r   "'9 2891 UB AMSTERDAM  J. J. EJÓRNSTAHVS R E I Z E. IV. DEEL»   R. E I Z E DOOR EUROPA EN HET OOSTEN, DOOR J. J. BJÖRNSTAHL, nOOGLEERAAIL IN DE OOSTERSCIIE EN GS.IEKSCIIË T4ALEN, TE LUND, IN ZWEEDEN. VIERDE DEEL, OOSTERSCHE BRIEVEN. Tc AMSTERDAM, by 11. GARTMAN, W. VERMANDEI, en J. W. SMIT, MDCCXCIÏ.   B E R I G T. GUNSTIGE LEZER! ^][\ans ontvangt gij 'c overige van het derde, en van het vierde Deel van Björnstühls Reize, en tevens eenig berigt .aangaande den Reiziger, en aangaande 't gene gij nog van zijne aanteekeningen te wagten hebt. Het vierde Deel hadden wij, bij de uitgaaf der vijf eerfte brieven, in 1780., de tweeds af deeling genoemd, niet wetende, hoe ver het zelve ftond uit te loopen. Thans kunnen we u berigten, dat gij, in den vorm van Brieven, daar van niets meer te wagten hebt; maar nog wel iets, als aanteekeningen opgeiïeld, gelijk daarmede in 't vijfde Deel \ begonnen is. De Heer matthïas norberg (a) Twee brieven van dezen Heer hebben wij geleverd in dit vierde Deel,!)'. 70. en 73. De lof, door den Heer d'ansse de villoison aan denzelven gegeven, is aldaar, bi. 72. te lezen. • Dezelfde Heer d'ansse de vjlloison felirijf:, in zijne Anecdota Graca (Venet. 1781. \to. zie de aam., o  'P B E r ï g t. onzen BjÖRNsTaHi/, tot zijne Oosterfche Reis, bijgevoegd, is wel, den i Junij i779., te Konftantinopel aangeland; maar ook reeds weder, den 16. .April, 17J0., van daar vertrokken, en, den 6. Junij, te Venetiën aangekomen. Deze werd, gedurende zijne afwe. zendheid, tot Hoogleeraar der Oosterfche en Griekfche Talen, teLund, aangefteld; hield zig, vervolgens, eenjgen tijd te Göttingen op; werd, aldaar, tot Correspondent der Koninglijke Maatfchappij der Werenfchappen benoemd; en leverde derzelve eene Verhandeling, over den Godsdienst en de taal derSabeërs 0. . Uit BjÖRusTaHLs Dagboek, heeft de op björnst. ÏW. D. bl. 351.) Tom. II. p. I5Ö., dat de heer morberg te Konftantinopel de Arabifche en Turkfche taal heef: leeren lezen, fchrijven, en (preken , zelfs naar de egte uitfpraak: dat hij de zeden, gebruiken, en levenswijs der Oosterlingen doorkent- dar hij twee Arabifche meesters gehad heeft; den éénen, een' vikaris van den Patriarch van Antiochië, van wien hij ook de regte uitfpraak van het Syrisch geleerd heeft dan anderen, eenen Abdallas. Deze had, ten behoeve van den berugten Ali-Bei, een leger van 40,000 man op de been gebragt, en was, door denzei ven, Sherif, of Koning, van Mekka gemaakt; doch, na deszelfs dood, uit zijn rijk verjaagd, en taalmeester te Konftantinopel geworden. (O Uit deze Verhandeling heeft men ons het zaaklijke medegedeeld in de Algem. Faderl. Letteröcf. III. D. i2. Sc. Mengelw. bl. 515. Maar meer merkweerdigs vindt men, van elders in de NieumNederl. Bibliotk I. D. 3. St. Mengelw. bl.87. eu volg!  B E R 1 G T.< vu heer karel peter blomberg , koninglijk Zweedsch. gezantfchnpspredikant te Konftantinopel, thans ook naar Stokholm weergekeerd, de Aanteekeningen der Reizen opgemaakt, welke in het vijfde Deel, dat reeds onder handenis, en vervolgens, zullen voorkomen : nevens nog etlijke brieven der heeren norberg en blomberg. Die van den eerften handelen over de denkwijze en zeden van het Ooste: die van blomberg , gaan over björnstShls perfoon en verrigtingen, in , en buiten Konftantinopel; zijne reis naar Griekenland; én zijnen dood. Eindelijk belooft men ook nog een hiftorisch Gedenkfchrift ter eere des heeren BjÖRNSTaHL: aangaande wiens perfoon, kundigheid, en lotgevallen, inmiddels, het volgende wordt medegedeeld (c). Hij werd geboren den 31 Januarij, 173»--» te Ko' tarbo, in het kerspel Nashulta, in Zudermanland. Zijn vader was magnus gabriSl björnstühl , Onderofficier in het Regiment van Zudermanland; uit den dienst ontflagen met akte van Vaandrig; en federt in het foldatenhuis te Wadftena woonende. Zijne moeder O) In de Voorreden van den Heer GjÖRWELL voor het eerde, tweede , en detde Deel van BjörnstShls Brieven, m het Zweedsch: overgezet bij 't tweede Stuk des derden Deels, in het Hoogduitsch: en in het Voorberigt des overzetten voor het vijfde Dee!? in het Hoogduitsch. * 4  E E II I G T, was anna regina hjortzberg. Hij zelf leerde de eerfte beginfelen der wetenfchappen teStrengnas, en verkreeg een loflijk getuigenis van den daar zijnden Reetor DANiëL steniüs (d), toen hij zig, in 1754., naar Upfal begaf: alwaar hij zig meest in de Oosterfche Talen oefende, en, in 1761., Magïfter werd. In het jaar 1763. fchreef hij eene geleerde Verhandeling (e), welke door zijnen leerling, tingstadius, toen Oegts veertien jaar oud , onder zijne voorzitting verdedigd werd. In het zelfde jaar, weid hij, dooi; den Ridder Ihre, eerst tot Leeraar (Qocém) der Gothifche, en, kort daarna, der Arabifche taal, aangefteld. Hierna was hij, een' tijd lang, lnüslecraar bij den Overften, graaf posse, te Swana, en, vervolgenss (<0 H'j 2ieit5e: In Domino bjö.rkstShl quid virtus conjunöa cum feUcitate ingenii effcere pm'ftt, elucet, ■ Tantam peritiam, proprio fere Marte , HngaarumGtstcs, Hebraicaj, Syriac*. et Chaldaics acquifmi, ui «tatem 'aHtevertMt. In fandiori Theologia et praceptis PhHofopMa nccmedkcriter est verf' li - i" 11 _-ï^fecl ,, . - • ""; ï, zoo groote kundigheid " c!er V- - ' Iche, en Chaldeeuwfche " r' — ^r~lfiftf! 1 ''--L^jd vooruit geftreèfd ?\\. In '^V^||%ifp c Issfen der wiisgeerte is hij- ., or ■ ' ' ''• W ';'SWÉl/i-^K iïalecïo ilktllratutt  B E R I G T. ix bij den Heer Hofmarfchalk Baron rudbeck, te HesfelT bij, in het Kerfpel Tuna: met wiens twee zoonen hij, in 1767., zijne uit!andfche reis begon, De ééne zoon keerde fchielijk te rug; de andere bleet' bij BjÖRNSTaHL tot Londen toe. Terwijl BjöRNSTaHL, te Romen , en de toenmalige kroonprins te Parijs was, ftelde deze, als kanpelier der Akademie van üpfal, onzen bjqrnstühl aan tot adjunït der Oosterfche Talen (ƒ> In het jaar 1776., beval hem Koning gustaaf de III., eene reis naar Turkije te doen, ftelde hem tevens, den 10. Januarij, tot Hoogleeraar der wijsbegeerte, te Upfal; en, naderhand, den 10. Februarij, 1779., tot gewoon Hoogleeraar der Oosterfche en Griekfche -Talen, te Lun&, aan. Nog in. hetzelfde jaar 1776., verreisde hij naar Konftantinopel, en bleef daar, en daar omtrend, twee volle jaren; tot hij , den 12. Julij, 1779, te Salonichi, ftierf. Zijn dood werd door velen betreurd: zelfs door den Heer p. j. bruns, die, anders, zijn vriend met was, maar, bij deze gelegenheid, björnstShls karakter, onpartijdig, fchetfte (g). 't Geen deze Heer, in zijn' brief, gewaagt van lavatsrs verzoek aan BjöRNSTaHL, wordt bevestigd door lavaters Phyfiognomie, III. D,, bl. 193., daar wij 't hoofd van onzen Reiziger, even eens als het bij 'c UI. EL II. Stuk Den 10. Februarij, 1771, Cfi) m 't UI, D, hl, 344. ' *5  | B E R I G T. der Reize in het Hoogduitsch , uitgegeven, en voor dit Deel, in het Neerduitsch, geplaatst is, afgebeeld vinden, met deze beöordeeling: „ Uit dit aangezigt „ zal de Phyfiognomist voor zig uitteekenen het voor„ hoofd, en hetzelve brengen onder den titel van harde, niet fterke die neerfliglifk opzamelen, „ maar niet diepzinnig zijn. Het oog is minder „ eigen aan den opmerker, dan aan den flikker en „ opvanger. I Iet overige is eigen aan eenen gemee„ nen welgefchikten mensch." Lavater zegt niet, dat het björnstKhl is, dien hij dus beoordeelt: doch uit de vergelijking der teekeningen is het zeker. Mogelijk kon de uitdrukking duidelijker en verftaanbaarder, gelijk meermaals; mogelijk kon zij gelukkiger overgezet zijn. Ik denk, dat hij zeggen wil, dac in EjöaNS'iauxs aangezigt ftandvastigheid , eerlijkheid, neerftigheid en opmerkzaamheid: maar geene fijnheid van oordeel, noch doordringendheid vaneen wijsgee- rig brein, doorftraait. Dat hij geen fcheppend vernuft had , maar zeer leergierig was, en ook zijne kundigheden geern mededeelde. Dat hij lig- chaamsderkte genoeg bad, om ongemakken te verduren, maar geene genoegzame geestkragt, om die gewillig, onderworpen, lijdzaam, dankbaar, en vrolijk te dragen. Althans zoo komt inij zijn karakter voLit, uit den weinigen omgang, dien ik met hem had ; ui, zijne afbeelding ; en uit zijne Reisbrie-  B E R I G T. n yen. Men bedenke ook nog, dat hij een breed voorhoofd en aangezigt had , 't geen uit de zijdeling- fche teekening niet te zien is. De onbefchaafd- heid en lastige aanhoudende bezoeken, waar over velen geklaagd hebben, mag men nu ten deele aan dit zijn natuurlijk beftaan; ten deele aan zijne geringe geboorte, en armoedige opvoeding, toefchrijven. Gelukkig , dat hij goede begrippen van Godsdienst had, en tot zijn' dood toe, gelijk uk vele plaatfen zijner Brieven, en uit zijn uiterften wil (7Q blijkt, behouden hebbe. De getuigenisfen van de Heeren hwiid (i), blomberg en d'ansse de villoison (/) , doen hem eer aan. — De Lezer zal mij, denk ik, dank weten, dat ik van den laatstgenoemden geleerden, hier Qn), drie of vier brieven, of briefftukken, geleerd nieuws behelzende > meedeele, welke in de Zweedfche en Hoogduitfche uitgaven niet yoorkomen. De Heer d'ansse de villoison heeft meermaals met lof van onzen björnstShl gefproken, (Ji) III. D. bl. 373. en v. Hij droeg altijd een Bijbelsch. Spreukboek bij zig, waar in, op zijn' lterfdag, den 12 Julij, de plaats Luc. XXII. 43. aangeteekend was. (O III. D. bl. 346. 347. (*) III. D. bl. 353. 356. en v. (0 III. D. bl. 350. 0») Ut- bl. 338-343. en IV. D= bi. 78.  X* B E R I G T. en dankbaar erkend, dat hij veel van hem geleerd ■ had («). Zijne vrienden hebben eene gedenkmunt te (») In adnor. ad Apollonii Sophifta; Lexicon Homer. Paris. 1773. 4to. Tom. n p. 116. „ Hanc ven'sfimam ™ï alpha etymo,, logiam (a vocabulo Pboenicum tfcx, Syriace elfo, Chaldaica ,, ilfa, navis) debeo praïftantisflmo viro & numquam mini fine ,, laude & gratiarum aftione nominando jacobo jon^e björnstShl „ Sudermanno, cui quantutn debeam, vix, ac ne vix quidem „ verbis exprimere queam." In Prolegom. ad apollon. p. 88. „ Ad hanc Apollonii editionem deproperandam unice impulfi „ & addufti fuimus a doftisfimo Sudermanno, jacobo jona „ BjöRNiTÜHL, Ulo doftrina: 6? eruditionis omnis miraculo, & ,, omnium linguarnra oriencalium ac occidentalium thefauro locu„ pletisfimo ,quemcharisfimum in litceris Hebraïcis praceptorem „ p. ii. noftris Edit. allegavimus, cujusque nobiscum, dum ,, ihitètiaj degeret, intimo ufu conjunftisfimi, tanta funt in nos „ merita, ut nihil quidquam praftantisfimo illi viro & incom„ parabili amico denegare potuerimus aut debuerimus." In aninjadverf. ad longiPastoral. (Paris 1778. 8vo-) L. IV. p. fin. „ Dequo viderit doétisfimus ille & milii amicisfimus Novi Testamemi Editor cl. grjesbach , qui in hacfacranovi fcede „ ris Critica non habitat, fedregnat cumcL MiciiAè'le, cum cl. „ semler, &c. & 'cum eruditisfimis illis docta; Upfalia; Profes„ lbrlbus, Aurivillio, Flodero, & björnstShl , meo fuavisfimo ,, amico & magiftro, quem ftupendse in omni fcibiü doéhinaj' I virurn,ame,proh dohlor! tnmo locorum iwervallo disjun&um, „ femper defiderabo." Eindelijk, breedst, in de aaht. op zijne jDiatriba de quibusd. Codicib. Gra-cis Veneta; Marei Bfllioth.y Anecdat,^ G;w.Tom, II, p. 160. „ Duaruin uraïfertita  B Ë R 1 G T. **£ zijner eer doen verveerdigen; aan de voorzijde, 'c hoofd, met het omfchrift: jac. jon. BjÖRNSTaHt phf- „ linguatum, Arabica; fcilicec & Graca;, ftudium mihi commendabat, ac utriusque Codices ineditos noéturna & diurna ver,, fandos manu mihi femper inculcabat illud eruditionis porten„ tum, & clarisfimum otientalium lüterarum lumen, nnper, „ eheu, anno 1779. Julii verodie 12. Thesfalonica: exftintfum, „ cl.ille jacobüs jonas björnstShl, Sudermanus, LinguarmnO„ rientalium in AcademiaLundinenfi Profesforincer paucos erudi,, tisfimus, quo incimo amico & in litcris Hebraicis magiftro „ frui mihi contigit, qui omnibus flebiIisoccidit,quem amisfum, „ & magno rei literaria; damno, amicis fuis & dodtie, quam ,, ornabat, patrias ereptum femper eo magis lugebo, quod lite. ra; & dulces illa; anteomnia Mufa;, qua; ceteris folatium affer„ re folent, meum mihi dolorem numquam non augebunt, renovando memoriam vAuk^ixjo» doftisfimi illius viri, qui iuüs „ regnabat, & vehementisfimo illarum ardore abrcptus, post „ fusceptum ftudiorum causfa per totam Europam duodccim an. „ norum iter, post tot terraque marique emenfos labores, post „ tantorum periculorum minas, Litochori, quod eft oppiduluni ,, ad Olympi pedem fitum, morbo, qui faipe hanc regionen! ,, vexat, fcilicet dyfenteria & febri Thesfalonicenfi, ut vocant „ indigena;, miferabilitercorreptus&ibi per novem dies fine me„ dicorum auxilio jacens, atque hinc Thesfalonicam delatus^ ,, Mufarum vidtima occubuit, procul a patria, pro quafanguinem „ fa;pe fuum profuderat fortisfimus ipfius pater, Carolo duode,, cimo duce & aufpice; procul a Iongajva matre, quam pie ama„ bat; procul a dileclisfima forore; antequam deftinatam tanto„ rum laborum mercedem a magno il!o Guftavo, cui carus erat, „ accipere, antequam fuos revifere, & eruditisfimas fuas obfer-  xiv B E R I G T. iologus: en den naam des medailleurs C. Fêhrman:en, op de keerzijde, dit opfchrift vertoonende: Celeber. Peregrinatori Dedit Sudermannia Cunas MDCCXXXI. Thesfalonica Cippuni MDCCLXXIX. Holmia Nummum MDCCLXXX. Er zijn vierëntagtig ftuks van verveerdigd, en aan' zijne naastbeftaanden, en bijzonderfte vrienden, aan den Koning, de Koningin Weduw, de Hertogin van Zudermanland, en eenige Heeren van aanzien uitgereikt. Ook zijn er agt Medaillons in brons, ter gedagtenis van BjöRNSTaHL, op eenige Boekerijen en Scholen, in Zweden, geplaatst. De Zerk op zijn graf is, den i6~. Junij, 1781., niet zonder plegtig- vationes, qua; totum fere terraruni orbem, totumque omnium n fere fcientiarumhumanarum, quas tenebat, ambitum compleéte„ bantur, cum Republica literaria communicare , & Codices a fe „ repertos publici juris facere potuisfec, Rel."  B E R I G T. ti heid, en onder het driemaal losfen van het gefchut van een Zweedsch Schip, gelegd. Het graflchrift is er wat korter op gefield, dan men het alhier, III. Di 363. en v., leest: met uitlating van parifato ac, enz. tot aan vtxisfe: zijnde in de plaats gefield: VIATOR. TRANSI. PEDE. FAUSTO. SPES. RESECA. LONGAS. ET. QUOD. D1FFIC1LLIMUM. EST. RETINE. IN. SAPIENTIA. MODUM. Ten flot zullen we u de reis van onzen Schrijver, in één opflag, onder het oog brengen. In het jaar 1767., vertrok hij, van Stokholm, te fcheep, over Rouan, naar Parijs. Hier bleef hij tot in 1770.; toen reisde hij, over Dijon, Geneve, Ferney, Lijons, en Marfeille, naar Toulon. Van hier vertrok hij te fcheep naar Civita Vecchia en Romen. In 1771., bezogt hij Napels, den Vefuvius, en Monte Casfmo, en kwam, tegen het eind des jaars, weer te Romen. In 1772. en 1773. doorreisde hij, langzaam, de overige deelen van Italië, bijzonderlijk zig ophoudende te Siëna, Pifa, Livomo, Lucca, Florence, Bologne, Venetië, Padua, Verona, Mantua, Panna, Milaan,  Sü Ë" Ë R I G T. Pavia, Genua, enTurin. Den 30 Augustus, 1773.; trok hij over de Alpen, en den Berg Cenis; en bezogt Geneve en Ferney ten tweeden maal. Hij vertrok over Laufanne mar Bern, én, verder, overZurich, Schaf hanzen, Bazel, en Straasburg, naar Karlsruhe, daar hij was op den 1 Januarij 1774. Van hier zette hij zijne reis voord, door Heldelberg, Manheim, Meiutz, Frankfort, Hanau, Koblentz, Bonn, Keulen, Dusfeldorp, Duisburg, en Kleef, naar Holland. Hier bezogt hij Nimvvegen, Dordt, Rotterdam , den Haag, Leiden, Utrecht, en Amfterdam ; en wel fömmige plaatfen tweemaal. In het volgend jaar ftak hij, van Helvoetfluis, over na Gravefend en London , en reisde tweemaal naar Oxforr. Uit Engelland vertrok hij, den 6. Meert, 1776., van Gravefend ; kwam, den 6. Meite Smirna, en, kort' daarna, te Konftantinopel. Hier, en hier om trend, te Galata, Pera, Tharapia, Bujukdern, Chalki-, Belgrad, Skutari, en Fanarali, hield hij zig op tot in liet jaar 1779., wanneer hij te fcheep, voorbij dë Dardanellcn, naar Volo reisde; Larisfa, Tirnova, Zarko, Trikkala, de kloosters bij Meteora, Stagi, Vitoraa , Dufiko , Kutzokhiro , Alifaka, Haggilar, en Baba , en , eindelijk , Lithochori, daar hij ziek vverd, en Salonichi, daar hij ftierf, bezogt. Honderdagtënzeventig, meer of min merkweerdige, plaatfen heeft hij doorreisd, gelijk hij in zijri Hand-  8 E R. I G T. w xiandboekjen (o) ópgeteekend heeffe Van deze allen hèbt 'gij ten deele narigt, ontvangen; ten deele , hebt gij 't nog te wagten. Wat hij in Holland en te Utregt gezien $ en wien hij er heeft leeren kennen, Zult gij in 't volgende vijfde Deel vinden. Egter is dat berigt geenszins het naauwkeurigfte, noch getrouwde. Wij zullen ons best doen., dat het van de groffte fouten gezuiverd worde. Beklaaglijk inmiddels is het lot onzes vaderlands, dat het veelal door vreemdelingen, zelfs door inlanders, zoo .weinig gekend, en zoo flegc befchreven worde. Later voorbeelden hebben de vorigen (/>) niet verbeterd. Nog onlangs hadden we reden , om onvoldaan te zijn over TOZEN , L'HONORé (#) , PILATI (T~), dl LE FEBURE. Mogelijk, Nederlander, is het, grotendeels, uw eigen fchuld: daar door, dat gij den vreemdeling minder beleefdheid bewijst, én minder onderrigt, dan gij c» Het Bijbelsch fpreukboekje, waar van we gewaagden ia de aant. (/>) DASNAGE, en de ia BARUE de BF/U'.IATiCHAIS , OVer welken men leze van de waters Vo*rr. voor het Utr, Plakaathork, I. Deel; Voorr. voor het I. D. van dén Tegen w. fiaat der Vereen. Neder!., en paulus Inleiding tot de Unie van Otregii (q~) Deze is, meen itë, de Schrijver van la Hoilande au XFltl. facie, a 'a Have, 1779- St'fl. (r) Den Schrijver, meen ik, van de Lettres fur la Höllait* ie, a Ia Hayê, 1780. 2. Voil. 8vo. **'  r Wil b e r I g 1'. moest, en dan€ien in Vrankrijk, en elders, doet. Mogelijk kent gij veelal uw eigen land, ën lieden, en landszaken niet genoeg, om die aan anderen naar waarheid en duidelijk genoeg te doen kennen. Dat u de vrije toegang, dien onze reiziger elders vond, en het gebruik, dat hij er van maakte , ook in dezen vei betere; en dat gij veel denken moogt, dat wij allen als vreemdelingen op deze weereld behooren te leven, is de opregce wensch van uwen dienstveerdigen landgenoot M. TlJDEMAN. U T R E G T, den soften Augustus, 3782. III. D. bl. i79.aant./. Lamsweerde. — bl. 180. aanc./. que — Tiela?.-bl. 201. aant.(A) Doe bij: Wagenaar Faderl. Hifi. VI. D. Voorr. bl. 12. en Te Water Verbond dtr Ed. I. D. bl. 17. aam. — bl. 346". laatfte reg. lees: propaganda — bl. 364. 1. Pofuerunt. \ _  I N M O U D DER BRIEVEN van het VIERDE DEEL. Brief I. Ongelooflijke zwarigheden in het Uren der Turk' fche taal, in den aart der taaie zelve, en in dt Turkfche gebruiken. Gebrek eener goede ge¬ fchiednis en aardbefchrijving van Turkijë — Werk van den heer Muradgea. Van den heer Murat en deszeifs gefchiednis der Turkfche Muziek • Ver- dienfte van hei Zweedsch gezantfchap te Konftantinopel. ï Aangewèzen feilen in de nieuwe Turkfche gefchiednis en aardbefchrijving. • Van gedrukte Turkfche boeken. Woordenboeken, Vanculi, Ferhenk en Meninski. Van het Turksch al- phabei. bl. U Brief II. Openbaare boekerijen te Konftantinopel. — Nieuwsberigten uit Rome. Van den vorst van Moldavië, Konftantijn Woda Muruft. • Karaïten in Haskioi. bl. 2.2. Brief III. Zwarigheden om de Turkfche natie te léren kennen. Gevolgen uit de Turkfche taal. Onzé- kerheid van de berigten, die in Europa van de Turken verfpreid worden. Traagheid van de gezant- fchapstolken. Wetten van den fultan Soliman- — Iet van den Turkfchen almanak. — Over de oudheid der godsdienstgebruiken. W Eigen gefchiedfchrijvers der Turken. — Nog van de pogingen van den heer  I N H O ö D. Muradgea. — Van de nieuwe uitgaaf des Meninskii — Bijgelovigheid der Turken. — Hun mistrouwen omtrent de Christenen. bl. 29. Brief IV. Turkije een vei keerd Europa. — Treffende fcheis tusfchen de Europefche gewoonten en de Turkfchen j inzonderheid in de wijze van zig te kléden. bl. 48. Brief V. Verbétering derménigvuldige dwalingen in taubes berigtèn van ^ Christen gezantfchappen te Konftantinopel. -— Gebruiken bij het gehoor géven der gezanten. — Turken in Pera. — Lusthuizen der gezanten. — GezantfchapStolken. — Verdédiging van de eer des gewézen Zweedfchen gezants Carlefon tégen de befchuldigingen van Taube. — Van het gebruik om den Grootfultan en voornaamen Turken konfituuren en nageregt te zenden. — Van den divan. — Of de voornaame Turken bij de Christen gezanten dikwijls te gast gaan. bl. 58, B1JV0EZELS. Brief I. Van den heer matthias norbegg. bl. 70. Brief II. Van den heer devilloison aan den heer gjökn- well5 gefchréven te Pithiviers in GaiinoisD bt Èrief III. VandenheertiomE.no. bl. 22. Brief IV. Van de» heer BjöRNSTaHL. bl. 75. Brief. V. Van den heer d'ansse de villoison aan den Hoog. Eerw. heer ever. scheidius, hoogleeraar der uitlegk. Godgel. des O. en\N. T. en der O. O. T T. te Harderwijk. bl. 78*  INHOUD. Txxï Brief. VI. Uithoofde van de pest moeten proef dagen gehouden worden. — Alle gemeenfchap, en alle geligenheid, om herigten te bekomen is daar door afgefnéden — De pest is deze reis zeer boesaartig. —• De Turken zoeken de befmetting der ziekte niet te verhinderen, noch de minste voorzorg daartégen te 'gebruiken. — Pesthuis. — Bezestans of koopmanspakhuizen. — Muhammed Efendi, Zweesch Turkfche gezantfchapsfekretaris. — Schriklijke aardbeving te Smirna. — Isma'él Efendi, Turkfche taalmeester. Proefbladen van het nieuw Menins- kisch woordenboek. bl. 83. BIJVOEGZELS TOT DEZEN VIden BRIEF- Brief van den heer graave danieljoannes van hoCHEPié, koninglijken Zweedfchen vice - konful te Srairna, aan den koninglijken buitengewoonen gegezant te Konftantinopel ,d;n heeruLRicH celsing, gedagtékendSminia, den8y?e« van hooimaand, 1778. Nadere omftandigheden en gefteldheid der fchriküjke en dagelijkfche aardbévingen te Smirna, zêdert den i6de" Junij. bl. 106. Uitirekzel uit eemm brief van den Heer de pf.ysson^el, Franfchen konful te Smirna, gedagtékend Smirna, den 9*" Jli 1 ij 1778. Verdere befchrijving van de uitwerkzels dier aardöé* ** i  INHOUD. vingen en de ménigvuldige daaruit voordfpruitende rampen. b]_ ^ Uittrekzel uit eenen brief van den heer graave van HOCHEPié aan den heer gezant cslsing , gedagtékend Smirna, den 23^» Julij 1778. Vervolg van den voorgaanden brief, wègens naderhand gevolgde aardbivingen , névens verfcheiden bijzondere omftandigheden. 0. tI„ Brief VU. Plondering ™n den postbode. — Franfche gezant de Saint Priest ' Landhuizen der Euro- pefche gezanten. — Luitenant Ankarho. — Ma joor van Walden. -- Be Hollandfche gezant, baron van Haaf ten. - Graaf de Choifeul, generaal Coccep, graaf de Hauteford, baron Reinecke de aèt Sestini, en de Franfche konful Peysfonnel bezoeken en befchrijven het Oosten. — fyt van dg w_ living te Smirna en den opflandte Kairo. — Nieuw geopende handel uit Oostïndië over de Roode zee en Suez naar de Levant. — Engelland belet de En- ' gelfchen op deze vaart. — Engelland* tigenwoordigeflaat. — Voltaire zonder graf. — Nafchrift van den 16*- Augustus i778. ~- De pest vermindert te Pera. — Te Konftantinopel word eene aardliving befpeurd; te Smirna duurt dezelve nog aanhoudend. — Bfèrnftahls taalmeester, Ismaïl Efendi, fterft aan de pest.— Vordering van den koninglijken fekretaris Heidenftam in het Turksch. — De, pest woed nog te Konftantinopel. bl. 115. grief VIJL Graanoogst en prijs der graanen, névens ds  ■I N H O U D. SXTiï wijze van dorfchen, in Turkije. » Muilkorf der esfen gedurende het dorfchen, zwaar juk derzelven en fcherpe prikkel des drijvers. --— Zaaitijd. . Tijdrèkening. — Donchtijd. — Brood. —- Rosmolen en koornmortier of ft amper. — Middel tégen den koornworm. — Op elkander volgend affterven vanLimeus, Huiler, Pitt , Voltaire en Rousfeau. bl. 144* Brief IX. Terugkomst naar Konftantinopel en, fchriklijk ■woeden der pest aldaar. — Bouwwijze der huizen. — Koninglijk Zweedsch paleis en kapél te Pera; voortreftijkheid van hetzelve, zq 'wel ten aanzien van de ligging, als van het gebouw zeiveen deszeifs fchoonheden. — Zweedfche gemeente, welke aldaar haaren godsdienst verrigt. — Gelijkheid der kapél met eene moské. — Ver lichting der minar een gedurende den Ramazqn. ' Franfche, Hollandfche en Venetiaanfchepaleizen aldaar. — Het Zweedfche paleis betaalt lasten aan den tempel te Mekka.— Getal der inwoners te Konftantinopel en in de naast omliggende 'plaatzen. bl. 166. Brief X. Van den Ramazan of de vaste der Turken; deszei fs begin enverfchuiving telkens op een'' anderen tijd van het jaar; deszelfs ftrengheid en waare zin; dwaling der'meesten ten aanzien van het eigenlijk begin van denzelven; hulpe , welke de fterrekunde hier bij verleent. — Allerlei gebruiken, die gedurende denzelven in agt genomen worden. —• De regtbanken ftel~ kn getuigen boven het handfchrift van eenen fchuldeyaar. — Lijffterrewichelaar des keizers, — Dê ** 4  XXIV INHOUD. fterrewichelaarij word hooger gefchat dan de fterrekunde; fchoon de koran verbied aan dezelve geloof te géven. — Zweedfche kanonnen kondigen in het ferail alle plegtigheden aan. — De beiram, of het vreugdefeest der Turken. - Verwisfling der hooge ampten op dien tijd naar het goeddunken des keizers. — De kurban-beiram , of het offerfeest. — Relands dwaling ten aanzien van de vaste der Tur Je"- bl. 188. Brief XI Waakz^mhetd der ftadsregèring gedurende den Beh am. — Overeen/lemming van het weeder te Konftantinopel met het opgegévene van den Stokholmfchen almanak. — Verzégeling en wederopening der wijnkelders. — Verandering van den Tsjausch bafchi■ deszelfs ampt bij de porte. — Muziek der Turken op hunne èn der Christenen feesten. Turksch Wijwater. — Muhammeds baarden vaandel. — Taartenfeest in den Ramazan. ~~ Nieuwe verkla ring van Numeri XIII. 24. _ Hoe de overtrédi der- vaste verzoend word. — Het te huis houden van het vrouwlijk geftagt gedurende de feesten — Wijnoogst. Lijst der boekerij van Raghib Pascha. — Eene nieuwe en uitvoeriger afbeelding in koper van het ferail. — Ziggiflg m bmijzs van hetzelve. — Komidas verm-erdert Meninski's woordenboek, en arbeid aan eene plaatsbefchrijving van Konftantinopel. — Betékenis en gebruik der naamen Franken, Grieken en Armeniërs in Turkije. Brief XII. Björnftahls vertrek van Konftantinopel ter  INHOUD. xxv Volkomen winter op beide de kusten van Europa en Afi'é. — Aanmerkingen over de breedte van den Hellespont, over Troje en andere plaatzen op de zijde van Afi'é liggende. — Schrik lij ke jlorm névens defchzrpfte koude, die het Zweedfche ('chip uitteftaan heeft. —• Viering van den geboortedag des konings van Zweeden en van den naamdag des hertogs vttn Südermanlatid midden op den Hellespont. — Verlies van een anker. — Betragting van eenen Turk daarover. — Wézenlijk gevaar van den zeeman. — De wind Hellespontias. — Aankomst te Negreponte en Volo. — Bef uit tot de reis naar de berugte Griekfche kloosters in Thesfali'é. — Bezoek bij den Zweedfchen konful Barthelemy te Portaria. —: Reis derwaaid den Jden van fprokkelmaand in den vollen winter, en terugreis naar Volo den nden derzelfde maand in voilé lente. — Gebrek aan lévensmiddelen uit ongewoonheid des winters in het vrugtbaarfte gedeelte van Griekenland ontflaan. — Strenge winter, we/ken Björnltahl op aW zijne reizen gehad heeft. — Tégenwoordige gefleldheid der Griekfche taal, inzonderheid ten aanzien van de naamen der plaatzen. Oorfprong van den naam Isrambol of Stanibul, Negreponre, Kandia, Dardanellen, Archipelagus, en der gelijken. — Behouding der oude naamen in de kerktaal. bl. 252. Brief XIII. Lijst der brieven door den fchrijver, zéclert october 1773 3 afgezonden. — Gevaarlijkheid der reis te land. -—• Vergelijking derzelve met de onlangs gelédene ter zee. — Inzonderheid van de ge-  **** inhoud. vaar en door de zwervende Albaneefen veroorzaakt.—Befchrijving van deze flroperijen en togten. bl. 291. BIJVOEGZEL. Brief I. Eenige ophelderingen betreffende Italië met betrekkingtot de Hoogduitfche overzetting dezer brieven.— Uitbreiding der pest in en omftreeks Konftantinopel. Gebruik van het koude bad daartégem — Demetrios, een Griek, en door Forskal aangeworven leerling van Linnéus. — Voorflag aan den Profesfor Bergius, om de kruidkunde in het Oosten uittebreidm' bl. 302. Brief II. Zwarigheden , om in Turkije de waarheid te fchrijven. Onvermoeidheid en ménigvuldige naarvorfching, waar méde de fcWrijver dezelve nogthans opgefpeurd en gevonden heeft. bl. 315; Brief III. Aan den eerften Hoogduitfchen vertaler, den Heer justus ehnst groskurd. Over de Hoogduitfche vertaling ^«Björnftahlséwvem— Over den eerften brief uit Frankrijk, bh 321.-    R E I Z E DOOR EUROPA EN HET OOSTEN. EERSTE BRIEF. Ongelooflijke zwarigheden in het léren der Turkfche taal, in den aart der taaie zelve, en in de Turkfche gebruiken. Gebrek eener goede gefchiednis en aardbefchrijving van Turkije. Werk van den heer Muradgea. Van den heer Murat en deszelfs gefchiednis der Turkfche muziek. Verdienfte van het Zweedsch gezantfchap te Konftantinopel. Aan- gewézen feilen in de nieuwe Turkfche gefchiednis en aardbefchrijving. Van gedrukte Turkfche boeken. Woordenboeken, Vanculi, Ferhenk en 31e- ninski. Van het Turksch alphabet. P:ra, bij Konftantinopel, den 17den Jan. 1777. (^jtj-it denkt, volgens uwen laatften brief, dat ik reeds Turksch fpreek, wijl ik mij zo lang voor mijne aankomst hier in het Oosten , voornaamlijk gedurende mijne reizen door de voornaamfte landen van Europa, op de oosterfche taaien toegelegd heb.. Maar zo fchielijk gaat het niet. De zwarigheid, om de Turkfche taal te léren, is, hier op de plaats zelve, grooter, dan men zig kan verbeelden: want, vooreerst, bevat deze taal drie onder- II. AfD EELING. A  ft REIZE DOOR EUROPA fcbeiden taaien in zig, die geheel van elkanderverfchillen en in woorden en fpraakkundige régelen zeer van elkander onderfcheiden zijn, namelijk de Turkfche , de Perfifche en de onuitputbaare Arabifche, welken, zonderonderfcheid en de eene om de andere, van de Turkfche natie, in bet fpréken en fchrijven, gebruikt worden, en hetTurkscb tot de rijkfte enmóeilijkfte van alle taaien maken ; en dan kan ook geen Christen met de natie omgang hebben, en zig inde taal oefenen, gelijk in Italië, Frankrijk, Engelland, Holland, Duitschland, e. z. v. gefchied. De gebruiken der Turken veroorloven ons niet, het fchoon geflagt te zien , in hunne eetkwartieren te gaan, in hunne huizen te wonen,- zelfs de Armeniërs zijn , in dit 11 uk, gelijk te Turken, zij willen geen vreemdeling in hunne huizen laten verkeren. Zo dat het hier op de plaats fchier niet gemaklijker is, de taal te léren, dan ergens elders in Europa: want het eenigst middel is, eenen geleerden Turk, of khodfcha, te houden, die, voordutire betaling, dagelijks een uur komt, en deze weg is zeer kmgwijlig, leid ook meer tot het lézen en eindelijk ook wel, met veel moeite, tot het fchrijven, dan tot het fpréken, wijl het alleen eene oefening voor het oog maar niet voor het oor is, éven zo als wij, in Europa, Grieksch léren ; zelfs gaat het met mij zeer dikwijls zo, dat dezelfde zijde in het handfchrift, op welke ik, onder het lézen, elk woord, zonder uitzondering, verft-a, een verzégeld boek voor mij is, als mijn taalmeester mij dezelve fchielijk voorleest , door dien het oor, hier, geen gedurige oefening heeft, om zig aan den klank der taaie te gewennen: het lézenis alleen iet werktuiglijks voor het oog. Verders is zelfs ook het lézen  EN HET OOSTEN. | moeilijk, wégens de veele verfchillende alphabetten en ka* rakters, welken men, in het fchrijven, gebruikt: eert geheel ander alphabet word in de kanfelaarij, een ander in brieven, een ander in de geregtshoven, een ander dooi! de geleerden, een ander in rékeningen, e. z. v. gebruikt. Die het eene zeer vaerdig leest, kan daarom nog geen woord in het andere lézen. Daarenboven word deze taal altoos zonder zelfklinkers gefchréven, het welk eenen eersuVgUmenden veele moeilijkheden en dubbelzinnigheid veroorzaakt. Schoon de zelfklinkers dan al eens gezet worden, zijn er, volgens derzelver gedaante, maar drie, doch, volgens den klank, meer dan wij er in Zweeden hebben, de verfchillende klanken van o en 3 médegeré» kend. AU' deze klanken moeten door eene langdurige en veeljarige oefening geleerd worden. En , wat nog erger is, men fchrijft dikwijls, in zékere fchriften, zonder on« (derfcheidingpunten, welken, anders, veele médeklinkers onderfcheiden, die, zonder deze punten, anderen vol* komen gelijk zijn; want, zonder dezelven, zijn er niet meer dan zéventien figuuren, daarnogthans het Turksehalphabet 33 médeklinkers heeft, en als deze punten, of Hippen, niet geplaatst worden, kan ééne letter voor 5 of 6 verfchillende médeklinkers gelden, zij kan b,p, t, th of ƒ, «, % zijn; dit>llcsmoet, bij gebrek van onderfcheldingtékens, geraden worden. Hoe meer nu dergelijke letters in een woord voorkomen, zo veel te grooterword de onzekerheid: één woord kan, volgens de verl'cheiden zamenbindingen, naar dat hetzelve lang is, voor 30 of 50 ja 200 verfchillende woorden gelden. Als dan zulk een woord er verfcheiden, éven zo onzékere , zo wel vóór als na zig heeft, laat ik u zelf oordélen, hoe moeilijk, A 2  REIZE DOOR EUR OPA zo niet onmogelijk, het is, den zin van zulke fchriften of cijffcrs ie vinden. En dit is nogthans de gewoone wijze van fchrijven bij de 'l urken, als zij vaerdig willen fchrijven. Een vreemdling*worstelt door deze zwarigheden ook wel heen, want weinige zaaken zijn het menschlijk vernuft onmogelijk; maar er word tijd en geduld toe vereischt, eer men eenige vaerdigheid verkrijgt, om zulke dubbelzinnige raadzels optelosfen, als de Arabifche muntfpéciën met kufifche letters, die altijd zonderonderfcheidingfbppen zijn. Al verder hebben de Oosterlingen zulke letters en klanken, aan welkeruitfpraak onzefpraakwerktuigen niet gewend zijn , nog minder kunnen wij dezelven , met onze gewoone alphabetten uitdrukken: zékere klanken worden als onder uit den buik opgehaald, anderen in de keel voordgebragt, zommigen bellaan in verfchillende fisüngen, zomwijlen luid het, als of men wilde braken, zomwijlen word het geluid van een kalf, van eene kat, eene (lang, e. z. v. het voortrefhjk voorbeeld , dat men moet nabootzen; dit valt niet gemaklijk voor dien, wiens werktuigen van de jeugd af bet voordeel niet gehad hebben, zig aan het geluid dezer dieren te gewennen. In plaats dat wij niet méér dan ƒ en 2 (*) hebben, hebben de Turken 7 of 8 letters, waarvan elke door haaren bijzonderen klank en door haare fcherpheid moet onderfcheiden worden, indien men zig in het fpréken en lézen wil doen verftaan, en verfchillende ftamwoorden en betékenisfen niet wil verwisfelen. Deze zwarigheid komt men te boven door een lang verblijf in het (*) Volgens de Zweedfche uitfpraak eene fcherpe en eene zagte /.  EN HET OOSTEN. 5 land; want, hoe langer men op eene plaats is, hoe béter men de taal leert uitfpréken. Maar in derzelver plaats doet zig eene andere op. Wanneer men namelijk de uitfpraak op eene plaats geleerd heeft, verftaat men volftrekt die niet, welke in een ander land gebruiklijk is: het Turksch word anders hier te Konftantinopel en in Romaniê, anders in Anatoliê, anders door de Tartaaren, anders door de Armeniërs, wéderom anders in zékere ftaaten van Afrika uitgeiproken. Zo ook het rijk en door ontelbaare landen verüitgebreid Arabisch; het is wel dezelfde taal; maar het word hier en in Perftë door de geleerden en zelfs als moedertaal in Syrië, in Palestina, in Mefopotamië of Diarbekir, in Arabië, in Egipte, en zo die ganfche landftreek langs in Afrika tot aan deftraat van Gibraltar zo verfchillend uitgeiproken , dat die van de eene plaats dien van de andere niet verftaat; zelfs kan er, in eenen tamelijk kleinen omtrek, meer onderfcheid in de uitfpraak zijn, dan tusfchen het Zweedsch en Deensch. Bij all' deze en meer andere zwarigheden, die ik hier met ftilzwijgen voorbijga, met opzigt tot het verftaan der taal, hoe zij gefproken of gefchréven word , hoe zij het oog of het oor of de tong treft, komt nog eene andere-, namelijk om eene volkomen en voldoende kennis te krijgen van het karakter, de denkwijze, de zéden, gebruiken, kunsten, vermaaken, feesten, fpéleïi, tijdverdrijven, de lévenswij ze en regéringsvorm dezer natie, van de verrigtingen en het werk haarer amptenaaren, vanhaare sefchiednis en aardrijkskunde, zonder welk alles geen taal te deeg en grondig kan verftaan worden. Deze zwarigheid is zo veel te grooter , wijl de zéden der Turken A 3  * REIZÈ DOOR EUROPA zo wel als van alle andere Oosterlingen zeer verre van dc •onzen verwijderd zijn; zij zi|n in a!les onze tégenvoete_ togen, en wij, ten aanzien van hun, in des te dieper Wmdhe.d en onwetendheid, hoe grooter en grover vooroordeel wij tégen hen hebben, waarvan alle Europefche boeken en reisbefebrijvingen , die nog zo weinig de Oosterlingen betreffen, vol zijn. Het is zéker ook niet gemelijk, egte berigten daarvan te verzamelen, wanneer den tllrban "iet wil opzetten: want een Frank, geW>, hier, alle Europefche natiën, de Grieken nogthans uitgezonderd, genoemd worden , fchoon de benoeming van hnguafranca meer bepaald, en alleen van de Italiaanse taal gebruiklijk is, zo als die in het Oosten gefproken word, kan naauwlijks met de ftrengfte en fcherpzinmgfle onderzoekingen tot de waarheid doordringen, zonder zig te laten bedriegen. Het eenigst middel is zéker een langdurig verblijf in hetland, wijl, dikwijls, een toeval iet kan léren, dat men naauwlijks zou hebben durven vermoeden; wanneer men in tégendeel een land ter loops doofst, leert men verders niets, dan hoe het er in de herbergen uitziet: dit is van alle landen waar, doch inzonderheid van de Oosterfchen, alwaar de menfeben zo ingetogen léven, en men met het fchoon gdlagt, welk het meest/preekt, en gaern uit de fchool klapt, fa het geheel niet kan verkéren. Wij hebben nog geen goede gefchiednis van de Turken, De onlangs uitgekomen Histoire de Wmpin 0/tamanne, depuis fon origine jus^a la paix de Vehmch en 1?7o par Mbbé MIGN0T . parhi77^ jn ^ den duodecimo deelen, is flegt gefchréven, en op veele Plaatzen, éven «o waar als een roman, hoe zeer de heer  EN II ET OOSTEN. 7 mignot ook mag verzekeren, dat hij uitdeegte bronnen, te Parijs, gefchept heeft. De abt wignot is een neef van den heer van voltaire , en évenaart in de daad dien grooten dichter, die de verdichting tot zelfs in de gefchiednis ingevlogten heeft, alleenlijk in de fchrijfwijze évenaart hij hem voorzéker niet. De gefchiednis van den prins kantemir deugt ook niet; maar zijne bijgevoegde aantékeningen en aanmerkingen zijn goed, want hij kende de Turken en hun ltaatsbeftuur zeer wél. Leunclavus is zo kwaad niet, maar te oud; dezelve kwam m 1596 uit, dus ontbréken er bijna 200 jaaren aan lot op onzen tijd. Ricaut , de geer en anderen behelzen verfcheiden twijfelagtige en ongegronde berigten. Hetzelfde kan men zeggen van chalkondylas en andere Gnekfche gefchiedfehrijvers, en dus word zelfs de waarheid in hunnen mond verdagt. Ik heb met voordagt van deze gebréken gefproken, inzonderheid, wijl ik de eer heb, aan eenen gefchiedkundigen te fchrijven, om gelégenheid te hebben, de noodwendigheid eener goede Turkfche gefchiednis, en de vcrpligting aantetonen, welke gansch Europa aan eenen bckwaamen man heeft, die ook in Zweedfchen dienst,-en zédert verfcheiden jaaren bézig is met het opftellen der gefchiednis van het gansch Ottomansch huis , uit Turkfche en geloofwaardige «tikken en bandfehriften, en wel hier op de plaats zelve m Konftantinopel, waar men toegang tot de bronnen heeft. Dit nieuws zal u zo veel te aangenaamerzijn, hoe onverwagter hetzelve is. Het is de koninglijke geheimfchnjver muradgea, eerde tolk van zijne majedeit bij de booge Ottomanfche Porte, die, omtrent voor9 jaaren, ditnutiig en tévens zwaar werk ondernomen heeft. Hij fchnjft A 4  * REIZE DOOR EUROPA in het Fransch, dat is zo veel gezegd, als voor gansch Europa, en heeft reeds het moeilijkst deel, namelijk de oudfteen onbekendfte gefchiednis, in het net gefchréven. Hij begint met den ftarovader van deeze dynastie, othoman,, of, béter, osman I. doch rept ook een woord van deszelfs vader erdogrul en grootvader sueleiman, die met een'heer, mtTurkistan en Petfïè, in Anatoïii kwam.. Dit was midden in de dertiende eeuw, of omtrent het jaar 1250 , tot welken tijd zijne gefchiednis opklimt. Thans is hij gekomen tot op muhammedIV., den ioden fuitan in orde, en grootvader van den tégenwoordigen Turkfchcn keizer abd-ul-hamid, welke, jn ordende 27fte is. Möhammeds regéring was langdurend en merkwaerdig. Hij kwam zeer jong,. in 1648, in het jaar dat de Westfaalfche vréde gefloten werd, op den troon, en werd in ^7 afgezet. Dus heeft de heer muradgea tégenwoordig eene gefchiednis van omtrent 400 jaaren in "gereedheid ; en ik hoop, dat bij mijnen raad zal volgen en aan mijn verlangen voldoen, van dit deel eerst uittegéven , en dan het volgende , tot op onzen tijd, afte werken • want, anders, zou een brand, of eenig ander ongelukkig toeval al bet afgefebrévene kunnen vernielen , en het algemeen zon de vrugt van zulk een' rijpen en veeljarigen arbeid verliezen. De heer muradgea heeft mij, onder andere blijken zijner vriendfehap, ook deze willen bewijzen, dat hij mij verfcheiden (lukken van zijnen vonnrefhjken arbeid heeft voorgelézen. De gewigtiglte gebeurdnisfen en groote omwentelingen, die tot héden onbekend en bij alle gefchiedfehrijvers onbekend zijn geweest, zijn daarin befchréven ; als de zonderlinge onttroning van ibrahim I. en de verheffing m zjjne„ Z00!1  EN HET OOSTEN. 9 muhammed IV., die maar een prins van 6 of 7 jaaren was. Dit werk kost hem veel moeite; want de Turkfche gefchiedfchrijvars fchrijven niet in den fmaak en in de juiste orde, waarin wij de gefchiednis begéren. Het is , derhalven, wat anders, dan eene bloote vertaling Eerst moet hij een boek geheel doorlézen, eer hij den draad regt kan vinden, en er eene goede en algemeene gefchiednis van maken. Gelukkig, dat hij nog jong is, en zo wel moed als veel taalkunde bezit, en zeer wél in het Fransch fchrijft. Hij is één der bekwaamde tolken , die men, hier, heeft, bezit ook daarenboven de édelde hoedanigheden, die eenen mensch vertieren, deugd en verdand met veele bevalligheden in de verkéring. Ik mag er nog wel bijvoegen, dal hij, in het vooriédenjaar,door een huwlijk met eene rijke, fchoone en deugdzaame vrouw, de dogter eens Armeniërs, gelukkig geworden is, en bij haar, onlangs, eene dogter gekregen heeft. Het is hier meer de plaats, u te verhalen, dat hier in de drukkerij , door ibrahim Efendi , een' renegaat uit Hongarije, opgerigt, doch zédert verfcheiden jaaren geheel vernield, eenige Turkfche gefchiedfchrijvers , in de Turkfche taal, gedrukt zijn. De zwarigheid , om boeken en hulpmiddelen in de taal zelve hier ter plaatze te bekomen , vermeerdert het getal der reeds gemelde hinderpaaicn; want men moet handfehriften kopen, die zeldzaam en, bij gevolg, duur zijn. Nog meer, er zijn geen goede woordenboeken te krijgen, en meninski kan men tégenwoordig niet meer bekomen, ten zij men hem tégen zo veel zilver opweegt, als een geheel reisgeld bedraagt. De heer gezant celsing, die mij zeer veel goedheid betoont, heeft mij zijnen meninski , tot dagelijks A 5  10 REIZE DOOR EURO(TA gebmik, geleend, zonder dat zou ik ellendig hebben moeten zukkelen. Ik vind dagelijks feilen in meninskis woordenboek, fchoon dit het best, jazelfsheteenigstis, dat wij in het Turksch en Perfisch hebben; het had wel nodig, met veranderingen, verbéteringen en vermeerderingen «itgegéven te worden; maar, wie zal, in onze dagen, de kosten tot het drukken van zulk een duur werk doen? (*). Wijl ik thans van geleerde mannen fpreek, die te Konftantinopel arbeiden, eene zaak, die men meer dan zeldzaam kan noemen , mag ik een' ander' bekwaam' man niet voorbijgaan, die insgelijks in Zweedfchen dienst is, en zig, behalven op andere fraaije wétenfehappen , ook grondig op de muziekkunde toegelegd heeft. Ik houde mij verzékerd, dat hij de grootfte muziekkenner is , die ooit in het Oosten is te vinden geweest, en nog te vinden is; ik meen den heer murat, tweeden tolk des konings bij de Porte, insgelijks een Armeniër gelijk de heer muRadgea. Hij beeft eene gewigtige en vollédige befchrijving van de Turkfche muziek gemaakt, welken zo veelcn in Europa , onder anderen , de heer jean jaques rousseau, gewenscht hebben, te kennen; want tothé- C) Deze lang begeerde nieuwe verbéterde uitgaaf van meninskis woordenboek heeft men , onlangs, van IVccncn aangekondigd. Het is de groote keizerin-koningin zelve, die het Europeesch publiek dit gefchenk wil doen. Zij heeft reeds duizend dukaaten tot de kosten vam het drukken gegeven. ' Het werk word door den heer jenisch , die verfcheiden jaaren, als keizerlijke tolk, te Konftantinopel geweest , en een groot kenner dezer taaien is. overgezien en vermeerderd , en bij den Jllirifchen en Oosterf.