrompenen, droevigen toeftand te ontwikkelen! Lccrc toch het Euangelie, en door hetzelve God, onzen goedertierenen hemelfchen Vader, beter kennnen. Ontfluit toch uw hart voor het vertrouwen en de liefde tot hem, die hy in alle opzigten zo zeer verdient, en die alleen  VAN DEN CHRISTEN JEGENS GOB. IfjO leen u waarlyk goed en gelukkig kunnen maaken. Woidc dus inderdaad en in waarheid Christenen, of, met andere woorden, by uitneemendheid vroome en zalige menfehen! En indien gy reeds zulke Christenen zyt, myne geliefde Vrienden! reeds deeze voorrechten bezit en deeze zaligheid geniet: ö verblydt u dan daarover hoe langs hoe meer, gebruikt dezelve fteeds met meer vrymoedigheid en in grooter volkomenheid, doet daardoor het Christendom en deszelfs Goddelyken Stichter fteed* meer eer aan, en laaten uwe gezindheden, en uw gedrag aan al de waereld te kennen geeven, hoe goed , hoe vry, hoe blymoedig, hoe zalig de mensch, de Christen zy, die God als zynen Vader kent en lief heeft, en geheel en al van den Geest van Gods kinderen bezield wordt! Amen. ACT-   A G T S T E LEERREDE. DE GEESTGESTELDHEID VAN JESUS CHRISTUS ALS HET KENMERK DER WAARE CHRISTENEN BESCHOUWD. Tcksts BRIEF AAN DE ROMEINEN , Hoofdft. VIII. VS. 9, Doch gy Heden zyt niet in den vleefche, maar in den Geest, zo anders de Geest Gods in u woont. Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komg faem niet toe.   6 f^od, gy hebt ons tot het Christendom - V3 geroepen, en daarover verblyden wy ons voor u op deezen feestdag der infteliing en bevestiging van het Euangelie, en dar ken u gezamentlyk voor de voorrechten, met welke gy ons daardoor begenadigd hebt. ó Hoe uitmuntend Wys en deugdzaom en gelukkig konden en zouden wy niet zyn, indien wy allen indedaad en in waarheid Christenen waren, indien wy allen de gefteldheid en den geest van Christus hadden, en geheellyk van den zeiven bezield en geregeerd wierden! Maar tot nog toe mogen wy ons daarop niet beroemen. Tot nog toe is de denkwys en gemoedsgefteldheid van Jefus Christus maar al te zeldzaam midden onder zyne belyders! Tot nog toe verliezen zelfs zyne oprechte dienaars en navolgers dit voorbeeld aller menfchelyke volmaaktheid uit het oog, en denken en handelen niet altoos zodanig, als hun Leidsman en Voorganger in hunne omftandigheden gedacht en gehandeld zou hebben! Ach God, van welk eene ondankbaarheid jegens uwe weldaaden, van welk eene traagheid in het goede, van welke zonden en mi?f!agen befchuldigen ons niet deeze overden- kin-  1^4 JESUS GEESTGESTELDHEID kifigen! ó Mogten wy toch, daar wy dit erkennen , met innerlyke fchaamte deswegens ver» vald, en van den vuuriglten yver ontdoken worden, om onszei ven den naam van Christenen waardiger, en tot de voorrechten en zaligheden van het Euangelie meer bevoegd té maaken! Stort toch uwen Geest, die ook de Geest van uwen Zoon, Jefus Christus, is, in eene ruime maat over ons uit, laat denzei ven in ons woonen en leeven en heerfchen, ons gemoed en ons gedrag geheel en al naar de gezindheid en het gedrag van Jefus hervormen, ons hem fteeds gelyker, en daardoor fteeds waardiger worden, om gemeenfchap met hem te hebben, en zyne plaatsbekleeders op aarde te zyn. Zegen toch tot dat einde de overdenkingen, waarmede wy ons in dit uur zullen bezig houden. Geef, dat zy ons tot nadenken en tot zelfonderzoek opwekken. Leer ons den Geest onzes Heeren volkomen kennen, de voortreflykheid en waardigheid zyner denkwyze en gemoedsgefteldheid. in al haare uitgebreidheid befeffen, en 'er de onze onparrydig mede vergelyken. Wy bidden u hierom, in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in Vertrouwen op zyne beloften aan: Onze Vader, enz. Je-  SET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. .ï-ftj Jefus Christus toe te komen, zyn eigendom,1 zyn verloste, zyn navolger, zyn vriend te zyn, gemeenfchap met hem te hebben, hem fteeds meer gelyk te worden, en hem fteeds nader te komen: dat, myne geliefde Vrienden! dat moet wel het grootfte voorrecht, de grootfte zaligheid van den mensch zyn. Hoe zouden wy, die Christenen genoemd worden, hier aan kunnen twyfelen? Als zodanigen weeten wy immers, dat Jefus de zynen liefheeft en hoogacht en zegent, en dat hy, door zyne verhooging aan de rechte hand des Vaders, alle magt en vermogen, ontvangen heeft, om voor hun zorg te draagen, en hun tegenwoordig en toekomend geluk op alle mogelyke wyze te bevorderen. Wy weeten immers, dat hy de zulken, die hem thans toebehooren en ten einde toe getrouw blyven, ook ten dage des oordeels en der vergelding voor de zynen verklaaren, en hen als zodanigen in zyn koningryk op neemen, en deelgenoocen zal maaken van alle zyne voorrechten. Want hun lot en zyn lot zyo immers zo inncrlyk •, zo or.affcheidbaar met malkanderen verbonden, als het lot der ledemaa- ten  jyS JESUS GEESTGESTELDHEID ten van een ligchaam met het lot van deszelfs hoofd verbonden is. Ja, zalig, by uitneemendheid zalig, zyn zy,die Jefus toebehooren, ■die geheellyk de zynen zyn! Hem toe te komen en de zyne te weezen hoe oneindig veel roemryker en zaliger is dat niet, dan de magtigflen onder de magtigen deczer aarde tot Vaders en Broeders en Vrienden te hebben, dan de glmfteling, de vertrouwde, der grootfte en beste onder de Koningen en Vorften der aarde te zyn! Maar wie, myne waarde Vrienden! wie toch is gerechtigd, om zich op dit voorrecht te beroemen, en zich in dit heuehelyk lot te verblyden? Gewislyk niet allen, die zich Christenen noemen; niet allen, die Jefus Christus met den mond belyden, zyne leer aanneemen en gelooven, hem ecnige eerbewyzingen toebrengen, zich in ecnige ftukken naar zyne wetten fchikken, en tot de gemeente zyner dienaaren behooren. Neen, om hem, in den kragtigflen zin van het woord, toe te komen , om geheel en al de zyne te zyn, en dus ook zyne uitneemende eer en zaligheid met hem te deelen, daar behoort veel meer toe dan dit. Daar toe wordt vereischt, dat men juist zodanig gezind zy, als hy gezind was, en juist zo wandele, als hy gewandeld heeft. Daar toe moet  het kenmerk van waare christenen. XJf moet men geheellyk van zyne gevoelens en zynen geest doordrongen en bezield worden. .Onze tekst fielt dit fluk buiten allen twyfel. Zo iemand den Geest van Christus niet heeft, wordt 'er gezegd, die komt hem niet toe. Hier, myne geliefde Vrienden! hier is de onfeilbaare, de eenigst zekere regelmaat, naar welke wy kunnen en moeten bepaalen, in welk eene betrekking wy tot Christus ftaan, en wat wy van hem mogen hoopen en verwachten. En de Geest van Christus, myne aandachtige Toehoorers! is Gods Geest. Alwie den Geest van Christus heeft, in dien woont en leeft en heerscht Gods Geest. En alwie door den Geest van God gedreeven en geregeerd wordt * die is een kind, een lieveling van God, een erfge» naam van God en een medeërfgenaam van Christus, een deelhebber en medegenoot zyner heerlykheid in de toekomende waereld. Dus fteunen dan onze waardigheid en onze zaligheid, onze verhevenlle verwachtingen, onze fchoone vooruitzigten hierop, dat wy den Geest van Christus, dat wy zyne denkwys en gemoedsgefteldheid hebben. En hebben wy dezelve i myne waarde Vrienden? Welk eene gewigtige, veel bevattende vraag! Hoe zouden wy gerust kunnen zyn, zo laag wy dezelve III. Stuk. M niet  1^8 JESUS GEESTGESTELDHEID Biet beantwoorden, niet met ja beantwoorden kunnen ? Met wat recht hadden wy gisteren hei gedenkfeest van Christus in het Heilige Avondmaal kunnen vieren, of hoe zouden wy hetzelve na weinige dagen kunnen vieren, indien wy niet tot de zynen behoorden , of indien wy alleen voor het uitwendige, maar niet met geheel ons hart en met geheel onze ziel zyre aanhangers waren ? ö Laaten wy toch in dit uur onze gedachten by dit (luk bepaalen, en zulks zo ernftig,zo onpartydig doen, dat wy in deeze gewigtige zaak zekerheid verkrygen. Laaten wy nagaan, wat het zeggen wil, den Geest van Christus te hebben, en dan onszelven vraagen, of wy cns daarop met grond beroemen magen ? Grondbeginfels, oogmerken, gevoelens, neigingen: dit maakt den geest van iemand uit; daardoor ontdekt en openbaart zich zyne denktrant en gemoedsgefteldheid. Stemmen onze grondbeginfels, onze oogmerken, onze gevoelens, onze neigingen met de grondbeginfelen, de oogmerken, de gevoelens, de neigingen van Jefus Christus overeen, dan hebben wy zynen Geest, dan behooren wy hem toe, dan zyn wy de zyne. Laat ons dit ftukswyze overweegen en op onszelven toepasfen. Den Geest van Christus te hebben, wil derhal-  HET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. t?$ fialven in de eerfle plaats, zeggen , de zelfde grondbeginfels te hebben en te volgen, die Jefus gehad en gevolgd heeft. En welke waren nu zyne grondbeginfels? De regels, naar welken hy zich in al zyn doen en karen fchikte? De leeringen, de waarheden, die hem altoos Voor den geest waren, en de volbrenging van alle zyne pligten, de beoefening van alle goede werken vermaaklyk voor hemdeed worden? i, Ik moet het werk doen, 't welk de Vader „ my bevolen heeft te doen: ik moet werken „ zo lang het dag is, voor dat de nacht komt, i, in welken niemand werken kan: gehoori, zaamheid is beter dan offerande: de liefde „ is de vervulling der wet : geeven is zaliger „ dan ontvangen: Vader, alzo is het welbed „ haaglyk voor u: Vader, het gefchiede niet „ gelyk ik wil, maar gelyk gy wilt: Alwie $i den wil doet van mynen Vader, die in de „ hemelen is, deeze is myn Broeder en Zus„ ter en Moeder: Wie zyne hand aan de „ ploeg fteekt en weder intrekt, is niet ge„ fchikt voor Gods Koningryk: Wie volhardt „ tot het einde toe, zal zalig worden:" Deeze en dergelyke grondbeginfels waren het, die Jefus in zyn geheelen wandel beftuurden' èie elk woord, dat uit zynen mond ging, elke M a daad  l8o JESUS GEESTGESTELDHEID daad, die hy verrichtte, naauwkeuriglyk regelden. Wat is de wil van mynen hemelfchen Vader? Hoe kan ik denzei ven door doen of door verdraagen, of door lyden best vervullen? Wat is myne verordening op aarde? Hoe kan ik dezelve ten deezen tyde, op deeze plaats, onder deeze menfehen, by deeze gelegenheid zekerst en volkomenst bereiken? Hoe het werk, dat my opgedraagen is, gelukkigst en geheel tot genoegen van hem die het my opgedraagen heeft, ten uitvoer brengen? Wat is en blyft ten allen tyde, op alle plaatfen, in alle"omftandigheden,in deeze en in de toekomende waereld waar, recht en goed? Wat ïs eenen Afgezant, eenen Lieveling, eenen Zoon van God, eenen Leeraar en Leidsman der menfehen betaamende? Wat kan de menfehelyke deugd en de menfehelyke gelukzaligheid meest bevorderen? Wat de menfehen nader tot de Godheid brengen, en voor haare gemeenfchap en haar welgevallen gefchikter maaken?Deeze, myne lieve Vrienden! waren de vraagen, die Jefus, ingevolge de genoemde grondbeginfels, zichzelven by alle zyne befiuken en onderneemingen voorlei, en wier beantwoording hem by alles, wat hy wilde en niet wilde, zeide en niet zeide, deed en niet deed, bepaal-  HET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. iSt paalde. Deeze waren de gronden van zyne gantfche denk - en handelwyze: Deeze de Geest, die zich in alle zyne woorden en werken vertoonde. En nq, myne waarde Medechristenen! is deeze wys van denken en gevoelen ook de onze? Zyn deeze grondbeginfels ook onze grondbeginfels? Zyn zy ons ook altoos voor den Geest, altoos heilig en onfchendbaar in onze oogen? Bepaalen en beftuuren zy ons ook by alles, wat wy te doen en te verdraagen en te lyden hebben ? Vraagen wy ook in alles wat met den wil van God overeenkomt, wat hem welbehaaglyk is, wat de plaats, ons door God aangeweezen, en het werk, ons door hem opgedraagen , van ons vereifchen, wat in elk geVal in en op zichzelven het beste is, en het meeste goed kan ftichten? Komen derhalven by alles wat wy doen, en wat ons. bejegent, de volgende overleggingen natuurlyker wys in ons op: Indien flechts Gods wil volbragt wordt, zo ik flechts aan mynen pligt beantwoord, indien ik my fbchts van het welbehaagen van mynen hemelfchen Vader verzekerd mag houden, indien ik flechts doe, 't geen recht en goed is; dan mogen de gevolgen van 't geen ik doe of niet doe, zyn, welke zy willen, dan mogen de menfehen 'er over oordeelen, wat M 3 zy  ï8s JKSUS GEESTGESTELDHEID zy willen, dan moge het my, wat het uiterlyke en tegenwoordige betreft, lof of beris* ping, eer of verachting, voordeel of nadeel toebrengen, dan mag het my ligt of zwaar vallen, aangenaam zyn of onaangenaam! Dat, 't welk ik naar dien regel gedaan heb en doe, is en blyft immers eeuwig recht en goed, is en blyft eeuwig fchoon en roemwaardig, worde goedgekeurd en beloond door myn hart, en door God, die zo veel grooter en beter is dan myn hart; en hier mede heb ik immers alle redenen om te vreden te zyn! Denken wy zo, myne geliefde Vrienden? Beoordeelen wy onze verrichtingen naar zulke grondbeginfels? Is dit het eerfte, het voornaamfte, dat ons daarby voor den geest komt, ons daartoe aanfpoort, in twyfelachtige gevallen onze keus bepaalt, pns wegens den onzekeren uitflag gerust ftelt* Js het zo, dan hebben wy den Geest van Christus, dan bezielt ons zyne denkwyze en gemoedsgefteldheid , dan komen wy hem toe. Maar indien de volgende zo ge- woone zo algemeen heerfchende, en echter zo bekrompene en valfche grondbeginfels de onze zyn: Men moet niet zonderling weezen, men moet niet wyzer, beter en vroomer willen zyn dan andere menfehen, men moet zich naar an- de-  ■ET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 183 deren fchikken en doen, 't geen men anderen ziet doen, men moet niet te naauwgezet van geweten zyn, niet te vergeefs naar de volmaaktheid ftreeven, meer op het tegenwoordige zien dan op het toekomende, zyn eigen fmerten niet door deelneeming in de grieven van anderen vermenigvuldigen, zyn genoegen niet ligtelyk aan het genoegen van een ander, of aan de ftrenge eifchen van zekere plig en opofferen, men moet voor zichzelven zorgen, en de zorg voor anderen, Gode bevolen laaten, dit leven, zo goed mogelyk, genieten, en zich niet kwellen over dat, 