321 H 71   HISTORISCH VERHAAL, WEGENS HET GEBEURDE OMTRENT HET VERSCHRIKKELYK OPROER, Voorgevallen op Maandag, den 24 September 1787- 'BINNEN DE STAD ZIERIKZEE, IN EEN SAMENSPRAAK TÜSSCHEN EEN LANDMAN EN EEN HEER, IN RTM GEB RAGT DOOR SIMON DE KOK, Te ZIERIKZEE, Gedrukt by PIETER OZTAS VAN DEN THOORN, Stadsdrukker en Boekverkooper, ia de Pose-Graat, 1787. A   B E R I C H T, AAN DEN LEEZER. . H/fr ziet Gy Waerden Leezer, een kort opflel van bet' verfchriklyk Oproer in onze Stad voorgevallen, en het geene daar toe zyn betrekking beeft; ik beb veele zaaken maar kort aangeftipt, om dat anders dit Werk]e te uitgebreid zoude zyn; daar bet den Leezer fomtyds wat duifter zou voorkoome», beb ik tot nader verligting met een Nota onder aan geteekent. Ik beb dit voornamentlyk 'opgeftelt', om een verbant van zaaken tê hebben, om daar uit altyt te kunnen zien dat boe groot bet Oproer is geweeft, na den toedragt van zaaken bet niet minder konde zyn; en ■ het te verwonderen is , boe het nog zoo ras tot ftilte gekoomen is. Ik hebbe dezelve in Rym en in eene Saamenfpraak opgeftelt, om iet voor den Leezer des te aangenamer te maaken. Vind den leezer Fouten zoo in Rym als in uitdrukking, verzoekt die gelieve te verfchoonen, ahoo bet my meer te doen was, oto vaarbeid dan om Geleerdheid te vertoonen. By het opftellen was ik geenzints voorneemen, om bet zelve ia Druk te geeven; maar op den raad van goede Vrienden ben ik daar tot gerefolveert, gelyk ook op de uitdrukking van myn naam, om dat ik * niet  BERICHT JAN DEN LEZER riet weet daar iets in te zyn; of ieder die met my in het Orpoer , is geiveefi, zal moeten toeflemmen Waarheid te zyn. Ik whfch dat het myne meede Burgeren aangenaam zal zyn, die daar in eene Goedertierene Alregeerende Voorzienigheid kunnen opmerke, die hoe onmogelyk het fcheen voor Menfcben, egter nog middelen tot hehoudenifje hefchikt had. In hope dit oogmerk te her eiken, zoo blyve UEd. alle heyl toe biddende Vriend SIMON DE KOK UISTO-  HISTORISCH VERHAAL Wegens het Verfchrikkelyk Oproer, binnen de STAD ZIERIKZEE, Voorgevallen op den 24 September, 1787. LANDMAN. M yn Heer hoevaart gy dog? ik kom U nu begroeten, Ik heb al lang gewenfcht om U ook eens te ontmoeten, Om dat gy hebt geweeft in 't Oproer in de Stadt, En daer ook hebt gezien wat daer heeft plaats gehadr. Ik bid U dog Myn Heer verfchoont 't vrymoedig vraegen, Hoe hééft het in de Stadr in die beroerde daagen Daer in dog toegegaen? wat hebt gy al gezien? Ik heb daer na gevraegt al aen verfcheide liên, Maer dees verhaalt my dit, een ander zulke zaaken Zoo dat ik niet en weet wat ik daer van moet maaken. Ik bid U dog Myn Heer als ik U vergen mag, Verhaalt my daer wat van, geeft my daar van verflag. HL E R. Wel Vriend zal ik daer van nu een Verhaal U geeven, Dan wert ik aengedaen, ik ftaa daer van te beeven, A Als  Kn 't geen * d»r ™ J£ U melden van dien dag, W%°L moet*£ myn beg n Set maeken van dien dag, IhJZt iv het verftaen ik dan beginnen mag Maer zult gy net \ci beginnen M van een vroeger dag, en «^jan d wfnnen. Die zyn oerseufciut, ,. weecen Maer eer ft dit begin zqo W^f^S, Dat ïC^bi^ü^^rdogg«l verftaen 3Dat Ik niet alles weet wat of'er is gedaen. LANDMAN. Ja dat begryp ik wel, *^ van V niet vergen JMaer 't g^.ft ^^ïbidf U^neemt de tyt, Dat wagt ik dan van U « di Dat 2V nu een vernaai voor my * J 6jti ™P1aar wat dat gy komt te zeggen, Ik kan op Ü ^tonwat u h, Zal ik zoo veel lk>^ ^yn g e„ ^ ^n^* het zaemenhangt. HEL $> 7 v t> tv 7 ee dit moet ik voor afzeggen, De Stad van p*"*?kwam daer in roem te leggen, Hadt lange pal g^^V^^iet zoude dulden hier , ï5 ^ lïeXnd romtom daar mee vervullet wxerd, Schoon dat het i^anq ruwj „ Kebeele daegen De Nagt-wagt "«t ƒ een maetook g en ^ Wierd daar we maer befteedt om beJt Sleen, Te vatten by ae Kop5 « z,suc" Sshosst  binnen de Stad Zierikzèe, êfïz. 3 Schoon dat tot (inerte Was. meeft van het algeméén, Maer na het PruyiBs volk ih Holland was gekoörhen , En daer al Stad voor Stad ook hadden ingenoomen, Toen wierd ons Overigheid door fchrik en vrees verwerf, Ja ook den Patriot die beefden toen zyn hert, Zy vonden het dan goed om toen te Publiceeren Dat men de vryheid hadt om die het maer begeeren, Zig nu te eieren op al met Oranje Lint, Die daer op was geftelt, die daar toe was gezint. Maer dat men ook de geen die dat niet wilde dragen, Of die in deeze kleur niet vinden kon behaagen , Men ook niet dwingen mag, maer ziet eens nu myn Vriend, Hoe dat nu dit Placcaar tot Oproer heeft gedient, Want töen zag men aanftonds wie Prins gezinde waaren Die kwaamen toen by een met troepen zaam te gaaren, Men zag ook wie dat nu daar van afkeerig was, En dat nu met de daad ook toonde op dit pas._ De blydfrhap was' zeer groot voor die de Prins beminnen Oranje wiert gezien men ging toen ook beginnen Te roepen overluit Vivat Oranje groot Maar ziet die anders dagt die wierd toen als de dook LANDMAN. Myn Heer vergunt my dog dat ik Ü hier mag vraagen Wanneer dit is gefchied, en dat wel hoe veel daagen Voor dat het Oproer kwam, dat by U het Placcaat Zoo afgekondigt wiert, al van den Oudon Raad? HEER. Des' Vrydags was 'tmyn Vriend en dus dan maar drie daagen Voov dat het Oproer 