-hen hofdrukker, von kurzböck , met nieuwgegoteu letters gedrukt.  EN HET OOSTEN. ii den beeft men er het minfte denkbeeld niet van : ja , het geen nog erger is, chardin geeft , in zijne reize naar Perfië, die anders de beste is, welke wij hebben , eene proeve van de Perfifche muziek, en tévens eene fterke proeve van zijne kunde in dezelve , want hij haalt juist een Itnliaansch menuet aan. De heer murat liet mij eens zijn handfchrift doorbladen, het is in goed Fransch gefchréven. De titel is : Ësfay fur la Mélodie Oriëntale , ou explication du Syïteme des Modes £«? des Mefures de la Mufique Turque, pat antoine de murat. Ik heb hem aangefpoord , om dit zeldzaam werk fpoedig uittegéven, en het aan een'zéker'voornaam'heer , in Zwee~ den, optedragen, die een belcliermer zo wel van de muziek als van andere kunsten en talenten is. De Turken hebben hunne muziek uit Perfië , alwaar hodscha , de orpheus der Perfen , de Oosterfche muziek op eenen goeden voet bragt, en derzelve zékere grondrégels gaf. Deze Perfifche muziek kwam , voor het eerst, onder saelim I. naar Konftantinopel, die bij het innemen der ftad Tihris, oïTauris, onder andere kunstenaars ook deii beroemden muziekkundigen iiussein baykara , van eene voornaame afkomst in Perfië, vond, dien hij naar Konftantinopel zond; het was omtrent het jaar 1514 of 920 der hidfehret , het welk men te onregt kegyra fchrijtt. Van dien tijd af rékent men de muziek der Turken, want te voren hadden zij er geen. Saklims gedurige oorlogen beletten ondertusfehen de muziek, bij de natie zigtevestigen ; dit gefchiedde eerst onder murad IV. , dien men te onregt, gelijk de overigen van zijnen naam, amurath noemt , maar voornaamlijk kwam zij onder mui-iammed IV., te Konftantinopel, op eenen vasten voet; want toen  *» TvEIZE DOOR. EUROPA murad, in het Jaar 1637, den Perzen Bagdad ontnam, vond hij aldaar vijf muziekkundigen , die hij naar Konftantinopel vou&c, waar men hen Adfchemler of Perzen noemde. De hédendaagfche Grieken en Arméniërs hebben geen andere muziek, dan de Turkfche , de kerkmuziek uitgezonderd , die hun eigen is. De heer murat verklaart de Turkfche of Perfifche muziek in den grond; hij heeft twee tafels uitgevonden, de eerfte vertoont het algemeen fyftema dezer muziek, met de toonen, die gamma e. z.v. uitmaken, de andere de toonen derltaliaanfche gamma daartégen. Deze tafels hebben hem over de zes maanden arbeid gekost ; zij zijn van dit nut , dat men door hulp derzelven , met eenen opflag niet alleen aanftonds den regten toon der Turkfche muziek kan vinden maar ook het onderfcheid tusfchen deze en de haliaan' fchezien, en Turkfche muziek oP Italiaanfche nooten overbrengen. Dus heeft de heer murat de wijze uitgevonden, om Turkfche muziek op nooten te brengen,het welk voor hem niemand heeft kunnen doen. De prins kantemir heeft ook wel aan deze uitvinding gearbeid maar zijn arbeid is vrugtloos geworden, want zijn exemplaar is, op zee, verloren gegaan, en thans heeft men geen fleutel tot zijne uitvinding. De heer murat heeft ook eene groote verzameling van Turkfche lbnaten , liederen en gedichten, Griekfche zo wel als Turkfche, er bijgevoegd, om een regt denkbeeld te géven van hunne hédendaagfche dichtkunde; de melodiën zijn er in nooten bijgevoegd, névens eene Franfche vertaling dezer gedichten. Gij ziet hieruit, hoe de Zweedfche tolken uitmunten; «ü zijn de cenigtten, die in de geleerdheid arbeiden , men  1 EN HÉT OOSTEN. kan geen dergelijk voorbeeld in gansch Konftantinopel vinden, alwaar men meer op wellusten vermaaken denkt, dan dat men zig het hoofd met zulke geleerde grillen zou brékcn. Ik moet rondüit bekennen , dat ik aanftonds b'j mijne komst alhier vond , dat het koninglijk Zweedsch gezantfchap het verlichtfte van allen is, en het meest uitmunt. De groote verdienften van den heer gezant celsing zijn zo wel hier als in Zweeden te algemeen bekend en erkend, dan dat ik, thans, daarvan zou fpréken , zij zijn ook verre boven mijne loflpraaken. Van all' de gezanten , die zig hier bevinden, is hij de eenigfte, die het Turksch zeer vaerdig fpreckt en leest, dienvolgens kan hij met eigen oogen zien, en elke zaak , die bij de Porte of anders mogt voorkomen, als hij het nodig oordeelt, zonder tolk afdoen. Behalven hem is er niemand , die Turksch verhaat, dan alleen de Napelfche gezant, de heer ludolf, een kleinzoon van den geleerden job ludolf, die zo veel fraais over de Etiopifche gefchiednis ën geleerd- ; heid gefchréven heeft. De bekwaamheden en kundigheden des koninglijken geheimfchrijvers von heidf.instam en des Zweedfchen gezantfehapsprédikers, magister blomberg, zijn u reeds wél bekend. Zij arbeiden thans beiden flaafsch in de Turkfche taal , vinden er ondertusfehen veele zwarigheden in: maar wie vond deze!ven niet? Na zulk eene lange , doch tévens gewigtige , uitweiding kom ik wéér tot mijn doel, namelijk, om u de zwarigheden te befchrijven , die men bij het léren van het Turksch ontmoet. Voorzeker zult gij fchrikken voor dé lastige verhandeling over de zwarigheden ; maar fchep moed , ik zal er ras een eind van maken, wanneer ik vooraf een woord zal gemeld hebben van de zwarigheid, _  H REI ZE DOOR EUROPA die uit het gebrek eeuer voldoende aardbefchrijving van het Oosten ontüaat. Tévens zal ik ze met eenige gemakJijke aanmerkingen verminderen , die u de moeite zullen verhgten, om u bij zulk eene moeilijke en lastige doffe optehouden. De Turken zo wel als de Arabiërs en Perzen hebben fchier alle oude naamen van déden , plaatzen en landen veranderd, zo dat iemand , die zig aan de gewoone naamen, welken thans, m Europa, gebruiktworden, of ook eertijds door de Grieken en Romeinen gebruikt werden , gewend heeft, de Turkfche gefehiedfchrijvers lezende, mn weet , waar hij te huis is, maar gedurig déden en groote landen aantreft, die door deze veroverende natiën ingenomen, doch op geen kaarten te vinden zijn, en waarvan hij te voren nooit heeft horen fpréken. Even zo min is ergens een geleerde Turk te vinden, die de aardrijkskunde regt verdagt, en eenen wcetgierigen Frank op den regten weg kan leiden , wijl de bekwaamden onder hen nooit eene Europefche taal verdaan, dus niet in daat zijn, onze aardrijkskunde met de hunne te vergelijken, genomen dat zij de laatde ve> donden, welk nogthans zeldzaam is. Eene zwarigheid die ik zelf dagelijks ondervinde, wijl ik tegenwoordig een Turksch handfehrift lees, welk de Ottomanfchegefchiednis vervat: want het is altoos mijn grondrégel geweest, dien ik ook op all' mijne reizen heb gevolgd , dat ik & elk land, waar ik geweest ben, de gefchiednis deslands de aardbefchrijving en oudheden in de taaie des lands zelve heb gelézen ; wijl men altijd vooronderdelt, dat op de plaats zelve de bronnen het zuiverst en klaarst, en de ophelderingen het gemaklijkst te bekomen zijn. Ik heb dan, hier, éveneens wiüen handelen. Ik kogt bij mijne komst  EN HE TOOSTEN 15 een historisch handfehrift in de Turkfche taal, en heb het bijna geëindigd; maar, hoe veele ftéden, vloeden , zeeën, landfchappen, e. z. v. komen niet dagelijks voor, waarvan niemand weet, waar zij liggen. De naamen zijn zo wonderlijk en geradbraakt, dat, fchoon de Turken zomwijlen de ouden behouden hebben, men ze évenwei onmogelijk kan herkennen; dikwijls buigen en bréken zij ook de oude naamen met voordagt, op dat zij tri het Turksch eene betékenis zouden bekomen. Ik dagt veel opheldering uit de aardrijkskunde van den heer büsching te bekomen, welke de gezant mij, névens alle andere hulpmiddelen, die ik in de Turksche taal heb, wel heeft willen lénen; maar ik vond minder hulp bij den heer büsching , dan ik verwagtte. Dezelve is tamelijk met feilen vervuld, welk men ook van zijne befchrijving van Europeesch Turkije mag zeggen. Overal ontbréken ftéden en plaatzen, ook zulken zomwijlen, die men op de kaarten van den heer d'anville vind. Zeer dikwijls zijn de befchrijvingen valsch. Het meest heeft mij verwonderd , dat zulk een groot verzamelaar, als de heer büsching, leunclavius Annales Turciciniet gekend, ten minften niet gebruikt heeft, dit zou het getal zijner mistastingen merklijk verminderd hebben. Om u met mijnen langen brief niet te vervélen, ga ik alles, wat de aardbefchrijving betreft, voorbij, en geef alleen een' anderen misdag juist in de gefchiednis van onzen leeftijd op, daar hij bladz. 1526 [I. D. II. St. bl. n 10. der Néderd. Overz.] den opvolger van achmedIIi. , welke, in 1739, den vréde van Belgrade floot, mehemmed V. noemt; er heeft nog geen mehemmed V, of, gelijk het, hier, regt uitgebroken word, muhammÈd , (wantrcEHESiETof'  I 1 16 Px-EIZE DOOR EUROPA mahhmat , gelijk ook mahomet , is eeue bedorven uitfpraak van het gemeen) te/ConJtantitiope/geregeeid; maar mahhmud I. was een opvolger van ahiimed , werd in de bekende omwenteling van het jaar 1730 op den troon verhéven, en is de eerde keizer uit dit huis, die dezen naam gevoerd heeft. De heer büsching heeft dus niet minder ongelijk, wanneer hij hem, bladz. 1531 [inó.], machmud V. noemt, want hij was en blijft mahhmud h Verder zegt hij, dat deze keizer door zijnen broeder otschman, béter osman III. werd opgevolgd; dit is waar; maar op dezen volgde wéderom, zegt hij, zijn broeder mustafa Hl.; dit is valsch, want hij was een neef van beide zijne voorzaaten , die broederszoons waren van musthafa II. en AiiHMED III; maar musthafa III. was een zoon van dezen ahhmed LIL, gelijk ook de thans regérende keizer abd-ul-hamid I. , die zijnen broeder musthafa, in 1774, opvolgde. De heer büsching zal zig, waarfchijnlijk , door eenen almanak hebben laten verleiden, welke bronnen men zomtijds niet moet vertrouwen (*). Om die réden zal ik u ook eenen misflag (*) De heer büsching zal zig door de aanwijzing der misdagen 111 zijne aardrijkskunde , door den heer björnstShl genoemd en niet genoemd, éven zo weinig beledigd agten, als hem de bekendmaking van zijne eigen verbéteringen, voor elke uitgaaf van dit voortreflijk en tot héden, in Europa, voorzéker eenigst werk met zeer veel zorgvuldigheid opgezogt, gekost heeft, welken immers éven zo veele vrijwillige bekendnisfen van misdagen in de vorige? uitgaaven waren. Kenners zullen doorgaans van zulk een werk van menschlijke kragten reeds vooraf niets volftrekt volmaakts vorderen, maar de mogelijkfle nadering ter volmaaktheid zal alles zijn, wat zij van den grootften algemeenen aardrijksbefchrijver durven vérwagten. I  EN HET OOSTEN. X! aanwijzen, die in den Zweedfchen hofalmanak ftaat, op dat dezelve in het toekomende jaar verbéterd worde. De feil bedaat daaiïn, dat de Turkfche keizer achmed IV. word genoemd: verander zulks, voor mijne rekening, in abd-ue-jhamid L) Want er tS UQg geen ACHMED IV. Op den Ottornanfchen troon geweest; voor weinig tijds, den 7den van wintermaand 177Ó, werd een prins geboren, die aiihmed heet, zo hij in het léven blijft, en aan de regér'mg komt, word hij eerst ahhmed IV. Uit welken almanak deze verkeerde naam in den Zweedfchen ingeüopen is, weet ik niet, maar dit weet ik, dat in zommige Franfche almanakken éven eens (laat. Het zal dcnV lijk daaruit voordkomen, dat de naam des keizers den Europeëren zo vreemd voorkwam , om dat hij, gelijk mahhmud, de eerde van zijnen naam is. Abd-ul-hamid betékent, in het Arabisch, dienaar des Gezégenden, dat is, dienaar gods; want Abd is dienaar, en Ei Hamid de gezégende of geprézene , een der ménigvuldige naamen van god in het Arabisch. Dit word hamid. of hhamid, gefchréven, met zulk eene harde h, dat wij het met onze alphabetten en keelen, Florentijnfche uitgezonderd , niet kunnen uitdrukken. Zo kan ook niemand, ten zij hij in het Oosten geboren of opgevoed zij, de a in abd uitfpréken,. want het is een ain: juist in dezen naam komen de beide letters, die voor eenem vreemdiing het zwaarst zijn in de uitfpraak. Als men het gcflagtwoord bij hhamid zet, word het el hhamid, en met het vorige zaamgekoppeld, heet het Abd-ul-hhamid, welk de. regte naam van zijne keizerlijke ma;edeit is. Dergelijke' misdagen in gelijktijdige gefchriften en boeken, zelfs fa naamen der keizers, die men évenwei gemaklijk kon wé- II. AFDEELING. B  18 REI ZE DOOR' EUROPA ten, wijl zij in den mond van een' hder'zijn, en op alle muntfpéciën, die in zo veele ondei . uitgeftrekte landen geflagen wordffL .:■>.,. i0Mi'»^--:S0ÊÊ ken tot een bewijs der onkunde, vt , t . '^ met opngt tot dit volk, zo wel tf J< i , ! jSjiï Zoud gij wel geloven? toen 'V v : , .. rrV"Tv.->m, wilde ik aanltonds wéten, welke cn hoe veele Turkfche boeken hier gedrukt waren , om mij dezdvcn, vari tijd tot tijd, aantefcha.Ten; maar niemand kon mi; daarvan onderrigten, niemand heeft eene verzameling daarvan ge . maakt, ja niemand heeft daar eene lijst van. Ik droeg zulks dan den geleerdften Christenen, Turken en Jooden op, die ik kende; maar ik heb zédert genoeg te doen gehad, door mij met eene zwaare en kostbaare, tévens dekragten en de beurs uitputtende, krankheid te plagen, en daarna, gode zij gedankt! weêr gezond te worden: met één woord, ik ben nu omtrent 8 maanden hier geweest, en egter tot héden nog niet in ftaat, om iet behoorlijks optedoen; hier en daar heb ik er eenigert gevonden, zommigen gekogt; zij zijn al vrij duur en komen in den prijs de handfehriften nabij, wijl zij zeldzaam zijn geworden. Een Arabisch woordenboek, naar den opftel- ' Ier vanculi genoemd, waarin de woorden in het Turksch verklaard zijn, is hier, omtrent 50 jaaren geléden, gedrukt, en tégenwoordig zeer moeilijk te bekomen. Het zijn twee kleine deelen in folio en als men ze vind, worden zij niet minder dan tot 60 of 70 piasters verkogt, welk omtrent 500 dalers kopermunt naar onzen koers maakt. Dit woordenboek is niet, gelijk de onzen, naar de orde, welke de eerde letter van het woord in het alphabet heeft,  EN HET OOSTEN. |f en niettemin is het naar orde van het alphabet gefchréven. Zoud gij kunnen raden, hoe dat aangaat? Ja, het is naar het alphabet, volgens de laatfte letter van het woord, gelijk alle Arabifche woordenboeken; zij zijn nauwkeurig naar het rijm, dat zij in hunne fchriftenengefprekken zeer beminnen, gefchikt. Zulk eene verkeerde waereld is hier in alle zaaken, en alles volftrekt tégen ons gebruik, waarvan ik, op een' ander' tijd, meer zal zeggen. Men heeft ook een Perfisch woordenboek gedrukt. Het heet feriiènk , is een klein foliant, en iet béter koop te bekomen. Beiden deze woordenboeken kosten zamen omtrent iooo dalers kopermunt; voeg hier nog bij meninski, {want ik ken geen ander bruikbaar Turksch woordenboek) dat, hier, voor geen 200 piasters te krijgen is, zo ziet gij , welk eene aanzienlijke fom men nodig heeft, alleenlijk om woordenboeken in de taal te bekomen. Vervolgens heeft men nog zo veele andere hulpmiddelen nodig, boeken en handfehriften, dat de kosten eenen armen geleerden hard genoeg vallen. En wanneer men dan al zo verre gekomen is, dat men eenen fchrijver wél verftaat, zo verftaat men daarom nog geen anderen, fchoon hij over dezelfde zaak mogt gefchréven hebben, want ieder heeft zijnen bijzonderen ftijl en onderfcheiden fchrijfwijze; de één-gebruikt geheel anderewoorden, dan de ander, inzonderheid daar het Arabisch, dat in zo veele landen en provinciën, en tévens zo veele eeuwen door gefproken en verrijkt is, een onbefchrijflijk getal zogenoemde gelijknaamige woorden (Tynonimen) heeft; de één mengt er meer Perfisch, de ander meer Arabisch in, alles naar goedvinden en fmaak; want zuiver Turksch te fchrijven, word voor tamelijk eenvoudig en ongeleerd geB 2  20 REIZE DOOR EUROPA houden. Van hunne dichters zal ik in het'geheel niet fpréken. Dezen vliegen geftadig in de hoogte, hoefraai zij ook zijn; weinigen komen zo verre, dat zij de zwaarden derzelven verdaan (a). Eindelijk, deze taaien zijn zo moeilijk, datverfcheiden tolken, die hier geboren'zijn, en van hunne kindsheid af het Turksch als hunne moedertaal fpréken, naderhand nog taalmeesters gehad, en deze taaien 20 ja 30 jaaren lang beoefend hebben, des niettégendaande nog boeken aan treilen , die zij niet verdaan, maar waartoe zij eenen geleerden Turk te hulp moeten némen, die in zijn ganfche léven niet anders gedaan,heeft, dan zig in het Turksch, Arabisch en Perfisch te oefenen; het kan zelfs wel gebeuren, dat deze zelf dikwijls er niet méde kan te regt raken, eene zaak, die mijnen taalmeester meer dans eens gebeurd is, en hij is nogthans de geleerdde, dien men mij hier kon bezorgen, en heeft nu zéden 40 jaaren in deze taaien onderwijs gegéven. Hoe zal ik het dan maken, daar ik mij zulk een' korten tijd heb voorgefchréven, en eenen oceaan vóór mij zie, dien men billijk la mer a boire [een eindeloos werk] kan noemen? Het is waar, ik heb het Arabisch te voren geoefend , maar dit maakt mij dikwijls eene hindering in het fpréken, wijl ik het van eenen geboren Arabier uit Akppo geleerd heb, die de taal wel naar O) Een Lentelied, uit het Turksch, door den heer Jones in zijne Comment. Poef. Afiat. p. 267. woordelijk in het Latijn , en, daar uit, in het Nederduitsch overgebragt, is te lezen in het Mengelwerk van den Edelen Heer, die Tendimus ad ccelestam pat dam ter zinfpreuk voert, III. llukje (Utr. 1779 8 0.) &. 17-22.  EN HET OOSTEN. si behoren uitfprak, doch niet gelijk de Turken alhier, die de harde Arabifche woorden naar de lieflijke Turklche uitfpraak, die zeer zoet en zagt is, verzagthebben; het geen ik dus in het lézen win , verlies ik in de uittpraak. Buitendien veroorzaakt het alphabet zelf eene groote zwarigheid , dooi- dien hetzelve met alle Turklche klanken niet overeenkomt, en om welke réden dezelfde letter dikwijls verfcheiden klanken moet hebben: dit komt daarvan , wijl de Turken zelve geen alphabet hadden; zij namen het alphabet der Arabiërs aan , welk zig niet altewei voor de Turkfche taal voegde, zonder dat dezelfde letter fflénigmaalen eenen veelvoudigen klank moest bekomen, om het aan den Turkfchen taalklank te doen beantwoorden. Met het Perfisch is het éveueens gelegen, men heeft aan hetzelve insgelijks het Arabisch alphabet gegéven. Nog eenen gewigtigen hinderpaal, dien een leergierige hier ontmoet, mag ik niet voorbijgaan, namelijk, dat men geen Turkfchen taalmeester noch geleerden te Konftantinopel, ja niet eens in gansch Oosten kan vinden, die ééne Europefche taal verftaat, niet eens het hédendaagsch Grieksch, dat hier anders overal zeer gemeen is. Dus heeft men, als men hier komt, geen gemeenc taal met de kundige lieden, en alles , wat bij de Turken gefchicd en gedaan word, is als ftaatsgeheimen voor eenen Frank, die zig dan vergenoegen moet met het geen een. ander Frank, mogelijk éven zo onwetend, hem belieft wijsteuiaken. Wat al zwarigheden ontmoet men dan niet reeds bijMiet lézen, daar de leerling niet met den ieeraar en deze niet met den eerften kan fpréken? Maar genoeg, van zwarigheden; mijn brief is langer geworden , dan ik wilde en dagte; ik eindig met den wensen,.'dat aüezwaB 3  ê* REIZE DOOR EUROPA righeden mij ligter mogen worden, en dit hoop ik Deo aufpice, favente Rege, Virtute duce, comité fortunal [Met Gods hulp, gunst des konings, geleide der deugd, en^ezelfchap des geluksj (b). TWEEDE BRIEF. Openbaare boekerijen te Konftantinopel. Nieuwsbe- rigten uit Rome. Van den vorst van Moldavië, Konflantijn IVoda Murufi. Kar uiten in Haskïói. Pera, hij Konftantinopel, den lyden Maart 1778- In mijnen vorigen brief van Konftantinopel mij over all' de zwarigheden uitgelaten hebbende, die men bij het 0>) De voornaamfte fchrijvers over de Turkfche gefchiedeuis worden opgenoemd in Struvii Biblioth. kist. Cap. Xi. §. u. fqq. Gryphii Dis/, de Scriptorib. Hist. fee. XVII. Cap. 14'. en de Biblioth. Mencken. p. 319. fqq. In het Neder] duitsch Ijebben wij Ricauts verhaal van den tegenwoordigen Staat van het Turkfche keizerrijk, vertaald door J. H. GlaZÉmaker , Amft. 1670. 4to, en Porters Aantnerkhgen ever den Godsdienst, de wetten, regéring en zeden der Turken , Rotterd. ,770. 8 ° . 2. Stukken Vooral heeft zig on- langs de Heer Christoph Wilhelm Lüdeke verdiend gemaakt, zoo wel door de uitgaaf zijner Befchreibung des Türkifchen Reiches, Leipzig 1771. en 1778. 2 deelen, in 8 0 , als van de Bistorifche Nachrichten von der Regierungsart, den Sitten vnd Gewoknheiten der Ofmanifchea Monarchie, van Peter BusiNELLO, I778. 2 0 .  EN HET OOSTEN *3 léren der Turkfche taal, hier in de hoofdftad van het Turksch rijk zelve, ontmoet, zult gij ontwijfelbaar thans jets nieuws van hier verwagten, dat meer de geleerde gefchiednis raakt. Hetzelfde zou ik ook, indien ik W$t*fr holm was, van mijnen Oosterfchenkorrespondent verlangen. Maar nu ben ik eilaas! niet meer in Italië, m het gelukkig land, alwaar wéténfchappen en kunsten haaren V'oornaamften zétel, ten minften de voornaamfte toegangen hebben. Ik wil u egtcr niet volftrekt alle hoop benémen, om u zomwijlen ook met onverwagt nieuws m uwe ta'ak te vergenoegen. Welk eenen dank zal ik met bij eenen koninglijken boekbewaarder behalen, wanneer ik verhaal, dat ik onlangs, midden in Konjlantinoptl, eene openbaare boekerij ontdekt heb? Een Pacha, cue „rootvizir geweest is, heeft dezelve opgerigt. Zij 18 alle dagen open, behalvenoo de feestdagen der lurken, Zij beftaat uit handfchriften van Turkfche, Arabilche en Perüfche boeken , in allerlei wéténfchappen naar derzelver aart Dagelijks word dezelve door Mufelmannen bezogt , die daar lézen en affchrijven: ook is het aan Europeer* geöorlofd, zig van dezelve te bedienen; maar bijzonder gemak word hier voor hun niet gevonden; want in de -anfche boekzaal zijn noch tafels noch ftoelen; maar men moet, volgens 's iands gewoonte, op den grond op matten en tapijten , of ook wel op kusfens en matrasfen, doch altoos met de voeten zo hoog als met het agterfte, zitten; het papier houd men in de hand en fchrijft op de knie of ook zonder het ergens op te laten rusten. Ander* zijn er ook langwerpige doch zeer laage banken, op welken men de boekeu vóór zig legt, waarin men leest; maar men kun er niet op gaan zitten, want het ts, hier B 4  H REIZËDOOR EUROPA te tand, eene groote ongemanierdheid . ™ t»». r„iu tuigen beleefdheid, de beenen e„ voeten te laten zien, as men z.t; men moet of neërhuikend daarop zitten, O* geheel gaan-zitten met de beenen kruislings onder zig, g«P de kleermakers, of ook één been onder zig flaan *en anderen knie om hoog zetten, en het papier of boek «aarop leggen, doch zó, dat de voet met de lange klederen bedekt worde. Oordeel hier uit, hoe zwaar het voor eenen Europeer moet zijn, hoe weetgierig hij ook mag wézen, en hoe zeer hij ook een liefhebber van boekverzamelingen mag zijn, hier lang te zitten; want daartoebehoort voldrekt, datmen geen ftijvepeezen, maarnog tnig.aamerkniën dan de wélgemanierdevrouwsperfoonen hedt, die van kindsheid afgewend zijn tenijgen. Hebt m ooit zulk eene zonderlinge befchrijving van eene boc**2 gdézen' waar mcn "iet minder kennis en ervarenheid m de kunst om te zitten, dan in die om veelerlei handfehnften te lézen, moet hebben? Voorhet ovenVe js dezelve zeer zindelijk en fraai, ook in goede orde Daar is ook eene naamlijst van de boeken, en een boekbewaarder geeft vaardig aan het geen men begeert Ik moet nu bok den naam van den vizir niet vergéten die z.g door zulk eene goede, en hier te land zo zeldzaame mngtlng beroemd gemaakt heeft; het was raghib Pacha ■ die omtrent zédert 15 jaaren overléden is: hij heeft vóór het gebouw der boekerij eene fraaije grafftéde. Ik heb ook vernomen, dat deze niet de eenigfte openbaare boekerij in Konftantinopel is: daar zijn er hier meer; maar het is voor eenen vreemdling zo moeilijk, om hier onder de Turken de gelegenheden te léren kennen dat ik er geen denkbeeld van kan géven. Geen Frank weet  E N II E T O O S T E N. 25 of laat zig er aan gelegen zijn, te wéten, wat bij de Turken te vinden en niette vinden is, zij geloven elkander op enkele berigten; men, heeft hier geen (taatsalmanak, gelijk op andere plaatzen, waaruit men de voornaamfte bedieningen en inrigtingen leert kennen; geen Ciceroni; geen boekjes onder den titel Guide des Etrangers [Leidsman der vreemdlingen], waardoor een vreemdling in weinig dagen meer kan léren, dan men, hier, in verfcheiden jaaren leert; geen ondetzoeker, geen kenner, die alle zaaken in Konftantinopel grondig kent; niemand, met wien men daarover kan fpréken; geen berigten en tijdingen, noch geleerde, noch ongeleerde, noch ftaat-, noch huishoukundige; geen merkuuren, journaalen e. z. v. Als ik béter agter de overige boekerijen kom, zult gij berigt daarvan krijgen, ondertusfehen zal ik genoeg nafpeuren, geljjk men van eenen overloper pleegt te zeggen, eene uitdrukking van eene boekerij, die de aart der plaats en der natie hier in het geheel niet zonderling maakt; ik wenschte wel, dat ik met dezelfde waarheid kon zeggen, dat jk openlijk naarvraag naar dezelven zou doen, om ze des te fpoedigeruitievinden, maar men weet hier al zo min van eenige aankondigingen of bekendmakingen, hoe genoemd, lk fpreek hier van openbaare boekerijen; want anders vind men in de koninglijkeof keizerlijke moskeen-, of dsjami, gelijk ook in hunne medrefe, of akadémiën, boekerijen, die men egter niet zo gemaklijk kan te zien krijgen; voornaamlijk is zulks bezwaarlijk voor eenen ongelovigen, gelijk allen, die geen mulëhnannen zijn , hier genoemd worden; ik fpreek niet eens van de boekerij in het ferail, welke men fchier.onmogelijk te zien kan krijgen ; ik zeg fchier, want ik heb eenen vriend, die ze verfcheidcu B 5  &6 REIZE DOOR EUROPA naaien gezien, en mij veele zaakendaarvan berigt heeft, hetwelk tk tot op een andermaal voor u fpaare. Thans zal ik u daartégen een merkwaardig nieuws van ■Rome melden, dat ik van monfignore borgia heb; dat namelijk m de pragrige drukkerij in het kollégie de propaganda fide een alphabet en eene geloofsonderwijzing in de Malabaarfche taal gedrukt zijn; dat men verder aldaar letters voor het Bomisch alphabet maakt, waarméde men kortelings reeds een alphabet en eene geloofsonderwijzing gedrukt heeft: deze taal word in de rijken Ava en Pegu gefproken. Tot beide die taaien vind men anders nergens letters dan mRome, welke plaats ook hetzelfde uitfluitend voorregt bezit, om in andere, in Europa éven zo onbekende, taaien boeken te drukken, waarvan ik u reeds te voren , uit Rome, meen gefchréven te hebben. Van ftaatkundige gebeurdnisfen zal ik u berigten, dat de nieuwe vorst van Moldavië, den i7den van flagtmaand des voorléden jaars, zijn' openbaaren üittógt uit Kohftanth «opefóeed: het gefchiedde met veelpragt en ftaati.e, gelijk ook met muziek of fchellende pauken en fchalmeijen, fraai naar 's lands wijze, maar niet voor Europefche ooren. Hij vertrok toen naar zijne hofplaats Jaapt in Moldavië. Den nden van flagtmaand Jaatstléden was deze vorst in het ferail, alwaar hij de leenhuldiging ontving men zette hem bij die gelégenheid een wonderlijk hoo?diierzel op, welk met goud bezet was, en meteenenbreeden bos van witte opftaande ftruisvéderen pronkte. Ik was bij de geheele plegtigheid in het ferail tégenwoordig. Eenige dagen daarna kreeg hij twee paerdeuftaerten en en een vaandel. Hij was te voren tolk der Porte , van tolk is hij nu vorst geworden; ik wensen hem een be-  EN HET OOST EN. *7 ftendiger geluk, dan zijn voorzaat gehad heeft, die, gelijk u mogelijk bekend zal zijn, op hetzelfde toneel flapte , om zijn hoofd te verliezen. Zijn vader had voor hem hetzelfde ongeluk gehad. Den hédendaagfchen Grieken is dit de rcgte baan tot den eereftaat 5 zo dagten zij ook eertijds: Graculus efuriens in ccelum, jusferis, ibit. Het komt u ongetwijfeld zonderling voor , dat een tolt: vorst word; maar hier is zulks gewoon: éven zo gewoon is het ook , dat men hem afzet, of zonder hoofd naar de andere waereld zend: Si fortuna rokt, fies de Rhctore Cónful; Si volet hxc eadem t fies de Confule Rhetor. Hier is men aan dergelijke poppenfpélen van het geluk gewend , de fpreuk des dichters: Quoties voluit fortuna jocari, word hier meer dan elders bewaarheid. Denaam van dezen nieuwen vorst is konstanïijn murusi ; nu heet hij konstantijn woda murusi, met den titel Woda na den doopnaam , die zo veel wil zeggen , als woiwode , heer. Maar, dat ik voor eenigen tijd kennis maakte met Jooden van de klasfe , welken Karaïten héten , waarvan verfcheiden huisgezinnen, die in alles omtrent twee honderd zielen zullen uitmaken, en op zigzelven in een dorp , nabij de ftad, Haskïói genoemd, wonen, is een nieuws;, dat meer in uw en mijn vak behoort. Dit was de eerfte reis van mijn léven , dat ik Karaïten ontmoet heb. Zij némen verders niets aan dan den Hebreeuwfcben bijbel, verwerpen den talmud en alle overléveringcn; ook onder-  2S REI ZE DOOR EUROPA fcheirlen zij zig van de andere Jooden in veele plegtfgheS den en in den godsdienst. Men vind Karaïten idolen op het halfëiland de Krim-, hier bij Konftantinopel, te Kairo, Damasko en Jerufakm. Zij leggen zig vlijtig toe op de Hebreeuwfcbe taal, naar hunne wijze zonder kritiek en zonder de overige Oosterfche tongvallen : nogthans hebben zij goede verklaringen over den bijbel, die den zin der woorden zeer wél ophelderen , en dikwijls zulke zwarigheden óplosfen, welken'aan uitleggers , die in de Oosterfche landen niet opgevoed zijn, moeilijk fchijnen. Indien deze bandfchrifteu zo duur niet waren, zou ik aan de bijbelkommisfie zeer gaerii een gefchenk 'daarvan doen ; want zij verdienen geraadpleegd te worden voornaamlijk wijl zij van alle Joodfche verdichtzels en gnllen vrij zijn. Zij hebben ook eene overzetting van de vijfhoeken van moses in het Tartaarsch, maar met He hreeuwfche letters. Ik zag bij hen een merkwaardig handfchrift van den pentateuchus in het Hebreeuwsch , met flippen en alle onderfcheidingtékens,' zeer groote ei'i zui '■ vere letters; het is juist 538 jaaren oud, een zeer groote en dikke foliant van pergament , en heeft ook rio* de Chaldeeuwfche overzetting van onkelos of den tar»um op den kant. Dit handfchrifc is waardig , dat mêhl'het met onze gedrukte bijbels vergelijke. Doktor kennicott zou veel hebben willen géven, indien hij Jézingen uit zulk een'goeden en ouden codex van deze klasfe der jooden had kunnen bekomen : ik weet niet , of hij eé%e lézhi gen van Karaken gehad heeft. Indien de bijbelkommis- • fie eenige ophelderingen mogt begéren , zo gelieft te bevélen.  E N HE T OOSTE N. 29 DERDE BRIEF. Zwarigheden om de Turkfche natie te léren kennen. -■— Gevolgen uit de Turkfche taal. -— Onzékerheid van de berigten , die in Europa van de Turken verfpreid worden. — Traagheid van de gezantfchapstolken.—, Wetten van den iulhan Soliman. — Iet van den Turk- " fchen almanak. —- Over de oudheid der godsdienstgebruiken. —' Eigen gefchiedfehrijvers der Turken. — Nog van de pogingen van den heer Muradgea. .— Van de Turkfche muntfpèc'ièn. — Van de nieuwe uitgaaf des Meninski. — Bijgelovigheid der Turken. -~ Hun mistrouwen omtrent de Christenen. Pera, bij Konftantinopel, den iBdenISIaart 177S. ijn voornémen, om u, aanftonds hij mijne komst in deze Had, eene korte befchrijving te géven van de zéden , denk- en lévenswijze der Turken, heb ik door de •ménigvuldige en in elkander verwarde zwarigheden , die hier op de plaats zelve eenen Europeer voorkomen , die niet anders wil fchrijven , dan hetgeen hij gezien , of met zékerheid waar bevonden heeft , nog niet kunnen in het werk dellen. De hinderpaalen , om hunne zéden te léren kennen, liggen in de zéden zeiven. Als men er dan de zwarigheid, om hunne taal te léren, nog bijvoegt, behoeft men zig niet te verwonderen , dat wij 'in Europa meer'romans dan geloofwaardige befchrijviugen van de Turken hebben. Die zig roemt , hunne zéden en regé-  ï© R E I Z E D O O R EUROP Al mgsgefteldheid te hebben léren kennen , en nogthans dé zwanghe.d, om hunne taal te léren , niet heeft kunnen te boven komen, die verldaart, dat bif zelf misleid is, of dat hij anderen wil misleiden. De taal van een volk is altijd in deszelfs zéden en gebruiken : en die wil wéten, of déze of géne zaak in een land voor handen is , kan geen korter, geen zékerer weg némen , dan het beoefenen van de taal des lands ; deze is niet anders dan eene lijst der denkbeelden, denk- en Iévenswijze eener natie der bekende voordorengzels des lands , der kunsten en dergelijken. Dit bewijst, hoe veele wijsbegeerte in taaien hgt, als zij te deeg befludeerd worden ; en dat zij prijzen dan van berispen: dit zullen mijne brieven uil Europa reeds voor lang hebben doen zien; ik ben gaern, ja bijna altijd , het geen berispenswaardig was , voorbijgegaan, om voor het fraaije en navolgenswaardige plaats te laten. Maar, wanneer de zaak zelve fprcekt, zo zou immers het goed getuigenis , dat men haar gaf, als zij liegt is, ten kosten des verftands en der waarheid gegéven worden. Hoe kan ik er voor, dat ik de voorwerpen zo vóór mij vond , als ik ze beiïgt ? het is immers aan het fpiegel niet te wijten , dat het de vlekken toont, die de menfehen hebben. Ik had zékerlijk wel gewenscht, de zaaken anders te vinden, als zij zijn: dan zou ik bier in korten tijd gefchept hebben , het geen ik nu niet kan léren. Nog een voorbeeld zal ik laten fpréken. Toen de keizerin-koningin vooiiéclen jaar te Weenen bevél gaf, dat eene nieuwe en verbéterde uitgaaf van weninskis Turksen woordenboek zou ih gereedheid brengen , liet zij het aan de tolken alhier bekend maken , nodigde hen uit, om tot zulk een noodzaaklijk einde de hand te lénen, en een zo nuttig en. onontbeerlijk werk voor onze tijden en voor de nakomelingfchap tot meer volmaaktheid te brengen; beloofde aan hen, die eenige nieuwe bijvoegzels van woorden en fpreckwijzen léverden , voornaamlijk van zulkeu, die in laater tijden in de taal ingevoerd, en bij de Porte gebruiklijk en aangenomen warén , een exemplaar om niet, en nog daarenboven eeneloflijkemelding in de voorréde. Wie zou nu anders gedagt hebben , of veelen van de tolken, die hier zijn, de taal met alle fpreekwijzen en uitdrukkingen , welke bij de Porte  U REIZE DOOR EUROPA gebruikt u-orden, aangezien hunne dagelijkjche oefening daarin, zo wél verftaan , zouden in eenen arbeid , die voor hun zo gemaklijk, en met hun eigen handwerk zo nauw verknogt is , om den| voorrang gcilréden hebben* ronden om ftrijd al het hunne toebrengen, om eenermonarchinne behulpzaam te zijn, die van haaren troon een oog laat vallen op de verwaarloosde Oosterfche taaien en wéténfchappen, om dezelven eindelijk opterigten, en ze met de ftraalen des lichts te bezielen, dat van den troon uitgaande, eiker wétenfchap, die bet treft, léven en loop geeft, die dan van haare zijde eenen fterken weêrfchijn op den verhéven geest , die den troon bekleed , terugkaatst. Maar de heeren tolken blijven bij dat alles gevoelloos en onaandoenlijk. Het verdient der nakomelingfchap ter waarfchouwing aangetékend te worden , dat zij zig voor hunne eigen eer zo gevoelloos betoond hebben, en, als ware het, door hun eigen voorbeeld hebben wil! len doen zien, dat hun ampt van geringe waarde is, nademaal zij deszelfs wézendlijke hoofdbézigheid, waarop eene keizerin de regte waarde wist te ftellen , gering ags ten, daar zij hier toegang dagt te vinden tot lieden , die bekwaamheid en ijver voor hunne eigen wétenfchap en derzelver aanwas hadden: ik zeg, het verdient der nakomehngfchap ter waarfchouwing aangetékend te worden, dat tot verbétering van dit nieuw Turksch woordenboekdat nu reeds op de pers zal zijn, van zo veele vertolkers w de hoofdftad van Turkije zelve niet één Turksch woord toegebragt is. Ik fprak daarover met den heer mij uadgea ; hoe zeer hij bezet is met zijn werk, was hi; egter bereidwillig, om ééne of twee letters van het alphabet in dit woordenboek voor zijne rékening te némen,  EN HET OOSTEN. 4$ zodra de andere tolken de overigen onder zig wilden de> len; maar vergeefs, zij verftonden zig niet op zulke dingen. En nogthans heeft meninskis woordenboek eene Itcrke verbétering nodig , voornaamlijk overal in zulke woorden, die tot de regéring, de ïtaatsgefieldheden, de regtskunde, den openbaaren godsdienst, deampten en bedieningen en dergelijken behoren, welken of geheelovergeflagen , of ten minften onvollédig en dikwijls verkeerd verklaard zijn. Een voorbeeld hiervan onder veelen. Kalem, waarvan calamus komt, een zeer gemeen woord bij de Porte, is daar alleen volgens de eigenlijke betékenis verklaard, een riet om te fchrijven, waarvan men zig, hier, in plaats van eene pen bedient, welke de Oosterlingen nooit gebruiken om te fchrijven; daartégen de bétékenisfen kanzelaarij, kantoor e. v. z. zijn in het geheel niet aangeroerd. Hoe vind gij dit? Kan dit behagen aan den geenen, die zugt voor de wéténfchappen en derzelver bloei heeft? Als gij u te binnen brengt, wat ik u in eenen anderen brief gefchréven heb, dat, toen ik hier kwamniemand mij hier wist te zeggen, hoe veele en welke Turkfche boeken hier gedrukt waren, zult gij wel toeftaan, dat ik gelijk heb , zo wel over onkunde, als over nalatigheid te klagen. Nu weet ik eindelijk , welke boeken hier gedrukt zijn, want de gezant gaf bevél, dezelven alle optekopen en te verzamelen. Doch hier van op een' ander' tijd meer. Maar zoud gij u kunnen verbeelden-, dat om der zo veele tolken in Konftantinopel, er nauwlijks meer dan vijf zijn, die een Turksch gefchrift of eene memorie aan de Porte, zonder eenen Turkfchen kanzellist te hulp  4j£'gfèf$fi$fcM ~agen worden. Van fterren, ordens en wapenkunst hebben zij volftrekt geen denkbeeld. Bij ons word eene fter in het knoopgat op de borst gedragen: zijdragen hunne zwaerdörden op het hoofd, van buiten aan den turban; doch dezelve word alleenlijk in den oorlog, op het flagveld zelf, en aan niemand anders gegéven, dan die eenen dadelijken heldenmoed betoond, en zig als een' dapper' krijgsman gekwéten heeft. Bij ons is het een geëmailleerd kruis: bij hen eene kleine zilveren plaat, m de gedaante van eene aigrette, men noemt ze dsjelenk en zij word alleen aan gemeene foldaaten gegéven, doch vet" eischt altijd waare en beproefde verdienste; welk eene D 3  54 R E I Z E DOOR EUROPA aanmoediging moet zulks niet in het léger verwekken? Bij hen worden pelzen en kaftans als gunstékens uitgedeeld: bij ons ringen, zakuurwerken, fnuifdoozen, en dergelijken. In Europa draagt men galonnen, zilver en goud op de klederen: de Turken vinden dit belachlijken veragtlijk, wijl het bij hen alleen tot verfierzel der paerden dient. Wij gebruiken zijde tot kléderen: den Turden is het niet geoorloofd; hun godsdienst verpligt hen 10 alles tot de eenvoudigheid, in het éten en drinken zo wel als in kléding, gelijk hun profeet het gewend wasdezelve verbied aan het manlijk geflagt alle gebruik van goud, zilver, zijde, édelgefteenten en dergelijken; maar de vrouwen mogen zulke verfiering dragen. Als reg. mansperfoouen deze vrijheid némen , worden zij voor geen te Mufelmannen, maar bijna als vrijdenkers aangezien die zig niet veel aan godlijke en menschlijkc wetten kreunen: maarhalfzijde, kamelot, katoenen Honen en lakens mogen zij drage n; de laatflen komen allen uit Europa meestendeels uit Frankrijk. In de geheele Levant is geen lakenfabriek, zelfs in de beide groote waerelddeelen, Azii tn Afrika, nict-i Wij gebruiken tot hemden, enalle's, wat wij linnengoed noemen, eene foort van lijnwaat, dat wit wél gebleekt en digt is: het hunne daartégen is gemeenlijk een dun, grauwagtig met hennip gemengd weefzel hunne hemden zijn zeer dienstig om het zweet optedrogen.. Wij knopen onze hemden aan den hals en aan de handen toe: de hunnen hangen open, en gelijken naar eenen zak met eene opening om den hals gehangen De vrouwsperfooncn hebben ook hemden van halfzijde en half katoen, die dun en doorfchijnende zijn , gelijk floers; ook van geheel zijde, van de foort die men cocon heet en  EN HET OOSTEN 55 Van mousfiline of fijn nételdoek. Dezen worden van rijke Turkfchen mevrouwen gedragen, die daarin eenepragt ftellen: want behalven de fijnheid en kostbaarheid haarer hemden, zijn zij ook van onder rondom en voor aan de handenkostlijkmet goud geflikt, en in plaats dat de vrouwspersonen bij ons eenen Heep aan haar kleed hebben, hebben zij eenen zeer langen aan het hemd, die inden harem, of het vrouwenhuis, door haare fiaavinnen nagedragen, en voor aan den gordel vastgemaakt word. Deze lange fleep aan de hemden der Turkfche mevrouwen word alleen van de zeer aanzienlijken en rijken gedragen. Lieden, die zelve het gezien, en er zig over verwonderd hebben, hebben mij gezegd, dat zulk een lange Heep ter lengte van eenige ellen onder de andere kléderen uithong, en als de mevrouw van haare fofa opftond, dooide flavinnen nagedragen werd. Zulke fleepen zun alleen in den harem gcbruildijk; maar als de mevrouw uitgaat, heeft zij den fleep onder den bovenften langen mantel aau den gordel vastgemaakt, of een korter hemd aan, doch altijd met het kostbaarst borduurzel. In Turhje dragen de vrouwen altijd onderbroeken op het bloote lijf. Dezen Zijn zeer wijd, cn wél belegd, met allerhande ftoffen, damast, e. z. v., het hemd hebben zij daar overheen: bij ons zal dit alles zeldzaam en zonderling zun. Deze onderbroeken der Turkfche mevrouwen zijn zeer kostbaar en ongemeen rijk met goud geflikt: zulk een klédingftuk, dat nogthans niet zigtbaar word, kost » tot 300 rijksdalers, en dikwijls meer, wanneer het uit Indifche flor, of van brocardvan Lyons is: de rijke en voornaame vrouwen hebben wel 12 of 14 ellen nodig. Doch mijn voornémen is niet, u eene vollédige beD 4  $6 REIZE DOOR EUROPA fehrijving van de ganfche Turkfche kleérkamerte géven; het zal genoeg zijn, dat gij ziet, hoe alles regts en links befchouwd, lijnregt tégen onze gewoontenis, en hoe ftrijdig wéderom de onzen met de hunnen zijn. Verbeeld u eenen Turk in den heeten zomer met eene dikke en warme muts, daarbij met blooten hals, vervolgens met eenen langen, dikwijls met bont gevoêrden, mantel, die tot op de voeten reikt , met nog andere onderkléderen, allen wél omgord , névens den langen en wijden rooden broek, die hem op de voeten hangt, hoe (tatig en deftig hij met zijne geele pantoffels daar beenen treed : verbeeld u dan daar tégen eenen Europefchen pronker met gekruld en gepoederd hair, eene hoogopgezette kuif, eenen hairzak of opgeltrikten ftaert, in korte taffen kléderen , met lobben en al het et cetera , daarbij een braadfpit op zijde, en oordeel, welk eene figuur zulk een in de oogen der Turken moet maken ; en zo ook omgekeerd. Toen ik •eerst hier kwam, en de witte en veelverwige mutzen met de lange kléding zag, had ik haast alles, wat ik zag, voor vrouwsperfoonen gehouden s zo komt het iemand van verre voor , wanneer men verfcheiden Turken bij elkander ziet; want de een heeft een' groenen kavuk, de andere eenen geelen , de derde eenen blauwen, de vierde eenen violetten, bruinen, rooden , en zo voords ; daar omheen is dan het fraai en wil nételdoek op veelerlei wijzen, en in verfcheiden gedaanten gewonden: en is het iemand, die van mahomets familie afftamt, het zij van vaders of moeders zijde, (zo onderfcheiden zijn zij ook van ons ten aanzien van den familieadel) zo heeft hij het regt, om dit nételdoek groen te dragen. Deze veelverwige mutzenftoffen maken van verre eene vertoning als  EN HET OOSTEN. 