't welk 'er op volgen zal: indien zulke grondbeginfels nog een groot vermogen op ons oefenen, indien zy invloed hebben op onze befluiten en handelingen, dan mogen wy ons gewislyk niet beroemen, dat de Geest van Christus in ons woont en heerscht. Neen, deeze is de Geest der waereld, de denktrant der geheel zinnelyke menfehen, die,daar zy geene gelykheid met Christus hebben, ook voor geene nadere gemeenfchap met hem gefchikt zyn. De Geest van Christus te hebben, betekent, ten tweeden, de zelfde bedoelingen zich voor te ftellen en ftandvastig te vervolgen, die Jefus zich voorflelde en vervolgde. En welke waren M 4 de  I$4 JESUS GEESTGESTELDHEID de inzigcen van onzen Aanvoerer en Voorganger op den weg der deugd en gelukzalig» heid? Wat was het doel van zyn fpreeken en zwygen, van zyn doen en laaten, van zyn verdraagen en lyden? Was het eer en roem by de menthen, waren het aardfche rykdommen en fchatten, waren het zinnelyke lusten, of fchitterende voorrechten en waardigheden, waarnaar zyne ziel hygde, en w.iar in hy zyne gelukzaligheid ftelde? Niets minder dan dit, myne Vrienden! Neen , ik ben gekomen, zegt hy, om zondaars tot bekeering te roepen, den armen en ellendigen het Euangelie te verkondigen, de bedrukten te verroosten, het verlorene te behouden; ik ben niet gekomen, om gediend te worden, maar om anderen te dienen, niet om de waereld te veroordeelen, maar om de waereld zalig te maaken, niet om voor my zeiven, maar om voor anderen te leeven, en myn leven voor hen op te offeren, niet om myn eigen wil te doen, maar den wil van hem die my gezonden heeft; hiertoe ben ik geboren en in de waereld gekomen, op dat ik der wa-irheid getuigenis geeve ,• Vader ik heb u verheerlykt op de aarde, en het werk voleindigd, dat gy my gegeeven hebt om te doen. Het volkomen beantwoorden derhalven aan  HET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 185 aan het oogmerk zyner zending, het waardige bekleeden van den post, die hem werd aanbevolen, de getrouwe uitvoering van bet werk, hem opgedraagen, de verheeriyking van God, het redden en verbeteren der menfehen, het bevorderen van waarheid, vryheid, deugd en geluk op aarde, het leiden van een voorbeeldelyk, weldaadig, algemeen nuttig leven, het uitfirooien van goed zaad voor den toekomenden oogst, en het verwerven van grooter gelukzaligheid en van uirgebreider vermoogen om te zegenen en wel te doen, langs het pad der zuiverde deugd, der edelmoedigde opofferingen , en van het heiligde lyden: deeze waren de edele,de verhevene bedoelingen, die Jefus altoos voor oogen had, die hy met onvermoeiden yver vervolgde, en ook werkMyk bereikte. En zyn deeze, myne geliefde Vrienden! zyn deeze ook onze bedoelingen? Is dit het wit, 't welk wy ons voorgemeld hebben, en waarnaar wy onophoudelyk dree* ven? Is 't ons meer, veel meer om de goedkeuring en gunst van God, dan om den lof en de toegenegenheid der menfehen, veel meer om innerlyke, geestelyke volmaaktheid, dan om uiterlyke goederen en voorrechten, veel meer om de uitbreiding van onzen welda-'dtM 5 gen,  186 JESUS GEESTGESTELDHEID gen, nuttigen werkkring, dan om de zelfszoekende bevordering van onze eigene aardfche welvaart, veel meer om de zuivere vreugde van het toekomende leven te doen, dan om de vlugtige vermaaken der tegenwoordige waereld ? Zien wy in alles op God en zynen wil? Denken wy altoos aan onze verordening? Zoeken wy door wysheid en deugd daaraan fteeds meer te voldoen ? Is het onze eer en ons vermaak, voor anderen te leeven, voor anderen te werken, voor anderen te lyden, en ons byzonder belang aan het belang van het algemeen op te offeren? Stellen wy ook ons geluk in het geluk onzer broederen , en in dat, 't welk wy tot bevordering en bevestiging daarvan in ftaat zyn toe te brengen? Zien wy meer op het onzigtbaare dan op het zigtbaare? Zoeken wy meer de dingen, die boven zyn, daar Christus is, clan de dingen , die op aarde zyn ? Gelukkig hy, die deeze vraagen naar waarheid met ja kan beantwoorden ! In hem leeft en werkt de Geest van Christus. Hy heeft de zelfde oogmerken met hem, ftreeft naar hetzelfde doel met hem, vervult nu zyne plaats op aarde, zet nu zyn werk onder de menfehen voort, en zal hiernamaals ook plaats by hem neemen, en het loon zyner getrouwheid nevens hem genieten. —- Maar  &ET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 18f Maar geheel en al van Jefus Geestgefteldheid ontbloot, verre van hem en zyn Koning! yk verwyderd, geheel en al ongefchikt om in eenen naderen zin met hem vereenigd te worden , zyn alle de zulken, dien het veel meer te doen is, om ryk te worden, zich boven anderen te verheffen, hunne zinnelyke lusten te voldoen, dan om wyzer en beter en nuttiger voor anderen te worden; die meer deeze waereld en haare verganglyke goederen zonder bepaaling en zonder maatiging trachten te genieten, dan zich voor de gelukzaligheid van de toekomende waereld gefchikt te maaken; voor wien waarheid en deugd en geestelyke volmaaktheid , voor wien de eer van God en het geluk van het menschdom onverfchil%e dingen, of althans flechts bywerk zyn; die eeniglyk zich zeiven in het oog houden, eeniglyk voor zich zeiven zorgen, niets van eene edele infchiklykheid, niets van opofferingen voor anderen hooren willen, en alles voor verlooren houden, wat zy niet zeiven bezitten en gebruiken kunnen. Neen, de duisternis k;.n niet meerder met het licht, koude en dood niet meerder met warmte en leven ftrydig zyn, dan hunne gevoelens met die van Jefus Christus, en nooit zal hy hen voor de zynen erkennen, nooit deel.  488 JESUS GEESTGESTELDHEID deelgenooten van zyne heerlykheid maaken^ zo lang zy oogmerken volgen, die zo recht-, ftreeks tegen de zyne zyn overgefield. Den Geest van Christus te hebben betekent, ten derden, myne aandachtige Toehoorers ! even eens over de gewigtigfte dingen te oordeelen , gelyk 'er Jefus over oordeelde, ze op dezelfde wyze te befchouwen en te waar deer en, gelyk hy ze befchouwde en waardeerde, en derhalven ook in dit opzigt van een gevoelen, van eene meening met hem te zyn. Hoe waar, hoe juist waren niet alle zyne gevoelens! Hoe geheel geenen invloed had het gevoelen van den gropten hoop, het oordeel der aanzienlyke dwaazen, der vermogende fnoodaarts, de kiacht der gewoonte en oudheid op zyn oordeel! En hoe verre week het niet juist daarom van het hunne af! Leest,om 'er u zeiven van te overreden, de gerchiedenis zyns levens, en bemerkt hoe hy over God, over deugd en ondeugd,over Godsdienstigheid en Vroomheid, over den mensch en de^zelfs bedryven, over tydelyke goederen en gelukzaligheid oordeelt, in welk een licht hy alle deeze dingen befchouwt, en welk eene waarde hy dezelve toe- fchryfc. God is in zyne oogen alles; zyn wil een eeuwige, cnveranderlyke wet; zyn wel-  HET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 1»$' %elbehaagen het hoogde goed van alle denkertje wezens zyne tegenwoordigheid de fterkte en blydfchap aller braaven; zyn toezigt en voorzienigheid de beste troost in allerlei druk , zyne nadere gemeenfchap het verhevenfte doel iller menfchelyke verlangens. Zonde, en ondeugd, dooling èn zedelyke flaverny, zyn in zyne oogen de grootfte, de eenigfte waare onheilen: Wysheid en deugd, liefde tot God en menschlievendheid, de grootfte, de eenigfte beftendige voorrechten van den mensch, de zuiverde en rykde bronnen zyner volmaaktheid en gelukzaligheid: geen verlies om des goeds wil is by hem een wezenlyk verlies, geen onfchuldig lyden een voldrekt kwaad, geen opoffering voor anderen een wezenlyk nadeel, geene moeite tot het verbeteren van zich zeiven verlooren arbeid. i Maar het onrustige, laage verzamelen van aardfche fchatten, het driftige jagen naar uiterlyke voorrechten, het angstvallige zorgen voor het toekomende zyn, volgens hem, vergiftige bronhen van zonde en ellende, en daar voor waarfchouwt hy zyne leerlingen als voor de gevaarlykde vyanden hunner gemoedsrust en gelukzaligheid.-Alle uiterlyke gebruiken en plegtigheden ëu Godsdienstoefeningen zyn, naar zyne uitfpraak , flechts  ;190 JESUS GEESTGESTELDHEID flechts opwekkingen en hulpmiddelen tot deug<3 en vroomheid, maarniet deugd en vroomheid zelve, niet het wezen van den Godsdienst. Dat isby hem het aanbidden vin God in geest en in waar* heid,zuiverheid van het hart, onzondigheid des levens, eene onbphoudelyke betrachting van 't geen billyk eh goed is. -- Zyne gevoelens over den mensch, over de daaden en verdienden van den mensch , hangen niet van den uiterlyken fchyn af;noch onvermaardheid,noch eene fchitierende vertooning en uitwendige luister misleiden hem. Hy beoordeelt den mensch niet naar dat, 't welk hy fchynt te zyn, maar naar dat, 't welk hy is; niet naar dat,'t welk hy zegt,maar naar dat, 't welk hy doet; niet naar het offer, dat hy brengt.maar .naar het vroome, Gode onderdaanige, verzoenbaare hart, waar mede hy het brengt; niet naar de aalmoes, die hy geeft, maar naar de liefde en bereidvaardigheid, waarmede hy ze geefr; niet naar het menigvuldige vasten en bidden, waardoor hy zich van anderen onderfcheidt, maar naar de oprechtheid en de goede oogmerken, waarmede hy het eene en het andere doet; niet naar de naauwgezetheid, waarmede hy aan de letter der wet voldoet, maar naar de omzigtigheid, waarmede hy alle zyne neigingen en begeerten aan dezelve onderwerpt; niet  SST KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 10» niet naar den yver, waarmede hy de leer van het Christendom belydt en uitbreidt, maar naar de getrouwheid , waarmede hy den wil van God,zynen hemelfchen Vader, doet. • Oprechtheid en braafheid zyn by hem alles. Het waare en het goede behoudt in zyne oogen zyne gantfche waarde, wie het ook zegge en doe. Rykdom noch armoede, hoogheid noch geringheid ; maar wysheid en deugd alleen veradelen, dwaasheid en ondeugd alleen vernederen den mensch in zyne oogen. Verre van zich naar het oordeel der menfehen deezer waereld te fchikken, die alleen de ryken, de snagtigen, de vermogen den, de ligt vaardigen en wellustigen, die alle dagen heerelyk en in luidruchtige vreugde leeven, voor gelukkig houden , pryst hy de armen, de nederigen, de treurenden, de zachtmoedigen, de vrienden der deugd , de bermhartigen,de oprechten, de vreedelievenden, de vervolgden zalig, en verklaart ze voor kinderen van God, voor waardige onderdaanen van zyn koningryk. En nu, myne geliefde Vrienden! in hoe verre ftemmen wel onze gevoelens met de gevoelens van Jefus Christus, onze wyze, van de dingen te befchouwen en te waardeeren, met de zyne overeen? Is God ook voor ons alles in allen, en zyne gunst ons  ipa JESUS GEESTGESTELDHEID ons meerder waardig dan het leven? Steller* wy ook de volmaaktheid van onzen geest boven alle uiterlyke goederen? Is de zonde ook in 01 ze «^ogen, volgens onze overtuiging, een fchandvlek en het verderf der menfehen? De d-ugd daarentegen hun hoogde roem, hunne grootfte zaligheid? Zien wy ook meer op het inwendige dan op het uitwendige, meer op 's menfehen denk- en handelwyze, dan op het kleed, dat hy aanheeft, en den rang, dien hy bekleedt, en de titels die hy voert? Beoordeelen wy ook de dingen, die ons omringen en tot de menfehelyke gelukzaligheid gerekend worden, naar hunne wezenlyke waardy? Laaten wy ons noch door hun gering en onaanzitnlyk, noch door hun fchitterend voorkomen misleiden? Achten en eeren en beminnen wy de waarheid, de deuid , de vroomheid des harten, de wysheid onder ieder gedaante, in elken toeftand? Befchouwen wy dwaasheid en ondrugd altoos met tegenzin, altoos met vetach-ing, in welk een fchitterend optooi en onder welk een verblindend denkbeeld zy zich ook aan ons vertoonen mogen? Zyn rykdom, magt, eer en zinnelyk vermaak in onze oogen nnoit het hoogite goed, nooit de voornaamlle gelukzaligheid van den mensch, nooit het uiter-  ÜET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. IOg terfte doel, maar flechts middelen en aanfpooringen om onze vermogens te vertoonen en te ontwikkelen, om anderen te dienen en ons in de deugd te oefenen? Beoordeelen wy alles naar de betrekking, waarin het tot den wil van God ftaat, naar den invloed, dien het op onze geestelyke volmaaktheid, op ons zedelyk gedrag, op het waare welzyn onzer broederen heeft, naar de gevolgen, die het in de toekomende waereld hebben, naar de waarde, die het daar behouden zal? Trachten wy ten min. fte ons oordeel over alle deeze dingen meer en meer naauwkeurig te maaken, en hetzelve hoe langs hoe meer aan de uitfpraaken der hemelfche wysheid, ons door Jefus geopenbaard, te onderwerpen? Alleenlyk wanneer wy op deeze wyze denken en oordeelen, mogen wy roemen, dat wy den Geest van Christus hebben, dat zyne wys van denken de onze is, en dat wy in waarheid hem toekomen. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! betekent den Geest van Christus te hebben, juist dezelfde gezindheden en neigingen te voeden, die Christus voedde .juist het zelfde hoog te fchatten, of gering te achten, te beminnen of te haaten, te zoeken of te vermyden, te hoopen ff ie vreezen, 't welk hy hoogfchatte of ge- III. Stuk. N ring-  ip4 JEslJS GEESTGESTELDHEID ring achtte, beminde of haatte, zocht of vermydde . hoopte of vreesde. En hoedanig was dan onze Heer in alle deeze opzigten gezind? Waarop waren alle zyne neigingen gericht? Liefde tpt God, liefde tot alle menfehen,liefde tot alles, wat billyk, wat goed, wat groot en edel is, was de heerfchende begeerte van zyn hart, de dryfveer van zyn gantsch gedrag, de gezindheid, die hy door alle zyne woorden en werken aan den dag lei. — Welk een kinderlyke eerbied voor God, zynen hemelfchen Vader,welk eene onbepaalde onderwerping aan zynen wil, welk eene volkomene weltevredenheid met zyne befchikkingen, welk eene gewillige gehoorzaamheid aan zyne bevelen, welk een vast vertrouwen op zyne hulp, welk een inwendig genoegen in zynen omgang, welk eene verhevene blydfchap in het bezef zyner tegenwoordigheid doordrong en bezielde niet het gamfche gemoed van onzen Zaligmaker! En hoe goedertieren, hoe medelydend, hoe toegeevend, hoe weldaadig, hoe verzoenlyk, hoe edelmoedig was hy niet jegens alle menfehen, jegens vrienden en vyanden! Hoe heiiig was hem elke pligtï Hoe gewenscht elke gelegenheid, om iets goeds te leeren ,• en iets goeds te doen ! Hoe welkom elke ellendige, die hulp, elke bekommerde, die troost, elke onweetende, die on-  «ET KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 10$ onderrechting, elke zwakke, die verfterking by hem zocht! Welk eene beflisfende hooge waarde hadden niet waarheid en wysheid en deugd en menfchelyke gelukzaligheid in zyne oogen; en hoe aangenaam en dierbaar was hem niet alles, wat dezelve bevorderen kon, hoe veel arbeid en moeite, hoe veel verlies en ly^ den zulks hem ook kosten mogt! Hoe haatelyk was niet daarentegen voor hem alle valschheid, alle huichelaary, alle hoovaardy, alle boosheid, alles, wat de voortplanting van waarheid en braafheid verhinderde, de menfehen van hunne verordening verwyderde, hen tot zonde verleidde, en in flaaverny en ellende ftortte! Hoe weinig konden hem alle uiterlyke dingen, alle de goederen en voordeden deezes levens verblinden en misleiden ! Met hoeveel juistheid beoordeelde, en met hoeveel gemaatigdheid en gerustheid genoot en gebruikte hy dezelve! • Van hoe klein een ge- wigt was niet het tegenwoordige in zyne oogen hl vergelyking met het toekomende! Hoe gaarne offerde hy het eerfte aan het laatfte op*' Hoe onwrikbaar waren niet zyne oogmerken, zyn verlangen, zyne poogingen, zyne hoop op God, den Onzienlyken, en op de plaats zyner Verhevener verordening gevestigd! Hoe hemelsN a ge.  jOfj JESUS GEESTGESTELDHEID gezind dacht en leefde hy reeds hier op aarde! —— En wy, myne waardfte Vrienden! kunnen wy ook uit deeze gezindheden befluiten, dat de Geest van Christus in ons woont en heerscht? Is het liefde of vrees, die ons in ons gedrag jegens God en de menfehen bezielt? Verheugen wy ons in God, zo dikwerf wy aan hem denken, zo dikwerf wy ons met hem te verheerlyken bezig houden, zo dikwyis wy uit liefde en gehoorzaamheid aan hem iets doen of iets lyden? En denken wy dikwyis aan hem, gaan wy gaarne met hem om, gehoorzaamen wy alle zyne geboden gewillig en onverwyld? Verheugen wy ons over onze medemenfehen, hunne bekwaamheden, hunne vermogens, hunne voorrechten, hunne verdienften, hunne wel vaart, hunne verordening, en fpoort ons hart, fpoort ons het voorbeeld van Jefus Christus aan, om hun te dienen, te helpen, en hunne gelukzaligheid , zelfs ten koste van menigerhande opofferingen en ongemakken, op alle mogelyke wyzyn te bevorderen ? Stellen wy 'er onze eer en ons genoegen in, dat wy in de kennis der waarheid en de beoefening der deugd fteeds voortgang maaken, en haare heerfchappy ook onder onze broeders fteeds meer verbreiden en ber,  HBT KENMERK VAN WAARE CHRISTENEN. 197 bevestigen? Eerbiedigen en beminnen wy het goede boven alles? Haaten en verfoeien wy niets anders, dan het kwaade? Vreezen wy de zonde en het mishaagen van God meer dan elk ander onheil? Streeven wy yveriger naar. de Christelyke volmaaktheid, dan naar alle andere voorrechten? Is het volbrengen van onzen pligt onze lust, recht en weldoen onze blydfchap? Befchouwen wy ons zeiven ten aanzien van het tegenwoordige en aardfche als gasten en vreemdelingen, en ten aanzien van het toekomende en eeuwige, als menfehen, wier Vaderland in den Hemel is? Gewigtigö vraagen , myne geliefde Vrienden! vraagen die wy allen met ja moeten kunnen beantwoorden, indien wy ons beroemen willen, dat wy den Geest .van Christus hebben, dat wy hem toekomen, ö Legt deeze vraagen uwe harten nog eens in de ftille eenzaamheid voor, en beantwoordt ze daar zo onpartydig,als vraagen, aan wier beflisfing ons zo veel gelegen is,. verdienen beantwoord te worden. Vergelykt daar nog eens de grondbeginfels, de oogmerken, de gevoelens, de gezindheden van Jefus Christus met de uwen; en hoe meer gebrek aan overeenftemming, hoe meer ftrydigheid gy nog tusfchen beiden bemerkt, des te yveriger en onopN 3 hou-  Ï98" JESUS GEESTGESTELDHEID houdelyker moet gy u benaarftigen, om den naam van Christenen, dien gy draagt,op waardiger wyze te handhaaven, met de leer, die gy belydt, meer overeenkomftig te denken en te handelen, uw gezindheid en uw gedrag geheel en al naar de gezindheid en het gedrag van Christus te vormen, en dit voorbeeld van alle menfchelyke volmaaktheid nooit uit het oog te verliezen, ö Mogt dit van nu af aan uwe voornaamfte, geliefdfte bezigheid, het doel van alle uwe wenfchen en poogingen zyn! ö Mogt men toch voortaan uit de gezindheden en het gedrag der Christenen met meerder zekerheid de gezindheden en het gedrag van Jefus Christus, hunnen Leeraar en Heer, en de voortreflykheid zyner leere en zyner wetten kunnen afleiden! 0 Mogt zyn Geest ons allen bezielen en regeeren, zyne wys van denken en geestgefteldheid ons allen recht natuurelyk en geheel en al eigen worden; dan, ja dan zouden wy niet minder wys dan goed, en niet minder zalig ian wys en goed zyn! Amen. NE-  NEGENDE LEERREDE* DE CHRISTELYKE VERDRAAGZAAMHEID. Tekst: BRIEF AAN DE EPHEZERS , Hoofdft. IV. VS. 3. U lenaarftigende te houden de tenigheid des Geests do»r den hand des vredes. N 4   6 Z""""* od, die ons allen als uwe kinders lief hebt; en voor ons allen zorgt, offchoon gy uwe gaaven en goederen in eene zeer verfchillende maat onder ons uitdeelt, en ons langs zeer verfchillende wegen tot onze verordening leidt, gy wilt, dat ook wy 'malkanderen als Broeders en Zusters liefhebben, allen malkanderen in liefde dulden en verdraagen, allen met malkanderen gemeenfchap hebben, en van één hart zyn, offchoon wy ook ïn nog zo veel opzigten van malkanderen verr fchillen. Wy zyn toch allen uwe Kinderen, uwe aanbidders, en dienaars van uwen Zoon, Jefus Christus, allen tot de christelyke volmaaktheid en gelukzaligheid verordend en geroepen, allen op den weg naar dit verhevene doel! Hoe veel talryker en gewigtiger zyn niet de dingen, die wy als menfehen en als Christenen met malkanderen gemeen hebben, dan die geenen, waarin wy van malkanderen verfchillen! En welk eene bron van zaligheid is niet de eensgezindheid en liefde! Hoe ftrafwaardig in uwe oogen, en hoe verderflyk voor ons zyn niet verdeeldheid, koelzinnigheid en baat!, Mogten wy dan toch onze. harten hoe N 5 langs^  202 DE CHRISTELVKB langs hoe meer voor de algemeene broederïy* ke liefde openen, ons allen, die uw Euangelie belyden, fteeds naauwer met malkanderen vereenigen, en ons in alle onze oordeelvellingen en daaden van den geest der verdraagzaamheid en liefde .regeeren laaten! Mogten wy allen, zonder aanmerking van gevoelens en gebruiken, u en uwen Zoon, Jefus Ghristus, waarheid en deugd harcelyk liefhebben, ons over alles, wat waar en goed is, waar en by wien wy het ontmoeten, verheugen en dus in dei geest met malkanderen eens zyn! Zegen toch, tot bevordering deezer oogmerken, de O'/erdenkingen, waarmede wy öns in dit uur zullen bezig houden. Geef, dat dtvelve ons de christelyke verdraagzaamheid beter leeren kennen , en naauwkeuriger beoefenen, Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. De verdraagzaamheid in 't ftuk van Godsdienst, waartoe de Apostel de Christenen in onzen tekst vermaant, is een pligt, die in onze dagen door veel meer menfehen en in eene veei rus-.  VERDRAAGZAAMHEID. 203 ïuimer uirgeftrektheid wordt waargenomen, dan zulks misfchien ooit onder de Christenen plaats had. Vervolgingen en' vyandfchap om den Godsdienst en het geweeten zyn, in de oogtn van alle denkende menfehen, dermaate met fchande gebrandmerkt, dat gewislyk niet ligtelyk iemand onderneemen zal, dezelve voor te fpreeken. Dat men niemand wegens zyne Godsdienftige begrippen verachten of zelfs befpotten en haaren, dat men zich in geen' bitteren ftryd daarover met hem inlaaten, dat men in handel en wandel, in de vriendelyke verkeering, in het gemeene leven niet zo zeer op 's menfehen Godsdienftige belydenis, als veel meer op zyn zedelyk charakter acht liaan, dat men den eerlyken man, den rechtfehaapen burger, den getrouwen vriend hoogfehatten, en den noodlydenden naar vermogen byftaan moet, tot welk een volk, tot welk eene byzondere maatfehappy van menfehen of van Christenen hy ook behoore: dit zyn grondregels, wier opvolging men alomme, waar befchaafdheid, kunften en weetenfehappen bloeien, als een wezenlyk gedeelte der welleevendheid befchouwt- Dc voordeelcn, die daaruit voor de menfehelyke faamenleeving vloeien, en die zy 'er zich in 't toekomende nog van belooven mag,  Sï»4 DE CHRISTELYKE mag, zyn zeer in 't oog zigtbaar. De open* baare rust en veiligheid, het genoegen des gezelligen levens, de naauwer verbintenis der menfehen en volken met malkanderen, de uitbreiding der menfehelyke kundigheden moeten 'er noodzaakelyk veel by winnen. Maar hoe goed en juist ook deeze wys van denken is, de bron nogthans,waaruit zy vloeit,is niet altoos zuiver, By veelen heeft de infchiklykheid voor den heerfcheiiden finaak, of de begeerte om boven anderen uit te munten, en onder de verlichtfie foort van menfehen gerekend te worden, of ook de vrees van zich door yver en ftrengbeid belachlyk te maaken, 'er veel meer deel aan, dan een duidelyk inzien van den vvaaren aart der zaak. By anderen is de bron deezer anders loflyke verdraagzaamheid nog fleg- ex,. Zy ontftaat uit eene volftrekte onverfchilligheid omtrent alles, wat Godsdienst en geloof genoemd wordt. Men is verdraagzaam, om dat men alles, waardoor zich de Christen van andere menfehen, of de eene Christen van den anderen onderfcheidt, als zaaken befchouwt, die inbeelding en bygeloovigheid ten grondflage hebben, of althans van dien aart zyn, dat men daarin nooit eene gerusrftellende zekerheid' kan bereiken. L.aatep wy deeze misflagen vermyden, myne aan-  VERDRAAGZAAMHEID.1 ÜCg' iandachtige Toehoorers! en de vermaaning van den Apostel in onzen tekst uit edeler beweeg» gronden en zuiverer oogmerken opvolgen. Onze tekst geeft ons over de Christelyke verdraagzaamheid eene tweeleedige onderrechting. Hy leert ons, eerftelyk, waarin dezelve bedaar. Zy bedaat in de eenigheid des geests of de eensgezindheid. Hy leert ons, ten anderen, waardoor dezelve onderhouden en bevorderd wordt; naamelyk door den band des vredes. De Christelyke verdraagzaamheid deunt op de eenigheid des geests, of de eensgezindheid. Derhalven Niet op eenigheid of gelykvormigheid van begrippen en gevoelens over godsdienftige keringen; niet daarop, dat wy over de leeringen van den Godsdienst op de zelfde wys denken, en deeze denkbeelden zelfs ook met de zelfde woorden uitdrukken. Zulk een eenigheid of gelykvormigheid van meeningen en bevattingen is in en op zichzelve onmogelyk. Zy drydt met de natuur en den toedand van den mensch, met de groote verfcheidenheid zyner geestelyke vermogens en uiterlyke omdandigheden. Zo verfcheiden en menigvuldig de gedalte, de ligchaamsgedeldheid, de opvoeding, de leefwyze, de bezigheden, de lotgevallen, de kundig- he-  l06 DE CHRISTELYKE. heden, de vatbaarheden en neigingen, de be<* trekkingen en verbindtenisfen der menfehen zyn; niet minder verfcheiden en menigvuldig zyn ook hunne begrippen en bevattingen van zigtbaare en onzigtbaare, van zinnelyke en geestelyke dingen. Wy zien en hooren, wy zeggen en fpreeken zeer dikwyis een en hetzelfde, maar nooit zyn de indrukfels, die de uM terlyke voorwerpen op ons maaken, nooit de denkbeelden en begrippen, die wy aan onze woorden en redenen hegten, volkomenlyk juist de zelfde. Even gelyk ieder een zyne eigene byzondere zintuigen, zyne eigene byzondere denkkracht, zyne eigene byzondere uiefpraak heeft,zo heeft ook ieder een zyne eigene byzondere wyze van zien, zyne eigene byzondere wyze van denken, zyne eigene byzondere wyze van zyne gedachten uit te drukken. Even gelyk ieder een zyne eigene byzondere plaats in de waereld en uit hoofde van dezelve een eigen byzonder gezigt of ftandpunt heeft, waaruit hy alles, wat buiten hem is, befchouwt, zo moet ook by ieder bepaald, denkend wezen eene eigene byzondere orde en opvolging van gewaarwordingen en denkbeelden, eene eigen byzondere famenhang tusfchen dezelve plaats hebben; licht en fchaduwe moeten zich iri  VERDRAAGZAAMHEID." in zeer verfchillende graaden over dezelve verfpreiden, moeten de denkbeelden op de menigvuldigfte wyze aan malkanderen hechten, of van malkanderen fcheiden; en wie bemerkt niet hoe onvermydelyk uit de zelfde gronden de verfcheidenheid van der menfehen begrippen en gevoelens in opzigt van Godsdienftige waarheden zyn moeten ? Wy hooren allen de ftem van God in de Natuur, wy verneemen allen het onderwys,'t welk hy ons in zyn woord geeft, maar ieder een hoort die ftem en verneemt dit onderwys, derwyze als overeen komt met zyne tiatuurlyke bekwaamheden, met den trap zyner opmerkzaamheid en gevoeligheid, met zyne overige inzigten en kundigheden, met zyne gewoone wyze van befeffen, van denken en van befluiten. Hoe zou 'er dan toch eene volkomene gelykvormigheid van begrippen en leermanieren, ten opzigt van de leeringen van den Godsdienst, onder de menfehen kunnen plaats vinden? En genomen zelfs, dat allen eene en dezelfde Geloofsbelydenis ondertekenden en nafpraaken, dan zou 'er wel eenigheid' of eenvormigheid in hunne woorden en op hunne tongen, maar nog op verre na niet in hunne verftanden en in hunne gevoelens heerfchen. Maar even gelyk de eenigheid van geest, die  &0--8 DE CHRISTELYKE! die ons de Apostel in den tekst aanpryst, niet indeeenigheid of gelykvormigheid der begrippen en wyzen van voordellen bedaat, even zo weinig beflaat zy ih de eenvormigheid of gelykheid van gebruiken en plegtigheden by den Godsdienst^ Deeze zyn dikwyis op die gegrond, en de verfcheidenheid der eerden moet derhalven ook verfcheidenheid in de laatden ten gevolge hebben. En wien is het onbekend, welk eenen invloed de natuur der landdreek, die iemand bewoont, de zeden en gebruiken van het volk waarvan hy een lid is, de kracht der gewoonten en de trap van befchaafdheid en verlich» ting, die in eenig gewest plaats hebben, ook op de plegtigheden