'kwam,. hoort wat wy verder zaagen; Wanneer dan de Overigheid, zag het zoo niet kon gaan, Of dat de gantfche Stad in Oproer haaft zou ftaan, Zoo is des and'ren daags 's namid- ags om twee uuren Al'in de Groote-Kerk', want 't mógt niet langer duuren, Te zaam by een vergaard de Nieuwe .Schuttery Om ongeüóort te zyn en van den toeloop vry. w A ï Daar  ^ Hifiorifch verbaal wegens het Oproer, Daar wierd haar voorgeftelt men zou Oranje draagen, Om dat nu wiert gezien dat men in deeze daagen Niet langer kon beftaan, om dat nu overal In heel de Republicq Oranje weezen zal.. Maar dat men op dit ftond de Wagcen zou bezetten, Om zoo nog in de Stadt het Oproer te beletten, Daar fnelden zy toen heen en kwaamen aan de Poort, De Stad romdom bezet door niemand nog geftoort, Men zag haar toen vercierd, ja toen Oranje draagen, En dat zoo veel en groot als men 'er weinig zaagen, Maar daar mee was 't gemor nog niet geheel gedaan, Neen yder die begreep men moeft nu daar na ftaan, Zy moeiten bovendien haar Waapens neder Jeggen En dat dog was voor haar wel zeker veel te zeggen, "Want zy verbeelden zig zy waaren Schuttery En daarom waaren zy van neer te leggen vry. LANDMAN. Maar zegt my dog Myn Heer hoe kwam in hun gedagten ' Zy waaren Schuttery, hoe konde zy verwagten Dat daar mee nu het Volk te vreeden zouden ftaan En laaten hun zoo maar met hunne Wapens gaan ? H E E R. Om dit te doen verftaan en om U dit te zeggen, Zal ik ü deeze zaak wat nader dan uit leggen ; Zoo moet ik fpreeken hier al van een vroeger tyd En zeeker ja daar van dient ook al iets gezeid. Al eer nu het Placcaat dan van de Zeeuwfche Staaten (*) f By ons gekoomen was, zoo heeft men na gelaaten De naam van Patriot, Genoodfchap ook daar by, Want dit verboden wiert en dit begreepen zy, Aan haar wiert toen de naam en tytel dan gegeven Van Jonge Schuttery en dat zyn zy gebleeven, Schoon [>] Ik bedoel het riaceatt vu de Suatea va» Zc;land, dato den 13 Ak- guftus I7>£  binnen de Stad Zierikzee, enz. 5 Schoon dat de Leuzen niet van haar wierde afgedaan, En men Panaflen zelfs zag op hun hoeden ftaan. Maar toen nu het Placcaat tot ons ook was gekoomen , Toen heeft onze Bailliuw die van haar afgenoomen, Met haar te zeggen aan Cocarden moeften weg, En zoo zult gy verftaan als ik U heh gezegt Dat zy als Schuttery de Wapens wilde voeren , Maar dat dir dwaasheid was begreepen ook de Boeren, De Wapens moeften 'ook daar werden weg gedaan Eer dat een ieder zou geruft na huys toe gaan. LANDMAN. Myn Heer als 't U belieft wilt dan nu verder treeden, En deelt my dan nu mee al die byzonderheeden Van die daar zyn gefchied, als ik die mag verftaan Dan zal aan myn begeert ten vollen zyn voldaan:. HEER. De Saturdag myn Vriend die is ten eind gekoomen Nog zonder groot Oproer, zoo als ik heb vernoomen , Maar Zondags was dit meer, want wy dat ras vername,' Dat veele buitenliên toen na de Stad toe kwaame, En wat 'er wiert gedaan, men kon het niet beletten, De gifting was zeer groot, het ging tot Oproer zetten, Daar kwaamen veel by een, en liepen met een troep, Op veele plaatzen zelfs, Ja groot was het geroep, Den hoop die was vermengt met Viflèrs, Burgers, Boeren, Het dreigen was zeer groot, ja veele die bezwoeren Niet ftil te zullen zyn voor dat nu na het regt Zy- allen het Geweer zou hebben neer gelegt. Maar laat ik dog voor al nu hier ook niet vergeeten, En dees byzonderheid die diend gy wel te weeten, Hoe dat 'er van den hoop nu in gedagten kwam, Daar moeft wat zyn gedaan, Ja men nu ondernam Te gaan by Hendrik Smitb[§] om 't Vaandel daar te haaien, En £5) Deeze heeft Deeken geweeft van het Oianje vaandel, cn heeft k$ Vaandel red«t altyd by hem aatt Muyi gchid,  6 Hi/Iorifcb verbaal wegens bet Oprser, £11 zeeker met die raak wilt men niet langer draaien, Want men dat Vaandel hadt in lange niet gezien 'x Zeden: het Groene was gegeven jn plaatze van dien , En ziet dat was 'er nog, wat vreugde booven maaten Wierd overal gezien, ja elk was uitgelaaten, En liepen daar mee heen /.oo hier en overal Dog ieder was bedugt wat 'c einde weezen zal. LANDMAN. Dog ik begeerig ben om nu aan U te vraagen Hoe hy nu op dien dag zig toen ook heeft gedraagen ? Daar hy zoo wierd gedreigd en hy toen ook wel zag Van 't geen 'er wierd gedaan al op den Sabat dag Dat dit nu was om hun van Wapenen te ontzetten , En was hy wel in ftaat om 't woelen te beletten, Ey zegt my dog Myn Heer hoe ftor.d hem dit dog aan, Kon hy nog op zyn Poft in Vryheid blyven ftaan? HEER. Dat wil ik U myn Vriend nu verder open leggen, Daar waaren op dien dag en dit moeft ik U zeggen , Ook meer in het Ueweer, de Oude Schuttery Die hadden ook de Wagt, en Militairs daar by, Daar wierden dan geftaag Patrouljes uicgezonden, Zoo dat men in dt Stad die ftaag aentreffen konden , Die gingen heen en weer, het haaft niet ftille ftaat, Dan kwaamen zy voorby of Sehutter of Soldaat. Maer als 'er daa een hoop daar kwaamen aen getreeden , Dan heeft de Schuttery van haar ook niets geleeden , Zy gaven hun de handt, Ja Broeders dar zyn wy, En dat was dan 't geroep al van den gantfche rey. Maar als er nu van hun ook tot haar Broeders riepen.' Dan was de woede groot zy tegen haar aanliepen, En konze