5? een bloembed of parterre ; onzen zwarten boeden gelijken zij in. liet geheel niet, maar wel den witten hoofdtuigen en veelföortigen hntftrikken der vrouwsperfoonen van allerhande koleuren. Ik heb hier maar in het algemeen van de gebruiklijkfte kléding der Turken gefprpken ; anders heeft men hier ook verfcheidenheden, bijvoorbeeld: de jamtzaaren en de overige krijgslieden hebben roode pantoffels van Turksch leêr, met hakléder , en hunne broeken gaan maar tot onder de kuiten; de broeken der bootslieden komen maar tot onder de kniën (*). (*) Hier heb ik den brief moeten afbreken; het vervolg raakte verluren bij gelégenheid , dat de post, die den ïóden van hooimaand van Konftantinopel vertrok, bij de ftad Sophia, in Bulgarië . beroofd werd, waarvan de lézer in den brief van Tharapia , den i^den van oogstmaand 1778 , nader onderrigt zal worden. De heer profesfor björnstShl belooft egter dit gebrek bij de eerfte gelégenheid te vervullen. Rampfpoeden, op dewelken wij ons uit de Oosterfche Landen moeten voorbe. reiden. GjÖRWELL. D 5  S* REIZE DOOR EUROPA VIJFDE BRIEF. Verbétering der ménigvuldige dwalingen in Taubes berigten van de Christen gezantfchappen te Konftantinopel. — Gebruiken bij het gehoor géven der gezanten. -. Turken in Pera. — Lusthuizen der gezanten. — Gezantfchapstolken. — Verdédiging van de eer des gewézen Zweedfchen gezants Carlefon tégen de befchuf digingen van Taube. — Fan het gebruik om den Grootfultan en voornaamen Turken konfituuren en nageregt te zenden, — Van den divan. — Of de voornaame Turken bij de Christen gezanten dikwijls te gast gaan. Konftantinopel, den \7den Junij, 1779. Aan den heer karel lodewitk kümpe C*~) ij begeert mijn oordeel te verflaan over de berigten van den heer van taube van de Europefche gezanten bij de Ottomanfche Porte, in het Duitsch mufèum van maart des tégenwoordigen jaars , S. 242 , geplaatst. Ik zou maar in het algemeen met korte woorden kunnen zeggen, dat bijna alles valsch en onwaar is , indien ik mij zeiven den duuren pligt niet oplei , dien ik van anderen verwagt, ik meen, mijne gezegden te bewijzen. In alles, wat de heer taube in het eerst zegt, heeft hij gelijk, dat namelijk hier vier Europefche gezanten van den eerften rang zijn; maar daarin dwaalt hij, dat zommige Eu- i*) Kanceliist bij de koninglijke boekerij te Stokholm, thans te Göttingen.  EN HET OOSTEN. <9 fopefche mogendheden hier konfuls houden, of hij moest de republiek Raguza ménen , welke hier eenen beftendigen konful heeft, den eenigen , die hier is. Wilt gij het getal der Europefche of christen gezantfchappen in Turkij'è wéten? daar zijn er in alles twaalf: Frankrijk, Engelland, Holland en Venetië houden hier gezanten ; de Duitfche keizer eenen internuntius; Zweeden, Napels en Rusland hebben beftendige Envoyés ; Deenemarken en Pruisfen houden tégenwoordig Chargés d'affaires, of zaakvoerders; Polen heeft thans, zéden: dat de Poolfche minister onlangs van hier vertrokken is, niemand met een openlijk karakter; Raguza houd beftendig eenen konful, alleen om de drie jaaren komen van daar twee gezanten, die aan de Porte de fchatting betalen. Van eenen dezer ministers moeten alle Europeërs of Franken befcherming hebben , dan léven zij hier zeer vrij en zéker, drijven handel , oefenen handwerken e. z. v. , zonder eenigen dwang, genieten eene volkomen vrijheid van godsdienst; want geen natie is verdraagzaamer dan de Turkfche. Maar, om weêr tot den heer taube te komen , het is ongegrond, dat men op de fterkte der beide Turken ziet, die een' ieder', welke de eer heeft , bij zijne majefteit den Turkfchen keizer gehoor te krijgen , geleiden : twee gewoone kapidfchibafchi, ofkamerheeren, wordendaartoe genomen, die , elk op eene zijde , den intrédenden beleefd leiden, zonder de minfte fterkte van den arm te laten voelen. De keizer zit in eenen hoek op eenen troon, die de gedaante van een bed heeft, en rijk met paerlen bezet is. Hij fpreekt wel niet zelf met den minister, die gehoor heeft, maar geeft, met weinige woorden, zijne bevélen aan den grootvifir. Dit heb ik zelf  REI2E DOOR EUROPA gehoord. Het geen van de trawanten gezegd word, die in de gehoorzaal zelve met den rug tégen den wand (laan , bewijst, dat de heer taube geen gehoorgéving bij den fultan gezien heeft; niets dergelijks heeft er plaats: twee of ttn hoogden drie blanke gefnédenen daan nabij den troon met de handen voor de borst , om hunnen eerbied te betonen, maar niemand leunt met den rug tégen den wand. Het is geen onkunde, wanneer men vefiri 'dafem door grootvifir vertaalt. Aafem of afem zegt, in bet Arabisch, groot, of, béter, de grootde , dus zou men zeer nauwkeurig de grootjie vifir zeggen, en niet , gelijk de heer taube heeft willen voorgéven, de opperfte. De tolk van den gezant daat agter dezen, en ipreekt geen één woord bij de gehoorgéving : de tolk der Porte , die bij den gezant daat, vertolkt de rédevoering van den gezant in het Turksch ; daarop geeft de fultan aan den grootvifir bevél om te antwoorden ; dit gefchied zijnde, vertolkt wéderom de tolk der Porte, die altijd een Griek is, aan den gezant het antwoord; hiermede is het gehoor geëindigd, ten ware dat de gezant brieven over te géven, of te ontvangen had. Ik weet iudedaad niet, van waar de heer taube het gehaald heeft , dat all' de trawanten met luider ftemme roepen : „ Geloofd zij de Eeuwige, „ dat de ongelovigen moeten komen , en onzen heerlijk fchitterenden fcepter hulde doen; " want het heeft niet den minden grond : er zijn in het geheel geen trawanten in het vertrek. Gewis en zéker is het, dat zulk of eem'g ander geroep bij den fultan in des gezanten tégenwoordigheid voldrekt niet gefchied. Het ik denklijk, dat de gefnédenen, wanneer de keizer binnen treed, en zig op den troon plaatst, hem begroeten, welke groete, vol-  EN HET OOSTEN; Ci gens 's lands gebruik, daarin beftaat, dat zij dien , welken zij begroeten, den vréde, den zégen en de barmhartigheid van god toewenfchen; maar dit gefchied lang voor dat de gezant met zijn gevolg komt. ■ Wanneer de heer taube vervolgens Pera met Parijs of Londen vergelijkt, zo kan men daariiit niets anders befluiten , dan dat hij geen van allen gezien heeft. Het geen hij er bij voegt, dat geen Turk, dikwijls in jaar en dag, zig in Pera laat zien , en dat ali' de inwoners aldaar Grieken zijn, toont al wéderöm, dat de beer taubc Pera niet kent; want, bchalven, dat elk gezant ten minften vier janitzaaren bij zig heeft , zo zijn er ook nog veele Turken woonagtig. In welk vertrouwen de Europefche gezanten onder elkander léven, wéten zij zeiven het best. De heer taube zal aan het verfchillend belang en aan de verfchillende bevélen hunner hoven niet gedagt hebben, die hen ftrikt verpligten, te zijn, wat zij zijn , ministers. Dat zommigen van hun landhuizen aan de' Zwarte zee hebben, was mij geheel onbekend; thans weet ik zéker , dat dezelven alle aan het kanaal of den Bosporus liggen, als te Tharapia en Bujukdere. Bij Belgrad, een dorp midden' in het woud, plagten er ook eenigen te wézen. Dat het zulk eene ligte zaak is , gezant bij de Porte te zijn , is nog niet bewézen; het komt er op aan , hoe de zaaken zijn, hoe men die weet aantetasten , als ook met welke grootvifirs , reis - effendis , grootkanzelicrs, of, liever, ftaatsfekretarisfen voor de buitenlandfche zaaken men te doen heeft. Het is zomtijds nételig genoeg , met lieden te doen te hebben , die hunne eigen belangen niet kennen ; alles berust op de fchranderheid van den ge-  H REIZE DOOR EUROPA zant, of hij de zaak met meer vuurs of koelheid aanvat. Het is geheel ongegrond, dat één eenige tolk (drogman, of, béter, terdfchuman , van het zelfde ftamwoord als targum of tardfchume) van een' gezant beëdigd is; het is niet gebruiklijk, en ook niet nodig; want eerlijke lieden doen hunnen pligt zonder eed , en wie andere banden verfcheurt, zal zig ook door geen eed ftcrker verbonden voelen: F'ór den en Ed behöfs, ar' Eder altför fvaga, (Als eeden nodig zijn„ zijn eeden veel te zwak) zingt de graaf creuts in AtlsenCam&a. De gezant weet iemand, dien hij zijn vertrouwen wil fchenken, wel te toetzen en te polsfen. Dat een gezant tolken uit zijne landgenooten neemt, is al mée bezijden de waarheid • allen zijn inboorlingen van het land , allen Peratten , of uit Pera en Galata van geboorte, en van den roomfchen godsdienst. Dat zij door hunne hoven rijklijk beloond worden, heb ik niemand van hun horen bekennen; maar wel het tégendeel. Dat een tolk dagelijks, van den morgen tot den avond, bij de Porte moet zijn, en op de bevélen Van den grootvifir wagten, is éven zo valsch , als al het overige. Wat kan de grootviiir over de tolken der Europefche mogendheden te zeggen hebben ? Pvéden en vernuft tonen het ongerijmde hierin. Een tolk vaart over het water, en gaat bij de Porte, zo dikwijls zijn minister het beveelt; maar dan gaat hij niet bij den grootvifir, die niets met hem te doen, en ook geen tijd heeft, om zig met de tolken der gezanten te bemoeijen; maar hij gaat bij den reis - effendi of den tolk der Porte : bij dezen  EN HET OOSTEN. legt hij de kommisfie af, waarméde de gezant hem gelast heeft, en komt dan met het ontvangen antwoord terug. Dit mag ééns of tweemaal in de week , en zelden meermaalen, gefchieden, alles naar dat de gezant zaaken met de Porte te verhandelen heeft , en de gefteldheden en ftaatsbelangen het vorderen; maar dag op dag is hij daar niet. Dat de koninglijke Zweedfche gezant, de overléden prefident carleson, in 1754, de Christenheid groot nadeel gedaan heeft bij het Turkfche hof, is eene zeer ongegronde befchuldiging ; en indien ik geleerd had , in zulke omftandige uitdrukkingen te fchrijven, als men in het Duitsch Muféum gebruikt heeft, zou ik hier all' die fraaije fpreekwijzen, die in het Huk van december 1777, S. 563, Haan, herhalen. Maar, niet zo kunnende fchrijven, vergenoeg ik mij , met de plaats optegéven", waarde zuiverfle waarheid eene grove en ónbefchaamde leugen heet ; het zal dus de fchrijfwijze in zékere zijn; doch hier zal ik alleenlijk zeggen, dat de heer taube uit onwetendheid, en onwillens, gelijk ik hoop, eenen grooten misflag begaan heeft. Deze braave minister vertrok reeds in 1746 van hiernaar Zweeden. Hoe kon hij dan, agt jaaren daarna , bij de Porte iet goeds of kwaads brouwen ? Daarbij was zo wel zijn hart te goed, als zijn verHand te zeer verlicht , om der Christenheid eenig nadeel te veroorzaken. De heer taube zegt, dat het op zijnen raad en op zijn aanHoken is, dat all' de Christen gezanten thans verpligt zijn , om al het nieuws, dat zij van hunne hoven vernémen , aan den Turkfchen Haatsraad médetedélen , zonder het geringfie te verzwijgen. Welk eene ongerijmdheid ! Niet  I 6\ REIZE DOOR EUROPA alleen eene gezonde ftaatkunde , maar ook de gezonde réden en de natuur der zaake zelve doen het ongerijmde m zulk eene wonderlijke ftelling zien ! Indedaad , ito moet mij verwonderen, hoe zulk eene zaak in de hersfer nen van een' verltandig' mensen heeft kunnen komen. Ik heb wel gezien, dat men, in Europa, de Turken zeer weinig kent; maar een grooter bewijs daarvan zou men gewishjk nergens kunnen vinden^ dan dat zulk eene ongerijmde verdichting zo openlijk in het verlicht Duitschland kan gefchréven en gedrukt worden, en dat nog door een'man, die over de ftaatkunde en ftaaishuishoukunde gefchréven heeft. Kan hij, in allen ernst, zig/.elven willen inbeelden, en anderen doen geloven , dat alle Europefche mogendheden te zamen zig zouden hebben laten dwingen, om eener andere mogendheid haare ftaatsgeheimen te ontdekken , en dat op aanftoking van ééneu minister ? Hij moet de gezanten der ganfche Christenheid aan het Turkfche hof of voor llaatsgevangenen aanzien, die eiken postdag op de folterbank gebragt en gepijnigd moeten worden, tot dat zij alles , tot de geringde depêche, bekennen, die zij ontvangen hebben, en ze getrouw in het Turksch laten overbrengen, of voorkinders, welken men alles kan uithoren, wat men wil. Hoe kan een mensch, die zijn oordeel heeft, zo mislijk denken? Ménige gezant mogt wel wenfehen, gelegenheid te hebben, om de Turken , van amptshalve, waarheden te zeggen, die zij niet gaern horen : want, als het eei.e wet was, dat hun alles moest geopenbaard worden , kon immers ieder gezant zig zulke en zo veele brieven van ftaatszaaken doen bezorgen, als hij wilde, en daarvan Turkfche overzettingen aan de Porte toezenden; dit zou den Turken  EN HET OOSTEN. 55 ken meer te doen géven, dan het hun zou lusten. Zij hebben évenwei genoeg te zorgen, hoe zij zulk een ongemeen groot rijk zullen beftieren en in ftaat houden: wat voor grillen zouden de waare of verzierde depêches van all' de ministers, die zulke verfchillende en ftrijdige belangen hebben, hun niet in het hoofd brengen i En hoe voegt het zig, dat één eenige Zweedfche gezant het gansch diplomatiek lichaam in Konftantinopel wetten zou voorgefchréven hebben? Nog meer, dat alle Christen mogendheden de grilligheid van éénen minister zouden toegegévcn hebben? Heeft zulk eene onbedagte befchuldiging wel eene wéderlegging nodig? De prefident carliïsön was immers de oudfte Christen gezant niet bij de Porte; andere Christen mogendheden hadden reeds meer dan twee honderd jaaren hier gezantfchappen gehad , eer Zwteden ooit eenen minister hcrwaard zond; dus vond hij, hier komende, alle gebruiken en fchikkingen reeds gemaakt en ingevoerd, en kon geen nieuwe maken of invoeren, gefield ook, dat hij het had willen doen. Daar bij was hij niet van den eerften rang, dienvolgens nog minder in ftaat om iets nieuws te fméden. Zouden de andere gezanten en ministers zo eenvoudig naar zijne pijpen gedanst hebben? Zouden detzelver hoven allen zo eenvoudig hunne toeftemming daartoe gegéven hebben? Schrijft men tegenwoordig op die wijze in de ftaat- en. regeerkunst. De heer taure Vind verder goed, met dezelfde eenvoudigheid te zeggen, dat de heer carleson het gebruik ingevoerd heeft,'' dat de gezanten der Christen mogendbeden aan de Turkfche heeren konfituuren zenden, als II. Afdeiïiinc. E  66 R.EIZE DOOR EUROPA. de fultan hen met een bezoek rereert, en bij hen ten éten komt. Hierbij moet men hetzelfde aanmerken, als bij het voorgaande, doch met een merklijk onderfcbeid: het eerfte , namelijk de médedéling der nieuwsberigren aan de Porte, is eene zuivere verzicrine, en heeft nergens buiten de hersfenen van den fchrijver plaats; maar het laatlte gefchied indedaad. Men zend niet alleen konfituu ren, maar ook fraaije nageregten met fpiegels, bloemen en figuuren, welken hier, in een land, waar weinigen dezelven kunnen maken, en waar zij, die het kunnen, eenen volkomen alleenhandel daarmeê drijven, zeer kostbaar zijn. Maar, hoe zou zulk een oud gebruik door den heer carleson in het jaar 1754 ingevoerd zijn? Ik moet bekennen,dat ik mij over zulke ongerijmde befclmldigingen ten uiterften heb moeten verwonderen. Welk eene onkunde , en tévens welk eene ftoutheid , zulk eenen braaven minister zulk eene vlek te willen aanvrijven, en zijne asfche verontrusten ! Ik heb deze gelégenbeid Waargenomen, om mijnen eerbied voor zijnen naam en de dankbaarheid, die in mijnen boezem nog blaakt, voor de weldaaden , door hem in mijn lieve vaderland aan mij bewézen, aan den dag te leggen. Wie zou toen gedagt hebben, dat ik eens te Konftantiiwpel zelf zijne gedagtenis zou éren, en zijnen goeden naam met de wapenen der waarheid tégen zulke onverwagte en onverdiende aanvallen verdédigen? Eene kleine anekdote van hem bij deze gelégenheid. Een goed eind wcgs van hier buiten - de ftad is eene lange brug, die hier nog bij een' ieder' carlesons brug heet; deze zelfde minister heeft ze, op eigen kosten, te algemeenen nutte voor de ganfche plaats laten bouwen; want te voren was er geen, fchoon de  EN HET OOSTEN. 67 gemeene weg daarheen liep, en men was altijd in gevaar van in den llijk te blijven (léken. Zulke nuttige gebruiken kon carleson invoeren, maar voorzéker geen nadéligen. Verder ftaat aantemerken, dat de gemelde konfituuren, der Christenheid zulk groot nadeel niet doen, als de heer taube wil voorgéven. Zij worden door Christen tolken en bedienden aan de Turklche heeren gebragt, die wei zo veel, en dikwijls meer, aan drinkgeld krijgen , alsde zaaken waard zijn. Het gebeurde voor ruim twintig jaaren , dat fultan mahhmud op één zijner lusthuizen, nabij het dorp Belgrad, kwam; de toenmalige Zweedfche gezant, die des zomers te Belgrad zijn verblijf had, dit vernémende, volgde het gebruik, bij all'de gezanten aangenomen , en zond aan den keizer een nageregt, dat omtrent 50 dukaaten mogt kosten; zijne keizerlijke majefteit gaf den tolk, die het hem bragt, een gefchenk van 100 dukaaten aan goud. De réden, waarom de Zweedfche gezant op dien tijd alleen een nageregt zond, was, om dat hij toen de tweede uitheemfche gezant was, die zig te Belgrad onthield. Dus ziet de heer taube , dat men ook bij andere gelégenheden konfituuren kan zenden, en niet alleenlijk, wanneer de fultan bij zijne hovelingen te gast komt. Al verder heeft hij ongelijk, wanneer hij zegt, dat de fultan in 10 of 12 jaaren bij geen der voorn aame heeren aan de Porte te gast geweest is. Voorléden jaar is hij nog bij den grootvifir ten éten geweest, en toen zouden au' de Europefche gezanten en zaakvoerders eenige dagen te voren nageregten aan den grootvifir. Het is waar, dat fultan mustapha zijne ftaatsdienaaren zelden bezogt. Maar, E a  68 REI ZE DOOR EUROPA of het waar is, dat de fultan en zijn gevolg bij degeenen, daar zij te gast zijn, bet huis zo fchoon lédigen, en alles némen, wat zij maar kunnen krijgen, dat weet ik niet, want ik heb nooit de eer gehad, genodigd te zijn. Maar, dat die, welke den fultan onthaalt, zig niet durft vertonen, is al wéderom een verdichtzel: hij dient ftaande bij den maaltijd, en neemt de eer van het huis waar. - Men zeide mij ook, dat de kapitan-pafcha, of groot-admiraal , insgelijks bij den grootvifir tégen woordig was geweest, toen de keizer in het voorléden jaar bij hem ten éten was. De ftaatsraad alhier heet niet galebe divani, maar mw fchavere. Divan is ook zulk een verdichte naam niet, als de heer taube meent; alleenlijk neemt men het woord gemeenlijk in eene verkeerde betékenis, voor den geheimen of ftaats-raad, daar het ondertusfehen niets anders zegt, dan de vergadering der perfoonen, welken de regéring en de uitvoering van het ftaatsbeftuur zelf aanvertrouwd is. Dat de voornaame heeren aan de Porte zig gaern bij de Europefche gezanten ten éten laten verzoeken, is hier zulk eene onbekende zaak, dat men er niet van hoort fpréken. Even zo onbekend is het hier, op deplaatszelve, dat de voornaamfte Turkfche geestlijken bij hen te gast komen , het zij in of buiten pesttijden. Als een Turkfche geestlijke bij eenen ongelovigen, gelijk zij de Christenen noemen, zou éten, zou zulks ten minften zeer heimlijk moeten gefchieden. In den divan zeiven heb ik gezien, dat Cadilasken, welken de voornaamfte geestlijke amptenaars naast den mufti zijn, altijd alleen éten, terwijl nogthans de gezant met den grootvifir en zijn gevolg  EN HET OOSTEN. met de overige voornaame peif onen der Porte eet. De gebruiken moeten zeer veranderd zi, , zédert dat de heer taube hier geweest is, bij aldien hij ooit hier is geweest; zijne berigten géven volkomen aanleiding om vooreerst daaraan te twijfelen. Verfcheiden van de oudfte gezanten alhier, die zijne befchrijving hebben gelézen, hebben eenparig aangemerkt, dat er maar eene kleine omftandigheid in ontbreekt, die men waarheid noemt; men kan nog verder gaan, en er bijvoegen, dat haar ook alle fchijn van waarheid ontbreekt. Nog eens ten belluite. De Christen gezanten vrézen tégenwoordig zeer voor de pest, en behoeden zig te regt op alle mogelijke wijze voor de befmetting: toen ten tij. de, zegt de heer taube , verzogten zij vreemden, die de pest haciden, ten éten, dat moet dan zéker geweest zijn, om hun al hun nieuws, geen uitgezonderd , bij de volle glazen médetedélen. Maar mijn lange brief zal u welhaast zelf als eene pest, ja als eene dubbele pest voorkomen; want hij is lang en fiegt gefchréven, en daarbij van eene plaats, alwaar de pest thans vreeslijk woed; doch, wijl de brief te Semlin gerookt word, hebt gij wégens het Jaatlle niet te vrézen, en het eerde, bid ik u, draag met geduld. E 5  7° 8& BïJVOEGZEL. EERSTE BRIEF. Brief van den heer matthias norberg (aj. Parijs, den $den Augustus, 1778. N a veele moeite, heb ik het geluk gehad , in de koninglijke boekerij, te Parijs, de handfchriften te vinden , die de heer ridder miciiaelis voor den eigen rijkdom van het Oosten houd, en die hij aan het Deensch reisgezelfchap naar Arabië opgaf, om er aldaar onderzoek naar te doen. Zij bevatten den godsdienst en de wetten der Sabeërs in de nog onbekende Galiléfche taal. Het is bekend, dat deze fekte haaren oorfprong van de leerlingen van joannes oen doper afleid. Van het geen haaren godsdienst betreft, heb ik 130 bladen afgefchréven, de helft overgezet, en indien mijne ziekte, van dewelke ik thans weêr herfteld ben, niet tusfchen beide was gekomen, geloof ik, dat ik ook het overige voor mijne reis naar Italië, welke ik over drie weeken denk aantenémen , zou hebben kunnen affchrijven. Behalven deze handfchriften heb ik in dezelfde boekerij nog twee andere zeer merkwaardigen gevonden en afgefchréven. Het één is eene Syrifche overzetting' van het tweede boek der koningen, welk alles behelst, wat de heer profesfor björn- (a) Dezelve is ook uitgegeven in Profesfor schlö'zers BriefwechfeilV. Th., 21. Heft, n. 32. f. 174.  71 STairL aan de Ambrofiaanfche toefcbrijft (V), en komt mij voor, een lïuk te zijn van het verloren handl'chrift van masius, waarvan ik gehoord heb, dat het in de Jablonskyfche boekverzameling gevonden word, of dit zo is, weet ik niet (c). Op mijne reis naar Duitschland zal ik dit onwaardeerbaar handfchrift, dat, naar deméning van den gemelden "hoogleeraar, het eerfte deel van het Milaanfche uitmaakte , naarlpeuren. Het tweede is eene overzetting der vier Euangelisten, in dezelfde taal, van piiiloxenius, in het jaar onzes heeren 508 gemaakt, en naderhand naar twee Oude Griekfche handfchriften , te Jlexandrië, in het jaar 616, door thomes HERACLEEivsis , veranderd en verbéterd. -— Onder all' de Parijfche geleerden heb ik de meeste verpligting aan den heer de villoison. Hij is reeds te zeer bij de geleerde waereld bekend, dan dat hij mijne loffpraaken zou nodig hebben.. Ik moet alleenlijk zeggen, dat zijne genégenheid voor mij onbefchrijflijk is. Hij en de heer noring worden mijn reisgezelfchap naar Italië. Q) II. D. bl. 275. en Repertorium für Biblifche und Mtr. genldndifche Litteratur, Th. III. f. 160212. (c) Het is zo niet. Zie 't Repertorium 1. c. f. 200 e. v- E4  7» TWEEDE BRIEF. Brief van den heer de villoison aan den heer gjörnwell , gefchréven te Pithiviers in Gatinoh , deii 2oft:en Augustus , 177S. le plaifir de faire le voyage (FItalie avec le fgavant Mr. Norberg , & fen fuis ravi. Cest un des plus habiles hommes de VEurope dans les langues Orientales, furtout dans le Syriaque, qu'il posfede au plus haut dégré, & quil aime pasfionnement. IIfera un jour le plus grand honneur a fa patrie , fil modere fon ar deur, & fil menage fa fantè. Je lui avois fait obtenir la permisfon d'emporter chezlui & decopiertous les mam/scripts de la BiMiotheque du Roi., qui pourroient lui convenir. Cette permis/ion apenfé lui étre fatale. II fest livré avec tant tfaviditè & d'acharnement a l'étude, quil en est tombé malade. Heureufement fa fdnté f'est rétablie. Cest un homme vraiment rare & précieux par fa profonde érudition, fafaine critique, fa modestie, fa douceur, fa candeur, fon hannêteté. II a été généralement aimé & estimé a Paris. II est facheux qu'un fihabile homme foit forcé de voyager afes depens. Son Voyage fera infmiment utile aux Lettres, fiP il mériteroit des fecours de "Academie de votre grand Roi, qui fait ft bien reconnoltre le vrai mérite. II y apeud'hommes qui foyent plus dignes de fes encouragemens & de fes bontès, vu fon talent fupérieur fon pen de fortune.  7$ D E R D E BRIEF. Brief van den heer norberg. Milaan, den ijlen Maart, i779' "]Tn drie weeleen hoop ik met het affchrift van all' de régelmatige boeken in den Codex Syriacus Hexaplarh Am~ IfófienjTs klaar te worden.' Dit handfehrift word met de grootfte zorgvuldigheid bewaard. Tot dien onwaardeerbaaren en door onzen geleerden heer björnstSiil, tot groote vreugd der bijbeluitleggers, ontdekten fchat heb ik mij den weg gebaand bij den boekbewaarder, dooreen affchrift van een dergelijk handfehrift in de koninglijke boekerij te Parijs, welk het tweede boek der koningen behelst. Voegt men hier bij, dat de 'boekerij alhier insgelijks een affchrift van het haare begeerd heeft, zo zou het voor mij wel een halsbrékcnde arbeid kunnen fchijuen. Doch ik dank god voor mijne gezondheid, en zal het als een nieuw bewijs van de gunst onzes grooten konings aantemerken hebben, wanneer het gemeld verblijf, dat tot voleinding van mijnen arbeid hier nogverëischt word, als een bewezen iever voor zijnen diensten de verlichting van het algemeen opgenomen word. Indien de heer björnsïiiiiL de beweegoorzaaken van mijn vertoeven wist, zou hij die te eer goedkeuren, wijl het niet mijn, maar zijn rijkdom is, dien ik tragt aan het daglicht te brengen. Ik zal hem héden ook fchrijven. Midlerwijl laat ik doormijnen begunstiger, den heer de villoison, te Venetië gereedheid maken, dat ik, bij mijne aankomst aldaar, aanftonds aan boord kan gaan. Dit zal ik met meer vrees Ë 5  f4 voor mrne verzamelingen , dan voor mijn léven doen. Bij het laatfle verliest het algemeen niets,, bij het eerfte mogelijk iets. Ik bedoel inzonderheid mijne affchriften van de gemelde Syrifcbe hexaplarifche en van de Sabéefche handfchriften, welken ik door hulp van den heer de villoison, na veele zwarigheden, wij] zijden boekbewaarder geheel onbekend waren , in de koninglijke boekerij, te Parijs, gelukkig ontdekt heb. Zij behelzen de godenleer en de wetten der Sabeërs in hunne taal. Van het geen het eerfte betreft, heb ik een affchrift van 130 bladen groot. Mijne ziekte beroofde mij van het overige niet minder gewigtige. Eene nieuwe taal, de nog onbekende Galiléfche raalüitfpraak, de moedertaal van Christus en van zijne apostelen. Nieuwe geloofsftellingen bij eene fekte, die, volgens hetgeen zij zelve beweert, haaren oorfprong van joannes den doper afleid. Bij mijn vei trek van hier krijg ik misfclnen'tijd, om iet van die taal en fekte te fchrijven, névens eenige korte aanmerkingen op mijne Franfche en Italiaanfche reizen. Ondertusfchen zal ik thans zeggen, dat het Sabeesch alphabet, dat éven als het Ethiopisch de zelfklinkers met de médeklinkers verenigt, mijn veel hoofdbrékens heeft gekost. Weinig hulp, veel verwarring ontftaat uit het alphabet] zo als het in reisbefchrijvingen gedrukt is. In het eerst gaf ik het op, ooit het regte te vinden. Des te meer verheug ik mij thans, dat ik van dien kant bij de verklaring geen zwarigheid meer ontmoet. Zonder een dienstig Oostersch woordenboek verfla ik nog niet alles, en zelfs met deze hulp zou ik nogthans, wégens mijne andere bézigheden, weinig vordering maken. Maar, wijl het Sabeesch het naast bij het Syrisch komt, verfta ik een gp.  deelte, cn zo veel, dat ik mijne belofte kan houden. De Ambrofnnnfche boekerij Haat twee uuren des vooren des namiddags ope4i, behalven op feestdagen, waaraan hier geen gebrek is. Dit beeft mijnen arbeid vertraagd , maar veelligt mijne gezondheid bewaard. VIERDE ERIEF. Brief van den heer björnstShl. Pera, lij Konftantinopel, den \Cden April 1778. JiyiT'TNE brieven verdienen geenzins uwe menigvuldige voo'ifpraakèri; uwe vriendfehap vind daarin, hetgeen anderen niet zien; en deze betoont gij op eene v-ijze , dat bet mij niet anders dan vreemd kon voorkomen, wanneer gij begeert, dat de geheele winst eener nieuwe uitgaavc aan mij kome. Gij hebt dan deze uitgaaf als eenen thermométer willen gebruiken, om daarméde te méten, hoe veel iever nog bij het algemeen voor mij overig was: en dezelve voor mij een voorwerp van erkendnis wordende, bid ik u, dat gij mij ten aanzien derzulken, die daardoor tot verbétering mijner ontbloote middelen toebrengen, niet onkundig laat. Ik kan niet anders, dan eiken intekenaar als eenen vriend in mijn lieve vaderland befchouwen, die aan mijne moeilijke cn kostbaare reizen in de Oosterfche landen wil deel némen , mij verder ter onderzoeking en  7$ tot den arbe.d aanfporen , en mij den weg bereiden tot de kenmsfen, die voor de luisterrijke eeuw van den komng gustaaf HE pasfen. Hetbelieve u derhalven, mij eene gedrukte naamlijst van hun allen te bezorgen, opdat ik hunne naamen in mijne verzamelingen kunne bewaren gehjk ik hunne gedagtenis in mijn hart beware. Zulk een gedenktéken van Mecenaten en vreemden in het vaderland is en blijft mij dierbaar: en daar gij mij de onverwante gelegenheid geeft, om degeenen, die mij genégen zijn, te tellen, zult gij ook mijne dankbaarheid ondervinden, die volkómen beantwoord aan de groote waarde, welke ik, gelijk gij z,et, op de proeve van zulk een§ vriendfehap zette, waarvan dezelve eene uitwerking is. Deze naamlijst van mijne begunftigers en vrienden >n Zweeden, zal verders mij overtuigen, of iemands anflers, dan uwe eigen oplettendheid deel heeft aan hetgeen g,j ln de gemelde geleerde tijding wégens het tweevoud,g verlangen van het Zweedsch publiek ingevoegd hebt, m)né> brieven zo fpoedig als mogelijk is, en op eene plaats te zamen gedrukt te zien. Ik ben te wél bewust van all'de onhandigheden, waarin deze mijne brieven of, bever, (chetfen en ontwerpen, gefchréven zün, dan flat ik mij met de goedkeuring van het publiek zou durven vle.jen: zij zijn op de reis, in herbergen, dikwijls des »agts, als ik vermoeid was, gefchréven. Zo als zij zijn waren zij niet voor het publiek beftemd, zij waren aan eenen vriend, gelijk gij, gefchréven, dien ik over alle zaaken, zo als zij mij voorkomen, vertrouwlijk kon fchrijven; het opftel zond ik altijd zó af, als ik het op het papier gefield en in haast overzien had. Mijn voornémen was em ze naderhand, bij mijne terugkomst, allen van u wé-  77 der te vragen, ze naartezien, te vermeerderen en te verbéteren , wanneer ik meer lédigen tijd tot overdenken zou hebben , wanneer niet dagelijks, ja elk oogenblik, nieuwe voorwerpen tot aanmerkingen, die eenen reiziger aftrekken , zouden voorkomen, en wanneer ik met rust toegang tot alle mijne eindelijk eens bij malkanderen zijnde boeken en papieren zou hebben, en ze dan in het licht te géven : maar gij zijt mij voorgekomen en hebt mij bloot gefteld aan de berisping van hun, die zo veel gcnégenheid niet voor mij hebben', als gij. JaEta est alea ; het is nu niet te veranderen. Eéne gerustltelling heb ik ten miuften, dat ik altijd de waarheid gevolgd heb, zo als ik ze vond, en zo als ik zelf er van overtuigd was: ik heb met grooten ernst alle vooroordeelen getragt te vermijden , waaraan reizigers inzonderheid blootgefteld zijn, en welken de waarheid tot een offer word. Heb ik gefeild, mijn médewéten en mijn hart hebben er geen deel aan, maar zulke zwarigheden, die de kennis in het algemeen, en in het bijzonder die der reizigers, beper. ken. Kan liefde voor de waarheid, vlijt in het onderzoeken en nafpeuren, névens eene andere vuurige begeerte , om mijne eigen nieuwsgierigheid en dan die van anderen te voldoen , de heeren intékenaars fchadeloos houden, zo hoop ik, dat zij deze eigenfchappen bij mij niet zullen vinden te ontbréken: voornaamlijk nu, daar ik in zulke merkwaardige, zulke zonderlinge en zo weinig bekende landen reis. Gij moet eene regtmatige vergoeding voor uwe toegenégenheid verwagten, enmet gunstig publiek moet nieuwe bewijzen van mijne dankbaarheid en eerbiedigheid ontvangen.  V IJ F D E BRIEF. Brief van den heer d'ansse de villoison aan den HoogEerw. heer ever. schemhus, hoogleeraar der uitlegt. Godgel. des O. en N. T. en der O. O. T. T. te Harderwijk. Monsieur et scavant Ami! T &/ e vous prie de vouloir bien me pardonner te retard in* volontaire de ma reponfe. Je fuis fl furchargè d'occupations, que Je ri'ai pat le tems. de refpirer. —_ Je deftre bien ardemment,que vous n'abandonniespas le beau projet de publier voirj excellent dicllonnaire Arabe [deGjeuharQ &jefouhaite, que vous trouvies foccafion de le faire imprimer. Cest un travail, qui fera de la plus grande utthtépour les lettres. En attendant la publication de eet important .lexique, il femhle que vous pourries eclaircir mfimment la philologie facrèe & le texte Hebreu, f vous commencies par donner feparement des extraits de ce lexique, ol, vouspublieries feulemem les mots, qui repondent aux mots Hebreux, & qui fervent a les expliquer. , Quepenfez vous de cette idéé ? —Je fuis confus de rhonneur , que m>a fait votre fcavant ami d'inferer la notice de mon travail fur les Jcolies d'Homere dans /Vd.tion des lettres de Mr. Bjomfahl & je leprle d'en recevoir mes remercimens. Vous trouveres dans le fecond volume de mon Eudocie dont rnnpresfion avance, un nouvel ouvrage de ma compofitten, qui est a proprement parler le rifuitat de mesrecher-  79 ches fur les 3/ss. de la Eibliotheque S. Mare, H est intituU, Diatriba de quibusdam codd. Gracis Bibl. S. Marei ex quibus varia opuscula nunc primum eruta in lucem prodeunt. Vous y verrei d'abord, Monfieur, une notice ampie cj? raifonnée de la P«^«»i« de Macare Chryfocephale, ouvrage curieux, inconnu a Fabriclus même, & dont il nexiste qu'un feul 31s. en fut'te des recherches Historiques & Critiques fur la vie cjf les ouvrages de ce Macare Chryfocephale , les titres & des fragments confidérables & des fentences choifies tlrées des discours de Libanius qui nont pas vu le jour, le tout avec mes notes, une notice critique des discours inédites du cèlebre fophiste Choricius, un recueil des plus belles fentences extraites de fes déclamations inédites, & deux discours du même Choricius, publiées pour la ire fois (Taprès un Ms. du Roi, des recherches Hiftoriques cjf critiques fur la vie de Procope de Gaze, célebre fophiste c}f interprête de PEcriture Sainte & maltre de Choricius, £jf le panegyrique de ce même Procope de Gaze en fhonneur de ï''Empereur Anastafe ,publié pour la ire fois avec des notes qui éclair cijfent plujieurs points de rilistoire Civile cjf Eccléfiastique, mon fentiment fur le fameux paffage de Jofephe qui concerne Jefus Ckrist, avec les preuves qui Vappuyent des correEtions fur le texte grec de la Bibliotheque de Photius; des détails fur les ouvrages de Nicephore Chremnus, de Geruiain ,patriarche de Conftantinople, & fur fes déclamations inconnues a Fabriclus ; la notice cjf des extraits d'un Roman Grec inconnu a 'Boet., a Fabriclus &c. des détails fur George Pachymere, C53 ** de fes poëmes pub Hé pour la ire fois, un excellent traité Grec, jusqu'icy anecdote fur les at ticismes  8 o dans le gout de M&ris Atticista, de Thomas Magister &'c* des détails fur les ouvrages d'Hérodien, le fameux gram* mairien, fon traité arsf» e^ft»» lm Xi%iac,, publié 'pour la ire fois, avec un fragment confidèrable d^BXlx [Aéta^oï £ctxot; srigi dt*$'c£i»i vfcniiJitiui & le traité d'Herodien ■nrsc't %nftidrat qui rfavoit pas encore vu le jour, & oü' on trouve des fragments conjidérables d'Eupolis, d'Archiloque, d'Anacreon , de Pindare, d'Ibycus, d'Alcman & de Cleocharme, KAïo^af/*», auteur grec inconnu a Fabriclus, des variantes & corre&ions importantes fur la fameufe Grammaire Grecque , TÏ^Hj» rfctju/ju,*^»*» de Denys le Thrace, ji louée par les anciens, C53 publiée dans la Biblioth. Grecque de Fabricius, des exfraits du traité lltts zstzitrzruptrvt fausfement attribué a Ce même Denys, le traité du fameux Porphyre fur la profodie, quantité & accentuation Grecque, wiel ■xe°êtxi, publiépour la ire fois avec des notes & des remarques trés étendues fur la palceographie, cif oii on refute & détruit plufieurs erreurs conjidérables repandues dans les oiivrages de tous ceux qui out traité cette matiere. Vous y trouveres entf at/tres, Monfieur, des éclaircisfements fur fantiquité de la poncluation, accentuation , fur les formes lunata, quadrata, & Rhomboica de certaines lettres Grecques, formes qiion croyoit beaucoup plus recentes, fur le charactere curiif des anciens Grecs & Romains, Jur le characlere fausfement appellé Lombard, fur nos chifres minuscules 'dopt on a fausfement attribué l'invention aux Arabes &c. des extraits précieux & trés confidérables des commentqires des plus celebres Critiques de i'antiquité, tels que Diomede, Theodofe ïAlexandrien, George Chosrobosque, Stephanus, Melampe, Heliodore S?c. fur la Grammaire Grecque,  81 rixunt r^fbfiuluti, de Denys le Thrace, avec dés mes, on y trouvera heaucoup de détails neufs & inconnus tirês de ces commentaires far la Grammaire, la critique des anciens , fes quatre parties, fur la tragédie PElegie, les threnes, ttvm, fur les huit fort es de pon&uation ufttées chez les anciens, au rapport de Nicanor toïï Zrjy^arfc\ dont je cite un pas fa ge curieux, jusqu'icy anecdote fur les Rhapfodes, fur la ire Ed. d'IIomere, donnée par Pipstra te, fur les excellentes fcholies d'IIomere que je public rat, & dont fai eu Phonneur de vous enroyer la notice, en y verra ausp des extraits de commentaires ineditesfur le Nouveau Testament, les variantes de deux traités Grecs fur le foltecisme & le barbarisme, publiés par le celebre Valckenaer a la fin de fon Ammonius, & que je corrigi dans beaucoup d'endroits è F ai de des Mss. de S. Mare, qui m'ont appris qtïïls étoient d'IIérodien: un Specimen d'un poëme en vers Elegiaques d'Jglaias, medecinde Byfance, inconnu a Fabricius, Pindication (Putte joule de traités que fai découverts a la Bibl. de S. Mare, dont on ignoroit Pexifience ou le vrat nom de Pauteur, findication des meilieurs Mss. a collationner, ou a publier en entier, ou par extraits, celle de plufieurs Bibliothequcs d'Italië, & de plufieurs excellentes Disfertations qui y ont été imprimées, & g^on ne connoit guere ailleurs, des additions confidèrables a la Bibl. Grecque de Fabricius, & au Catalogue imprimé des Mss. Grecs de S, Mare] & la note de plufieurs Mss. Grecs qui ont été apporté) dans cette Bibliotheque, depuis la publieation de ce Catalogue, la notice raifonnée & des Extraits d'un ouvrage anecdote attribué a Ar is to te, & du feul Bis. dPHefychius qui exifte en Europe, & d'apres lequel ce Lex'iceII. Afdebling. F  84 ' graphe a été publié, quèlques reflëxións critiques fur lei leres Edd. des Auteurs Grecs, la notice & des Extraits de PEtymologicon de Suidas que fai découvert aS. Mare 4 & quon avoit mal a propos confondu avec fon lexique déja imprimé, des notes jufquicy inedites que le Cardinal Besfarion avoit mifes a la tète de quelques uns de fes Mss. Grecsi. . . ^«^sui'^ »lv!ca,V}iri,.v^\?'^fe\«tt..y.vi, . • Les Nobles Fenetiens, Monftem, ètendent même hors de leu'rs Etats les bontès dont ils ne cesfent de me combler a tenvie, & dont je conferverai, comme je le dols, une éternelle reconnoisfance: je voudrois avoir cent voix pour les publier: dernierement leur ambasfadeur a Rome , Mt\ fferome Zuliani, vient de nfoffres de lui même , de la maniere la plus obligeante, & fans en êtrepriè par qui que ce foit, de faire copier & de nienvoyer a Fenife, les prècieufes notes du fameux Porphyre fur riliade, qui fetrourent dans un Ms. de la Faticane, citè par Holflenius, & que je joindrai a PEdition de mes excellentes fcholies. J"ai Phonneur d'étreavec leplus tendre attachement &c* Monsieur, Votre trés humble & trés obéisfanJ Scrviteur, d'Ansse de Villoison.. A Fenife, ce 14 Mars 1778.  R E I Z E DOOR EUROPA EN HET OOSTEN. ZESDE BRIEF, Uit hoofde van de pest moeten proefdagen gehouden wor* den. — Alle gemeenfchap, en alle gelegenheid, om berigten te bekomen, is daar door afgefnéden. -— Be pest is deze reis zeer boosaartig De Turken zoeken de befmetting der ziekte niet te verkinderen, noch de minste voorzorg daartégen te gebruiken Pesthuis Bezestans of koopmanspakhuizen. — Mu- hammed Efendi, Zweedsch-Turkfche gezantfchapsfekretaris. — Schriklijke aardbêving te Smirna. —Isma'èl Efendi , Turkfche taalmeester Proefbladen van het nieuw Meninskisch woordenboek. Tharapia, den Augustus, 1778. li t is onnodig, u vooraf te zeggen, met welk een vergenoegen ik hier, met den laatften post van den 24ftea van hooimaand, uwen aangenaamen brief van den 6ilen van zomermaand, waarin gij u verlangen te kennen geeft, II. Afdeeling. G  S4 REIZE DOOR EUROPA dat ik met mijne bengten vanTurkijë voordvare, ontvangen heb. Maar zo goed mijn wil, en zo onbeperkt mijne gehoorzaamheid omtrent all' uwe begeerten is, zo beperkt is, den ganfchen zomer, mijne magt geweest door de vreeslijk woedende pest, die mij en mijnen onderzoekingen zulken fterken hinderpaal in den weg gezet heeft, dat ik tusfchen vier muuren gefloten ben geweest. De plaats zelve, van waar ik dit fchrijf, is een genoegzaam bewijs, hoe weinig ik in ftaat ben, mijne innige bereidwilligheid in het médedélen der berigten van de bewoners des lands te volgen. Mijne gevangnis is juist niet verdrietig, want ik heb hier het aangenaamst gezelfchap, en het is. reeds veel, flegts gezelfchap te hebben; Solamen miferis focios hahuisfe malorum, [het is een troost voor ellendigen, makkers in het ongeluk te hebben] zo wil het de menschlijke luim. Ik ben hier in het huis van den heer gezant celsing, heb de eer, dagelijks, in zijn gezelfchap en in dat van de geheele , zig hier bevindende, Zweedfche natie, te zijn; wij genieten allen eene goede gezondheid, en alle andere voordeden, uitgenomen de vrijheid; want onze vijand fluit ons van alle zijden in. Na dat wij eene langdurige belégering in de Itad verduurd hadden, namen wij, uit vrees, van ons in het léger gevangen te moeten géven, den 2iften van zomermaand,de vlugt, en vertrokken hals over kop herwaard nznvTharapia, een dorp, dat door Grieken bewoond is, 9 Italiaanfche mijlen van de ff ad, digt aan den Bospprus, aan de zijde van Europa, niet verre van den mond der Zwarte zee , en fchier midden tégenover dezelve, van waar onze landsman, tde frisfche Boreas, ons fchier dagelijks, ja  EN HET OOSTEN. 