en gebruiken by den Godsdienst heeft? Daar en boven maaken immers de gebruiken en plegtigheden het wezen van den Godsdienst en der openbaare eerbewyzini gen, zo min uit, als de kleur en de kleeding het wezen der menfchelyke natuur uitmaaken. Zekerlyk vindt de denkende man de waarheid in 't algemeen, en de Christelyke waarheid in 't byzonder, in het eenvoudigde gewaad meest eerwaardig, en zo hy haar geheel zonder opfchik befchouwen'kon, zy zou hem nog bekoorlyker fchynen; maar niet eik oog kan haar in haare natuurlyke gedaante kennen, en zy is zelfs dan  Verdraagzaamheid. dan nog nuttig en troostryk, wanneer zy met veele overtollige verlierfelen behangen, maar 'er echter niet derwyze van overlaaden is, dat men haar zelve geheellyk uit het gezigt verlieze. Ieder gebruik, hoe eenvoudig hetzelve ook zy, kan den zinnelyken, zwakken mensch van de hoofdzaak afleiden en tot bygeloovigheid vervoeren: en geen gebruik kan den weionderweezen Christen, den aanbidder van God in Geest en in Waarheid, in het opmerken van deeze hoofdzaak, in het voordtreeven naar waare volmaaktheid van het fpoor doen dwaalen. Wy mogen derhalven ook om deeze redenen aan de Godsdienftige gebruiken geene al te groote waarde toefcliryven, en hunne gelykvormigheid niet befchouwen als iets, dat wezenlyk tot het Christendom, of tot de Christelyke verdraagzaamheid behoort. Neen, de eenigheid die de Apostel den Christenen in onzen tekst aanpryst, is geenzins eene eenigheid van gevoelens en van gebruiken ten opzigt van alle leerflellingen en oefeningen van den Godsdienst en het Christendom, maar eene eenigheid des geests, of van het gemoed en der gezindheid. De zelfde göede, Christelyke gezindheden moeten ons allen bezielen: wy moeten allen eenerlei oogmerken vo'gen, aller» III. Stuk. Ö naaf  éÏQ bfc CHRISTELYKE naar het zelfde doel ftreeven, en elk op zyn pad hetzelve fteeds nader zoeken :e komen: wy moeten allen, iedereen naar maaie hy 'er toe bekwaam is, de weldaaden van den Godsdienst en het Christendom met dankbaarheid en een bly hart genieten, en elk 'er het beste en getrouwde gebruik van maaken, 't welk hem volgens zyne krachten en omftandigheden mogelyk is: onze neigingen, onze gemoederen moeten met malkanderen over een ftemmen, eene wederzydfche liefde moet ons allen aan malkanderen verbinden, wy moeten ons de een over den anderen verblyden, de een den ander op den weg der deugd en gelukzaligheid gaarne voorthelpen, en de een des anders zwakheden en dooliogen en gebreken met toegeevendheid en geduld beoordeelen en draagen. Dit is eenigheid van Geest, dit is waare Christelyke verdraagzaamheid. Indien derhalven de waarheid, die God ons door Jefus Chrisius geopenbaard heeft, ons allen waarelyk dierbaar is, en wy dezelve allen oprechtlyk zoeken, en even gelyk wy ze vinden, gewilliglyk aanneemen, en volgen; indien wy allen een ernftig oogmerk voeden, om door de leer van het Euangelie wyze, goede, vroome, algemeen nuttige, Gode aangenaame, gelukkige menfehen te worden, in-  VERDRAAGZAAMHEID» -211 indien wy ons allen aan haare wetten en voorfchriften volkomenlyk onderwerpen, en op haare beloften vertrouwen; indien wy ons allen over de voorrechten, met welke God ons als Christenen beweldaadigd heeft, van harten verblyden, en ieder een van dezelve naar de maate, waarin zy hem ten deel gevallen zyn, een getrouw gebruik maakt,- indien wy allen élk op zyn pad naar de Christelyke volmaaktheid ftreeven, en van het ftreeven naar dezelve nooit ophouden en moede worden; indien Wy allen onszelven als fchepfels befchouwert, die van God tot de zalige onfterflykheid gefchaa-; pen, en door Jefus van deeze hunne verhevene verordening onderrecht en verzekerd zyn, en ons als zodanigen gedraagen; indien wy allen God als onzen Vader, Jefus Christus, als onzen Verlosfer en Heiland, en de menfehen als onze broeders > als onze medeverlosten en medeërfgenaamen der zaligheid liefhebben; in-! dien wy allen in de voetftanpen van onzen Heer treeden, ons naar zyn voorbeeld vormen, en* gelyk hy, ons benaarftigen om nederig, zachtmoedig, geduldig, weldaadig, grootmoedig, Gode geheel onderworpen, ftandvastig in lyden , en getrouw in het volbrengen onzer pligten te zyn; indien wy,eindelyk,niemand oorO ï des-  DE CHRISTELYKE deden, niemand verdoemen, en, onder het béfef onzer eigene bepaaldheid en zwakheden, nergens onder de menfehen kennis der waarheid zonder eenige dwaaling, of deugd zonder eenige vlek zoeken: indien wy dit doen, en derwyze gezind zyn, dan heerscht 'er eenigheid van Geest, eenigheid van denkwyze en gemoedsgefteldheid onder ons, dan zyn wy allen één ligchaam , waarvan Christus het hoofd is, 't zy wy voor 't overige de belydenis van deeze of van een ander kerkgenooifchap omhelzen, en in gevoelens en gebruiken nog zo verre van malkanderen afwyken. Ja, zyt gezegend, gy allen, die God en de menfehen, die waarheid en deugd, die den grootften Hervormer en Bevorderaar derzelver, Jefus Christus, lief hebt, zyt, als myne broeders, als op het innerlykst met my verbondene broeders, gezegend! Uwe byzondere naamen en onderfcheidingstekenen raaken my niet. Ontvangt de hand van 'Liefde en van Vriendfchap! Myn hart ftemt met het uwe overeen; onze gezindheden en neigingen zyn de zelfde, ons doel is het zelfde, en offchoon wy ons op den weg derwaards nu en dan eens van malkanderen verwyderen, wy komen toch eenmaal allen by dit doel weder by een, en wenfchen malkanderen geluk, dat wy  VERDRAAGZAAMHEID. SI3 wy hetzelve bereikt hebben. Ondertusfchen echter willen wy, zo menigmaalen wy malkanderen ontmoeten, ons de een over den anderen verheugen, de een den anderen de hand bieden, de een den anderen tot voortgaan aanmoedigen, en nooit uit het oog verliezen, dat wy allen op ons pad naar dit doel menigvuldige afwisfeling van licht en duisternis ondervinden , en dat misfchien niemand van ons hetzelve bereikt , zonder ooit te ftruikelen, zonder fomwylen op by wegen, of misfchien wel op doolpaden te geraaken. En juist dit, myne aandachtige Toehoorers! is het middel, waardoor de eenigheid van Geest, waardoor de Christelyke Verdraagzaamheid onderhouden en bevestigd moet worden. Benaarftigt u, zegt de Apostel in onzen tekst, om de eenigheid des Geests, of der gezindheid te houden door den band des vredes. Geen blinde , woeste yver, geen bekeerzucht, geen twistzucht, geen geweld en dwang, maar liefde en vrede, toegenegene en vreedzaame gezindheden en neigingen moeten ons jegens malkanderen bezielen, en fteeds malkanderen doen naderen. Wilt gy dit Apostolifche voorfchrift gehoorzaamen, myne aandachtige Toehoorers! en daardoor de eenigheid des geests, de Christelyke O 3 ver-  STA DE CHRISTELYKE • verdraagzaamheid tusfchen u en uwe Medechristenen bevorderen j houdt dan de volgende regels in het oog: Vergeet nooit, dat de Christen tot vrylieid geroepen, dat hem in 't ftuk van Godsdienst geen menfchelyke uitfpraaken voorgefchreeven, en hy aan geen menfchelyke rechtbank onderworpen is: dat hy, als een Christen, zelfs denken, zelf oordeelen, zyn eigen geweeten mag en moet volgen, dat ook een iegelyk voor zichzelven Gode rekenfchap zal geeven. En indien gy deeze vryheid voor u zeiven weet te fchatten en te gr bruiken, zo vergunt ze ook aan anderen, legt hun geen juk op, dat u zeiven drukkend zou vallen. Zier u zeiven even zo min Voor onfeilbaar aan, als gy anderen daarvoor aanziet. Zoekt hen even zo min te beheerfchen en te bepaalen, als gy door hen beheerscht en bepaald wenscht te worden. Bedenkt altoos,dat wy als menfehen cn als Christenen, malkanderen volkomen gelyk zyn, dat het Christendom geene waereldlyke ftaatsgefteldheid is, geene dwangmiddelen heeft, en dat allen zynen belyderen de zelfde rechten toekomen. Maakt, verder, een groot onderfcheid tusfchen befchouwende en daadelyke dwaalingen, of dwaalingen, die alleen het verfland misleiden, ej  VERDRAAGZAAMHEID. Slg en zulke, die het hart verderven. Die zyn veel menigvuldiger, en veel bezwaarlyker te vermyden, dan deezen. Die hebben de Christenen veel meer onderling verdeeld en verwyderd, dan deeze, en nogthans zyn die grootdeels onfchadelyk, of hunne nadeelige uitwerkfelen worden gefluit door waarbeden, welke hun in evenwigt houden. Wacht u derhalven van eenig mensch om zulke dwaalingen te verachten , of te haaten, of met onverfchilligheid te behandelen, of hem dezelve tot misdaaden aanterekenen. Zo weinig verdiensten ons gemeenlyk de kennis der waarheid byzet, even zo weinig fchuld laadt de dwaaling in de meeste gevallen op ons. Hoe veel, hoe ongemeen veel, hangt 'er niet in beiderlei opzigten van onze ligchaam?gefteldheid,onze opvoeding,ons jeugdig onderwys, onze woonplaats, onze uiterlyke omftandigheden, onze verkeering, onze verbindtenisfen, en duizend andere omftandigheden af, die niet in onze magt zyn! Wenscht gy de eenigheid van Geest te houden , door den band des vredes, twist dan nooit, allerminst met hevigheid, over verfchillende gevoelens en gebruiken, vooral als dezelve het wezen van den Godsdienst en van het Chusfendom niet betreffen. Bedient u nooit jegens O 4 de  2l6 DE CHRISTELYKE de zulken, die anders denken, dan gy, van' een' ftout befiisfenden, nog minder van een' fpottenden toon; onderzoekt veel liever nevens hen de gronden der zaak, en onderzoekt ze met een bedaard, liefderyk gemoed ;laat u mee min gaarne onderrechten, dan gy anderen onderrecht; fchaamt u niet over de bepaaldheid uwer kundigheden, noch zelfs over uwe doolingen, zo dra gy ze inziet; en wanneer uwe onderzoekingen anderen in uw gevoelen niet overhaalen, zo wyt zulks toch vooral niet aan eene ftrafwaardige hardnekkigheid of boosheid, maar aan de zwakheid der menfchelyke natuur en de onvolmaaktheid der menfchelyke kennis; en omhelst malkanderen des niet te min als broeders, die beiden de waarheid liefhebben en zoeken, en haar beiden beurtelings nu eens vinden, dan weder misfen. Beoordeelt, ten vierden, uwe medemenfehen, uwe Medechristenen, meer naar hunne gemoedsgefteldheid, dan naar hunne begrippen, meer naar dat,'t welk zy willen en doen,dan naar dat, 't welk zy belyden te gelooven. De begrippen en de gefteldheid van het hart, het geloof en de daaden loopen by den mensch maar al te dikwyis tegen malkanderen aan. Valfche begrippen en een oprecht,edel hart, eene be-  Verdraagzaamheid. si? belydenis vol doolingen en een deugdzaam, vroom gedrag, ontmoet men dikwyis by een. En hoe veel meer echter is 'er niet aan het laatfte, dan aan de eerfte gelegen! Nooit moet derhalven het laatfte om de eerfte in uwe oogen iets van zyne waarde verliezen, Neen, eert, bemint alle goede, Christelyke gezindheden en daaden, waar en by wien gy ze ook aantreft,en vereenigt u fteeds naauwer met alle de zulken, die derwyze gezind zyn en zich derwyze. gedraagen. Zy zyn, behoudens alle hunne vooronderftelde doolingen, al uwe hoogachting en liefde waardig; veel meer waardig, dan wan-, neer zy, by de rechtzinnigfte en volkomenftekennis der waarheid, minder welgezind waren en minder Christelyk leefden. Oefent, eindelyk, geduld en toegeevendheidi met de doolenden en zwakken,, als menfehen, die insgelyks zeiven aan veele doolingen en zwakheden onderhevig zyt. Een mensch zonder dwaalingen, een mensch zonder bepaalingen en zwakheden, is iet, dat geen aan weezen heeft. Alie het onderfcheid, 't welk 'er in dit opzigt tusfchen ons plaats heeft, beftaat in het meerdere of mindere, en dit meerdere of mindere hangt zelden van ons af, is gemeenlyk toevallig. Naar maate gy zeiven verder O 5 in  2J8 de christelyke in kenfiis toeneemt, myne aandachtige Toehoorers ! des te duidelyker zult gy inzien, hoe> ligt men het pad der waarheid verliezen, era zich in den doolhof van dwaalingen en misvattingen verbysteren kan. Naar maate gy u zeiven beter kent, des te meer geduld en toegeevendbeid zult gy jegens anderen oefenen, en des te beter en volkomener zult gy de een den anderen verdraagen. Onweetendheid, waanwyshtid en hoogmoed alleen kunnen den mensch onverdraagzaam, of hart en ftreng legen de dwaalenden en feilenden maaken. Hoe meer de Christen een Christen is,hoe meer hy van den Geest van het Euangelie bezield wordt, des te liefderyker zal hy over anderen oordeelen, des te minder zal hy van hun eifchen, des te meer zal hy in hun overzien , des te verdraagzaamer en vreedzaamer zal hy zyn in al zynen wandel, Laaten wy dan, myne geliefde Vrienden! den naam van Christenen ook in dit opzigt, hoe langs hoe meer door daaden handhaaven. Laaten wy de eenigheid van Geest door den band des vreedes fteeds vas'er knoopen. Onze verdraagzaamheid moet te uitgebreider en grooter zyn, naar maate wy meer in de kennis gevorderd zyn, en naar maate wy meer het voorrecht der Christelyke vryheid genieten. Zy moet  VERDRAAGZAAMHEID. £1$ moet inzonderheid ons, die den naam van Hervormden voeren, en heden de voordeelen, die wy als zodanigen bezitten, gedenken, fteeds nader tot malkanderen brengen, en ons fteeds naauwer in den geest met malkanderen vereenigen, ons,die malkanderen reeds zo na zyn, en enkel maar in bykomende zaaken van malkander; n verfchillen. Of zegt my, myne Vrienden en Broeders, die de Augsburgfche Geloofsbelydenis toegedaan zyt, in welke wezenlyke Jeeringen van den Godsdienst en het Christendom wyken wy toch wel van malkanderen af? Bidden wy niet den zelfden eenen waaren God, het zelfde almagtige,alwyze, algoede Wezen, als den Schepper en Regeerer der waereld, als den Vader der menfehen,aan? Eeren wy niet den zelfden Jefus Christus, als zynen Zoon en Afgezant, als eenen onbedrieglyken Leeraar der waarheid,'als den Verlosfer en Heiland der menfehen? Rusten niet op ons allen de zelfde pligten der rechtvaardigheid, der menschiievendheid, der wyze maatigheid, der Godzaligheid? Streeven wy niet allen langs den zelfden weg van het geloof in God en Jefus Christus, van verbetering en deugd, naar het welbehaagen des AJlerhoogften, naar de zaligheid des hemels,? Erkennen wy niet-allen de leer der Heilige Schrift  H2Ó DE CHRISTELYKE Schrift voor eene Goddelyke leer, die den mensch, welke haar aanneemt en opvolgt,'wys en goed en gelukkig maakt ? Scheppen wy niet allen uit deeze leer kennis en troost en hoop ? Erkennen en verdedigen wy niet allen de Christelyke vryheid in 't ftuk van het geloof en geweeten ? Verblyden wy ons niet allen, dat wy niet meer door het juk der dienstbaarheid en des bygeloofs geprangd worden, waaronder onze Vaders zuchtten? Wat is het dan, dat ons van malkanderen zpu fcheiden ? In vroegere tyden heeft men over verborgene dingen, over de Goddelyke raadsbefluiten getwist, en groote, eerbiedenswaardige mannen in de beide kerken hebben op kwaalyk begreepen fchriftuurplaatfen gevoelens en leerftelfels gebouwd, die naar onze tegenwoordige betere inzigten valsch zyn. Men houdt nu op over zaaken te twisten, die niemand verftaat, en bepaalt zich meer tot dat, 't welk algemeen verftaan en gebruikt kan worden. Derhalven, de verfchillende begrippen , die wy' van het heilige Avondmaal voeden, zyn de hoofdzaak, zo 't fchynt, waardoor wy van malkanderen verwyderd blyven. Maar kunnen wy dan niet over eene zaak van dien aart verfchiliend denken, en malkanderen echter als Broeders liefhebben, en ons toch in den geesj;  VERDRAAGZAAMHEID. 