be lt admiraal MoA,deRüITER geschetst,   DE li? ABMIEAAL M.A.BE EUITE1 GE S CHE TST IN EEIE E.EDEYOEKOG UITGESPROKEN IN HET GENOOTSCHAP COCTCOBDIA & IilBEKTATE, DEN XVIH MAART MDCCIXXVII. TE AMSTEBDAM BT P. S CHOÏÏTED", MDCCLXÏÏI.   AAN DEN WEL EDEL GEBOOREN GESTRENGEN HEERE J. H. van KINSBERGEN, COMMANDEUR DER RUSSISCHE MILITAIRE RIDDER-ORDE VAN St. GEORGE. COLONEL EN KAPITEIN TER ZEE, TEN DIENSTE DEEZER LANDEN ENZ. ENZ. WEL EDEL GEBOOREN GESTRENGEN HEERI W£.$£fet is geenszins een Moot verW ft >s* b trouwen m de Vrïendfchap, * waar  O P D R A G T. ■waar tiïeède Gy my vereerd, '/ mik my tot het bef uit gebragt heeft, van U deeze Lofreede aan te Meden; veel minder, de allergeringfe bewtistheid\ dat de uitvoering deezer geliefde taak myne- vry moedigheid wettigd, of uwe aanvaarding waardig zy ;Ik ben niet verwaand genoeg om my te verbeelden^ et uitmuntend Chara£?ervan~DEN Admiraal de Ruiter naar waardy te hebben afgemaald; maar de fchoonbeid, de verheevenheid van het onderwerp ? de belangrykheid der Stoffe y en.de overeenkomst, die zig opdoet , tusfehen de grootmoedige gevoelens van mynen beminden Held^ en die, welke in uwen boefem huisvesten, hebben my doen onderwinden uwen naa?n aan V hoofd myner verhandeling te feilen. Aan  O P D R A G T. Aan wien, zoude ik , gevoegelyker, Z#/* der grootfle Mannen, waar meede de blad'ren onzer gefchiedenisfen pronken, kunnen opdragen; wien de filets van zo gedugt een Krygsheld, van een zo ervaren Zeeman , van een zo trouwhartig Burger, met meerder regt kunnen toewyden; dan aanU^ Wel Edel Heer, en hooggeachte Z7"nendf aan UI die zig op dit grootsch voorbeeld vormende, in zo veel opzigten reeds de voet flappen van dien byna onvergelykelyken Man betreed\ aan U, die in Liefde tot het Vaderland, gewis zelfs niet voor hem behoeft te zwigten, en wiens verworvene Eer en Roem in den dageraad uwer Krygs-verrigtmgen, aan dat Vaderland voorfpeld, dat indien * 2 een  O P D R A G T. een al te vroeg verfcheiden U niet uit deszelvs armen fcheurd\Gy daar van ook te eeniger tyd een der voornaamfle Bolwerken zult worden. Met welk byzonder genoegen zoude ik deeze gelegenheid gebruiken, om de neiging van myn hart optcvolgen; aan de bem'innelyke en agtingswaardige hoedanigheeden, die U verderen , openbaar hulde te doen; en de belangeloosheid, de onvermoeide yver voor Is Lands dienst en Welvaart die zo fc hitter end in U uitblinken, naar ver dienflen te roemen ƒ maar uwe afkeerigheid van eigen Lof, een dier trekken die de gelykenis tusfchen U en den roemrugtigen de Ruiter wederom te kragtiger maaken, gebied my dat ik zwyge. Viel ligt genaakt het oogenblik waar  O P D R A G T. waar in een algemeene flem, ondanks U zelve , die verdienflen, welke U zo naauw aan 't hart van uwe vrienden binden, naar waardy verheffen zal; waar in de Liefde, de verwondering en de dankbaarheid van ons Gemeenebest eenpaarig U zal toejuichen; waar in een onvergangklyke heldenroem uw deel zal worden, en uwen Naam by V laatfle Nagejlagt doen eeren. Gelukkig ware het egter voor ons dierbaar Vaderland, indien dat oogenblik niet vaenfchelyk, niet noodzaakelyk waar geworden. Ge lukkig ware het voor 't menfchelyk hart, indien de glory, die wreevele Meester esfe van V gemoed eens Krygmans, nimmer aan een Zee van bloed haar wreede gunsten h egt el Geluk- * 3  O P D R A G T. kig, eindelyk, ware het voor de tedere Vnendfchap , indien zy niet moest fiddren mor Uw keven, terwyl Gy de onflerffelykheid bejaagd. Z7"'irgun dat ik met de diepfle Eerbied, de hoogfle agting en de onwrikbaarfle genegenheid my noeme. Wel Edel Gebooren Gestrengen Heer! U WEL ED. GEBOORENS Anift.loFebï. 1781. Onderdanigfte Dtemer L. BOUSQUET. VOOR-  VOORBERICHT Tk vertrouw geloofd te zullen worden, niet tegenftaande het veelvuldig misbruik der Recdenen, die ik moet bezigen, hunne opregtheid in verdenking zou kunnen brengen, wanneer ik zegge dat het, nog mync begeerte , nog myn voorneemen, immer is geweest, de Redevoering over den Admiraal de Ruiter, vier Jaaren geleeden in het Gcnoodfehap Concordia & Liberate voorgelcezcn, door de drukperfe gemeen te maken. Ik ben, daar toe, te wel overtuigd, dat verhandelingen van dien aart, voor een klein getal Vrienden, fchoon ongctwyöeld zeer kundige be* 4 cor-  VOORBERICHT. oordcclaars, uitgefprookcn, door hunne gewoone tocgecvcndhcid, zekere verdicniten verkrygen, die na eene bedaarde lezing verdwynen, en dat veeltyds door een werk, 't zy groot of klein, in 't licht te geeven, men zync onkunde verraad, en te gclyk zyn onderwerp te kort doet: ook ken ik te wel de maat myner bekwaamheeden, om onbewust te zyn, dathetmyn zaak niet is, voor het Publicq te fchryven, en éindelyk woeld de Geest van vnafhanglykhéid te fterk in my, om, zonder zeer goede rcedencn, my aan de bcdilzugt van een yder moetwillig bloot te ftcllcn; dan deezc Redevoering , welke op de tegenwoordige om- ftan-  VOORBERICHT. ftandighccdcn, ongelukkig, maar al te veel betrekking heeft, in handen geraakt zynde van eencn Man, die met zeer veel regt alles op my vermag, eencn Man, die onophoudclyk waakt, en denkt, en werkt, voor het algemeen welzyn; heb ik niet kunnen weigeren te voldoen, aan zync volftrekte begeerte, van dezelve gedrukt te zien; niet, dat de gebrecken, daar in zo zigtbaar, hem minder in 't oog liepen als ze aan anderen zullen doen, maar om dat hy, zelfs getroffen door al wat Vaderlands Liefde ademd, en tot edelmoedige daden aanfpoord, meenddat men, met zig te beroepen, op de onvolmaaktheid van zyn werk, en de waarfchynlykheid van daar  VOORBERICHT. daar over gegispt te worden, niet geregtigd word, iets agter te laten waar uit het minfte nut kan fpruiten, en oordeeïd dat het in dccze hagchelyke tyden, van de allcrgrootfte noodzakclykhcid is, zo veel mogelyk en op allerlei wyze, Eerzugt, Moed, Belangloosheid en Liefde voor \ Gemeene best, de menigte in te prenten, op dat het kleinfte vonkje deezcr gevoelens in het hart der Nederlanders ontvlammende, tot een hevig en heilzaam vuur aangroeie: Men behoefd denRidder van Kinsbergen niet duidelykcr aan te wyzen! Daar nu myn oogmerk in het uitgeeven deezcr Lofreede louter is nuttig ts  VOORBERICHT. te weezen, voor zo veel of weinig, als myne vermogens daar toe gefchikt zyn, verwagt ik billyk dat men dit opftel minder ftreng be-oordeele: voor het overige zal het my aangenaam zyn, tot het bereiken der gewenschte cindens, iets te hebben toegebragt; dan met lecdwecfen reeds voorlang bemerkt hebbende, en dagelyks meer gewaar wordende, dat het P atrlotnmits myne waarde Landgenooten meestendeels^ in de mond gcllagcn is, en by veele maar zo lang duurt als men hun Geldkist eerbicdigd, (namcntlyk met daar wat ver af te blyven,) zie ik als nog zeer weinig kans dat de onverfchilligheid van fommige, de onwilligheid van.  VOORBERICHT. van andere, en de verblindheid van byna alle, zo ras verkeere in eenen verftandige, yverige en vooral belmgelooze meedewerking tot behoud van : \ Vaderland: de nood zal dringender moeten worden, en de vrees, die dryfveer der zwakke Geesten en baatznstige Gemoederen, ten hoogfte toppunt ryfen, om verrigtingen te weeg te brengen, waarvan Edclaartigheid van Ziel de bron moest *zyn geweest. Veel  Veel Ge-achte Meedeleeden van dit, door eendragt en VrY- heid bloeiend genootschap ! Beminnaaren van fraaye Konsten en nutte Weetenschappen! Waarde Vrienden, |^^s het Eigenaartig aan de Liefde id # I % 't algemeen,een bemind voorwerp, met de levendigfte, met de ftrcelendfte Vcrv»ren af te maaien; het zelve de Edelfte houding, de bevalligfte gedaante te geeven; daar aan te veileenen alle de fchoonheeden , alle de volmaaktheedcn, welke de vei hitte Verbeeldingskragt, fomtyds veel meer dan de Natuur, ons vertegenwoordigt en eindelyk dit af beeldzei, in zodanig ligt te ftellen, dat al het fraaye daar door, niet alleen meer luider weid bygezet, maar dat enkele gebreeken, die men niet kan bedekken nog ontveinzen, als uit het oog geraaken, hunnen billyken invloed op den aanfehouwer misfen, en hem dus over het voorwerp zelve een partydig oordeel doen vellen; Is deeze banA del  ( 2 ) dclwys', zeg ik, eigenaartig aan de Liefde in 't algemeen; niet zeldzaam maakt de Liefde tot het Vaderland, zig ook daar aan fchuldig; niet zeldzaam gaat de verblindheid omtrent zig zelve over tot de Plaats, het Land, waar in men eerft het licht aanfchouwde, en de gewoone burgerlyke voorregtea geniet; niet zeldzaam uit onfchuldige inzigten, veeltyds zelfs uit goede grondbeginzelen, maar dikwerf ©ok uit verkeerde begrippen, uit gebrek aan kunde, uit drift, uit vooringcnoomenhcid en wat dies meer zy, fchryft men zyn Vaderland toe, aanzien, lui/Ier, voordeelen , voorregten , vermoogens , die, of mogelyk nimmer beftonden, of by andere Landen vergeleeken weinig beduiden, of reeds voor lang verdwecnen zyn, of, voor het allcrminft, zodanig verflauwen, dat men naauwclyks daar van de ovcrblyffelen kan onderfcheiden; en niet zeldzaam eindelyk, werd door zoodanige Tafreelen de min opmerkzaame menigte , ja veel ligt de Hoofden, de Beftierderen zelfs van een Volk, onderhouden, in denkbeelden, die hun  ( 3 ) .hun alle door den Tyd allcrnadeeligft worden. ' Is dit niet een zwakheid, een verkeerdheid t in de uitwerking der Vaderlands-Liefde, waar tegen men zig met alle magtmoet wapenen? dient de waart liefde, tot het Vaderland niet vooral verligten onzy dig,eerder zorgely k dan geruft, eerder teveel vergend dan toegevend te zyn ? dient de waart liefde tot het. Vaderland niet eerder het toekomende dan het voorItdtnt in 't oog te houden ? Het valt u gewis niet moeylyk te raaden, Myne Heeuen ! dat ik hier geen ander dan ons eigeneVaderland, en onze eigene verkeerde handelwys omtrent het zelve bedoele. Waar elders vind men algemeener, weelige befchryvingen, bevallige Schetfen, vleijende Tafreelen,van de natuurlyke,burgerlyke, zedelyke, en Staatkundige geftel^heid een 's Lands? waar elders durft men met zo veel ftoutheid fpreeken, van aanzien en vermogen, bloeien welvaart, deugd en wysheid zelfs, dan onder ons, en van ons zelve? en waar om moet ons dan een wreede ondervinding overtuigen, dat dit. alle Scbddtryen zyn A 5  ( 4 ) tol Geeft, dog geheel ontbloot van Levert of waar van te naauwernood, het Leven in den voorleedenen tyd gezogt moet worden, Ja! ons Vaderland, bereikte weleer eenen zekeren trap van luifter, en vermogen, Ja, wel eer hebben ongemeene verdienden onder ons uitgeblonken; maar is dat tydftip nog aanweezig? mogen wy omnog de vlcijende befchryvingen toeeigenen,welke op onzen voormaaligen toeftand paften ? kunnen wy thans het denkbeeld koeftercn.dat hetVaderland denzclfden luifter, waar op het voorheen zig kon beroemen, heeft behouden,kunnen wy met regt bewecren, dat even zuinig, even vaar/lig, evenzeedig, evenopregtals onze Voorzaaten, wy ook tot het onderhoud van dien Luifter even veel toebrengen ? of liever is 'er tusfehen foortgelyke denkbeelden en de waarheid niet een hemelfchbreed verfchil? Zien wy ons niet veel eer in alle opzigten, alle betrekkingen, dagelyks verflimmeren ? En wat zal dus het voorleedene ons baten, indien wy ons daar op alleen kunnen beroepen? waar zullen wy eindigen ; indien vu beruftende in voorheen ver-  (5 ) verkreegen eer en luifter, wy over het te* tegenwoordig gemis daar van, ons niet bekreunen , daar voor gewillig de oogen fluiten? Men gedenke aan een der roemrugtigfte Gemeenebeften van ganfch Griekenland! men fpiegelezig aan Atheencn '.nimmer was Atheenen nader by zynen Val, dan wanneer een aantal Redenaars , het verblind en ligrgeloovig Volk, van magt en luifter onderhoudende, hunne oogen voor! het aannadrend onheil floot, en dien zorg, die waakzaamheid in hun verdoofde, welke hunnen gewisfen ondergang alleen verhoeden kon. Het. kan zyn, dat ik de gefteldheid van myn Vaderland, door het floers van onvergenoegdheid over deszelfs verbaftering befchouwende, eene al te fterke fchaduw aan de Voorwerpen verleen, maar wanneer verdorvenheid en verval, zig al om vertegenwoordigen, kan ik, wat my betreft, niet van luifter of verdienden hooren fpreeken, dan met een beneepen Hart. Slaan wy de natuurlyke gefteldheid van het Vaderland gade, wat heeft het in deeze Eeuw niet algeleden, niet verlooren? A 3 hoe  C 6 )■ hoe veel Steeden, Dorpen, Landeryen, zyn niet al geheel verdweenen ? hoe nauw werd de omtrek van het vafte Land beperkt? welk vooruitzigt voor het overblyvende ? overtreeden de Waateren, die ontzachelyke Vyanden onzer Oorden,niet telkens, hoe langs hoe meer, de Grenspaalen van hun gebied? regten zy niet Jaarlyks grooter verwoeftingen aan, en zyn zommige Steeden, die