94 alle uuren bezoekt, en maakt, dat wij onze Zweedfche hémelffreekhier in Turkijë zelve, onder den 4iften graad breedte, ennauwlijksééneltaliaanfche, of een zesde eener Zweedfche, mijl van Afië, dat wij geftadig en zo nabij vóór oogen hebben, ménen wédertevinden. Het zou mij dus bijna gemaklijker vallen, van Zweedfche dan van Turkfche zaaken te fchrijven , voornaamlijk , daar ik in het huis van den Zweedfchen gezant en onder Zweeden ingelloten , en daarenboven van Zweedfche boeken omringd ben ; want de gezant , de heer celsing, maakt zig in deze gevangnis met wildes Historia Pragmaiica , de koninglijke fekretaris van heidenstam met de gefchiedenis van Zweeden van den heer LAGEfiBRiNG, de heer magister blomberg met de tijdingen uit Upfal% e .z. v., en ik van mijn kant bekome, door uwe voorzorg , de Stokholmfche, of uwe eigen geleerde tijding voor dit jaar: op die wijze tragten wij ons', op alle mogelijke wijzen, in het vaderland te verplaatzen, en oogen, zinnen en gedagten van dit woest en toomloos rijk op dat waarde land te wenden, dat onder de regéring des besten en grootften aller koningen thans zeer gelukkig land* Maar gij begeert van hier dit niet te wéten, gij weet het vooraf, en geniet het geluk, dagelijks ooggetuige daarvan te zijn; want, gelijk het onze vreugde is, in Turkijë aan Zweeden te denken, zo is het de uwe, in Zweeden te zijn, en daar van verre aan te zien, hoe het in een land gaat, dat door geen ééne van oustaafs wijze wetten geregeerd word, daar men geen ééne vrugt van zijne ijverige vaderlandsliefde fmaakt. Met één woord, gij wilt te huis, met alle gemak, het ónderfcheid zien, dat G 2  86 RE I 2 E DOOR EUROPA eenen onderdaan des konings gustaaf treft, wanneer hij met opmerkzaamheid en tévens met lévensgevaar in Turkijë reist. Ik zal er u dan aanftonds een onder het oog brengen , dat uit onze tégenwoordige ongelukkige omftandigheden genomen is. Bij ons, en door het geheele hefchaafde Europe, moeten alle perfoonen en waaren, die wégens de pest verdagt zijn, quarantaine (proefdagen) houden, om de gezonden en onbefmetten niet aanteftéken; juist omgekeerd moet hier de gezonde zig m quarantaine opfluiten, en zig voor alle lieden en zaaken hoeden, die niet met hem gelijke quarantaine houden. De Turken wéten niet, wat quarantaine is, en hebben in hunne rijke drjetakkige taal niet één woord, dat daar méde overeenkomt. Als men uitgaat, moet men voor alles, wat voorkomt, uit den weg wijken, en voor ieder mensch hetzelfde ontzag hebben, als voor eene bombe of kanonkogel; alles als mo rddadig en doodlijk vrézen; gebeurt het, Iemand of iets onvoorziens aanteroeren, zo is men op het oogenblik daar door in eene eigenlijk zogenoemde quarantaine, dat is, van alle gemeenfchap en verkéiing met Franken uitgefloten, en in den ban, als een heiden en tollenaar, tot dat men, na verloop van twee of drie weeken, ziet, of de ziekte aangeftoken heeft, en zig openbaart; want het zijn alleen de Franken, die zig voor de pest hoeden; de Turken, Armeniërs en Jooden ftoren er zig in het geheel niet'aan, en de Grieken zeer weinig. Oordeel hier uit, met hoe veel bekommering men hier in deze landen reist. Voeg er de inbeelding dan nog bij, die volgens het Zweedsch [en Hollandsch] fpreek woord, erger is  EN HET OOSTEN. dan de pest, zo zult gij u den tégenwoordigen toedand hier tamelijk wél kunnen verbeelden. Onze voorvaders hebben daar door willen uitdrukken, dat zij geen erger natuurlijk kwaad in de waereld kenden, dan de pest, en daar in hebben zij de waarheid gezegd. Maar nooit kan men begrijpen, wat voor eene vreeslijke en verwoesrende plaag dezelve is, zonder te zien het geen ik in deze verlopen maanden gezien heb. Gij kunt u geen denkbeeld maken, hoe het hier toegaat. Bij ons zet men de zotten in het dolhuis; maar hier moeten de verftandigen opgefloten worden, wijl het land vol zotten is; en, daar dezen den grooten hoop uitmaken, en de regéring en het gezag in handen hebben, moeten de anderen voor hun wijken. Dit is eene juiste affcherzing van onzen tégenwoordigen toeftand. Wij gezonden moeten te huis zitten, en rondom ons zijn wij door een volk ingefloten , dat ons voor zotten houd, om dat wij ons voor de befmetting willen in agt némen, als of god,zeggen zij, onsdes niettégenftaande niet kon treffen. Wij daartégen houden hen , op onze beurt, voor zotten, juist om dat zij zig niet in agt némen. Zij lachen ons uit, wij hen : nu komt het er op aan, wie het laatst lacht, of weent. Men zegt gemeenlijk, dat de waereld een dolhuis is, maar in Turkije ondervind men het meer, dan ergens elders. Het zon gemaklijk geweest zijn, de pest in het begin te duiten, als zij zig eerst openbsar le, en nog geheel draaglijk was; het zou eene ligte zaak zijn geweest, het zieke fchaapenvleesch te verbieden, welks gebruik oorzaak was, dat de ziekte in de hévigde pest veranderde. Thans derven zo wel menfchen als beesten; zij hebben hetzelfde lot in eea G 3  SS REIZE D90R EUROPA land, daar zij omtrent door de zelfde wetten geregeerd en menfchen niet veel anders dan als ilagtfchaapen opgeofferd worden. Maar alles, wat op andere plaatzen gemaklijk is, is hier moeilijk, !zo niet onmogelijk. Hoe ligt zou het niet zijn , aanftékende ziekten van het zo wél gelégen Konftantinopel te wéren. Eene quarantaine, bij de Dardanellen, de fleutels van het ganfche kanaal en de ftad, aangelegd, zou fchier alles doen, wijl de pest onfeilbaar vanEgipte komt; indien men hetzelfde deed met de eene of andere plaats te land , en den mond van de Zwarte zee, zo zou men in volkomen zékerheid zijn. Zou dit niet verftandiger zijn, dan nu in eenige maanden dagelijks over de duizend inwoners, névens het grootfte gedeelte der krijgsmagt te wateren te land, te verliezen? De vloot, die tégenwoordig onder bevél van den Capudün pascha in de Zwarte zee is, is, zo men zegt, bijna lédig, en van waar zal men rekruuten bekomen ? En, als men ze al vond, dan zijn zij befmet, fféken elkander aan, en fterven als muizen. De ftad , die groote ftad, is nu, volgens het zeggen van zommigen, halflédig; want, die niet aan de pest geflorven zijn, hebben de vlugt genomen, en zijn uit vrees ontwéken. De ziekte heeft deze reis zo fchriklijk gewoed, dat zelfs de Turken en Armeniërs, névens dejooden, met fchrikbevangen zijn: bij alle andere natiën zou dit een begin kunnen wézen, om ze wijzer te maken, maar van de Turken durf ik zulks niet verwagten. Men heeft anders bij menfchen geheugen er niet van gehoord, dat de Turken voor de pest, zo als nu, verfchrokken zijn, de vlugt genomen, en in alle tempels voorbiddingen hebben laten doen. De  EN HET OOSTEN. oorzaak van deze verbaasdheid en verflagenheid bij een volk, het welk gelooft, dat men niet raag vrézen voor het geen god toezend, is niet enkel deze, dat de pest in den hooglhn graad boosaartig is; men wil bewéren, dat bij menfchen geheugen zulk eene vreeslijke pest hier niet geweest is; veelen geloven, dat dezelve die, welke hier in 1751 woedde, ja zelfs die van 1724 overtreft, van dewelue men anders als van de fchrikbjkfte hoort fpréken, die in dese eeuw Konftantinopel getroffen heeft j maar de voornaamfte réden hunner verflagenheid is, dat men hier'nu in zes of zéven jaaren geen pest gehad heeft; in het jaar 1772. zag men llegts hier of daar een blijk daarvan; dus men tijds genoeg gehad heeft, om zig van zulke fchriklijke vertoningen te ontwennen; veelen meenden , dat het zaad daarvan geheellijk uitgerooid was. en hier niet meer zou kunnen opkomen. De verflagenheid werd derhalven zo veel te grooter, wijl de pest onverhoeds met zulk eene verdubbelde woede wéderkwam: want te voren was men er zo aan gewend, als aan dagelijks brood. Zelden ging er een jaar voorbij, dat dezelve zig niet meer of min draaglijk of hévig openbaarde; maar men telde zulks niet. Thans heeft zij des te fchriklijker geoogst en oogst nog: in twee of drie maanden heeft zij moorddadiger weggemaaid, dan als of zij naar gewoonte alle deze verlopen zes jaaren met gelijke fchreeden aangehouden hadde. Veelen willen, dat dezelve zig reeds in het voorléden jaar, in wijnmaand, geopenbaard heeft, te land van Afië herwaard gekomen, en zédert geftadig in de ftad geweest is, en dat men ze alleenlijk voor de Franken had verborgen gehouden: anderen gaan G 4  jf«5 REIZE DOOR EUROPA nog verder, en zeggen, dat de pest, hoewel zser matig, al deze jaaren in Konftantinopel geweest is , doch dat men het in Pera en Galata niet heeft geweten', want onder andere bijzonderheden is ook die, dat men de ziekte bedekt houd, zo lang als mogelijk is, deels uit veragting tégen de ongelovigen, 'gelijk zij zeggen, deels uit eigenbaat , op dat zij hunne waaren desniettégenftaande zouden kunnen verkopen, en als fluikhandelaars de ziekte toebrengen aan degeenen, die hen ter goeder trouw daarvoor betalen. Zelfs van de Franken verdienden veelen het dolhuis, dezulken voornaamlijk, die tot de dansfende klasfe behoren; want men heeft meer dan genoegzaame bewijzen, dat de ziekte, welke ten tijde van hetkarneval heerschte en toen eene purperkoorts genoemd werd, niets anders dan de pest was, die zij zo zorgvuldig bedekt hielden, op dat zij zig op de bals en maskeraden zouden kunnen vermaken. Ik herinner mij nog zeer wél, dat de heer celsing, die dit land zeer wél kent, meer dan eens gezegd heeft, verzékerd te zijn, dat zo dra vastenavond daar zou wézen, de koortsvlekken in pestbuilen zouden veranderen. En zo was het ook. Den 5. van lentemaand was het karneval geëindigd , en men ftreek asfche op het voorhoofd, om de verwarde hersfenen te genezen, en toen begon de pest zig eerst te vertonen. Dergelijke onmenfchen zullen dan évenwei nog Christenen héten! De zeer zagte winter, dien wij dit jaar hadden, en de fterkheerfchende ziekte, die onder de fchaapen , het gemeenfte voedzel der inwoners, woedde, heeft veel toegebragt, dat de pestziekte des te befmetlij-. fcer geworden is, voornaamlijk zédert dat de warmte toe»  EN HET OOSTEN. 9i genomen is: want hier gebeurt gemeenlijk' het tégendeel van het geen in Egipte, Palestina en Cyprus, ja zelfs te Smirna plaats heeft, dat de pest ophoud, wanneer de hitte fterkst word , gelijk omtrent St. Jan, om welke réden men daar ook pleegt te zeggen, datSt. Jan de pest verdrijft; maar hier neemt de pest gemeenlijk in den zomer toe, en in den winter af, en houd op, wanneer men eene ffrenge koude met ftormwinden en veel fneeuw krijgt. In het jaar 1751 hield de pest eensklaps, op den ito van flagtmaand, op, na dat het den vorigen nagt fterk gefneeuwd en geftormd had; wij wenfchen en verwagten dit jaar hetzelfde. De fneeuw bleef toen op de ftraaten en daken twee of drie dagenlang, een'halven voet dik , liggen, en de pest werd geheel verdikt, niettégendaande men, als naar gewoonte, de kléderen der befmetten droeg en gebruikte. De oorzaak van het verfchil der pest in Kondantinopel met die in de zuidelijke gewesten, zou men in het onderlcheid der lugtdreek moeten vinden: de hitte klimt ,hier zelden tot dien hoogen trap , welken zij daar bereikt; en zo het al eens gebeurt, houd dezelve nogthans zo lang niet aan; want Kondantinopel ligt in eene laagte tusfehen de Zwarte en Witte zee; den laatden naam géven de inwoners des lands aan de Middenlandfche zee, inzonderheid aan den Archipel. Wanneer nu de ongezonde en brandende zuidewiiid nu en dan de hitte ondraaglijk maakt, duurt het niet lang, of de noordewind ververscht, ten allen geluk in ditopzigt, delugt; en deze wind waait fchier jaar in jaar uit. Daartégen kan de koude in de zuidelijke landen nooit zodanig toenémen, dat dezelve regt fcherp word; maar daarvoor hebG5  9* REI ZE DOOR EUROPA ben zij eene brandende hitte. Dat ook eene groote hitte hier den voordgang der pestgedeeltlijk fluit, daar heeft men in deze dagen bewijzen van , wijl men met zékerheid uit de ftad meld, dat het getal der dooden verminderd is, en verfcheiden pestzieken wéér gezond zijn geworden. Door gods voorzienigheid neemt brood de befmetting niet aan, gelijk ook water en lugt niet, névens alles, wat van hout en metaal en dergelijken is, uitgezonderd egter, wanneer er iet anders aankleeft, gelijk het met geld en andere zaaken, die veel behandeld en bemorst worden, wel plaats heeft. Ook is de pest in deze landen, waar zij dikwijls komt, veel gematigder, dan daar zij zelden komt; want, indien dezelve hier zulke verwoestingen aanregtte, als in 1710 te Stokholm, daar zij, volgens de berékeningen, de helft der inwoners wegraapte, waren all' deze heerlijke landen reeds voorlang woestenijen. Hier zijn ook lieden, die de pestzieken oppasfen, waartégen zij in Europe van ieder verlaten worden. De Franken hebben hier twee aanzienlijke pesthuizen gebouwd: zij ftaan buiten vóór de poort, of, liever, vóór den ingang te Pera, want poorten zijn er niet; deVranfchen hebben het hunne, en de overige inwoners van Pera insgelijks het hunne. Hier zijn alle vereischte fchikkingen, névens bediening en oppasfing, als méde geestlijken , die (éven als de Levieten bij de Jooden de melaatfchen moesten kennen en onderzoeken, en, voor zo veel mij bewust is, hunne eenigfte geneesheeren waren; ook genas de profeet jesaia den koning van eene pestbuil,) eene nauwkeurige kennis van de pest hebben, en dezelve in het begin, voor dat zij nog in builen uitgebro-  EN HET OOSTEN. 93 ken is, op het bloot gezigt, van andere ziekten wéten te onderfcheiden. Doch de bekwaame zogenoemde pestabt, die het enkel aan de oogen kon zien, of het venijn der pest in het lichaam was, is zédert eenige jaaren overleden: De Grieken hebben ook een pesthuis, doch het isallerarmmoedigst, gelijk alle gemaakte fchikkingen door de inboorlingen des lands, welken in alles Kraslare (*) zijn; ik kan in het Zweedsch geen gepaster woord vinden , om het karakter der ganfche natie uittedrukken; een woord, dat nauwlijks in eenige vreemde taal kan overgezet worden; ook kan het niemand zo zeer ftuiten, zulk eene onbekwaamheid aantezien, dan eenen Zweed, die hier te lande veel meer voorwerpen vind, om zijn geduld op de proef te Hellen, dan ergens elders in de waereld. Misfchien zou ik hier kunnen toepasfen het geen cicero, zo ik mij herinner, ergens zegt, (a) dat de Grieken geen woord hadden , dat aan dat van ineptus [praatziek] volkomen beantwoord, tot een bewijs dat zij daarvan , als van een gebrek, in het geheel geen begrip hadden, wijl de zaak bij hun zo algemeen was, dat zij ze aan zig zeiven niet bemerkten, gelijk de kroppen, oïgezzi, in Wallisland. In de voorléden jaaren hebben deze pesthuizen geheel lédig geftaan, maar nu zijn zij opgepropt met zieken. De oppasfers zijn meest Roomsch - katholijke Armeniërs, die bij geluk voor de pest niet bevreesd zijn: nullum malum fine auctoramento boni [geen kwaad is er, zonder eenig toevoegzei van goed] zegt sene-ca. De Turken, Armeniërs en Jooden zijn zo roekloos, dat (*) Zwakke, onbekwaame, ongefchiktemenfchen. (*) de Ort. L. II. C. 4.  94 REIZE DOOR'EUROPA zij de kléderen der geenen, die aan de pest overléden zijn, némen, en aanftonds aantrekken, zonder dezelven in het minne te wasfchen of te verlugten: zommigen verzamelen ook de lappen, lopen daarméde door de Had herom, en verkopen ze aan andere ellendigen. Zo flegt gaat het meen land, daar geen goede orde (j, oUcie) is. Maar deze reis heeft évenwel de fchrik hunne zinnen derwijze vermeesterd, dat veele duizenden zo wel Turken, als Armen.ers en Jooden, ja ook een groot getal Grieken de ftad verlaten hebben; veele koopmanswinkels zijn gefloten, en het grootrte gedeelte der handeldrijvenden hebben hunne ieJeUtoï verlaten. Dit zijn groote koopmanspakhuizen, doch zo ingerigt, dat men zig bij ons nauwlijks een denkbeeld daarvan kan maken. Het zijn lange, gewelfde en brandvrije gebouwen, diezomtijds verfcheiden ftraaten, als ook breede en fraaije kruis wégen beilaan zo dat zij dikwijls eene wijk der ftad uitmaken, welke bedekt is, fterke en brandvrije muuren heeft endesnagts met groote en fterke ijzeren poorten gefloten word Hier vergadert men alle dagen, gelijk op eene marktplaats Ik weet niet, of ik het durf wagen, dezelven eene rif aan elkander gevoegde, hoewel fteenen, en veel grooter en fraaijer, khoenmakerswinkels te noemen: eenigztns ko men zij overeen met het geen men in het Fransch halh (hal) noemt. De Scioten, of Grieken van Scio, heb ben hunnen grooten buzestan, welke een magazijn voor zijde was, verlaten, en zig weer naar huis, naar het eiland Scio, begéven, het welk nooit te voren gebeurd is. Anderen hebben hetzelfde gedaan. Nu begint alle koophandel, alle handtéring, alje né.  EN HET OOSTEN. 9S ring ftil te ftaan , en de nog overgebléven menfchen fterven weg. Maatrégelen worden er'in het geheel niet genomen. De ziekte onder de fchaapen neemt toe, en nu mag geen Turk meer fchaapenvleesch éten; er begint gebrek aan brood te komen; er komt weinig toevoer naar de-ftad, die anders overvloed van alles heeft, en werwaard de toevoer uit de beide zeeën, tusfchen dewelken zij ligt, zo gemaldijk gefchied, dat juist deze toevoer als ééne der voornaatiifte oorzaaken van het verval van den landbouw, zo wel als van deh wijnbouw, in deze landftreek kan aangemerkt wörden, hoe voortrellijk en vet de grond ook is; ik zeg ééne der oorzaaken: want wreede behandeling der inwoners, flegte regéring en policie, névens geweldenaanj tégen arbeidzaamen en rijken, brengen meer dan te veel daar toe bij. De toevoer, welke tégenwoordig gefchied, word door de vloot en de groote krijgsmagt verflonden, welken naam men hier geeft aan groote benden van lieden zonder tugt, zonder orde en bevél, zonder alle oefening e. z. v. Nu heeft de Porte onlangs een bevél laten bekend maken, dat niemand zijnen koophandel , zijne handtéring of zijn handwerk zal laten ftéken; vooral is aan alle geneesheeren, kwakzalvers en apothékers nadruklijk aanbevolen, op lévensftraf, hunnen post en hun beroep nier te verlaten , maar zig op hunne plaatzen en in hunne winkels, die zij gefloten hadden , weêr te laten vinden ; men zal nu zien, van wat uitwerking dit bevél zal zijn. Het zou béter zijn, indien de Porte maatrégelen nam, die de befmetting verhoedden; maar daaraan denkt niemand in een land, waar niemand het waagt te denken. Thans heeft de grootvizir de pest:  !?6 REIZE DOOR EUROPA fterft hij, dan gebeurt er eene gewigtige zeldzaamheid; want weinigen zijn anders, dan door eenen geweldigen dood, in hun ampt geflorven. Zodanig is het gefield in het land, waarin ik mij tegenwoordig ophoude, cn hierdoor worden de menigvuldige zwarigheden, die men op de plaats zelve, fchoon in de hoofdftad des lands, ontmoet, om de taal des lands te léren , op eene nieuwe en aanmerklijke wijze vermeerderd , en deze omftandigheid kende ik te voren zo min, dat ik van dezelve, onder andere ménigvuldige hinderpaalen, die op zig zeiven reeds meer dan genoegzaam fchénen te zijn, geen gewag kon maken, toen ik, in het begin van het voorléden jaar, de eer had, u daar over te fchrijven. Ik had toen van deze hoofdzwarigheid in het geheel geen denkbeeld. Hoe zou iemand, die maar een of twee jaaren tijds voor zig heeft, hier de taal kunnen léren, wanneer juist op denzelfden tijd de pest in de ftad heerscht? De toegang tot alle middelen daartoe, geen één uitgezonderd , word alsdan gefloten; alle leermeesters, boeken,handfchriften,alhetpapier,fchrijftuig,en wat het ook zijn mag, moet men dan als den dood zeiven mijden ; alle verkéring en alle gefprek met Turken of Armeniërs e. z. v.zou voor niets anders kunnen aangezien worden, dan, ^eerst,; voor zelfsmoord , en dan nog daarenboven voor een' moord, dien men aan zijne vrienden zou begaan , met dewelken men verkeert, en die men zou aanfléken. Indien de pest bier gewoed had , toen ik hier kwam, zou ik nog niet in ftaat geweest zijn, om één Turksch woord te léren uitfpréken, fchoon ik mij nu reeds over de twee jaaren hier opgehouden nebbe. Nu heb ik alle beoefening  EN HET OOSTEN. 9? der Turkfche taal zéden langen tijd m «. ten afbrékrn, en bijna een half jaar tijd gehad, om het weinige, dat ik geleerd heb , te vergéten ; want zédert louwmaand heeft fchier niets kunnen gedaan worden. Ik had mij in het eerst nu en dan deelswijze gelégenheid verfchaft , om Turken bij mij te hebben , doch op eenen zékeren afffand, ten einde niet alleen alle aanraking , maar ook het aanftéken door den adem te verhoeden. Ik laat u denken , met welk eene vaardigheid en bekwaamheid men zig van zijnen leermeester kan bedienen, wanneer hij niet in mijn, en ik niet in zijn boek mag zien ; wanneer bij, het geen hij gezegd heelt, niet mag opfchrijven , en ik hem ook niet mag tonen , of ik, zo als het behoort , gefchréven heb ; wanneer men eerst het vertrek, en ieder perfoon en elk (tuk papier, dat van buiten inkomt, moet beroken. Zo lang als men het voor eene purperkoorts uitgaf, was men niet minder bezorgd, wijl deze insgelijks befmettende is ; maar verftandigen zagen dieper in, en waren overreed , dat het de pest was. Het kostte mij genoeg, om op mij zeiven te verwinnen, dat ik de beide Hodgea, die ik had, geheel affchafte , en ik hield het zo lang als mogelijk was met hun uit, tot dat de zaak ernftig wierd, en ik bevél kreeg, geen Turk, Armeniër, Jood, Griek e. z. v. bij mij te laten komen. De heer cf.t.sino fchafte toen zijnen Hodgea, of taalmeester, ook af, van denwelken hij in alle deze jaaren dagelijks gebruik gemaakt had. Daarop moesten ook de heer van heiden: stam en ik de onzen laten gaan, zo moest ook onze eerfte Zweedfche tolk, de heer muiïadgea , doen; want de uitgebreidheid en moeilijkheid der taal billijkt hier de ge-  REIZE DOOR EUROPA woonte , dat eik , die vordering in dezelve wil maken,- ' zig altijd van eenen Turkfchen taalmeester bedient, al zou het voor zijn ganfche léven duren, fchoon hij Turksch geboren, en het Turksch zijne moedertaal is , die hij in de dagelijkfche verkéring , zelfs met zijne vrouw en kinderen , welken geen andere taal verftaan, fpreekt , gelijk bij voorbeeld de heer muradgea. De Zweedsch-Turkfche gezantfchapsfekretaris , of regiftrator, muhammed efendi , of, gelijk de lieden het bier gemeenlijk uitfpréken , MainiMET efendi , een oude Turk van zéventig jaaren, die zelfs onder het getal der geletterden en geleerden gerékend word , gaat nog in de fchool , om te léren en zig te oefenen. Deze fchoolknaap met grijze huren en witten baard is verftandiger , dan wij allen te zrmen; want hij ftoort zig niet aan de pest, aan dewelke hij tijds genoeg gehad heeft, zig in zéventig jaaren te gewennen, en vcriigt daarenboven de vooroordeelen der ongelovigen, gelijk hij zig uitdrukt. Hij gaat dagelijks naar de medrefe, of" het kollégie, dar bij Topkhane (eene wijk van Galata, naar de gefchutgieterij aldaar dus genoemd) ftaat, en hoort daar eenen geleerden muderris, of hoogleeraar, van wien hij oplosfing bekomt van twijfelingen over de taal en den koran, van dewelken hijzigin zijne veeljaarige oefening nog niet heeft kunnen ontdoen. Ondertusfchen zitten wij nu hier te Tharapia, Waar nauwlijks twee of drie Turken zijn te vinden, en niet één , die lézen kan, en in ftaat is, ons eene enkele letter te léren , gefield ook, dat de pest alle verkéring niet afiheed. Ik heb ook fchier all' mijne Turkfche papieren , boeken en aanmerkingen in de ftad, terwijl ik hier lig, en op gelegenheid loer, dat de  EN HET OOSTEN. 99 de pest ophoud. Want alles, wat Turksch is, is verdagt geworden, en moet door de Franken in quarantaine worden gehouden, van dewelken de fchroomagtigllen vrézen , dat zelfs de naam pest kan befmetten; gelijk ik mij herinner, dat onze boeren in de boschiigtige landftreeken zig fchuwen , het woord wolf uittefpréken , wijl zij geloven, dat dit een onfeilbaar voortéken zou zijn , en dat de wolven dan zouden te voorfchijn komen, en hun vee verfcheuren e.z.v., maar zij géven hun den naam van goudvoet of andere fraaije naamen, boni ominis causfa [tot een gunstig voortéken]: de inbeelding is erger dan de pest. Oordeel nu, wanneer zo wel inbeelding als pest te gelijk woeden en heerfchen, over de mogelijkheid, om met behoorlijke klaarheid, ophelderende berigten van Turkijë te géven : zij zouden, fchoon midden in Turkijë, en bij de hoofdftad vervaardigd en opgefchréven, éven zo verdagt, en mogelijk éven zo zeer der waarheid overeenkomftig uitvallen , als die zo aartig verdichte, die men in Europa te zien krijgt. Ik hoop, dat deze verfchriklijke toeftand door gods alwijzen raad en barmhartigheid een einde zal némen : want ik heb in deze gewesten geen anderen grond , van dit te hopen, dan dien, die van de genadige regéring der Voorzienigheid over het menschlijk geflagt, (want god is der dwaazen hoeder) en uit de ondervinding van verfcheiden eeuwen genomen is, als welke ons leert, dat de pest zonder eenige quarantaine, zonder eenig cordon, en zonder de minste maatrégelen, om de ziekte tégen te gaan, of ten minsten te verminderen, verdwénen is. Dit land is, zover men in de gefchiedboeken kan te rug gaan , te allen tijden flegt geregeerd geworden. Ten tijde der II. Afdeelino, H  loo REIZE DOOR EUROPA Argenauten werd het door harpijen verfionden; de Roomfche pretoren handelden er éveneens méde, als thans de Turkfche paschas en ariftokraten; de christen Grieken gedroegen zig nog erger dan de heidenfchen; entégenwoordig gaat het er tzo toe, gelijk gij uit mijnen brief ziet. Men kan geen grooter bewijs van de natuurlijke deugdzaamheid dezes lands géven, dan dit, dat men bijna drieduizend jaaren gearbeid heeft, om het te verdelgen, en des nietrégenftaande daar nog niet méde ten einde gekomen is. Welk een heerlijk land zou het niet worden, indien het door eenen landheer geregeerd wierd, die het Vaderland tot zijne zinfprcuk gekozen had ! Maar hier heeft men geen denkbeeld van vaderlandsliefde, en in de ganfche Turkfche taal, hoe uitgebreid dezelve ook is, kan men patriot en patriotismus niet uitdrukken; want van dit alles hebben zij geen verbeelding, veel minder gewaarwording: maar des te meer moeten zij de droevige gewaarwordingen van alle de gevolgen ondervinden, die de afwézendheid van het patriotismus na zig fieept: het komt hun duur te fiaan, dat zij deze gezellige deugd niet hebben; het kan ook niet anders wézen, want de natuur der zaak maakt het noodwendig : het zaad der Ifraffe ligt hier, gelijk altijd, in de ondeugd verborgen. Hetiswaar, aardbévingen en pest zijn voor dit land groote natuurlijke plaagen. De pest is hier een oud kwaad: demosthenes fpreekt er'in zijn' tijd reeds van, als van eene algemeene, Bijzantië verwoestende, plaag: en, hoe dezelve deze ftad nog op dezen dag verwoest, ziet gij uit dit mijn berigr. Welke fchriklijke uitwerkingen men verder van de aardbevingen in onze nabuurfchap ondervonden heeft, en nog  EN HET OOSTEN. 10) ondervind, en dat dezelven nooit fchijnen te zullen ophouden, heb ik mijnen laatften brief van den iö*" van hooimaand (*) kortlijk gemeld, en nu voeg ik er de geloofwaardige berigten bij, die op de plaats zelve, waar het ongelukkig Smirna geftaan heeft, door ooggetuigen gefchréven zijn. Het is daar een tweede Lisfabon, en men zal nu eerlang met meer zwarigheid, dan eertijds,de plaats moeten opzoeken , waar homerus geboorteplaats geweest is, éven gelijk men in onze nabuurfchap insgelijks locus ubi Trofa fuit [de plaats daar Troje ftond] nauwlijks kan wédervinden. Doch beide deze landplaagen tè zamen zijn zo fchriklijk niet, als eene flegte regéring, die land en inwoners zonder ophouden verteert en uitzuigt 9 en het volk niet alleen van voordeden berooft, om welt ker genieting men zig in de burgerlijke maatfchappij begéven heeft, maar ook het kwaad in dezelfde évenrédigheid vermeerdert, als de zamengekomen hoopen lieden, die men listiglijk bijeen gebragt heeft, om ze door een bellum omnium in omnes [oorlog van allen tégen allen] des te ligter te kunnen vernietigen, aanwasfen : op die wijze handelde die dwingeland , welke wenschte , dat all' de Romeinen maar één hoofd hadden, op dat hij, met éénen houw, op eens een einde van hun mogt kun* nen maken. E&npater patrice [vader des vaderlands] zou in zijne plaats wel denzelfden wensch gedaan hebben, doch om hen allen op eens gelukkig en vergenoegd te kunnen maken. Hier moet men wézen, om te léren, wat eene flegte regéring is, en welk eene onbefchrijfiijke (*) Deze behelsde flegts huislijke zaaken, en kan dus niet getlrukt worden. Aant. des Hoogd. Vert. H 2  ïoa REIZE DOOR EUROPA weldaad god aan een volk bewijst, aan het welk hij eenen goeden en verftandigen koning gegéven heeft: want uit deze bron vloeit al het goede over een land voord. Eene verftandige regéring weet pest en brand re verhinderen, en de gevolgen der aardbévingen te verzagten ; weet, door eene nieuwe fchepping, de opvoeding namelijk, het, volk te verlichten en deugdzaam te maken; weet hen, door verbétering van het gedeelte des aardrijks , dat zij bewonen, rijk te maken, weet, door geoefende en fnelle krijgsvolken, hunne kudden voor de aanvallen der wolven te befchermen, e. z. v. Maar dit onderwerp is te fchoon en te rijk, dan dat men hetzelve aan bet flot van eenen brief, voornaamlijk, wanneer dezelve van de pest handelt, zoude kunnen ontléden. Ik breek derhalven geheel af, doch met de vuurige wenfchen uit het binnenfte van mijn gemoed, dat het Opperwézen , hetwelk in deze laater tijden zo zigtbaar over ons geliefd vaderland fchijnt gewaakt te hebben, hetzelve voor alle landplaagen wil bewaren, en op het Zweedfche rijk en deszelfs gezalfden , van zijnen troon alle den zégen uitgieten , waarméde hij diegeenen bekroont, die hem liefhebben. Naschrift : Toen ik dezen brief reeds gefloten had , kwam één van mijne Turkfche leermeesters uit de ftad herwaard , en begeerde , met mij te fpréken: dit gefchieddè, doch buiten vóór de deur, digt aan denBosporus, en wel op eenen zékeren afftand , en zó, dat de noordewind tusfchen hem en mij doorftreek. Hij verhaalde, dat de pest nog in volle kragt te Konftanti-  EN HET OOSTE N. Io3 nopel heerschte , en door de hitte in de hondsdagen, gelijk anderen voorgegéven hadden , niets verminderd was. Deze oude man zeide , dat hij over de veertig jaaren in Konftantinopel was geweest, doch nooit te voren zulk eene woedende pest had beleefd; dat alle Mufulmannen vol vrees waren ; een groot gedeelte de wijk genomen had , en dat men in alle minareën , of torens , van dewelken men dagelijks de vijf gewoone bédeüuren aankondigt , in één van dezelven , dat bij het begin der morgenfchémering pleegt gehouden te worden, een zéker kapittel uit den koran las, om den toorn van god over deze ongelukkige ftad te verzoenen. , Eindelijk verhaalde hij mij , dat hij voor omtrent drie weeken zijne beide oudfte zoonen , twee braave en naarstige jongelingen , die zig vlijtig in het Arabisch geoefend hadden , en dikwijls bij mij geweest zijn , verloren had. Ik was zeer aangedaan over de droefheid van dien zéventigjaarigen man, ën hem tévens in zulke behoeftige omftandigheden te zien , dat hij eenig geld ter leen verzogt, voor een' korten tijd, zeide hij, hopende , de fom van mijne betaling voor zijn onderwijs weêr te kunnen afrékenen, wanneer de pest zou opgehouden hebben, hetwelk, zo hij hoopte, dezen herfst zou wézen. Ik zeide hem: dat hij morgen zouwéderkomen, en ik dan tijd zou hebben om met hem te fpréken , dewijl, het nu postdag zijnde, ik geen oogenblik meester voor mij zeiven was, en elk oogenblik mijnea afwézenden vrienden moest wijden. Nu zal ik zien, welke nadere berigten hij mij morgen zal kunnen géven. Hij heet ismacl, efendi, en is uit Amajia , in KappaH 3  REIZE DOOR EIJRO.PA docië, van geboorte , dienvolgens een landgenoot van Gi^abo , fchoon hij , ten aanzien der aardrijkskunde, niets van hem heeft. Ik heb gezien, dat de overlédenoppergeneesheer rosé n van sosenstein in zijne rédenvoering over de pest , in de koninglijke akadémie der wéténfchappen, in het jaar 1772, gedaan, het getal der geenen , die in het jaar 1751, te Konftantinopel, aan de pest zijn overléden, op 140,000, en de geheele volksménigte in de ffad op een half millioen bepaalt. Doch men moet aanmerken, dat men zulks hier nooit met zékerheid, maar alleen bij de gis, weet:. want hier word noch register , noch kerkboek , noch doodelijst gehouden. Veelen hebben op allerlei wijzen beproefd, om het getal • van de inwoners der ftad te berékenen ; doch zij zijn éven zo onzéker gebléven als te voren. In het algemeen fchat men de inwoners dezer ftad op een millioen , misfchien volgens de gewoonte, welke voor Parijs en Londen een éven zo gn ot getal ftelt. De ftad is wel zeer groot , doch het is évenwei ook gemaklijker, met den heer niebuhr , die egter moest ondervinden , dat dit ook moeilijk is , derzelver grootte te méten, dan het getal der inwoners uitterékenen. Op een' ander' tijd zal ik mogelijk gelégenheid hebben , om hier meer van te zeggen. Thans zal ik u verhalen, dat ik voor een paar dagen de zes eerff e proefbladen van het •Meninskisch woordenboek te zien gekrégen heb : op den titel ziet men zelfs den doorJugtigen naam van haare majeffeit, de keizerin maria theresia : deze nieuwe uitgaaf komt op haar bevél en op haare kosten uit. De-  EN HET OOSTEN. zelve is aanmerklijk vermeerderd en verbéterd ; de betékenisfen van alle woorden zijn genommerd en in orde gebragt; all' de woorden en fpreekwijzen uit het Arabisch woordenboek van vankuli en uit het Perfisch van feriïenk zijn er, in het Latijn, overgenomen: hier door word de voorraad van kennis in de Oosterfche letterkunde des te aanmetklijker vermeerderd „ wijl deze woordenboeken , fchoon zij voor veele jaaren hier gedrukt werden, in Europa bijna onbekend waren , ten minsten nooit gebruikt, noch in eenige Europefche taal overgezet zijn. Daarenboven is , wat de aardrijks- en gefchiedkunde betreft, insgelijks uit herbelot overgenomen ; dit was ook zeer nodig. In diervoege zijn nu verfcheiden woordenboeken in één boek zamengefmolten , waardoor de moeite en kosten zeer verminderd worden. Er zou nog veel te zeggen zijn van de letters, welken juist de besten niet zijn, en van het liegt papier , zo ook van de tamelijk veele en ménig, maal grove drukfeilen, waardoor de [hunwoorden dikwijls verward worden, gelijk ik aanftonds ontdekte, hoe kort de tijd ook was , die mij gelaten werd , om dezelven doortelopen. Doch ik houde mij verzekerd, dat men dit alles zal veranderen, voor dat het boek uitgegéven word. Het heeft mij ook verwonderd, dat het Fransch en Hoogduitsch , twee zulke algemeene taaien, er uitgefloten zijn, te meer, daar dezelven te voren in meninski eene plaats gehad hebben, en men ze flegts had behoeven aftefchrijven, en het Fransch, dat in geenen deele zo goed was als het Italiaansch , hier en daar te verbéteren, i Het- was te wenfehen , dat de li 4  ïo(5 REIZE DOOR EUROPA uitgévers deze zaak in overweging namen, alsmédes dat zij de ooifproi glijke betékenis van elk woord opzogten , en daaruit naderhand de anderen, in derzelver orde en met behoorlijke duidelijkheid, afleidden. Sed hoe opus, hic labor. BljVOEGZELS TOT DEZEN BRIEF. I. Brief van den heer graave pantel joannes van HocHEPjé, koninglijken Zweedfchen vice-konful (*) te Smirna, aan den koninglijken buitengewoonen gezant te Konftantinopel, den heer ulrich celsing, gedagtékend Smirna, den 8fte" van hooimaand, 1778. Nadere omftandigheden en gefteldheid der fchriklijke en dagelijkfche aardbevingen te Smirna , zédert den 16*^ Junij. MIJN HEER! Jf k vind mii in de verdrietige noodzaaklijkheid , van u kennis te moeten géven van de jammerlijke gefteldheid waarin deze beklagenswaardige ftad en deszelfs inwoners zig bevinden. Zédert den i6^n der voorléden maand tot den dezer hebben wij dagelijks twee ofdriefchokken van aardbévingen gevoeld. Maar den 3*>n, desmorgens te half drie, gevoelden wij eenen zeer vreeslijken, die zeer lang duurde. Ik poogde tot driemaalen, mij uit (?) Tévens gewoonen Hqllandfchen konful te Smirna. Aanm, ftl Schrijvers,  EN HET OOSTEN. 107 het bed te begéven , maar het was onmogelijk; het was éven als of ik mij in eene fchuit op eene onftuimige zee bevond. Het gehuil der honden , het briefchen der paerden, gevoegd bij het gekraak der huizen en het gefchreeuw der menfchen, veroorzaakte het akeligst gedruisch. De fchuddiug voorbij zijnde, kon ik god niet genoeg danken, dat hij mij zo wonderdadig bewaard had; want all' de muuren van mijn huis waren gefcheurd , en het dak was geheel ontramponeerd. Het is onbegrijplijk , dat ik niet onder de puinhoopen bedolven ben. Zédert dien tijd zijn wij onder tenten en in barakken gehuisvest. Vier moskeen en drie baden névens verfcheiden huizen zijn ingeftort. Veele lieden zijn omgekomen ; in eene moske zijn veertig perfoonen onder de puinhoopen begraven, van dewelken men, vierentwintig uuren daarna, nog eenigen lévende gered heeft. Zédert dien tijd tot middennagt gevoelde men zévenentwintig fchokken , den eenen lletker dan den anderen, Den 4cicn had men er vijf. Maar de 5n vijf aardbévingen, doch niet zo fferk als de anderen. Een, Hollandsch fcheepskapitein heeft ons berigt, dat één der eilanden van Ourlac gefcheurd is, en dat hetzelve dampen opgaf: wijhopen, dat zulks ons verligting zal toebrengen. Van daag hebben wij maar vier aardbévingen befpeurd. Lieden , aan boord der fchépen op dereede,hebben mij verzékerd,dat gedurende de harde fchokken de visfchen uit de zee in de floepen fprongen. Zie daar , mijn heer , onzen akeligen toeftand, welke ik van harte wensch, dat u niet zal getroffen hebben. Ik bid god , dat hij ons wil bewaren, en bevéle u in zijne heilige hoede. Ik heb de eer te zijn, Mijn heer! Uw ootmoedige en zeer gehoorzaame Dienaar, D. J. DE HOCHEPlé.  EN HET OOSTEN. xii II. Uittrekzel uit eenen brief van den Heer de peyssonel , Franfchen konful te Smirna , gedagtèkend Smirna, den oden Julij 1778. Verdere befchrijving van de uitwerkzeh dier aardbévingen en de ménigvuldige daaruit voor fpruitende rampen. D en 3^n dezer maand, om half drie, des morgens, heeft eene vreeslijke aardbeving, nog fterker dan die van den i6*n der voorléden maand, al de minareën, verfcheiden moskeën en eene ménigte andere gebouwen doen inftorten, en in de ganfche ftad geen één huis in zijn geheel gelaten. Nog vier fchokken , te half agt, te tien en te elf uuren volgende, en bijna zo geweldig als de vorigen, hebben eene fchriklijke verwoesting gemaakt, een groot getal menfchen verpletterd, en al de inwoners genoodzaakt, de fiad te verlaten. AU' de huisgezinnen hebben de wijk in de dorpen, tuinen en op de pleinen deikerken genomen. De Franfche natie heeft haare toevlugt tot de buitenplaatzen genomen, en op de fchépen ter reede liggende. Ik ben naar het dorp gewéken , daar ik in den omtrek van mijne buitenplaats, welke door de aardbévingen geheel onbewoonbaar geworden is, mij gelégerd heb. Den 5*" dezer maand, des morgens te 3 uur, ontftond er brand in de verwoeste ftad, twee huizen boven het mijne. Men gaf er mij kennis van. Ik begaf mij aanftonds derwaard, en vond mijn huis door de vlammen verteerd, zonder dat er mogelijkheid was geweest, om  tü REIZE DOOR EUROPA van mijne goederen iets anders te bergen dan het zilverwerk, hetwelklddn mijner dienstboden nauwlijks tijd gehad had om in eenen put te werpen. Ik heb daarbij, aan huis- raad' over de 7° duizend livres verleren. Ik ben geheel bedorven, niets hebbende, dan zo als ik ga en fta. _ De brand heeft 28 uuren geduurd, en het grootfte en beste gedeelte der ftad verteerd; de markten, khans,pakhui, zen, winkels en de helft van de wijk der Franken. Men zou de vlammen mogelijk eerder hebben kunnen fluiten, indien de aanhoudende aardbévingen de verschrikte inwoners niet belet hadden, dezelven te blusfehen, en indien met, terwijl de weinige arbeiders, die men had kunnen vinden , denzelven op verfcheiden plaatzen bluschten eenige brandftigters op andere plaatzen den brand wéder ontftoken hadden Bij zulke ménigvuldige rampen voegen zig fchriklijke omftandigheden, welken er de gewoone gevolgen van zijn. Het verbranden der koornzolders, markten en vleeschhallen , de vernieling van het grootfte gedeelte der bakovens, en het vlugten van bijna all' de inwoners, doen voor eenen hongersnood vrézen. Deze ftad is een toneel van verwoesting, dat het fchriklijkst tafereel vertoont. Men ziet niet anders dan een ruim veld met rokende puinhoopen bedekt. De aardbévingen, die geftadig voordduren, doen het geen van het vuuroog is bevrijd gebléven , verder inftorten. De heuvels rondom de ftad zijn bedekt met verfchrikte, zugtende, verarmde inwoners, die hunne huizen en hunne goederen verloren hebben, en niet wéér in de ftad durven komen, in dewelke zij vrézen, verpletterd of bedolven te worden, e. z. v.  EN HET OOSTEN. «3 III. Uittrekzel uit eenen brief van den heer graave van HOCHEPié aan den heer gezant celsing, gedagtékend Smirna, den ziften Julij 1778. Vervolg van den voorgaanden brief, wégens naderhand gevolgde aardbévingen, névens verfcheiden bijzondere om fta ndigheden. M ijn Iaatffe was van den 8*" , waar in jk-Uj mijn heer, verflag deed van den droevigen toefiand, waarin wij ons bevonden. Denzelven des middags gefloten hebbende, kan ik u melden, dat wij denzelfden dag, des namiddags, nog drie aardbévingen hadden, den o dezer maand, des voormiddags, bragt men den heer gezant ce^nve tijding , dat er twee groote floepen van Konftar.iir.opel , het gtheele kanaal of den Bosporus op m hier te Tharapia , gekomen waren , die de goederen van den Franfchen gezant, névens verfcheiden officieren order anderen eenen Zweedfchen, die met den heer ge' zant wenschte te fpréken , aan boord hadden. Wijl ik toen n, gezelfchap van den Jaatflen was, verblijdde ik WJ, deze onverwagte gelégenheid mij te kunnen te nut raaken, en eenen landsgenoot op eene plaats, zo verre van mijn vaderland verwijderd , ten minsten te mogen zien. Hij was metwerfcheiden andere Turkfche officieren pp den oever aan land geflapt , daar wij omtrent een uur }ai,g met elkander m gelprck waren. De heer ankareoo is een vlug en bekwaam officier, heeft een zeer goed voorkomen, is luitenant bij de Zweedfche admiraliteit en. yaandng bij de marine in Frankrijk, welke beid* plaatzen éven hoog zijn : hij heeft nu nog eenige maanden verlof, doch is ^oornémens om verlenging Van hetzelve te ver-  EN HET OOSTEN. 