naauwernood met vreeden laacen gaan, Kn deed hun overal ook veele fmaadheid aen , ' En kwam den troep voorby die met het Vaandel liepen, Die zwaayden 't over hun en zy dan tot hun riepen, ' Wel  binnen de Stad Zierikzee, en%„ 7 Wel Kees ftaat U de reuk, van 't Vaandel nu wel aan? Dit wert by U veragt daar hebt ge na geftaan. Om de Oranje kleur geheel maer te verdooven, Maer nu is het Vivat, Vivat Oranje boven. Verwondert moeft men ftaan dat het niet verder kwam, 't Scheen dat niemand van hun dit nu uiet kwaelyk nam, LANDMAN. Maer zegt my eens Myn Heer ik heb nog niets vemoomen Hoe 't met den Godsdienft. ging is die ten eind gekoomen , Nog vry en ongeftoord, of hoe is het gegaan , Kon in zoo groot Oproer nog Godsdienft zyn gedaan ; Hoe was nog eenig Menfch in ftaat zig te begeven Van 1 luys af na de Kerk, wie ftond daar niet te beeven, Van 't 'oopen heen en weer, en van zoo fterfc geroep, Wie kwam nog uit zyn Huys of verder als zyn ftoep? HEER. De Godsdienft Ja myn Vriend, laat ik daer iefs van zeggen > En een Verhaal daar van , ook voor U open leggen, De morgen Godsdienft dan die was nog ongeftoort, Zat men toen in de Kerk, zoo wiert er niets gehoort, Dat hinder konde doen. om dat nog weinig Menfchen Tpen waeren in de Si ad, het ging toen nog na wenfehen, Maer erger was dit dan als het namiddag was, Want als de troep dan kwam, dan hoorde men zeer ras Aanftonds den trommel flaan om in 't Geweer te koomenj. En dit had dikw'ls plaats zoo als ik heb vemoomen Daar op de Steene-Brug dus voor de kleine Kerk, Het geen veel hindert gaf aan het Godsdienftig werk. Een Burger Compagnie ftond pal daer met Geweeren Op Order van den Raat, om 't Oproer nog te keeren, Dog was den hoop weer weg dan ftond *t Geweer ter zy Maer als den trommel floeg dan ras weer in de rey. Maer erger liep dit af dit moeft ik niet vergeeten En die omftandigheid dient gy voor al te weeten, Den Avond Godsdienft dan nam ook wel zyn begin, Maer weinig Menfchen dog vernam men toen daex in Her  8 Hijlorifch verbaal wegens het Oproer, HetCatichizeeren dan daer ging men mee beginnen, De vreeze was zeer groot de fchrik die zat van binnen. De Otechiznnt myn Vriend hadt reeds gefprooken aen , Den Predicant verzegt hy zou het laaten ftaen , Maer Blaauw hoort dit nu eens wilde daer niet toekoomen, En toonde met zyn doen dat hy niet had te fchroomen, Maer hoord nu eens de zaek die men toen ras vernam, De trommel wierd geroerd, den hoop met 't Vaandel kwam-, Tot op de Steene-Brug, en zoo voor de Geweeren Men liet haer maerbegaen, en niemand wild' haer keeren, De Commandant gaf laft dat men nu op dit pas Het Vaandel neeaien zou, want daar nu kans toe was, Dit Held men dan te werk men gaet het dan probeeren , Maer ziet den hoop die gaat zig daer op nu verweeren, Men raekt daer onder een, het oproer was zeer groot, 't Gefchreeuw was ongemeen, er was toen grooten nood, Een ieder zogt wel haaft en fpoedig heen te loopen, Maer ziet nu op dit pas zoo gaet de Kerk deur open, Daer in dan vlugt een Vrouw al met een loflè kap , Een andre die daar zat die vlugt toen op de trap, En die dat niet kon doen na 't midden van de Kerke, De Antwoorder ftond toen (til zoo als gy ras kunt merken , Daer kwaemen van den hoop ook in de Kerke ftaan, De Predicant die riep gy moet daer heene gaen ,^ Wy dienen nu hier Godt gy -moet ons hier niet hind'ren, En -toen begon den hoop wel ras weer wat te mind'ren , Maer ziet den Catchizant en kon niet verder voort Zoo was hy aengedaen als hy dat zag en hoord' En zoo heeft toen den dienft aenftonds een eind genoomen, En na een kort gebed tot Zingen niet gekoomen, Want ziet den Predicant die gaat de Preekftoel af, En ging zoo uit de Kerk fchoon hy geen Zeegen gaf. LANDMAN. Maer bleef het nog daer by, wier r niemand Doot geflaegen? Want daar van hoor ik U in 't minfte niet gewaegen, En bleef het Vaendel nog onder den grooten hoop, Jfa trokken die daer mee al weder op de loop? HEER  binnen de Stad Zierikzee, enzl g H E E R. Het Vaandel ja myn Vriend dat bleef wel in de handen Al van den grooten hoop of fchoon men haar aanrandden, En hoe men t'famen vegt den eenen fchopten d' ander (toot, Een ieder die ontkwam en niemand bleef daar dood, Daar na zoo is een hoop te faamen aan gaan bellen De toeloop was zeer groot die deeze vergezellen, De Burgemeefter die nu op dit zelve pas Nog heeden wasinHuys, die kwam te voorfcbyn ras, Zy kwaamen dan wel haaft een verzoek voor te leggen En fpraaken hoor myn Heer! wat wy U willen zeggen Dat is dat gy myn Heer en dat verzoeken wy, Gebied den Patriot zyn Wapens neder ley, De Burgemeefter fprak wel mannen hoord nu allen "Wy zullen 'tzeker doen ook na uw welgevallen, Maar weeft nu heeden ftil en weet voorzeeker ziet Als gy dan morgen komt dan zal het zyn gefchied. Zy zyn toen heen gegaan en zyn gaan overleggen, [f] Waar 't Vaandel nu te doen , maar als zy hoorden zeggen, Die Compagnie die ftaat nu by de Groote-Kerk Die 't Vaandel eertyds had, zoo gaan zy dus te werk Zy rennen daar na toe, men roept Oranje boven, Vivat Oranje nu.' den Patriot verfchoven, Daar geeft men 't Vaandel nu aan die het Eertyts hadc De blydfchap was zeer groot al of men kreeg een fchat. Het fchreeuwen ongemeen en een en andermaalen, En dan een weinig ftil en dan weer aan 't herhaalen, Hier ben ik niet in ftaat om dit te maaien af, Wat blydfchap dat daar was wat vreugde dit daar gaf, En zoo is dteze dag nog wel ten eind gekoomsn, Men was niet meer bevree.ft men heeft niet meer te fchroomen, Want't nu wel fchikken zou, den Boer ging uit de Stade Een ieder ging te ruft men nu geen vrees meer hal. [*"] LAND- {f] Eetft gingen zy by d'heer Maan Oude Deeken vait het Oranjevaandel, deee zond haar na Jacob Septet die nu vaandrig was van de Compagnie het Cioene vaandel, aam zyn huys komende zond zyn vrouw haar na de Post-itraat. 