voorheen buiten hun bereik lagen, aan hunne woede thans niet bloot gefteld ? mogen zommige onzer Steeden, ja wel de voornaamften onder hun, zig nu dien Trap van luifter toecigenen, welke zy eertyds genooten? kan de onbevolktheid van zommige, de leedigheid, de armoede hunner inwoondcren wel vergoed werden, door het bezit van enkele Voorregten of Cieraaden, die hunnen weczcntly]ccn voorfpoed niet bevorderen? kunnen pragtige Gebouwen, binnen hunneMuuren geftigt, (het waren al eens Eerzuilen der Vaderlands Liefde!) de kwynmg, ja 't gemis der Handwerken en Fabricquen, waar door zy voorheen het weeligft bloeiden,  (7 ) den, wel herftellen? dit Tyrus zelfs, het .welk tot aan 't geftarnte word verheeven, heeft dit geen beter Tyd gekend? of liever zien wy niet de Maften, waar op haar Glory was gebouwd, dagelyks verzwakken? Zien wy den Koophandel, die wezentlyke Bron der Luifter deezer Landen niet vervallen, het Crediet wankelen, het vertrouwen verminderen? Wat kan ons hier in te hulpe komen? Tdele en roekelooze Verkwifiing, verwyfde Zeeden, kwaade trouw, onbeteugelyke, dartelheid en IVdluft, en onverfchilligheid in den Godsdienjl, die onbefchaamd het Hoofd opfteeken'. zyn die niet eerder zo veel Kankers, die onzen boefem knaagen, en onzen val bewerken ? is de verwaarloosde Opvoeding der Jeugd, ten opzigte van de kennis en beoeffening hunner pligten jegens God en hun Vaderland, (zo wel den Grooten, als den min aanzienelyken dog gegoedden, Burger te verwyten) niet a//  ( 3 ) nis, hoe heilig ook, eerbiedigt, geene kennisvcrkryging , hoe noodzaakelyk , zyne bëy vering waardig agt? te vergeefs zoekt weelde en pragt, ten top gefteegen, vervallen luifter en geweezene Verdienftenmet hun Kunft-vernis te dekken: dit bedriegeJyk dekfel kan het doorzigtig oog der Christen Wysgeer, der waar en Vaderland minnaar niet misleiden! Is het wel beeter met de fraaye Letteren onder onze Landgenooten voor het grootje deel geleegen ? Ik beken, dit fchynd wel, voor veele Geweften, de Eeuw der groote Mannen niet te zyn, dog ten dien opzigte zelfs,zyn wy by onze Nagebuuren vry agterlyk gcbleeven: Bloeijen de Kunsten en Weetenfchappen onder ons wel even als te vooren ? ftorten onze Kweekfchoolcn uit hunnen Schoot, zo veel voortreffelyke Mannen als voorheen? zien wy thans, gelyk in vroeger dagen, zo veel Vreemdelingen uit alle Oorden zig aldaar in Weetenfchap volmaaken? Zien wy door onze Landgenooten groote vorderingen in waare wys-  (9) wysheid maaken ? of liever zyn de talloozePrul- en Twift-fchriften over noodelooze en beuzelagtige Onderwerpen, die onder ©ns dagelyks aangroeijen; is de heerfchende,verdorvene fmaak onzer Natie, niet een al te jamraerlyk bewys, dat Neederland, wat ook Letterkundige verdienden betreft, >op uitgeblonken luider roemen moet ? En eindelyk de Staatkundige gefteldheid onzes Vaderlands befchouwende. moeten wy dan nietgereedelyk erkennen, dat alles deelt in het verval, waar over wy onsbeklaagen. Hebben wy onder de Mogentheden van Europa dat gewigt, dat aanzien, dat gezag behouden, waar meede wy ons te eeniger tyd mogten vleijenPIs die belangeloosheid, die grootmoedigheid, die doorkneedheid, die arbeidzaamheid , die eensgezindheid, waar op het Heil van ons Politiecq Lighaam ruden moet, en voordeezen geruft heeft, nog ons eigen? of hebben wy de gevoelige Schokken, ons Gemeene beft van tyd tot tyd toegebragt, niet eerder te danken aan Twift, Party fchap, Heerschzugt,zelfsbelang en meer andere ongelukkige oorzaaken, die A 5 niet  ( io ) niet wel alle genoemd kunnen worden. Onmogelyk is 't dat in een Kring, Waar yder vlamt, op hooger Stoelen Niet allerlei gebreeken woelen! Wel is waar, daar zyn tot hier toe altoos Mannen geweeft, die aan het Roer van Staat gezeeten, dewaarebelangensvanhet Vaderland kenden en voortzetteden, hunne pligten met ongekreukte trouw en yvcr betragtten: maar hebben zy dien by ftand, die hulp genooten, welke hunne loffelyke pogingen verdienden ? heeft het in tegendeel immer aan zodanige ontbrooken, wier oogmerken, ruftende op fchandelyke Eigenbaat, zeer nadeelig voor het Vaderland waren en wier invloed, wier vermogen, meenigwerf grooter zynde , de fchaal aan de verkeerde zy de heeft doen overhellen. Hoe dikwils heeft de Jalouzy van byzondere Leeden, van enkele Steeden, van geheele Provinciën, de wyze maatregelen door de opregte Vaderen des Vaderlands voor 't behoud van alle genomen,niet veïydelt of vertraagd, en het gantfche Lig- haam,  •( 'O haam dus doen lyden, om nïet een of ander Lidt daar van, eenig toevallig voordeel te zien genieten! Moet dit Tafreel, Myne Hseren,veel geagte Vrienden! Moet dit Tafreel, dat niet dan al te fterke Waarheeden vertoont, door, alle onpartydige voor egt erkend worden, wie zal hetmy dan niet vergee ven, indien ik zegge dat onze Toeftand ver van weelig, ver van bloeiend, ver van luifterryk, hoogft gevaarlyk, hoogft bekommerlyk is; wie zal met my niet ftcmmen, dat een partydige vooringenomenheid met ons Vaderland, eeiae verblindende geruftheid omtrent deszelfs Lot, nu althans, eene verkeerde eene dwaaze Liefde zy. Vooringenomen^/Vfteldons, even als voor-oordeel, aan de gevaarlykfte mistaftingen bloot, Voor ingenomenheid leid ons tot den rand des afgronds \ Geruftheid zal ons daar gewis in Horten. Wy zyn egter nog niet geheel ontbloot , myneVrienden! vangenoegzaamevermogens, om dit gevaar te ontkomen, wy zyn niet geheel beroofd van middelen tot zuivering deezer kwaaien, tot geneezirig dee-  ( 12 ) deezer krankte, moogelyk tot verkryging van onzen vorigen Staat, gewis tot vei beeteringvan deezen; maar wy moeten deeze vermogens te werk ftellen, wy moeten deeze middelen gebruiken ; wy moeten niet in flaap getuft worden, door aangenaame Tafreelen van Luifter en Verdienden, van vermogen of gezag, even als of wy die nog bezaten, maar veel eer door een vernederend vergelyk van onzen tegenwoordigen met dien vorigen Staat, even als door een fterken fchok, uit den dommel,waar in wy bedolven liggen, opgewekt, en van onze langduurige werkelooze vadzigheid tot de vorige waakzaamheid,tot den ouden y ver werden te rug gebracht; wy moeten niet onder verwelkte Lauwr'enruften, maar nieuwe tragten te verkrygen; wy moeten niet op de Deugd, de IVjsheid^w den Heldenmoed'onzer Voorvaderen fteunende, voortgaan, als wy doen, met Laf, Losbandig, Hersfenloos te zyn. Op de voordeden aan dit Land door de Batuur gefchonken, moeten wy niet veel vertrouwen, veel min roemen; Informem i.erris, asperam ccelo, trlftem cultu ad fpec-  ( '3 5 fpeBuque *, zoude hier mogely k beet er voegen ; want die voordeden zyn weinig, hunne duurzaamheid onzeeker, en hun behoud wel meeft verknogt aan eene onvermoeide naarftigheid, gepaard met oordeel; Inde Ligging ook of Pragt onzer Steeden moeten wy ons niet te veel verheugen, u ant zommige lyden door nay verige Buuren, en werkloosheid hunner Bewoonderen, dagelyks grooter afbreuk;andcreftaan, door hunne natuurlyke gefteldheid, dagely ks aan Verwoefting bloot, meeft alle zyn zy reeds van grooter ftaat vervallen ; maar wy moeten de handen in elkander flaan, om alle nutte Inftellingen, die reeds aanweezig zyn, in jland te houden, om andere, welkers oprigting door onkunde, onverfchilligheid of zelfbelang, tegen gehouden word, tot Jland te brengen; om vooral, zo veel mogelyk, ons aan het Juk van vreemde Natiën, van welken aart het zy, te onttrekken; om in onzen eigen boezem , het geen ons ontbreekt, aan te kweeken ; om eindelyk, het geen wy zeedert etlyke Jaaren veragterd zyn,door zuinigheid oplettendheid en werkzaamheid, weder in * Tacit: de morib: Germ: te  ( 14 ) te haaien ; wy moeten de banden in elkander flaan om voor het Algemeen te werken, yder na zyn Staat. R egemtem! door eene aanhoudende Vlyt tot bereiking van de kennis hunner uitgebreide Pligten, en door de yverige waarneeming dcrzelve; door een allerfcherpft - ziende Waakzaamheid over de Zeeden; door de getrouwe handhaving der Wetten; voor al door de beveiliging en belangeloofe begunftiging der Burgerlyke voorregten, door de onzydige beloning van waare verdienden: Onderdaanen! door hunne liefde tot, en blymoedige gehoorzaamheid aan de Hoofden des Volks, door ncedrigheid, befcheidenheid, bereidwilligheid, naarftigheid, inde onderfcheidene Clasfen, of beroepen , waar in zy zig bevinden: alle door eene gefchikte, deftige en boven al Godsdienftige Leevenswys'. En willen wy dan eindelyk eens na het vóorleedcne de oogen wenden, willen wy de groote verdienden van te vroegtydig weggerukte Landgenooten overdenken, dat dit  ( 15 ) dit gefcbiede, niet om ons in dezelve te verheugen, niet om daar door opgeblaafe^ ner en zorgeloozer te worden, maar om te betreuren, dat wy den heilzaamen invloed hunner grootfche voorbeelden zo lang hebben wederftaan! Dat het diene, om aller Oogen op die helder ligtende Baaken te veftigen, en om, door Eerzugt aangeprikkeld , het van hun aangeweezen Spoor voortaan onvermoeid te volgen. Dan zullen wy ook bier meede aan de waare oogmerken der Liefde tot het Vaderland voldoen, dan zullen wy de bevordering van goede Zeeden, van Edelmoedige denkbeelden, van Luifterryke daden, ook verfchuldigt zyn aan de oordeelkundige bcfpiegelingentoepasfingop ons zelve, van zodanige voorbeelden, waarin zig dit alles vereeenigd vind. UEd. zulk een Voorbeeld onder het oog te brengen, is juift myn voornemen Myne Heeren, in dit Uur; hebben wy van deeze plaats met zo veel vermaak als nut, den Staatsman, Wysgeer, Artz en Dichter hooren voordragen, het kan u zceker niet dan  ( 16 ) dan aangenaam zyn, dat een Krygsheld , u niet onbekend en van wiens Lof, zo ik meene, deeze muuren reeds weergalmd hebben, zig weederom verleevcndigc aan uw Geheugen; Een Krygsheld, niet alleen door ongemeen beleid, en nimmer wankelenden moed, ten top van Eer gefteegen, maar waardig door eene reeks van Deugden, den allerverheevenften Rang te bekleeden. Getroffen door het fchoon, dat zig in 's Mans Gemoeds-gcfteltenisfe opdoet, dooide waarc en ongemecne Verdienden, die zig in hem vereenen, wanhoop ik niet,, hoe wel reeds veel van hem gezegd en over hem gefchreeven is, aan myne bedenkingen eene gedaante te gcevcn, die DL. aandagt niet geheel onwaardig zyn zal, te meer, daar eene byzonderheid my hier de hand bied, om die Stoffe nog eenigzins belangryker te maaken en de Keuze van het onderwerp, door de gelegenheid van den Dag, gewettigd fchynt te worden. Het onderwerp is de Admiraal de Ruiter , een Man, wien ik met regt een Cieraad van ons Vaderland mag noemen! niet  (l?) niet alleen is hy door voorzigtigheid, ervarenheid en onvertzaagdheid, de fteun des Vaderlands gcweeft, in 't barnen der gevaren, toen ons de zwartfte Wolken over 't Hoofd hingen, en de diergekogte Vryheid ons weeder ftond ontroofd te worden, maar hy is tevens in het Burgerlyke, in het Zedelyke, een der volmaakfte Voorbeelden, die men tot naftreeving fchetfen kan. En welke gelegenheid konde gefchikter zyn tot de herinnering van 's mans gadelooze deugden , dan het droevig Eeöw- gety zyn er begraavenis. Jutfi beedetl is het bon der t Jaar en geleeden, dat aan hem deeze laatfte en droeve pligt binnen onze muurcn wierd volbragt, fuift beeden is het bonden Jaaren geleeden, dat onze Stad en Landgenooten, aan de overblyfzelen van dien beminde Held , voor Eeuwig aan hun greetig oog ontrokken door den plechtigfte uitvaart, die wy hier immer zagen , hunne Liefde , agring en rouw betoonden; Juijl heeden is het bon der t Jaaren geleeden, dat deeze Waereld-Stad B fchoon  ( 18 ) fchoon verheërlykt, door de Eer van zyne ftoffelyke deelen te bewaaren, in 't Rouwgewaad gekleed, met nieuwe en algemeene fmert zyn jammerlyk verlies betreurde; Ju ijl beedsn, mogelyk uur voor uur, is het bonden Jaar en geleeden, dat in Gods gewyde Tempel onder het gehoor van een ongeloof'lyk aantal zyner Vrienden, zyner moede Burgers, alle zyne Verwonderaars, de plechtigfte, gevoegelykftc, aandoenelykfte Lykrecde over hem wierd uitgefprooken. ■ Verwondert u dan niet, Myne Heeren, dat dit, zo aamnerkelyk, tydftip, al rayne gevoeligheid opwekkende, al myne Liefde tot 's mans nagedagtenis met eenen nieuwen gloed ontfteekende,my ras deed beiluiten, om met u dit droevig Voorval te betreuren. Aan wien die Nederland bemind, kan deez' dag onverfchillig zyn? Aanfchouwd met my die Vryë Maagd in 't bitterft herteleed gedompeld: Tedre Herten, Edele Zielen,kan haar voorfpoed u verheugen, Ai wilt ook in haar rouw- klagt  ( 19 ) klagt deelen. Beweende zy, een Eeuw gele'en, het wreed gemis van onvergelykelyke verdienden , zou ons nu de herdenking daar van minder voegen, minder treffen. Zyn wy nu minder aan het grootsch beftaan van dien geliefden Held verfchuldigt ? Onttrekken we ons dan aan de zagte ontroering niet, welke de herinnering van deezen dag in ons gemoed verwekt. Gehoorzamen wy veel eer de ftemme van Natuur en pligt; Verlevendigen we ons den akeligen toeftel van deeze laatfte eer - betuiging ; volgen wy , door Verbeeldingskragt, de droeve Burgerfchaar; betreeden we op nieuw het heilig Choor, waar in zyn asfche ruft; vlechten we nieuwe Lauwerkransfen om zyn agtbaar Hoofd ; ftrooijen we nogmaals op zyn graf, Myrthe, en Cypres, eeuwig bloeijend'; ontftceken we het offervuur van Dank en Lof, met zo veel regt, den Held op nieuw bereid. MlCHIEL AüRIAANSZ DE RUITER , RlD- der, Hartog , Luitenant Admiraal Generaal van Holland en Westvries- B 2 land,  ( tö ) land , was de Kleinzoon van een arm Soldaat , en de Zoon van een zeer gering Burger. Van zyn Grootvader, Michiel geheeten, en by geen anderen naam bekend, weeten wy fchicr niets anders, dan dat hy onvermogend en rampfpoedig was, en dat het weinige, 't welk hy bad vergaart, hem nog ontnomen of verbrand werd , door Roofzieke Soldaat en, waar over hy van de Ovcrften geen regt verkrygen konde; „ Verdrukking volgt helaas te veel op on„ vermogen; Rykdom alleen kan zelfs vcr„ diende ftraf ontgaan"! Van zyn' Vader, Adriaan genoemd,die in zyn tedere Kindsheid door de waakzaame Zorg van het mocderlyke FTert uit de al vernielende Vlam gered wierd , behoeven wy ook niets te zeggen, dan clat hy binnen Vlisfingen woonagtig,in een tweede Huw elyk was getreeden met eene Aada Jansz, bygenaamt de Ruiter , welke op den 24. Maart A°. 