121 zoeken, om de zeevaart nog verder te léren , en in den aanftaanden oorlog tusfchen Frankrijk en Engelland blij. ken van bekwaamheid te kunnen géven. Hij fprak van twee andere Zweedfche officieren , die thans , in Frankrijk, met roem ter zee dienen , den heer graave wachtmeister , broeder van dengeenen, dien ik te Genua, in gezelfchap van den overléden heer overfte luitenant van sïauden , en naderhand te Londen de eer had te zien, en den heer van schants; doch deze laatfte zal denkhjk „iet wéder naar Zweeden komen. De heer ankakloo verhaalde mij , dat het weinig gefcheeld hadde , of hij was met zijnen vriend, den heer kapitein clocheterie , op het fregat de Belle poule geplaatst , hetwelk korthngs het Engelsen fregat, in het kanaal van Frankrijk , m zulk een dapper gevegt geflagen heeft , waarvan ik hem dan ook all' de omttaudigheden verhaalde , die ik den voorgaanden morgen in de Leidfche kourant gelézen had, en die hij met een brandend vergenoegen aanhoorde, hetwelk genoegzaam te kennen gaf , dat hij een goed krijgsman is. Ik gaf hem mijne büjdfchap te kennen, dat het geluk zijne reize anders beftemd had , en dat ik anders deze kostlijke, hoewel zeer korte, oogenblikken met zou hebben kunnen genieten, om eenen waardigen landsgenoot te zien en te léren kennen, die op een' ander' tijd vroeg genoeg krijgsroem kon verwerven , e. z. v. Ik kreeg van hem ook , tot mijne groote vreugd , berigt, dat onze braave zeeman, de heer van walden , dien ik te Londen leerde kennen en zeer hoorde prijzen , en van wien ik u toen fchreef, door zijne koninglijke majefteit tot maioor bij de Zweedfche vloot bevorderd is. Zo weet 14  14* REIZE DOOR EUROPA de koning octaaf verdiensten, alom waar hij dezelven Z knf£tkem/n ^ t£ be,0"en- Vm1er b^edde hijden korten „jd met te fpréken van der Zweeden geluk zulk eenen grooten koning te hebben , en dat hij! éven s ik, overal, in gansch Europa, maar ééne fte^fen éénen mond, met opzigt tot onzen onvergolden lands fLl^u tot onzen groo!e" ^ gmtaai- III aangetroffen heeft. Wat zou jk hier niet te verme en hebben, indien ik alles wilde verhalen, wat tranfche gezant en deszelfs gemaalin te Parijs in gansch Frankrijk, op Maltba, e.z. v. van Zweeden^ k " ™g gehoord hebben , Hoewel mijne pen is voor zulke groote onderwerpen niet verinéden : zij moeten in de boeken der nakomelingfchap, niet in kleine brieven, gelézen worden. Na dat ik de eer gehad had, den heer J&2 ^oo voor de eerde en laatlte maal hier aan den den Botrus te zien en met hem te fpréken (wel te Z Jaan, dat zulks gefchiedde op zékeren affiand en ond-r den vnjen hémel : want zij mogten niet het minste at land aanraken; d,t zou hen voor altoos van het fchip 2 gefloten hebben , en de heer gezant zelf zou niet eens wéér aan boord hebben kunnen gaan, indien hij den nZ over aan land geweest was,) namen wij va„ elLnder 1 der affthezd, en belastten elkander met groetenisfen naar Zweeden naar dat een van beiden de eerfte te huis zou omen, tk verzogt hem, zijnen vriend, den heer graTv spakre , ndder van Maltha, te Toulon, te groeten die den heer baron hudbeck zo veel beleefdheid bew "' d ^ het tehuis te Toulon zeer wél te zien krégen d  EN HET OOSTEN. ia3 zulks zeer moeilijk en fchier zonder voorbeeld was , dat een vreemdeling er ingelaten wierd: ik zal u zéker in het jaar 1770 hiervan gefchréven hebben (*> Verders gaf ik den heer ankarloo eenige goede adresfen op Genua, werwaard hij in het toekomende denkt te reizen , gelijk ook aan zijne excellentie gkimaldi, welke doge was, toen de heer rudbeck. en ik ons daar ophielden , en ons zo omreraeen veel goedheden bewees; aan mevrouw de marquitin spinola, en anderen. Verbeeld u , hoe hard het 9 mij viel , dat ik met zulk een' heusch' en braaf man niet langer kon verkéren. Maar het was nog erger , dat de koningrijke fekretaiis, de heer van heiuenstam , en de heer magister blomberg, hem in het geheel niet te zien krégen, hoe zeer zij ook daar naar verlangden ; want zij wisten er niets van , dat hij hier voor een oogenblik onverwagt verfcheen. Ik heb alle omftandigbeden zo nauwkeurig aangehaald , doordien zij allen zo ongemeen veel toebrengen , om u de hierlandfche ongelukkige gefteldheid van zaaken voor oogen te (tellen, en dat wel veel duidelijker, dan ik anders door de breedvoerigfle befdirijving in ftaat zou zijn te doen, Want aan welke plaats van de waereld, behalven hier, zou het kunnen gebeuren, dat van vier landsgenooten, die zamen in één huis wonen , maar twee , twee daartégen in het geheel niet voor zijn vertrek, eenen anderen aankomenden landsman niet te zien krégen ? Zie , zulke wonderlijke toneelen dwingt ons de pest hier te fpélen ; en van dergelijken kunt gij u te huis, ten allen gelukke, geen regt denkbeeld (*) Zie I. D. XV. brief, bl. 223. 15  ü4 REIZE DOOR EUROPA maken. De beer ankarloo vertrok met de beide (loepen aanftonds weêr naar Kondantinopel , of, om mij juister uittedrukken , naar het oorlogfchip Kate, hetwelk den 9*» derzelfde maand met eenen zeer goeden noordewind, die hier fchier beftendig waait, het anker ligtte, om weêr naar Toulon te kéren. Het is wel waar , men kan van den heer ankarloo zo wel, als van de Franfche officiers, zeggen , dat zij te Rome zijn geweest zonder den paus' te zien, en dit nog niet eens regt, wijl zij niet in de ftad geweest zijn, Doch daartégen hebben zij ook het fchoone van het land gezien , zonder het haatlijke daarvan te zien. Ménig een heeft gezegd, dat men alleenlijk op deze wijze naar Konftantinopel moest reizen, de heerlijkfte ligging, die men ergens in de waereld kan vinden , met alP de verfchillende gezigtspunten in deze drietakkige wateren bezien, en dan vertrekken , ten einde de armhartige ftraaten en houten huizen, de ellendige policie en regéring, pest en krankheden en dergelijken niet te zien. All' deze heeren kunnen zig dienvolgens daarméde vertroosten , dat zij gezien hebben het geen bezienswaardig is , als de fraaije ligging van Konftantinopel op eene landtong , met al deszelfs groote moskeen en rond verhéven daken , welken met lood gedekt zijn , en met vergulde halve maanen in de lugt pronken; de hooge en fmalle minareën, welken naar pronknaalden gelijken; het trotfche ferail , met al deszelfs rondverhéven looden daken en koepels, en welker hoogde kruinen met knoppen en verfcheiden fpitzen van louter goud glinsteren ; de voortreflijke haven ; het fchoone kanaal, waar Europa en Afië eikanderen naderen, om, als ware het, de heerlijke lig-  EN HET OOSTEN, 125 ging van Konftantinopel te bewonderen. Dit alles , névens veele andere zaaken , die men in een kort beftek piet kan befchrijven, hebben zij gezien , zonder één der ongemakken des lands te zien , ten ware dan dit, datmeu gehinderd word, in de ftad aan land te gaan ; doch juist dit was het, dat hen belette, aan al het overige deel te némen. Bij de Dardanellen bevinden zig nog twee nieuwe gezanten op hunne vaartuigen, en worden door den gefladigen noordewind belet, door den Hellefpont en Propontis naar Konftantinopel optekomen: ik meen den Venetiaanlchen Baile , den heer memmo, die den heer gradenigo hier moet aflosfen , en den Hollandfchen gezant, den heer baron van haakten , die te voren in Stokholm geweest is , en dien ik de eer had, voor meer dan drie jaaren , te Utrecht, bij mevrouw zijne zuster, te léren kennen , welke aldaar getrouwd is met den heer de geer f», broeder van den nooit genoeg betreurden hofmaarfchalk en ridder baron de geer. Deze heeren gezanten hebben hetzelfde geluk niet, als de Franfche,dien een plotslijk opkomende fterke zuidewind geheel onver, wagt van de Dardanellen tot ons herwaard opvoerde. Wij verwagten hier ook eerlang den heer baron thggut, keizerlijken internuntius, van Weenen te rug , die voor twee jaaren met verlof van hier vertrok, en met hem hoop ik, de boeken te bekomen , welken de heer hofraad en ridder michaclis mij vereerd heeft, en die thans bij onzen Zweedfchen gezant, den heer graave bark, te Wee- (a) Ook nu reeds overléden.  126 R.EIZE DOOR EUROPA nen, op goede geJégenheid wagten, om mij ter hand gefteld te worden. De heer thugut is dén der geleerdfte ministers alhier, voornaamlijk in de Oosterfche taaien en kennis van het land : dit alles maakt, dat ons verlangen naar zijne wéderkomst des te grooter is. Ik heb onlangs gehoord , dat de heer graaf de choiseul zijne Levantfche reis , te Parijs, bij intékening, laat drukken : dezelve word zeer duur, wégens deménlgvuldige koperenplaaten en tékeningen, die daarin zullen voorkomen; zij zal ook, gelijk ik niet twijfel, zeer aangenaam en merkwaardig worden. Ik had voor een paar jaaren de eer, met den heer graave hier kennis te maken , en zo wel zijne tékeningen als zijne bekwaamheid tot het reizen te zien ; hijreisde met veel kosten, hebbende niet alleen eenen fekretaris, maar ook eenen tékenaar en bedienden tot zijn gevolg; hij is diep in Karamanië geweest, en mogelijk dieper, dan ooit een Europeesch Christen en waarnémér voor hem geweest is; hij heeft daar verfcheiden gedenk tékens en Griekfche opfchriften gevonden; ook heeft hijde merkwaardigheden in Griekenland , de kléderdragten en dergelijke laten aftékenen. Wanneer bij eenen reizi. ger de middelen aan zijne nieuwsgierigheid beantwoorden, dan gaat alles naar wtnsch. Hij is een naastbe-1 ftaande van dtn groottn ftaatsditnaar , den hertog de choiseul. Voor een jaar leerde ik hier eenen anderen reizenden heer kennen, die met geen minder bekwaamheid engroo. te kosten een gedeelte van de Levant, de eilanden van den Archipel, Athtnen tn het overig Griekenland bezigtig. de: het was de heer generaal cocceji uit Polen , die met  EN HET O O'S T E N. 12? den Poolfcheu gezant en ridder , den lieer de isoscamp lasso polski, oerwaard kwam. Maar het was zeer jammer, dat alles, wat de heer generaal verzameld had , op de terugreis in de Zwarte zee verloren ging , waarbij hij zelf met het grootfte lévensgevaar aan land kwam, inzonderheid was her verlies der oude Griekfche zo wej gbuden als zilveren munten en gedenkpenningen, die de heer cocceji de moeite genomen had , met veel zorgvuldigheid te verzamelen, zeer gevoelig. In Smirna had ik de eer , den Franfchen graave de hautefort te zien , toen ik mij daar , in bloeimaand 1776, ophield : hij is door zijne gemaalin , mejufvrouw de bavieue , die uit het huis van P.eijeren afftamt , ook grande van Spanje- Hij heeft lang gereisd, en reist nog; hij verzékerde mij , dat hij zijne reisbefchrijving wilde uitgéven , en mij , als zij vaerdig was, een exemplaar daarvan zenden; ook zeide hij , dat hij dé gunst wilde genieten, zijne majefteit [van Zweeden] roet een exemplaar optewagten, wijl hij zelf het geluk had gehad , bij denzelven, te Parijs, zijne opwagting te maken, en zeer gunstig te zijn ontvangen geworden. Hij is zédert in Egipte geweest, en zal nu het plan zijner reize voordzetten, hetwelk hij, zo ais hij mij toen verhaalde , gemaakt had, namelijk door Palestina , Siri'è , Diarbekir e. z.v. Ik had voorheen , te Geneve, bij deuFranfehen refident, den heer hennin , kennis met hem gemaakt. Van eenen anderen reiziger alhier, den zogenoemden Duitfchen baron keinecke , die zulke groote ontdekkingen in de natuurlijke gefehiedenis , voornaamlijk in de miiuraalkunde , beloofde , en zeide , dat hij zijne reis,  12» reize door europa m wel te land , geheel tot in China wilde uitdrekken, ten einde ons een regt denkbeeld van de buitenzijde en gedaante der aarde, ten aanzien der groote bergen, te géven, heb ik reeds te voren gefchréven. Zo heb ik uook van den heer abt sestim , van Florence, verhaald, dat hij thans bézig is , de natuurlijke gefchiedenis ,' den koophandel, de huishouding , visferijën , handt/ringen e.z.v. van dit land te léren kennen. Bij zijne aankomst alhier kreeg hij zulk eenen fchrik voor de pest, dat bij oogenbliklijk weêr naar Sicilië wilde kéren, van waar hij gekomen was, en waar van hij de befchrijving, névense&n berigt van de voordbrengzels, en eene gefchiedenis van den handel dezes eilands, in drie agter een volgende jaaren, gemaakt heeft. Want zo lang heeft hij zig daar opgehouden , inzonderheid bij den beroemden en geleerden prins biscaki te Catauea, aan den voet van den berg Etna. Hij geeft ook omtrent dit eiland, dat wij tot hier toe zeer weinig gekend hebben, ongemeen veel licht, zo wel ten aanzien der nieuwere , door de Mooren en Arabiers aldaar ingevoerde, takken des landbouws , ais den mannaöogst en den Herken olijvenbouw, als ook ten aanzien der oudere ; het welk zeer veel toebrengt , om de oude Griekfche en Latijnfche fchrijvers, inzonderheid eicero's rédevoeringen tégen verres, te verdaan , waarin volkomen van dezelfde ceconomie en landhuishoudin^ die nog héden ten dage aldaar in gebruik is , gefproken' word. Hij zou zijn haastig befluit ook uitgevoerd hebben, indien ik hem daar niet in verhinderd, en hem moed ingcfproken had. Zédert twee maanden is hij ten huize van den Napelfchen gezant, den heer de eudolf , en  EN HET OCfSTEN. i2y geiriet alle beleefdheid en gastvrijheid van dezen geleerden minister, van zijne, met veel verftand begaafde, gemaalin, en van hunne beide zoonen, die te Weenen geftudeerd , een gedeelte van Europe bezien hebben , tegenwoordig hier in allerlei taaien en wéténfchappen arbeiden , en voor het toekomende zeer veel beloven. Dezen zijn de reizigers , die ik hier in de Levant heb léren kennen , en van dewelken het publiek veel opheldering kan verwagten. Maar ik moet évenwei den Franfchen konful te Smirna , den heer de peyssonnel , ook niet vergéten, die mij verfcheiden fraaije en geleerde werken getoond heeft, welken nog alleenlijk in handfehrift voorhanden waren, en die hij voornémens was , uittegéven, als eene vollédige befchrijving van het eiland Kandia of Kreta , daar hij voorheen Franfche konful geweest is; deze verdient inzonderheid , in het licht te komen , en was toen reeds geheel in het net gefchréven , en tot den druk gereed: zij bevat eene vollédige gefchied-, aardrijkscn natuurkundige befchrijving van dit merkwaardig eiland. Hij handelt daarin van all' de gedenktékens en oudheden, welken er nog gevonden worden; de natuurlijke gefchiedenis van hetzelve , voornaamlijk de ménigcrlci foorten van fteenen, befehrijft hij insgelijks: hiertoe heeft hij zig bediend van de hulp zijns vriends, den heer doktor zimmerman, eenen Lijflander, die toen te Smirna , tot dat deze ftad verwoest werd, ftadsgeneesheer geweest is: hij is een fchoonzoon van den overléden Zweedfchen konful, den heer justi. Hij is verfcheiden jaaren met den heer de peyssonnel in Kanea , de tégenwoordige hoofdftad op Kandia geweest, en naderhand is hij hem ook naar  130 R E IZ E Dt) O R EUROPA Smirna gevoed. Verder heeft de heer de peyssonnel eene befchrijving der ftad Smirna opgefteld , die ik doorgelezen heb: er komen verfcheiden gewigtige aanmerkingen in voor van de voorige liggingen en verplaatzingen dezer ftad, veele Griekfcheopfchriften opfteenen en munten , die men te voren nooit gekend heeft, en de gefclnedenis niet alleen van de ftad , maar. ook van gansch Iömèn in het algemeen ophelderen; de verbindnisfen enreg* ten van vei fcheiden ftéden in. hetzelve worden daarin verklaard, als méde het verfchi! over de geboorteplaats van homeuus ten voordeele van Smirna beflist, e. z. v. Daarenboven heeft de heer de peyssonnel onderfcheiden gedrukte verhandelingen uitgegéven, als van de volkplantingen aan den Do.au, waar hij eertijds gereisd heeft, gelijk ook op net halfcüand Krim, daar hij insgelijks konfut geweest is; zonder van andere werken te fpréken, die van zijne menigvuldige kundigheden en doorzigten een genoegzaam getuigenis géven. Ik weet nu met, of zijne pa: leren cn boeken uit de gedurige aardbévingen, en den yciVcbriklijken brand door dezelven veroorzaakt, welken niet vee' meer dan 'net vierde gedeelte van deze ongelukkige ftad overgelaten hebben , en waarvan ik u in mijnen laatften de voilédigfle befchrijving méde^edeeld heb, gered zijn. Zo veel weet ik, dat het huis van den heer de peissonnél, met alles, wat hij gehad heeft, in den brand heelt oeRaan, uitgenomen een ziiveren fervies, dat de bediende in eenen put geworpen heeft, en dat deheer de peissonnél zeif, llegts eenen overrok aanhebbende, ontkomen is, doch naderhand door het Franfche hof, hetwelk nog onkundig was van het ongeluk , dat hem getroffen had,  EN HET OOSTEN. had, terug ontboden werd, en de reis naar Frankrijk aanftonds in grooten haast aangenomen heeft. Iemand heeft mij verhaald, dat hij, door een bijzonder toeval, zijne gewigtigfte papieren méde naar zijn buitengoed had genomen, en dat dezelven op die wijze gered waren. Dit wensch ik met al mijn hart, en dat de geleerde waereld zig te eenigen tijde over eene zo veeljaarige moeite en zulk eenen rijpen arbeid mag verblijden; en dat de 'fchrijver in zijnen ramp getroost en eindelijk voor zijne verdiensten beloond mag worden. Ag dafongehikkige Smirna, waar ik zo veel vrienden en bekenden had! Zij wonen nu allen onder tenten in het open ve'd, en zijn niettemin in vrees, dat ook dit onder hen wegzinke ; want tot héden doen [genadige aardbévingen de bouwvallen aldaar daveren. Hoe "„veele ongel ukkigen ontberen nu daal" niet dak boven hun hoofd, brood om te éten, en va;-ten grond om te ftaan? In welk eene vrees léven dezulken niet, die elk oogenblik bedugt moeten zijn, van.door de aarde verzwolgen te worden ? Het grootfte gedeelte der ftraat, die door de Franken bewoond word, als ook de Lutherfche kerk zullen egter nog ftaan, fchoon de huizen alle door de aardbéving zullen befchadigd wézen. Het vuur heeft ondertusfchen deze ftraat ditmaal niet getroffen ; daartégen brandde dezelve in het jaar 1763 geheel af, toen het overige gedeelte der ftad verfchoond bleef. Zo fchriklijk is thans de toeftand der beide voornaamfte en grootfte koopftéden in het Turkfche rijk , Smirna en Konftantinopel: zij worden te gelijk , doch op verfchillende wijzen, verwoest; de eene heeft lédige huizen zonder inwoners, de andere inwoners zonder huizen; de ee« 1L Afoeelino. K  132 REIZE DOOR EUROPA ne is een volk zonder ftad , en de andere nu bijna eene ftad zonder volk. In het groot Kairo, zegt men , is het niet béter gefield; want men verhaalt, dat tusfchen deE" giptifche Beys zulk eene groote oneenighHd is ontftaan dar zij in den divan zeiven , in tegenwoordigheid van den pascha, handgemeen geworden, en vier van de P,eys op de plaats dood gebléven zijn , zo c-at zig daar een volk zonder regéring bevind, en er geen ander regt geld, dan le droit du plus fort, of het vuistregt. Doch aacgenaamer te verhalen is het nieuws , dat de nieuwe en voordélige handel, die zédert twee of drie jaaren op de Roode zee , in de ftreek van Suez , heeft begonnen opgang te maken , en voorzéker eene groote verandering in den ganfehen handel , niet alleen met opzigt tot de Turken, maar ook tot gansch Europa voorbereiddit word eene eigenlijk zo genoemde omwentelirg, wijl zij mbfehien de oude tijden terugbrengt, die men beleefde, voflr dat de Kaap de goede hoop ontdekt werd, toen de ganfche Indifche en Europefche handel over Venetië gedreven werd, ja mogelijk de nog ouder tijden, toen Alexandrië onder de ptolomsussen zo ongemeen bloeide en fchépen van de bekende clasfts alexandrina [Alexandrijriche vloot] zig in alle havens venoonden. Ik hoop op een' ander' tijd meer gelégenbeid ie hebben om met u omftandiglijk van dezen nieuwen handelweg, die waarfchijnlijk alle Europefche ftaaten in deszelfs belang trekken, en aan Alië en Europa een nieuw évenwigt géven zal, te fpréken. Het onderwerp is groot en gewigtig, en verdient dooreenen abt raynal bearbeid te worden, op dat het in een licht verfchijne, dat het mij fchijnt te  EN HET OOSTEN. 133 vefdienen. Voor het tegenwoordige moet gij u met eenige weinige aanmerkingen vergenoegen , die fiegts een letterkundige gemaakt heeft: zie hier dezeken. De natuur laat zig niet lang dwingen , en de handel éven zo min: zij beiden eigenen zig eindelijk hun regt weêr toe. Niets was minder natuurlijk, dan int Oostïndiën , om gansch Afrika heen, nételdoek naar Engelland te voeren, daar eenen zwaaren tol van dertig ten honderd te betalen , en het daarop naar Kondantinopel en andere plaatzen in de Levant te brengen , alwaar , wégens de ménigte , di: men daarvan vraagt , het vertier aanzienlijk , gemaklijk en voordélig word: daartégen is de Roode zee en de landengte naar de Middenlandfche zee de kortfte en natuurlijklte weg. Eenige Engelfche kooplieden uit Bengale hebben begonnen , den geheelen Arabifchen zeeboezem tot aan Suez optevaren, daar men in tégendeel te voren, uit hoofde van de gevaarlijke vaart, het niet waagde, verder te gaan dan 10: üsjidda , alwaar de fchépen gelost, en de waaren naderhand op kameelen en karavaanen naar de groote markt te Mekka en naar andere plaatzen gebragt werden; doch deze waaren konden niet voordélig verkogt worden , maar de fchépen waren genoodzaakt, te Dsjidda al!es goedkoop te verkopen, en dit was de réden, dat er weinigen derwaard kwamen. Maar nu, daar men middel gevonden heeft , de zonderling groote aluinftukken, die zig verzamelen en als klippen tégen de fchépen ftoten, te vernrjden, en dus den weg naar Suez geleerd heeft, kan de winst niet anders , dan ze«r groot zijn, wijl de vervoering, die nu zo gemakliik word , in hunne eigen handen is , en zij hunne waaren in oe LeK a  13+ REIZE DOOR EUROPA vant zelve kunnen flijten. Thans, zegt men , liggen tien Engelfche fchépen , met Indifche waaren , als Indifche ftoffen, nételdoeken, kruiden , fpécerijën, paarlen, artzenijwaaren, en dergelijken, rijk geladen,, te Suez. Eén van dezelven inzonderheid is zo rijk / zegt men, dat het 8 millioenen piasters waardig is : van zulk eene rijke lading heeft men in dien oord nooit iets gehoord. DeOostindifche kompagnie te Londen tragt dezen handel, dat zo veel is als haaren eigen ondergang, op allerlei wijze te beletten; de Engelfche gezant alhier heeft insgelijks pogingen gedaan , om dezen nieuwen , of, béter gezegd, ouden en vergéten, doch op nieuw aan den gang gebragten handel, bij de Porte alle hinderpaalen in den weg te leggen. Men moet een Turk zijn, om het nut van dezen omloop des handels en de nieuwe bron van rijkdommen en tolïnkomsten, die daar door geopend word , niet intezien , en zig te kunnen inbeelden, dat deze handel nadélig voor den godsdienst zij, om dat Mekka en Medina daardoor de inkomsten zouden verliezen , welken aan dezelven behoren ; want dezen zou de Porte immers met een gedeelte'van die tollen kunnen vergoeden. Doch het zij daarméde, zo als het wil, de natuur zal zig voorzéker in het bezit van haar regt Hellen, en deze handel komt ongetwijfeld tot ftand: dezelve zou niet minder toebrengen , om het verval der Turken voortekomen, fchoon zij eenvoudig genoeg zijn, van zeiven daaraan te arbeiden, dan om den ondergang der Engelfchen te bevorderen en te verhaasten, die nu den handel in de Westïndiën methetland daarbij verloren hebben, en genoegzaam op hetpuntftaan, om den handel in Oostïndiën, en misfchien nog meer,  EN HET OOSTEN. i35 te verliezen. Ik betreur het lot dier trotze natie , en wensch, dat zulk een groot en fterk lichaam , zulk een heerlijk en voortreflijk geitel, niet omftorte en geheel en al verbrijzele. Ik ken dit volk , en deszelfs deugden en gebréken zeer wél; en ik geloof, dat de befchermëngel, die geltadig voor Engelland gewaakt heeft, eene natie, die nog zulk eene blakende vaderlandsliefde voed, dat dezelve geestdrift fchijnt te zijn , wanneer het op eenen fitt en chatam aankomt , niet ten eenemaale kan verlaten. Ik vind Engellands tégenwoordigen toeftand door mvius zo eigenaartig befchréven , dat ik niet kan nalaten , zijne eigen woorden , uit het 13^ hoofdftuk van het Site boek, hier aantehalen : Jam Lat'10 is flatus er at rerum, Vt neque helium, neque pacem pati posfent: ad helium opes deerant, pacem oh agri ademti dolorem afpernabantur. Mediis conftliis ftandum videbatur , ut oppidis fe tenerent, ne lacesfitus Romanus causfam belli haberet; ê? fi cujus oppidi obfidio nunciata es/et, undique ex omnibus populis auxilium ob fesfis ferretur. [ ,, De Latijnen 5, waren nu zoo gefield , dat zij noch oorlog voeren, „ noch vréde maken konden. Om oorlog te voeren, „ hadden zij geen geld. Den vréde veriigtten zij, uit ,, fmert wégens het verlies van hunne landerijen. Zijdag„ ten best, den middenweg te houden , en in hunne fté„ den te blijven : opdat de Romeinen geen voorwendzel „ tot oorlog krijgen mogten, als zij er buiten kwamen, „ en, als de Romeinen eenige ftad mogten belégeren, dat „ dan de belégerden door alle omliggende volken hulp „ ontvangen mogten."] Verwisfel de naamen der bedrijvende perfoonen en der plaatzen met anderen, e gij zult K 3  I3ö KEI ZE DOOR EUROPA de befchrijving zeer treffend vinden. Maar , hoe veele aanfchouwers wagten thans' niet op de uilkomst van dit fchouwfpel ? In het vonrbhgmn : toen ik boven van den grooten pitt en van de algemeene geestdrift , die Engelland bij de geda*tenis . aan deszelfs grootheid bezielt, melding deed . kon ik mij van den inval niet onthouden , dat het met Kngelland en Frankrijk in alle deelen, als met de btide poolen der magneetnaald is, wanneer zij in middenlijnige rigting tégen elkander gefield worden : terwijl in het eene land elk zijn best doet, om pitts lichaam te bezitten, wil in het andere niemand voltaires lichaam hebben. De een of ander zal het egter eindelijk nog wel ontvangen ; mogelijk zal de d ten laatften moeten zeggen, gelijk in één der blijfpélen van terentius ftaat: Cum nemini obtrudipotest, itur ad me. Het is wonderlijk, dat men in dezelfde ftad , daar men hem, eenige weeken te voren, met zo veel pragt gekroond heeft, aanftonds daarop niet eenige fpannen ftof wil gunnen, nu hij dood is. Zo veel vlugtigs vind men bij zijne natie. Het is waar, veelen verwonderden zig toen over de buitenfponge drift, van zo veel werks te maken van een' onzédelijk' mensch. Ik herinner mij, meer dan eens gehoord te hebben, dat de heer gezant celsing met veel goeds van den fmaak der tégenwoordige eeuw voorfpelde , welke van eenen vaerzenmaker , zeide hij , die met fchitterend verltand het hart verlamd , de zéden bedorven, den godsdienst ondermijnd en de waarheid onderdrukt heeft, zoveel ophefs maakt. Doch mijn papier loopt nu ten emoe, ik moet derhalven mijnen fchraalen brief ook eindigen , die het kenmerk draagt van mijn tégenwoordig  EN HET OOSTEN. 13? verblijf, en van ckn toeftand, waarin ik mij nu bevind. Van alle verkéring met geleerde Turken verftoken , en als een monnik in een klooster opgefloten, heb ik, tégen mijne gewoonte , over perfoonlijke omftandigheden en kleinigneden gefchréven , om ien minsten de neiging van mïin hart tof vriendfchap en tot tédere gewaarwordingen te voldoen, en u te tonen, hoe zeer ik fteeds ben, e. z. v. Naschrift : Tharapia, Zondag, den i6^aJugust. 1778. Ik moet u doch ook eenige thans lopende gerugten rnédedélen. Gisteren krégen wij uit de ftad de aanpnaame tijding, dat de pest be^on optehouden : iu.de laatde vier dagen der voorleden week is maar één lijk van eenjjfl aan dezelve overledenen door de ftraat van Pera naar het kerkhof gedragen, üe AHerhoogfte zij gebankt, die de zijnen verhoort en hen helpt t Zijne jpagüge hand is het, en niet de menschlijke maatregels, die de roede zo zigtbaar weggenomen heeft ; en hier vind men in dit opzigt eenen,"misfehien den fterk'ten, grond, om zig van de voorzienigheid van god te overrédeu,' en te-zien, dat hij alleen naar zijn wélbehasen en zijne wijsheid de waereld regeert : kan dit niet eenen nieuwen grond opléveren , om de deïsten te wéderkggen ? Want,hoe zou eene algemeene ziekte anders kunnen ophouden , daar , noch ten aanzi -11 van de menfchen , noch ten aanzien der kléding , geen de minste voorzorg gebruikt word tot derzelver behoeding en veiligheid ? Eene hoogere magt vertoont zig hier s K4  13? REI ZE DOOR EUROPA en red de menfchen van den volflagen ondergang. Wie moet niet erkennen, dat dit gods vinger is ? Zijn die geen voortreflijke overdenkingen op den zondag , in Turkijë ? Ik doe dezelven met des te meer aandoemng des harten, wijl wij in den laatstvoorléden nagt, omtrent te één uur, een fterk gevoel van aardbéving hadden, welke egter door gods goedheid enkelfebrik, doch, voor zo veel men tot liéden vernomen heeft, geen fchade veroorzaakte. Eerst hoorde men een onderaardsch gedruisch , hetwelk de lieden deed ontwaken ; daarop werd het aardrijk plotslijk en hévig gefchudj. en veelen durfden zig niet weêr te bedde begéven. God géve, dat wij hier niet de aandoeningen van fchrile léren kennen , die zig te Smirna opgedaan hebben .' Dit is toch een wonderlijk land ; wanneer de eene plaag afneemt, neemt de andere toe ; nauwlijks bad men tijd gehad, om ons te verhalen , dat de Pest zig matigde, als wij vernamen, dat de aarde beefde en daverde, dat krijg en ftrijd zig aanhieven ; dat brand, opftand, oproer, moord en doodflag, wreedheid, dat overheerfching en heerschloosheid, met den ganfehen aanhang van den duivel in het land heerfchen en in zwang gaan. God zij met ons I Gisteren ontvong de heer gezant celsing eenen brief van den heer graave hochepieb te Smirna, van den 8ft™ dezer maand, waaruit wij zagen,dat deaardbévmg aldaar tot vier dagen voor het afzenden van den brief aanhoudend geduurd had, zo dat men niet kan wéten, of dezelve zédert geheel opgehouden heeft, of niet. Daar ik u te voren all' de berigten betreffende den  EN HET OOSTEN. 13? vreeslijken ondergang dezer groote ftad médegedeeld heb, moet ik u ook dezen toezenden, ten einde gij het ganfc'he vervolg der zaak moogt wéten : de brief luid aldus: Mijn' heer! Ik ben zeer gevoelig over het deel, dat gij in onze ellende wel wilt némen: ik neem geen minder deel aan die, welke u trefr. Ik verneem met fmerte , dat de uwe nog fteeds aanhoud. En de onze houd nog niet op. Gon kome ons genadiglijk te hulp , en verloste ons van deze twee fchriklijke plaagen, en wil u bewaren ! Zédert mijnen laattten hebben wij nog verfcheiden fchokken gevoeld , als den 25"™ Julij twee , den a5ftenéénen, den s.6^a twee, den 27ftea twee, den 2^» dezer maand éénen , en den Adea éénen; zij zijn wel met zo fterk als de eerften , en dit doet ons hopen, dat zij allengs zullen afnémen. God géve het! ten einde de neêrgeflagen en verfchrikte gemoederen mogen bedaren : want de ontffeldnis is vreeslijk in elks bloed. Gode zij dank, zo wel mijn huisgezin als dat van den heer muradgea (*) en de wéduwe justi , wij zijn* er met den fchrik afgekomen ; maar de arme kyiuaco , tweede tolk , is bedorven : die ongelukkige mensch heeft alles verloren, huis, huisraad, kléderen, alles is (*) Deze heer muratcea is eerde Zweedfche tolk te Smirna , en oom van den eerften tolk bij de Porte, den heer murad* «ea. Aanm. van dut Schrijver. K 5  i|o REIZE DOOR EUROPA een prooi der vlammen geworden; hij is zeer te beklaged. Mijne vrouw , gerroffen door uw aandenken, belast mij, mijn heer! u van haare hoogagting te ver; zékeren, en ik bid u, ie willen geloven , dat ik de eer hè, met den volmaaktften eerbied te zijn, Mijn heer! Uw onderdanige en zeer gehoorzaame dienaar, , DANIËL JEAN DE HOCHEPIED. Smirna, den - giet» AltgUSt. 1778. Nog een groot verlies, dat mij zeer fmert: mijn geleerde taalmeester, isMAët t kendi, is voor drie dagen aan le pest geftorven: zo éven krijg ik de tijding. 1 [jj Was denzelfden dag , toen ik aan u fchreef, den $«» Tan oogstmaand, hier bij mij, ei; beweende toen den dood van twee geliefde zoonen. Hij kwam 's ai derend?-gs wé.'er, fprak van den toeftand van Konftanti-iopel, en zeide onder anderen, dat men zédert den tijd der kinderen Israël* nooit zulk eenen jammerlijken toeffan.: in de waereld gezien had, als thans te Konftantinopel was, e. z.v. Het was opmerklijk, dat de oude man voor hetgeen de Turken anders als dwaaze vooroordt elen bij ons befchouwen , namelijk van zig voor de pest in a rt te némen, zo veel agting had, dat hij mij niet te nabij wilde komen , fchoon hij mij veele  EN HET OOSTEN. 141 vraagen had te beantwoorden : hi| antwoordde mij op eenen verren alVtami, en. hetgeen nog meer was , hij plaatste zig tégen den wind, en riep luide . hoe /waar hem dit ook, om zijne borsr, vie!; en toen ik hem verzogt, op de kaai aan den Bospornshoógèrofi te komen, ten einde ik hem beter zou kunnen horen , en hij niet nodig zou hebben, zo hard tégen den noördïwm , die fterk waaide , te fpréken, zeide hij, dar hij zulks om mijnen wil niet wilde doen , doornen hij de pest in zijn huis gehad had, e. z.v. Het wns, als of hij overtuigd was geweest, dat hij zelfde pest reeds onder de léden had. Hij fcheen veel zelfsverloc ie> ing te bezitten, en zig den wille van god op het volkomenflv re onderwerpen. Het verwonderde mij des te meer, dat hij eerbied voor onze vooröordeelen had, wijl ik dergelijken niet gewoon was; want de grijsaart was een getrouwe Mufulman , geloofde en leefde naar de wetten en den godsdienst der Mufulmannen, en klaagde dikwijls over het verval van den godsdienst te Kondantinopel , en dat men daar tégenwoordig nauwlijks een' regten Israëliet vond , die god op de behoi'rhjKe wijze diende, e. z.v. N^g wonderlijker kwam mij dit voor, wijl hij, daar de zon zeer heet fcheen , klaagde, dat bij door de zon gebraden werd, en évenwei nietindefchaduw wilde gaan, opdat de wind niet van hem tot mij zou komen. Het fchijnt , als of hij gelégenheid had gehad, zigzelven léven lig te overtuigen, dat de mensen zijn verftand moest gebruiken ; en zig voor het kwaad hoeden. Hij zeide mij, dat hij naar Afië wi'de overgaan , ééne van zijne beide vrouwen, als ook zijnen  H* REI ZE DOOR EUROPA kleine» zoon, een kind van één jaar, bezoeken , en dan binnen eenige dagen weêr bij mij komen. Wijl ik hem nu naderhand niet meer zag, begon ik tegeloven, dat hij die reis ondernomen had ; en zo zeide ik ook jégens anderen. Doch thans krijg ik de bovengemelde onaangenaame tijding. Hij is op eeneB ézd ^ geré> den , midlerwijl beroerd in de hersfenen geworden de turban is hem afgevallen, vervolgens ue mantel* e.z.v. , welken men naderhand op den weg weêrgevonden heeft, het eene ftuk hier, het andere daar; eindelijk viel hij zelf ter aarde ; men nam hem op, droeg hem in eenen boot, en bragt hem naarGalata, daar hij kort daarop geftorven is. Dus heb ik den besten en geleerdffen mijner leermeesters verloren; hij was ook de eerfte, dien ik had, en wij kenden elkander zeer wélook was hij mijn onophoudelijk vragen en onvermoeide' drift, om alles te onderzoeken, gewoon. Hij was omtrent zéventig jaaren oud, is over de veertig jaaren te Konftan» tinopel geweest, was te Amafia geboren , zuiver van zéden en taalkundig, ik meen in het Arabisch, Perfisch en Turksch, want andere taaien verftond hij niet. Hij was ook dichter, en febreef veele vaerzen: de rijmen gelukten hem bijzonder wél in die drie taaien. Niet minder arbeidde hij met den heer muradcea, waar door hijaanleiding kreeg, om zig in degefchiedenis des lands te oefenen. Hij was insgelijks taalmeester van den koninglijken fekretaris , deu heer van iieidenstam ; deze heeft omtrent een paar maanden laater begonnen dan ik, doch zédert groote vordering gemaakt; ook heeft hij van eeiieu Turkfchen taalmeester het fchrijven ge-  EN HET OOSTEN. f43 leerd, en hij fchrijft tégenwoordig fraaijcr, dan ik het ooit van eenen liefhebber der Oosterfche taaien , in Europa , den heer le grand te Parijs uitgezonderd, gezien heb. Naderhand kwam de pest en brak onzen arbeid af, toen wij juist op den besten gang waren, cn nu heeft de dood van oiuen goeden leermeester zeiven een einde gemaakt. Is het te verwonderen, dat wij treuren ? Juist op dit oogenblik, dat ik mijnen brief wil fluiten, krijgt men hier berigt, dat de pest, van dewelke ik boven zeide, dat zij te Pera ophield , te Konftantinopel fchriklijk woed , en dat inzonderheid veele bedienden en amptenaaren der Porte daar van aangetast zijn. Dus ziet gij , van welk eenen korten duur onze hoop geweest is. Men voegt er de réden bij, waarom dezelve te Pera had gefchénen optekouden , wijl daar niet zeer veel lieden meer zijn; want' zij zijn of door den dood weggerukt, of ook op het land gegaan, dienvolgens heeft de ziekte daar weinig of niets meer te oogsten. De heer kome ons te hulp , en erbarme zig over deze ellende! Dezen zijn de thans lo¬ pende nieuwstijdingen , en de jongsten , welken op deze genoeglijke plaats , daags voor het vertrek van den post, te bekomen zijn. Zo er morgen nog nadere tijdingen komen, heb ik nog voor een woord twee of drie plaats op dit papier. Ik wensch , dat gij en ik daar méde verfchoond blijven; want andere, dan kwaa- de tijdingen komen uit dit land niet. é  14* REI ZE DOOR EUROPA AGTSTE BRIEF. Graanoogst en prijs der graanen , névens de wijze van douchen, in Twkijë Muilkorf der osfen gedu- ren Je het dorfchen, zwaar juk derzetven en fcherpe prikkel des drijvers. Zaaitijd. Tijdrêke- ni„g Dorschtijd Brood. Rosmolen en konrnmortler of (lamper. Middel tégen den keowworm. Op elkander volgend afjlerven van Linnens, Halier, Pitt, Voltaire en Rousfeau. 'Tharapia, den 3den September, 1778. \J) hoon ik nu bijna drie maanden gefiadig hier op het jand geweest ben , heb ik u egter tot nog toe niet eens iets gefchréven yan hergeen, waarméde de landman zig in deze ftreek gedurfde dien verlopen tijd bézig gehouden heeft. De graanoogst , welke thans geëindigd is, trekt hier ook aeen zo algemeene oplettendheid naar zig, a's bij ons op het land . wa it dezelve gefchied noch alom, noch met zuh.e algemeene bewéging noch met zulk eene menigte , r'a< men verfcheiden arbeiders agter of raa .t eb ander in rijen ziet gaan , den eenen het koorn maaijen, eenen anderen het vereaderen, eenen anderen ga. ven binden, eenen anderen vvéderom op hnopen zetten, nog eenen anderen die naar huis voeren en in de fchuur aria 'en . e. z. v. Ook arbeid men hier niet met zulk eeuen algcineenen en zi^tbaaren ijver te gelijk op wijd-  EN HET OOSTEN. H5 uitgeftrekte velden en a' kers, als omftrijd, ge'ijk bijons: zulke fchoone foneelen mist men in deze landftreek volftrekr. De wij oogst , welke eene maand laa'er invalt, is bier a'gemeener, gelijk de wijnbouwook in bloeijen^er Haat is; de akkerbouw daartégen ligt omftreeks Konftantinopel in het verval. De gefta üge en gemaklijke toevoer herwaa d ter zee, zo wel uit het zuiden a's rit het noorden , heeft de beiirbti 'ing der velden, zo niét oririddig , ten minsten weinig voordélig gemaakt ; de wiinbouw word wel fterker geoefend , doch is op verre na dat geen niet, wat hij kon en moest zijn. Want de natuurlijke ligging des lands, dat uit lange hooge ftreeken en heuvelen beftaat, fchijnt tot de fchoonfte wijnbergen befemd te zijn , die onder eene andere regéring zonder twijfel éven zo heerlijk om te aaifchouwen , en voor den wijngaardenier éven zo voordélig zouden geworden zijn , als in Frankrijk en elders, daar de kunst zo aanmerküjk der natuur te hulp gekomen is, om deze oprewekken, om de moe'te en nijverheid des bearbeïders rijkulk te belonen. Doch, k zal mogelijk opeen' ander'tijd gelégenh i.1 hebben , om vau den wijnbouw te fpréken , en hoe men di 'n oefent in een land, waar den inwoneren het wijndrinken (trenglijk verboden is: thans zal ik bij htt graan , waar van het :irood toebereid word, blijven. De akkerbouw fchijnt hier zédert den oorlog met de Rusfen , dié in het jaar 1774. gi ëindigd werd, toegenomen te zijn : te voren zag men enkel hier en daar een ftuk bouwland, in een dal of aan den voet van eenen heuvel, of ook inden eenen en den anderen tuin. dien rnisfdhién éëriafme Griek aangelegd heeft, en évenwei nooir zéker daar bij geweest É  S&6 REIZE DOOR EUROPA is, koorn daaruit intezamelen , wijl hij fteeds gewelddadigheden en fchaden zou hebben kunnen ondervinden van de zijde eens magtigen, dien het in den zin gekomen was, zijne paerden en muildieren daar te laten weiden. Want zo gaat het in dit land , en uit deze bron vloeit al het ander kwaad , inzonderheid dat het land er zo verwoest uitziet, als of het eene woestijn ware. Maar nu heeft men in deze ftreek begonnen, zig meer op den akkerbouw toeteleggen , waar toe het fteigeren van den prijs der graanen aanleiding gegéven heeft ; dit moedigde den landman aan, om beloning voor zijnen arbeid te verwagten. Gedurende den vorigen oorlog rees het koorn eens zo hoog, dat het vijfmaal duurder was , dan te voren ; want de toevoer van het zuiden werd door de Rusfifche vloot in den Archipel belet; in het noorden daartégen verteerden de ongelooflijk talrijke Turkfche légers alles, wat anders uit de Zwarte zee herwaard plagt gebragt te worden. Want van zulk een groot, fchoon ongeoefend , krijgsléger kan men ten minsten zeggen , dat het dient om te éten en te vertéren, gelijk de dichter zingt: Nos numerus fumus, et fruges confumere nati, Eene maat tarw, kik genoemd, welke 20 oka (*) moet wégen, doch egter gemeenlijk tusfchen de 18en22weegt, na dat het koorn meer of minder droog is, kostte ten tijde van fultan mahhmud, van wien men hier als van den gou- (*) Een eka doet net 400 drachmen of 100 lood, bijgevolg •ver de 3 mark of pond. Aant. van den Schr.  Ë N HET OOSTEN. x4? gouden tijd fpreekt, maar 20 para, welken eenen halvert piaster, en nog wel minder doen : naderhand fteigerde dezelfde kile tarw tot 100 para , of twee en een' halven piaster, hetwelk gansch ongehoord was , ja zelfs betaalde men er 4 piasters voor. Dit duurde egter niet lang, wijl de Franfche kooplieden ras begonnen, om eigen ge* win , Kondantinopel met koorn te onderfteunen ; met met buitenlandsch , (want men moet aanmerken , dat Turkijë zulke aanzienlijke toevoeren heeft, dat men nooit lévensmiddelen uit andere landen nodig heeft; in tégendeel gaat jaarlijks veel koorn uit dit rijk naar Spanje, Frankrijk, Genua en andere gewesten) maar het werd van andere" plaatzen in Turkijë en Griekenland herwaard gebragt j voornaamlijk van Salonichi of Thesfalonika j daar zeer veel tarw wast; uit Morea^ als méde uit Karamaniën ; en rijst uit Egipte. Veele honderden Franfche koopvaardijfchépen , met koorn geladen , kwamen hier te gelijk aan, waarop de voorraad hier zédert beftendig zo groot is geweest, dat zelfs gedurende den oorlog de prijs daalde, en het koorn toen niet veel duurder was, dan het thans na den lang geëindigden oorlog is; want nog tégenwoordig kost een kile middenmatige tarw 50, ja wel Co para, of li piaster, het welk omtrent driemaal duurder is, dan eertijds; voor de beste tarw betaalt men tégenwoordig zelfs twee piasters (*). Het zal mogelijk niet ondienstig zijn, wanneer ik hier aanmerk , dat men voor een' perfoon jaarlijks 12 kilen koorn tot brood moet jékenen; met 10 kilen kan hij niet wél toekomen : dit [ (*) Een piaster is omtrent 23 ftuivers Hollandsen geld.] II. Afdeeling. li è  14* RE I 2 E DOOR EUROPA kan dienen, om de kosten van onderhoud hier en in andere gewesten met elkander te vergelijken, en van de prijzen der dingen te oordélen ; want dezen rigten zig gemeenlijk naar het brood. Wanneer nu jaarlijks omtrent 18 piasters alleen voor brood voor één' perfoon nodig zijn, in plaats dat men te voren maar 6 piasters daartoe nodig had, kan men daaruit opmaken, hoe hoog ook andere waaren gefteigerd zijn. De duurte fpruituitvertcheiden oorzaaken voord, maar voornaamlijk uit het zeer Hegte geld, dat de Porte thans in garrg gebragt heeft, gelijk ook uit de gewelddadige onderdrukkingen en knévelaarijën, die het volk van hebzugtige en ftrenge overheden moet lijden. De duurte van het koorn komt daarenboven voord, van den verminderden toevoer, en deze wéderom van den ongelukkigen toeffand der Krim ; want te voren kwam zo wel van daar als van Moldavië en Wallachije veel koorn herwaard , en thans geheel geen; want de Turkfche vlooten en légers trekken in den tégenwoordigen oorlog al het koorn omftreeks de Zwarte zee naar zig. De geftadige behoefte van zulk eene noodwendige waar heeft den aftrek daar van hier gemaklijk gemaakt, en door den verminderden toevoer is de prijs gerézen; dit is wéderom natuurlijk van die uitwerking geweest, datmen in deze ftreek meer [dan te voren heeft begonnen herland te bebouwen; en met den tijd kunnen hier de fchoonfte landerijen zijn, waar men nu niets ziet, dan de woestfte bergen en heuvelen, met varenkruid, heide, en ftruiken bedekt. Men heeft reeds hier en daar begonnen , op zulke hellende plaatzen , die de natuur eerder tot wijnbergen beffemd heeft, bouwland aanteleggen. Want men moet hier geen  EN HET OOSTEN. 