55* geest mee malkanderen vereenigen? Wy Hemmen immers zelfs in dit leerftuk, wat de uitwerkfels betreft, met malkanderen overeen! Wy moeten immers allen met de zelfde vroome, Christelyke gemoedsgefteldheid en aandoeningen tot 's Heeren tafel naderen, indien wy 'er als waardige dischgenooten verfchynen willen. Wy weeten en betuigen immers allen, dat het op deeze gefteldheid van het gemoed geheel en al aankomt. Wy vinden immers allen in deeze heilige plegtigheid den zelfden troost, den zelfden aandrang en de zelfde verpligting tot het goede. Het heilige Avondmaal is voor alle waare Christenen vertroostlyk en heilzaam en voor alle huichelaaren onnut, die en deezen mogen ook voor 't overige met deezen of eenigen anderen naam genoemd worden, en zich de zaak op deeze of op eenige andere wyze voordellen. Verfchillende wyzen van bevatten zullen en moeten 'er altoos onder de menfehen plaats hebben, zo lang ieder mensch zynen eigenen byzonderen geest, zyn eigen byzonder ligchaam en zynen eigenen byzonderen toeftand in de waereld heeft. Maar malkanderen lief te hebben, malkanderen als medeaanbidders van God, als medeverlosten van Jefus Christus, als medeërfgenaamen der toe»  322 DE CHRISTELYKE toekomende zaligheid, als broeders lief te hebben r zulks kunnen, en behooren wy allen, en zulks willen wy ook altoos doen, myne geliefde Vrienden! Wy inzonderheid, die eene betere kennis verworven hebben,enduidelyker weeten, waarop het in den Godsdienst en het Christendom hoofdzaakelyk aankomt, van hoe weinig gewigts de zogenaamde onderfcheiden leuzen der Hervormde Kei ken zyn, en hoe fterk men malkanderen in dit opzigt nadert, wy, die geen mensch, maar jefus Christus alleen voor onzen Leeraar en voor ons Hoofd erkennen; die ons niet naar menfehen, maar naar Christus noemen , wy willen malkanderen als broeders de hand geeven, en op deeze wyze zullen wy onder ons en onder alle verlichte, welgezinde menfehen de innerlyke vereeniging, de vereeniging van het hart en den geest bevorderen, offchoon ook de uiterlyke kerkelyke vereeniging om ftaatkundige en andere redenen nog in lang niet mogelyk mogt zyn. Dit zai de Hervormde Kerk, dit zal de Christenheid lot eer verftrekken,en ons den naam en de voorrechten van Christenen,en wel van Hervormde Christenen» hoe langer hoe waardiger maaken. Amen. TIEN*  TIENDE LEERREDE, EENIGE GRONDREGELS DER VERDRAAGZAAMHEID. Tekst: Brief aan de ephezers. Hoofdft. IV. vi. s, Pkrdraagende malkanderen in liefde.   6 /^od, wy zyn allen uwe kinderen, Gy VT zyt de Vader van ons allen, en daarover verblyden wy ons gemeenfchappelyk voor uw aangezigt. Zo verre 'er menfehen woonen*, zo verre ftrekt zich de familie uwer kinderen op aarde uit, hoe zeer zy ook ten opzigt van kennis en zeden en gebruiken, van innerlyke en uiterlyke voorrechten van malkanderen verfchillen mogen. By u is geen aanneeming der perfoonen, geen eenzydigheid. Gy hebt ons allen üef,gy doet ons allen goed, en wilt, dat wy ook malkanderen onderling als bloedverwanten lief hebben , en naar ons vermogen goed doen zullen. De zwakken moeten wy verdraagen, met de dwaalenden en ftruikelenden toegeevendheid gebruiken, de ellendigen helpen, de goeden navolgen , de kwaaden trachten te verbeteren; maar niemand verachten, niemand benyden, niemand haaten, tegen niemand onverfchillig en ongevoelig zyn,niemand, dien Gy achtingen liefde toedraagt, onze ach • ting en liefde onwaardig keuren. Van u, onzen algemeenen Vader, moeten wy voor on3 en onze broederen altoos het beste hoopen en verwachten, en dus met kinderlyk venrouIII. Stuk. P weB  2 e6 EENIGE GRONDREGELS wen eenen verhevener ftaat te gemoet zien9 waarin ons allen tot grooter volmaaktheid brengen, allen, die hier zonder hunne fchuld agter gebleeven zyn, wegens hun verlies fchadeloos (lellen, en iedereen, naar de maate zyner bekwaamheden, en vermogens, gelukkig zult maaken. En deeze gemeenfehappelyke uitzigten en verwachtingen moeten ons aanfpooren, om malkanderen het levenspad zo veel mogelyk gemaklyk te maaken, en met vereenigde krachten naar dit verhevene doel te ftreven. Verfterkt ons in deeze gezindheden , goedertierene Vader, en laat dezelve onder uwe kinderen op aa--de fteeds algemeener en werkzaamer worden. Geef ook, dat onze tegenwoordige overdenkingen daartoe iets bybrengen, en veihoor ons door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen: Onze Vader enz. Verdraagzaamheid, burgerlyke en kerkelyke verdraagzaamheid der geenen, die in 't ftuk van Godsdienst verfchiliend danken, is als de leus onzer dagen. Staatsbedienden en vorften. Leeraars van den Godsdienst en der weeten- fchap-  DER. VERDRAAGZAAMHEID; & zelve welhaast; en men meende deeze fteunfels niet langer noodig te hebben, nadat men eens een gevaarte van leeringen en gevoelens opgetrokken had, 't welk niet minder vast en onbeweeglyk, dan tot het gebruik bekwaam fcheen te zyn. Allengskens echter bevond men, dat men in die-dagen tyd noch ftiite, rust noch hulpmiddelen genoeg gehad had , om alle, groote en kleine, deelen van dit gevaarte, alle zyne gronddeenen en zuilen en bindfels, veel min nog alle zyne fieraadjen en gerieflykheden, zodanig te onderzoeken, derwyze met malkanderen en met de meetfnoer der waarheid te vergelyken, derwyze in malkanderen te pasfen en met malkanderen te verbinden, dat 'er fpleeten noch reeten zouden hebben kunnen ontdaan. En dus verzwakte de Geest der twyfeling, de Geest der navorfching, en nevens denzelven de Geest der vryheid en verdraagzaamheid op nieuw. Groot en van eene ruime uitgedrektheid is zyne werkzaamheid en zyn invloed in onze dagen, algemeener dan misfchien ooit de gisting, die daaruit onder de menfehen ontdaan is; maar de vraag blyft altoos zwaar te beantwoorden: of het tegenwoordige, thans leevende, menfchelyke gedacht 'er, over het geheel genomen, meer by gewonnen dan verlooren heeft. QndertusP 3 fchea  930 EENIGE GRONDREGELS fchen echter moeten en zullen de verfle gevol-' gen daarvan, onder het opzigt dtr albeftuurende Voorzienigheid, zekerlyk goed zyn. 't Zy dan verre van ons , den menfchelyken geest in zyne vorderingen , genomen zelfs dat zy hem fomwylen op dwaalwegen verleiden mogten, te rug te houden, of de vryheid en verdraagzaamheid, gefield dat 'er ook toevalliger wyze nog zo veel kwaads uit ontdaan mogt,binnen paaien te fluiten. Dit alleen zullen wy doen, wy willen de verdraagzaamheid niet enkel in gevolge van den hecrfchenden finaak, of omdat derzelver gemis ons verachtlyk en belachelyk zou maaken, maar wy willen haar uit gegronde en welbegreepene bepnrfelen verdedigen en bevorderen, en ze daardoor veredelen, dat wy haar van enkel koude verdraagzaamheid tot waare menfchlievendheid en Christelyke liefde verheffen. En dit, myne a indachtige Toehoorers ! is het oogmerk myner t ^enwoordige leerrede. Ik zal u, naamelyk, eenige, zekerlyk uit de menigte flechts eenige, g mdregeh ter bevordering der waare verdraagzaamheid-, of eencr verdraagzaamheid op de liefde gegrond, aan de hand geeven. En onder deeze grondregels zal ik de zulken vooial kiezen,die misfchien zeldzaamst naarbe- hoo-  DER VERDRAAGZAAMHEID. *3f hooren overwogen worden,hoe waar en gewigtig dezelve ook zyn. De eerfle grondregel van deeze foort is de volgende: Geloof, gevoelens, gebruiken hebben ten opzigt van God geenzins de groote waardy, die men dezelve gemeenlyk toejchryft; Zy kunnen in zyne oo^en dat niet zyn en betekenen, 't welk zy zo dikwyis in onze oogen zyn en betekenen; zy zyn geen zo zeker middel, om ons van zyn welbehaagtn te verzekeren, of tegen de gevolgen van zyn misnoegen te beveiligen, als men wel dikwyis gedacht heeft en nog denkt. Eenen mensch, dour hoogmoed en eigenzinnigheid opgeblaazen, door ydelheid en heerfchzucht gedreeven, kan 'er wel eens veel aan gelegen liggen, dat andere menfehen fommige dingen zich op de zelfde wyze voordellen en 'er even eens over oordeelen en fpreeken als hy, dien kan men 'er wel door winnen en trekken, dat men alle zyne gevoelens en beflisfingen blindelings omhelst en gelooft, of althans voorwendt te gelooven. Dit ftreelt zyne eigenliefde , koestert zynen hoogmoed, en doet hem zyne waare of inge* heelde voorrechten boven anderen gevoelen. Maar wat kan 'er Gode, den Eeuwigen, den Oneindigen, den hoogst volmaakten Geest,die P 4 zo  V$g EENIGE GRONDREGELS eo verre boven alle menfchelyke zwakheden verheven is, wat kan 'er Gode eigenlyk aan gelegen liggen, of de bewooners van het ftof, de menfehen, zich fommige zaak en op deeze of op eene andere wys voorftellen? Welk eenen invloed zou toch deeze verfcheidenheid wel op zyne onbegrensde en onveranderlyke volmaaktheid en gelukzaligheid hebben ? Welke verdiende zouden wy toch daardoor by ■ hem verkrygen? Wat is alle, zelfs de naauwkeurigde en uitgebreidfte menfchelyke kennis voor hem, den Alweetenden? Wat anders dan eene eerfte, zwakke pooging van een fchepfel, dat zal leeren denken, en zulks niet kan leeren, zonder duizendmaal te dwaaien en de waarheid te misfen? En wat is alle waarheid, in zo verre zy door het menfchelyke verftand gekend wordt, in vergelyking met haare bronader in den oneindigen Goddelyken Geest? Wat anders, dan de flaauwfte fchemering, vergeleken met het helderde licht des middags? En onze gevoelens, onze begrippen in 't duk van Godsdienst, die alle dechts, meerder of minder, van de zuivere waarheid afwyken of dezelven naderen, zonder haar ooit ten vollen te bereiken, zouden die in en op Zichzelven zulk eene waardy in Gods oogen heb-  DES. VERDRAAGZAAMHEID. ' 233 hebben, dat zy ons, zonder aanmerking van ons gedrag, hem welgevallig of mishaaglyk zouden kunnen maaken! Welke zwakke, laage denkbeelden moesten wy ons dan niet van het volmaakte Opperwezen vormen! En zouden wy dan voor zulke gevoelens en begrippen dermaate yvercn, als of wy regtftreeks de zaak van God zeiven verdedigden, en hem 'er eenen wezenlyken dienst mede beweezen! En zouden wy ons verbeelden, dat God enkel om zulke gevoelens en begrippen op fommigen zyner kinderen op aarde vertoornd was, en anderen met zyne byzondere gunst en toegenegenheid verwaardigde? Neen, als God ons geloof ze* kere regels voorfchryft, als hy wil, dat wy zekere leeringen van den Godsdienst op deeze of eene andere wys bevatten zuilen, doet hy dit gewislyk niet om zynentwille, maar eenig« lyk om onzentwille, omdat hy ons goed en gelukkig wil maaken, en om dat deeze regels of deeze begrippen onze verbetering en gelukzaligheid best bevorderen kunnen. Derzelver waardy of derzei ver gewigt is derhalven eenig* lyk tot ons betreklyk, en wy alleen winnen of verliezen 'er by, wanneer wy ze aanneemen of verwerpen, gelooven of niet gelooven. Maar ook ten aanzien van ons, en deeze is P 5 een  EENIGE GRONDREGELS een tweede grondregel der verfhndige verdraagzaamheid, ook ten aanzien van ons heeft het geloof, als geloof befchouwd, geene groote -waardy. Wie de waarheid kent en de waarheid omhelst, heeft zekeilyk eenig voorrecht boven den'geenen, die de dwaaling aanneemt en voor v ^r';eid houdt. Het eene is eene volmaaktheid, het andere eene onvolmaaktheid. Het eene kan zeer nuttige, het andere zeer nadeelige gevolgen hebben. Maar zo lang echter de waarheid cn de dwaaling eeniglyk het verfland be^ig houden, cn 's menfehen hart en wandel onveranderd laaien, zo lang komen zy by de bepaaling van 's menfehen waardy niet byzonder in aanmerking. Kennis en geloof zyn geen eindoogmerken, maar flechts middelen. Wy moeten zekere dingen, zekere leeringen van den Godsdienst kennen en gelooven, niet zo zeer om ze te kennen en te gelooven, als veeleer om in deeze kennis en dit geloof gronden en drangredenen tot eene redelyke en deugdzaame beftuuring van ons gemoed en gedrag te vinden, en te leeven overeenkomftig met deeze kennis en dit geloof. Geichiedt dit niet,dan is het ten opziet van orze zedelyke volmaaktheid en waare gelukzaligheidj zo v*el als ten opzigt van ©nze gefcbJkiheid en nuttigheid voor het algemee-  DER. VERDRAAGZAAMHEID. 2%$ ïïieene welzyn geheel onverfchillig of wy gelooven of niet gelooven, of wy die dingen op deeze of op eene andere wyze begrypen. De fom van het goede of het kwaade, 't welk wy doen of niet doen, genieten of niet genieten , blyft fteeds de zelfde; zy wordt door ons gelooven of niet gelooven vergroot noch verkleind. En dit is het geval 5 waarin zich maar al te veel menfehen bevinden. Welk een groote, onoverkomelyke kloof is 'er niet by de meesten tusfchen het kennen en het betrachten der waarheid, turfchen het geloof en het wandelen naar het geloof! Dagelyks wederfpreekr. het hart en hun gedrag dat geene, 't welk hun verftani voor waarheid houdt, of 't welk zy met den mond als waarheid beiyden, zonder dat zy deeze tegenftry^igheid fchier ooit gewaar worden. Met de dwaaling is het op de zelfde wyze gelegen als met de waarheid. 