313 L 88  DE DOGGERBANKERS.   Dl<$Ai/313 L88 DOGGERBANKERS, T O 0 IS! E E L S P E L. DOOR J. N O M S keureux qui dans fes vers fait ,d'unc voiüc légèret Pasfer du gr ave au doux, du plaifant aufévère! 80ILEAU. Te AMSTELDAM, By JAN HELDERS, in de Nes. MDCCLXXXII.   VOORBERICHT. J^)it kleine tooneelflukje was door my ontworpen en afgerymd, ter gedachtenisfe der gloriryke zege door onze vloot op die der Engelfchen behaald^ op Dogger slank; zynde ik van mening het zelve ten tooneele te voeren. Doch onder het affchryyen vernemende dat een ander, zynde een Franschman in den Haag, my was voorgekomen, en dat het werkje van dezen man reeds hier was vertaald, m ten tooneele aangenomen, hejloot ik 'myn> ftukjsniet uit te geven, maar het by myne noch ongedrukte tooneelftukken te laten leggen; te meer daar myne uitgave in die der Nederduitfche vertaling eene on'iange?iame [Iremming, de vertiering aangaande, zoude kunnen veroorzaken, daar de uitgave van gemelde vertaling myne uitgave weder zou Jiremmen, gelyk toch altyd gelyktydige twee uitgaven van één ftuk elkan*,3 - der  Voorbericht, der min of meer benadeelen, behalve de verwarring die daar uit ontftaat: want de menigte, niet gewoon de zaken te Önderfcheiden , zou met een ftuk dat niet wierd gefpeeld licht naar den fchouwhurg gaan. JDaarby fcheen het my toe alles minder dan heuseh te zyn, zo maar terftond, terwyl men bezig is met eens anders werk te vertoonen, in het licht te komen met een werk rakende het zelfde onderwerp. Een en ander deed my hefluiten, myn ftukje te rug te houden; dan eenige myner kunstvrinden beproefden om my van bijluit te doen veranderen, en dit is hen, misfehien maar al te wel, gelukt. Zy fielden my voor dat het den Nederlanders niet onaangenaam kon zyn,in deze omftandigheden een oorfprongkelyk ftuk te zien dat hen niet ongunftig is; en dat het goede in myn werk voorkomende het goede van het Franfchg niet kon benadeelen, omdat alles goed blyf t wat ééns goed is. Ik vond hunne gedachten niet ongegrond, en hunne aanfporing deed my tot de uitgave befluiten, na eenigen tyd gewacht te hebben na de vertooning der  VOORBERICHT. < gemelde Franfche vertaling. Wat onaangenaamheden i my hierdoor ontmoeten mogen, ik zie inderdaad niet i dat ik door myne uitgave iemant beledig, en onaangenaamheden ben ik gewoon te verdragen: zy treffen nooit, dan wanneer men zichzeW die te wyten heeft, dat, de Hemel zy gedankt ƒ nooit myn geyal is geweest. Kan myn arbeid den onzydige kenneren eenige voldoening geven, ik zal my genoeg voldaan houden. Ik voeg hier alleen by, dat ik in myn tooneeljlukje, my meer op het eenvouwdige dan op het woelachtige, en meer op het nuttige dan op let blinkende heb toegelegd. I i ■ VER-  VERTOONERS. A d e l h a r t. mevrouw van adelhart. eduard, een luitenant ter zee, zoon nn de genoemden. zwarte piet, een kwartiermeester, kees katoen, een oud matroos, Joost, knecht 1 } ^n adelhart, KAtr yn, meid J Het tooneii is te amst,ej,dam, in het huis adel h a r t. D E  D E DOGGERBANKERS, TOONEELSPEL. EERSTE T O O N E E L. ADEL HART, KATRYN. ADEL HART 5 binnen tredende. Goe morgen, Ka ! Is Joost noch niet weerom gekomen 3 KAT R YN. >k Geloof het nietnrynheerl'kheb hem noch niet vernomen. Maar zo ik van de vrouw van buurman heb verdaan, Lande onze dappre vloot in 't einde in Tesfel aan. Licht zult gy nu'een' brief van onzen jonker krygem AD E LHART. 'kWil dat gy voor myn vrouw die ryding zult verzwygen. Gy weet hoe deerlyk zy gefteld was op 't bericht Van 't zeegevecht; noch is haar droefheid niet verlicht, Omdat zv noch niet weet of onze zoon het leven Behouden heeft, dan ofhy is in't vuur gebleven. k KA-  2 De DOGGERBANKERS, katryn. Ik zal voorzigtig zyn. Och ! 't Haat my noch wel voor Hoe hoogst ongaarn' mevrouw haar' lieven zoon verloor, Toen hy naar Tesfel moest met de officiers vertrekken ■ Men kon de droefheid klaar op haar gelaat ontdekken. En , waarlyk ! 't is zo wat een' zoon, één éériig kind Op te offren aan 't kanon, de golven of den wind. ad e lhart. Het was de keus mynzoons, én ze is juist niet te doemen. Hoe ook d;e keus my fmart, .ik moet die echter roemen. Draag gy maar zorg, Katryn, dat als myn vrouw verfchynt, Gy niets fpreekt van de vloot. Haar geest is afgepynt. Ik weet niets ,van myn' zoon; doch van zyn dood of leven Zal ik myn lieve vrouw omzïgtig kennis geven, Zodra ik zeker 'weet wat van de zaak zal zyn. Laat niemant vreemds hierin. Laat my alleen, Katryn. TWEEDE T O O N E E L. adel har t. Wat zyn wy menfehen dwaas.' Nooit zyn wy reeht te vreDe Hemel fchonk me een' zoon die braafis.opmyn bede, Nadat ik drie jaar lang was kinderloos geweest: Hoe was myn ziel verheugd op zyn geboortefeest! Myn blydfchap was volmaakt; en naauw' komt hy tot jaren, Of hy verkiest, ö fmart! ten oorelog te varen. Hoe loflyk zyne keus, hoe fchoon zyn afzigt zy, 't Gevaar waarin hy leeft ontroert en pynigt my.' • 'k Voel  TOONEELSPEL. 