1607. 's morgens ten agt uuren, onzen Admiraal haaren vierden Zoon, gelukkig ter Waereld bragt. Hy wierd naar zyn Grootvader Michiel , naar zyn Vader Adriaan, en  en naar zyne Moeder de Ruiter genoemd, dog hoe zy aan dien bynaam kwam, is niet met zekerheid bekend. Maar hoe! was dit van onzen Held, de waare afkomft ? Sproot hy niet uit Adelyke , fchoon vervallcne , geüagten? aren de Edele gevoelens, die hem door den tyd bezielden , niet aan luifterryker bloed hunnen oorfprong fchuldig? Moeten wy een Man, die 't Vaderland wel haaft tot fteun verftrekken zal, in dien nedrige ftaat aanfehouwen? Moeten wy zyn laage geboorte, zyn verwaarloosde opvoeding, niet voor verdichtzelen houden? O neen.! Alziende Wysheid, het geviel u, dien Man in zo gering een ftandte doen geboren worden, om ons een' nieuwen blyk te geeven, dat de klcinite Werktuigen, in uwe hand tot de grootfte verrigtingen bekwaam zyn. Gy zyt het immers, die den Herken door den zwakken verwint. Elendig Sterveling ! die op uwe onmagt Mout, op uwe onkunde vermeetel, voort vaart met hem te mishaagen , of te ontkennen, verootmoedigt u voor hem in het ftof; aanbid, 13 3 door  ( 22 ) door zyn en Geeft verligt, en uwe eigene nietigheid erkennende, Aanbid de Wysheid zyner weegen! Geen Wonderteekenen voorfpellen de. geboorte van mynen Held ; geen Steeden zien we elkaer den Roem betwiften van hem het Levens-ligt te hebben gefchonken, geen grootfche Stamboom maalt een reeks van Ouderen af, vecltyds door duizend gruuw'len vereeuwigt. Verzierde Adeldom mogt zyne glorie krenken; gewis hy was van zyn geflagt de Eerfte; maar! konde hy weinig Luifter van zyne Ouderen ontkenen, te meerder Eer wierd door zyn Deugd en Heldenmoed, den Nazaat bygezet. Gelukkig Vlisfingen! dat deezen Waterleeuw binnen uwe' Muuren zaagt geboren worden. Gy moogt ook eeuwig op zo groot een Burger roemen! Een'onverwinb'ren Held!te reppen nog te noemen Dan met Eerbiedigheid, zo lang de vryc Zee Met eene zagte Stroom zig baak're op uw' Ree* Een * Brandt, Leeven van de Ruiter.  ( 23 ) Een koele onverfchrokkenheid alleen maakt zyne kindfche jaaren opmerkclyk; men zag hem tot elks verbaazing in de vroegfte Jeugd, ongevergd, de grootfte gevaaren tarten; en, zo gelukkig in het uitvoeren als ftout in het onderneemen, zig daar uit redden zonder eenig leed of ongeval. Zyn onverfchilligheid verdroot zyne Meefters; men wierd genoodzaakt hem de Lynbaan van de Hr.en Lampfins, alwaar hy in de week fes Huivers won , te ontzeggen ; en met zyn elfde Jaar aan zyne begeerte van ter Zee te vaaren overgegeeven, raakte hy in den Jaare 1618 , als hoog Bootsmans Jongen, voor de eefftemaal in Zee Hier ontzwagtelden zig terftond de Zaaden van Mannelyk beleid en moed , die in hem als verborgen lagen, te gelyk yverig, beufcb, oplettend, dapper, gaf hy aan alle, overal genoegen. Van zynen eerftea togt af, tot den Jaare 1Ó37. dat hy als Kommandeur op een der Kapers , uitgcruft tegens de Duinkerkers, voer, vinB 4 den  ( 24 ) den wy hem byna altoos in eenen of anderen togt gebruikt, het zy in Staaten dienst ten Oorlog, of in dienst der H™ Lampfins ter Koopvaardy. Intnsfchen, en wel in den Jaare 1631., was hy gehuwd met eene Maria Vtlters van Gryps kerke, die tien maanden daar na, van eene Dogter verlost, met haar Vrugt in 't kraambed ftierf, Vyf jaaren laater verëenigde hy zig door den Echt met Corntiia Engels, van Vlisfmgen, welke hem in ruim veertien Jaaren verfcheidene Kinderen fchonk. Het Jaar 1637. zag zyn proefftuk als Kommandeur, en daar hy, langs alle de mindere posten trapsgewyze opklimmende, zig in alle van zo goeden aart en inborst had betoond,dat men het grootst vertrouwen in hem ftelde, behartigde hy hier ook 't belang zyns Meesters met ongcmeenc dapperheid en yver. In 't Jaar 1640 wierd hy door de Hr.en Lampfins op een hunner Scheepen, Viisfingen genaamd, als vaste Schipper aangefteld , en zo fpoedig als gelukkig , deed hy daar meede in een jaar twee Ryzen na Fer-  ( 25 ) Fernambucq, Baibados, St. Euftatius &c., alwaar hy grooten handel dreef. Middelerwyl had hy zig in de Stuurmanskunst zodanig geoeffend, met zo veel naauwkeurigheid de Kusten opgenomen, de breedtens afgemeeten , de lengtens onderzogt; en wat des meer is; hy had zulke ongemeene blyken gegceven van moed, oplet* tendbeid en oordeel, dat hy ten einde van deeze twee togten niet alleen een ervaaren, een doorkneed Zeeman mogt genoemd werden, maar dat zyn naam, wyd en zyd verfpreid, in algemeene agting geraakte, en veele reeds in hem een Man befpeurden tot de grootfte Oogmerken gefchikt. De Weedei waardigheeden, die hy in deeze togten ontmoette , waren menigvuldig en byzonder; gekwetst, gevangen en van alle hulp ontbloot, kwam hem de dood van zeer na by in veclerly gedaantens onder de oogen , maar fchrikte hem tog nimmer af. Het was in den Jaare 1641 , toen de Staat ter onderftcuning van den nieuwe Koning van Portugal , welke het voorB 5 beeld  ( 25 ) beeld volgende van ons vrye Nederland , insgelyks het Spaanfche Juk had af geworpen, een Vloot uytruftede om langs de Spaanfche kuft te kruysfen; Het was in dit Jaar dat De Ruiter, voor het eerft in aanmerking kwam, als zeer gefchikt om 't \ aderland ten Oorlog in eenen meer verheeven rang te dienen, en hy werd niet alleen tot Bevelhebber van een der kloekfte Oorlog Scheepen, maar ook tot Schout bj Nacht over de gantfche Vloot gefteld. Een zonderlinge vlugt, een vreemd verfchynzel! van Schipper, Schout by Nacht op een van 's Lands Oorlog Vlooten! kan dit zyn? Hier fchuilt gewis of gunft of geld vermogen! neen; verdienften konden zig indien tyd, zonder hulp, een Weg tot glory baanen! Maar welk een zorg verzeld deezen nieuwen Staat voor hem? moeten wy niet dugten dat aan zulk een enge kring gewoon de moeylykheeden, aan dit aanzienelyk bewind verknogt hem onoverkomelyk zullen fchynen ? de vercyfehte kunde hem zal ontbreeken, de Verantwoording hem zal bezwaaren? Geenzints! Hier opent zig  ( 2f ) zig alleen een ruimer Veld aan 's Mans bekwaamheid, aan zynen aangeboren Heldenmoed: allengs dien ftand bereikende, waar voor natuur hem had gefchikt, vervuld hy alle de pligten van den Poft hem opgelegd, even als of hy in 's Lands Dienft was grys geworden; En wat veel vreemder is, hy maakt zig aan de rninile opgeblazenheid niet fchuldig; in zyn Proefftuk reeds volleert, werd hy in den aller eerften Slag de regterhand van zyn Opperhoofd; zyn Dapperheid bevegt de zeege, en daar andere hun pligt op 't fchandelykft vergceten; en in den ftryd hun moed bezwyken zien, kan hy, fchoon reddeloos, zyn Vrienden niet verhaten, hy moet verwinnen en behouden, of vergaan. Een goude Keet en , met een goude Gedenkpenning, dragende het afbeeldzel des Konings van Portugal, waaren de eerftc gunftbewyzen, die hy ten loon voor zyne Dapperheid, van een gekroond hoofd genoot. Te rug gekoomenvau dien togt, en in 's Lands dienft voor eerft niet gebruikt wordende, gaf hy van zyne nedrigheid en trouw  ( 28 ) trouw een ongemeen bewys: Hy hervatte zynen Poft als Kapitein ter Koopvaardye» en deed ten dicnfte van zyn oude Meefters, wederom, geduurende negen agter een volgende jaaren, zo in Europa als na de andere Waereld-deelen, zeer gevaarlyke en niet min voordeelige togten. Was het vreemd dat hy van Schipper wierd tot Schout by Nacht verheeven, hoe veel zeldzaamerwas het nog,hem daar aan zoo min gevoelig te zien, dat hy ten eerften kon befluyten, zynen voorigen zoveel geringer ftaat, weeder te aanvaarden? Eenvoudige Zeden, ach! waarheen zyt gy gevloden? ter kwader Uur wierd gy door ons verwaarlooft en veragt! Zeer weinige byzonderheedcn van alle deeze togten zyn tot ons gekomen. De Ru iter was geen Vriend van eyge Lof: hy teekende nimmer iets aan, om voorbedagtelyk zyn roem daar meede te vergrooten, en toen hy, tot dien Staat geraakt, waar in de gantfche Waereld het oog op hem geveftigd hield, bemerkte, dat de geringde voorvallen zyn's Leevens met gree-  ( 29 ) tigheid wlërden opgefpoort, om hem nog meerder Lof te kunnen toe zwaayen, vernietigde hy etlyke Papieren, die tot zyne reize betrekkelyk waren. Zoeker is het teevens, dat hy in byna alle zeer merkwaardige ontmoetingen had, waar van in zyne verfcheidene levens befchryvingen, zommige breedvoerig zyn verhaald, dog welke ons beftek verbied in deeze plaats te melden. Vrymoedig Schrander en onversaagd, met overleg, maakte hy zig bemind, geëerd, gevreesd; en bevrydde zig meer dan eens van gevaaren, die hem dreigden met een onvermeidelyk verderff. Ook was zyne goede trouw zo algemeen bekend, dat de handeldryvende aan alle vreemde Kutten, zig blindelings aan hem overgaven, en zelfs de Moorcn, dat bedriegelyk en wantrouwend Volk, van aart en Inbortt als voor hem veranderd waren. Kon onze Held door zo veel Deugden 's menfehen gunft verwerven, hy was niet te min bloot gefteld aan andere gevaaren van zodanige reizen onaffcheidelyk; alle Klippen konde hy niet ontwyken, alle On-  ( 30 ) Onweervlagen niet ontkomen; 't zy verre! Geen rampen van dien aart, welke den Zeeman ftaan te dugten, die hem, ondanks zyn voorzigtigheid, niet beurtlings troffen. Nu wierd hy door de allerysfelykfte Stormen, in den dringendften nood gebragt, dan was hy in onmeetbare Ysvclden als ingeilooten; eene meenigte zyner togtgenooten zag hy aan zyne flinker, eene meenigte aan zyne regtcr zyde vullen ; Hy zelf verloor meer dan een Schip, dikwerf bleef hy van een aantal Scheepen, zyne reisgezellen, de eenigfte over ; Dan, als onmiddelyk door de voorzienigheid beftierd, was de uitkomft tog altoos gelukkig, en 't fchcen als of niet enkel zyn behoud, maar ook zyne welvaart, eene van haare geliefde zorgen was. Dit ongerust en ongedadig Leeven egter moede, beiloot hy eindelyk , na 't volbrengen zyner laatde reize als Schipper, in 't Jaar 1651, den Zeeploeg langer niet te voeren; Hier in wierd hy gedcrkt door zyn derde Huwelyk , aangegaan in den Jaare 1652, met Anna van Gelder, We- du-  ( 3i ) duwëvan y. PaulusZ'jsoon, welke haaren eerften man in eenen Zeetogt verloor en hebbende , en deezen voor dergelyk Lot willende behoeden, zo ernftig aandrong om hem het vaste land te doen houden, dat hy, zyne Rceders voor hunne gunst dankzeggende , bclloot , van zyn duurgewonnen Middelen te leeven, en het overige zyner dagen in eene dille vergenoegdheid door te brengen. Hier zien wy dan het oogenblik Myne Heeren! dat de Ruiter fluitende in de Loopbaan van onfterffelyke Eer en Roem, waar in hy reeds met zo veel luister was getreeden, ook welhaast dien groote man in eene gelukkige vergeetelheid had doen wegzinken; het oogenblik dat hem aan den dienst des Vaderlands onttrekkende, ook gewis aan die ongemeene Liefde,Zorg en agtmg, hem door zyn Landgenooten niet alleen, maar door het gantsch Heelal betoond , voor altyd zou onthouden hebben: Hoe groot zyne Burgerlyke Verdienden mogten zyn, de roest des tyds had die welhaast verteerd; hoe hoog zyn Roem  ( 32 ) Roem ook was gefteegen, die ftond door luisterryker Heldendaden welhaast verdoofd te worden, dat