'Er liggen niet minder dwaalingen dan waarheden dood en werkeloos in de menfchelyke ziel. Geene zyn misfchien even zo dikwyis onfchadelyk, als deeze onnut zyn. Beiden zweeven, als 'c ware , eenzaam en van het lichaam der overige gedach-en en aandoeningen afgefcheiden, in het verfland, en hebben geen onmiddelyk verband met 's menfehen hart of levenswandel. Dus kan  236 EENIGE GRONDREGELS kan de mensch, behoudens al de waarheden,' die hy kent, ondeugend en fchadeiyk voor hec algemeen, en, behoudens al de dwaalingen, die hy aankleeft,, goed en nutiig voor 't geïneene welzyn v/eezen. Des niettegenftaande echter zyn wy maar al te genegen, om ons te verbeelden, dat de mensch naar de maate, in welke hy de waarheid of de dwaaling belydc en gelooft, ook in alle andere gevallen volgens* deeze belydenis en dit geloof denkt en leeft; en juist daarom flellen wy, in het fchatten en beoordeelen van iemand, in deeze belydenis en dit geloof zo groot een gewigt, en houden zo dikwyis den belyder der waarheid enkel daarom, dat hy de waarheid belydt, voor beter, en den dwaalenden enkel daarom, dat hy dwaalt, voor Hechter; daar nogthans de laatfte «iet zelden veel edeler denkt en veel deugdzaamer handelt dan de eerfte. Laaten wy dan , myne aandachtige Toehoorers! zo wy waarlyk verdraagzaam zyn en onze verdraagzaamheid tot goedwilligheid en liefde willen verhoogen, laaten wy nooit vergeeten, dat de eigenlyke waarde van den mensch,in de oogen van God en van alle redeiyke en onpartydige beoordeelaars der menfchelyke verdienden, van zyne zedelyke goede geneigdheden en handelingen, van  DER VERDRAAGZAAMHEID. S37 #an de getrouwheid afhangt, waarmede hy zynen pligt volbrengt eh zynen broederen dient en nuttig is: nooit vergeeten, dat, even gelyk veele groote en gewigtige waarheden by de meeste menfehen onvruchtbaar zyn, zo ook 'veele grove dwaalingen werkeloos en onfehadelyk zyn ; dat aan den eenen kant de waarheid zeer misbruikt, en aan de andere zyde ook van de dwaaling toevalliglyk een goed gebruik gemaakt kan worden; en dat 'er gevolglyk onder de dwaalenden zo wel als onder de belyders der waarheid veele menfehen zyn kunnen, en inderdaad zyn, die ten opzigt van hun hart en leven onze geheele, en dikwyis onze uitneemende hoogachting en liefde verdienen, en die zich gewislyk van het Goddelyke welbehaagen met veel meer gronds verzekerd mogen houden, dan zulk een, die by alle zyne kennis der waarheid minder welgezind is, en minder deugdzaam en Christelyk leefr. En zulks nog te meer, deeze is een derde. grondregel der echte verdraagzaamheid, en zulks nog te meer, omdat de meeste dwaalingen der menfehen onfchuldig, en gevolglyk gestie ftraf onderhevig zyn, even gelyk ook de kennis der waarheid by de meesten zonder eenige verdiende en juist daarom geene belooning  S>3^ EENIGE GRONDREGELS ning waardig is. En inderdaad waar ligger?' toch wel de eerfte, diepfte grondflagen der rechtmaatige of onrechtmaatige denkbeelden j die wy ons van de dingen in het algemeen en van Godsdienftige zaaken in 't byzonder vor» men, waar de grondflagen der waarheden of of der dwaalingen, die wy in dit opzigt aangenomen en behouden hebben? Waar anders in dan in de eerfte indrukfelen, die de uiterlyke dingen op ons maaken, in het eerfte onderwys, dat wy ontvingen, in de eerfte gevoelens, die wy door andere, dver ons gefielde - en andere van ons geëerde perfoonen hoorden vellen, in de eerfte boeken, die ons in de handen gegeeven wierden, in de aantrek^lyke of affchrikkende geftalte, onder welke men ons zekere leerftellingen en beelden vertoonde, en in de willekeurige belooningen of ftraffen, die men 'er aan hegtte? Maar hingen deeze indrukfe's, dit onderwys, deeze oordeelvellingen, deeze boeken, deeze wys van vertoonen, deeze belooningen en ftraffen wèl van onze eigene vrye keus af? Moesten wy ze niet aanneemen, zo als men ze ons gaf? Kwam daarby niet fchier alles op onze omftandigheden, onzen ftand, onze huisfelyke en burgerlyke veibindtenisfen, op gunftige of ongunfti-  DER VERDRAAGZAAMHEID. 231? ge omftandigheden aan? En zo wy nu door dit alles of tot de kennis der waarheid gekomen, of in dwaalingen vervallen zyn, zou dan het eerfte ons tot verdierfte, of het laatfte ons tot fchuld toegerekend kunnen wórden? Is niet het eene een onverdiend geluk, en het andere een onfchuldig ongeluk? Maar maakt dan een onverdiend geluk ons voorwerpen van belooning, of een onfchuldig ongeluk van beftraffing, by God of de menfehen? Of moetenen behooren wy den gelukkigen, enkel omdat hy gelukkig is,hooger te waardeeren,eh den ongelukkigen, enkel om dat hy buiten zyne fchuld, ongelukkig is, geringer te achten? Heeft nier in tegendeel de ongelukkige, die zulks buiten zyne fchuld is, de eerfte aanfpraak op onze toegeevendheid, op ons medelyden, op onze liefde? En indien nu de d waaien de zulk een ongelukkige is, zo leidt 'er uit af, welk eene liefderyke verdraagzaamheid gy hem fchuldig zyt. 't Is waar, dat wy in mannelyke jaaren, by eene grooter werkzaamheid en fterkte onzer reden, de behoefren en gebreken onzer jeugdige begrippen door eigen overdenken en navorfchen vervullen en verbeteren kunnen en moeten, en dat het alsdan niet meer zo geheel zonder verjienften noch zo volkomen on- fchul-  «4» EENIGE GRONDREGELS fchuldig is, of wy onze kundigheden vermeer* deren en befchaaven of niet, of wy de waarheid of de dwaaling in 't ftuk van Godsdienst omhelzen. Maar ook hier hangt zeer veel,dikwyis alles, van de uiterlyke omftandigheden af, waarin wy ons bevinden, en van de Leeraars en Beftuurders die wy hebben; en eigenlyk is het flechts een by vergelyking klein getal van menfehen uit de befchaafde en hogere ftanden, die tyd en vryheid, aanleiding en hulpmiddelen hebben, om zich met vrye en onbevooroordeelde onderzoekingen over den Godsdienst bezig te houden, en daardoor in deszelfs kennis vorderingen te maaken. Alle de overigen, en hieronder verftaa ik verre het grootfte gedeelte der menfehen, moeten zich te vreden houden met de godsdienftige begrippen , die men hun in hunne eerfte jeugd ingeprent heeft, en die men hun van tyd tot tyd op nieuw voordraagt, 't zy dezelve gegrond of ongegrond, waar of valsch zyn. En deeze menfehen zouden wy, daarom dat zy in veele ftukken dwaalen en niet anders kunnen dan dwaalen, verachren, of hun, offchoon zy anders ook nog zo goed denken en leeven, onze hoogachting en liefde onctrtkken? tn deeze menfehen, wier toeftand God zelf door zyne wyze  der verdraagzaamheid. 241 wyze Voorzienigheid geregeld heeft, en die hy eenmaal gewislyk daar voor fchadeloos zal Hellen, zou Hy,de Rechten der waereld,om hunne onvermydbaare dwaalingen, met misnoegen befchouwen ? Neen, God oordeelt en recht oneindig rechtvaardiger en biilyker dan de menfehen gewoon zyn te oordeelen en te rechten. Hy verdoemt en ftraft niemand om onfchuldige dwaalingen. Hem is ieder mensch, die hem naar de maate zyner kennis vreest en gerechtigheid werkt, aangenaam. Ja, en deeze is een vierde grondregel der waare verdraagzaamheid, God heeft de gelukzaligheid van het toekomende leven aan geenen byzonderen Godsdienst, aan geene byzondere wyze van hem te kennen en te aanbidden, aan geene byzondere leeringen en gevoelens voljlrektlyk verbonden, maar deelt dezelve aan ieder mensch mede, naar maate hy 'er gefchikt toe is. Op deeze gefchiktheid tot de gelukzaligheid, of deeze vatbaarheid voor dezelve komt het by de Christenen en de Onchristenen, en by de Christenen van alle belydenisfen en vereenigingen alles aan; en van deeze gefchiktheid,deeze vatbaarheid, die haaren grond in de menfchelyke natuur en verordening heeft, mogen wy geen mensch volftrektelyk uitfluiten, offchoon de III. Stuk. Q graa-  Ï42 EENIGE GRONDREGELS gnaden derzelve een uiterften verfchillende zyn. Geen Godsdienst. minst van allen eene Dy zon • dere belydenis onder de Christenen, kan en mag derhalven de alleen zaligmakende genoemd worden. In eiken Godsdienst, daar het geloof in God en het geloof in de onfterflykheid en toekomende vergeldingen geleerd wordt, daar pligt en deugd eenig gezach oefenen, zyn de middelen tot de zaligheid voor handen,hoe zeer ook anders de leeringen van dien Godsdienst met doolingen vermengd mogen zyn. Beklaagenswaardig is de mensch, die zynen broeder van de zaligheid der toekomende waereld uitfluit, om dat die niet den zelfden naam met hem draagt, of andere leerftellingen belydt en andere gebruiken wairneemt dan hy. Zyn hart moet zeer naauw en zyne denkbeelden van de zaligheid moeten zeer verward en bekrompen zyn. Neen, God deelt de zaligheid aan eiken mensch naar de maate zyner gefchiktheid en ontvangbaarheid mede, en deeze gefchiktheid en ontvangbaarheid is zo verfcheiden, als ieder byzonder mensch van alle de overige menfehen verfcheiden is. — Vreest niet, myne aandachtige Toehoorers!dat deeze wys van zich de zaak voorteftellen, onverfchilligheid in zaaken van den Godsdienst zal veroorzaaken. By nadenkende menfehen  DER VERDRAAGZAAMHEID. 243 gewislyk nier. . Want offchoon ik by den flechtften, ruuwften, foberflen kost kan leeven en in zeker opzigt gezond zyn; offchoon ik in hec groffle, uit de verfchillondde Hukken famengefteld kleed, of in de armhartigfle hut, die elk oogenblik dreigt in te Horten, my voor de koude en hitte kan dekken:nogthans zal ik daarom echter niet onverfchillig omtrent betere fpyzen, betere kleederen, eene betere en gemakkelyker wooning zyn; en zo ik de laatften voor het verkiezen kan hebben, zal ik ze gewislyk niet om die reden verwerpen, om dat ook de eerften tot onderhouding van het leeven en tot den geringften trap van genoegen toereikende zyn. Neen, de Christen heeft zeer zeker groote voorrechten boven den Onchristen , en de Hervormde Christen groote voorrechten boven den Roomsgezinden, en 't zou een groot gebrek aan nadenken en gevoeligheid te kennen geeven, zo wy de waardy deezer voorrechten niet erkenden, en God 'er niet van geheeler harten voor dankten. Maar even zo veel ongevoeligheid en gebrek aan nadenken zouden Wy aan den dag leggen , als wy den broeder, die deeze voorrechten ontbeeren moet, als wy den Onchristen, of den van ons verfchiliend denkenden Christen veroordeelden, en hem Hourelyk van het ryk der gelukzaligheid uitflooten, \ welk Goi Q 2 ge-  444 EENIGE GRONDREGELS geopend heeft voor alle Zyne redelyke fchepfelen, die maar op eenige wyze en tot eenigen trap toe gefchikte voorwerpen voor hetzelve zyn. Deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn eenige der voornaamfte grondregels eener redelyke verdraagzaamheid ten opzigt van de verfcheidenheid des Geloofs en der gevoelens der menfehen in den Godsdienst. Erkennen wy de waarheid deezer grondregelen, en houden wy dezelve in ons oordeelen en in ons gedrag altoos in 'toog, dan zullen wy gewislyk volgens het voorfchrift van den Apostel in den tekst malkanderen verdraagen in liefde. Dan zullen wy niet flechts de dwaalenden en anders denkenden verdraagen, omdat God hen verdraagt, maar ook derwyze jegens hen gezind zyn, gelyk als God jegens hen gezind is. God verdraagt hen niet flechts, maar hy heeft hen lief, en bemint den dwaalenden ,die goed is en goed doet,meer dan den belyder der waarheid, die niet zo goed is en niet zo veel goeds doet. En opdteze wyze moeten en willen wy ook denken en ens gedraagen. Elk mensch , welk eenen Godsdienst hy ook belyde, zy ons als mensch , als broeder, dierbaar en waardig, en elk waarelyk braaf mensch zy, zonder aanzien van zyne gevoelens of dwaalingen, van onze byzonderfte hoogachting en liefde verzekerd! ^"^en. £ L F-  ELFDE LEERREDE. ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN DE VOORDEELEN DER HERVORMING. Tekst: OPEKii.u-u.vs van joannbs, Hoofdft. III. vs. u. Houdt dat gy hebt, op dat niemand nive kroon neemt. Q   6 /""^od, uwe weldaaden zyn menigvuldig, >JJ zyn groot, zyn meer dan toereikende om ons allen gelukkig, in eenen hoogen graad gelukkig te maaken. Zulks getuigen ons alle de befchikkingen, die gy in de natuur en door den Godsdienst tot ons best gemaakt, alle wegen, die uwe Voorzienigheid tot hiertoe met ons ingeflaagen heeft. Daarvan overtuigen ons ook de heuchelyke gebeurdtenisfen, wier gedachtenis wy heden vernieuwen. Maar onze dankbaarheid voor uwe weldaaden, maar het gebruik,'t welk wy 'er van maaken, ö hoe gebrekkelyk zyn die niet! En hoe onvolkomen, hoe wankelbaar en onzeker is juist daarom onze gelukzaligheid! God, u komt de eer toe, maar wy moeten ons fchaamen. Mogt toch deeze befchaaimlheid waarelyk heilzaam voor ons worden, en ons tot een geirouw, dankbaar gebruik van uwe weldaaden opwekken! Mogten wy tegenwoordig in dit opzigt onszelven zulk eene rekenfehap afvraagen, dat wy 'er wyzer en beter door wierden! Zegen toch tot dat einde de overdenkingen, waarmede wy ons thans bezig zullen houden, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, onzen Heer, Q 4 in  24-3 ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen; Onze Vader enz. Voordeelen, welke wy zeiven als voordeelen erkennen moeten, en op welke wy ons als zulke beroemen, niet te gebruiken of 'er een Hecht gebruik van te maaken, is dwaasheid en tegenftrydigheid met zichzelven. Voordeelen, welke anderen duur voor ons gekocht, met veel moeite en gevaar verworven hebben, ligtvaardiglyk te verbeuzelen, is ondankbaarheid en laagheid. En zou dit niet het geval zyn, waarin zich veele Hervormde Christenen ten opzigt van de voordeelen der Hervorming bevinden? Dat wy aan de Hervorming veele, groote voordeelen te danken hebben, wordt van iedereen erkend, daarover vei heugt en daarop beroemt zieh iedereen, en wie zou het kunnen loochenen, die flechts eenigmaate licht en duisternis, vryheid en flaaverny, Godsdienst en bygeloof van malkanderen weet re onderfcheidcn, cn met malkanderen te vergelykeu? Maar of wy nu deeze voordeelen derwyze gebruiken, als derzelver waarde vereischt? Of wy door hun gebruik in kennis, in vroomheid, in de  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. a^S) de Christelyke vryheid, in