149 verftandige ' vooruitzigten of berékeningen bij de regéring en de amptenaaren , nog minder bij den landman, verwagten, maar men moet hen alle als kinderen , of als pas aangekomen leerlingen befchouwen , en de ganfche Turkfche regéring als den aanvang van eenen nieuw aangelegden ftaat, die tot oogmerk gehad heeft; zijnen natuurlijken ftaat te verlaten , doch grootftendeels daar in gebléven is; en liet zou, naar mijn oordeel, te veel ge, zegd zijn, indien men denzelven met eenen middennaam wilde veréren , en zeggen, dat de Tutkfché regéring zig midden tusfchen den ftaat der natuur en eenen wélgegronden politiken ffaat bevind. Deze onfshuldige eenvoudigheid treft men in alle deelen aan. De toebereiding van het geen, welk de eerfte en grootfte behoefte des menfchen uitmaakt, fchijnt hier nog volkomen van dezelfde gefteldheid te zijn , als zij bij onze ftamvaders of de omzwervende aartsvaders geweest is. Het onbefchrijflijlt vergenoegen , welk het befchouwen van ueze aaloude, bijna met de waereld éven oude, gewoonten, mij geeft, heeft mij, die mij anders weinig om den landbouw bekreund heb, ménigmaal hier op het land de eenvoudige wijze van dorfchen in oogenfchijn doen némen: mm dorfchen? of hoe zal ik anders in onze taal hunné wijze, van het koorn van de airen te fcheiden , uitdrukken ? want hier heeft men noch • dorschvlégel , noch dorschvloer, nochfchuuren e.z. v. En kan een Zweed zig, zonder all' deze benodigdheden, wel een denkbeeld vormen van dorfchen ? Hoewel het den lieden in deze landen éven zo moeilijk is, om onze wijze te begrijpen , wanneer ik niet hun daar van fpreek, als het ons is, om van de hun-  i*> REIZE DOOR EUROPA ren" onTf h" ^ ^ * 0DM ^ **** ren, onze fchoone en zuivere dorsvloeren befchriff kunnen zij zig nauwiijks onthouden van lachen over de moeite en nodelooze zorg , die wij aanwenden , en dat wy timmerhout,, planken en balken zo verkwisten en zuike kostbaare gebouwen oprigten , wijl zij hier te ,and met meer dan twee einden van balken tot hun ganfche dorfchen gebruiken. Als ik hun zeg, dat wij met vlége dorfchen, verfchrikken zij voor zulk eenen verbazerin arbeid, en verwonderen zig, höé menfchen een werk kunnen uithouden, dat hier zo wél paerden als osfen vermoeit; ook vraagden zij mij, boe de nabüuren zulk een vreeslijk geraas en gedruis konden dulden en uithouden, hetwelk een aantal dorschvlégels , die zomwijlen met yzer befagen zijn, bij ons op eenen dreunenden en van onder holen dorschvloer veroorzaakt (*) Want de hédendaagfche Grieken gelijken héden ten dage nog vrii veel naar die van Sijbaris, Tarentum, en anderen , die alle fméden en koperflagere verboden, in hunne ftéden te wonen, op dat hun téder oor bij dag niet verontrust zou worden, en all' de haanen uit het land verbanden , opdat dezen hen in hunnen zoeten fiaap des nagts niet zouden ltoren. } Het d0rfcbe" hier °k zeer ftfl in zijn werk ; men hoort nauwiijks het minste gedruis. Het koorn word op O In zommi.e ftfeeken van Zweeden heeft men dorschvloeren van zwaare planken , die van onder hol zijn , in pIstaK v3n de gewoone aarden dorsvloeren bij ons; ook heeft men er net ijzer beflagen dorsen Wégels. Aatm.*.d.HMgd f>ert  EN HET OOSTEN. 131 den blooten grond uitgefpreid, en dat wel onder den vrijen hémel , zo dat de geheele laag omtrent eenen kring van dertig of veertig fchréden middenlijns maakt; hier over tlépen zij vervoIgenshunzwaardorschwerktiiig.dat door paerden of osfengetrokken word. Dit werktuig is niet anders, dan een paar einden van balken of dikke planken, die zó gehouwen zijn, dat zij van voren een weinig om hoog ftaan. Van onder zijn deze balken overal met fcherpe en mijdende vuur- of keifteenen bezet, die digt naast elkander, doch in rijen, in de lengte der balken , vast in het hout zijn ingedréven. Men kan zig dezelven verbeelden als den bodem van eene fleê,van omtrent drie Zweedfche ellen (*) lang, en eene elle breed, en met rijën van keifteenen bezet. Met dit werktuig rijd men in de rondte over het bedde koorn, en wel zo lang, tot dat alles, zo welftroo als airen , deels door het fnijden der fcherpe lteenen, deels door het genadig treden van het vee ganschlijk klein gewréven en in Hukken gefnéden is, zodat het dan noch naar ftroo noch naar airen meer gelijkt, maar er niet anders uitziet, dan als verbrijzeld en vermorzeld kort ffroo. Dit word naderhand op eenen hoop bij elkander geveegd, en dan verfehoten of omgezet, niet gelijk bij ons , dat het koorn met eene fchup van het eene einde der deel nrar het andere geworpen word , maar men werpt het met eene a,atfel vaeidig in de lugt. Deze gaffel heeft vier tanden, die egter een weinig breed zijn , ten einde het mengzel van gefnéden ftroo en airen daarmede in de hoogte te C) De Stokholmfche elle ftaat tot de Brabandfche als iooo Wt 1166, en tot de Pommerfche als 100 tot j>8. E 3  m REIZE DOOR EUROPA werpen, wanneer de wind hetzelve aanftonds op eenen Tf Venen aIÜand W"dii;it' '—wijl het kol lor deszeis zwaar*, op CezCde piaats tusfcben de' vork doorvalt weshalven deze arbeid ,ee. eer opwerpen en „ de lugt fpr«den, dan veïïcmeten of omzetten kll " noemd worden; er word ook watmeer windtoeveS cf ' wam als de lugt geheel ftü is, kan dit W£rk ggj -o, van depots, fa» wegvoeren; en wanneer de wind zagt waait, Jg *en .et hooger m de lugt. Als nu het koorn op d^wT . * van het grove gedorschte flroo en de airen a* Je den is, gaat men op dezelfde wijze metdefchun f , " gg*"".** '"i'"" Ster /P^/ genoemd word. Na dat hPr ^ ^ dt latCn l0pen> Ilcemt ^n eene fijnere zeef, 0m het  EN HET OOSTEN. lJ5 volkomen te zuiveren. Het gedorscht ftroo, het kaf en de airen worden in zakken gedaan, en tot voeder vanhet v . gebruikt, hebbende niet verder nodig tot hakzel gef. „ te worden, Zie daar den geheelen arbeid; ik 1, b dien zo nauwkeurig befchréven, ten einde er u een duidelijk denkbeeld van te géven', wijl gij geen gelégenbeid hebt gehad om dien te zien. Het heeft mij verwon, derd dat de fteenen zo vast in het hout zitten; doch dit komt'daar van, dat zij eerst met eenen houten hamer en eenig ijzer wél ingedagen worden, opdat de fcherpe zijden der fteenen niet befchadigd zouden worden ; en als zij wél ingeilagen zijn, word het dorschweiktuig, dat is de beide aan een gevoegde en met keifteenen bezette dakke planken, in het water geworpen , waardoor het hout zwelt en de fteenen des te vaster gaan zitten ; egter vallen'er onder het dorfchen wel eenigen uit. Ditdorschwerktuig word, in het Turksch, dogen ofdojen genoemd want zo word dit woord mtgefproken. Het woord betékent eigenlijk verberans [ftaande], en pleegt door flagelJum [een vlégel] vertajüd te worden. Wanneer men daar LTde dorscht, word er een groote fteen opgelegd , ook latst de voerman er zig op , ten einde de zwaarte te doen vermeerderen, opdat de fteenen overal op de laage koorn zouden kunnen fnijden. Zomwijlen komen ook vrouwen en kinderen , om , vermaakshalve, daar op te rijden, die dan, naar de wijze , oP welke men hier te lande zit, met kruiswijze ondergelegen beenen op deze dorschfléde gaan zitten. Het werktuig word of doo paerden of door osfen getrokken: zomtijds rijd men met twee zulke ftéden te gelijk agter elkander over de laage,  154 REI2E DOOR EUR0PA vTe d0rfC'ien " 1116er fp°ed te en bet ■ESl^ï^ Men kan zelden tüds nvJ T °P "nen dag ' afdor(^eu : veel, WS moet ook een gedeelte van het verfchiet™ * genden dag gedaan worden ■ en M, , " Vül" Md' ii»ak«-dén £« ondeugd is der Levantfcbe natieS ten dL, g va r ar;! m°et " «• ««en , dat diefft E ^rrr; i rgeiijk'en'bij ^ -^1^5 de h'anH t 15 r°VeriJ d00r §eweld metgewapen^ ' .e" ^mIi^ kaping door list en kLt 4e- «loekmoediirhrii . b!rch°UWBn 2'J als dapperheid en heul wf! ' het,aatfte a,s*hranderheid en loosloos 'a, L'gen Z'J 2lJe di£Verij en °"tvree.nding als eerloos aanmerken, wijl dat dies buiten wéten van d n 7 gep,eegd word; om die réden is men di"^ Van dun kant volkomen veilig Een kftn„„ , open laten, a4^~^ goud n 'etS Wegrake"J h0G Veel geld^kleinodiën," goud en zilver er ook in mogt wézen: hij fpant flegt en koordje of eenen draad dwars vöör den ingang, ZZ ken dat bij nitgegaan is; doch de deur fluit n^i "tof *mrlaat deze met de grootfte gerustheid open. W n'. «eer de Turken hunnen afkeer voor de Rusfen wiflen fcheen, tellen zij allerlei feden op, die zij hun verwij  EN HET OOSTEN. 155 ten , doch ten laatften brengen zij als het fterkfte bewijs eener aficbuwlijke woestheid bij , dat zij zo verre gaan, van beurzeihijders te zijn, en de lieden zelfs op de tlraaten, ja zelfs in de kerken , te bedélen. Deze ondeugd vermeerdert ook zeer hunne veragtlng tégen andere Franktfcbe of Üuropefche natiën. In het algemeen is dit een gewigtig bewijs van hunne volksdenkwijze. Doch ik ben zeer ras van de landhuishouding tot de zédeleer overgegaan. Het zal hier eerder de plaats zijn, om van de muilkorven te fpréken , die den osfen aangedaan worden , als zij het boven befchréven dorschwerktuig trekken , opdat zij van het koorn niet zouden éten. Dit zijn kleine ronde korven van buigzaame teenen , als wilgen en dergelijken, gevlogten: zulk een korf word door den os vóór den muil gedaan , en met een touw over den kop of den hals vastgebonden/ Dit geeft eene duidelijke voorftelling der wet van sjoses, welke verbied , den dorfchenden os te muilbanden »Jft welk men ook in Natolie en dieper in Aiië volkomen in agt neemt, alwaar men uit médelijden met het vee zulk eenen muilkorf niet gebruikt, maar hetzelve laat éten, zo veel het wil. Hetzelfde doet men hier met de paerden; want dezen doet men geen korf vóór, als zij dorfchen. Ik heb naar de réden vernomen, waarom men hier zulk een partijdig fchijnend onderfcheid maakt: men gaf mij tot antwoord, dat het paerd niet zo veel eet, als een os , en dienvolgens de fchade niet zo aanmerklijk was. In Griekenland en op ae eilanden van den Archipel bediént men zig van geen fnijdend werktuig , maar alleen van osfen, die, met muilkorven voorzien, agter elkander over het koorn lopen, en het uittréden. Ik heb op* L 5  155 REIZE DOOR EUROPA gemerkt, dat men kier een zeer zwaar , groot en ong* mak nk juk voor de osfen gebruikt, waar door de hals van het vee zeer gedrukt word: naar mijn oordeel is dit ook net beste middel, om temlooze ftieren wél te temmen en ".bedwinger, Toen ik deze verbazend zvvaare Juk! ken zag en optilde, fehénen mij zeer veele fpreekwijin, by de oude zo Griekfche als Latijnfche fchrijvers voorko. mende, een nieuw licht te krijgen. Ik heb ménigmaal gewrocht, de fraaije uitgaaf van ét Scriptor es JS2 fte.die in Duitschland uitgekomen is , hier op het Jand bymy te hebben: ik ben verzékerd, dat gij uit alles, wat by den landbouw alhier voorkomt , veele ophelderingen kum bekomen. Ik zal hier niet van het Hebreeuws^ ipréken, ten einde in eenen brief niet te geleerd te fchii nen. Gij zult u voorzéker, buiten mij, herinneren,hoe dikwijlen, het oude testament van eene harde en ftrenee regénng onder den naam van een hard en zwaar juk L fproken word, alsméde de fpreekwijzen: herjukzwaarer' of hgter maken , het juk hunner dienstbaarheid verbréken, e.z.v. welk alles van de Jigte jukken, zo als zijin Zweeden gebruikt worden, weinig opheldering bekomt alwaar fub jugum mittere jn onze gelukkige tijden eene' vreemde fpreekwijs geworden is. Het gebruik, om de osfen, gelijk bij ons, met toornen om de ooren te regé ren, heeft noch hier noch in Italië e.z. v. plaats , maar men drijft ze met eenen langen ftok, welks einde gemeenlijk met een fcherpen nagel*of fpjjker voorzienig , waar méde men den os in de lendenen prikt: deze is de Jlok des drijvers, waar vangefproken word , en de prikkel, tégen denwelken het zwaar is, agter uit te liaan. Teugels  EN HET OOSTEN. 15? gebruikt men niet, want men behoeft niet te vrezen, dat de os met het fchriklijk zwaar juk te hard zal lopen, maar men behoeft maar voordtedrijven: zelfs bij het ploegen zijn de osfen zo gewend regt uit in de vooretegaan, dat het niet nodig is, dezelven regts of links te fturen , alleenlijk bij het omkéren buigt de ploegdrijver met den ploegdisfel om, en houd den drijfftok ter zijde den kop van dien os, die het eerst moet omwenden , en daar méde houd hij hem op en zwenkt hem; want de ftok is zo lang, dat hij van den ploeg tot aan den kop van den os reikt. Ik kan bewijzen, dat de Israëliërs en Jooden op dezelfde wijze déden: zij hadden niet alleen zulke jukken, ftokken, e.z.v., maar ook eene (léde of voertuig tot het dorfchen ; ik hoop , dat gij mij op mijn woord zult geloven , daartégen verfchoon ik uwe oogen en ooren met eene ménigte kwalijk luidende en mismaakte woorden en letters, welken de Hebreeuwfche naamen dezer dingen zouden vertonen (a). Het zal u ongetwijfeld aangenaamer zijn, den eigenlijken oogsttijd in deze ftreek te vernémen : deze geeft tévens een begrip van de lugtftreek. Indien ik een kruidkundige was , zoud gij een' Calendarium florce bekomen, hoe moeilijk het ook, ter oorzaake van het veranderlijk weeder, zijn mogte, om denzelven vollédig en voldoende te maken ; want dit is de réden, waarom de jaargetijden in een jaar, vergeleken methetandere, zo ongelijk zijn: zomwijlen komt eene bloem zeer Men kan hieromtrend eenige opheldering vinden bij shaw, I. D. bl. 214, Utr. druk, en de fchrijvers, aldaar , in de aaat. fin in de Bijvoegf., aangehaald.  i$9 REIZE DOOR EUROPA vroeg bijna in den winter, wanneer dezelve zagt en t» vencmjnt, e.z.v. Vrugten, gewasfen en koorn ri™„ 2 "r^3^" ee"en gebjkvo re g r gel. Garst e„ haver maait men omtrent in , etu van zomermaand, en ongeveer tien dagen 1 ater 0Z het einde van deze maand, maaitmen de t rwD f" tijd valt altijd in flagtmaand ; maar ten nnl ver en de garst, rigt men zi " den Z J. ""f ^oog is, zaait men deze beide fl „ O0 in' Z OP denzelfden tijd, als de tarw; maj - hag ts, zaait men in fprokkelmaand ; w het f f dat des winters door den ménigvuldigen tóJ„ ' »u de haver en garst , indien dezeven^a l lT' bederven: maar in drongen grond ftaat d^JS «er wél, en om die réden is ^gtmaanddegewoo et d waannmen hier te lande, garst, tarw, h ve erwten en boenen zaait. R0gge hee* men hi in h t« heel met behalven hier of daar eenige halmen ondode tarw. Haver is hier ook niet zeer overvloed^- Z dert er de osfen en koeijen méde : 1 'is paerden, en alleen de tarw word tot bJd gZul heb de genoemae tijden naar den nieuwen almanak oL géven,ichoon hierte lande alle Christenen welken „T hjk onderdaanen des lands zijn , als ^ mers, zig naar den ouden rigten , die elf dagen JaaterT kent; zelfs de Turken , die ziganders zo we? ten a ziet hunner jaaren, al» feestdagen, in dienst gaan , verhuren Verngung^ thans ook tévens denzelfden Griekfchen aLna L ef  EN HET O Ö-STEN. m ■ wat van de jaargetijden afhangt, als bij zékere diensten, die jaarlijks afwisfelen , bij het uitzeilen en de terugkomst der vlooten e. z. v. Zo ook bij het heffen der jaarlijkfche hoofdgelden en fchattingen van de christen onderdaanen werd voor dezen altijd naar het zonnejaar gerékend ; nu eerst zédert eenige jaaren heeft men bij de Christenen met maaujaaren begonnen; want de Porte wint daarbij telkens in de drie en dertig jaaren één jaar, en vermeerdert dus haare inkomsten door zulke rékening ten koste der Christenen. Het koorn word hier met eenen fikkei gefnéden, wijl hier zo veele hooge plaatzen zijn ; maar in Natolie , en daar men effen en vlak veld heeft , bedient men zig van eene zeisfe, gelijk bij ons. Het gefnéden koorn word in garven gebonden , en van den akker gebragt op de plaats , daar het gedorscht zal worden. Het word gemeenlijk door paerden gedragen. Op de dorschplaats word het in groote hoopen op elkander gelegd, gelijk onze hooi- of ftroomijten. De dorschplaats zelve is algemeen : men heeft er gemeenlijk eene buiten elk dorp of elke ftad. Vóór Tharapia is deze plaats op eenen fchoonen heuvel, daar een aangenaam gezigt is , en de beftcndige noordewind fterk waait; want de heuvel is vrij hoog en ligt regt midden tégen over den mond der Zwarte zee; en om die réden is dezelve zeer gefchikt tot het verfchieten. De plaats zelve behoort tor de Griekfche kerk hier in het dorp. Al de omwonende boeren en tuinlieden brengen hun koorn hier heen, daar elk dan zijne mijt aanlegt. Naderhand dorscht de een na den anderen in zékere orde , elk op zijne bijzondere dagen : tégenwoordig is het dorfchen in dezen oord reeds geheel geëindigd: de  i6$- REf2E DOOR EUR0PA laatfte laag, die uit haver beftond, werd voorin dag of denlaatften van 0^^^^ dat de grootvizir afgezet werd, afgedorscht Ik7 u / gemeld, dat het dorfchen hier op den W^ onder den vrijen hémel gefchied doch d **** e" voren behoorlijk toebereid; hjke plaats, gemeenlijk op eene hoofffP. / ! g geftampt en met eenen Jj^^^^ *f zelve hard en vast te doen worden MÊn' ™ ï" dtrads ter ^^^^ S^enr^rlaa:^120^^ W gebruikt men nocVgrt^^ «aar de laag koorn word op den vlakken gron2 rondte mtgefpreid, en Zo rijd men er over in de 1 / Men laat er zig, hier, ook L„ig aan g^ ^ ° om den grond vast en hard te maken ; méniguL wa/t het gras op dezelfde plaats, daar gedorscht word: zeTfs he ik hier op vogtige en moerasfige plaatzen, in weiden en dergehjke, zien dorfchen. Als er dan régen bfko'm kan men gemaklijk begrijpen, hoe ligt het koorn kanZ' derven. Met dat al is het brood hier en wit , wanneer namelijk de bakkers er behoorlijk Zt handelen; fchoon dezen, hier te lande, in het! em^ me deugen: het beste is, dat „6g de een of ander Eu o! Lr miniSt"erZ°rg V°0r *»* • e« "nen eerlijken bakker van elders ontbied. Het brood der TurkenVe! ftaatgronde koeken, die, fchoon van tarwenmeel, £ mehjk zwart Z1J„, want men zift er de zémelen nie bl hoorhjk m De bakkers zoeken er gemeenlijk hun voo .  EN HET OOSTEN. deel bij, dat zij (legt meel voor langen prijs kopen, en het brood niettemin éven zo duur verkopen , als of het van gezift meel was. Daarenboven bederft het koorn dikwijls in de magazijnen, maar niet bij het dorfchen. Het is een bijzonder geluk, dat het in deze ftreek, ten tijde van den oogst en het dorfchen, 'zelden régent, maar alsdan" gemeenlijk fchoon en droog weeder is ; en , fchoon het al eenige dagen régent , gelijk dit jaar gebeurde , zijn de koornhoopen nogthans zó gemaakt , dat het water er langs afloopt en aan het koorn geen nadeel doet, en als zij zien, dat het zal régenen , dorfchen zij op dien dag niet. De akkerlieden alhier zijn of Cricken of Turken. Mea vind hier geen Armeniërs', die zig met den akkerbouw bemoeijen; de geringe lieden onder dezen zijn hamalen , of lastdragers en arbeiders in de ftéden, bij de Franfchen crocheteurs ofporteurs d'efets , en bij de Iraliaanen facchini genoemd , gelijk de meer vermogenden onder de Armeniërs bankiers , kooplieden e. z. v. zijn. De akkers zijn hier goed en dragen rijklijk. Het grootfte bewijs daarvan is, dat zij zelden gemest worden, en nogthans fchier alle jaaren dragen : zelden blijven zij braak liggen, zo als bij ons, maar de grond word hier geftadig bearbeid: het eene jaar draagt dezelve tarw , het andere haver of garst, zomwijlenboonen en erwten, dan wéderom tarw e.z.v. Het ftaat niet aan mij, te beöordélen, welke wijze van behandelen der akkers voor den landman de voordéligfte zij; éven zo min wil ik de wijze van dorfchen verwerpen, die hier in gebruik is; dit is zéker, dat dezelve zeer eenvoudig is, en veel minder kost. dan bij ons, wanneer men fchuuren, dorschdeelen, dagloon  i6i REIZE DOOR EUROPA en éren en drinken voor de dorfchers fékent. Het is wel waar, dat men dekltroo voor daken en andere benodiging verliest, want lang ftroo vind men bier niet ; daarenboven is men bij ons verzékerd . dat het koorn nierbedertt, wanneer het eenmaal in de fchunre is, het welk , althansonder eene hémelftreek , als de onze, de voornaamfte zaak is. Na dat ik de eenvoudige en ouderwetfche w'j/.e van oogsten en dorfchen befchréven heb, moet ik nu ook varj het malen fpréken. Dit gefchied op eenen rosmolen, •welken men hier te Konftantinopel bij duizenden beeft. Schoon geen oord zo bekwaam gelégen is voor windmolens, als deze landftreek, waar zo veele hoogten zijn,en de wind van alle kantert zo fterk waait, voornaamlijk als hij uit het noorden kumt; ziet men aan de zeeëngte geen windmolens, behalven bij de Dardanellen en den mond der Zwarte zee. Dit is wéderom een bewijs van de huis* houding en wijze van berékening der Turken. Een rosmolen kost bij den eersten aanleg minder, en de bouwftcffen zijn eenvoudiger, en tévens is het eene oude gewoonte : ergo. Ma; r wélk een inkomen, ik wil niet zeggen rijkdom, zou men niet van eenen windmolen trekken, die van zeiven gaat, zonder dat men daar paerden voor behoeft te onderhouden ? Maar dat rékenen zij niet uit, wijl een windmolen ten eerften meer geld , arbeid en moeite kost, en er ook meer kunst vereischt word om dien te zetten; om die réden vind men er ook geen aan den ganfchen Hellefpont, Propontis en Bosporus , behalven aan het begin en aan het einde van het kanaal, en zo verre van Konftantinopel, dat niemand in deze ftad een be-  én li E T ö O S T E n; 1S3 begrip heeft van éenen windmolen; Z'Ö is het bok met de watermolens; men zoekt die hief vergeèfsch de ee» higfte , dien ik gezien heb, omtrent êènè h'alvè Zweedfche mijle (*) van de ftad , is thans' geheel vervallen.' Eén oud gebruik ègter , dat voorzeker fchier Zó Oud als de waereld is , moet ïk niét met ftilzwijgen voorbijgaan i men vind hier namelijk in alle dofpen en" ftéden groote fteenen' mortieren, die óp' de Hiaat tot aTgêmeên gebruik ftaan: dezelven zijn meestendeels vah wit of graauw mar= mèr, zeer groot, de minsten kan men van de plaats btfwégen, en ter plaatze , daar zij e>ms gêzet zijn j blijven zij altijd ftaan; Zij hóudén mèer darïcene Zweedfche ellé In het vierkant , en in het midden is eene groote diep? holte gemaakt , waarin het koorn met eenen groöten houten hamer of ftamper geflotên of geflagen word, ont de basten van het koorn aftefcheiden. Het koorrt wordt te dien einde den avond te voren een weinig vogtig gemaakt , en vervolgens mét allé rnagt m deze fteenen mortieren gefloten of geflagen, tot dat• de basten er af g&n; Na dat de korrels op die wijze gezuiverd zijn , kunnen zij of als gort bij zékere Turkfche g'eregren gebruikt worden , Of men breekt ze naderhand op den molen , om er van te maken het geen men, in Europa , gebroken gort Of grut nóerht. Men verftaat hier de kunst niet, van, door middel van eenen molen , de baSten' van het koorn aftezondefen, hetwelk wij pellen noemên maar men beilient zig daar toe vah deze mortieren' en eeneii ftamper (*) Tien eri eene halve Zweedfche mijlen doen eenen graai éf 15 Düitfchë mijlen. AanvUvan dtn Hoogd, Fert* 11. Afdekung. M  XÖ4 R.EIZE DOOR EUROPA of hamer; dit was zonder twijfel de eerste uitvinding der menfchen , om het koorn te bereiden en eetbaar te maken. Van zulk eenptla, of mortier, heeft gewisüjk de oude god Pilumnus zijnen naam , welke zo oud is, dat hij voor den eerden gehouden word, die de kunst uitgevonden heeft van het koorn te malen, of, iiever, ineen mortier te ftoten: daarvan k tr^n ook phtor, pistrinum , en meer anderen af. Wij hebben (leeds bij ons bij de eerfte en oudfte uitvindingen iets bijgedagt; maat bij de volken in de Levant zijn beltendig nog overblijfzels daarvan, welken men op het fpoor kan volgen, en daar door de alleroudfte gebruiken wédervinden; want zij gaan van dezelven niet zo ligt, noch ook zo verre af, als wij , om welke réden zij dan ook bij ons moeilijk om te ontdekken zijn. Thans eindig ik mijnen langen brief; doch blijve al mijn léven, e.z.v. Naschrift : Thans zo veel van de landhuishouding gefchréven hebbende, moet ik van een onfeilbaar middel, om het koorn voor wormen te bewaren, melding maken; ik heb het juist niet van de Turken geleerd, maar het behoort évenwei tot de zaak. Het is een geheim , dat veele tonnen gouds, ten minsten den dank van het gemeen en van alle huiswaarden, waerd is. Ik vond onlangs in een Italiaansch journaal, dat te Milaan uitkomt, Scelta di opuscoli interes/anti, tradotti de varie Lingue, in Milano 177Ó, in het 17*5 deel , hetzelve als een geheim aangehaald. Men werpt lévende of doode kreeften op de koornrrijt; dezen verdrijvende wormen, zodat dezelven binnen eenige uuren de vlugt  EN HET OOSTEN. të$ 'rnémen, en in een dag of drie vind men er geen éénen meer onder het koorn. Men brengt uit de Gazeite - d'Agriculture•, de Commerce &c. zékere proeven bij, welken men genomen heeft. Eveneens bewaren kreeften , in de vrugtboomtn opgehangen, dezelven voor wormen, ongedierte, muizen , mollen , en dergelijken. Als de kreeften den reuk verliezen , moet men verfchen in de plaats hangen. Men moest 'dit eenvoudig en gemaklijk middel bij ons tégen de rupzeu beproeven, die zo veel nadeel doen. Ik weet niet , of het bij ons bekend is; misfehien is het door önzen grooten en nooit genoeg betreurden LiNNéus reeds ingevoerd. Ag! hoe verbaast het mij, wanneer ik overdenk, dat Europa alleen zédert eenige weinige maanden verfcheiden van des« zelfs grootfte mannen verloren heeft! Mijn dierbaar vaderland, maakte daar een begin méde, met het verlies van deszelfs onöntbeerlijken LiNNéus : op hem volgde de groote haller, toen voltaire, daaröp de groote prrr , lord Chatam , en ten laatften rousseau : vijf merkwaerdige mannen in zulk eenen korten tijd : die treft mij des te meer, daar ik hen allen in perfoon cu zeer nauw gekend heb , behalven den heer pitt , die óp het land ziek lag , toen ik in Engelland was ; ondertusfehen leerde ikegter zijne familie kennen, en had de eer, met zijnen zoon , zijne dogter en zijnen fchoonzoon., lord mahon, aan tafel te éten. Sicperit gloria mundi! Zo fchielijk gaan groote lieden daar heen! Zo wel grooten als kleinen hebben geftadig oorzaak om üitteroepen: homo bulla ! en. fchoon men middel vind tégen andere wormen, is er egter geen te vinden tégen M a I  1S6 REIZE DOOR EUROPA die, welken eindelijk den mensch vertéren , wanneer ik dat eenige uitzonder , dat ons de kragt van den godsdienst aanbied , welke ons troost, dat wij menfchen , en tot een béter léven geboren zijn. NEGENDE BRIEF. Terugkomst naar Konftantinopel en fchriklijk woeden der pest aldaar. Bouwwijze der huizen. —— Ko- ninglijk Zweedsch paleis en kapél te Pera; voort reftijkbeid van hetzelve , zo wel ten aanzien van de ligging, als van het gebouw zelve en deszelfs fchoonheden. . Zweedfche gemeente , welke aldaar haaren godsdienst verrigt. Gelijkheid der kapél met eenemoské. —— Verlichting der minare'èn gedurende den ramafan. —— Franfche, Hollandfche en Venetiaanfche paleizen aldaar. Het Zweedfche paleis betaalt lasten aan den tempel te Mekka. Getal der inwoners te Konftan¬ tinopel en in de-naast omliggende plaatzen. Pera, bij Konftantinopel, den ^ea ÖC' tober, 1778. N u ben ik onder den godlijken bijfland weêr reKoni'tantinopel, of eigenlijk in de voorftad Pera , in gezondheid en wélftand aangekomen, na dat ik veertien weeken te Tharapia afwézend ben geweest , gedurende welken tijd de gruwel der verwoesting in deze ftad zo fchriklijk;  EN HET OOSTEN. 16*7 gewoed heeft. Den aaften van zomermaand gefchiedde onze vlugt van hier, en den 26fte» van herfstmaand braken wij uit onze villegiatura (*), te Tharapia, op, toen wij vernamen, dat de pest hier had opgehouden. Ik had de eer, den heer gezant celsing te paerd te verzeilen. Wij zagen hier en daar op het veld opgeflagen tenten, onder dewelken verfcheiden huisgezinnen zig , bij gebrek van landhuizen, uit de ftad gered hadden, om de pest te ontgaan; toeu wij vóór de ftad kwamen, werden wij gewaar, dat de kerkhoven , of, om mij juister uittedrukken , de begraafplaatzen der Christenen , inzonderheid der Armeniërs , met verbazend veele lijken vermeerderd waren: wat moet men nu van de Turkfche denken , die ik zédert mijne terugkomst nog niet gezien heb ? Eene trilling ging door mijne léden op het gezigt van zo veele duizend grafzerken, die er in zo korten tijd bij gekomen waren, en daar ik in de vermeerdering der dooden de vermindering der lévenden moest ontdekken. Mij dagt , ik was op alle ftraaten door fchaduwen des doods omgéven, en alles, wat leefde, verroerde zig alleen, om des te eerder in het graf te komen, of door aanraking anderen daar in te ftorten , en de ontelbaare fchaaren des doods te vermeerderen, Zij zijn in de daad ontelbaar, want niemand is in ftaat, met zékerheid, het getal der geenen, die alleen in Konftantinopel en de voorftéden , in deze vier maanden, bloei-, zomer- , hooi- en oogstmaand , wanneer de pest op het hévigst woedde, geftorven zijn. In hooimaand is dezelve het allerhévigst geweest. De pest (*) Landléven. M j  i(5S REIZE DOOR EUROPA houd nog wel aan, doch met dat onderfchejd , dat het gro-vtlle gedeehe der geenen , die er van aangetast worden , .wéér herfteld en gezond word, daar in tegendeel.te vooieu fchier niemand, die met de pest beftnet werd, het er afbragt, maar allen zeer fpoedig , zomtijds in drie, zumwjlen in.twee, ja dikwijls in éénen dag naar de andere waeivld gezonden werden. Men verhaalt zelfs eenige voorbeelden, dat lieden, die gezond over de ftraat waren gegaan, aanftonds waren dood neêrgeftort. Veelen bewéien, dat de pest deze reis éven zo gruwzaam en verwoestende is geweest, als in het jaar 1751. Doch inhet jaar 1724, zegt men , heeft zij nog veel meer menfchen weggerukt: zo men zegt, groeide toen hier indeftraaten van Pera gras, zo weinig lieden waren er, wijl zij of de vlugt genomen hadden op het land, of de een na den anderen door de pest weggerukt waren. Tégenwoordig is het getal der lévenden wel veele duizenden verminderd; het getal der overlédenen bedraagt gewislijk over de honderd duizend, zommigen zeggen honderd en vijftig duizend, anderen bewéren twee honderd duizend (want bij de Turken kan men niets met zékerheid bepalen , en uit de vermindering der lévecsmiddelen kan men geen voldoaud btlluit opmaken , wijl veele duizenden van allerlei natiën , het zij dan uit voorzigtigheid of uit vrees , de ftad verlaten hebben ), doch niettemin is het op de ftraa. ten Bijna nog éven zo lévendig en vol bewéging , als te voren. Dagelijks en elk oogenblik zie ik groote wijnvaten door Arménifche hamalen , of dragers, voof bijdragen , die zig voor de pest voorzéker niet in agt genomen hebben; bij elk vat zijn altijd zestien zulke kloeke lieden0 die  EN HET O O S 'r k. N. v het op vier fterke boomen dragen. Men zou fchier geloven , dat hier thans , gelijk eertijds , Bacchus verblijf was, fchoon de wijn hier verboden is; zo veele verbazend groote vaten met wijn draagt men hier dagelijks met vreugde en vrolijkheid voorbij mijne vensters; ja rondom mij heen in mijne nabuurfchap kenne ik in de winkels verfcheiden gezigten van zulke lieden wéder , die geftadig, en wel zonder de minste vrees, kunnen handel drijven. Maar vooral is het mij onbegrijplijk , dat verfcheiden, zo wel Turkfche als Arménifche, kleermakers in hunne open werkplaatzen en winkels benéden aan de ftraat in gezondheid en wélftand onafgebroken arbeiden, en daarbij in eene handtéring, die boven alle anderen de befme:ting het allerligtfte moet médedélen : hier zijn er alleen in mijne nabuurfchap wel tien , die in hunne open weikplaatzen zitten en zig wél bevinden, en voor elk, hij mag zijn wie hij .wil, zonder eenige bedenking , kléderen 'aannémen om te maken. Dergelijke voorbeelden zijn het, die het volk des lands in hunne denkwijze ft er-, ken, dat het vergeefs, ja zondig zij , de ftraffende hand van con te willen ontvlieden, en, als ware het, fteels-, wijze zig van zijne roede te onttrekken ; deze, zeggen zij, treft alleen die, over dewelken zijne voorzienigheid het befloten heeft, en alle anderen worden, zonder eenig eigen toedoen, verfchoond, zo lang het gode behaagt, e.z.v. Daarom bezit ook geen fterveling zo veel onderwerping aan de godhjke befchikking, als de Arme-, niërs, en inzonderhe.d de Turken: zij zijn altijd te vréden met het geen god wil en doet , moiren nooit, waiH aeerzij met rampen, brand, ziekte, verlies van de hun* M 4  ff* RKIZE DOOR EUROPA pen., en dergelijken, bezogt worden. Van de Franken aijn er niet veelen aan de pest geftorven , enkel hier en «laar een tolk , monnik , kantoorbediende , dienstbode e.z.v. Een Zweedfche fmidsknegt kwam in het voorlé, den voorjaar ook herwaard, om aan de ziekte deel te némen! zijn eigenzinnigheid en onverzetlijkheid maakten, dat hij den raad van anderen niet wilde volgen, daarom ftortte hij zig in het gevaar, en ftierf voor veertien dagen san de pest. Ik moest niet vergéten, dat de roomschkathoiijke aartsbisfchop, uitzijn vaderland Ragufa, nauwiijks hier aangekomen was, als hij door de pest het léven verloor , zo dat het apostolisch of patriarchaal vikariaat hij de roomschkatholijken te Konftantinopel thans wéder open is. Ondertusfchen is het de pest niet alleen, die deze ftad in den afgelopen zomer verwoest heeft; zij is ook met brand bezogt geweest; doch ik fpreek nu niet van de gewoonlijke voorvallen van br-and, die zo ménigmaal plaats hebben, (hetwelk daar van komt, dat men hier met vuur, tabakspijpen , vuurpannen in de vertrekken, het ftoken in de ménigvuldige winkels e.z.v. zeer ©nvoorzigtig te werk gaat; ook zijn hier alle huizen yan hout of timmerwerk , leem en aarde , eenige weinigen uitgezonderd , als het ferail en alle groote moskeen en pakhuizen , khans , baden en andere openbaare gebouwen, welken van fteen zijn, daarenboven zijn hier, gelijk in alle. andere opzigten , ellendige maatrégels tégen den brand)'maar ik fpreek van den fchrikiijken brand,die des nagts van den 3 de Duitfchers van de Augsburgfche geloofsbelijdenis , die zig hier be vinden, kunnen dus alle voordeden der kerk om niet ge meten, oons woord zuiver horen verkondigen ter biest gaan, avondmaal houden, laten dopen, trouwen, beera ven, e. z. v. zonder de minste uitgaaven en onkosten, O Thans prefident in het koniogüjk karaerkollégie, te v» ren Zweedsch gezant bij de Potte , e„ broeder van den tégen, woordigen gezant aldaar, Aanm. des H,iSJ. Vertalers  EN HET OOSTEN. 175 Kan men meer verlangen ? Gedurende den godsdienst ftaan de groote vleugeldeuren der kapél open , zo dat dezelve alsdan met de naaste fraaije en groote zaal, die met zuilen en pilasters van de lönifche orde verfierd is , ééne plaats uitmaakt: hier zit de gemeente op banken en ftoelen , die men er te dien einde plaatst , zo dikwijls als er godsdienst verrigt word. Zelden maakt de geheele ver* gadering over de dertig perfoonen uit, en de gemelde ruime zaal word nooit vol. De bedienden in het huis behoren niet tot deze kudde; zij zijn, behalven eenige weinige roomsehkatholijken , meestendeels Grieken. Geen fchooner ftand, geloof ik , kan eene kapél hebben , dan deze: vooreerst heeft dezelve het onvergelijklijk gezigt naar den zeekant en het drietakkig water, névens Afië. Hoe voortreflijk dit gezigt is , heb ik boven aangehaald, hoewel zeer onvolkomen en in het kort : het is in den eigenlijken zin des woords onbefchrijfnjk , en kan alleenlijk gefchilderd worden, doch niet anders , dan door groote meesters. Verders maakt de kapél met den tuin en het Turksch lusthuis op dezelfde gezigtëinderlijke vlakte één der fraaifte verregezigten, die mea zig ooit kan verbeelden. Indien de gemeente zo talrijk was, dat dezelve de zaal, buiten de plaats , vervolgens den tuin, verder het lusthuis, en eindelijk de ftraat konde bezetten , zou dit alles een onvergelijklijk amfitheater uitmaken , waar in allen, hoe veele duizenden er ook mogten wézen, den leeraar kunnen horen, en hem zelfs vlak in het aangezigt zien, als hij vóór het altaar ftaat, en zig naar de gemeente wend, om den zégen te géven. Eéne omftandigheid moet ik évsnvvel niet ftilzwijgend voorbijgaan, wijl de-  i?5 REI ZE DOOR EUROPA zelve, bebalven dat zij bet karakter en tévens de denkwijze der Turken zo fchildemgtig afbeeld , u niet anders dan tot vérgenoegen kan {trekken. Uen paar geleerde Turken, waar.van de één Imam , of zo .veel als leeraar wasv, bezigtigden voorléden jaar dé kapél: zij verwonderdim zig, dat dezelve in alle deelen , zowel van binnen als van buiten , naar hunne tempels en bédehuizen geleek: geen beelden of fcbilderijen, niet eens eene altaarfchildcrij, de prédikftoel: névens alle andere fieraaden in behoorlijke orde. En het geen hen nog wel het meest ver.vonderde, was, te zien ,. dat het altaar juist naar dezelfde hémelltreek gerigt was, als hunne kible: dus noemen zij, in het Arabisch, het gezigtspunt, naar hetwelk alle waargelovige mufulmannén, als zij bidden, hun aan* gezigt moeten wenden , het zij buiten op het veld, of iïi hunne tempels, waarin de kible ook altijd met eene nis getékend is, in dewelke niet alleen delmam daa; en hun, door zijn voorbeeld, toont, wanneer zij , gedurende het gel-uJ, zig moeten bukken en op het aangezigt vallen, maar ook één of meer fraai gefchréven korans liggen. Dit gezigtspunt is .altijd naar Mekka gerigt , het mag zijn waar het #115 Bi de ganfche waereld ; want daar flaat het kjaabi, of vierkant huis , dat, zo men voorgeeft, door abraham en ismaci. het eerst gebouwd is , eritthans als een groot heiligdom door den pragtigen tempel te Mekka omringd en ingefloten is; dit kjaabe is het , om hetwelk jaarlijks zulke groote bédevaarten naar Mekka , en , van daar, naar Medina, waar muhammeds graf is , gedaan worden. De kible is ook op alle. minareën getékend ; want de opening of deur der gaanderij boven op deze to,.  EN HET OOSTEN. I77< rens is altijd aan de zijde, die naar Mekka ziet, ten ein-5 de de lieden daar-buiten hunne behoorlijke plaatsing mogen wéten, ook is het in hunne almanakken óp dié wijze befchré"en , dat bet imr en de minuut aangewézen word,i waarin op ieder dag de zon in de kible (laat. Toen nu de Turken gewaar Werden, dat het a'taar in de Zweed-» fche kapél regt in de kible ftond , hetwelk te Konftantinopel bijna zuidoost is , wanneer men van het venster der kapél, door het groen cypresfenbosch naa.'t' bet (lot van myrad IV., in Afië, tusfchen Scutari en Chalcedoniën, eene regte lijn trekt ; wisten zij niet, of zij de Zweeden langer voor giaur, of ongelovigen, zouden houden, inzonderheid daar zij eene bijzondere genégenheid en een blijkbaar vertrouwen tot de Zweedfche natie hebben, hetwelk zo merklijk toegenomen is, zédert dat zij de eer gehad hebben, den grooten koning karel XII. te herbergen , voor denwelken zij eenen ongemeenen eerbied voeden , welke nooit bij hen uitgeblust word. Hier kwam bij, dat zij in het geheel geen beeldnis in onze kerk zagen ; want zij hebben van alle Christenen de verkeerde verbeelding , dat zij niet alleen Christenen , maar ook Putp'erest zijn; dus noemen zij , in het Perfisch , afgodendienaars , hetwelk erger is dan giaur, geber of klafir (*). De godsdienstige fchilderijën en beelden beide bij; (*) Dit is één en hetzelfde Arabisch woord, naar den Turkfchen en Perfifchen tongval verdraaid : het betékent inzonderheid zulk eenen, die eene waarheid lochent , of loasliik verheelt: bijzonder die, bij hen aangenomen , waarheid , dat muhammsd de laatfte profeet is, dien oob in de waereld gezonden heeft. Aanm. des Schrijvers,  j?S REIZE DOOR EUROPA de Roomschkatholijke Christenen , én de fchildefijën alleen bij de Griekfcfie, névens de bijgelovige verering van dezelven, zijn voorzéker oorzaak van de genomen erger-» Bis der Turken, waar door zij geloven , dat alle Christenen afgodendienaars zijn ; want zij kenden geen andere Christenen, dan die, welken hen omringden , en dezengebruikten beeldnisfen, fchilderijén , en beelden bij hunnen Godsdienst. Thans de Zweeden zo verre hier van verwijderd te zien , en de kible in hunne kerk aantetreffen, kon niet anders, dan bevreemding en Verwondering bij hen verwekken. Eenigen tijd daarna , na dat zij tijd gehad hadden, om van hunne verwondering te bekomen , en de zaak met andere geleerden te overwégen , kwamen dezelfde Turken wéder, en verzogten zeer fterk, om de Zweedfche kapél nog eens te zien , ten einde dezelve nauwkeuriger te onderzoeken , en zig volkomen van de zaak te verzékeren: zij verheugden zig, toen zij alles zo juist bevonden, en begonnen te geloven, dat wij waare Mufulmannen en waargelovigen waren, tot dat zij de* koran op het altaar misten. Welken roem zullen deze geleerde Turken niet onder hunne vrienden, te Konftantinopel van de Zweeden verfpreiden? voornaamlijk, wanneer zij zien , dat zij zig gaem op de Turkfche taal toeleggen , hunne gebrwiken, hunnen godsdienst en hunne kcrkgewoonten zoeken te léren kennen , hunne fchriften en gefchiedboeken, ja zélfs den koran lézen, en , hetwelk nog zonderlinger is , zig iü hunne muziek oefenen , e.z.v.? Daar ik thans geëindigd heb, van het Zweedsch paleis alhier te fpréken, van hetwelk ik ook, voor zo verre ik  EN HET 'ÓÓSTEN. ïfy tbïj herinner, voor de eerfte reis in mijne brieven aan u melding maak, waarin het gewislijk , zelfs om der zeldzaamheid wille, eene plaats verdiende ; want ik geloof, dat de Zweedfche kroon nergens anders $ dan hier en te Moskau, een eigen gebouw e. z< v. voor haaren minister heeft; moet ik deze omftandigheid met onaangeroerd laten, dat men, daar in de geheele tégenwoordige maand ramazan all' de minareën, den ganfchen nagt door j zeef fraai verlicht zijn , op geen plaats te Pera zulk een uitgeftrekt gezigt heeft, en aan alle zijden de verlichting zo Wél kan zien , als in het koningiijk Zweedfche huis. Men kan er van alle zijden eene groote ménigte verlich-' tingen, zo wel in Europa, als in Afië, tellen. Zommige minareën hebben geheel boven aan drie gaanderijën, anderen twee, eenigen maar ééne : all' deze gaanderijen zijn rondom met lampen bezet , die allen onmiddellijk na zonneöndergang aangeftoken worden, zo dat elke gaanderij als een' grooten brandenden krans vertoont: verbeeld u nu drie zulke verlichte gaanderijën in eene zékere orde en bepaalde évenrédigheid boven elkander , op andere plaatzen twee e. z. v., gelijk ook den grooten omtrek, dien Konftantinopel, Galata, Pera en Scutati bellaan, en dat dit de gezigtskring in het Zweedsch paleis is ; zo kunt gij u een denkbeeld maken van de heerlijke werking, die zulks voor het oog doet. Hier en daar ziet men ook gedaanten van fchépen, den geflingerden naam des fultans, eene halve maan, en dergelijken , die door lampen, door middel van een touw , tusfchen de minareën gefpannen, verbeeld worden, en, als dezelven branden, in het duister , een zeer fraai gezigt géven : zomwijlen JI. Afekkung, N  ï8® REIZE DOOR EUROPA zwéven deze vertoningen in de lugt, door middel van werktuigen , die het touw aantrekken en loslaten. All* de groote dsjami, te onregt moscheën genoemd, zijnde eene bedorven uitfpraak, door de Franken ingevoerd, van het Arabisch medsjed , hetwelk een klein bédehuis betékent, dat zomtijds van (leen, doch gemeenlijk van hout gebouwd , en maar met ééne kleine minare, insgelijks van hout of (leen , voorzien is ,• hebben gemeenlijk vier hooge fteenen minareën , die buiten vóór den tempel ftaan, en een vierkant uitmaken : alleen fultan Achmed, een der grootfte tempels te Konftantinopel, heeft zes minareën ; ook ziet men hier en daar groote fteenen tempels , die er maar twee hebben. Ik fpreek hier van de keizerlijke dsjami of tempels, die men fultanïèn noemt, en welken door den eenen of anderen keizer gebouwd en rijklijk begiftigd zijn; van dezen zijn er , indien ik mij wél herinner , twaalf te Konftantinopel, en drie te Scutari. Verders te Topkhare ook nog eene dsjami , die maar ééne groote minare heeft , en door eenen grootvizir aangelegd is; zonder van de veele andere dsjami te fpréken, welken in grooten getale door bijzondere perfoonen, vizirs en paschas gebouwd zijn , en allen met derzelver minareën pronken. All' deze torens nu zijn gedurende den geheelen ramazandes nagts verlicht, en kunnen fchier allen in het Zweedfche huis gezien worden. Na zulk eenen langen uitftap, betreffende het Zweedsch paleis, zal ik er ook iets van de huizen der andere Europifche gezanten , te Pera , bijvoegen. Het koninglijk Franfche paleis is het nieuwfte; de muuren van hetzelve zijn van fteen, doch zó , dat de fchoor- en dwarsbalken  EN HET OOSTEN; i%i met geen minder moeite dan kosten in den