oogenblik fcheen geboren! de Ruiter had alree' beflooten met zyne Vrouw en Huisgezin in rust en vreede zyn leven te eindigen; daar aan had hy werkelyk reeds de hand geflagen; nimmer zoude hy het voorbeeld zyn , waaraan wy nu behagen fcheppen ons te fpiegelen, nimmer zoude hy op het groot Toneel des Waerels die aanzienlyke rol vervullen ; nimmer kon zyn naam door 't Iaatfte nageflagt ge-eerbiedigt worden] Dan, hoe blind zyn wy alle in 't toekomende, Myne Vrienden, hoe weinig weet de Sterveling , wat over hem beflooten zy; hoe magteloos is hy de gedreigde onheilen te weeren , of de gewenschte vreugde te verzegelen, en hoe deerniswaardig was zyn ftaat, indien voor hem de bladeren van noodlottige gebeurtenisfen , te vooren wierden opgeflagen! daar het levendigst, het fynst gevoel van heil en voorfpoed , welke hy zig als dan voorzeeker kon belooven , door de lang- duu-  C 33 ) duurige voorfmaak zou vervlogen zyn, wanneer het tydftip van hun daadelyk genot aanweezig wierd, zou hy integendeel de fmert der rampen die hy nimmer konde ontvlieden , in haar volle kragt reeds dragen als de tyd daar mee' nog zwanger ging. De Ruiter was zes maanden naauwlyks met zyne derde Vrouw gehuwd geweeft., wanneer de toeftand der zaaken in 't Vaderland vereifchte dat een kundig en dapper Man als Bevelhebber gefteld wierd over eene Vloot, die tot beveiliging der Koopvaardy zou dienen. Eenpaarig wierp men ftraks het oog op onzen Held; men belaagde hem van alle zydcn, en, ondanks het voorneemen, zo korteling door hem opgevat, ondanks zyne betuigde engevemsden afkeer om zodanigen poft te aanvaarden ,' en den laft daar aan verknogt te draagen; ondanks de veele en gegronde zwaarigheeden, die de Binnenlandfche onluften en beroeringen in een tyd, dat niet dan Eendragt machtig was bet geweld van Engeland te keei en, by hem deeden opkomen; ondanks dit alles, liet hy zig C door  ( 34 ) door de herhaalde en dringende verzoeken" van den Staat en zyne Vrienden tot deczen gcwigtigen ftap eindclyk overhaalcn. Ik zeg gewigtigcn ftap, Myne Heeren! want dit oogenblik beflifte over zynen gantfche lcevensloop: Het weigeren of aan. neemen van deeze glorieryke aanbieding maakte hem of den Slaaf van eenen Vrycn Staat, of eenen gelukkige, fchoon vergeeten, Burger. Nu kon hy reeds de Vrugten van gedaanen arbeid fmaken; geleeden onheilen en fmerten, door een welvoegelykc ruft verzagten; zyne Vrouw, zyne Telgen, tot eenen Befchuts Heer, tot eenen Vriend, eenen Voorganger in mannelyke deugden, en minnelyke zeden; ftrekken, en in de ftille betragting van Christelyke, Burgcrlyke, Huisfelyke pligten, zig tot een beter leevcn dagelyks bereiden. Dan, wat ftond hem in 's Lands-dienft te wagten? Voordeel? Hy was niet baatzugtig; Glorie ? die had hy reeds genoeg verworven; Hy was de geheele Waereld door, bekend, geagt, bemind: Eer ty iels, Ampten, IVaardigheeden ? Daar van kende hy  ( 35 ) hy de nietigheid, de wisfelvalügheid, de kwelling; zy hadden niets bevalligs in zyne oogen; gewis zyn doorzicht deed hem reeds vooraf een juyft Tafreel ontwerpen van alle de bekommernisfen waar in hy zig ging bcgeeven: Gevaaren, die hy reeds genoeg getart had, wagtten hem weder op; Bloed en MoordToneelen, waar voor zyn Menschlievendheid grauwde, moed hy dagelyks weer aanfchouwen: Haat en Njd, naar maate hy zynen pligt betragte, moed hy onophoudelyk ten doel drekken; en ondankbaarheid misfchicn, moed door den tyd zyne dienden nog beloonen; aan zyn geluk de laatde wonden gecven. Hy aanvaarde egter het Bevelhebber^ fchap, dat hem wierd opgedragen, en, aangezien de belangeloosheid , en de gematigde driften van onzen Held , kunnen wy gerust befluitcn, dat hy het Vaderland Veel meer, dan zig zelve beminde; Ja hy beminde het boven al, Myne Vrienden! Aan 't wel zyn van dat Vaderland, en aan 't betragten zyner pligten, was zyne C 2 Ziel  ( 36 ) Stiel op 't allcrnaauwst verbonden. We! haast zullen wy hem van deeze waare grootmoedigheid, de kragtigfte blykcn zien gccven! Wel haast zullen wy den Staat, gevoelig aan die zeldfamc verdienden, hem alleen 't behoud van Haarddede, en Altaren zien in handen dellen! te vroeg, Helaas, zullen wy voor dat Vaderland zyn edel bloed zien droomcn. Heb ik tot hier toediptclyk, tediptelyk veel ligt, den leiddraad der gefchiedenisferi gevolgd en den Held, wiens lof ik meldde, van zyn Kindsgebeente, trapsgewyze, .tot zyn Maiielykc ouderdom gebragt, dit is gefchied om ul zyn eigenaartige gevoelens bcctcr te deen kennen, om u de geringheid zyner beginfelen met meer nadruk voor te draagen, en dus het Tegenbeeld van zyne aandaande grootheid des te derker te doen gevoelen, maar thans, daar hy eenen ongemeenen trap van Luister gaat beklimmen, thans, daar hy de grootfte Mannen van het Vaderland in roem gaat evenaar en, thans, daar de gewigtige gebeurtemsfen zo derk aangroeyen, zoude ik de verheevenheid van  ( 37 ) van myn onderwerp te kort doen, indien ik my aan de order des tyds naauwkeurig bepaalde; Vergunt dan, dat ik, by dit tydftip, 't welk het Burger Leeven fluit van deezen agtbaren Man , myn verhaal naar tydorde afbreeke, en eenen anderen weg volgende, u de glorieryke daaden , waar meede hy zynen Naam onfterffelyk heeft gemaakt, zo veel my mogelykzy, ontvouwe. liet was nog weinig tyds gcleeden,dat ons Vaderland, 't welk aan de Spaanfche Kroon voorheen, gelyk een Taerel van onfchatb're waarde pronkte , zig aan de willekeurige Heerfchappy van bloed-dorftige tyrannen had onttrokken; het was nog weinig tyds geleeden, dat onze Landgenooten , bevryd van den invloed der Roomfche onverdraagzaamheid , en van de haatelyke uitwerkingen der despotique Stellingen, die ons zo lang in ketenen befloegcn, de zoete vryheid, in den Burgerftaat en in den Godienst fmaakten: dat naarftighcid, gepaard met deftige en vroome Z.Sden, niet alleen hunne onderneemingen C 3 met  ( 38 ) met voorfpoed hadden bekroond, geluk cn overvloed alhier gevestigd feheenen te hebben , maar ook aan Nederland in de ftaatkundige fchaal van Europa een vry aanzienelyk gewigt hadden gegeeven; het was nog weinig tyds gcleedcn, dat wy deeze voordeden genooten, wanneer een der hachclykfte ftonden voor ons op nieuw herbooren wierd; nimmer is Nederland zo fel beftrecden, nimmer bevond het zig in een zo deerniswaardige ftaat, nimmer was het nader by zynen val. dan in eenen tydkring van byna een en twintig Jaaren, welke met het Jaar 1652 , een aanvang nam: nimmer ook zo ik vermoede, zyn voor zo kort een tydperk, in dit land meerder, en opregtcr zugten, vuriger en aanhoudender Gebeeden voor den troon des Almogenden uitgeftort, dan in die een en twintig Jaaren. De dikke neevel, die by aanhoudendheid rondom ons heenen waarde, zagen wy nu en dan herfchaapen, in donkere wolken, welkers uitbarfting ons dreigde te verpletten. Geen enkele, ook geen geringe Vyand, was het die onzen ondergang bedoel-  ( 39 ) doelde, het waren dc voornaamfte magten in Europa, tegens welke onze Staat zig in de bloedigfte Oorlogen gewikkeld zag. De bloei van onzen Koophandel was het Lok-aas dat byna alle zeevarende Volkeren op ons deed afkomen. De roofzieke Moor plaagde ons onophoudelyk met zyne ftrooperyen. De Portugeez, die wy zo kort te vooren door onze wapenen beveiligden, zogt nu, ten dank, op ons zyne kragten te beproeven. Ons bondgenoodfehap met Benemarken, bragt ons tegens Zweede.n een kostbaare en bloedige Oorlog op den hals. Het na-yverig Engeland, dat in geen opzigt eenen Meede dinger kan verdraagen, was dc eerfte die dc vreede fchond , en zig van onze wecr'looze Scheepen meester maakende, ons de Hart - aar tragtte af te fteeken. En de heerschzugtige Lodewyk eindelyk met den trotfehen Brit, zynen byna natuuriyke Vyand , tot ons verderf vereenigd, had ons fchier alle hoop op uitkomst afgcC 4 fnc-  ( 40 ) fneden. De ontzachelyke Vlooten, die zy te zamen uitrusteden; de talryke leegers die zy op de been bragten, fcheenen meer dan genoegzaam , om deeze vereenigde Gewesten te verdelgen, of, hunne Vryheid in hare geboorte verfmoorende , een nieuw en niet min hatelyk Juk op onze Schouderen te leggen. Was Eensgezindheid ons nog bygebleeven.mcn had met meerder hoop, met meerder nut, den Vyand kunnen tegen gaan; maar neen! Twist had de vonken van hare helfche Toorts over onze landen heen gefprenkelt; de adders die zy voed in hare affchuw'lyke hairen waren onder ons verfpreid, zy drongen ons ten boezem in, en fchooten in de fynfte dcclen van het lichaam van den Staat hun doodelykfenyn. Verbeeld u, myne Vrienden! hoe het in die bange tyden met den Staat gelegen ftond! ons ingewand door Tweefpalt aangeftooken ; onze Oorlogs-vlooten of verilaagen 0f verftrooid; onze Sterktens ingenomen; onze Koopvaarders veroverd; onze Havens toegeflooten , en de meeste onzer Hel^  ( 4i ) Helden, even als de Decii van 't oude Rome, zig voor 't behoud van 't Vaderland opofferende, met wond op wond doorboord, jammerlyk omgekomen! Hoe reddeloos die toeftand fchcen, de hoop bleef egter nog in onze herten zwecven; uw voorbeeld volgende, o Albeenen, konden wy ook in houte muuren onze veiligheid en ons behoud nog vinden! dog hier was vry meer dan onervarene Perfijcbe Vholdingen, hier moeft ook meer zyn dan Tbemijlocles; hier ontbrak een Man, die aan het hoofd van onze Zeemagt verflaagene harten weder nieuwen moed inboezemden; dappere, listige, zeegepraalende Vyanden, met zo veel beleid als moed kon tegengaan ; een Man, die de docrwrogtftc kunde met de uitgeftrekfte ervarenheid vereende, en wiens uitmuntende bekwaamheeden nog door de edelfte gevoelens van het hart wierden overtroffen. Dan waar zulk een Man gevonden ? Natuur behaagd zig zeldzaam in het voortbrengen van volmaakte Schepfelen; wanneer zy wykt van den gewroonen weg, baart C 5 zy  ( 42 ) zy meesttyds de haatelykfte gedrochten. Hoe zonderling gelukkig eenen uitflap wierd hier dan niet van haar vereischt! zodanig een Man konden wy wel van Gods hand, 't is waar, erlangen, maar naauwlyks van zyne byzonderfte gunst verwaglen. Den Almogende, die vaak ons Nederland met Liefde draaien heeft befcheenen, weigerde ons dan ook hier in zyn hulpe niet. Hy zond eenen Hcmelboo1 aan deez' verdrukte Landen; hy zond een Michael om 't Vaderland verlosfing te verkondigen; hy deed de Ruiter onder onsgebooren worden, en zyn goedheid, maakte deeze gift zo ryk, dat wy niets meer konden wenfehen: De Ruiter kwam, by zag, by ivon; getuigt gy volk'ren, die zo mcenigmaal de zwaarte van zynen arm gevoelde'. getuigt gy nabuurige Stranden, gy veraf. gclecgene Ruften, die hem als overwinnaar zo dikwerf begroetten, getuigt gy Bondgenooten, verloft, befchermt door zyne onverfchrokken moed, ja ten kofte van zyn leeven! De Ruiter kwam, bj zag, by won! hy ftuitte de overmoed der Engel-  ( 43 ) geïfcbe, fnuikte de hovaardy der Franfcben. beteugelde de Portugeezen, verneedorde de Zweeden, verdelgde de Moor en, en deed het vrye Nedekland nog eens weer adem haaien. Ik beken hier toe was veel noodig, dan het was in Hem alles te vinden: Hy vercenigde alle dc hoedanighecden tot zo groot een werk vereifcht; al wat een Krygsman moet bezitten, al wat men van een mensch kan vorderen, blonk in onze Held ten fchoonfte uit. De Ruiter door de natuur tot een Krygsman gefchaapen, en van Lichaam's geftalte tot fwaaren arbeid gefchikt, was Jlerk, vlug en wakker: Zyn vermogens waren ongemeen; hy was J'cberp van gezigt, glad ter taal, zeer opmerkzaam, gaauw van bevatting en byzonder gelukkig van geheugen. Zulke gunftigc bedecling der natuur moge een ander fnood misbruiken, De Ruiter fcheen daar meede niet verrykt. dan om, in allerlei betrekkingen, zyn Vaderland alleen, de voordeden daar van te doen genieten: Als Zeeheld en Vlootvoogd was hy Er vaar en, dapper, onver-  C 44 ) vertfaagd, bedaard van geest in V midden der gevaaren en doorkneed, zo wel in Krygskunde als in Zeemanfchap. Hy was voorzigtig en ftandvastig, zorgvuldig, yverig, vaardig en onvermoeid: By deeze groote vooitreffelykheid van den Zeeheld bleef hy niet te min altoos de befte, dezvelmeenenfle Burger, die alles verngtte enkel uit grootmoedige Vaderlands liefde: Hy - was gehoorzaam aan zyne Meefters, trouwhartig voor zyne vrienden, gunftig aan verdienflen, edelmoedig in alle zyne verrichtingen, en wat de toeftand onzer zaaken niet weinig vorderde, Hy was, gelyk wy reeds te voren hebben aangetoond en waarvan zynen gehcele leevensloop ten blyk ftrekt, Hy was dc belangeloosheid zelve. Dan nog uitfteekender eindelyk waren in Hem deeze grootfche Helden- en Burger-Deugden om hare zagtaartige gezellinnen , om zyne menschlievendbeid, vredelievendheid, nedrigbeid, beuschheid, lankmoedigheid, gematigdheids