1*J Die nagt was het zoo ongemeen flil in de Stad, zoo als de Pattouljes getuigen als of ei niets op dien dag is voorgevallen. B  xó Hiflorifch verhaal wegens het Oproer 9 LANDMAN. Ik ftond verwonderd ja hoe fpreekt gy dus de woorden, Ik zou 'c gelove niet, als ik het niet en hoorden, Nu heeden uit Uw mond dat het zoo is gegaan, Maar ik 't geloove moer ik kan op U wel aan, Zoo veel beweging reeds en dat een dag te vooren. Maar wilde zy myn Heer na goeden raad niet hooren Was dit dan maar gedaan men was dan wel in ftaat Te weeren het onheil te ftutten nog het kwaad. HEER. Myn Vriend zoo denk ik ook want als ik U zal zeggen Hoe dat het is gegaan en faame kotnr te leegen, Dan zult gy zyn in ftaat ja zult befluiren dan Hoe groot 't onheil mag zyn 't niet minder weezen kan. LANDMAN. Ik bid U dog myn Heer komt wilt daer mee beginnen Als ik het vergen mag nog iets op U verwinnen, Want ik verlang daer na op dat ik weeten mag, Wat of 'er is gefchied op" dien berugten dag. H E E R.' Als ik daer maer aen denk zoo beef ik op myn beenen Hoe kan dat minder zyn een hert zoo hart als fteenen Dat was daer door ontfteld en bitter aengedaen. Van 'r geene er is gefchied en hoe al toe gegaen, Des nagts , ja dat is waer, doe wierden van de Wallen, [gj 't Canon wel afgedaen, maer 't kon in hun niet vallen, Om verder iets te doen en wat ook wierd gedaen, 't Befluyt dat was nu vaft om pal te blyven ftaen. Zy bleeven in 't Geweer zy waeren als te vooren En van Ontwapening en wilde zy niet hooren, De t$] Dit Canon had men op de Wallen gel egt, toen de vlaggenop deToOICJK duOerfWia dcsta Eilande gelegen, opgeftogkeu had,  binnen de Stad Zierikzee, ënzl \i De Poorten non; bezet en hielden zoo de Wagt Zoo als z' hadden gedaen ook den geheele nagt, Om agt uur kwamen t* faem die, nu nog over waeren, En die de Wagt niet hadt, om faerue te vergaeren, Ten Huyze nu van Meur5 dit was de Commandant Zoo zynze by malkaer en t' faeme by de hand, Wanneer men dan nu zag als dat de Patriotten, Nog waeren in 't Geweer begon men t' faem te rotten, Hoewel daer in de Stadt maer weinig boeren kwam Maer by de Burgery de gifting fterk toe nam, Trof men een troep dan aan zoo wierd men mee genoomen , Een ieder was bedugt wat ons zou overkoomen, En wat wierde aengewend het raekte zoo verward, Om dat de Burgery zoo lange was gefard. Den Pleer en Burgervriend, de Heer Raadsheer de Jonge, Die wenden alles aen, die vond zig nu gedronge Als ook de Heer Macquet , en onzen Heer Bailliu, Den Heer Schultz Predicant die deeden alles nu Om te beweegen 't Volk, dat zy zou (lillen blyven, Dog die en wilden niet afftaen van haer bedryven, De Nieuwe Schuttery moeft eerft haer Wapens af Koomen te leggen, dit was 't antwoord dat men gaf. Patrouljes wierd; gedaen en dit heeft kunnen duuren, Zoo ^na ik hpb verftaen wel' Tien of Elf uuren. Toen Ordonneerde Meurs, Guts zoude trekken af, Nu met zyn Compagnie en Orders hy mee gaf [*J Te ftillen met geweld als 't Volk niet wilde hooren Dees Orders hadden zy al reeds de dag te vooren, Ziet deze trekt nu af en dat al van. de Kraan, En komt zoo na zyn Huys en by de Vismarkt aen, En hoord nu eens myn Vriend hy ziet een hoop daer komen Hy Ordonneerden halt zoo als ik heb vemoomen En ziet daer werd gevuurt d wat ben ik ontfteld Als ik er maer van Ipreek, dog het moet zyn gemeld Daar {»] Deze Orders hebben ook gehad de Oude Schuttery, van de Burgemeefter van dtr Hutr, om de Muytehngen uit elkander te doen gaan , en als zy niet en wilden, dan geweld met geweld te keeien. B 2  Wji Hijlorifch verhaal wegens het Oproer, Dairis dan óp die plaets terftond een dood ^ebleeven, En daer by nog twee man die zvn zoo veel gegeven Dat zy na korten ryd het leeven miiTèn moet, 6 Wat eengruwelftuk zoo ftort men Burgerbloed, Een- wonder niet meer dood daer er zoo veele waeren Die loden het Geweer en dus in veel gevaaren, Den Heer Scbultz Predicant [§] trok men ter zyden a? Die was ook ingevaar toen men de fchooten gaf. Maer toen is' al het Volk terllond op in géfprongen, En eer zy laeden kon zoo wierden zy gedrongen Te neemen nu de vlugt, en die nog blesven ftaen Ja die men krygen kon die vatte men toen aen; Toen was het fehoppen flaen en neemen van Geweerea De woede wiefd zoo groot niemand kon die meer keeren, Een ieder nam de Vlugr dan van die Compagnie, Niemand die bleef daer dood, niemand werd meer geziïft Vsrfcheide nu met Cats die waeren ras gekoomen * Weer by den Commandant, zoo heeft hy dan veinoomen Wat of'er is gefchied en het nu was,gedaen, Want dat het Volk nu na het leeven zoude ftaen,. Ckw'was zoo difperaet hy tragten toen zyn Deegen, Te breeken zoo hv kon maer niemand fprak hem teegen, Daer wierd befiooten daar men zou nu in der haaft Marfcheeren van dë Kraen want ieder was verbaeft, De dood verf za& men toen daer op haer aanzigt leggen, De.angften overgroot ó dat is. niet te zeggen,. ivr.yi', tl v iiftH jJloV 3' p! ., tg ■ rralliil &T 't JBt ,*\i9£~Jt'-3h rtisy Is jffh rts 'is un j^fou ssofc.