3 'k Voel dat ik vader ben. Daarby vrees ik, met reden, Want Eduard is jong , 't bederf van zyne zeden ; De zeelui zyn meest ruw: de toomelooze zee Deelt haar bebouwers meest haar toomeloosheid mee'. Dit is myn groote vrees! Zyn tedre moeders klagten, Haar önverwinbre fchrik. DERDE T O O N & *E L: ADEL HART, JOOST. ADEL HART. Gy laat vry lang my wachten, JOOST, half dronken. Geluk! mynheer, geluk! de goede jonker leeft, ADEL 11 ART, met levendigheid. Hoe weet gy 't ? JOOST. Als ge my myn losfigheid vergeeft, Mynheer, zal ik de zaak u moedernaakt vertoonen. Nu, heer! gy hebt een' zoon, bylo! als zes paar zonen. Hy leeft, waarachtig! ja, aan my was 't dat dit bleek. De vreugd,de vreugd,mynheer!maakt glad my van de ftreek. Ik fpring, ik dans. ADEL HART. Hou op met al die zotternvën. Weet gy noch niet dat ik geen dronken mensen mag lyên? A 3 Spreek.,.  4 De DOGGERBANKERS, Spreek.., joost. Och! mynheer! mynheer! waart gy by my geweest, Licht waart ge, uit Ioutre vreugd, zo dronken als een beest! Ik heb noch maar een roes. Ik moest wel zyn befchonken ; Ik heb met zwarten Piet een -glas of twee gedronken; Gy zaagt my nooit bezet. adelhart. Wat raakt my zwarte Piet ? Spreek van myn' zoon; hoe is 't ? joost. De kacrel die zo hiet, Die varensgast, die zo is in de ftad gekomen, Heeft zelf voor u een' brief van jonker meegenomen. Straks komt hy hier. Maar nu zit hy noch by zyn glas. Nooit dacht ik dat uw zoon zo ftout een kaerel was, Als zwarte Piet vertelt! Hy moet een duivel wezen, En evenwel hy word door Piet als goed geprezen. Hy zegt, de jonker vocht gelyk een jonge lieuw; Ook zweert hy dat het volk verbaasd veel van hem hieuw. Ik acht dien zwarten Piet:hy fpreekt met kracht en rondheid, Mynheer, 't was fJok op flok, al op uw' zoons gezondheid. Piet vloekte, en wenschte toen dat ik terfrond verzonk, Zo ik niet ftraks met hem uw' zoons gezondheid dronk. Wat zou ik doen ? mynheer, ik kon 't van zelv' niet laten, En Piet liet, buiten dat, de zaken by geen praten; Hy dreigde ons met een mes. Maar 't is een brave vent! Oy hebt hem zeker lief, als gy den kaerel kent. Hoe  r O ONEELSPEL. $ ; Hoe gaarn' zou ik met hem voor duizend drommels varen'. ; Hy is een held ! mynheer! dat kan ik u verklaren, ♦k Wou dat ik met den vent den Engelsman mogtflaan. ' ADELHART. Kom! kom! die dapperheid zal met den drank vergaan. Drink thee, ontnuchter u; loop aanftonds naar beneden, 'k Vergeef dit maal uw roes. Myn vrouw komt herwaarts b (treden. JOOST. Ik dank mynheer. Ik ben myzelv' niet meer van vreugd „ Daar raak ik maklyk door!" VIERDE T O O N E E L. ADELHART, MEVROOW VAN ADELHART, ADELHART. Myn waarde! wees verheugd: Dank 's Hemels gunst met my; uw zoon is niet gebleven, Maar is op Tesfels ree' behouden.., M E V. VAN ADELHART. Hy in 't leven ?.. Wat zegt gy ? Ach! myn lief! is 't waar ? Weet gy 't gewis ? ADELHART. Joost fprak een' bootsgezel, die hier gekomen is. Ik had den knecht naar 't hof om eenig nieuws gezonden; En die heeft in de kroeg dien varensman gevonden, A 3 Mlv,  6 De DOGGER BANKERS, mev. van adelhart. Waar is de knecht ? Ik moet hem daadlyk fpreken. adelhart. Neen, Myn waarde! laat den vent een weinig tyds alleen : Hy heeft aan 't prinfenhof een' mond vol drank gedronken; Zó dat hy thans voor 't eerst een weinig is befchonken.' Dat is verfchoonelyk: de vreugd heeft hem verhoerd. Ik hoor uw zoon vocht braaf, hy heeft zich wel verweerd. Licht zal hy in 'r beroep, tot onze fmart verkoren, Tot uwe en myne vreugd noch veel van zich doen hooren. Wy weten 't wys beftier des goeden Hemels niet: 4t Is all'geen kwaad wat hier gebeurt tot ons verdriet. mev. van adelhart. Wat gy ook zeggen moogt, 't gevaarlyk krygsmans leven... 't Beroep van zeeman zelfs, doet my niet weinig beven. Har-is een yslykc angst, geliaêg te zyn bevreesd Of myn beminde zoon alrce' niet is geweest. adelhart. Zo gy verftandig denkt, moet u dit minder kwellen. *t Betaamt my meer dan ooit uw hart gerust te Hellen. Zo ge alles wel bedenkt, zyn wy, op zee of land, Ja waar wy gaan of ftaan, niet fteeds in 's Hemels hand ? En is 't niet 's menfehen lot om vroeg of Iaat te fterven ? Ja moeten wy toch.niet éénmaal elkander derven ? Men zegt, en niet onpas, men voelt min 't ongeluk, Als andren nevens ons beladen;zyn met druk: Vertroost u dat domvrouw van 't hoofd der waterhelden, Die  TOONEELSPEL. 