ingetogenbeid, alle ruftende op, en voortvloeiende uit "Lymworbeeldige,zynQongemeent Godsvrugt. Gy  (45) Gy moogt denken,Myne Heerenl ! dat ik het Character van dien Held te veel Verzicre, en dat ik, misfehien vooringenomen , hem deugden en verdienden toefchryf die hy niet bezat; maar neen! ik heb my zelve hier omtrent gewantrouwd, en in de gefchiedenisfen zyns levens, de onbetwiftbaarfte blyken, van alle de hoedanigheeden die ik hem hier toe-eygene, gevonden. Vergeeft het my dan, zo ik zegge, dat nog in oude, nog in latere gefchiedenisfen, niet een eenig Krygsheld, word gevonden, die zo veel volmaaktheeden bezat, als men in hem befpeurde. Dat deeze ftelling u niet aanftootelyk Zy, verwonderaars der Oudheid, en hare vermaarde Mannen! Voorftanders van verdienden , die in latere Eeuwen hebben uitgeblonken, wilt my nog niet veroordeelen! doorloopen wy , zo veel myn kort bedek zulks toelaat, de voornaamde gevallen zyn's Leevens, en gy zult hem alle de Deugden zien oeffenen, die ik zo even hier ten ruwde heb neer gefteld. Het is waar, zyn geringe afkomst zoude  ( 4üraal, Kapitein, Stuurman, Man troos, Soldaat, alles te gelyk "/ In het Jaar 1673. zag hy zynen roem ten top gefteegen, men ziet hem onder vecle bly ken van doorkneede Zeemanfchap «1 den Slag op Scboneveld, om Tromp te red-  ( 57 ) redden, die door de Vyanden, aan alle zyden wierd bekneld, in 't heetst van 't gevegt, en in weerwil van de fterkfte poogingen der zwaarfte Engelfche Scheepen, weeder eene famen voeging van Esquaders te weeg brengen, welke hem by Vriend en Vyand voor den grootftcn Zeeman zyner Eeuw gereedelyk deed erkennen, cn alzo dc overwinning met verhaafte vleugelen aan onze zyde overbracht. Drie Zee/lagen, van welker uitkomst men mag zeggen dat de welvaart van ons Vaderland, het behoud dier Vryheid, waarvoor reeds ftroomen Bloeds vergooten waren, byna geheel af hing, maakten dit Jaar zeer aanmerkelyk. In alle waren de Vyandelyke Vlooten ongelyk fterkcr dan de onze; In alle was de Ruiter egt er Overwinnaar, In alle was hy, naast Gods hclp, aan zyn ongemeen beleid, en aan zynen onverfchrokken moed, de zeegepraal verfchuldigt. Ik heb tot hier toe van de Ruiter's Ervarenheid in Krygskunde en in Zeeman febap u myne Vrienden, voor zoverre het myn beftek en myn vermogen toeD 5 liet,  ( 53 ) liet, eene geringe fchets gegeeven, maar hoe zal ik den Lof van zyne Dapperheid, van zyne onvtrtzaagbeid en van zyne bedaarden Geest in 't midden der gevaren, u, na verdienften melden. Dc Dapperheid, dat ziels vermogen, 't welk aan gccne wasdom onderheevig is, maar zyne volkomene kragt reeds met zyn aanwcefen bekomt, was ook de Ruiter aangeboren; de aller dringendfte gevaaren vermogen niets op zyn gerust gemoed: na mate die aangroeijen, groeyd ook zyn begeerte, zyn vertrouwen, van die te overkomen, en zyn vaardigheid van Geest om hem daar in behulpzaam te zyn. Het zy Wy hem in den S/ag voor Portland het Engelsen Schip the Prosperity tot twee maal toe zien enteren, en telkens door eene bloedige tegenweer afgetlagen, het cindelyk ten derden malen, aanklampen, beklimmen en veroveren zien, terwyl hy met den Sabel in de vuist voorgaat, en begruisd met bloed en brein van Vriend en Vyand, zyn Volk niet alleen met woorden, maar met zyn eigen voorbeeld tot fter-  ( 59 ) fterven of overwinnig dringt. Het zy wy hem in 't midden van den ftryd, geheel reddeloos gefchooten, buiten ftaat van of te keeren, of te wenden, zelvs door een ander Schip getreilt, nog als verwoed zien ftryden, en al wat naderen durft, terftond tot wyken dwingen. Het zy wy hem voor Kartemunde, alwaar de Scheepen niet genoegzaam konden opkomen, zelf in eene boot zien fpringen; onder het vuur der Zweedcn, dat aan zyne zyde twee Matroofen dodclyk treft, rustig voortvaaren; zig halver weg in 't water werpen, en onder de eerfte landen; geen Lof kan na waardy zyn onverfch rokkenheid verheffen, de Ruiter blyft alom en altoos aan zig zelve gelyk. In vyftien groote Zee/lagen zien wy hem den Vyand door zyne moed verbaazen, cn, hoe aanzienelyk hunne magt ook zy, nimmer op hem ecnig voordeel behaalcn; zyne kiel doet gantfche Vloten wyken: zomtyds is hy het eenigst voorwerp hunner woede: Tien, twaalf Scheepen omringen hem, vallen op hem aan, verpoozen elkander,  ( 60 ) der. fchynen hem alleen te willen vernielen, of tot overgaaf dwingen, te vergeefsch! hun getal, hunne verbitterdheid, verdubbelen zyne moed: het is hem niet genoeg 't gevaar te ontkomen, hy ftreeft na Glory, treft met wisfe flagen, overwint, en daar meede nog niet vergenoegd, vliegd hy tot ontzet van anderen; hy is te gelyk het zwaard en 'tfchild onzer geheel e Zeemacht. Eens! Wy hebben zulks reeds even aangeroerd, eens moest hy wyken; eens byna geheel verlaaten, ziet hy de gantfche magt der Vyanden op hem afkomen: hy ziet veel ligt de akelige ftonden naderen, waar in zyn leevens draad zal werden afgcfneeden, en 't Vaderland in hem eene onherftelb're wond zal werden toegebragt, de Zee fchynt ieder oogenblik hem in haaren grondelooze Kolk te willen ilccpen, het Vuur nieuwe kragt te winnen om hem te verteeren, de Wind zyne Vyanden te begunftigen, om hunne Hagen treffender te maken, en 7 Strand, waar na hy zig al ftrydende begeeft, waar hy befcherming hoopt te vinden, kan hem nog doodely- kcr  C 61 ) li er zyn, dan de meedogenlóoze Golven, de afgunftige Winden en 't gefchut der Vyanden, dat onoplioudelyke Vlammen braakt (/?). Hier zoude het roekeloos zyn geweest zig de overwinning te belooven, maar het was een blyk van waare Helden moed, zo lang 'er hoop tot uitkomst bleef, een dapperen tegenftand te bieden (b). Gelyk moedige Honden , fel gebeeten op hunne prooy, het wilde Zwyn, reeds ligt gewond, gezwind vervolgen, en 't zaam aanvallende gereedelyk meenen te verfcheuren, maar op het oogenblik, dat hun vereende drift den buit zig meester denkt te maken, het woedend Dier omkeerende, nog eens zyne vreesf 'lyke flag tanden te werk zet en hen, geheel verbaast, al vlugtcnde' over elkaar doet ftuiven; zo vallen de Engelfche in meenigte op onzen Held, gerust dat hy voor hun getal zal moeten zwigten: dog even zo, wanneer hy zig te weerfteld, met zo veel beleid als moed, en door zyn fel ge- (tf) Thomas: Eloge de Du Gué Trouin. (b) Homes. : II.  ( 62 ) gefchut elk oogenblik byna, een zwerm van Vyanden vernielt, ftolt hun het Bloed in de' aderen, de lust begeeft hen om hem nader by te komen, zy laat en zich eindelyk dien kostbaren prys ontglippen ; en de Ruiter , door zyn dapperheid behouden, hunne woede en bloedgierigheid onttoogen, zal hun deze angftige oogenblikken dra vergelden. Ja! gy moest die fmert eerlang betalen , hoogmoedig Brïttanjel gy moest de Ruiter eerlang, uwe Vlooten niet alleen, uit de wyde waateren als zien weg veegen, uwe Havens toefluiten , uwe Kusten met eenen algemeenen fchrik vervullen, maar zelfs dien Held tot in uwen Boezem zien dringen, als in Triomf op de Rivier van Londen heen en weder kruisfen, uwe fterktens op de Theems vermeesteren, uwe grootfte Scheepen veroveren, en zelf eenen Brander aanvoeren, om, in weerwil van een onophoudelyk vuur, als met zyne eigenehand, gelyk een andere Heclor, in uw ftoutfte en fraayfte kielen, eene al vernielende vlam te ontfteeken. Hoe zoude ik U alle de Gevaaren welke  ( 63 ) zyne onvertzaagdheid ten toetze Melden, kunnen bcfchryven? hoe zoude ik daar aan de gepafte kleuren geeven ? myn Geest kan zo hoog een vlugt niet neemcn: ik gevoel myne onmagt, wilt myne poogingen ten befte houden. Mogt de Dapperheid van Achiiles, dien Verwoester, dien ontmenschtenOverwinnaar ! door den goddelyke Homeer vereeuwigd worden, wien 's Pen zal waardig zyn, de Ruiter's Heldenmoed te fchetzen ? Zyne bedaardheid van Geest, geeft daar aan nog meer waardy : ik hoor hem in het midden van den flag zyne bevcelen met de grootfte duidelykheid geeven, ik zie hem alles met rypheid overdenken, met fnelheid uitvoeren, het zelfde gelaat, dezelfde heusheid, in het bangst van den Stryd behouden. De Ruiter was niet minder voorzigtig dan kloekmoedig: de Voorzigtigheid, die al de Klippen gade Haat, waar op de Roem van zo veele dappere Mannen verbryzeld is geworden, was weederom een voorregt, dat hy boven veele anderen bezat, nimmer  ( 64 ) mer zag men hem door ftoute onderneemingen , waar in weinig was te winnen, 's Lands Volk of Scheepen , in de waagfchaal Hellen. Nog onder het bevel van den Admiraal de Witte ftaande, beteugeld hy door eene vrymoedige, maar verftandige, aanfpraak de Glorie-zugt van dien yverigen Zeeman, en met eenen onbezonnen aanval van de hand te wyzen , belet hy, dat 's Lands Vloot ten eenemaal verflagen werd. Het was zyne Foorzfgtigheid alleen, die de Vloot voor Koppenhagen, ja Koppenhagen zelf, geduurende een felle Winter voor den aanllag der Vyanden beveiligde. Wy zien hem in denflryd, altoos zyn oog op het geheel houdende, veeleer^ Vriend behouden, als een Vyand overwinnen; Dus op den tweede Dag van den vermaarden Slag, die in Juny 1666 voorviel, den Vyand met groot voordeel bevogten hebbende, en van fints zynde te enteren, hoort hy in 't midden der Engelfche  ( 65 ) fche geweldig fchieten, en daar uit benuttende dat eenige der zynen in den klem waren geraakt, en zyne hulp mogten ontbecren , laat hy zig niet verleiden, door het voordeel op den Vyand reeds behaalt, een mis-llag die zo veele gewonnen flaagen deed verliezen, maar verandert oogenblikkelyk zynen cours, wend na de zynen, ontzet Tromp, van der Hulst en nog vier anderen, die geheel doornageld, en reddeloos gefchooten, dc gewisfe prooy der Vyanden zouden geworden zyn. Hy wagt zig wel, den vierden Dag, toen de geheele Engelfche Vloot verftrooid zynde, met alle mogelyke fpoed na hunne Havens vlugtte, en toen zig eensklaps een zwaare Mist opdeed, den Vyand onbedagtzaam te vervolgen, om niet in het zelfde lot te deelen, dat eenen Engelfchen Admiraal den vorigen dag was wedervaaren. De Ruiter weet zig in 't vervolgen paaien te ftellen, en verliest dus de v rugten zyner Overwinning niet. Nimmer laat hy zig te ver' op vyandelyke Stranden lokken, en door dievoorE zorg  ( 66 ) zorg wierd 's Lands Vloot meer dan eensT zo wel in den Stryd als in den Storm, voor eenen onherftelbaren ondergang behoed. Zo zorgvuldig als voorzfgtïg, ontgaat hem niets dat tot welzyn van de Vloot kan ftrekken: hy is onophoudelyk beezig met alle Scheeps- en Mundbehoeftens te verzorgen, het Volk behoorlyk te kleeder* en voorzien, nimmer leedig te laaten,maar in toom te houden , en de Krygstugt te doen agtcn; aannaderende Stormen voorziende, fchielyk te waarfchouwen, en zo veel mogelyk, zyn Scheepen daar voor te beveiligen. Aan zyn voorzigtig en kundig gedrag omtrent de Vloot, en aan zyne onophoudelyke Zorg en Moeite in het dekken en voorzien van onze Kusten en Zeehavens in 't jaar 1673, mag men, zonder grootfpraak, het behoud van ons Vaderland toefchryven, want alles rustte, te dier tyd, op hem; Van zynen voor- of tegenfpoed hing ons behoud, of ons verderf byna geheellyk af, en niet alleen belette hy, door zyne ongemeenc Wakkerheid, den Engelsman  ( 6j ) man iets van belang te onderneemen, maar hy verydelde door zyne Voorzigtigheid eene Krygslist der Vyanden, die, onder fchyn van wanorde in hunne Vloot en begeerte om 't gevecht te my den, hem allengskens ver van onze Kusten zogten af te trekken , en de , daar voor in de Rivier van London gereed liggende, Krygsmagt, als dan fchielyk over te voeren, om dus op onze weerloofe Kust eene Landing te beproeven. Van zyne vroege Jeugd gewoon naarftig en voortvarende te zyn, wierd hy van yver, vaardigheid en onvermoeidheid een bykans onnavolgelyk voorbeeld. Aan zyn voortvarendheid, Myne Heeren, mag men grootendeels den goeden uitflag van zyne onderneemingen wyten; het veroveren van Nyborg, by voorbeeld, zyn' gelukkig oorlogen tegens de Turken, de tocht naar Chatham , en meer anderen. Nimmer kwam hy te laat, daar iets weezentlyks verrigt moest worden. Wierd hy met eenige verrigtingen gelast , welkers goede uitilag van de haaftige volvoering afhing , en ontftonden 'er zwaarigheeden , E 2 wel-  ( 68 ) welke men niet voorzien konden, en aan anderen veel Tyd gekost hadden om te ver-effenen, zyn voortvaarende Geest ,deed hem terftond van alle Zaaken , het regte handvatfel ontdekken, en dus maakte hy m 't jaar 1657 met die van Salé, binnen drie Dagen, alk verfchillen te niet, fchoon men daar over reeds een jaar vrugteloos was doende geweest. Wierd onze Admiraal door felle ftormenbeloopen, en, zwaar befchadigt zynde, hier of daar genoodzaakt in te vallenof was hy in den ftryd zodanig aangetast' dat