-aiX -rt?5 rhr.tmrr' :/j yó rto avwH ni% en oos 3crrö>? aSL [•$] De heer Scbultz ftond by de vismarkt met zyn rugge na de ïatrouljè , zoo werd hy by de Rok en Mantel getrokken , en gezegt ,myn heer gaat nee» want gy zytin gevaar, waar op hy antwoorde wel hoe-Mannen ! gy zyt immers alle l'rins mannen, gy zult my. immers geen leed doen; zoo zegt men neen: maar daar komen de r-atriotten aan die zullen ferneten, wa*r op de heet Scbit'iz antwoorde dat denk ik niet, maar weeft gy lieden dog ftil, waar op zy hem beloofde haar niet te zullen moveeren als zy niet fchooten, waar o p de heer Sbuliz antwoorde, kom ik zal haat tegen gaan, en haar aanfpreeke e* flapte eerft o» het midden van de ftraat heen j dog denkende zy mogten eens fchieten, trapt zyde van de Straat en komt op «e» atwcchuyzea »apy hurjsaoo tja de Kogels vooj hem heen gevloogeu.  binnen de Stad' Zierikzee, en% 13 't Befluir dat fiond nu vaft zy zouden fchieten met, 't Zy dat men hun wilt fban of niet met rulle liet, Wan hun voorneemcns was zoo als ik neb vernomen, Om onder het Stadhuvs nu haaftig heen te komen, Om daer hun veiligheid nu in dit groot gevaer, Te, zoeken op deez' ftond, want heeden ftonden daer Den Burger en Soldaet om daer dan de Geweeren, Geweldig af te ftaen, te doen na 't Volks begeeren, Zy trokken haeftig voort maer als zy komen gaen, Tot by de kleine Kerk daer kwam een troep weer aan, Met woede over groot maer ziet nog geen van allen, Die het nu onderftaet om hun daer aen te vallen Maer loopen toen zeer ras zoo vaerdi^ als men kan, Voor by de Brouwery en vatte hun toen aen, Te midden op den Dam zoo in het tegen koomen, Daer zynzc met geweld 't. Geweer ook afgenoomen, Ook deerlyk gewont dog niemand bleet daer dood, Schoon dat de woede wreed en het gevegt was groot, LANDMAN. Maer wonder is het dog dat niemand is gekreegen, En *eder een omkwam 't dat was voor hun een zeegea,. Hoe is het mogelyk dat niemand dood en bleef, ja dat 'er eenig man nog van hun allen, leef» HEER. Daer op den Dam myn vriend is niemand dood gebleevea» Maer een man kort daer na verloor er dog zyn leeven, Want als dan Meurs aftrok zoo heeft hy nog beftaea, Om in zyn Huys wat Volk daer eetft te laeten gaen, Om as den hoop beftond zyn Huys te ruineeren, Dat zy dan met geweld het zelve zouden keeren, En deze zyn terftond na boven toe gegaen, Maer hebben aen hun laft daer niet in 'e minfl: voldaan» Zy heb en op het dat terftond de vlugt genoomen, En zvn zoo door de vlugt nos het gevaer ootkoomea.  14 Hijlorifch verhaal wegens het Oproer; De Stads Smits-baes myn Vriend die wasook by di*n hoop . DÜe bleef nier op het dak maer zogt nu door den loop, Te vlugten waer hy *on maer ziet hy Kwam in handen, Daer waeren veele toen die hem terltond aen randen, Byna ook op die plaets daer floeg men hem toen dood, Daer tats syn Compagnie hadden gedaen de fchoot, Daer iag hy op de ftraat en is daer blyven leggen, Dan niet alleen dien uag maer zoo ik hoorden zeggen, Ook tot den middag toe al van den tweeden dag, [*] Met verontwaerdiging van ieder die hem zag, Toen is hy op een flee zoo naer het graf gereeden, Geworpen op een plank^met die gefchonde leeden, Geftneeten in het graf en daer by ook de plank, Daer op hy was gelegt, en dat had hy tot dank. LANDMAN. Maer zegt my eens myn Heer waer zynze toen gebleven? Waer heenen trokken zy, of waer na toe begeven ? Hoe konden zy dan nu in order blyven ftaen, En in zoo groot oproer nu hier of daer heen o-aen. H EER. ïn order neen my Vriend zy fielden 'r op een loopen, En wierpen het Geweer ter neer met heele hoopen, Den eenen na zyn Huys den and'rtn na zyn Schuur, En geenen in een Hof of by een goede buur, Ja veele klommen ook met, hoopen op'de daeken, Om uit de handen van het woedent Volk te raeken, Niemand wierd meer gezien en hy ontkwam zeer ras Zoo dat het waerlyk fcheen of hy gezonken was. ' Maer ö myn ziel krimpt in als ik er maer aendenke! Die naerheid en die angft die kan my nu nog krenke, Hier openteen Tooneel van jammer, hoort myn Vriend Ik kan niet alles zegge 't geene daer toe dient. De Stad rondom in roer de Klokken aen het luvHpn. Het vreefTelyk gewoel kan ik U niet beduiden, £A3 Zja. rrouw durfde hem niet aanflaa n, om dewoede ran het rolk.  btnnnen de Stad Zièrïkzee. enz, 15. ExprciTen uit de Stad gezonden in het Land, Die rennen fpoedisj heen en dat aen alle kanc, Die hadden toen in laft te zeggen waer zy kwaemen, Een ieder moeft in baeft en zonder te beraemen, Nu koomen na de Stad want daer was groote nood, De Patriotten ziet die fchieten alles dood, De Landman ftond verbaeft en alle die daer waeren, liet Luiden men begon om 't Volk by een te gaeren, Een ieder wierd gedreygt als hy in deezen ftand, Niet meede wilde