7 Die Englands hovaardy zo roemryk palen fielden, Held Zoutmans gemalin, ook vreest voor haar' gemaal, Gelyk gy voor uw' zoon. Maar de eer der zegepraal, De vreugd van in haar' arm den eedlcn held te ontfangen Die Hollands dapper volk zyn' roem weer deed erlangen. Die d'Amfteldamfchen fchat, zyn braafheid toevertrouwd. Der roovren klaauw ontrukt, 's lands oorlogsvloot behoud, Europa, hoogst verrukt, op zyn bedryf doet ftaren, Weegt ruim de fiddring op voor 's krygsmans lyfsgevaren. MEV. VAN ADELHART. Ik heb niets dan één' zoon; gy fpreekr 'er luchtig van. ADELHART. Held Zoutmans gemalin heeft ook niets dan één' man, Die haar zo waardig is , als u uw zoon kan wezen. Die held had in den flag niet min gevaar te vreezen Dan onze zoon. Maar, 'k bid, volg deze brave vrouw: Zy fteunt op 's Hemels wil, en zy verbergt haar' rouw. Dat 's alles wat zy kan. Kan Neêrlands volk venvinnen , Dat Neêrlands vrouwen zich dan houden als heldinnenIndien ik ongeveinsd myn hart aan u verklaar, Ik zucht niet min dan gy om onzen zoons gevaar; Doch als ik weêr bedenk dat wy ééns moeten fterven, Of wy hier zyn aan land, of op de baren zwerven, Dan gaat voor 't minst myn vrees voor 't grootfte deel te niet. Hy fterft als held die 't bloed voor 't vaderland vergiet. MEV. VAN ADELHART. Ik heb hem nooit den rang van krygsman aangeprezen. A4 ADEL-  8 Du DOGGERBANKERS, ADELHART. ft ook „iet; maar, myn lief! daar moeten krygslui wezen Gyhebt verftand: zeg me eens,hoe zou'tmct ons «J£ Zo n.emant tot >s lands wraak de hand aan 'tzwaard wou Wy z.en ons door den Brit baldadig aangegrepen , ctt «Lands vloot doorovermagtnaarPortsmoutshavenflepen, 3n t midden van de rust; men fchond der Haten vlag Beroofde, en dreigde ons , ja vernielt ons zeegezag Valt Sating, Volberg aan , bèftookt verwoed van Prooijcn Dregt de AmfteldamTche beurs gantsch overhoop tcgooi' Verrast verraderlyk het Staatfiaanfche ftrand, (jen, Legt alle midlen aan tot ondergang van 't land ■ Waar toch zou 't met ons heen , zo wy geen helden vonden Die zich de wraak van 't land grootmoedig onderwonden » Daar is een tyd geweest, dat in deez' hangen fiaat De mmfte burger fier zich aanbood als foldaat • Lngy m.yn waarde fchat- moogt waarlyk my'geloven, Het Neêrlands heldenbloed komt hedendaags wéér boven' Dit ziet gy aan uw' zoon. Ons volk is lang getergd ; Maar, waarlyk ■ ons geduld word wat te veel gevergd Wanneer men eifchen wil dat elk maar ftil zal hl wen , 5y hoon, by plundering en duizend wanbedrv.cn Gelooi me, ons volk, gefard, is noch Hecht, half ontwaakt; MaarEngland beev', zo'tééns ons déeglyk wakkennaakt WW brave zoon.,, " '  T O O N E E L S P E L. 3 y X F D E T O O N E E L.. ADELHART, MEVROUW VAK ADELHART, KATRYN. KATRY N. Mynheer 1 daar.is een dronke kaerel; Maar anders is 't een man als Cats, ja, als een paerel. Hy zegt, hy heeft een' brief van onzen jongen heer; Ik vraag dien,maar hy wenscht my ftraks voor wind en weêr, Hy zegt, hy moet uzelv' den brief in handen geven, ADELHART. Men roep' hem hier. Myn lief! die man doe u niet beven. Al is hy nu zo wat bevangen door den drank, Bedenk, hy is al mede een held van Doggersbank; Ik heb hem daarom lief, elk moet die menfehen achten. Men kan in een' matroos geen' Filofoof verwachten. ZESDE T O O N E E L. ADELHART, MEVROUW VAN ADELHARfj ZWARTE PIET, KATRYN. ZWARTE PIET. Loop voort na je gefJacht; wat weêr- en windftien ! me'id r Wat of jou ah 't gevecht zo veul gelegen leid ? |e vraagt me de ooren van men kop of. Scldreweken! Wys me jouw heer: mithum , mitjoumotiknietfpreken. A 5 ADEL.  io De DOGGERBANKERS, ADELHART. Nu, wees te vrede, man! hier ben ik: fpreck met my. De meiden houden veel yan ydle vragery. ZWARTE PIET. Ze wil dat ik 't gevecht heur zo maar zei vertellen, As of't ien beuzling was. Ik gaf haar zoo'n paar bellen Aan de ódren, was ze ien vent, of liefst ien Engelsman. MEV. VAN ADELHART. Hoe vaart myn zoon ? myn vrind! men fpreke daar eens van. ZWARTE PIET. Mavrouw, mit veul rafpek! ik mot die brief jou geven. Was hy zen armen kwyt, hy had die niet efchreven, Of as hy dood was. Maar jou zeun... ö 't Is ien vent.' By weêr en wind ! wees bly dat jy zen moeder bent. Hy zou de duivel zelf mit al de hel niet wykcn, Dat heeft hy in 't gevecht maar banje laten kyken ! Hy vocht naast myn, kyk, heer! zo krek naast an me zy'; 't Was of de Satan was aaij ouze battery. Vecht, kindren.'riep je zcun;want,zie,hy noemt ons kindren Schoon hy de luitnant is: maar niemant mot hem hiiJdreft Mit vloeken, of mit drank... had hy me nou an boord, 'k Zou dan zen kind niet zyn , geloof dat op myn woord. Want, kyk! hy is ien heer zó zagt as Delffe boter; Maar word hy kwaad.mavrou w!by weêr en wind!hy ftoot'er Maar mit zen vuist op in. 'k Heb in me ziel hem lief! MEV. VAN ADELHART. Vrind! gunt ge my ook tyd tot lezing van deez' brief? z w A R-  TOONEELSPEL. u zwarte piet. Wis en waarachtig! ja! by weêr en wind! 