muur zeiven ingevoegd zijn, ten einde het gebouw voor aardbévingen te bewaren ; de binnenwanden zijn van hout. Het is fraai gelégen, en de tuin is groot en zeer gefchikt tot bet wandelen. Het Hollandsch paleis is van hout en timmerwerk ; het ligt hooger dan het Franfche, cn heeft een fraai gezigt; onlangs heeft de heer gezant baron van haaften hetzelve met zijne jonge en fchoone gemaalin uit Marfeille betrokken. Het Venetiaansch paleis is insgelijks van hout , doch ligt het laagst van allen , maar heeft éven wel een tamelijk aangenaam gezigt naar den uithoek, het ferail, de zee van Marmora en de eilanden. De bailo , of Venetiaanfche gezant, de heer memmo , opvolger van den heer gradenigo, heeft er voor korten tijd zijnen intrek in genomen. De Venetiaanfche gezanten worden na een driejaarig verblijf altijd afgelost. Geen andere Europifcbe mogendheden hebben hier tegenwoordig eigen paleizen; all' de anderen, als Engelland, de keizer,Rusland, Napels, Pruisfen en Deenemarken, huuren huizen voor hunne gezanten bij de Porte. Ragufa zend fiegts alle drie jaaren twee raadsheeren als gezanten hervvaard , om de fchatting aftedoen, en houd hier voor het overige eenen konful. Polen heeft hier geen beftendig blijvenden minister; Spanje en Portugal hebben hier nooit eenen gezant gehad, wijl zij met de Porte noch verbonden noch verdraaen van koophandel onderhouden. Men moet ondertusfchen wéten, dat Rusland hier insgelijks zijn eigen paleis gehad heeft, doch hetwelk voor eenige jaaren afgebrand is; thans huurt de Rusfifche minister het huis^ Na  1% R E I Z £ 'D Ó O R ÉURÖPA hetwelk de heer prefident enkommandeur, baron van hó>« ken, en de overléden heer prefident en kornmandeuf carleson voor zig gebouwd hebben, eer de kioonZweeden hier een eigen huis gekogt had ; het ftaat bijna regt tégen over het Zweedsch lusthuis, zodat alleen de ftraat tusfchen beiden is. De naburige mogendheden plégen hier niet gaera eigen huizen te hebben; want in geval van oorlog zouden dezelven voor de toomlooze Turken op geenerlei wijze zéker zijn ; maar zo het gefchied , dan worden zij op eens anders naam gekogt. Allen, die paleizen bezitten, betalen jaarlijks eene belasting voor den grond, op welken zij ftaau, de fultan niet uitgezonderd, die aan de nabijftaande St, Sophia jaarlijks eene aanzienlijke fom voor het uitgeftrekt ferail moet betalen. Het Zweedsch paleis ftaat op vrijen grond , en betaalt alle jaaren maar 60 para , of 1* piaster, aan iultan Bajazit, welke tempel zeer rijk is, en aan denwelken het grootfte gedeelte des lands te weêrzijde van den Bosporus , of het kan aai, behoort, gelijk ook het lieve Tharapia ; doch de belastingen zijn zeer gering, gelijk men kan afnémen uit Het geen ik reeds aangehaald heb, dat men voor zulk een groot ftuk lands, als dat, welk het Zweedsch gebouw, plaats , tuin e. z. v., beflaat, niet meer dan if piaster in het jaar betaalt. Als eene bijzondere zaak kan ik hier aanmerken , dat een klein gedeelte van de plaats , die tot de ftallen behoort, op eene andere foort van grond is, waarvan de inkomsten eertijds aan Mekka en Medina vermaakt zijn, en dat de lasten voor dit klein gedeelte naar évenrédigheid zwaarer zijn, dan voor den geheelen ovc  EN HET OOSTE.N. i8s rigen grond ; want deze alleen kost jaarlijks i piaster. Wégens het regt van eigendom, ten aanzien vanditftuk, ontftond in het eerst een regtsgeding, doch het werd ten voordeele van het Zweedsch huis beflist, en nu is de tijd vervallen, en de erfgenaamen hebben hun regt laten verjaaren; want zédert zestien jaar heeft zig niemand opgedaan , en hier te land ftrekt zig de wettige tijd van het regt van wéderkoping, of koopvernietiging, dat van voorkoop of benadering en het erfregt niet meer dan vijftien • jaaren uit. Maar is dit niet eene zeer zonderlinge en belachlijke omdandigheid , dat de Zweedfche gezant op die wijze jaarlijks tot onderhoud der tempels van Mekka en Medina iets geeft ? Hoe nauwkeurig gij anders de Zweedfche gefchiedenis ook moogt verftaan , geloof ik egter, dat deze anekdote u onbekend is geweest. Nu zal ik dezen brief eindigen met eene aanmerking over de volksménigte te Kondantinopel, en in all'de omliggende ftéden en dorpen. Ik heb gezien , dat van zo veelen , als daarover gefchréven hebben , zommigen een millioen ftellen , anderen minder. Ik zal niet zeggen, dat veelen van de inwoners des lands wel verfcheiden millioenen ftellen; want hunne hersfens zijn in het geheel aan geene évenrédigheid gewend , ook hebben zij geen andere groote ftéden van Europa gezien, in dewelken het getal der inwoners met zékerheid bekend is. Zo ongelijk men otjdertusfchen de bevolking van Kondantinopel opgeeft, heb ik nogrhans niemand gevonden , die eenigen grond bijbrengt , waarop hij zijne uitrékening bouwt: alles is enkel ongeveer berékend en gegist. Het is moeilijk , zo niet ten eenemaale onmogelijk , in een land, N 3  t§4 REIZE DOOR EUROPA daar men geen lijsten (*), geen registers der belastingen, ge n kerkboeken, geen lijsten van geborenen of over^édenen hee't, eenige zékerheid daarvan te bekomen: de Turken verdaan zig op zulke dingen niet; doch men moet zig, de zaaken in dien ftaat zijnde, in het dui ter, zo goed men kan , er door helpen , of ronduit bekennen, dat men hier omtrent niets kan bepalen. In plaats van bloote gisfmgen, zal ik hier eenige gronden opgéven, op dewelken mén naderhand tamelijk zékere berékenmgen kan bouwen. Men weet, met eenige zékerheid, dat hier dagelijks ten minsten 12,000 , en , als de ftad fterk bewoond is, tusfchen de 13 en 14 duizend kilen tarw tot brcod verteerd worden. Dit is alles, wat dagelijks , niet alleen voor de ftad Konftantinopel, maar ook voor de gezamenlijke voórftéden , névens all' de dorpen aan het kanaal liggende, tot aan den mond der Zwarte zee , gemalen word. Een kile is dagelijks genoegzaam tot brood voor 40 perfoonen, als men op het minste rékent; want een kile houd 20 oka , en een oka 40 drachmen , of 100 lood; dienvolgens moet men eiken perfoon dagelijks op een halve oka of 50 lood brood rékenen. Ik zal nu ï4,o&o kilen daags ftellen, dan zijn er, 40 perfoonen op een kile gerékend , «60,000 broodeters in deze groote ftad en de omliggende plaatzen , in plaats , dat anderen het getal der inwoners in Konftantinopel alleen op een (*) In Zweeden is eene bijzondere koninglijke kommisfle be« last" met de lijsten , welken jaarlijks ingezonden moeten worden yan de volksméuigte en van het af- en toeném«n der bevolking. Aanm. v. d, Hoogd. Peri,  EN HET OOSTEN. X85 jiiillioenfchatten. Stelt men maar 12,000 kilen , zo blijven er niet meer dan 480,000. llékent men nu als een middengetal 13,000 kilen, zo zijn er in alles 520,000, of iets meer dan een half millioen, die brood éten. Ik weet wel, dat men hier tégen kan inbrengen, dat veelen van rijst léven , dat zij des zomers veel ooft en groente ^ten, e.z.v.; maar daartégen heb ik ook zo weinig brood voor ieder perfoon gerékend , dat men nauwiijks iemand zal vinden, die ten minsten niet zoyveel verteert; doch veelen gebruiken veel meer , want de inboorlingen éten veel brood, zelfs bij de vrugten en het ooft, en veelen léven bijna alleen van het brood. Ik meldde in mijnen voorgaanden brief, dat de boeren op het land jaarlijks 12 kilen koorn tot brood voor eiken perfoon rékenen, en dat iemand met 10 kilen maar nauwiijks kan toekomen. En nu heb ik niet meer dan 9 kilen, alles in alles, en in het algemeen voor een' perfoon jaarlijks gerékend, ten einde het getal der inwoners niet te gering optegéven , maar hetzelve eerder te kunnen vermeerderen dan te verminderen; want, indien ik den perfoon jaarlijks op 12 kilen wilde rékenen, en niettemin ten hoogden 14,000 dagelijks ftellen, zou-i den er niet meer dan 420,000 zielen uitkomen. Een tweede grond: er worden dagelijks 2050 tot 2100 oka koflij verteerd, hetwelk men niet alleen uit den tol, maar met nog meer zékerheid uit den tdkhmis ziet; dit is eene groote fabriek , waar de meeste lieden , mits eene kleinigheid betalende , hunne koffij laten branden en ftampen , nn kan men niet meer dan 200 perfoonen op elke oka koflij rékenen, wanneer zij éven genoeg zullen hebben , het., welk niet meer dan twee drachmen, of een half lood, N 4  m REIZE DOOR EUROPA bedraagt voor eiken perfoon; en de inwoners flnrpen den ganfchen dag verfcheiden maaien koffij: dit maakt 420,000 koffijdrinkers. Nu is het zékerlijk waar, dat juist niet allen évenveel koffij drinken , veelen bereiden dezelve ook te huis, hetwelk dus bij den takkmis niet in rékening kan komen; maar zulken zijn er egter weinig , de Franken uitgezonderd , welken geen groot getal uitma. ken; veelen drinken ook meer koffij, dan ik boven vooronderfteld heb zelfs krijgen de kleine kinderen hier te land koffij. Daarenboven blijkt, dat het getal der koffijdrinkers en der broodëters genoegzaam op hetzelfde uitkomt, zodat zulks een vrij voldoend bewijs is van de juistheid dezer berékening, Uit dit alles blijkt, dat het getal der inwoners alhier zo groot niet is , als men ons heeft willen doen geloven. Het is waar, dat de ftad eenen grooten omtrek heeft; maar daartégen zijn de huizen ook flegts klein, nooit van meer, dan twee verdiepingen, zommigen zijn maar kleine hutten; in Konftantinopel zijn veele tuinen en begraafplaatzen, veele moskeen of dsjami met groote plaatzen en voorhoven , veele marktplaatzen , bezestans, openbaare pleinen, magazijnen, e.z.v, Met één woord , men kan uit het opgegévene bet getal der innnwoners ongevaer op een millioen , maar niet hooger, Tékenen: dit is geen kleine fom , wanneer men bedenkt, dat 100,000 menfchen reeds een aanzienlijk getal maken. De omliggende dorpen zijn nauwiijks bewoond, behalven des zomers; want des winters trekt fchier elk naar Konftautinopel, Galata, Pera en Scutari. Om nu hieruit ee. «igzins het getal der ovcrlédenen aan de pest te bepalen, beweert men met zékerheid, dat op het einde van zomer-  EN HET OOSTEN. iS7 maand en gedurende de geheele hooimaand , wanneer de pest op het hévigst woedde, dagelijks meer dan 3000 kiJen koorn verteerd werden, hetwelk niet meer dan 300,000 braodëters in en om Konftantinopel zou uitmaken ; doch daaruit volgt niet , dat twee derden, of 200,000 menfchen aan de pest geftorven zijn : want veelen , gelijk ik reeds aangemerkt heb, waren weggetrokken, die nu van tijd tot tijd wéderkomen ; daarenboven is eene aanzienlijke ménigte naar het léger en naar de vloot gegaan. Thans onderftelt men , dat dagelijks 9000 kilen koorn verteerd worden, hetwelk omtrent 360,000 inwoners uitmaakt ; en dit bewijst, dat de menfchen, na dat de grootfte vrees verdwénen is, terug gekomen zijn, Naschrift. Ik ontving onlangs eenen brief van een' voornaam' heer in Holland, die mij, onder anderen , meld , dat een zéker boekverkoper te Maastricht d'herbelots bibliotheque oriëntale, woord voor woord , volgens de oude uitgaaf, laat drukken , en het gemeen onder de hand in het denkbeeld heeft gebragt, dat men geen andere uitgaaf te wagten heeft; waardoor hij het grootfte gedeelte zijner exemplaaren aan de h'gtgelovigen , die zig hebben laten misleiden, verkogt heeft. Ondertusfchen arbeid men in Holland aan eenen nieuwen en veel vermeerderden druk van dit kostbaar boek, dat in alle opzigten eene verbétering nodig had. N 5  ltS REIZE DOOR EUROPA TIENDE BRIEF. Van den Ramazan of de vaste der Turken ; deszelfs begin en verfchuiving telkens op eerf anderen tijd van het jaar; deszelfs ftrengheid en waare zin ; dwaling der meesten ten aanzien van het eigenlijk begin van denzelven; hulpe, welke defterrekunde hier bij verleent. — Allerlei gebruiken, die gedurende denzelven in agt genomen worden. --- De regtbanken ftellen getuigen boven het handfehrift van eenen fchuldenaar. — Lijffterrewichelaar des keizers. — De fterrewichelaarij word hooger gefekat dan de fterrekunde; fchoon de koran verbied aan dezelve geloof te géven. --- Zweedfche kanonnen kondigen in het ferail alle plegtigheden aan. — De beiram , of het vreugdefeest der Turken. — Verwisfellng der hooge ampten op dien tijd tiaar het goeddunken des keizers. — De kurban - beiram , of het offerfeest. — Relands dwaling ten aanzien van de vaste der Turken. Konftantinopel, den iöden Oclober, 1778. JI^aar de vaste der Turken in de maand ramazan hier, gelijk in de ganfche wijdüitgeftrekte Muhammedaanfche waereld, nog duurt, is het zeer gevoeglijk , dat ik u een kort, doch juist, denkbeeld daarvan geef; voornaamlijk, daar ik in mijnen laatften brief van de verlichtingen ge-  EN HET OOSTEN. 18* wag gemaakt heb, die deze ganfcbe maand, in deze ftad zo wel , als alom , waar muhammeds leer aangenomen is, plaats hebben. Niets is billijker , dan dat een opmerkzaam reiziger, die zig in de Turkfche hoofdftad ophoud, aan zijne vrienden in het uiterst Noorden alles berigt, wat hem bij de Turken als iets bijzonders voorkomt. Ik ben onder de Turken, ik fpreek derhalven van Turkfche gebruiken en plegrigheden. Uwe weetgierigheid (trekt mij ten waarborg, dat mijne berigten u niet vervé'en. Ramazan dan , of, gelijk de Arabiers het uitfpréken , ramadhan, is de négende maand in het jaar bij de Arabieren , en, gelijk elke maand bij hun een bijvoeglijk woord heeft, zo heet deze El-mybarek, dat is, de gelukkige : want dat zegt het ftamwoord barak , zo wel in het Arabiseh , als in het Hebreeuwsch , maar niet zégenen , gelijk men het gemeenlijk vertaalt; zo als ook het woord , dat tégen hetzelve over ftaat , ongelukkig maken , maar niet vervloeken betékent, als welke overzet'ting op veele plaatzen zeer ongerijmd is. ' Deze maand word ook fiherif genoemd , de édele , voornaame , of kostlijke: welk bijvoeglijk woord anders aan eene andere maand, gelijk ook aan alles, wat tot den godsdienst betrekking heeft, en voor heilig gehouden word , als den koran, pleegt toegevoegd te worden. De Turken géven ook aan de wetten van moses , aan de pfalmen van david, en aan het euangelie, het bijvoeglijk woord fcherif, wijl de Muhammedaanen de godlijkheid dezer drie boeken erkennen , en hunnen koran als het vierde er bijvoegen. De geheele maand Ramazan t is tot de vaste beftemd,  I9« REI ZE DOOR EUROPA welke een voornaam ftuk van den Muhammedaanfchen godsdienst is , en als volftrekt noodzaaklijk tot zaligheid befchouwd word. Deze maand heeft dertig dagen: want, gelijk alle volken, die dezen godsdienst belijden , zig bij de rékening hunner jaaren naar de maanden rigten , en eene maanmaand uit 10 dagen, 12 uuren , 44 minuutea en 3 fekunden beftaat, hebben zij, ten einde de rekening van hunne twaalf jaarlijkfche maanden gelijk temaken, aan elke maand, om de andere , 30 , en aan de anderen maar 29 dagen gegéven, zo dat hun gewoon jaar uit 354 dagen en eenige uuren beftaat, en er dienvolgens 11 dagen aan een zonnejaar ontbréken. Van daar komt het, dat hun jaar , doordien het korter is , altijd 1 i dagen vroeger, dan het naastvoorgaande begint; en dus valt ook de Ramazan elk jaar zo veel vroeger in, en doorloopt dus alle jaargetijden, wijl dezelve altijd tégen het begin des jaars terugfchuift, en dan in den herfst, gelijk nu, dan in den zomer , dan in den winter, en dan weêr in den herfst invalt: deze omloop door alle jaargetijden gefchied omtrent in den tijd van 33 jaaren , en dan hebben de Muhammedaanen in hunne rékening een jaar meer , dan wij , die ons naar de zon rigten. Zij beginnen hunnen dag, dienvolgens ook hunne maanden en jaaren, met den avond, en wel met zonneöndergang , juist gelijk de Jooden en Italiaanen hunnen tijd rékenen. Hunne maanden beginnen met de nieuwe maan, of eigenlijk, wanneer de nieuwe maan voor het eerst gezien word: want, fchoon zij, hoewel eerst zédert kort, fterrekundige rékeningen van den loop en de verfcheiden verfchijnzels der maan hebben, is egter de oude gewoonte uit den  EN HET OOSTEN. 151 tijd der onkunde van de Arabiers , om zig naar het zien der maan zelve te rigten, nog in zwang gebléven. Schoon nu het nieuwe licht der maand Ramazan den2oflea van herfstmaand, des zondags avonds, inviel, werd het begin der vaste nogthans niet voor des maandags avonds bekend gemaakt, het welk altijd door het losfen van het gefchut op all' de kasteden en vestingen gefchied; daaröp begon de verlichting van all' de minareën; doch de vaste zelve niet voor dingsdags morgens , den aaften vart herfstmaand, éven voor het begin dermorgenfchémering. Van dien tijd nu af moet men 30 dagen lang op het ftrengst vasten, eiken dag van den nagttijd, of een kwartier uurs voor het aanbréken'des dageraads , tot zonneönder^ang. Want hunne vasten gelijken in geenen deden naar die der Roomschkatholijken , bij dewelken men zig alleen van vleesch onthoud, daartégen van allerlei foorten wél toebereide visch en tuingewasfen, zonder van de melkgeregten en eijeren te fpréken, zo veel eet, als men wil , en van den fchoonften wijn zo veel drinkt, als men kan. Ik 'begrijp niet, hoe dit vasten kan héten; ook gaat het mijn verftand , ja niet alleen het mijne , maar zelfs dat van paulus te boven, hoe visch van den naam vleesch uitgezonderd kan worden, waaronder dezelve nogthans ten tijde van paulus duidelijk gerékend werd ; zelfs bij de befcbaafde inwoners van Korinthen fprak men zo : zie ï. Korinth. XV: 39 , alwaar uitdruklijk het vleesch der vischen genoemd word. De Turken némen niet het allerminste, niet eens het geringste van tabaksrook, in den mond, en gebruiken ook geen fnuif, en dat wel van de eerfte morgenfchémering, ja nog voor dezelve , tot dat  ioa REIZE DOOR EUROPA , de zon ondergegaan is. Het is dus eene zeer zwaare en firenge kastijding , en als de Ramazan des zomers invalt, als de dagen lang zijn , en de hitte onverdraaglijk is, zijn zij in de daad te beklagen, voornaamlijk de arme arbeidslieden , die niet de minste ververfching , ja niet eens een' enkelen droppel waters tot laafnis durven némen. Zodra de zon ondergegaan is, mogen zij wel éten, doch het is hun volftrekt verboden, wijn of andere dronkenmakende dranken te drinken , hetwelk bun niet minder dan verkensvleesch te allen tijde ftrenglijk verboden is: maar in den Ramazan word degeene als doodfchuldig befehouwd, die betrapt word, iets dergelijks gefmaakt te hebben, al was het zelfs des nagts , wanneer anders alle ververfchingen geoorloofd zijn : en, de waan er nog bijkomende , dat het inzonderheid in den Ramazan gode zeer mishagende zij, verpligt hunne godsdienftige nauwgezetheid hen , zig van dergelijke zaaken, in dezen tijd , fchier in het geheel niet te bedienen , fchoon zij anders juist zo nauwziende in dit ftuk niet zijn. Ik ken verfcheiden Turken, die zo min een nauwgezet gewéten hebben dat zij heimh'jk , dat is te zeggen, dat het geen andere Turk ziet, zelfs overvloedig wijn drinken; maar in den Ramazan is het mij onmogelijk geweest, hen tebewégen, om gedurende de vaste , bij dag , een fnuifje te némen, daar zij anders zeer toe genégen zijn ; zij verzoeken mij wel, hun fnuif in de doos te géven , om dien des avonds te kunnen gebruiken ; zo heilig houden zelfs de minst nauwgezette Turken de vaste. Men kan hen Wel over: halen, om, des avonds , een glas wijn te drinken , egter met de grootfte omzigtigheid, opdat het niet bekend wor-  EN HET OOSTEN, m, de; doch zij bekennen, dat zij, het zij in of buiten den Ramazan, daar door zondigen, wijl dit zo wel, als verkensvleesch, het fpel, dansfen en dergelijken in den koran verboden is. Hier komt bij, dat in gansch Konftantinopel, behalven in de wijken , waar de Armeniërs, Grieken, Jooden, e.z.v. wonen, geen wijn openlijk verkogt word. Het eerste, dat de Turken , gelijk ik opgemerkt heb, na hun lang vasten doen, is, dat zij , zodra de zon ondergegaan is, en de Muezzïne op betzelfde oogenblik op de gaanderijën der minareën de. bidüuren uitroepen, een fnuifje némen , of ook wel eene pijp tabak roken, om zig te verkwikken ; daarop beftellen zij wat te éten voor zig , wanneer bij alle gasthouders en gaarkoks alsdan eene groote drokte is, wijl ieder zig derwaard begeeft, om éten te krijgen, zo dat er een onbefchrijflijk gedrang ontftaat. Ik heb gezien, dat deze hongerige Turken , na een zo lang vasten, met een gemeen brood (*) , eene rijstfoep met wat vleesch, en eenen appel tevréden zijn, en de geheele maaltijd twee oftenhoogften drie para kost. De aanzienlijken fchaften wel wat béter in hunne huizen, doch zonder overdaad te plégen. Het wézenlijke van hun vasten beftaat in het kastijden van hun lichaam, meer gebéden te doen , névens andere godsdienstigheden te verrigten , en meer dan gewoonlijk met god , zijne engelen en heiligen te verkéren. Van daar dat alles, wat het lichaam aangenaam is en een'ig (*) Zie boven den 8fte„ brief, alwaar deze platte , ronde, ais koeken gevormde, brooden befchréven worden. Aant. v. d. Htogd. Fert,  104 RËIZE DOOR EUROPA Vergenoegen verwekt, op wat wijze het ook mag wézen, ftrenglijk verboden is; daarom fnuiven zij gedurende de vaste ook niet: geenzins om réden, dat zomtijds iets van den tabak in de maag mogt komen , gelijk ik gehoord heb, dat verfcheiden Franken het verklaren, maar, omdat het voor de zinnen aangenaam is , de lévensgeesten verkwikt, het lichaam verwakkert, en, volgens hunne méning, verfterkt. De godsdienstigften onder de Turken willen niet eens gedurende de vaste aan eene bloem ruiken , zo zorgvuldig zijn zij in hunne onthoudinge. Zommigen van hun hebben mij eene zeer geestlijke verklaring van de vaste gegéven, namelijk, dat zij den geesten of engelen zeiven , die geen lichaam hebben , gelijk moeten zijn, én , daar de mensen dit niet beftendig kan uithouden , god er genoegen in neemt , dat zulks ten minsten gedurende het daglicht gefchiede. Maar de goede wil moet er bij wézen; want anders is noch vasten noch eenige andere goede daad bij god van waarde , of ten aanzien der zaligheid verdienstlijk. Het oogmerk of de goede wil word bij de Turken in hunnen godsdienst tot elke godsdienstige daad vereischt: zonder dezen worden geen goede werken of daaden aangezien. Zij noemen dus drie ftukken, als noodzaaklijk bij het vasten: vooreerst, den goeden wil, dat de mensch daarbij bedenkt, dat het voor god en om hem te behagen gefchied ; ten tweeden, den tijd van de morgenfehémering tot aan zonneöndergang den geheelen Ramazan door ; ten derden, zig gedurende al dien tijd van alles, namelijk van éten en drinken, ook van alle minnewerk, zelfs met hunne eigen vrouwen, te onthouden ; zij mogen niet eens een vrouwsperfoon bij de  EN HET OOSTEN. to'5 de hand vatten, inzonderheid als zij fraai is: ten aanzieii van ouden en léli ken komt het er zo zeer niet op aan. Verder mogen zij, zo lang de tijd der vaste duurt , zig niet laaten küjstéren, éven zo min , bij voorbeeld , met den vinger, of op eenige andere wijze , braken verwekken. Iemand, willens en wétens, tégen ééne der opge" noemde zaaken handelende, moet zodanige overtréding niet een éven zo ftreng vasten, als het gemelde, en wel van een en zestig dagen, en op een' anderen tijd van het jaar, behalven de dertig dagen in den Ramazan, boeten. Maar , itt dergelijks door eenig toeval en büiteh eigert fchuld gefchiedende, is de vasts insgelijks wel gebroken ; doch dit word geboet, door naderhand , op welken tijd van het jaar men wil, tot vergoeding éénen dag te vasten, ten einde de dertig dagen van de ganfebe vaste zonder uitzondering vervuld worden: want dit word bij hun volftrekt als eene godlijke wet aangemerkt. Zij hebben ook, zo wel als de Roömschkatholijken, hunne opera fiipererógatio. nis [overtollige werken], Welken onze godgeleerden niet zo zeer te onregt opera fuperarrogant'us [werken van ovèrgröote trotsheid] noemen! Dus hebben veele Turkende gewoonte, van ook op vrijdag te Vasten ; ondertusfehen mag dit niet gefchieden, bijaldien zij niet tévens den voorgaanden en volgenden dag , dus drie dagen na elkander vasten , zo het anders gode aangenaam zal wézen. Het is namelijk Verboden, des vrijdags alleen te vasten , gelijk ook op de beide béiramsj, dat is , de Mubarhmedaanfche huoge feesten, waarvan het ééne onmiddellijk na de vaste van den Ramazan op dezelfde wijze , als paaschen bij de Christenen, en het andere zéventig dagen daarna II. Afde'elïnu. O  iS>5 REIZE DOOR EUROPA invalt. Dit laatfte valt dus op den tienden dag der laatfte maand in het Turkfche jaar , die dzulkidsje heet, wanneer door eiken huisvader het kurhan , of offer, geflagt word ; daarvan voert dit feest den naam van kurhan - beirami': en het word doorgaans, maarinzonderheid door de be'devaarders te Mekka , met groote plegtigheid gevierd. Op deze feestdagen mag men niet vasten. Kinders kunnen niet vasten , aangezien dezen zulk een rijp verftand nog niet bezitten, als vereischt word, in zo verre de goede wil een noodzaaklijk vereischte bij het vasten is. De tijd van huwbaarheid begint naar de rekening der Turken bij ons gellagt op het vroegfte met het twaalfde, en op het langste met het agttiende jaar ; omtrent het fchoon geflagt ftellen zij het begin der manbaarheid in het régende jaar, of zo dra zij agt jaaren bereikt hebben , en op het allerlaatst, als zij zestien jaaren oud zijn. Tusfchen de gemelde jaaren word dus de tijd der huwbaarheid gefteld, vroeger of laater, naar deverfcheidenheid der lichaamsgefteldheden. Zomwijlen beproeven de kinderen ook den eenen of den anderen dag te vasten , om hunne ouders natevolgen en zig aan de onthouding te gewennen : doch dit is geen verpligting , welke bij beide . de geflagten eerst met de manbaarheid haar begin neemt. Van de geestlijke verrigtingen en gebéden, die (behalven de gewoonlijken, welken dagelijks het geheele jaar door gedaan worden,) in den Ramazan in de tempels en moskeen der Turken gefchieden , zal ik bij eene andere gelégenheid fpréken, wanneer ik u op eens eene befchrijving van hunnen ganfchen godsdienst in deszelfs geheel begrip zal géven. Ik zal vooruit flegts eenen misflag  EN HET OOSTEN. t# aanmerken, dien alle reisbefchrijvers gemeen hebben , welken elkander affchrijven , zonder de waarheid verder te onderzoeken. Zij zeggen namelijk, dat de vaste met zonneöpgang begint en met zonneöndergang eindigt. Ik ftond in bedenking , of ik den heer de tournefort en anderen, die , om mij op het gematigdst uittedrukken, zo veele misflagen als bladzijden in hunne boeken hebben , wilde noemen. Men kritizeert toch geen andere , dan goede boeken , en daarom gaat men de anderen gunstig voorbij. Ik heb mij meer verwonderd over den geleerden reland , die in zijn werk de Religione Mohammedica libri duo, Trajecti ad Rbenam, 1717. 109. denzelfden misflag begaat : ,, Jejw „ nium celeberrimum, zegt hij, eft anniverfarium, quod „ per tolum menfsm Ramadan durat, ab ortu folus ad „ occafum guotidie." [ „ De voornaamfte vaste is de „ jaarlijkfche, welke de geheele maand Ramadan duurt $ „ dagelijks van zonsöp- tot zonsondergang."] Doch hij verdient verfchoning , wijl hij nooit te Konftantinopel is geweest, waarnaar hij egter zo hartlijk verlangde , gelijk hij p. aoöi met bijzondere uitroepingen te kennen geeft. Ook had hij geen Turkfchen almanak gezien, waarin de vastetijd , het geheele jaar door , op eiken dag aangetékend is; want dergelijke almanakken zijn eerst zédert vijftig jaar in gebruik gekomen. Niet alleen word daarin de opgang der zonne, maar het aanbréken van den dageraad volgens uuren en minuuten aangewézen ; het iaatfte juist daarom, om den regten tijd der vaste daar uit te zien; en opdat, voornaamlijk wanneer de lugt betrokken is, geen misflag begaan worde, maar men verzé* O a  ï93 REIZE DOOR EUROPA . kerd zou mogen zijn , dat men niet te laat begonnen nebbe, ftaat er uitdruklijk bij, dat men de vaste vijftien minuuten of een kwartier uurs, wel te wéten, voor het aanbréken van den dageraad moet beginnen: want, wanneer er de minfte twijfeling ontfiaat, of men ook na dezentijd iets geproefd heeft, word deze dag nietgerékend en moet vervolgens na den Ramazan vergoed wórden. Dus is voor den Konflantinopelfchen gezigtëinder ten tijde der winterzonnewendingde aanbrékingdesdageraadséén uur en 50 minuuten voor zonneöpgang; tan tijde der dag-ennagt-évening één uur en 45 minuuten; ten tijde der zomerzonnewending daartégen twee uuren en 25 minuuten gefield, fchoon de zon als dan, naar onze tijdrékening, te 4uur, 31 minuuten opgaat. Wanneer men nu bedenkt, dat de vasten een kwartieruurs voor den dageraad beginnen, zo ziet men, dat'zij, des zomers, te één uur en 51 minuuten na middennagt een begin némen; dus moeten de menfchen fchoon de langde dag, hier, maar van 14 uurenen 58 minuuten is, nogthans in de hitte zig volle 17 uuren en 38 minuuten van alle éten en drinken onthouden, en deze boetpléging is in de daad al vrij moeilijk. Maar,is nu deze godsdienst in de warme landen zwaar, zo is dezelve in de koude landen, voornaamlijk nabij de poolen , alwaar de zon in het geheel niet, nog minder de morgenfchémering, ondergaat, voldrekt onmogelijk; en hieruit trekt men zeer natuurlijk een bewijs, dat deze godsdienst geen algemeene voor het ganfche menfchlijk geflagt is noch kan zijn, bijgevolg, dat hetvalsch is,'dat god dien als zodanig geopenbaard heeft. Dienvolgens zijn de zulken, die bij de Muliammedaanen voor ongelovigen ge-  EN HET 00.STEN. *9S> 'houden worden, het met regt, wijl zij zulke goede, zulke bondige en zulke onwéderfpreeklijke gronden op hunne zijde hebben. Gij ziet hieruit, in hoe Verre het waar kan wezen, gelijk zeer veelen verhalen, rdat de Mufulmannen in den Ramazan den ganfchen dag flapen, dat is, hen allen en elk in het bijzonder tot zévenflapers maken. Genomen, dat zij het geluk hadden, gedurende eene ganfehe maand van de 24 uuren er 18 te kunnen flapen, zouden zij egter geen verlof daartoe hebben, uit hoofde der bidüuren, van dewelken zij in het geheel niet kunnen ontflagen worden; zonder nu nog eens te fpréken van dezulken, wier handtéring en werk hen noodhitte des daags met vasten en wa.-; i jen. li ts waar, in den Ramazan gaan zij vee.1. }.-a:-r te b:ddi, cn ftaan veellaater op, dan anders; bsük.u* • de minder nauwgezette Muhamme- daat»if|j|.iz!g voor den vastetijd zo veel mogelijk zoeken fchafl|||l|f'|e houden; zij'zwelgen bij voorbeeld, des nagts, ö^wÉ^infij^jpapiéf gewonden,in,om dus over dag, wanbet papier door de wormswijze bewéging der darju:n los gaat Of-v^teerd word, en de opium begint te werken, eenige aangenaame uuren en droomen te mogen hebben. Doch, zo met de geboden te fpotten, word voor zonde gehouden, en die, welken het doen, worden als ongelovigen,en niet alsopregteMufulmannenbefchouwd. De Ramazan eindigt aanftaandenwoensdag,den 21 van wijnmaand, met zonneöndergang, de vasten van dertig dagen zijn dan geheel volbragt. Denzelfden dag, des namiddags, word hun feest, of beiram, door het losfen van het kanon des ferails en op andere plaatzen desO 3  »©o REIZE DOOR EUROPA haven zo wel, als op all' de kasteelen aan het kanaal, en overal waar kanon is, voor 'tien volgenden dag aangekondigd. Maar het zonderlingde is, dat de eerde kanonnen, die gelost worden, Zweedfche zijn: zij liggen in het binnende van het ferail, en men zegt, dat het meesterffukken zijn, te Stokbolm van metaal gegoten, met Arabifche letters getékend, en névens de fraai gefchilderde raampaarden, door zijne koninglijke majedeit aan den Turkfchen keizer gefchonken. Deze Zweedfche kanonnen zijn waardig geagt geworden, op den binnenden hof des ferails te komen, en hebben de eer, altijd het eerst te fchieten, en op bevél des fultans het téken bij alle plegtigheden te géven; vervolgens word aandondshetgefchut gelost, dat aan het drand buiten den muur van het ferail £gt, e.z.v. De naastvolgende maand der Turken word fchewal genoemd , welke altijd op den Ramazan volgt , en dus névens het Beiramfeest aandaanden donderdag, den 22<*en van wijnmaand,begint, (fchoon de nieuwe maan reeds den 2oft" invalt) en wel om réden, dat de maan eerst moet kunnen gezien worden; en dit wéderom in gevolge van eene oude gewoonte zédert de tijden der onwétendheid van de Arabiers, die ik hier boven aangehaald heb, maar nu nader zal verklaren, ten einde u te doen zien, dat het toen eene noodzaaklijkheid was. Toen Mohammed, dien wij mahomet of mühümet noemen, zijne leer vestigde, was de toedand van Arabië zodanig, dat niemand, of ten minsten zeer weinigen konden lézen en fchnjv<.n. Eenen brief te fchrijven, werd toen bij het eenvoudig volk voor meer dan toverij gehouden. De-  f EN HET OOSTEN. 20ï ze eenvoudigheid maakte muhammeo zig dermaate te nut, dat hij het waagde, eiken 'regel in den koran voor een wonderwerk uittegéven, en dien ajet noemde; het welk in het Arabisch eigenlijk een téken of merktéken, inzonderheid een godlijk wondertéken, vervolgens gods woord, of eenen van den hémel en van god zeiven afgekomen régel in den koran, te kennen geeft, en zo wel volgens de betékenis als naar de letter met het oth der Hebreen overeenkomt , fchoon de uitfpraak naar de gewoonte der tongvallen onderfcheiden is. In zulk eenen tijd kon aan een volk,dat zig, in z;jne tijdrékening, naar de maan rigtte, en geen fterrekundigen had, geen anaer middel bekend zijn, om te wéten, of men in de wasfende of afgaande maan was, dan den fchijn en de gedaante dezer planeet zelve in agt te némen. Om die réden beginnen hunne dagen en maanden ook des avonds, als het duister begint te worden, doordien de maan als dan te zien is. Daar nu de vaste in den koran op den Ramazan bevolen is , en dienvolgens door hun voor eene godlijke inftelling gehouden word, was het eene zaak van het uiterfte gewigt, te wéten, wanneer deze maand begint. Te dien einde fielden zij maanfehouwers op hoogten, om nauwkeurig agt te géven, wanneet de nieuwe maan zig vertoonde; en dit kan, zelfs bij het helderde weeder, met hetbloote oog nauwiijks eerder gedaan worden, dan den tweeden nagt, na de waare nieuwe maan. Met één woord, zij volgen in hunne tijdrékening niet de derrekundige, maar de burgerlijke nieuwe maan. Hieraan, het welk toen niet te veranderen was, heeft men zig naderhand , als aan een heilig gebruik, gehouden, fchoon zij nu ge04  «02 REIZE DOOR EUROPA noegzaam juiste berékeningen van den loop en de fchijazeis der maan hebben. Aan géne zijde van Scutari,drie of vier uuren vanhier, in Aiië, zijn in de dorpen van dien oord zékere perfoor nen, van deweiken de voornaamfte Gyn-Görmez heet: dezen zijn van de Porte aangetteld, om op de bergen eu hoogten in de nabijheid, onder deweiken de Jkmdagi moet gerékend worden, de maan waartenémen; tot beloning voor de moeite zijn zij van de gewoone lasten en fchattingen bevrijd, die anders jaarlijks betaald moeten worden. Verfcheiden van hun, ten minsten vier, namelijk een aanklager , die beweert, dat hij de maan gezien heeft, een aangeklaagde, die het ontkent, névens twee getuigen, die het gezegde van den aanklager ftaven, komen, zo dra zij de maan hebben.zien fchijnen,met den grootften fpoed herwaard, het zij te voet in vollen ren , of te paerd in galop, ftéken met dezelfde fnelheid over de kleine zeeëngte tusfehen Atië en Europa , en begéven zig zonder vertoeven bij den Stamhui-Efendijj. Deze is een der hooge geestlijken of regtsgeleerden, en bezir. jn zijn ampt niet minder magt, dan dat hij, als opperffédehouder van Konftantinopel, alleen de geheele ftadsregéring waarneemt, en tévens de plaats van regter in burgerlijke zo wql als in lijfftraflijke zaaken bekleed. Bij dezen hoogen amptenaar leggen zij hun getuigenis af, dat zij de nieuwe maan gezien hebben, névens alle omff andigheden, op wat plaats, > nauwkeurig op welken tijd, in welken ftand aan den hémel,.e.- z. v. Men heeft mij verzékerd, dat dit zo bij wijze van regtsgeding toegaat, dat de aanklager den aangeklaagden als zijnen fchuldenaar;.  EN HET OOST EN.' 203 aanklaagt, die hem, zodra namelijk de nieuwe' maan van den Ramazan verfchijnt, 25 piasters moet betalen. De aangeklaagde ontkent de fchtild wel niet, maar beweert, dat men de nieuwe maan niet gezien heeft; de andere roept dan zijne beide getuigen binnen, welken getuigen, dat de nieuwe maan gezien is ; daarop word een Ham, of zaaldijk regtsgeding gehouden en het vonnis uitgefproken. De 25 piasters worden naderhand door den Stamhui - Efendifi aan den aanklager zeiven betaald, tot een drinkgeld. Dit alles word nauwkeurig in het protokol aangetékend. Verder vaerdigt hij een Ham of geregtlijk berigt uit, dat aan den grootvizir en fulfan gezonden word, waarop dan aan alle tempels en moskeen het bevél afgaat, om aanftonds des avonds en den ganfchen nagt de minareën te verlichten, ten téken, dat met den naast volgenden dageraad de vaste begint. De fultan en alle Mufulmannen komen dit na als een godlijk bevél. Ja dit gaat zo verre, dat, wanneer de tijding, dat de nieuwe maan van den Ramazan verfchénen is, des morgens of des middags aankomt, de vaste aanftonds onmiddellijk haar begin neemt; en al wie éten of water in den mond heeft, fpuuwt zulks ten eerften uit, zuivert te tanden en wascht ze met zeep, e. z. v. Die dan met eenen lekkeren maaltijdbézig is, moet dien oogenbüklijk verlaten; die eene pijp tabak rookt, moet, zo dra hij de ftem van den uitoeper op de' ftraat, dat de Ramazan begint, verneemt, de pijp fchielijk Kit den mond doen; doet hij naderhand nog eenen trek, dan heeft hij zijn gemoed bezwaart, en moet zulks naderhand door eene vaste van een en zestig dagen, behalve n den Ramazan, boeten, om deze zonde te verzoenen-  a«H REIZE DOR O EUROPA zo ook, die een fnuifje neemt, moet oogenbliklijk met den grootften baast alles uitlnuiten, e. z. v. Wanneer dus de vaste juist op denzelfden dag begint, worden er uitroepers gebruikt, die zulks opdeftraaten afkondigen, ook word het gefchut gelost, om te kennen te géven, dat de algemeene tijd van vasten , boeten en bekéring voorhanden is , hetwelk anders, behalven ver het kanaal op, en op het land, daar men bet zonder dat niet zou vernémen, niet nodig is: want hier zijn de verlichtingen van all' de torens genoegzaame tékens, wanneer de vaste niet voor den volgenden morgen begint. Indien het nu gebeurt, dat de lugt zo betrokken is, dat men de maan niet 'kan zien , het welk gemeenlijk plaats heeft als de Ramazan des winters invalt, wanneer het den meesten tijd régent, dan wagt men nog éénen dag: en als er dan niemand komt, die getuigt, dat de nieuwe maan zig vertoond beeft, is men évcnwel door berékening overtuigd, dat de tijd reeds lang voorhanden is; als dan bevélen de regtsgeleerden de vaste, die dan dertig dagen moet duren. Doch, indien het gebeurt, dat de naaste nieuwe maan, fchewal genoemd, was gezien, en zulks door getuigen word bevestigd , word het feest van beiram bevolen , en de algemeene vaste houd op, al had dezelve ook maar 29 dagen geduurd, en dan word na den beiram, (want gedurende denzelven is alle vasten verboden en word het voor zondig gehouden ) op welken tijd des jaars men wil, de agterftallige dag ingehaald, ten einde de vastetijd van 30 dagen volbragt worde, want men mag er niets aan laten ontbréken: ondertusfchen word het nogthans aan elks gewétcn overgelaten, en gefchied niet zo algemeen of open-  EN HET OOSTEN. a©5 lijk, als ia den Ramazan. Ik heb opgemerkt, dat ver fcheiden wetten bij de Turken op zulke oude gebruiken fteunen, die nog uit de tijde hunner onkunde overgebleven zijn, en toen zeer noodzaaklijk waren, doch in het vervolg, door de verandering der omftandigheden,ongerijmd, ten minsten onnodig geworden, enthans van dien aart zijn, dat men behalven bovengemelden geen vernuftigen grond daarvan weet optegéven. Het is nu buiten mijnen kring, van de wetgévende wijsheid der Turken te handelen, die montesquieu ook zelden dezen naam waardig zou vinden: inmiddels zal ik évenwei iets bijbrengen tot een bewijs van het geen ik zo éven gezegd heb. Een Turk, die, om het éven aan Wiens 3c1d fchuldig is, en daarvoor met eigen hand, naam en zégel getékend heeft, kan egter uit hoofde van zimen eigen fch-.ddbrief door den regter niet 'genoodzaakt worden tot betaling, maar er worden twee getuigen verbewijzen, dat zij gezien hebben, dat bij dit geld geleend heeft, of op eene andere wijze fchuldig geward ;ii I : : lail word hem eerst opgelegd te betalen, p b Ier KM IQ in EÉ f-pzigt op den fchuldbrief, die als volftrekt niet in wézen, en als of dezelve niet gefchréven was, aangemerkt word. Het fchijnt vrij ongerijmd te zijn, dat in eene zaak. die mij betreft, eens anders getuigenis meer;moet gelden, dan mijn eigen handfehrift. Doch, wanneer men aan die tijden terug denkt, toen zij nog niet konden fchrijven, zo verdwijnt alle ongerijmdheid; wijl toenmaals getuigen het eenige en gevolglijk noodwendige middel waren, waar door de regter zig van de zaak in het Zékere kon doen onderrigten. Dit moet men ook van vee-  %H REIZE DOOR EUROPA Je anderen zo verdaan; ten minsten geloof ik, hierin verftandige oorzaaken van verfcheiden gebruiken, die men op geen andere wijze kan verklaren, ontdekt te hebben. Zo is het ook gelégen met het zien naar de maan in hunne tijdrékening. Héden ten dage ontbreekt het dit, offchoon nog tamelijk eenvoudig, volk wel aan geen tijdrékenaars, almanakmakers en derrewichelaars ; misfehien vind men hier ook den eenen of den anderen, die de derrekunst tamelijk verftaat, ten minsten, zo niet van ergens elders,nogtbans uit tafels, die zij hebben, als van uiugbeig, cn anderen, de bcwéging cn den loop der planeeten kent, als méde de-zon - en maan-verduisteringen weet: maar des niettégendaande verlaten zij zig op ooggetuigen , doordien zij zédert de opkomst van hunnen godsdienst daaraan gewend zijn. Voor het overige verwisfclen zij gemeenlijk derrekijkers en derrekundigen, en fchrijven den laatden maar de halve-wétenfchap toe. Want, wijl de Turken uit de derrekunde niet het minste nut voor de zeevaart-of aardrijkskunde wéten te trekken, als welke, névens andere voor eenen daat zeer nuttige en onontbeerlijke wéténfchappen, bij hun geheel en al in verval liggen, zo geloven zij, dat de flerrckunde alleen in zo verre nuttig zij , als: dezelve eenen weg en eene voorbereiding tot de flerrewichlaarij aan de hand geeft. Zij zijn volkomen óvertuigd, dat het eenigst voordeel, hetwelk men van de fterrekunde kan hebben, daarin beftaat, om den invloed van het gefternte op de bedrijven der menfchen, de lotgevallen der ftaaten, en het geluk of ongeluk,en de geboorte en den dood der regénten te wéten. Dit alles geloven zij uit de  EN II E, T OOSTEN. 