gaen te zien zyn Huys in brand, Daer kwam dan in der haeft veel menfchen aengeloopen, Die kwamen in de Stad toen met gehele hoopen, Ja ook het Guarnizoen van Brouwershaven dat Wiert daer in niet verfchond, kwam drie uur inde Stad, LANDMAN. Maer alszy dan myn Heer nu waare weg gedreeven? Is het toen in de Stad in rufte nog gebteeven, Nam 't woelen toen een eind, was rufte toen herfteld? Want ziet myn Heer daer van hebt gy nog niet gemeld, HEER. 6 Neen myn Vriend ö neen ! en kon 't wel anders weezen, Als gy nu hooren zult in zulle oproer als deezen, Als men er geen van al wat of men zoek of doet, Nu niet meer vinden kon, toen moeft daer aen zyngoedj Met glazen inteflaen met alles toen te breeken, Ja wat bedorven is dat kan ik niet uitfpreeken, De ftraeten laegen vol en waer men ook maer kwam, Zoo door de gantfche Stad aenftonds een aanvang naru» En dat meeft van die geen die in de Wapens ftonden, Die wiert geruinneert zoo veel als zy maer konden, Maer veele zvn 'er ]a, die bleeven nog bewaard, Maer and're myn Vriend die zyn ook niet gefpaard, Behoorden ook tot hun die Leeden daer van waeren, En ingeteekend hadde en wilde men niet fpaeren, Want die deed met zyn géld en and're met de daedt, Men hun dus' niet verfchoond Ja ook. niet vry en lae^ae?  i6 Hijlortfcb verhaal wegens het Oproer , Maer als het Avond wierd want daer wiert veel gefc'-onken, Om maer bevrvd te zyn, ziet toen wierd 't Volk dronken. En dreigden over al de glaezen in te flaen. Men beefden als een riet als daer een troep kwam aen, Men kon de dronke taan maer pas ter neder zetten, En 't pleegen van 't geweld ter naeuwer nood beletten, Het fcheen de gantfche Stad daer was het mee gedaen, Daer zou daer van niet meer als een geraemte ftaen, ZANDMAN. Maer ging toen 't avond wiert niet ieder na het zyne? De Landman na zyn Huys zag men die niet verdwyne, fjfj Of is dan ook myn Heer toen heel de gantfche nagt, Met kort en klein, te flaen dan zoo maer door gebragt? LANDMAN. Ja wel de gantfche nagt heeft dit zoo moeten duuren , De woede heeft geduurt wel twee en twintig uuren, Eer dat het avond was zag men in ieder ftraet, Veel Vlaggens hangen uit ja waer men heenen gaet, Zag men met Letters groot voor die gefchrift kon leezen, Vivat Oranje ftaen om maer bevryd te weezen, Daer bv als 't avond was ftak men veel ligten aen, Ja Illumineeren wierd daar op dien na^t gedien, Niemand ging na zyn Bedt geen rufte nu grnoomen, Was d' eene troep eens weg een ander zag men koomea, Vol angften vrees enfchrik was ieder, lieve Broer Hoe kan dat minder zyn in zoo een groot Oproer» LANDMAN. Wat naarder dag was dit dat U is overkoomen! Zoo als ik nu myn Heer van U daer heb vemoomen, Men ziet daar in Godshand die dit nu heeden gaf, Want dat geloof ik vaft dit was hun tot een ftaf. HEER. Q] Deze wa«en Landlieden die wat latt de Bo4eni kieege», die kwamen «et deo Ar«nd eeift t» dc Stad.  binnen de Stad Zierikzeé, enz. 17 HEER. ö Ja myn Vriend! 6 ja! die dit niet kan opmerken; Die is wel fteeke blind die let niet op Gods werken, Hier valt my in den zin laet ik dit met een woord, Nu ook aenftippen hier van 't geen ik heb gehoord, Dat hier in deze Stad van veele ook is vemoomen, Een teeken zoo men dagt hoe dat 'er is gekoomen, Des Saturdags myn Vriend zoo teegen den middag. Een wonder zoo het fcheen zoo als een ieder zag, Een zwaere dikke lugt, een ieder ftond verflaegen, Daar by een donderflag, een ieder komt te vraegen, Wat of dog dit beduit dat het zoo donker was, Zoo fprak nu ieder een dog het verdreef wel ras, Daer waeren veele dan die gingen overleggen, Dat zeeker daer uit nu wel iets was te voorzeggen, God toonde met de daed dat zyn Rechtvaerdigheid,Nu lange tyd getergt de ftraffe had bereid, Dat zyn Langmoedigheid nu zeeker was ten ende, Ja dat hy zyne haet ten kwaeden nu zal wende, Dog wat nu hier van zy men ziet aen alle kant, Dat Gods Voorzienigheid in alles had de hand. LANDMAN. Ag wat een wonderwerk was zoo een lugt vèrfcheenen, En me' een donderflag zoo aanftonds weer verdweenen? Wy hebben ook op 't Land een zwaere lugt gehad, Maer niemand dagt daer op zoo als hier in de Stad, Maer ik verlang myn Heer om eens te moogen weeten? Hoe het tot ftilte kwam, want gy hebt nog vergeeten, Om iets te zeggen waar van gy een aanvang nam Om te vermelden hoe het nu tot Rufte kwam? HE E R. Hier na meugt gy myn Vriend met reeden ook wel vraegen ? Want als ik U die zeg dan zult gy zyn verflaegen, Hoe dat de goede God in zyn Voorzienigheid, ■ Tot ons behoudenis nog midd'len had bereid, C Ik  ïg Hiftor'ifch verhaal wegens het Oproer Ik heb U reets gezegt hoe dat myn Heer de Jonge, Zi=nde zoo groot Oproer zig daer toe vond gedronge, Had alles aengewent en 't Volk tot rufte bragt, Ker dat gefchooten wierd maer toen was niets van kragf, Hy moeit toen hoopeloos het alles maer opgeeven, En de andre Heeren ook wie moet daer niet van beeven, Een overgroote woede en dat van zoo veel man, Hoe is het mogelyk er rufte koornen kan, Het Volk ja myn Vriend dat hadde van te vooren, Wel na myn Heer de Jonge V woorden willen hooren, Maei nu was \ algedaen niemand was meer in ftaet, Te keeren het geweld nog Burger nog Soldaet, Myn Heer de