't mot wezen, Verëkkefcer me, ik heb myn' luitnant maar oprezen. mev. van adelhart, ktst. Myn dierbare ouders! zo gy wel zyt, is 't my lief! De Brit, die alles wou vertfagen, Is dapper door ons afgeflagen. . , 'k Zend u deor zwarten Piet deez' brief. Hy vaart met my , en heeft zich waarlyk wel gedragen; Waarom ik hem u zend. Ik rust te Haarlem uit, En volg' dan Piet terftond, met rytuig, of defchuit. Ik blyfuw' tedren zoon; zo 'k hoop, uw welbehagen. ED VART). Zo 'k merk, dan zal myn zoon u volgen op den voet. zwarte piet. Liefst heb ik dat hy my niet in deez' ftaat ontmoet... Hoewel, mask-y ük was op 't fchip jous zeuns nooit dronken; Maar ieder heeft me op 't hof te ryklyk ingefchonken. ' 't Was alles: „ Zoutman leev', mit al zen helden !" Ja, De blydfchap van men maats was zonder wedergae'. By weêr en wind! ons volk vocht ook as helfche draken! adelhart,' ter zyde. „ 'k Ben vrolyk: 'k wil me een wyl met dezen gast vermaken." Zeg,vrind!hoe houd myn zoon zich tochdoorgaans op'tfchip? ZWAR-  li De DOGGERBANKERS, ZWARTE PIET. Puur as 't ien man betaamt, verr' boven jouw begrip. 't Is ien goedaartig heer, bezonder veur de zieken ■ Die dekt hy as ien hen het wereloze kieken. Kyk! ik bin ziek ewëest, en dat al boos; ik dacht Dat me de drommel vast zou krygen by men vacht; Maar, fut!de luitenant, jou zcun , deed my toen blyke» Dat hy ien kaerel acht; want hy kwam na me kyken. Wel driemaal op ien' dag, en gaf gedurig last Te zorgen dat ik wierd behoorlyk opè'past. Hy vloekt maar fchaars, en hy beveelt met zagte rede; Maar over vleeglary is hy nooit wel te vrede: En, boos , is 't duvels arg om mit hum om te gaan. 't Is waar, hy houd niet veul van fchoppen en van liaan; Maar as hy 'er toe komt, dan heeft hy harde knoesten.' By weêr en wind! menheer! wat kan de kaerel poesten'! Mavrouw, hy word de fteun noch van jouw ouwen dag. Ik raad gien mensch dat hy onvrindlyk op je zag; En die je fchold voor wyf, of zo! of ouwe rimpel.., MEV. VAN ADELHART. Maar man! maar man !.. ZWARTE PIET. Verdort! hy Doeg hem groen en pimpel! Wou, al onze officiers, ja, heerfchop! al den brui, Die op 't iskader zyn, bin zukke brave lui. Kyk! die op ien' of aêr maar 't minfte heeft te zeggen, Hy vertoont zyn mes. Daaj  T O O N E E L S P E L. 13 Daar is men knuif; mit myn mot hy ien fneedje leggen, Zo goed ik bin! ADELHART. Maar, vrind! hoe ging het in den ilag? ZWARTE PIET. Jan ftraf my! ik herleef, as ik 't vertellen mag. Dat zal me ontnuchteren, of.iens zo dronken maken. Je doet me dienst die (haar maar effen an te raken. Hoor toe : de duvelftoct, ik mien onze Engelsman, Kwam mit brittaligheid, as hy gewend is, an. Hy docht zen overmagt zou ons maar zo doen beven, Dat we op ien enkle wenk ons zouden overgeven; Maar, lari! lieve man! dat ging 'er zo niet deur: Ze hadden zwarten Pret, jouw zeun en Zoutman veur. Ze dochten Dedels fchip eerst in de grond te pompen; Maar, fut! de dievenhoop beliep daar ouwe ftompen. Toen vielen ze op van Braam , al mit dezelfde hoop; Maar, loert! daar viel ook niet dan kriuflelook te koop. Toen vielen ze op myn fchip, daar Zoutman commedeerde, En Staring ons gefchut Hechts mit ien wenk regeerde. Daar ftond toen zwarte Piet, gelyk ien duvel, fchrap; 'k Verlangde na 't gevecht; je zeun ook. By de trap Wierd ien van myn kartier zen arm van 't lyf efchoten: De kaerel riep : kom! kom ! ien bek vol bloed vergoten Is niemendal! bind toe, verdort ! bind toe het gat., Teen flus mit de aêre hand ien londtlok angevat, En op de roverftoet, mit nadruk, vuur egeven. Wy hebben wonderen op Zoutmans fchip bedreven! En»  14 De DOGGER BANKERS, En, 't geen plaifirig was., niet ien van ons gemien Wierd flaauw, of moedeloos, of deed ien laagheid zien. Ons volk riep fteeds: hoezee ! terwyl wy dapper fchotcn Trakterend' d'Engelsman op duvels harde nootcn Van yzer; en die kost kwam zwaar heur in de maag. Hóe ze atten weet ik niet; maar wy trakteerden graag En mit goedhartigheid die dolle galgcnvogels. Wy hebben heur allien onthaald op zuivre kogels; Maar zy vergasten ons niet op dezelfde kost. Zy, ziende dat heur volk vervloekt wierd ofërost, Onthaalden ons mit glas, mit fpykers, en mit fcharen, Jên traktement noch vreemd by Turken en Barbaren. ' Maar 't hulp heur niet: want had de hel heur bygeftaan , Wy hadden evenwel veur heur niet Ioopen gaan. We zeijen tot mekaêr: die daar maar van durft fpreken, Die zeilen we zo ftraks ien mes in 't ligchaam fteken, En fchieten uit ien ftuk zen leên de beulen toe; We (laan hum daadlyk lam die praten durft van moe'. In 't fyn, ze vielen toen op 't fchip van dappre Bcntcn: Maar daar was ook, verdort! gien gekken mit die venten. Toen viel men de Argo an, ien fchip van veertig ftuk ; Maar 't duvels moordgefpuis vond daar gien meer geluk; Want Staring , de oom van hum die by ons commedeerde, Vocht as de Satan zelf, hoewel hy hem verweerde Wel teugen zestig ftuk. Zodat daar liep 't ook fut. Toen loefden ze op; maar toen begroette hen 't gefchut Van Kindsberge en van Braak, die't volk zo wel geboden Dat zy de plunderaars puur as de luizen doodden. Toen  TOONEELSPEL. iy 'Toen liepen ze , as of heur de duvel loopen deed, En kwammen niet weêröm, dat ons verfatans fpeet. ADELHART. Wel, man! uw dapper volk verdient met recht een pluimpje. ZWARTE PIET) zyn tabaksdoos uithalende, en wat tabak in den mond Jlekende. Op Zoutmans welvaart,heer!nam ik ookfrrnkszoo'npruimp- Maar zo plaiiirig 't was in 't vüilftë van den flag, Ö • Zo naar was 't na 't gevecht, toen ik myn makkers zag. 