hy zig moest aan Ly begeevcn, of eene -Haven aandoen om de geleedcne Rampen te herfteüen, altoos was hy in eenen ongelooilyk korten tyd weer in ftaat, om zyne Reize te vervorderen, of den Vyand weeder aan tc randen. Ook is het zeer merkwaardig dat, hoe reddeloos hy gefchooten wierd, men hem zelden of nooit van Schip veranderen zag , maar eerder voor eenen korten tyd zyne Generaals \ lag aan de in rang volgende Officier toezenden Zyne Tver kende perk nog paal; ziet hem  ( 69 ) hem onder veele andere voorbeelden, na eenen allermoeijelykften togt van zestien maanden voor Delfzyl ten anker komen, zyn Schip terftond op hoog bevel verlasten , en zonder eenige rust te nemen, zonder zig een enkel oogenblik in de armen zyner Huisgenooten , te verheugen , by nagt, by dag, na Texel reizen, en tien Daagen, na zyn t'huiskomst, aan 't Hoofd van een aanzienelyke Vloot zig wederom in Zee begeeven. Nooit kwam hem eenige last ontydig, nooit viel hem de dienst te zwaar: zelfs Luitenant Admiraal zynde, hoorde hy nimmer ccnig vreemd geritfel aan zyn Boord in 't hollste van den Nagt, of hy fpoedde zig boven dek om de waare oorzaak daar van te verneemen. Befchouwt hem met verwondering, eindelyk zelve inzwaare Ziektens, die hem meer dan eens op Zee, en wel voornamenlyk in den Jaare 1664 en 66 troffen: hy verzuimt geen oogenblik om zig van alles reekenfehap te doen geeven : hy beftierd al wat de Vloot betreft, al wat zyn oogmerk kan begunE 3 ftigen,  ( 70 ) ftigen , even of hy zig niet ongefteld bevond. Ik ftaak voor eene korte poos des Krygsman's Lof; Myne Vrienden, om u het zedelyk Cbaraóïer van mynen Held een weinig nader te ontvouwen, en, daar ik de voornaamfte zyner gefchiedenisfen door lopende, u zyne uitmuntendfte bekwaamheeden, zo veel my doenlyk was, heb afgemaald, zal ik u hier beknoptelyk de edele gevoelens van zyn Hart openleggen. De Ruiter was gehoorzaam aan zyne Meesters, anders gezegd, hy was pligt betragtend, en deeze deugd, verkreeg eenen nieuwen trap van luister door zyne zeldzaame belangeloosheid. Verbeeld u niet, Myne Heeren, dat zyne Meesters te gehoorzaamen, eene geringe, eene weinigagtens waardige deugd zy; geenfints! die gehoorzaamheid, die pligt betragting, voor al wanneer men tot een zekere ftand geraakt, is aan grootmoedige gevoelens haaien oorfprong fchuldig, die gehoorzaamheid, die pligt betragting, welker verdienften, over het algemeen te min  ( 7* ) min gekend, ook niet na waarde zyn gefchat, werd tot nut der Maatfchappy veel te zeldzaam, veel te onvolmaakt ge-oeffend. Hier zien we eenen Man, die, fchoon de bekwaamheid zelve , nimmer iets inbrengt tegens den wil zyn's Meesters, ja zomtyds gehoorzaamt tegens zyn becter weeten ; die de grootfte moeite doet om van ontfangene orders den zin duidclyk te bevatten, op dat geene mis-flaagen daar uit voortkomen, die de uitvoering derzelve geen oogenblik vertraagd, nog daar van geen tittel overllaat ; die door geene gefchenken, geene Gebeden, geene hinderpaalcn, kan weenhouden werden, dezelve te volvoeren, cn nogthans bekommerd is of hy ze in alle opzigten wel heeft volbragt; die fomtyds teegenftrydige beveclen ontfangt, welke hy bereidwillig, inde beste plooy fchikt, cn tot het grootfte nut van 't algemeen belang, tragt over - een te brengen; ander tyds door Gevolmagtigden zig dc hoofdzaak weinig,gewis minder dan hy zelve, verfiaande, tegen gefprooken, ja acdwaivooomd word, zonder zyne get? a voe-  (r» ) voeligheid daar over te betoonen; die nimmer ydelen Lof bejagende , op gedaane Dienften nimmer fteunende, en met zynen ftand te vreede,zig altoos hetgoed-dunken der Staatcn onderwerpt, ja zonedrig, zo belangloos is, dat men niet fchroomt, hem voor te flaan , fchoon hy als Opperhoofd reeds yerfcheiden togten had bygewoond, ™ Zee/lagen gekeven , om zig , zonder gezag, op het Schip van den Admiraal Obdam te onthouden, enkel om hem in Zeezaken te onderrigten; die om ydele Ler, ipoim d'Honneur) nimmer 's Lands dienst verzuimde, ook zelden voor zyne V nenden, nimmer voor zig zelve , iets vraagt, en in wiens Mond, kortom, deeze woorden eigenaartig pasfen: Ik wil wei van wemand genoemd nog opgehaald worden als ikjlegts myn gemoed voldoen mag, en myn Orders wel uitvoeren. Maar het is niet alleen door gehoorzaamheid aan zyn Meesters te betoonen, dat de Ruiter de gevoelens van waare grootheid aan den dag brengt; Grootmoedigheid Kraalt door alle zyne daaden heen ; Hoe gaarne  (ra) gaarne zoude ik hier over uitweiden, en daar van. alle de voorbeelden met de kragtigfte verwen afmaaien! Dan, waar heen zoude my deeze verrukkende Tafreelen leiden! Ik kan my egter niet onthouden, enkele trekken van den Edel moedigen aart van mynen Held hier neer te ft ellen, de overdenking daar van maakt myne Ziel ook uitgebreider , wekt my ook op tot wel denken, tot wel doen. Ah ik, by voorbeeld, my zyne aanfpraaken aan zyne meede-Opperhoofden en Bevelhebberen herinner; dan (ik wil myn zwakheid niet verbergen) dan werd my 't Hart zo overkropt, met dc aller aandoenelykfte gevoelens, dat het zig meenigmaal in traanen moet ontlasten; Ik zal u, myne Vrienden , maar een der zelve onder het oog brengen; (want zy ademen alle het zelfde vunr, zy zyn alle kort van woorden , overvloeiende van zin). „ Mannen', zegd hy: „ Man„ nen, nu is in "t kort de tyd op handen, „ dat wy den Vyand zullen naderen. Het „ welvaar en van den Staat hangt aan de E 5 » uit-4  ( 74 ) „ uitkomst van 7 aanjlaande gevecht. Wy „ hebben met trotfche Vyanden te doen, » die tegens alle Reeden onzen ondergang „ zoeken. Laat ons voor 't Vaderland, „ voor de Vryheid, voor onze lieffte Pandden, Vrouwen en Kinderen flryden. » De gantfche ÏVaereld heeft nu 't oog op „ ons: Wy vinden nu gelegenheid, om de „fmaad van 7 voorleede Jaar met dapper„ beid uit te wisfchen, draagt u dan als „ eerlyke en dappere Mannen, u kwytende * naar behoor en: Wy hebben onze Vyan„ den niet te vreezen, nog ook niet te ver„ agten, want het zyn Zeelieden en Soldaa„ ten: neemt een beflendig opzet van te „ overwinnen of tefterven, en vertrouwt, „ dat God onze regtvaardige Zaak zal „ zeegenen, dewyl wy alleen oor bogen uit „ Nood en om Vrede. Dat dan elk zyn „ Eer en Eed betrachte, en myn voorbeeld „ volger' Wie brand niet van begeerte op 't hooien deezer woorden, om één van hun te zyn , welke dit Edel voorbeeld volgen moeiten, om in dat heldenfpoor de Ruiter na  ( 75 ) na te ftreeven, en, eerder dan den ftryd lafhartig te verlaaten, aan zyne zyde het leevenslicht te derven ? Wat zouden wy over deeze korte aanfpraak niet al zeggen kunnen! Wat lcgd daarin niet opgeflooten! zyn de uitgewerkte Redevoeringen, die 77ttts Livïus en Quintus Curtius in den mond hunner Helden leggen, by deeze een oogenblik te vergelyken! Hier is dc zuiverfte Grootheid in de eenvoudigfte Kleedy! Vervoegen we ons na den Slag van Scheevening, alwaar de oude Tromp, met zo veel Eer en Roem belaaden, voor het Vaderland het leeven liet, en hooren we de Ruiter, aan zyn Boord gefeind,op'teerst gezigt van 't leevenloos Lichaam: dat nog warm en rookendin de Hut lag uitgeftrekt, met de grootfte aandoening uitroepen: „ Ach! waar ik voor hem geftorvcn"! Gy gevoeld, myne Vrienden, ik vertrouw 't, al wat deeze woorden in zig hebben , ze zyn een kort begrip van al wat edel, al wat deugdzaam is. In den roemwaardigen aftogt van dei? vierde en vyfde Augustus, alwaar hy oogen-  (76) genblikkcn uitftond die geen pen befchryven, naauwelyks het denk vermogen bevatten kan, ziende dat, daar hy rond torn beklemd en byna reddeloos was, de grootfte Scheepen hem nog telkens hunne' geheele laagcn gaaven, met zodanig een geweld dat alles aan zyn Boord fcheen te berften en te breeken, roept hy in een oogenblikkelyke vertwyffeling uit: 6 God! hoe ben ik zo ongelukkig ? is 'er nu onder zo veel duizenden Kogels niet een Koog el, die my wegneemt? maar door de aanfpraak van zynen Zoon de Witte, die hem raadde, als hy dog fterven wilde, maai; weer op te wenden, en in 't midden der Vyanden te loopen,opftaande voet weer by zig zelve gebragt, herneemt hyzig, en geeft eenen zonderlingen blyk van grootmoedigheid met deeze woorden. „ Gy weet niet „ watgy zegt! als ik dat deed, dan was „ hét al verhoren; maar als ik my zelve „ en deeze Scheepen kan behouden af„ brengen, dan kan men 7 werk daar na hervatten. Dit zyn trekken, myne Heeren, die 't Cha-  ( 77 ) \ Charactcr van mynen Held zo grootsch doen uitkomen, zo veel waaren luister byzettcn, dat de bloote aanhaling derzelve eenen eeuwigen eerbied voor hem, zelfs in de ongevoeligfte Harten drukt. Wat kan men Edelmoediger bedenken, dan zyn gedrag met Corn'- T> omp, die, waarfchynlyk door vervloekte Jalouzy gebeeten, de Ruiter byna zag vergaan zonder hem by te fpringen, fchoon hy zelve geen veertien daagen te vooren zyn behoud, naaft God, aan de Ruiter, verfchuldigt was gebleeven; niet alleen verzoent hy zig met Tromp op de eerfte aanmaaning; niet alleen overlaad hy hem met ongeveinsde vriendelykheid, maar in den allereerften llag die zy weder t' zaamen, aan de Engelfe cn Franfche Vlooten leeveren, onaangezien dat hy met Bankert een goed getal Vyandelyke Scheepen van hun gros afgefneden hebbende, en boven wind van hun geraakt zynde, kans zag dezelve te veroveren, en dus, voor zig, genoegzaam glory en voordeel kon behaalen, mids hy het daar op toeleide; onaangezien, zeg ik, deeze  ( 78 ) deeze fchoonc kans op voordeel, evenwel, vreefende dat Tromp die het gevegt zeer dapper had begonnen, en niet weer op kwam daagen, met de zyne was in nood geraakt, hoord men hem zeggen : „ 'f „ zwaarjle moet het zwaarst ook wee„ gen, 't is beeler Vrienden te helpen als „ Vyanden te deer en ", Daar op wend hy terftond na Tromp, en komt hem ten tweede maale, zo in tyds te hulp; dat een oogenblik laater het mogelyk met den ander waar gedaan geweest, ja, dat Tromp, wiens Volk reeds moedeloos was geworden, en alleen de ftryd nog aanhield, op zyn herhaalde verzeekeringen dat de Ruiter hun zoude ontzetten, byna zelf geene uitkomst meer verwagtte. De billykheid vordert ook van my hier aan te merken dat Tromp getroffen na behooren, door de Edelmoedigheid van onzen Held , hem na dien tyd en tot het einde van zyn leeven, de opregfte dankbaarheid en vriendfehap toedroeg. Dat de Ruiter in anderen waare verdienften agtte, blonk in alle zyne eigen daden aan-  ( 79 ) aanhoudend uit, en ik heb, zo ik meene, u dit reeds niet onduidelyk aangetoond, maar, onder meerdere voorbeelden van zyne Edelmoedige vriendhoudendheid, moeten wy niet vergeeten hoe rustig, hoe trouwhartig hy zig gedroeg omtrent zyne' ongelukkige Vrienden, Joban en Kornelis de Wit. Het Jaar 1672. mcgt dien Spreuk door de Wit zelve aangehaald „ Prospera om„ nes fibi vindicant , adverfa uni impu,,.tantur " ongelukkig zien bewaarheid; Het Jaar 1672. in wisfelvalligheên zo vrugtbaar, konde alles veranderen, maar vermogt niets op de Ruiters Hart: Hier betoond hy zig alleen den Voorvechter van onfchuld, den Voorftander van verdienften, eenen yverigen Vriend in nood, den zelfden in voor- en tegenfpoed, hy durft alleen den ftroom te keer gaan; hy vreest niet logentaal te doen bloozen, zyne Meesters de eenvoudige waarheid te doen hooren: hy durft rondborllig voor verdichtfelen verklaren, de befchuldigingen tegens den Ruv:aart ingebragt; hy durft • het  ( 8o ) het zo genaamde misdryf, dien ongelukkigen aangewreeven, zyn erge bedryf noemen en zig aan alle verantwoording bloot Men; hy durft dc zaak van een verloren Man bepleiten of 'er nog kans waare, dat zyne hulp hem redde,dan 't mogt nietbaaten: De tyding van hun rampfpoedig einde bekomende, durft hy, met befcheidcndheid zeeker, maar als een Man, als een vryman, als een braaf man, zyne gevoeligheid betoonen, en zyn woorden, die ik, kortheidshalve, niet aanhaale, zyn blyken van eene onwrikbare trouw, en van een zuivere liefde tot het Vaderland. Teekenen wy, ik bidu, MyneHeeren, deeze rustigheid in 't verdecdigen en byftaan zyner Vrienden weederom aan, als een ander kenmerk van zyn fchoon Characler, want, hoewel men aanmerke dat de Ruiter in der daad zyn opkomst aan Joban de Wit verfchuldigt was, en daar uit zou voortvloeien dat men juist zo ongemeen niet behoefd te denken, ja, dat men maar eenvoudig dankbaarheid bezitten moet, om zo eenen Weldoener by te ftaan, zo  ( 81 ) zo is aan de eene zyde, die Eenvoudige dankbaarheid, reeds een zeer zeldzame deugd , welke thans hoe langer hoe minder beoeffenaars heeft, daar de zogenaamde IVwereld-kennis elk veel eer dryft, om alles te doen uitloopen op Eigen belang; om zwakheid, dwaasheid, ondeugd zelfs, te heiligen, wanneer men daar by voordeel