Jonge ziet ach wilt daer eens op letten, Ging met de Heer Macquet nu nieuwen Raed aen zetten, Tot Burgemeefter wierd terftond daer aen gezet, Den Hepr de Jonge zelfs als ook den Heer Macquet Die neemen toen den lalt te ftmen op de Schouders, Ons redders wierden zy en t' famen ons behouders, Maer hoort die plegrigheid hoe die is toegegaen, Publicq in de open lugt en op de ftraet zy ftaen, En dat hier voor 't Stadhuys daer veele t' famen kwamen,' Door't kleppen met de Klok zy dit zeer ras vernaamen, Maer eer den Heer Macquet den Kid dan had gedaen, Zoo fprak hy tot het Volk in dees manier haar aen, „ Nu mannen zult gy dan ook ons gehoorzaem weezen, Want anders kunnen wy geen Eed doen zoo als deezen, En toen was het geroep byna van alle man. ö Ja mvn Heer, en dat zoo hart men fchreeuwen kan, En na die Piegtigheid gaen zy 't Stadhuys op treeden, Het Volk was thans bedaart dat bleef daer ftaen beneden. Den Raed verbied aenftonds het pleegen van gewelt, En zoo hielt dat ook op, wie ftaat er niet verftek, En dat des morgens vroeg als men in veele huizen, Nog wakker bezig was om alles te vergruyzen, Schoon dat het minder was, maer wat zou 't zyn geweejft Men was voor deezen dag met reeden dan bevreeft. ■, ■r.rtrjv rtvs vs _5iws mb aib ö j'i 'cis: jnsW! Jbtei irtwstooV •' ■ ' bJ boO sboo^ ab tób soll t0 :tAND?  binnen de Stad Zierikzee, enz. ïp LANDMAN. Ziet daer van kotm het dan dat 'er zoo veele warren, Die niet geplunderr zyn want om die dar re fpaeren, Moet ik toe fchryve niet aen den verwoeden mm, Maer aen het wys beleit dac hun bekt daer van. HEER. * ó Ta myn waerde Vriend dat was gewis de reeden, Want ieder was verblyt en ook zeer wel te Vreeden, Wat was 't een wonder ftuk zy wierden alle tam, Het was nu of de Wolf geworde was een Lam, Dus liep die dag ftil af een ieder kon nu koomen, En gaen waer dat hy wil men heeft nu niet te fchroomen, Maer den gevlugten man die kwam niet voor den dag, Waer men ook komen mogt niet een van hun men zag , Maer als het avond wierd ziet 'er toen veele kwaamen, Niemand wierd leed gedaan men z' in be.waering naemen, Men zet die op 't Stadhuys daer alle by malkaer En ziet zoo kwaemen zy byna nu alle iaer, Die zyn des Woensdags al toen in den Eed genoomen, Daerna zoo zyn er veele ook van 't Stadhuys gekoomen, Die daer op ook terftond na huys zyn toegegaen, Maer Dertien wierd gezegt die moeften blyven ftaen, De naemen las men voor zy gingen in een kamer, Men wagt na beter tyd die voor hun was bekwaemer, Zy wagren met gedult dan toen ook de orders af En bleeven zoo lang daer tot dat de Raed die gaf. Des Donderdaags myn Vriend zyn in den Eed genoomen, Verfcheide van die geen die daer toe was gekoomen, Om in te teekenen en zoo door deeze daed 't Getroodfcbap onderfteund daer om niet vry en gaet, Verwondert moeft men ftaen wie daer van Leeden waeren, Maer van wat ftaat hv was men konde hem niet fpaaren, Ziet hoe in deeze" Stad die zaak al was verfpreid, Hebbenze alle nog den Eed wel afgeleid? En wilt gy weeten nu wat of er is gezwooren, Dit zal ik U nu oök in order • laaten hooren, -•Ik hebze hier op fchrift ik zalze leezen voor, Ey let nu daer eens op en leend daer aen uw Oor. C 2 EEJ  ao Hiftorifcb verhaal wegens het Qpners E E D, —* Hier Zweertn en belóoven Wy, alle behorende tot bet- Plan geformeerd tot het zogenaamde Herftellings werk, en bier gaande onder den naam van voor Eendracht en Fryheid: nader verandert in den naam van Jonge Schutters, nu, of nimmermeer de Waapens te zullen aangrypen en opvatten tegen onze mede Burgers of Landlieden, met een woord, nooit tegen onze in of opgezetenen van dezen Eylande ofSteede, maer alle Geweeren en Wapenen boegenaamt, te zullen ft ellen in eigenbanden, van de tegenwoordige .DireStie of Regeering, met verdere opregte verklaringe om alle onze engagementen en onderlinge verbintenijfen, Sociëteiten, Genoodfcbappen, zogenaamde Vaderlandfche Fondj'en, en alle hegenaamde tot bier toe geëxteerd hebbende Correspondenties, by dezen te vernietigen, en nu, of nooit zoortgelyke engagementen tneer temaaken, ook aanneemende en verklaarende om alle, hy *y, wieby zy, die in het bier vooren opgenoemde eenigzints megt hebben medegedeelt, of ingeftemt, zooras tot onze herdenking tf kennijfe mogte koomen, direcl aan beide de Heeren Burgemeefteren, met deszelfs naam en woonplaats te zullen hekent maken * op dat in der tyd door bun deezen Eed ook gefchiede, want Wy overtuigt zyn; dat deeze vernietiging allezints nuttig en noodig is tot berfteïïtng en bewaaring van onze dierbare Vryheid, en daar aan verknogten Zeegen en Welvaart, en ons verder als ftille en vreedzaamc Inwoonders te zullen gedraagen, om als zoodanige met den anderen om te gaan en te verkeeren, ten bewyze van onze opregte gezintbeid, bier toe Zweeren wy in deze open plaats. ZQO WA4R.LTK . gV. LAND,  binnen de Stad Zierikzee, eng. ai LANDMAN. Den Eed die keur ik goed, zy waeren af geweeken, En na wac nieuws geftaen zoo als 'er is gebleeken, De Wapens opgevat teegen de Burgery, Den Landman mee gedreigt, gefmaat, befpot daer by, Die dat had ingeftemt geteekent ook in deezen, Zyn geld daer aen befteedt zou die onfchuldig weezen? Maer hoe is het gegaen, wiert nu den Patriot, jBy alla daer hy kwam niet deerlyk befpot? HEER.