'Want, kyk! zo onvervaard wyveur denvyand (tonden, Wc bin teerhartig, ziende onze oude makkers wonden. :'tlsraar van'tHollands volk,'t bin duvels in 't gevecht, Maar lamren as de zaak ter degen is beflecht. Ten minfte is 't zo mit ons, van Doggersbank, gefchapen: Wy bakkelaijen graag, we ftaan mit vreugd in 't wapen; Maar anders is ons volk meêlydende, en hiel goed. MEV. VAN ADELHART. Myn zoon hield zich dan ook gelyk een man van moed! ZWARTE PIET, zyn'hoedop den grond fmytende. Wat duvel! zou hy niet ? die 't durft in twyfel trekken, Die veeg ik duur zen moei, al had hy duzend bekken. Hy is ien jonge lieuw wanneer hy bakkelaait; Maar in zen ziel heeft deugd huur beste zaad ezaaïd. I Dat heeft hy na 't gevecht an Kees Katoen bewezen. Jou zeun is ftout, maargoed; ja, hy mot zyn geprezen! ' Kees wierd an d'arm ekwest: je zeun heeft dcuze gast I Niet as matroos, maar as ien keuning opgepast. I Nou, Kees vocht ook as dol, hy deed zen dingen wakker; Maar  16 De DOGGERBANKERS, Maar anders is de vent by myn ien murvc rakker. Nooit drinkt hy, en hy is allien flceds in ien' hoek, Daar leest hy dan de Schrift, of ien gebedenboek ; Hy bid aan onze bak andachtig as we fchaffen, En hy durft elk die vloekt wel degelyk beflrafTen. adelhart. Dat 's braaf! 'k Hoor met vermaak dat op onze oorlogsvloot Noch zulke luiden zyn: volg zulk een' togtgenoot. zwarte piet. Ik wou zo murf niet zyn, 't fchort ook an myn vermogen. De luitenant hield my myn losheid dik veur de oogen. Hy zei me meer dan iens : 't is jammer, zwarte Piet! Dat jy je- zuiplust volgt, en die gien weêrftand bied. Je bint te braaf ien vent. An boord bin jc nooit dronken, JEn naaiiw' binje an de wal, of ftraks bin jy befchonken. Zo jy 't kent laten, vent! op 't fchip , waarom kan jy 't Niet laten an de wal ? Daar liet hy het dan by. ■ »k Wou liefst dat hy an land my wakker of liet fmcercn... Maar 'k loof'k zou evenwel het foppen niet verloeren ! Kyk! ik zuip nooit allien, 't is raar! maar zwarte Piet Drinkt daadlyk mede as hy zen makkers drinken ziet; Dan doet goedhartigheid me ftraks ien flokje proeven, En heb ik dat eproeft, (zie! 't mot me wat bedroeven,) Dan kryg ik fmaak in 't vocht; men drinkt mit ien en aêr, Zo raakt ien mensch dan vol, dat 's as de dag zo klaar. Maar, heerfchop ! zeper... Z E.  TOONEELSPEL. 17 ZE V E N D E | T O O N E E L. adelhart, mevrouw van adelhart, zwarte piet, joost. joost. Och ! mynheer, gy moet niet fchrikken: [ ïk breng een tyding aan die wis u zal verkwikken. I Ik was daaraan de deur, en, ziet! van gindfchen kant, ' Vier huizen maar van hier, zie ik den luitenant. Vergeef het my, ik liet van vreugd de huisdeur oopen , 1 Om met dat goed bericht te gaauwer heen te loopen. I Maar, zie! daar is hyzelf. A G T S T E T O O N E E L. adelhart, mevrouw van adelhart, eduard, zwarte piet, joost. eduard, zyne ouders in de armen hopende. Myne ouders! adelhart, en zyn vrouw. Waarde zoonï zwarte piet. Wat heeft hy de ouwen lief! by weêr en wind !'t is fchoon £ Hy maakt me an 't huilen. B EDU- /  i8 De DOGGERBANKERS, eduard. Och! verfchoon, heb ik misdreven Met my, ondanks uw' wil, ter prooi voor 't land te geven. Myn dierbare ouders! 'k weet dat dit u heeft gefmart. Maar myn verkiezing fproot uit geen ondeugend hart. ' De zucht tot de eer, de lust om 't volk ten nut te ftrekken, Clk deed in de eerfte jeugd dien lust in my ontdekken,) Dreef my alleen naar zee; bewust dat deze flaat Zo zy geen zeemagt heeft gewis ten gronde gaat. Dus dacht ik, en ik heb myzelven niet bedrogen: 't VooruitziendeAmfterdam pleit fterk voor 't zeevermogen; En 'k ftel myne eer daarin, dat ik voor deeze ftad, Die zo verftandig denkt, het zwaard heb opgevat. adelhart. My ftreelt, geliefde zoon! die grootheid van gevoelen. Gy kunt met zulk een hart niet dan iets groots bedoelen. mev. van adelhart. Ik dank den Hemel, zoon! dat ik my ftreelen kan Dat ik de moeder ben van zulk een' oorlogsman, Die de eer van Amfterdam en de uitgezonden fchatten Verdeedigt en bewaart, de wapens op durft vatten Ter fnuiking van een volk dat'sAmftels redders doemt, Ons plundert en verfmaad, en noch ons broeders noemt. AU' wat ik om uw keus in 't heimlyk heb geleden Verdwynt, nu ik u zie, en dat met groote reden. adelhart. Ik heb 't beloop des flags uit dezen man verfiaan. Maar  T O ONEELSPEL. 19 Maar kwam dan de overmagt zo heftig op u aan ? eduard. Ja, toen ikEnglands vloot op de onze eerst afzag komen, Voelde ik een mensch te zyn, 'k beken het, zonder fchroomen: De magt was te ongelyk, de Brit was ééns zo fterk... zwarte piet, ongeduldig. Iéns? Anderhalf maal! ruim! 't Is ien verduveld werk Dat jy zo nedrig bint! Je mot het my vergeven, Menheer! dat ik reis fpreek. Maar, zie! al hong men leven Daaran, al floeg je myn hier tot ien frikkedel, As 't Zoutman raakt, of jouw.... eduard. Heb jy gedaan ? 