hoopt te vinden, en boven aljzyn IVeldoen* ders te verloochenen, wanneer die in ramp* fpoed of ongend vervallen; En aan den anderen kant waren de omftandigheeden van dien tyd zo hachelyk, dat men hier meer dan gewoone Edelmoedigheid moest bezitten, dat men de Ruiter weezen moest, zoude men dit ftuk zo rustig opneemen. — Daar in lag te meer verdienften opgeflooten, dewyl de fchielyke en onverwagte val deezer Mannen , zo aanzienlyk door hun vermogen, en zo noodzakelyk door hunne Kunde, Ervarenheid en Moed, aan onzen Held, op nieuw, de valfche ftreeken van het weiffelend Fortuin verleevendigden, en hem met regt mogt doen vreezen , of zy voor hem niet wel iets dergeF lyks  ( 82 ) Iyks bedoelde; mogelyk had hy, als dar?, met even weinig vrugt zyn e/ge zaak bepleit! Gelukkig was het, dat de omftandigheeden de Ruiter zodanig een gewigt byzettcden, dat men hem aan 's Lands Vloot niet dorst onttrekken ; Gelukkig dat de Voorzienigheid, zyne onderneemingen zeegenende, reeds hier op Aard' zyne deugd beloonde! wy mogen ten minften oordcelen, dat hem een zwarte Wolk boven 't Hoofd hing, indien wy den aanflag op zyn Huis, en naderhand die op zyn keven met cenig nadenken agtervolgen. Gy fchrikt , Myne Heeren , op de enkele gedagten, dat men dc Dienften en de Deugden van de Ruiter dus vergeetende, hem het Slagt-offer van de domme drift der toomeloofe Gemeente zoude zien! Het is maar al te waar! Terwyl de Ruiter op onze Kusten voor de lieve Vryhcid ftreed en zugtte , terwyl hy voor 't behoud van 't Vaderland de woefte baaren ploegende, zorgelyke Dagen, flaapelooze Nagten doorbragt, wierd byzelf, in dat Vaderland gedreigd met een der zwaarfte rampen, zwaar-  ( 83 ) Het wuft en wispeltuurig Volk, dat, gelyk Vondel zegt: „ nu fireeït, dan „Jleekt zyrf Heeren" had zyn bezittingen reeds gedoemt tot Roof en Pionder: Zvne Vrouw en Kinderen ftonden aan de ontzinde woede van 't gemeen ten prooy, en de Befchutsheer, de Befcbermer van 't Vaderland moest voor zyne Medebur* gers,door een Sauve Garde op zyne beurt befchermt worden. Die Man, wiens Nedr/gbeid en Heuscbbeid geen gelyk had, die nimmer het geringde Schepzel beleedigde, ik wil nu van andere Verdienften zwygen, moest in zyn eige Huis , daar hy een korte poos van gedaanen arbeid ruste, byna om 't leeven zyn gebragt, door eene Onverlaat, die nimmer konde ontdekt worden. Gy noemt hem Schelm en Landverrader ! dit zyn de Eertytelen die gy hem in plaats van dank offer fchenkt! dit is het loon voor zyn Vaderlyke Zorgen; Ontzinde, On~ dankb're hoop \ Ontaarde Meede - burgeren, moest de Ruiter in uwen fchoot niet veilig zyn geweest? moest gy het heilloos Mes, F 2 dat  ( 84 ) dat hem de Eorst doorfteeken wilde, niet te gemoet gevloogen zyn? moest gy' hem met tot Schüd verftrekt, aan zyn behoud uw aller leeven opge-offert hebben? Ik werp over zodanige gebeurtenisfen de «uijer der Liefde en der Vergeetelheid. Dat die Voorbeelden onder ons verfoeyelyk bly ven voor altoos! De Rüitër was in 't algemeen vreede* tievend cn menschlievend, dat hier van ten blyke ftrekke zyne oplettendheid, om, fchoon oorlogende, niet ten onnutte, bloed te fpillcn.het leeven van weerelooze Vyanden te behouden, zynen Mccdemensch cn Meedechristcnen uit handen van Rovers of Turken te redden, en van Slaverny te bevryden: zyne meewaarige behandeling van de Engelfche op de Kust van Guinee, fcuoon deeze allermoedwilligst en wreed met de onze gehandelt hadden: zyn minnelyk gedrag met het Volk, dat onder zyn gebied ftond,waar door hy van hun als op de handen werd gedragen : zyne onvermoeide Zorg om hun het leven zo zagt, den arbeid zo ligt te maliën, als het immer met  met den Dienst van 't Vaderland was over een te brengen. Van Guinee komende, is in zyn fchryven aan H H. M. aanmerkelyk, dat hy, van zig zelve en de andere Bevelhebberen melding maakende, betuigd dat zy meest alle frisch en gezond waren, en, daar men God voor danken moest, nog in ftaat om 't Vaderland dienst te helpen doen; maar dat het Volk, fchoon gezond, door zo lang een Reis vermoeid, kragteloos was geworden, en het wel noodig ware dat men het zelve aan Land liet. gaan om zich te verversfehen. Dit mogen, zo men wil, geringe trekken zyn, bykans niet waardig aan te haaien , dan zy ftcllen myns bedunkens, onzen geliefden Held in het bevalügst Licht. Edog, verwonderen wy ons niet onmaatig over zyne veelvuldige Deugden, over de groote hoedanigheeden zyner Ziele: die fpruitcn alle uit eene Bron. eene Bron! de zuiverde van alle. eene Bron! waar uit alleen zy konden voortvloeijen. eene F 3 Bron!  ( 86 ) Bron ! de eenige oorfpronk van waare grootheid, waare heldenmoed! De Ruiter was, myne Vrienden , een der opregtst Godvrugtige, Gods dienftige Menfcben! Dit volmaakt de fchets van zyn hoedaanigheeden; dit alleen zoude hem boven alle andere verheffen; dit doet de verdienften van zo veel vermaarde Mannen by de zyne vergeleeken, als fchaduwen voor de Morgenftar verdwynen. Ik wil toeftaan, voor een oogenblik, dat Dapperheid, Ervarenheid, Grootmoedigheid , alle zyne bekwaamheeden, zig in eenen anderen Held kunnen vereenigen, ja vereenigd hebben, maar zalmen my in eenig ander Krygsheld, met die zelfde vermogens, eene gelyke ziel vertoonen? Ik fta verrukt, Myne Heeren, wanneer ik denk dat een Man, in den allerlaagften ftand geboren, van de tederfte Jeugd af, aan zig zelve gelaaten, in een beroep dat van Losbandigheid het Kweekfchool is, zulke verheevene denkbeelden voed; en befcbaamd dat zodanig een Man, het wel  ( «7 ) voel opgevoed geflacbi, 't welk wy thans aanfehouwen, zo verre overtreft. Nimmer kon men het Opperweezen zuiverder Liefde toedragen, opregter de verfchuldigde Eere geeven , dan de Ruiter deed in zynen geheelen levensloop. God was zyn begin, God was zyn Einde'. Hy fteunde op geene vleefchelyke Arm, maar hy bragt den goeden uitilag zyner Onderneemingen tot zynen regte oorzaak weeder ; gevoelde hy zig eens voor 't aangaan van den ftryd , met bekommering beftreeden, onbekwaam om, na gewoonte, met Verftand en Dapperheid zig van zynen Pligt te kwyten,hy verootmoedigt zig in ftiltevoor zynen God Oogenblikkelyk werkt de Goddelyke byftand op zynen geest, hy gevoeld zig rustiger, kloekmoediger, dan ooit, hy is boven 't menfchclykeverhoeven I Als ik de Ruiter aan zyn Boord, en in 't gezigtder vyandelyke Vloot, het Heilig Avondmaal zie houden ; als ik hem voor den Slag met zo veel vuurigheid als Eerbied den Opperheerfcher aller dingen hoor aanroepen, en zig op zyne hulp alleen betrouF 4 wen;  ( 88 ) wen; als ik hem na eene blyde uitkomst hoor zeggen: „ De zegen is groot, mog. „ ten wy JJecbts 7 geluk hebben van regt " dankbaar te zyn , Monden en Tongen „ ontbreeken om Gods Goedheid na waardy „ te melden en te verkondigen"! Dan Myne Heeren! dan vergeet ik een ogenblik den Held, om my alleen over den Christen te verwonderen. Ik heb veel van Dapperheid, van onverfchrokkenheid geleezen,maar wanneer deeze niet op zulke gronden fteunt, en door dwaaling, ongeloof, oi onkunde word gekoesterd, is die dapperheid, zo broos, zo wankelbaar, als de grond waar op ze rust. Geen wonder dan, dat de Ruiter by de veele agtings waardige Deugden, welke wy befchryven, nog zo veele andere bezat, waar aan ons de tyd niet toelaat den gepasten Lof te geeven; het blykt genoeg Ult ^een is aangehaald, dat hy een der grootste Helden is geweest, waar van immer de gefchiedenis gewaagde. Wy moesten di£n Held verliezen! de tyd nadert myne Vrienden, dat  ( 89 ) dat ik u dit Verlies niet langer kan verzwygen : de Ruiter moet het Lot van '£ ganfche Menschdom ook op zyn' beurt ondergaan! Ik heb van zyne laatfte Reize voorbedagtelyk niets gefprookcn, om dat die op zig zelve bykans alle de trekken vereenigt, welke in zyne gantfche lcevensloop uitblinken; maar, ik ga de overige oogenblikken, die ik uwe aandagt durf afvergen, aan die droeve fchets befteeden. Oproerig Sicilië! dat met uwe Meesters nimmer te vrede , dc oude telkens tegens nieuwe doet verwisfelen, en 't juk van deeze nog ondragelyker vind; dat, verblind door listige Geleiders, zo menigwcrf het fpoor der billykheid verlaat, Sicilië! het graf van zo veel Helden'. moest gy ook het Graf der onze zyn? Bloed dorftig Spanje! moeten wy, uwe Bondgenooten zynde, nog den invloed uwer haat gevoelen ? Was het ten zoen dat hy op U zyn eerfte Waapenen beproefde, dat de Ruiter in uwen dienst moest üieeven ? F 5 Arg-  ( 90 ) Arglistig Vrankryk! dat zo onlangs van de Ruiter leerde ftryden, moest hy van uwe vaardigheid het eerfte aanzienelyk Slagt-offer zyn? Indien men immer geloof mogt flaan aan voorgevoelens, indien zy fomtyds aan den mensch gegecven worden, om hem als zeer naby zyne ontbinding te doen befchouwen, dan mogen wy zeggen dat de Ruiter zulk eene kondfehap was gedaan: Indien het immer de Voorzienigheid behaagde, door wonderteekenen den Dood van groote Mannen te voorfpellen, dan is zulks hier gefchied. Men moet bekennen, wanneer men aandagtig alle de omftandigheeden van deeze laastc Reize overweegt, dat zig van het begin tot aan het einde eene aaneenfehakeling van Rampen en Tcegenfpoeden opdoet , welke eene zonderling droevige beteekenis in zig heeft. De Ruiter , die voor 't Vaderland van zo groot eene waarde was, en wiens bewaaring, zedert men zyne aangelegenheid erkende , niet dan aan magiige Vlooten was  ( Qi ) was betrouwd, word nu aan 't hoofd eener geringe Krygsmagt uitgezonden! De Ruiter , die nimmer over de fchikkingen zyner Meesters, de minfte te onvredenheid betoonde, fchynt nu egter niet gerust;en de ongerustheid van dien Held, welke alle oogen moest geopent hebben, werd,helaas! nu niet geteld, ja werd, door fommigen, voor laffe vrees gehouden! De Ruiter , wicn men altoos raadpleegde over de keuze zyner Scheepen en Onder-bevelhebbers; die zo gaarne goedbezeilde en wel - voorziene Kielen voerde, werd nu daar in niet eens gekend; zyne gantfche Vloot is nu flegt uitgerust, liegt voorzien: zyne Masten zyn als Glas,zyne Zeilen als Papier, zyn Touw-werk is verflikt, zyn Schip is door de wormen ingevreeten, al het Gereedfchap fchynt door trouwelooze handen vervaardigt, en men voegt hem nog Onder - bevelhebberen toe, waar meede hy ongaernc diende. De Ruiter , voorheen altoos vaardig om zig na zyne Schecpen te begeeven, werd nu van drie zwaare Kwaaien aangetast;  c 92 ) tast; hy is bedlegerig als hy Zeil-ree moest zyn, Zyn edele Standvastigheid doet hem wel uitrc>epen: „ || z*/ ^ y , w<" ^ '< SchiP draagenr affil ƒ "eemt °°k te£VenS het teederst affcheid van zyne Huisgenooten ; en m ^ne Vrienden zegt hy :„ ik voel dat ik op » dee%™ togt zal b/yven." De Ruiter, die altoos met zo veel eerbewyzing in alle Vergaderingen was ontlangen, verfchynt nu ongedekt, en is «ogdyk toevallig - Qp eenen • Stod; zonder Armen gezeeten, om zynen Lastbrief te aanvaarden. De Ruiter die gewoon was zyne reizen even als de ihelfte vogel te vervorderen word door de zonderlïngfte en fehadelykfte beletzelen, eerst in Texel oPgeboul„% ^ ondervind allerlei tegenfpoeden op zy. ne togt. Hy komt na veel fukkelens einddyk zonder Fokke Mast nog GrooteSteng, m Cadix binnen. ; Hier begint voor onzen Held eene nieuwe reeks van ongelukken. Hy vind met een SchiP van de Spanaarden ge- reed,  ( 93 ) reed, hy moet na eenen Onderkoning wagten, die hem twee maanden lang van dag tot dag te leur fteld en eindelyk , niet Scheepkomt; na een hulp Vloot die men beloofd had tegens zyn aankomst klaar te houden, en zonder welke hy egter onder zeil moet gaan: Zyn Vice-Admiraal met elf Scheepen, het grootfte fmaldeel van zyn magt, raakt van hem af in den aller eerden Storm en komt eerst twee maanden daar na zig met het gros der Vloot vereenen; de Ruiter's Schip leid fchaa door een Koopvaarder, die hem dwars voorden Boeg komt; Hy genaakt eindelyk de Siciliaanfche Stranden , en vind daar niets byna dan verwarring en verdriet: Scheepen, van alles onvoorzien, Bevelhebberen, zonder volk, Opperhoofden, zonder ondervinding, waar aan hy zig egter moet gedraagen; Grootfpraakzondennoed; Hoof fche IVzl-leevendheid, maar geene vaardigheid in den Dienst, aitftelllngen, twyffelingen, tegenfpoeden zonder einde, waar door hy dagelyks zyne zwaarmoedigheid voeld vermeeren. Alle  ( 94 ) Alle de Deugden, die ik u heb opgenoemt, Myne Vrienden, komen hem in deezen laasten togt te pas, hy oeffend ze alle, even als alle de bekwaambeeden die wy in hem kennen. Het gelukt de Ruiter eindelyk, de Franfche Vloot aan te treffen: deeze, welke men hem had opgegceven niet meer dan twaalf ligte Scheepen fterk te zyn, beitaat nu juist in vier en twintig Scheepen veel kloeker dan de zyne: Hy blyft egter by 