algemeene en broederlyke liefde zodanige vorderingen gemaakt hebben, als men met recht van ons verwachten kan; of wy zo veel wyzer en beter en gelukkiger zyn, dan de zulken, die deeze voorr deelen ontbeeren moeten: dat zyn vraagen, die men zichzelven misfchien maar zelden voorhoudt, en die echter gewislyk meer opmerkzaamheid en nadenken verdienen, dan veele andere , die men over dit onderwerp pleegt op te werpen, Welaan! myne aandachtige Toehoorers ! laaten wy onszelven deeze vraagen eens qnpartydig voorleggen, en dezelve derwyze by onszelven beantwoorden zo als wy anders zaaken, waaraan ons veel gelegen legt, gemeenlyk beantwoorden. Wy zullen dan onderzoeken , of in hoe' verre wy de vo ordeelen, welke wy aan de Hervorming te danken hekben, gebruiken, en welk eenen invloed dezelve op ons gedrag en op ons geluk hebben? Een onderzoek, 't welk ons duidelyk zal leeren, hoe veel oorzaak wy hebben, om u met de woorden van den tekst toe te roepen: Houdt, of bewaart, dat gy hebt, op dat niemand uwe kroon, uwe voo'rechten, neeme. Wy hebben u op andere tyden, myne aandachtige Toehoorers! over de menigvuldige en, Q 5 groo-  25° ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN groote voordeelen onderhouden, welke wy aan de Her/orming, wier gedachtenis wy heden vieren, te danken hebben. Alle deeze voordeelen kan men onder één gezogte punt brengen, en ze allen met één woord uitdrukken, en dit woord, dit veel behelzende, voor ieder denkend wezen heilig en verkwikkend woord is Vryheid! Het grootfte voorrecht van den redelyken mensch en den wel onderweezen Christen! Binnen welke naauwe grenzen wierd niet deeze vryheid in die tyden der on.weetendheid en barbaarschheid beflooten, welke de Hervorming vooraf gingen! Voor welk eenen menigerhanden, wreden dwang, voor welk eene flaaffche dienstbaarheid moest zy niet plaats maaken! Hoe zuchtte niet alles, wat nog eenig gevoel van krachten en innerlyke waardigheid had, onder het juk des bygeloofs en der geestelyke heerfchappy! En hoe gevaarlyk was het dikwyis niet, 'er luide over te zuchten, en den natuurlykften, fterkften wensch, van den nog niet geheel en al ontaarten mensch, den wensch naar Vryheid, openlyk aan den dag te leggen! Thans, myne aandachtige Toehoorers! zyn deeze wenfchen inderdaad vervuld, ten minften grootdeels vervuld, en 't is enkel onze eigene fchuld, zo zy  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. fi^I Ey niet in alle hunne uitgeftrektheid vervuld worden. De onderdrukte Vryheid vond in de eerfte Hervormers en hunne Medearbeiders, als in waare Duitfchers, mannen, die Vryheid ademden, en niet minder moedige, dan gelukkige verdedigers. Onder hunne aanvoering beurde zy haar ter aarde geboogen hoofd weder op, wierp de fchandelyke boeien, die zy zo lang had moeten torfchen, met edele verontwaardiging van zich af, vertoonde zich aan iedereen, aan den magtigen en den geringen, aan het volk en zynen beheerfcheren, in haare maagdelyke fchoonheid en deftigheid, kondigde iedereen nieuw leven en nieuw geluk aan, wekte en ontwikkelde alomme der menfehen vermogens en bekwaamheden, die zo lang werkeloos gelegen hadden en door een dwingelandisch geweld onderdrukt waren, verfpreidde licht en warmte rondom zich, en kreeg onder alle ftanden en rangen van menfehen niet minder talryke dan yverige vrienden en aanhangers. Onder deeze haare vrienden en aanhangers behoorden ook onze Voorvaders, myne aandachtige Toehoorers! en zy hebben dezelve ook tot ons overgebragt. Haare heerfchappy, die even zo zacht is als wys, is ook onder ons gevestigd. Haare voordeelen en zaligheden  *5S ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN den zyn ook ons ten deele gevallen, en kunnen ons hoe langs hoe meer ten deele vallen, indien wy het flechts willen. En hoe menigvuldig en gewigtig is niet de Vryheid, aan wier grondvesting en herftelling wy heden plegtig gedenken! De Vryheid, om in 't ftuk van Godsdienst voor onszelven te denken en te oordeelen; de Vryheid, om de Heilige Schrift zelfs te leezen en onze kennis van God en zynen afgezant, Jefus Christus, uit deeze eerfte en zuiverde bron te fcheppen; de Vryheid, om by den openbaaren Godsdienst onze eigen verfland en overtuiging te volgen; de Vryheid, om in zaaken van den Godsdienst en het geweeten onder geenen Heer te ftaan, dan onder Jefus Christus, onzen Heiland, die van God over ons gefield is; de Vryheid, om onmiddelyk en met vrymoedigheid tot God, onzen Vader te naderen, en alle zyne weldaaden en gaaven in de natuur en den Godsdienst met een blymoedig hart en kinderlyke gemoedsgefteldheid te genieten; de Vryheid, eindelyk, om alle bygeloovige bekommeringen en fchrikbeelden van de hand te wyzen, en alle fiaaffche angstvalligheid in leven en in dood uit onze harten te verbannen. . Maar hoe, myne aandachtige Toehoorers! hoe  'BE VOORDEELEN DER HERVORMING. 253 hoe hebben wy tot hiertoe deeze edele, zalige vryheid gebruikt, en hoe gebruiken wy ze nog? Welk eenen invloed heeft zy op ons gedrag en op ons geluk? Wy hebben, ten eerflén, de vryheid, om in ftuk van Godsdienst voor ons zeiven te denken en te oordeelen. Men eischt geen blind geloof, geene flaaffche onderwerping aan de befluiten van feilbaare menfehen , geene omhelzing van Zekere leerftellingen en gevoelens van ons, die noch op eigen onderzoek noch op innerlyke overtuiging gegrond is. Men roept ons met den Apostel toe: zyt geen kinderen in het verfland, maar wordt in het verfland volwasfen, geeft rekenfehap van uw geloof, beproeft alle dingen, en behoudt het goede. Maar volgen wy wel deeze roeping? Bedienen wy ons van deeze vryheid? Denken en oordeelen wy inderdaad zeiven in 't ftuk van Godsdienst? Eene zonderlinge vraag! En nogthans niets minder dan overtollig, myne geliefde Vrienden! En nogthans van zulk eenen aart, dat wy ze bezwaarlyk allen met ja beantwoorden kunnen! Want hoofen is geen denken; leezen is geen denken; nafpreeken en nabidden is geen denken! Het eene doen wy onbetwistbaar allen. Wy hooren de Christelyke  fl54 ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAÜ ke leer in 't openbaar verkondigen, wy leezett misfchien veelerlei gefchriften, die over deeze leer handelen, wy fpreeken dat, 't welk wy op die wyze gehoord en geleezen of 'er in onze eerfte jeugd van geleerd [hebben, als waarheid na. Maar denken wy 'er dan ook zelve by? Oordeelen wy 'er over naar ons eigen verfland en bevattingen? Daartoe worde inderdaad meer vereischt,dan men veele Christenen ziet doen. Dan moet men dikwyis de eenzaamheid zoeken, zyne zinnen dikwyis uit de verflrooijing vergaaren, 't geen men van Godsdienstige onderwerpen gehoord of geleezen heeft, by zich zeiven herhaalen, het met zyne overige gedachten, gewaarwordingen, bevindingen, waarneemingen vergelyken, het by zyne eigene behoeften, belangen, wenfchen, neigingen, daaden afmeeten en daar op toepasfen. Dan moet men zichzelven tot verantwoording roepen, waarom men deeze of geene leeringen van den Godsdienst en het Christendom dus of anders begrypt, moet zich deeze leeringen volkomen duidelyk en klaar zoeken te maaken, moet naar de gronden der waarheid vraagen, en het gezigt deezer gronden onderzoeken. Dan moet men uit dat, waar over men zo denkt, vaste gevolgen en grondregels ter  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. 25$ ter zyner gerustftelling,ter beste inrichting van zvn gedrag, ter beantwoording der twyfeiingen en ter beftryding der verleidingen afleiden, en deeze gedachten en gevoelens met zo veele din-gen en bevattingen, die de bezigheden, de vermaaken en ontmoetingen van het gemeene, dagelykfche leven betreffen, verbinden, dat zy ons by alles, wat wy doen en wat ons bejegent, helpen en verfterken en veilig leiden kunnen. En doen wy dit nu? Weeten wy ons veele uuren of vierde deel uuren te herinneren, waarin wy op die wyze over God en onze betrekking tot hem, over zynen wil en onze verordening, over de leer en het voorbeeld van Jefus Christus, over den inhoud en de gronden van den Godsdienst en het Christendom nagedacht, ons met deeze gedachten waarelyk gemeenzaam gemaakt, haare waarheid en haare belangrykheid innerlyk gevoeld, zo diep in ons hart gedrukt, waarin wy wsarheid en dwaaling, licht en duisternis in onze denkbeelden van malkanderen afgezonderd, dat, 't welk zich als licht en waarheid aan ons vertoonde, gewillig en blymoedig omhelsd, en dit alles zonder flaaffche inzigten op aloude leerformulieTen en menfchelyke geloofsbelydenisfen gedaan hebben? Ep zoeken wy langs deezen weg in de  I256. ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN de kennis van God en Godsdienst geduurig verder te komen, en ons geloof fteeds op vaster grondflagen te bouwen? Vraagen wy meer naar de waarheid, dan naar de naamen en de menig-e en het uiterlyke aanzien der geenen, die dezelve bekennen en leeren ? Is't ons meer om gegronde inzigten en eene vaste overtuiging te doen, dan om met anderen overeen te Hemmen, of te verfchiilen? Wy hebben, ten tweeden,myne aandachtige Toehoorers! de volkomene, onbepaalde Vryheid óm de Heilige Schrift te leezen, en onze ken~ nis van God en zynen. afgezant, Jefus Christus, en van den weg der gelukzaligheid, uit de oorfprongelyke en zuiverjle bron te fcheppen. Eene bron van kennis en wysheid, die voor de tyden der Hervorming voor de meeste Christenen onbekend of geflooten, of toch van eenen moeilyken toegang «tras. Voor ons ftaat zy open; ons ligt zy als voor de voeten; ons houdt niemand van deszelfs gebruik af. In tegendeel : men nodigt 'er ons toe; men bereidt 'er ons toe voor; men wil ons derwaards geleiden; men pryst ons haare heilzaame uitwerkfelen aan; men maakt ons haar gebruik op allerlei wyze gemaklyk. Maar fcheppen wy nu werkelyk uit deeze bron? Dryft ons het in-  de voordeelen der hervorming. 257 innerlyke gevoel onzer behoeften daar tiénen? Zoeken wy daar onzen dorst naar licht en leven en gelukzaligheid te lesfchen? Of, om met eigenlyke woorden te fpreeken, erkennen wy de waardy der onderrechtingen, die God ons in zyn woord mededeelt , en inzonderheid de waardy der Euangelifche fchriften, der fchriften van het Nieuwe Verbond ? Leezen wy dikwyis en gaarne, met dankbaarheid en vreugde, in deeze fchriften, die zo duidelyke blyken van Gods kracht en geest draagen, of ook in boeken, die ons met haaren inhoud bekend maaken, en ze ons leeren verdaan ? — Gaan wy gaarne met Christus en zyne gezanten om? Hooren wy hen gaarne, regcftrceks en zónder de tusfchenkomst van veek andere menfehen, met ons fpreeken; en kenen wy aan hunne gelprekken zulke opmerkzaanie ooren, die hartelyke goedkeuring, welke zy in alle opzigten zo waardig zyn? Ach, myne geliefde Vrienden! ik vrees zeer, dat de groorer vryheid, die wy in dit ftuk genieten, voor veekn van ons een geheel ongekende, en ongebruikte zegen is; dat veekn van ons niet flechts geüëefe dagen cn weeken, maar zelfs geheeie maanden of nog langer tydvakken laaten verloopen, voordat zy 'eenmaal de lil. Stuk. Ji liei.  258 ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VA» Heilige Schrift in de hand neemen, voordat, zy in het Euangelie leezen, en daar onderwys en troost en kracht ten goede zoeken! Was eertyds de Heilige Schrift in de handen der minfte Christenen,en wordt zy nog heden ten dage; in minder verlichte landen en onder minder vrye Christenen, van veelen maar zelden, van anderen in 't geheel niet gebruikt, zulks was en is nog een ongeluk, een grootdeels onfchuldig gebrek en verlies. Maar als zulks onder ons gebeurt, als wy deeze geopende bron van kennis en vertroosting voorby gaan , zonder 'er uit te fcheppen, of althans flechts zelden en fpaarzaam 'er uit te fcheppen ; dan is het ondankbaarheid, eene fchandelyke ondankbaarheid jegens de Goedertierene Voorzienigheid van onzen God en jegens den edelen yver onzer voorvaderen; 't is eene verloochening en verachting der door het werk der Hervorming zo duur verworvene vryheden en voorrechten; 't is een verbasterde en bedorvene fmaak, die ons van die zuivere, nooit opdroogende bron afvoert, en ons tot meer of min afgelegene, dikwyis zeer ondiepe en troebele bronnen afleidt. 6! Zo men den Hervormden Christen naar zyn vlytig bybelleezen, naai zyne gemeenzaamheid met den inhoud van her  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. 