't Staat wel My hier zo onbefchoft als ftout in 't woord te vallen. My dunkt je hebt weêr lust te praten voor ons allen. Je bent weêr dranken. zwarte piet, zyn' hoed afnemende. Och! je raad het net, menheer! Ik bin wat dronken, maar ik bin'tvan daag mit eer. Men makkers hebben my wat ryklyk in gefchonken, En ik, 'k beken het graag, heb ryklyk uit gedronken; Maar op wiens welzyn was 't ? Op Zoutman, om zyn trouw En moed ien ftandbeeld waard'! endan, menheer! op jou, En al onze officiers. Zo jou dat kan mishagen, Zend my na boord, of geef me hier ien dik pak flagen, Ien losfe maling; 'k zei het lyè'n mit geduld. B z Maar  20 De DOGGERBANKERS, Maar denk wclmienendheid was oorzaak van myn fchuld. En... en... eduard. Wel nu.' en, cn ? zwarte piet. Ik zocht, of ik mag fierven! By die gelegenheid drie kaerels an te werven, Geiyk ik heb edaan. En, kyk! dat gaat zo niet, As 't niet zo gannereus mit traktement gefchied Van drank. Je weet dat wel. eduard. Nu! nu! laat dat zo wezen. Van 't dronken zuipen, Piet! zal ik u niet genezen Aan land, dat zie ik wel; hoewel 't my vreeslyk fpyt. Het best is dat ge aan boord geen vrind van't zuipen zyt. Ik kan voor deze reis uw losfigheid gedoogen; Maar kom zo min 't kan zyn my dronken onder de oogen. zwarte piet. Dat zei ik doen, menheer! 't Spyt my, van nu of aan, Dat ik my in den drank te buiten heb gegaan. Maar 't werven... e d uard. Piet! ga heen. Gy moet op 't hof my wachten. Zie of ge iets op kunt doen. zwarte piet. Dat bin net myn gedachten ." By weêr en wind ! menheer, ik bin 'er deur vereerd Dat jy mit myn zo krek in alles harmonneert. Ik  T O ONEELSPEL. %i ik heb je lief!... EDUARD. Nu, Piet! gy kunt nu maar vertrekken. ADELHART, hem geld aanbiedende. Dat 's voor uw boodfchap. ZWARTE PIET. Geld ? hoe! is het om te gekken? Jk zie menheer kent noch de Doggerbankers niet! Het bin gien kruijers. Hoor, as myn jouw zeun gebied De duvel zelf veur hum den oorlog an te zeggen, Of welk ien' last hy ook maar goedvind me op te leggen, Dan doe ik dat terftond, en dat zo trouw as goud, Uit liefde, en om gien loon. Of jy 't belagchlyk houd, Of niet, daar lagch ik mee'. Maar heb je wat te drinken, Ik hou me hoogst vereerd deur iens mit jou te klinken Op Zoutmans welvaart, op onze officiers, en vloot, Miest op je zeun, waarvan ik zo veul goeds genoot; En dan op Amfterdam, die keuningin der fteden, Die veur de vryheid ftout durft in de wapens treden; Mit hart en ziel. .. EDUARD. Hoor, Piet! my dunkt gy hebt genoeg, En gaat ontwyfelbaar aan 't hof weêr in de kroeg. Onze admiraal en ik wy zullen wel zo blyven Gelyk we zyn, fchoon we u hier niet met drank geryven ; En Amfterdam, hoe fterk gedwarsboomd of benyd, Zal ook wel blyven ftaan, fchoon gy niet dronken zyt. Laat my uw doctor zyn: gy moet nu niets gebruiken. li 3 Z W A R'  «s De DOGGER BANKERS, Z WART E PIET. Je zeid zo wat, menheer! Nou, 'k zei dan maar gaan duiken; Want, kyk ! jy weet veul meer wat nuttig is veur myn, As ik dat zeiver weet, of ik mag duvels zyn! Je dienaar. NEGENDE T O O N E E L. ADELHART, MEVROUW VAN ADELHART, EDUARD. MEV. VAN ADELHART. Zrfeg me eens, zoon! hoe kan men deze lieden, Zo los, zo ruw van aart, toch op een fchip gebieden ? EDUARD. Gemakkelyk, mama! Wanneer men hen regeert Als menfchen van hun foort, hen op zyn» tyd verneêrt, En weder opbeurt, en hen altyd toe laat komen 't Geen hen behoort; men heeft van 't volk dan niets te fchroomem Ons bootsvolk is we! ruw, maar't heeft een'goeden aart. Wanneer een opperhoofd Hechts zyn gezag bewaart, En zich voorzigtig wacht die menfchen te onderdrukken, Zal 't geen hy met hen doet doorgaans hem wel gelukken. Voor my, ik kweek altyd in myn matrozen moed ; Een mensch die van zichzelv' een edel denkbeeld voed, ïs ftouter'man in 't vuur, dan een die fteqds door flagen Word voor zichzelv' verneêrd: dat kan geen mensch verdraDie zelfde ruwe gast, dien gy zo even zaagt, CBe'iDie op myn' wenk gewis terftond zyn leven waagt, Hek  TOONEELSPEL. *3 Heb ik, na't jongst gevecht, by 't kermen en by'tftenen Van zvn gekwetften maats, gelyk een kind, zien weenen. En, waarlyk! 't menschdom is, in 't algemeen befchouwd, Zo'boos niet van natuur als doorgaans word vertrouwd. Voorts zou 't een dwaasheid zyn, van een' matroos te vragen Dat hy zich als een man van ftudië.zal gedragen. Men winn' zyn liefde, en dat is billyk; want men moet Hem voeren in de dood, door ftormen, vuur en bloed. Hy is dus liefde waard': hy ftelt in ons vertrouwen; Men moet wat ruwheid dus hem fteeds ten beste houên. ADELHART. Maar, andermaal gevraagd, is 't Waarheid, is de flag Zo fchriklyk heet geweest ? EDUARD. Zo heet men ooit een' zag. Ontfla my de yslykheid daarvan u af te malen; Het kost myn hart te veel om die nu op te halen. Om alles in één woord te weten van 't gevecht, Hoor flechts alleen naar 't geen de brave Zoutman zegt: Zo groot eene overmagt als hier ons kwam trotferen, Te dwingen ons in't eind' den fpiegel toe te keeren, Myn kindren ! is iets groots; maar, in één woord gezcid, *t Was's Hemels werk veel meer, dan dat der dapperheid • ADELHART. 