't befluit van hen aan te tasten, en fchoon de Vyand door alle toevallige voordeden begunstigd wierd, doet hem de Ruiter's onvertzaagdheid zwigten; de Zege, die gewoon was hem te volgen; en daar hy (treed, gcenen anderen Meester kende, verliet ook hier zyne zyde niet; de Franfche Vloot wierd op de vlugt gedreeven, en deeze overwinning, met zo ongemeene hevigheid betwist, dat onze Admiraal gereedelyk bekende nimmer fcherper ftryd te hebben by gewoond, belaadde hem op nieuw met eer en luister, en deed zynen naam alom met dankbaare klanken hooien. Dc  ( 95 ) De tyd, bepaald tot de uitvoering van zynen last was verfcheenen: gehoorzaam aan zyne Meesters, doof aan de aanbiedingen, welke in menigte hem allent weegen gedaan wierden, om langer, dan zyne orders meede bragten te vertoeven, ging hy uwe Stranden , vrugtbaar Trinakrie! alwaar hy weeder onverwelkbaare Lauwe'ren had geplukt, verlaaten ; zyn foelie vaart, ontrukt hem reeds aan uw gezigt, noodlottige Oorden! hy dryft na 't Vaderland , vertegenwoordigt zig op nieuw met vreugd zyn Huisgezin, Hy denkt voortaan het zoet genot hunner liefde in ftilte en rust te fmaaken, en zig beveelendc aan de zorgen van dien Vader, die met zyne Kinderen wysfelyk, naar welgevallen handelt, vergeet hy de aanvallen van kleenmoedigheid, welke hem het "begin zyner Reize by na ondraag'lyk maakten. Zoude hy den dood ontkomen ? zoude zyn voor gevoelens loutere herfchen fchimmen, Kinderen van het Bygeloof zyn geweest? ma^r neen! zyne Scheepen naar Livorno gezonden, komen fpoedig en onver-  (96) verwagt te rug met tydingen uit 't Vaderland. Ach; wreede boodfchappers, waarom deeden u de Winden niet verre van dien Held afdwalen? waarom hield een dikke Werel, hem niet voor uw'aller oog bedekt? rampfpoedige brief! moest gy hem ooit in handen koomen? Ja! Myne Vrien den hy moest de Kusten, alwaar hem de dood opwagte, weederom bezoeken trouwloos Zanck\ gy, gy, moest ? * val aanfchouwen! Etna\ hy moest aan uw voeten fneeven! De Franfche Vloot is fint* den laaste flag verfterkt, de onze in tegendeel heeft door rampen veel geleeden; de Ruiter. wil zig nogthans niet ontrekken aan den Mryd: Zyn's Meesters Bondgenoot roept om befcherming: hy is gelast dien te verdedigen, dit is hem, die nimmer van zy nen pligt afweek, genoeg: moet hy op 't Bed van Eer het leeven laaten, zyn laaste imk zal aan den Vyand doodelyk zyn m Zy raaken flaags! de Jonifche Zee ftaat «i vuur en vlam: 't fchynt dat uit haar gron-  ( 97 ) grondeloozc diepte brandende bergen ryzen, en met gloeiende kooien de oppervlakte dekken ; het fchynt dat om de Heerfchappy der Waereld word geftreeden; met een klein uitgcleczen getal weêrftaat onzen Admiraal dc fterkfte poogingen der geheele vyandlyke magt, die, aangevoerd met dapperheid en kunde, haare jongde Nederlaag zoekt uit te wisfchen, en de Glory van deez' dag aan Neerland's Water-leeuwen fel betwist. De moed, de meerderheid der Aanvallers, moet egter voor de dappere tegenweer der onzen bukken; zy, die op 't fpoor van hunnen geliefden Held onderffelykheid bejaagen , verrigten wonderen voor zyn behoud cn voor 't algemeen belang; hy zelfs in 't heetde van den dry d geraakt, rondsom bekneld, is als een deile Rots, dievan woeste golven, welker woede hy tart, omringt, hun al fchuimend aan zynen voet ziet breeken, en vergeefsch hunne kragten fpillen; zyn gefchut, dat fneller als de Blixem treft, dringt tot in 't hart der vyandelykc Scheepen, die G met  C 98 ) met Lyken zyn bezaaid; Het Zonnelicht Word door eeu zwarte damp verduifterd; het gehuil der kogels, het gekraak der kielen het gekermderftervende, vervult delugtalönr de Dood woed wy den zyd; haar onverzaadelykc begeerte treft hier aan de rykften oogst; zy rukt elk oogenblik in 't eeuwig gaapend graf, een aantal Helden, aan hun Vaderland zo waard, cn veld meedogenloos de teerfte bloeifem met de rypfte vrugt ter neder; Dus baand zy zig een weg tot 't dierbaar Hoofd, waarop het al berust; dan, Zy nadert lang2aam, zy is zelvs in 't dreigen traag, en Ichoon hy haar ten prooi gewis is toegekend, fchynt ze egter, aan dien Held die, zonder angst of vreeze, haar zo meemgwerf heeft onder t oog gezien, de wreede hand met tegenzin te flaan. De Ruiter, onvertfaagd enkoel.ftcld 2'g aan alle haar fchichten bloot; hy ftaat op 't zonnedek 't bevel te voeren; van ^n Volk den brandenden yver, te onderbeunen, te geleiden, en dit aakelig treurtoneel, waar voor zyne edele Ziel niet te on-  ( 99 ) onregt gruwde, onverhinderd te aanfchouwen; maar ach! daar werd hy eindelyk zelf getroffen! Hemel! help! hy valt in onmagt neder: O Nederland! Gy ziet uwe Zonne ondergaan, Gy ziet de bloem der Helden u ontvallen! dog fchoon ter ne'er geveld, blyft de Ruiter overwinnaar : Hy bekomt en roept met luide ilemme: houd moed, myn Kinderen, zo moet men doen om de zege te bevegten! Het hoorcn van zyn item geeft aan het Volk eene onwccrftaanbare kragt, 't zien van zyne wonden maakt hun alle als verwoed: Gelyk bricsfchende Leeuwen, die, van hunne jongen, door geweld of list beroofd, de ontweldigers op 't fpoor vervolgen en voor geen gevaar bevreesd, al wat hun tegenftaat, verflinden, zo vallen de onzen ook den Vyand aan; Zo tragtenzy, door wanhoop aangevoerd, hunnen Vader, hunnen Vriend, door een zee van bloed te wreeken, Wie zal hunnen moed beteugelen: wie zal de overwinning hun ontrukken? dc Vyand vlugt; het gevegt einöigd met den dag; de zege heeft voor Q 2 't laatst  ( ioo ) 't laatst mynen Held bekroont. Maar, o veel te dier gekogte Zege; met zo waard een Pand betaald! Zyn fterf-uur is gebooren; wel haast gevoelt hy zyne ontbinding naderen, hy ontdoet zig fchiclyk van alle aardfche denkbeelden, om, gelyk hy had geleeft, te derven; zyne Ziel dorst na een beter lot; hy hoopt zyne beminde Vrouw , zyne lieve Kinderen, in dc eeuwige vreugde weder te vinden, hy hoopt op zynen Verlosier; hy roept Hem te hulpe! hy aanbid hem nagt en dag. Eindelyk komt het oogenblik zyner fchciding ! zyne getrouwe hoplièn ftaan gejchaard rondom zyne Leegcrfteede, als een kudde die haare Herder mist; zo lang hy ipreekt zyn ze opgetoogen ; geen woord dat van zyn lippen drupt of 't blyft voor altoos in hun hart geprent; nog denken zy zyne item te hooien, wanneer de Ziel het hemelhof reeds heeft bereikt; en eindelyk overtuigd, dat zy nimmermeer zyne beveelen zullen ontfangcn, nimmer zynen vnendelyken ommegang genieten, nimmer door  ( ioi ) door hem ten ftryd werden gevoerd , baten zy het hoofd nederhangen, en fchynen als verfteend van zieleimcrt. Ja, treur vry kleine hoop! die, even als weerlooze kiekens in den nood naar hunne moeder vlugten , u zo vaak onder zyne arends vleugelen begaaft, en door hem befchermd wierd. Uw mannelyk gemoed bewoogen,kent ligt voor 't eerst een deerlyk ziels-verdriet! Geen wonder dat gy raadeloos zyt geworden! Gy weet nog egter niet al wat ge in hem verliest! het lot is over u geworpen; de grimme dood met bleeke kaaken, wagt onverduldig na zyne prooy , gy moet byna alle fnêeven; want uw Hoofd, uw Hulp, uw trouw fle Zorg, de Ruiter leeft niet meer! Barst uit in tranen, o vrye Landen', die door hem zo dikwerf wier den vry gevogten! Zyne dood opent weeder alle uwe wonden : nu zult gy , maar te laat , zyn tallooze verdienften herdenken; nu zult gy, maar te laat, zyne ongekreukte trouw, zyne uitmuntende waardy , bezeffen! Vervult de naare G 3 dood-  ( 102 ) doodkreet u met fchrik; hy doet uwe Vyanden we'er adem haaien. Zy branden van begeerte om de fchaa', door hem geleden, eindelyk we'er op u te wreeken. Ik hoor reeds het donderen van hun gefchut; hun bly gefchal doet alom de lugt weergalmen; Zy houden zig van de overwinning zeeker, want de ziel van Neer lands Vloot, het zwaard en V fchild van V Vaderland, de Ruiter! leeft niet meer! Smelt weg in rouwe, obeklaaglyk Huisgezin! gy derft het meest van alle! deugdzaame Gemalinne, dierbaare Telgen Boe zem-vrienden! niets kan uw' zilte traanen itelpen; mets kan uwe fmert verzagten mets kan uw verlies vergoeden! Was hy uw dierbaarst Pand, Gy waart de ftrengen zyner Ziel, het bloed dat hem door de aaderen zweefde! Gy ziet door eenen Jlag al uwe vreugd ter nederploffen • Gy hebt hem voor het laatst aanfehouwd want, die bemidlyV Egtgenoot, die tedere Vader, die volmaakte Vriend,vil Ruiter' leeft niet meer. Dus  ( 103 ) Dus ftcrft dc Fcnix der Bataaffche Waterleeuwen De groote Ruiter, eer en wellust van de Zeeuwen, Voor U, o Vaderland, helaas! te jong, te vroeg Verfcheiden, voor zig zelf al oud en grys genoeg, En met een zwaar gewigt van Lauw'ren overlaaden: De Helden Faam met lust trompettende zyn daden, Blaast zig den adem uit aan 's mans verdienden lof, Geen Csefar fchaft zo veel Hiftoriefchryvren ftof, Geen Alexander! om met onvermoeide pennen, Op'tOorlogs vreugde-fpoor,door't witte veld te rennen. Maar hoe! moest hy ons dan zo fchielyk werden ontrukt? mogt het Vaderland, hem niet weder leevend in deszelfs fchoot aanfehouwen? mogt hy niet meer de Kroon van onze Zeemagt zyn ? O groote Godheid! ftaat het Stervelingen vry Uw raad te ziften ? elk zal vragen , waarom gy Zo fel en yslyk, hebt gedonderd uit uw zetel? Was Hollands Moederftad, te dertel, te vermeetel, Op zulk een Stad Juweel ? het Land te trots en fchoon ? Of ftak het Koningen te roek'loos naar de Kroon Met  ( 104 ) Met deezen Zeeheld, 't licht der Helden! hielden wy Zyn deugd nog dapperheid, nog Zeekunde in waardy, MetGodsvrugt,en dien fchatvanon waardeerbare gaaven Al tcevens in een Man gedommeld en begraaven? Of was hy ons te groot in onzen Basterd tyd, Die 't fterke Zeeligt overdwars begrimt, bcnyd En dit verlies verdient? oja! deeze Eeuw te fnood, Verdiende deezen Held niet langer, die te groot Voord'Aarde,envoorzigzelf,zigmetgeenhandvolaerde Of Aerdsch genot, een winst te laag beneên zyn waarde, Vernoegt, maar ruimte zoekt, en, voor dit enge ftof Alom van hem vervult, het wyde Starrenhof. ^ Staaken wy dan dit noodeloos klagen! Eerbiedigen wy veel eer de onveranderlyke befluiten van 't Alvermogen! de Ruiter moest zynen tyd-genooten, niet langer tot Leidsman ftrekken, maar zyn naam moest de gantfche Waereld door onfterffelyk blyven; zyne Deugden nimmer onder ons vergeeten worden ; zyne -Asfche ons Palladium zyn! Ja! Amstelstad ! dit Pand der Vryhcid , komt u toe  ( los ) toe, gy moogt de dierbare overblyfzelen van dien nooit volpreezen Held bezitten! zy wierden u tot troost in uw verdriet gefchonken, dan, ach! uwe wonde was daar meede niet geheeld! ö Heilige Asfche ! die in 't pragtig marmer beilooten, fteeds het cieraad onzer muuren blyft, verwek in 't hart der Amftellaaren , die zugt tot deugd, die Liefde tot het Vaderland welke ü wel eer bezielde. Dat men nimmer u genaake zonder die gepaste ontroering te gevoelen, welke de herinnering van zo veel verdienften, en zo fmertelyk een verlies, in Edelaartige gemoederen , altoos met drift opwellen doet! Dat, even als Alexander het graf van Achili' met zo veel plegtighcid bezogt, cn aan zyne dapperheid met zo ongemeenen luifter hulde deed, wanneer hy den fmaad, door Griekenland geleên, op Perlie ftond te wrecken , dat ook zoo Neer lands Helden * wanneer zy voor 't Vaderland, voor de lieve Vryheid, voor hunne waardfte Punden gaan ten frryde, zig voor een korte poos  ( io6 ) poos rondfom u neederzetten, hunne wooning van uw Grafftêe maaken, en door een heilige verrukking vervoerd, dien Heldenmoed, dat vuur, die kragt der Ziele overneemen, welke in de bangfte tyden, voor deezen Staat het nutfte bolwerk was. En Gy, ö roem der Helden! de Ruiter ! Edele Ziel! belet ons 't geloof, de kennis van een bceteren ftaat, en de overtuiging der verrukkende waarheeden, die als ftroomen uit de Heilige bla'ren vlieten, u te vergooden, gelyk 't aloude Heidendom, dat mogelyk min verlicht, maarniet min edel dagt, die Mannen deed, welke voor 't Vaderland roerarugtig 't leeven derfden! Gy blyft met onuitwisbre trekken, fteeds in ons' aller Ziel geprent: zo lang als Deugd of Dapperheid in Neerland voorftanders zal vinden: eeuw uit, Eeuw in, zult gy het voorwerp van onze agting, van onzen eerbied zyn. Mogt onze treurzang, tot de Hemelzaalen dringen, daar £?* ™ 't juk der aardfche zorgen ontheeven, volmaakte ZaÜgheen, uwe deugd ten loon, geniet! ach! dat dan't Godlyk al-  ( io? ) alvermogen, van den hoogen Hemel-trans, ook ons met zyne Gunst beftraale; God wake en zorge voor ons behoud, hy ftorte op ons den Geest die U ó Held ! bezielde; dat die in Neerland blyve zweeven, wy zyne medewerking ondervinden, cn uw Voorbeeld, tot het laatfte nageilagt, onder ons, Christenen, Burgers, Helden , U gelyk doe gebooren werden!