- Daer waeren 'er myn Vriend die meedelyden vonden, ' Om datze in der daet daer niet uit blyven kor.den, Aen deeze wierd belooft aen geene wierd gezeid, Als hy het niet en deet zyn werk zou raeken kwyt, Maer veele hadden zig zeer fterk uitgelaeten, Beflonden niet alleen die. anders dagt te haaten, Maer die nog boven dat wel nadeel ook toe bragt, Die met hun in dit ftuk niet even eens en dagt. En- had de Raad die niet dan weder laeten zetten, Wie had in flaet geweeft het Oproer te beletten, Het algemeen myn Vriend was daer op zoo verwoed| En fpande nu te zaem ja hoort eens wat men doet, Men ziet daer een Requeft ter teekeninge leggen, Waer in dat zy nu ook hunne begeerte zeggen, Dat nu den Patriot zyn Ampten af moet ftaen,. Om geen Verbintenis meer aen te kunnen gaen, En dat lag eenen dag en ziet daer zyn Ses Hondert, Die teekenen hier op, wie ftaat 'er niet verwondert, Men ftelt nu dit Requeft zyn Hoogheid zelfs ter handt» Daer by ook dezen Raad en Staaten van Zeeland, Daer na heeft men nog een ter teekening zien leggen, Waer in de Burgery ook hun begeerte zeggen, Dat nu ook onzen Raet de fchae verhaelen moet, Daer het maer moog'lyk is op zyn perzoon en g©et. C 3 UJSlih  22 Hiftorlfch verhaal wegens het Oproer; LANDMAN. Ik moet verwondert ftaen, hoe het heeft kunnen weezen, Dat daer nog rufte kwam in zulk Oproer als deezen, Een Stad zoo vol van Volk daer by de Burgery, Daer moet voor vaft myn Heer iets by gekoomen zy? HEER. Ta daer in kunt gy zien en klaer daer in bemerken, Hoe dat de. goede God door midd'len wilde werken, Want zekerlyk myn Vriend hadt men hier niet gehadt, Myn Heer ae Jonge nu het hadt met onze ftad Voorzeker liegt gegaan, niet eene zoo als deezen, Had zoo geruineert bedorven kunnen weezen. Met dankbaerheid- myn Vriend vind ik my aengedaen, ik kan hier. niet voor by hem dus te fpreeicen aan: AANSPRAAK AAN DEN WEL E D: GESTR: HEER PTETER ABRAHAM de JONGE, RAADSHEER BT 'T ED: MOG: COLLEG1E TER ADMIRALITEIT IN HET NOORDER QpARTIER, THANS REGERENDE BURGEMEESTER DEZER STAD, &c. &c. Wat voorregt nu mvn Heer dat ik tot U mag fpreeken Nu hiei in myn Gedigt, daer her tog is gebleeken, ' Dar gy myn Heer het zyt die ons nu hebt gered, De Stad die was bvna in een woeftyn gezet, Dat zeg ik niet alleen maer alle die ik hoorden, ~,pie ipraeken zoo met my even de zelve woorden, Ee>  binnen de Stad Zierlkzee, enz. . *3 Een voorregt nu voor ons dat gy waert in de Stad, £ ] Want niemand by het volk zoo een vertrouwen hadt. Wel dank zv on«n God die 't kwaede wilde wenden, Die in het ftraffen zelfs ons nog in liefde kende, En midd'len had beraemt en voor ons had bereid, En na een groot Oproer ons weêr tot rulle leid, Maer ongevoelig ja zou iemand moeten weezen. Als hy niet dankbaer was aan U myn Heer in deezen, Op U zag hI het Volk gy had zeer pal geftaen, Oratie .aen gekleeft, da-.r nooit van af gegaen, Gv hebt daer voor veel hoon, en fmaad ook moeten lyden, Maer God zag deezen fmaad hy wilde U nubevryden. Dat U geen leet gefchied, bewaeren in uw itandt, Gy moeft het middel zyn tot redding in zyn hand. Gy nam de laft op U gy wilt nu weêr Regeeren, En Burgemeelter zyn om zoo het kwaad te keeren, Gy'wiert de Vader nu van al de Burgerfchaer, Als Kinders zyn ze nu gehoorzaem alle gaer, Wr koomen nu tot U als tot een Vader fpreeken, ü Waerde Burger Vriend gy hoort ook onze fmeeken, Voor ieder een ftaer gy om aen te fpreeken klaer, Niet nu voor die of geen maer al de Burgerfchaer, Gy hebt uit zorg myn Heer de Ampten af genoomen, Daer het niet anders kon of Oproer zoude koomen, Als zy in haeren ftaet zoo hadden blyven ltaen, Gewiffelyk de Fuft was haeftig weêr gedaan, Dit werd dan nu bedient tor Committeerden koomen Wanneer dan hunnen Raet zal werden ingenoomen, Zoo hebt gv langs die weg nu het ontruft gemoed Tot Rufte weêr gebragt wie noemt dit dan niet goea, Wat zvt 2Y afgemat in dees beroerde daegen, Geen ogenblik myn Heer Wy U met rufte zaegen. Verwondert moet men ftaen over uw wys beleid, Dat gy tot heeden niet verward geworden zyt. Ik wen. W uit de Stad k«aB« *ya i tote ffwa *U eldetó-.  24' Hiflorlfch verhaal wegens het Oproer, En dat nu al het Volk op U zoo blyft vertrouwen, Dat U genoome laft U nimmer mag berouwen, God fterke U dan met kragt, geen kwaet dat treft U meer. De Mad die wert herftelt hy Zeegent uw Regeer. Gods Geeft die blyft U by op dat men door die zaaken, Uie nog zyn af te doen niet in verwerring raaken, God Zeegent ook uw Huys en al de Uwe zy , Beminde by het Volk en by de Burgery God neeme D fpaede weg en brenge U eens daer boven, Daerbeyde uw Ouders z>n om eeuwig hem te looven, Jr gedaStenis van U hier op der Aard, Wert by het nageflagt in Zegening bewaart. LANDMAN. Wat zal ik V myn Heer tot dankbaarheid vergelden, gy daer van zoo veel my heeden wilde melden, Ik ben aan U verpligt voor uw genoomen tyt, 1 * Gy hebt daar alles nu wat nader uitgeleid, Als ik dit nu nadenk en alles overleggen, Dan ben ik wel in ftaet om daar van iets te zeggen. Nu heb ik een Verbant van 't geen 'er is gefchied, En zoo een Egt Verhaal hadt ik te vooren nier, E Y N D E-