't Is groot eene overmagt van 't flagveld weg te dryven , Maar grooter is 't dat werk den Hemel toe te fchryveï?. De groote heldenziel die zo verheven denkt, Is al de glori waard' die de overwinning fchcr.kt; B 4 tV.  24 De DOGGERBANKERS, En 't ftreelt my in de ziel uit uwen mond te hooren, Dat u die edelheid des vlootvoogds kan bekoren. EDUARD. Zolang my werd vergund met hem naar zee te gaan Bied ik, met vreugd, den held myn' arm en leven 'aan. Denk met dat ik alléén zyn denkwyz' na wil fireven Den Hemel, op zyn (poer, den grootten roem wilgevên, Neen ! dan vergist ge u grof, in waarheid'! Vraag, in 't kort All' wat met ons zich heeft op 's vyands vloot geftort,' Gy kunt verzekerd zyn , de meesten, zoniet allen Zyn 's hdds gevoelen grootsch na 't vechten toegevallen ■ Ja, all' wat by ons is fchryft meer des Hemels magt Den roem der zege toe, dan onze wapenkracht. Noch meer: om u begrip van 't volk der vloot te geven Op ieder fchip wenschte elk met zyn' kaptein te fneven' Of te overwinnen. En zoud gy gelooven dat "•' ledei rdWP 11 '« den ftryd geen aandeel had , Men groi W l»< cfo deed den moed der bootsgezellen, Zei door bedreigingen, een nuttig perk te Hellen; ' 'tfl ildfi Mes aan den man. In 'tkort, Wat mv betreft, : hart den hoo,n van Neêrlands volk befeft! Ab ': 1 " ' P1 ':'dren denk, en eerloos vlagbcflokco, Vod k myn jeugdig bloed van toorne in de adren koken • 11,1 ;r L r ; : vmi myn hart door gramfchap aangedaan, ' Als ik myn rtad, die de eer des lands heeft voorgefu'an, Als ik dit Amfterdam, en zyn getrouwe vaders ] Hoor lastren door een' hoop van fchurken en verraders. " Die zelfde Hcmclmagt die op de Doggcrsbanfc Ons  TOONEELSPEL. zS Ons heeft met moed bezield, fpytEnglands wapenklank, Die ons op 't roofziekst fchuim , berucht door fchelmeryën, Een zege heeft verleend, ter fchand' der moordharpyën, Die zelfde magt befcherm' de vadren van den raad, Zolang de keizerskroon op 't Amftelwapen ftaat. TIENDE T O O N E E L. ADELHART, MEVROUW VAN ADELHART, EDUARD, KATRYN. KATRYN. Mynheer, daar is een man die u verlangt te fpreken. Zyn arm hangt in een' doek, zyn kracht is fchier bezweken, 'k Loof 't is een bedelaar; maar 't fchynt hy heeft fatfoen; Hy lykt befchaamd, mynheer! zyn naam is Kees Katoen. EDUARD. Ei! Ei! die brave vent! Ja, hy is hier gekomen Met onze lichter. KATRYN. Ja, hy zegt, hy heeft vernomen Dat gy hier waart, en zweert hy gaat hier niet van daan,' Voor dat gy aan uw huis hem hebt te woord geftaan. ED UAR D; Tegen zyne ouders. Tegen de meid. Met uw verlof. Hy koom'. Ik hoop hy zal u toonen Dat in matrozen ook een edel hart kan wonen; B 5 Vo°r  26- De DOGGERBANKERS, Voor 't minst dat elk van hen die gy hier dwalen ziet, Zo los en ruw niet is als onze zwarte Piet. ELFDE T O O N E E L. ADELHART, MEVROUW VAN ADELHART. EDUARD, KEES KATOEN, JOOST, KATRYN. EDUARD, Hoe! Kees, gy zyt reeds hier ? KEES KATOEN. Mynheer,'k had naauw' vernomen Dat gy van Haarlem zó waart in de Had gekomen, Of myne erkentnis voor al 't goede aan my gedaan, Drong my op 't oogenblik om naar dit huis te gaan. Ik kom u dan, mynheer! voor 't zorgen voor myn wonden, En all' wat ik van u aan boord heb ondervonden, Bedanken, met een hart dat waarlyk kracht ontbreekt Om te uiten op wat wyze in my de erkentnis fpreekt. Gy waart myn vader, en gy zult dat eeuwig wezen; Gy hebt my deugd en moed door voorbeeld aangeprezen. EDUARD. Wél, Kees! ik zie met vreugd uw' waarlyk eedlen geest; Maar alles wat ik deed is Hechts myn pligt geweest. Gy, die myn makker waart in 't heetst derkrygsbedryven, Zult, dit is redclyk, myn' ouden makker blyven." Ja, ieder brave vent, die 't kwaad myd, zelfs inkhyn, Zal  TOONEELSPEL. 27 Zal ftecds myn medgezel, myn vrind, myn broeder zyn. Zy die hunne officiers gelyk hun vaders eeren, Verdienen dat wy hen als brave lui regeeren. Hoe ftaat het met uw wond'? Kunt gy niet zeewaarts gaan» 'k Zal zorgen voor uw best, laat alles op my ftaan. KEES KATOEN. Niet weêr naar zee?mynheer!Die taal verfcheurt my't harte! Ik zou dan om één wond', Hechts om eeri wemigffrharte, Myn brave vaderftad, daar ik ter waereld kwam , Het vryheidlievend, het ftandvastig Amfterdam, Daar't fchandlyk word ontè'erd door lasterfchrift derBritten, {Vergeef me! ik voel myn bloed op dat befef verhitten ,) Verlaten in den nood, daar ik 't noch dienen kan ? Gy hebt dan goed gedaan aan een' onwaardig' man, Als ik zo denken kon : gy hebt my Hecht verfleten ! AI waar' deze arm, mynheer! my al van 't lyf gereten, Zou ik dan daarom juist aan Neêrland nutloos zyn ? Heb ik niet noch één' arm ? Hoe vreemd myn taal u fchyn ? Kan ik daarmee' voor't minst niet noch een lontftok roeren ? Och! mogt men my terftond weêr naar de Hagting voeren! 