259 Jiet Euangelie beoordeelen zou, gelyk men toch met recht zou kunnen doen, hoe veelen zouden dan niet alle hunne eifchen op deezen naam moeten laaten vaaren! Wy genieten, ten derden, myne aandachtige Toehoorers! eene grooter vryheid ten -opzigt van alles, wat tot den openbaaren Godsdienst iehoort. Niemand legt ons in dit lluk den geringden dwang op. Wy zyn aan geene menfchelyke wetren en verordeningen verbonden ; behoeven ons naar geen van menfehen vasrgefteld onderfcheid van tyden, van dagen, van fpyzen, van uiterlyke heiligheid fhafs te fchikken; behoeven geene, door Christus en zyne Apostelen niet ingeftelde, gebruiken en pleg* tigheden waar te neemen, geene feesten en Godsdienstoefeningen te onderhouden, wier grond en oogmerk wy niet verdaan, of wier waarneeming ons kostbaar en lastig zou vallen. Wy kunnen ook in dit duk ons eigen inzigt en overtuiging volgen. Wy kunnen en moeten God aanbidden in geest en waarheid. Ons hart moet zyn tempel, en ons ganrfche leven hem toegewyd zyn. De eerdienst van God moet ons, uit hoofde der rechtmaatiger, edeler bevartingen, die wy 'er van voeden, Biet tot last, maar tot verkwikking veribefcR * ken,  &6o ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN ken, en ons geenzins vrees en fchrik, maar blydfchap en vertrouwen inboezemen. En is 't nu met onze Godsdienstoefeningen wel zodanig gefchaapen? Befchouwen en beoefenen wy dezelve op dien voet? Maaken zy zulke indrukfels op ons? Zyn zy zo veel te zuiverer en edeler, werken zy zo veel te flerker en krachtiger op ons, geeven zy ons verfland en hart zo veel te meer bezigheid, naar maate wy ze vryer en ongedwongener waarneemen, naar maate wy juister begrippen van haare oogmerken en van haare uitwerkingen hebben ? Vieren wy de gedachtenis van Jefus Christus en zyne weldaaden zo veel te ernftiger en met zo veel te meer nadenken en genoegen, naar nrn'e de wyze van dit feest te vieren, eenvoudiger, gemakkelyker en van alle bygeloof ontheven is geworden? Denken en gevoelen wy by de Christelyke Godsdienstoefeningen zo'veel te meer, naar maate wy 'er minder door ui'.erlyke dragen, door praal en pracht, door ligchaamelyke oefeningen, in belemmerd en verftrooid worden? Zyn wy in dit opzigt inderdaad niet meer kinderen, maar mannen, die het wezenlyke van het toevallige weeten te onderfcheiden en zich enkel by de hoofdzaak te bepaalen? Kan men uit ons geheel ge-  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. a6"l gedrag bemerken, dat de gedachte van God ons overal geleidt, dat dezelve het richtfnoer en de vreugde van ons leven is, en ons geheel leven tot eenen hem welbehaaglyken Godsdienst maakt? Ach, myne waarde Vrienden! indien wy daarom,dat niemand ons tot Godsdienftige oefeningen dwingen' kan, noch verlangt te dwingen,dezelve des te meermaalen-, en om des te geringer oorzaaken verzuimen; indien wy by de betere kennis, welke wy behoorden te hebben, ons echter zo dikwyis op louter uiterlyke gebruiken en plegtigheden verhaten, en dezelve in de plaats der ons ontbreekende deugd en vroomheid Hellen; of, indien wy wel aan het uiterlyke by de Godsdienstoefening geene hooger waarde toefchryven, dan het heeft, maar ons even zo weinig en nog minder aan het innerlyke, aan de waare Godsdienstigheid en vroomheid van het hart laaten gelegen liggen; of, indien wy' deeze Godsdienstigheid en vroomheid enkel tot zekere tyden en plaatfen bepaalen, en op alle andere plaatfen, en ten allen anderen tyde God en den Godsdienst uit het oog verliezen en hunne voorfchriften niet achten: mogen wy ons dan wel op den dienst van God in gfest en in waarheid beroemen ? Maaken wy ons dan R 3 niet  S6*S ONDERZOEK NAAR HET GEBRDIK VAN niet fchuldig aan het misbruiken of niet gebruiken der herftelde Christelyke Vryheid ten opzigt van Godsdienstige bevattingen en oefeningen ? Wy hebben, ten vierden, myne aandachtige Toehoorers! aan de Hervorming de Vryheid te danken, dat wy in zaaken van den Godsdienst en het geweeten onder geenen Heer paan, dan onder Jefus Christus, onzen Heiland, die van God over ons gefeld is. Geen mensch en geene maatfchappy van menfehen is gerechtigd, cm ons geweeten aan den band te leggen, ons iets te verbieden, 't welk God ons in het Euangelie vergund of bevolen heeft, of ons iets te beveelen, 't welk God ons daar niet bevolen of verboden heeft. Niemand mag ons wetten voorfchryven, wat wy te gelooven of niet te gelooven, hoe wy de leeringen van den Godsdienst en het Christendom te begrypen of niet te begrypen, wat wy te doen of te laaten hebben, om Gode te behaagen en ons den naam van Christenen waardig' te gedraagen. Onze Leeraars zyn onze vrienden; zy onderwyzen, zy vermaanen, zy waarfchouwen, zy bidden ons, maar zy doen zulks als vaders en broeders, en niet als zodanigen , die over het volk heerfchen. Slechts één  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. 26*3 één is onze meester, naamelyk Christus, dien moeten wy, gelyk ons God zelf van den hemel toeroept, hooren, hem moeten wy gehoorzaamen. Hy is het Hoofd der gemeente, door welk de Vader alles regeert. Maar op welk eene wyze gebruiken wy nu deeze vryheid? Erkennen wy ook den éénen, dien God tot een Heer over ons gefield heeft, werkelyk voor onzen Heer? Verblyden wy ons in zyne heerfchappy over ons, als in de heerfchappy van den wysten, vermogenften, goedertierenften Befchermer en Vriend? Onderwerpen wy ons aan hem en zyne wetten met geheel ons hart? Schikken wy ons gaarne en in alles naar zyne geboden en naar zyn voorbeeld? Kan men het uit onze gezindheden en ons gedrag opmaaken, dat wy zyne onderdaanen zyn, dat hy onze Leidsman op den weg der deugd en gelukzaligheid, dat hy ons Hoofd is, wiens gezindheid en geest ons bezielt en verfterkt? Gehoorzaamen wy hem des te gewilliger en naauwkeuriger, daar hy de eenigfte is, dien wy gehoorzaamheid fchuldig zyn ? Zyn wy onder zyne aanvoering de Christelyke volmaaktheid en gelukzaligheid des te meer egnaderd, naar maate de weg rechter en effener is, dien hy beveelt te gaan? Wandelen wy op deeR 4 zen  264 ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAIn zen weg met des te groorer moed en yver, hoe veel te minder hinderpaalen van menfchelyke voorschriften, bepaalingen en verboden wy op denzelven ontmoeten, hoe veel te minder lasten, ons door menfehen opgelegd, onzen loop op denzelven bezwaarlyk voor ons maaken ? Doen wy zo veel, doen wy nog meer goed uit eep vry Christelyk gemoed en uk liefde tot Jefus, dan andere Christenen uit flaaffche vrees voor de kerkelyke tucht, of uit blinde gehoorzaamheid aan hunne geweetensbeftuurers en geestelyke overheden doen ? Kunnen wy deeze vraagen niet met ja beantwoorden, myne geliefde Vrienden! verwerpen wy, nevens de inderdaad drukkende en ons vernederende heerfchappy der menfehen in zaaken van het geloof', ook tevens de zachte, eerbiedwaardige heerfchappy van Christus; of houden wy dezelve nog voor een hard juk, voor eenen zwaaren last, dien wy wel' niet geheel en al van ons durven werpen , maar echter flechts met tegenzin en al zuchtende draagen,* zyn wy zo veel te minder rechtvaardig en goedertieren en weldaadig en godsdienstig en vroom, naar maate men ons daartoe minder door uiterlyke middelen dwingen kan; zyn de blyken van ons Christendom zo veel te zeld- zaa-  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. 26$ zaamer, zwakker, flaauwer, hoe veel te meer zy enkel van onze gevoelens en van onze overtuiging afhangen: 't is blykbaar, dat wy de grooter Vryheid van het geweeten, die wy als Hervormden genieten, misbruiken, dat wy door dezelve beter noch gelukkiger zyn geworden. Wy genieten, ten vyfden, myne aandachtige Toehoorers! eene grooter Vryheid om onmiddelyk en vry moedig tot God, onzen Vader, te naderen, en alle zyne weldaaden en zegeningen in de natuur en den Godsdienst met een bly hart en kinderlyk gemoed te genieten. Ook deeze Vryheid was voor de tyden der Hervcrming'binnen zeer naauwe grenzen befloten. Maar al te veel Christenen verlooren onder den drom van menfehen, van heiligen, van voorbidders en middelaars, op welken zy geweezen wierden, de opperde Godheid fchier geheel en al uit het oog. Maar al te veel Christenen wierden van enkel laage, flaaffche gezindheden jegens God, den Vader der menfehen, bezield. En in welk een valsch, droevig licht delde men hun niet gemeenlyk Gods, waereld en de bezigheden, de goederen, de genoegens, van dit leven voor?. Door welk. eene reeks van ongegronde bedenklykheden en R 5 be-  ft66 ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN bepaalingen verbitterde men hun niet het genot van dezelve? Hoe verachtlyk wierd niet alles, wat niet geestelyk maar waereldfch genoemd wierd, voorgefteld en behandeld? Hoe veel verwarringen en dwaalingen veroorzaakte niet in *t algemeen de zedeleer der monniken en het kloosterleven in de gevoelens en grondregels, in den geheelen denktrant der menfehen! In welk een fomber, treurig gewaad kleedden zy niet de natuur en den Godsdienst, die ons beide enkel vreugde prediken! Thans vertoonen zy zich aan ons meer onvermomd, meer zo als zy werkelyk zyn. Wy kunnen ons over God in de natuur en in den Godsdienst verheugen. Wy kennen en vereeren hem als den goedertierenften Vader. De toegang tot hem ftaat voor ons allen open. Wy kunnen regtftreeks en vrymoedig toetreeden tot zynen Genadetroon, en daar hulp en troost vinden zo menigmaal wy dezelve noodig hebben. Wy weeten, dat alles, wat van hem komt, alles, wat hy ons geeft om te genieten, het zinnelyke zo wel als het geestelyke, het aardfche zo wel als het eeuwige, goed is, en dat wy 'er hem niet beter voor danken kunnen, dan door het met een bly gemoed te genieten. Wy weeten , dat ons geen ftand, geen eerlyk beroep, gee-  DE VOORDEELEN DER HERVORMING. a6f geene leevenswys, die het algemeene nut bevordert , voor zyn welbehaagen ongefchikt, of minder gefchikt maakt, en dat de eene ftand in en voor zich zeiven niet heiliger is dan de andere. Maar nu, bedienen wy ons ook van deeze vryheden, myne geliefde Vrienden? Handelen wy overeenkomftig met deeze beter inzigten? Strekt het ons tot vreugde tot God te naderen, aan hem te denken, hem te aanbidden, ons bezig te houden met hem te verheerlyken? Doen wy zulks met een volkomen vertrouwen? Zyn wy kindedyk jegens hem, onzen hemelfchen Vader, gezind ? Erkennen en vereeren wy den Godsdienst, als den veüigüen en getrouwden gids op den weg der gelukzaligheid , als de mildfte bron van vreugde, ook reeds in dit tegenwoordige leven? Heiligen wy alle de bezigheden van ons beroep daardoor, dat wy ze verrichten met opzigt tot God en als zaaken, die hem welbehaaglyk zyn? Verheffen en veredelen wy alle onze genoegens en vermaaken daardoor, dat wy ze als bewyzen der Goddelyke voorzorg en liefde genieten? Is de ongelukkige veideeling tusfchen kerk en waereld, tusfchen Godsdienst en blydfchap, tusfchen het Godsdienftige en het gemeene burgerlyke leven onder ons vernietigd, en hebben wy geleerd God  Ï6*8 ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN God allerwegen te verheerlyken, ons in hem in alles te verheugen, en hem door alles en met alles te dienen ? Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! hebben wy als Hervormde Christenen meer Vryheid , meer middelen en vermogens om ons voor alle bygeloovige bekommeringen en fchrikbeelden te bewaar en, en alle jlaaffche angstvalligheid in leven en fterven uit onze harten te verbannen. Hoe zwaar lag niet eenyds de nacht des bygeloofs op de Christenen, en hoe hard drukt zy nog tegenwoordig een niet gering gedeelte derzeiven ! Hoe licht kon hen niet elk ongewoon verfchynfel in de natuur verfchrikken! Hoe ligt elk ongeluk hen met angftige vrees voor de beledigde en vertoornde Godheid vervullen! Hoe duister waren niet meestal hunne uitzigten in de toekomende waereld en hoe pynigend de verwachting der ftraffen, die zelfs de deugdzaame wegens zyne misdagen en gebreken daar ondergaan zou moeten! Ons, myne geliefde Vrienden, behoeven deeze verfchikkingen, deeze vrees, deeze verwachtingen niet meer te verontrusten. Wy kunnen de waarheid kennen, en door de waarheid vry worden. Maar kennen wy dezelve werkeïyk? Hebben wy haare kracht ter onzer gerustdelling ondervonden? Zyn wy in-  BE VOORDEELEN DER HERVORMING. 2Ö> inderdaad vry van alle bygeloovigheid ? Scbryven wy aan natuurelyke dingen, aan Godsdienftige gebruiken en oefeningen geen meer vermogen en werkzaamheid toe, dan zy hebben? Wandelen wy op het levenspad zo gerust, zo blymoedig, als het menfehen past, die hunne verordening kennen, en onder het toezigt van den Alwyzen en Algoeden leeven ? Vreezen wy, als aanbidders van den eenen waaren God, die alles beheerfcht en alles regeert, en wiens heerfchappy onbegrensd is, voor geene magt der duisternis? Gaan wy zelfs den dood zonder angstvallige ongerustheid en in de vaste overtuiging te gemoet, dat dezelve de weg tot hooger volmaaktheid en gelukzaligheid voor onsis? Zyn wy in 't algemeen door het Christendom des te blyhardger en zaliger geworden, en neemen wy zyne voorfchriften met een za veel te vryer, edeler gemoed waar, naar maate de kennis,die wy van deszelfs inhoud en oogmerken kunnen hebben, zuiverer en onvervalschjter is van menfchelyke byvoegfelen? Op deeze wyze, myne aandachtige Toehoorers! moeten wy ons zeiven beproeven over het gebruik der voordeelen, die wy der Hervorming te danken hebben, en over derzelver invloed op ons gedrag en op ons geluk. Op deei  ApO ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAT» deeze wyze moeten wy, volgens onzen tekstj honden V geen wy hebben, en ons onze kroon, onze voorrechten, niet laaten neemen. 6 Dat, dit onderzoek niemand van ons befchaamen, niemand van ondankbaarheid jegens God, en van het niet gebruiken, of van het misbruiken zyner dierbaarfte weldaaden befchuldigen mogt! Maar hoe veel wyzer, hoe veel beter, hoe veel gelukkiger moesten en zouden wy niet zyn, indien wy allen de voordeelen, die wy als Hervormde Christenen bezitten, naar waarde wisten te fchatten en te gebruiken ! Welk een vry, edel gemoed, welk een fmaak in het nadenken, in het vorfchen naar waarheid en zekerheid, in den redelyken Christelyken Godsdienst, welk eene hartelyke liefde tot God, onzen hemelfchen Vader, en tot zynen Zoon, onzen Heer, welk eene zuivere, mannelyke deugd en vroomheid, welk een bly genot van het tegenwoordige, en welk eene heuchelyke verwachting van het toekomende leven zou ons dan van alle zulke Christeren onderfcheiden, die deeze voordeelen in eene meerder of minder maate ontbeeren moeten. Ach , myne waardfle Vrienden! laaten wy toch ons geluk erkennen, en ons hetzelve van nu af aan waardiger zoeken te maaken, en het zelve van nu af aan be-  DE VOORDEELEN DER HERVORMING, a^f beter te gebruiken. Wat? Zouden wy de flaaverny der onweetendheid, der dwaaling , der angstvallige vrees, van het bygeloof, boven de edelfte, zaligfte Vryheid verkiezen? Zouden wy liever in de duisternis wandelen dan in het licht? Of zouden wy by eene beter kennis ook niet een beter leven leiden? Op een effener, gemakkelyker weg niet fpoediger en zekerer tot het doel naderen? Neen, myne lieve Vrienden! 't zy verre van ons, ons geluk derwyze te verloochenen, in zo openbaar eene tegenftrydigheid met ons zeiven te leeven, en ons zo diep te verhagen! Neen, die grooter vryheid, dat helderer licht, die grooter blymoedigheid en gerustheid, die redelyker Godsdienstoefening, die zuiverer, ede* Ier deugd, die vryer toegang tot God, waartoe ons de Hervorming den weg heeft gebaand, moeten ons altoos dierbaar, moeten onze eer en onze roem, moeten het doel zyn, welk wy als Christenen en als Hervormde Christenen, hoe langer hoe volkomener trachten te bereiken! Amen.