't Is waar, 't is zus of zo dat ik myn' arm behou'; Maar met myn' arm, mynheer! verlies ik moed noch trouw. Zo't lot me in't eerst gevecht doet bei' myne armen derven. Men doe my ééne gunst, en anders niets, verwerven; Dat is, als 't ligchaam valt, ten éénemaal verbloed, Men op het oogenblik den romp verdeden doet, En dat men ftuk na Huk den vyand toe doe fchieten: Zo moog' myn vet hem doen het zelfde loon genieten, Dat zyn moorddadig fpek ons hrandend' zond aan boord. SDU.  28 De DOGGERBANKERS, e duard. Vrind! Makker! fchoon uw trouw en moed myn hart bekoort, De Hemel hoede my een opzet ooit te roemen, Dat ik noch menfchelyk noch Christelyk kan noemen. Uw drift gaat veei te vette; uw moed werk' zonder fpyt. Uw woede is een gevolg der pynen die gy lyd. De man die fteeds by my als braaf wil zyn geprezen, Gy immers weet dit wel, moet mensch en Christen wezen. Dat gy de Britten haat is juist niet ongemeen,,, kees katoen,met drift. Vergeef me, ik heb te veel van Englands volk geleên, Om niet te wenfehen hen noch na myn dood te deeren ? Ik heb ter koopvaardy die beulen kennen leeren : Genomen, zonder ftryd,' wierd ik, met de ergftc fmaad, Gefolterd met een pyn die 't all' te boven gaat, Om fchip en lading, ja myn meesters te verraden. In t eind', met vloek by vloek en fchelden overladen, Wierd ik van 't roofgefpuïs gefmeten in een gat, Daar ik van honger fchier den geest gegeven had. Ik wierd in 't land gefloept, daar in een hol gefmeten, Byna van all' wat leeft verlaten en vergeten; Tot dat de Hemel my m 't einde door de vlugt Het hol ontkomen deed, een jaar door my bczucht. Intusfchen was myn vrouw van broodgebrek geftorven, Terwyl myn kindren hier als flcchtebeedlaarszworvcn.., Vergeef myn tranen. Ach! die zo veel fchuldloos leed , Is 't vreemd dat die zichzelv' één oogenblik vergeet ? EDU-  TOONEELSPEL. 29 EDUARD. Nu, Kees! wees flechts bedaard; gy moet geen droefheid Hoop op gelegenheid om eens uw leed te wreken .(kweeken^ Maar leer van my hóe gy uw lyden wreken moet: Werk mee' zo veel 't betaamt tot Englands tegenfpoed. Verheug u dat uw oog die moordzieke oorlogslieden, Die fpykerfchieters, reeds voor ons gefehut zaagt vlieden j Verheug u dat uw moed flechts iets heeft toegebragt Tot fnuiking van een volk dat 's volken recht verkracht; Tot fnuiking van een' hoop trouwloozen bondgenooten, Die door hun hovaardy hun wanbedryf vergrooten; Die zinloos zeggen dat, in 's aardryks wreed gefchil, . Hun oog geen Statenvlag in zee gedoogen wil; Wier inborst,op den naam van recht,enfchaêverhaling^ Meer roovery bedoelt, dan eedle zegepraling. Zorg dat uw wond' geneze, en kom dan weêr by my, Gerust dat uwe trouw my altyd dierbaar zy. Maar ftrydend' voor uw land, voed minder wraak in 't harte. KEES KATOEN. Uwe eedle ziel, mynheer, vertroost my in myn fmarte* Ik ben zo dankbaar voor uw' waarlyk cedlen raad, Als voor uw trouwe hulp in mynen kranken ftaat. Gelukkige ouders van den braafften aller zonen 1 EDUARD. Hoor, Kees! met zo veel lofs moet gy my niet beloonen i lk heb dat niet verdiend, ik deed wat ik moest doen , \ Dat was myn pligt. Ik kon uw loffpraak niet vermoên...' Befpaar die. In de vloot zyn, buiten my, noch lieden Dia  3o De DOGGERBANKERS, Die't brave zieke volk, met roem, hunn'byftandbieden, 'k Heb niets om roem gedaan, zy eifchen ook geen' lof. Spreek van uw kindren ftraks met my alleen op 't hof. Bewust hen wel te doen... Dit zal my best beloonen! kees vertrekt. adelhart. Myn zoon! in wien ik zie dat zo veel deugden wonen, In Wien de heldenmoed, met eenen zagten aart, En met menschlievendheid zo heerlyk is gepaard', Gy hebt ons overtuigd, de Hemel zy geprezen! Dat zelfs in't ruwst beroepde mensch pryswaard'kanwezen; Dat veldheer, en foldaat, elk in zyn' rang, met recht, Een edel mensch kan zyn, hoe woedende in't gevecht: En dat, fchoon zeeliên meest den naam van woestaarts dra Een zeeman, van wat rang, de harten kan behagen. CSen» LTw moeder was met my tot noch toe hoogst bevreesd, Dat gy in uw beroep wat woest zoud zyn geweest; Maar nu we ons op uw komst zo gunftig zien bedrogen, En gy 's volks liefde wint, is al die vrees vervlogen. eduard. Myne ouders! inderdaad, ik ben het niet alleen Dien we in den dienst des lands hetdeugdfpoorzien betreen. Waart gy flechts op de vloot, gy zoud 'er honderd vrinden Van deugd, van matigheid enheldenyver vinden; Gy zoud daar helden zien die de eer van Neêrlands ftaat Die de eer van Amfterdam, met kracht ter harte gaat. Het zy u thans genoeg, dat zy die my verzelden Den aart u deeden zien der Doggerbanker helden. Is  TOONEELSPEL. s* Is de één wat ruw van aart, zyn inborst is toch goed; 't Zyn menfchen, die men geen volmaaktheid vergen moet. Maar, met dat all', gy moogt van hen met reden hoopen, Dat, zo't hen wierd vergund om weêr in zeeteloopen, En 't weêr tot een gevecht met Englands roovrenkwam, Elk wis een leeuw zou zyn voor 't land, cnAmfterdam. 1781. * EINDE.   1