807» fterren vooraf te kunnen zien, en om die réden zijn zij in de verbeelding, dat een planeetkijker een groot en voor den ftaat zeer gewigtig man is; een fterrekundige daat tér gen maar een halfgeleerde, die niet verder, dan tot de eerfte grondbeginzelen gekomen j§{ Ten bewijze hier van zou ik eene lange en zonderlinge gefchiedenis kunnen aanhalen, die den beroemdenjefuitEoscowiCHbejégendis, Toen deze hier was., ontmoette hij eenen Perfilchen fterrekijker, die tévens een Iterrekundige was, den fterfdag des keizers, peter den III, van Rusland, verfcheiden maanden te voren, vooripelde, het voor. onnodig kinderwerk hield, de verduisteringen nog uirterékenen en te bepalen, daar hij dit te voren genoeg wist, wijl dezelven reeds uitgerékend, en in tafelen te vinden zijn, verder het befluit opmaakte, dat de fterrekunde onder de Christenen weinig vordering gemaakt had, door dien vader boscowich niet in ftaat was, om de lotgevallen der ftaaten en regénten en dergelijken do.or middel van dezelve uitterékenen. Dit ganfche berigt is mij door eenen geleerden Griek médegedeeld, die niet alleen tégenwoordig was. geweest, maar ook het ampt van vertolker tusfchen,den Petfifchen en Ragufafchen fterrekijker waargenomen had. Ik ga ondertusfchen een omftandig verhaal daarvan voorbij , ten einde alle wijdlopigheid te vermijden, en laat her daarbij berusten, dat ik de zaak bij verkorting, en in zo verre dezelve tot mijn oogmerk diende, aangemerkt heb. Hier bij de Porte zijn twee gewoone fterrekijkers, die in de Arabifche taal mynedsjdsjim, of, gelijk de letter g in het Italiaansch éven als in het Arabisch uitgefproken word, muneggim3 héten en onder de lieden van de wet  öoS RE1ZE DOOR EUROPA cn geleerden eenen hoogen rang hebben. De eerfte is keizerlijke lijffterrekijker, en voert den titel van mynedsjdsjim Bafihi, het welk zo veel zegt, als opperhoofd der fterrekijkers: dit is een zeer aanzienlijke post, en die denzelven bekleed, heeft flegts nog eenige weinige ftappen te doen, om Mujti te worden. Deze fterrekijker word in alle voorvallen van gewigt om raad gevraagd, of het een goede en gelukkige of een ongelukkige dag zij, om dit of dat te doen; bij voorbeeld, of men eenen oorlog zal aanvangen; of een fchip van ftapel lopen,eene vloot onder zeil gaan zal; of de fultan uit varen zal gaan; of een gebouw aangelegd zal worden, en dergelijken. Om korf te gaan, zo dikwijls als de fultan hem laat roepen, moet hij komen en antwoord géven. Het komt er ondertusfehen zeer op aan, of de keizer zelf met zulken droomerijen ingenomen is, en er geloof aan flaat, of niet. De thans regérende fultan abd-yl hhamid ftelt geen groot vertrouwen op de fterrewichelaarij. Hij is een goed en vriendlijk heer, die zig aan deze waereld, en andere wéténfchappen, behalven aan die, van zijnen god met veel opregtheid te vrézen, weinig kreunt. Zijn broeder en voorzaat op den troon, mustafa, was daartégen zelf een fterrekijker, en maakte veel werks van al de Mynedsjdsjim, fchoon hij voor het overige een zeer verftandig heer was, en dit gebrek, als ook zijne hebzugt en groote begeerte om geld te verzamelen, uitgezonderd , een zeer bekwaam' regént zou geweest zijn; maar, volgens zijn eigen zeg. gen, zo men Zegt, ftond het in de fterren gefchréven, dat hij in den oorlog met Rusland ongelukkig zou zijn. Men verhaalt met zékerheid, dat hij, eenen gezant aaa  EN HET OOSTEN. -09 zeker' groot' koning in Europa afgezonden hebbende, denzelven onder andere geheime boodfchappen ook last gegéven had, nauwkeurig te onderzoeken , onder welke planeet of planeeten deze koning den grond tot zijne gelukkige ftaatkunde gelegd had, zijne altijd met overwinning bekroonde oorlogen begon, zulke voordélige vrédesverdragen floot, en dergelijken. Deze verftandige vorst, zegt men, geleidde op deze vraag den Turkfchen gezant bij zijne voortreflijke artillerij, toonde hemde ftukkengefchut en de zo onvergelijklijk geoefende krijgsvolken e. z. v., zeggende: „ dit is mijne fterrekijkkunst, bétere ken „ ik niet", en verzogt hem, den fultan dit antwoord médetedélen. Ik kan niet afzijn, hier aantemerken, dat de fterrewichelaarij tégen den mufulmanfchen godsdienst ftrijd, en wel ten aanzien van deszelfs voornaamffe grondftelling, welke dus luid: alles, zo wel goed als kwaad, komt van god zelve, die het eerfte wil, beveelt en beloont, maar het laatfte verbied, belet, egter dikwijls toelaat en gedoogt, en altijd ftraft: de menfchen moeten op god alleen vertrouwen, welke all' hunne lotgevallen naar zijn wijs en genadig welbehagen en onveranderlijk raadsbefiuit regeert; weshalven men in Europa zo veel van het noodlot der Turken, of het Fatum turcicum, fpreekt; fchoon zulks met meer billijkheid op dezelfde; wijze, als verfcheiden ftoute fpreekwijzen in den bijbel, die de denkwijze der Oosterlingen uitdrukken, welken alles wat er gefchied aan go» toefchrijven, zou kunnen verklaard worden: wij verklaren zulken plaatzen zeer eigenaartig volgens het leerltuk van de godhjke voorzienigheid; maar de ongeleerde en eenvoudige Turken  aio REIZE DOOR EUROPA wéten zig zo duidelijk of leerftellig niet uittedrukken. En op dat niemand moge voorwenden, dat god aan de menfchen hunne lotgevallen, die onherroéplijk zijn, door de fterren en planeeten, waarfchijnlijk om geen andere réden, dan om hen vooraf als te ontijde te verheugen of te verontrusten, te kennen geeft, hebben zij bovendien de duidelijke uitfpraak van hunnen profeet tégen de fterrewichelaarij , muhammeds uitdrukiijke verklaring', dat alle -Mynedsjdsjim leugenaars zijn, en deszelfs woorden en bedrijven zijn nog:hans naast den koran de régel en het rigtfnoer zo wel van hunnen godsdienst als van hunne regéring. Als ik zékere geleerde Turken daarover onderhield, gaven zij mij gelijk. De wéldeokenden geloven ook aan dergelijke grillen niet ;maar het is iet z'onderlings,dat er een openbaar ampt is, het welk den godsdienst openlijk en régelregt tégen is, en wel in een rijk , dat voornaamlijk door godsdienstige voorfchriften geregeerd word, en aan bet hof van den geenen , die zig zeiven, éven als een paus en geestlijk opperhoofd van alle gelovige Mufulmannen, den titel van ftédehouder huns profeets geeft.. Doch men vind h'.er dergelijke légenftrijdigheden in ménigte, en er zijn weinig regéringeri, die er geheel vrij van zijn. Ik zal mij hier op geene fpitsvindigevraagen inlaten: bij voorbeeld, vanwaar de Turken hunne fterrewichelaarij bekomen hebben? Even zo min behoef ik hier aair.ehalen, hoe^ie Oosterfche volken te allen tijden aan dezelve overgegéven zijn geweest, en dat bij cicero Chaldans niets anders dan eenen fterrekijker betékent; eenenuttige aanmerking voor de geenen , die dezen fchrijver lézen, en all' de plaatzen, daarbij van Chaldeërs fpreekty zon«  en het oosten. èii zonder dit te wéten, onbegrijplijk zouden vinden. Ook zal'ik mij niet bézig houden met de onderzoeking, van waar de Turken hunne vasten bekomen hebben , of, liever , vanwaar dezelven in den koran gekomen zijn , van de Jooden, of van de Christenen ? Beiden hadden algemeene vasten, van deweiken op veele plaatzen, zo wel in het oude als m het nieuwe testament, gelijk ook in de gefchiedenisfen melding gemaakt word. Mijn brief over de vasten der Tmken moet nu naar het einde lopen, gelijk hunne vasten voor het tégenwoordig jaar nu ook haast zullen eindigen. Ik' inoet u évenwei een Woord Zeggen van hunnen Beiram, of bun hoog feest, hetwelk op aanftaanden donderdag, den 2üften van wijnmaand , invalt , en u melden, wat het eigenlijk is, en wel in zo verre ik in deze twee iaatfte jaaren een ooggetuige daarvan geweest ben. Alle Turken zijn dan in bewéging ; elk, die het vergelden kan, heeft dan nieuwe kléderen aart, en gaat in den tempel, om er zijn beiramgcbed te doen. Daarop géven zij elkander bezoek , vvenfchen elkander een vrolijk cn gelukkig feest, maken jégens elkander vriendlijke pligtplégingert, als zij elkander op de ftraat ontmoeten, géven elkander de hand; de aanzienlijkeu omhelzen en kusfen eikanderen wéderzijds Op de fchouders; de minderen kusfen de handen der meerderen; de gemeene lieden kusfen elkander voor den mond , egter alleen die geenen, welken zeer vertrouwlijk met elkander zijn, voornaamlijk van den foldaatenftand. Slempen daarentégen en elkander óp den maaltijd verzoeken gefchied in den Beiram minder dan in dén Ramazan des avonds, wanneer zelfs Si II. Afdeeling. p  REIZE DOOR EUROPA armen, welken ongenodigd bij de aanzienlijken komen, barmhartiglijk ontvangen en wél onthaald worden. Des morgens van den Beiram, welke de eerffe dag van de maand Schewal is , zeer vroeg voor den opgang der zon, maken alle, zo wel waereldlijke als geestlijke, hoo. ge amptenaaren hunne opwagting bij den keizer in het ferail , en wenfchen hem geluk met het feest. Zijne majefteit begeeft zig dan aanftonds na zonneöpgang met veel pragt uit het ferail , en rijd met een groot en luifterrijk gevolg naar eenen dsjami of grooten tempel. Doch bij alle dergelijke plegtigheden word Sant Sophia , die vóór de groote poort van het ferail ftaat, niet bijzonderlijk gebruikt, gelijk ik zie, dat verfcheiden fchrijvers en berigten van Turkijë verkeerdlijk opgéven , maar, ten einde de ftaatlijke togt des te langer zou duren en met deszelfs ganfche pragt gezien worden, gaat dezelve naar de groote moskee, die verder van het ferail is, en , naar derzelver ftigter , fultan Ahhmed II., fultan Ahhmed Dsjami, of, korter, fultan Ahhmed heet. Zij ftaat bij de groote renbaan, die den naam van Hippodromus , in het Turksch Atmeidan, voert. In dezen tempel verrigt hij, op eene zwaar vergulde bidbank, zijn gebed, hetwelk omtrent een halfuur duurt; daarop rijd hij met hetzelfde groot gevolg wéér naar het ferail, en alsdan word overal het gefch ut gelost. Gedurende des keizers togt naar den tempel en te rug word onder het volk geld geftrooid , hetwelk door zijne Jthazinedar of gefielde fchatmeesters over zijner majeftéits bijzondere fchatkist, gefchied. Dit heeft plaats zo dikwijls als de keizer op hooge feesten of bij andere groote plegtigheden uitrijd, uitgezonderd alleen des vrijdags,  EN HET OOSTEN. ai3 wanneer hij noodzaaklijk telkens , of hij gezond of ziek is, uitrijden moet om het middaggebed te yerrïgten. Thans worden er gemeenlijk flegts para, die men met zilveren duivers kan vergelijken , ook wel vijf-, en misfchien tienduiversdukken , doch ongemeen dun, gedrooid. Voor dezen, inzonderheid ten tijde van fultan ahhmed LIL , werden , om de andere reis , gouden en zilveren ftukken geld gedrooid: ja de milddadige grootvizir ierahim pascha, fchoonzoon van den gemelden keizer , onder wien de Turkfche boekdrukkerij hier opgerigt Werd , plagt altijd , zo dikwijls als hij uitreed , eene ménigte geld, zo wel gouden als zilveren ftukken, te laten ftrooijen: hij zelf ftrooide heele en halve dukaaten en zechi* lien ; na hem kwam zijn eigen khazinedar , die zilver geld, groote en kleine ftukken, ftrooide ; en dit zo dik* wijls als hij uitreed en zig aan het volk vertoonde : des* niettégenftaande had hij in het bekende oproer in het jaar 1730 zulk een treurig einde. Dit Beiramfeest, hetwelk nu op den Ramazan volgt 3 duurt drie dagen , doch zó , dat het openlijk gebed des keizers en de plegtige togt alleen op den eerften dag gefchied. Egter worden op alle drie de dagen, op elkea driemaal, de kanonnen gelost; des morgens tusfchen zonueöpgang en den middag, ten einde de viering #ihet feest te herinneren; want op dien tijd is geen algemeen biduur, gelijk op de beide volgenden, dan des middags, jna het gehouden middagsbidüur, en eindelijk midden tusfchen den middag en zonneöndergang, welkeikindiheet* alsdan is het ook bidüur. Het behaagt den Turken egter ? het feest verfcheiden dagen aan een te vieren p hoeP 2  214 REIZE DOOR EUROPA wel niet zo lang, als zommigen iu Zweeden het kersfeest uitrekken , tot den 2often, of Knutsdag (*): zom» migen zijn met éénen dag of met twee dagen boven de gewoouen te vréden ; anderen houden er eene geheele week méde aan, naar dat zij tijd hebben, om lédig te zijn, en bezoeken afteleggen. Op dezen Beiram verandert de keizer alle bedienden,of bevestigt ze in hunnen post. Want men moet wéten , dat in dit land alle bedieningen maar kommisfiën zijn, die voor een jaar gegéven worden : zij verwisfelen allen, gelijk het ampt van den rektor op de univerliteiten , of van cien voorzitter bij zomriiige akadémiën , en verfcheiden overheids - ampten in vrije ftaaten. De fultan geeft en neemt * gelijk alle onbepaalde monarchen , zijn vertrouwen aan wien en van wien het hem behaagt. ■■ Ah het jaar om is , moet de afwisfeling gefchieden , doch dikwijls word de vorige perfoon bevestigd, en krijgt dan, ten téken van gunst en genégenheid , eenen kostbaaren pels of kaftan. Zelden verwisfeit de keizer een'perfoon, die in gunst ftaat, juist met het jaar , want het word eenigzins als eene ongenade befchouwd , als hij zo flipt handelt: maar een perfoon , over wélken de keizer niet voldaan is, kan zelfs reeds na verloop van eëne maand , ja van'twee of drie dagen , na dat hij het ampt bekomen heeft, tot flraf afgezet worden. Deze aanmerking dient, om de verkeerde verbeelding te benémen, welke men zig in Europa van den Turkfchen regéringsvorm maakt, als (*) Dit is de i3lle van louwmaand , die in den Zweedfchen almanak de naamdag van knüt is. Aanm. des Hoogd, Vert*  EN HET OOSTEN. bliJ of dezelve geheel willekeurig was , alles naar de grilligheid en eigenzinnigheid van den regént gefchiedde ,- en deze, gelijk men esne hand omdraait, eiken amptenaar aanftelde en afzette , bouwde en afbrak , wanneer het hem goeddagt, e.z.v. Zulk eene regéring zou immers nooit beftendig zijn, en ik geloof nauwiijks, dat zij er wézen kan; doch deze ftof behoort hier niet. Het offerfeest 3 of kurban - beirami, hetwelk jaarlijks op den tienden dag der maand dzulhhidsjd.ji, zijnde de laatfte maand in het jaar bij de Arabiërs en Turken, dienvolgens, gelijk ik te voren reeds aangemerkt heb, juist tien dagen na den bovengemelden Beiram, invalt, duurt vier dagen , welken groote feestdagen zijn. De Turken noemen gemeenlijk het feest , welk onmiddellijk na den Ramazan invalt, den grooten Beiram , doordien het zo aanzienlijk is , en op zulke lange en algemeene vasten volgt; het andere daartégen den kleinen Beiram. Maar de geleerden willen van dit onderfcheid niets wéten: zij zeggen, dat de offerbeiram veeleer het groote feest moest héten, wijl dezelve de oudfte en van den aartsvader abraham afkomstig is , die, in plaats van zijnen zoon , niet isaak , maar ismacl , gelijk alle Mufulmannen eenparig, hoewel te onregt, bewéren , eenen ram geofferd heeft: zommigen leiden dit offerfeest zelfs van vader adam af. Daarënboven duurt deze beirain vier dagen ; die daartégen, welke onmiddellijk op de vaste volgt, is niet ouder , dan zédert muhammeds tijd, en duurt maar drie dagen. Zij mogen zig zeiven , zo goed zij kunnen , daaromtrent verdragen ; ik ten minsten zal Pa  »i6 REIZE DOOR EUROPA er mijn hoofd niet méde bréken, maar thans met eene belachlijke aanmerking eindigen. Het is immers billijk , op het einde te lachen , en na zulk eenen langen brief, die over honger en dorst handelt, eenige verkwikking te bekomen : de Beiram moet altijd op den Ramazan volgen. De geleerde reland zegt in zijn aangehaald werk, bladz. in, dat zommige Mufulmannen ten aanzien der vaste zo nauwgezet zijn, dat zij den ganfchen tijd door den mond toehouden, en niet eens durven fpréken , uit vrees van iets inteflikken. Dit is eene belachlijke vergroting. Misfchien word hier of daar wel een bijgelovige of fchijnheilige gevonden, die den mond toehoud, ten einde geen onnut woord te fpréken, en zig daardoor bij god eene verdienste te verwerven. Zulke lieden worden fofi genoemd. Maar dit gefchied niet, opdat zij niet bij geval eenig éten mogten indikken; want hier in Turkijë vliegen den lieden zo min, als ergens elders, gebraden duiven in den mond. Zij hebben voor het overige den algemeen aangenomen régel, welke dien inval geheel omverre doot, en tévens het gewéten der befchroomden gerust delt , namelijk: indien men bij geval iets mogt indikken , dat niet zo groot als eene erwt, maar van de grootte van een rijst- of tarwenkorrel of dergelijken is, als het alleenlijk tusfchen de tanden gezéten heeft, egter niet eerst uit den mond genomen , en naderhand er wéér ingebragt is , is de vaste daardoor niet gebroken : maar zo het de grootte eener erwt heeft, en men er van bewust is, zo is deze vastdag verloren. Daarom is het ook niet zeer juist, het geen rs-  EN HET OOSTEN ii? LAND, op dezelfde bladzijde-, zegt', dat zij het geene, dat misfchien tusfchen de tanden mogt zijn gebléven,niet mogen indikken. Maar, zo men willens en wétens , de minste kruimel broods , of een' droppel waters in den mond neemt, is de vaste gebroken, en zulke zonde moet met eene nagehouden vaste van een en zestig dagen getoet worden, wijl dezelve met voordagt begaan is. Indien het egter ook gebeurde, dat iemand iets tégenzijnen wil in den mond kreeg, en hetzelve inflokte , zo maakt men het volgend onderfcheid -: zo het iets eet- of drinkbaars, cn van de hoedanigheid is, dat het verkwikt, bij voorbeeld , wanneer het in den mond régent of fneeuwt, en men zulks indikt, dan is het vasten van dien dag gebroken , en moet naderhand door eenen anderen dag vergoed worden: maar, indien het zo iets is , dat nooit iemand pleegt te éten , als vliegen , ftof , en dergelijken , zo zijn de vasten niet gebroken, offchoon men het ingellokt heeft. Nog meer, zo iemand , gelijk dikwijls kan gebeuren, mogt vergéten, dat het Ramazan is, en zijn genoegen at en dronk, zo is de vaste van dezen dag niet gebroken, wijl hij er niet aan dagt, bijaldien hij degts op het oogenblik, dat een ander hem zulks herinnert, of dat het hem zeiven in de gedagte kpmt, dat het Ramazan is, alles uitfpuwt, wat hij in den mond heeft. Doch gij zult nu éven zo blijde zijn, als ik, dat mijn brieften einde is; en ik betuig u degts nog de opregte vriendfchap , met dewelke ik de eer heb, fteeds te volharden e.z.y. P4  aiS REIZE DOOR EUfiOPA ELFDE BRIEF. Waakzaamheid der fladsregéring gedurende den Bei* ram. --- Overeenftemtning van het weeder te Kopftantinopel met het opgegévene van den Stokholmfchen almanak. --- Verzégeliug en wederopening der wijnkelders. -— Verandering van den Tsjausch bafchi; deszelfs ampt bij de Porte. Muziek der Turken op hunne en der Christenen feesten. --- Turksch Wijwater. --- Muhammeds baard en vaandel. --- Taartenfeest in den Ramazan. — Nieuwe verklaring van Numeri XIII: 24. — Hoe de overtreding der vaste verzoend word. -— Het te huis houden van het vrouwlijk gefiagt gedurende de feesten. --• Wijnoogst. -•Lijst der boekerij van Raghib Pascha. -- Eene nieuwe en uitvoeriger afbeelding in koper van het ferail. — . P-'ggi'ig en bouwwijze van hetzelve. -■- Komldas vermeerdert Meninskï's woordenboek, en arbeid aan eene plaatsbefchrijving van Konftantinopel. — Betékenis en gebruik der naamen Franken , Grieken en Armemiers in Turkijë. Konftantinopel, den. i6*fo> November, 1278, lEEéDEN krijgt gij eenen korten brief van mi] , welke als tot een nafchrift of een aanhangzel dienen kan tot mijnen laatften van den iö*n van wijnmaand, die van den  -EN II ET OOSTEN. 2iy, Ramazan handelde, om u eenige emftandigheden te verhalen, hoe het in den laatften Beiram toeging. Denaift« van wijnmaand, als den laatften dag van den Ramazan, werd het kanon-op de boven befchréven wijze gelost,om bekend te maken, dat de Beiram of het feest den volgenden dag inviel. Desniettégenftaande werd het overig gedeelte van dezen dag, tot dat de zon onderging, met vasten aangehouden, Nauwiijks was het gefchut gelost, of de Turkfche wagt kwam , fpijkerde alle kroegen toe , en verzégeide de deuren derzelven. Dit gefchied op deze Wijze : er worden twee fpijkers , één in de deur zelve, de andere in den post van de deur geflagen, en met bindgaren vastgebonden , hetwelk dan met één of twee zégels in week rood wasch, door den hoogden bevélhebber van die wijk, verzégeld word. Bij voorbeeld in onze draat werden er twee zégels op gezet: één namelijk in den naam van den Topdsji baschi (*), het andere van wégens den, Galata woiwodafi , of dédehouder der voordad Galata. (*) Deze is bevélhebber, generaal en overste der artillerij, en heeft zijn verblijf hier benéden bij Pera te Topkhana , dat is bij de gefchutgieterij aan den oever der zee: om welkeréden hij dan ook het gebied voert over het gedeelte van Pera, dat het naast aan hora grenst, tot in onze ftraat , welke Pera 'bijna in twee gelijke deelen deelt, en waarin de Europefche gezanten wonen, gelijk de andere helft van Pera onder het tuighuis, of Terfane, ftaat, en in policiezaaken van den Kapndam pascha, of grootvlootvoogd, afhangt, doch inzonderheid on-. der het opzigt van den Terfane kïaiafi, of gouverneur van het tuighuis, flaat, die een ondergefchikte van denKapudab pascha 53. Aamn. des Schrijvers. V 5  **a REI ZE DOOR EUROPA Dit moet zó niet verftaan worden, als of deze heeren zeiven kwamen en verzégelden , of ook flegts hunne eigen zégels gebruikt werden: maar hunne bedienden komen en zetten er hunne zégels op. Zulks gefchied niet om eener plegtigheid of om des godsdienst wille , want de wijn is den Mufulmannen altijd verboden , maar om der policie wille , opdat gedurende een feest , wanneer de Turken op de ftraaten en in groote bewéging zijn, niemand fterke dranken zou kunnen bekomen. Want dit zou aanvanglijk door eenigen , die zwak in het geloof zijn, heimlijk kunnen misbruikt worden, en eindelijk in eene openlijke verwarring en wanörde op de ftraaten uitbersten, voornaamlijk, daar alsdan alle lieden gaande zijn, en in alle ftraaten een verbazend gedruisch is. Dit ftrekt tot een bewijs, dat de regéring haare onderdaanen kent; want niemand kan erger zijn dan een Turk, wanneer hij dronken is. Het is derhalven zeer goed, dat de wijn in de warme landen verboden is , fchoon Europeesch Turkijë dien naam in het geheel niet met regt verdient; want tégenwoordig, terwijl ik dit fchrijf, beef ik van koude, en voor veertien dagen , op het einde van wijnmaand , Viel hier fneeuw , hetwelk met den waarzegger van den Stokholmfchen almanak, of eigenlijk met de waarnéminT gen over het weeder in Zweeden zédert négentien jaaren, nauwkeurig overeenftemde , dat namelijk de fneeuw zig tégen het einde van wijnmaand begon te vertonen. Als iets zonderlings moet ik hier bijbrengen, dat, zolang ik hier ben , de Stokbolmfche weerkundige waarnémingen te Konftantinopel bevestigd zijn, zo dat hier dezelfde régel en dezelfde orde ten aanzien van alle afwisfelingen  EN HET OOSTEN. s« van Sét weeder plaats gehad , en onafgebroken voordgeduurd heeft, hoewel met eenig verfchil der graaden van koude en warmte, en der hoeveelheid van fneeuw ; want flédebaan heeft men hier denklijk nooit. Sed gradus non mutat rem [de ttap , of hoeveelheid, de menigte, verandert de zaak niet] , luid de overnatuurkandige régel, namelijk ten aanzien van het wézenlijke; dienvolgens kan ik met regt zeggen, dat de Stokholmfche almanak in de hoofdzaak zelve te Konftantinopel doorgaat. Doch veelligt ging dezelve deswégen in de beide laatfte jaaren te Stokholm niet door. Dit zoude ik gaerne, enkel tot mijn vergenoegen, van u vernémen: het zal u gemaklijk zijn, hier van berigt te krijgen bij onzen zeer verdiensthjken fterrekundigen, den heer wargentin , wiens roem en verdienste ik wijd en zijds, waar ik flegts gekomen ben, alom vernomen heb , en daardoor dikwijls gelégenheid heb gehad , mij te verblijden over de eer , die hij het vaderland en der geleerdheid aandoet. Ik hoop, de heer ridder, dien ik u verzoek van mijnen hoogften eerbied te verzékeren, zal mij het vermaak gunnen , dit berigt met den eersten van hem te bekomen. Het zoetfte vergenoegen, dat ik hier in Turkijë kan genieten, beftaat toch altijd daarin , aan mijn geliefd vaderland, en aan alles, wat hetzelve betreft, maar inzonderheid aan al den zégen te denken , die in de zes laatst verlopen jaaren , doch voornaamlijk in het laatfte , daar de koning op alle zijne getrouwe dienaaren tot beloning eenen gouden régen in gunste afgeftort heeft (*), (waar van ik de hoop voede, (*) Dit ziet op de verhoging der bezoldirig van alle de ko-  S2& REIZE DOOR EUROPA dat hij u bevogtigd en de wortels uwer financiën verkwikt zal hebben) van den hétnel op hetzelve nédergeftroomd is. Doch wéder tot den Peiram. De wijnhuizen waren dus tot den 30^» van wijnmaand, des morgens, dus eene volle week lang, verzégeld geweest, toen de vorige bedienden wéderkwamen, vonden, dat hunne zégels ongefchonden waren , en daarop de deuren wéderom openden , hoewel voor een goed drinkgeld , dat de waerden moesten betalen; want dit is ook méde eene goede goudmijn voor degeenen, die daar aan behoren. Ik fpreek nu van hetgeen in onze ff raat gefchied is, en dat heb ik zelf gezien ; maar hoe het te Konftantinopel en op andere plaatzen toegegaan is, en door wien de deuren daar verzégeld worden , kan ik niet met die zékerheid zeggen. Zo veel weet ik ondertusfchen , dat zij doorgaans, zo wel in de ftad als op het land, daar de wijn het meest tekoop is, verzégeld worden, en dat de, bevélhebber dezen policiepligt nooit verzuimt , ten einde den ontvangst der fraaije dukaaten niet te verzuimen, die hij van eiken wijnkelder, wanneer dezelve weêr geöpend word , te ontvangen heeft. Om u van de policie alhier een denkbeeld te géven, zal ik kortlijk aanmerken, dat in de andere helft van Pera ook twee zégels op de deuren gezet worden : één van den Terfane kiaiajï, vati wien ik boven gefproken heb, en het andere insgelijks van den Galata woiwadafi, éven als in dat gedeelte van Pera , waarvan te vo- ninglijke bedienden in het jaar 1777, bij gelégenheid van de in., vordering der fpéciemunten. Aanm. des Hwgd. Vett.  EN HET OOSTEN. 223 ren gefproken is. In Galata laat de gemelde woiwode? verzégelen; te Konftantinopel is het alleen de zaak van den Jengitsjhar Agttfi, of generaal der Janitzaaren. Te Scutari, bier tégen over in Afië, is het het werk van den Uskadar Ustafi, of van eenen officier., die onderden Bostandsji - Baschï ftaat. Deze voert het bevél op de zijde des kanaals in Afië tot geheel boven aan het einde, waar tégen de dorpen aan déze zijde, namelijk in Europa , tot i&n de Zwarte zee onder den woiwode van Galata ftaan. Óffchoön nu in alle wijnhuizen de deur naar de'ftraat verzégeld word , zo is er egter altijd op 'eene andere plaats eene heimlijke'deur tot het huis en wijnvat, zo dat de Christenen niet minder dan de Jooden den weg daarheen vinden; alleenlijk Turken worden dan niet binnen gelaten. Ondertusfchen hebben de rijken en vermogenden onder hen zeer goede kelders aan hunne huizen , ert Béteren wijn , dan die , welken in znlke kroegen verkogc wórd. Den 22ften van wijnmaand was ik in Konftantinopel, en zag zijne keizerlijke majefteit des morgens , onmiddellijk na zonneöpgang , ten volle met de groote plegtigbeid, die ik boven gemeld heb, uit het ferail naar 'fultan Ahhmed rijden. Geld werd er geftrooid , maar' zeer dun. Zommige bedieningen zijn reeds verwisfeld; omtrent anderen , zegt men, ftaat zulks nog te gefchieden. Ik zal 11 niet vermoeijen , met u de naamen dezer bedieningen verminkt te lézen te géven , maar het er bij laten berusten , dat ik alleenlijk verhaal, dat degeene, die tot nutoe Tsjausch - baschi is geweest, 'gunstiglijkdoor eenen anderen vervangen is. De Tsjausch -baschi is een perfoon van  »** R E IZ E DOOR EUROPA eenen bijzonder hoogen rang , en degeen , die door ds Porte gelast is, de uitheemfcbe gezanten bij hunne openbaare intréden te ontvangen en te verzeilen ; hij begeert tévens altijd de regte zijde, als zij naast elkander over ftraat rijden, neemt ze ook in de daad, hoewel met vergeefïche tégenfpraak. van den kant der gezanten. Zijn eigenlijk ampt komt het naast overeen met dat van eenen justietiekanfeüer, en flot voogd bij ons (*), maar hij heeft meer invloed, wijl hij de magt bezit, om elk in alle zaaken te dagvaarden. Hij verrigt juist zelf het werk van rigter niet; maar hij verwijst alle regtzaaken naar derzelver wettige vierfchaaren , is opperüitvoerder , neemt in hegtnis, zet in de gevangenis e.z. v., ménigmaal bekleed hij zelfs de plaats van grootvizir in zékere opzigten, wanneer dezelve verhinderd word. Hij beflist ook ménige zaak door een kort geding , of ook door vergelijking der partijen. Zijn rang is naast den Reis -efendi , of grootkanfelier, welke de plaats van werklijken eerften ftaats- (*) De opperftadhouder in Stokholm, die van den krijgsftand is, heeft eensdeels de voorzitting in het flotgerigt, gelijk ook in de flotkanfelaarij, welke voor de uitvoering in alle zaaken van fchuld en van zulken, die op onlochenbaare handtékening en zégels berusten, in de hobfduad zorgt; anderdeelsheefc hij het bewind in het policiewézen der ftad , is ook voorzitter van de ftadsöverheid. De onderftadhouder bekleed iri zijne afwézenheid zijne plaats in de flotkanfelaarij. De flotvoogd is hem ondergefchikt in de flotkanfelaarij en het policiewézen. De justitickanfelier is één der aarizienlijkfte geregtsperfoonen in Zweeden, en fiskaal generaal in jusiitiezaaken in he: ganfche rijk. Aanm.v.d.Htogd.yertt  EN HET OOSTEN. 225 dienaar der buitenlandfche zaaken bekleed. De vorige Tsjausch - baschi heefi van den fultan nu eene goede en voordelige bediening bij de munt bekomen , ten minsten geruster en bijna zonder alle vrees voor de gramfchap des geenen, die op den troon zit, en voor de genadige veranderingen en grillen van het geluk. Doch mijn oogmerk is thans niet, van de ampten bij de,Porte, maar van den laatften beiram te fpréken. Ik moet niet vergéten, melding te maken van de eer, die niet alleen den aanzienlijken lieden onder de Turken, maar ook den Européfchen gezanten aangedaan word , dat hun , volgens eene oude gewoonte, het feest omtrent agt dagen te voren door de regéring door Turkfche muziek vóór de deur en op de plaats van hunne paleizen aangekondigd word. Dit gefchied in de laatfte week van den Ramazan ; er komen dan Turkfche muzikanten verfcheiden dagen agterè'en met pauken, trommen, fchalmijen , en hoe hunne fpeeltuigen anders ook mogen héten, razen en fchreeuwen , dat zij iemand de ooren fchier verdoven : het oogmerk is, dat meii aan hunne algemeene vreugde over den aanftaanden uitgang van den Ramazan en het begin van den Beiram deel moge némen. Den 14*" van wijnmaand bc gonncn deze heerlijke muzikanten ons hier in Pera te verlustigen, of te kwellen , naar dat iemand tédere ooren heeft of niet: hier méde werd gedurende drie of vier dagen alle morgen aangehouden. Want eerst komt de muziek des fultans, daags daar aan die van den grootvizir, den volgenden dag die van het tuighuis, dan die van den demir-kapi , eenen wagttoren te Kanftantinopel, en eindelijk die van den toren te Galata. Deze muzikaal-  £%$ RËIZE DOOR EUROPA looze muziek vereert ondertusfchen de paleizen niet ora tik:: dezelve gefchied éven zo min zonder eigenbelang j als iets anders in het land ; want de-gezanten moeteri niet alleen met de ooren, maar ook met de beurs boeten : men betaalt gewoonlijk ieder réis 4 of 5 piasters , als een' geftelden prijs. Dikwijls hoort de deurwagter alleen her. concert aan, terwijl de gezanten op herland, en blijde zijn, dat zij ten minsten met re oorsn er van vrij zijn, want ten aanzien van de beurst heeft er geen verfchoning plaats. Zij worden ook aanftonds' na hun eerste openbaar gehoor met éven zulk eene muziek vereerd. Op het feest van Beiram hebben de ministers zo wel, als • all' de overige Franken nog eene belasting: dan komen namelijk; de janitzaaren der ministers eerst bij den minister zeiven 4 en vervolgens bij allen van zijnen landaart, makén hunne opwagting en wel geheel nieuw gekleed , en bieder! gefchenken aan van vrugten , het zij granaatappelen , of chinaasiippelen , welke lantften als aanzienlijker aangemerkt wordfcn; met deze inuneribus barnat is trekken zij van elk, dien zij de eer bewijzen, van hem met hunne gefchenken öptewagten, een paar piasters naar zig. Zij herhalen dit verfcheiden maaien in het jaar; en, hetgeen het zunderlingfte is , niet alleen op hunne eigen beirams, maar ook op de feesten der Christenen, als op nieuwjaarsdag en op paaschen, wanneer zij komen , en ons met het nieuwjaars- 'en paaschfeest geluk wenfehen ; op hunne feesten daartégen komert zij, om zig door ons te laten geluk wen(ch«i, en wel altijd met een klein gefchenk aarf vrugten, dat hun een zo fraai bakfehisch, of drinkgeld, aanbrengt. Hiel  EN HET OOSTEN! «tg ÏTier moet ik ook eene verrigting verhalen , welke te. midden van den Ramazan in het ferail zelve gedaan word. Als vijftien dagen voorbij zijn , maakt men in het ferail wijwater met muhammeds mantel , of rok, die khirkai fiherifgenozmd, en aldaar in de fchatkamer als een groot heiligdom bewaard word. De greotvizir , de mufti, né-. veris alle hooge, zo wel geestlijke als waereldlijke , amp» tenaaren , begéven zig alsdan naar het ferail bij den keizer : een ftuk van den khirkai fcherif word dan in, het water gedoopt, hetwelk daardoor , naar hurne méning, heilig, en wégens dé kragt, die men zegt , dat hetzelve bekomt, tot veelerlei zaaken nuttig word. Vervolgens word van hetzelve in fleschjes aan de aanzienlijke lieden gezonden , welken met veel eerbied daarvan drinken, en hunnen goeden vrienden eenige droppels aanbieden : zij geloven inzonderheid, dat god htm zulks als eene groote verdienste toerékent. Zommigen zeggen , dat bij dez* gclégenheid ook eene tand van Mohammed , éven gelijk de heilige overblijfzels bij;de Roomschkathobjken , om te kusfen aangeboden word ; egter heb ik biervan nog geen zéker berigt bekomen. Dit weet ik met zékerheid , dat in eene zékere familie te Befiktasch, een keizerlijk lustfiot aan den Bosportts, zeer nabij de ftad , in eéne doos met katoen een gedeelte van zijnen baard , en op eene andere plaats, aan bet kanaal, een ander gedeelte van denzelven bewaard word: ondértuïfehen heb ik bij geen Europeesch' fchrijver iets daarvan gelézen. De Turken ftaan in de verbeelding, als of deze baardhairen, gedurende het zingen van zékeren lofzang , zig om hoog rigten , en ip de rondte draaijen : veele ligtgelovigen onder hen hebben II. Afdeeling. ü  REIZE DOOR EUROPA mij verhaald, dat zij het gezien hadden. Ik antwoordde hun , dat ik geloofde , dat zulks waar was; maar dat het door den wind , of op eenige andere wijze kon veroorzaakt worden, zonder dat men daar een wonderwerk van behoefde te maken. Deze fakaü fcherif , of kostlijke baard, word maar eens in het jaar vertoond , en wel in dien merkwaardigen nagt, dien zij kadr-ghetsjafi noemen, en die de zéven en twintigfte van den Ramazan is, dienvolgens tégen het einde van denzelven invalt. In dezen nagt, zegt men, was de koran naar alle zijne deelen eindelijk gereed geworden en van den hémel nédergedaald; en alle de gebéden, zegt men , die in dezen nagt gedaan worden, behagen gode inzonderheid en worden van hem verhoord, gelijk alle Mufulmannen eenparig geloven volgens den koran, als waar in geleerd word , dat deze nagt zo veel als , ik herinner mij niet nauwkeurig, heb nu ook geen tijd , om het naartezien , hoe veele, honderd maanden geld. Om die réden word deze nagt bij hen zo heilig gehouden. Misfchien word in het ferail ook een gedeelte van den fakali fcherif'bewaard. Dat de fandsjaki fcherifof het heilig en kostbaar vaandel van mühammed, gelijk ook de khirkai fcherif in de keizerlijke fchatkamer en het ferail bewaard worden, is algemeen hekend. Maar het zal misfchien zo bekend niet zijn, dat het egte oud vaandel, waarvan muhammed zelf zig in zijne zégerijke velddagen bediend heeft, nooit uit het ferail komt, 'dus weinigen hetzelve zullen gezien hebben. Men heeft daartégen een ander, naar het oude,gemaakt, dat in deszelfs plaats in den oorlog gebruikt, en aan hetwelk dezelfde, naam fandsjaki'lfcherif gegéven word r  EN HET OOSTEN, %2f dit vaandel verbeeld het oude, en word met hetzelfde bijgeloof befchouwd , zo dat geen Christen hetzelve mag zien. De keizerlijke internuncius, de heer brogenard, had névens zijne gartfche familie, in lentemaand des jaars 1769,hier van de ondervinding , die hem duur kwam te Kaart: hij reed naar Kondantinopel, om dit vaandel van muhammei) te zien , hetwelk toen door den Nakib ul • efchref, of Nakibi- efchref, eenen der hooge wetkundigen en geleerden, als méde opperhoofd van all' de feherifs, dat is vandegeenen, die van muhammed afdammen, en tot een téken daarvan eenen groenen tulbant dragen , te paerd, alleen in gevolg van fcherifs, welken dit vaandel, Hat insgelijks groen is , voeren , ten oorlog .uitgebragt werd. Bij zulke gelégenheden ontbrand gemeenlijk de dwéperfche ijverzugt van het Turksch gemeen tégen de ongelovigen, welken niet waardig geagt moeten worden , zulk een voortrefiijk heiligdom met hunne oogen te aan? fehouwen. Want hetzelve is eigenlijk niet verboden » en des te minder, daar de Porte voorgemelderi minister het verlof, om dezen togt te zien, en te dien einde eene der/» ker wagt van janitzaaren , dan naar gewoonte, gegéven had; maar de woede van het gemeen is niet ligt te beteugelen , e:i het minst door janitzaaren zonder' geweer, tug£ en orde. Óp. denzelfden dag, dat het gemelde Turksch wijwater klaar gemaakt word , namelijk op den zestienden dag der maand Ramazan, laat de fultan ook eene foort van gebak, of kleine taarten , die men baklava noemt, uit zijne eigenkeuhen in het ferail onder all' zijne huistroepen , te water en te land , uitdélen. Zékere afgevaardigden va!f Q 2  «3<* R E I Z E DOOR EUROPA dezelven komen op zulke dagen in het ferail, halen het gebak, en dragen het op Hokken naar hunne kafernen en •kwartieren, daar zij zig, na dat de zon ondergegaan ia, wat te goed doen; Voorléden jaar zag ik deze plegtigheid aan. Men verzékerde mij, dat dit gebak den fultan elke reis op vier beurzen, of 2000 piasters, komt te ftaan, en er waren in het geheel omtrent 1500 groote fchotels met zulke kleine taarten. Ik zou u ook eene befchrijving kunnen géven, hoe dezelven klaar gemaakt worden , indien ik niet wist, dat gij er verre af zijt , van op eene nieuwe uitgaaf van apicius of jufvrouw wargs kookboek (*) te denken. Zij fmaken juist niet kwaad , wijl men ze met fijn geftoten amandelen, of nootenpitten, of ookwelmetpistasfen [of pimpernooten], welken de besten daartoe zijn, opvult. Omtrent te twee uur des namiddags kwamen zij uit het ferail met dit gebak , hetwelk niet in fchotels, maar op ftokken, als draagftokken van watervaten (f) , gedragen word. Ik merk dit voornaamlijk aan, om dat ik geloof, dat de Israëliten, door moses afgezonden , om het land Kanaan te befpieden , den grooten druiftros , dien zij tot een bewijs van de uitnemende (*) Dit laatfte is het beroemdfle werk van dien aart in Zwee» den. Aant. v. d.Hoogd. Vert. . <(■}) In Zweeden is men niet gewoon het water in emmers aan de hand of aan eenen ftok te dragen; maar men draagt het gemeenlijk in eene groote kuip of ton: deze hangt geheel lös aan eenen ftck, zo dat dezelve nooit fcheef hangen of iets ftorten kan: de ftokken worden door twee perfoonen op den fchouder gedragen, en de ton met water hangt dus altijd gezigtëinderlijk tusfchen de dragers aan den ftok. Aanm. r. d. H.Fert.  EN HET OOSTEN. i$i vrugtbaarheid des lands rrtédebragten, op zulk eene wijze gedragen hebben. Ik weet wel, dat zéker buitenlandsch geleerde dit ongerijmd gevonden heeft, en het woord mot doorbaar, [of burrie], heeft willen vertalen. Maarhetisniet nodig, de druiven op eene burrie in zulk een warm land in de zon te laten braden en onfmaaklijk worden , en de vijgen, inzonderheid de granaatappelen, waarvan op dezelfde plaats gefproken word, op eene burrie heen en weêr te laten rollen, en er afvallen: daarenboven moet de betékenis dezes woords van flingeren en zig heen en weêr bewégen afgeleid worden, hetwelk zig zeer wel fchikttot het geen op eenen ftok hangt. Het gebak word hier, in blaauwgeftreepte doeken, die aan ieder einde aan eenen middenmatigen ftok vastgeknoopt worden , ingewonden en gebonden, door twee perfoonen op de fchouders gedragen. Dezen gaan allen twee en twee na elkander, en het gebak hangt in den doek geheel vrij op den ftok, zonder dat lietzelve in het minste belchadigd word. Men is in zulke zaaken , die van de gebruiken onzer tijden en landen zo verre afwijken , dikwijls al te fcherpzinnig. Het luid immers wonderlijk, gebak en taarten op eenen ftok te dragen, en évenwei is het waar. Zo draagt men bij ons ook het water op ftokken , hetwelk den menfchen in andere landen zeer vreemd en zelfs ongelooflijk voorkomt , doch bij ons de gewoone wijze is, weshalven het dan ook niet aaulfootlijk voor onze ooren is. Ik heb ménigmaal, ja meestendeels, bevonden, dat de meeste tegenwerpingen tégen oude boeken en fchriften fchier altijd uit onkunde van den tijd, de plaats , de taal en de gebruiken voordkomeni daar in tégendael eene volkomenkeijnjs Q3  S3& REIZE DOOR EUROPA van all' deze omftandigheden zamengenomcn éven zo gemallijk alle knoopen oplost, als het moeilijk is , zig dezelve eigen te maken. In iien het van het oogmerk mijns briefs niet te verre afliep, zoude ik u hier eene nieuwe overzeumg der woorden van woses géven, waar van ik mij zo wel uwe goedkeuring durf beloven , als dezelve misfchien ook met behoorlijke bewijzen voorzien is. Ik zal dezelve llegts met weinige woorden aanroeren, ten einde de gedagte, die ik eerst zeer körtlings opgevat heb, niet ganschlijk verloren ga. De woorden Numeri XIII: 23 , alwaar de zaak voorkomt, kunnen namelijk dus vertaald worden: en zij droegen dien (namelijk den tros druiven) op eenen ftok in een roodkleed of doek, névens granaatappelen en;vijgen. Deze zin komt den geenen, die zonder vooroordeel en zonder vokaalen het wetboek van moses in rollen leest, gelijk de Jooden te allen tijden in hunne fynagogen gedaan hebben ep nog doen , als in deweiken nooit eenige ftippen bijgevoegd mogen worden , zeer natuurlijk voor. In plaats daarvan Haat in de oude Zweedfche overzetting : en zij lieten twee denzelven op eeneq ftok dragen , en daarbij granaatappelen en vijgen. Het geheele onderfcheid komt op een paar ftippen of ftreepjes aan: maar wil men dezelven ook, zo als zij tégen woor-' dig in de gewoone boeken ftaan, niet in de rollen j! want daar worden zij nooit gevonden , behouden , dan moet men volgens dezelven dus vertalen : en zij droegen dien op den ftok, die tusfehen twee was, of die op twee perfoonen lag f». Voor het overige wil ik niet ontkennen , O) Zo heeft onzeNederd. overz. met tweeën op eenen draagpk. Zie Liu&miAL Oordielk. Bijbelverkl. XIII. D.bl.311.. s  DN HET OOSTEN.' *3a dat het woord ook niet eene burrie zou kunnen betékenen, zulk eene namelijk, die uit twee ftokken met eenige dwarshouten geheel zonder kunst zamengefteld is , en op beide fchouders, of ook met de handen tusfchentwee perfoonen gedragen word. Mijn oogmerk was eigenlijk alleenlijk, om een voorbeeld aantehalen, hoe men dikmaals dwaalt, wanneer men oude boekeu en overzettingen bedilt, en voor belachlijk wil houden het geen egtgr algemeen gebruiküjk is , gelijk hier het gebak op eenen ftok te dragen; het belachlijke valt eenigtijk op de onkunde , en op dien, die voor verftandig wil aangezien zijn, terug. Doch vergeef mij gunstiglijk deze uitweiding. Gij kunt dezelve onder het lézen overflaan , bijaldien gij mogt oordélen, uwen tijd daarméde te verhullen. De gastvrijheid, waarvan ik éven te voren gefproken heb, en die de fultan zelf aan zijne krijgsbenden in den Ramazan bewijst, om dezelven te onthalen, word van alle egte Mufulmannen nagevolgd, wanneer hunne middelen het toelaten. Het is tévens eene grondftelling van den godsdienst , dat men de armen moet onthalen , en wel te allen tijden , maar voornaamlijk in de algemeene vaste en op andere feesttijden. Verfcheiden gegoede en rijke lieden houden alsdan des avonds bijna open tafel voor alle arme lieden , die er zig laten vinden , en de regt godsdienstigen gaan dikwijls buiten op de ftraat, en nodigen dengeenen, dien zij het eerst ontmoeten : want zij befchouwen het als eene vaste zaak , dat zij door eene befchikking der Voorzienigheid dien ontmoeten , die het meest daar om benodigd is, en dien god voor ditmaal heeft willen verzadigen j en dit alles doen zij om gods Q.4  ^34 REI ZE DOOR EUROPA wil, wijl, gelijk salomo zegt, de geen , die den arme* en genngen barmhartigheid bewijst, gode den heere leent. Zo gefchied hier te lande , gelijk gefchréven ftaat dat het geen verdienstlijk werk is , diegeenen te nodigen ' welken ons wéder kunnen nodigen, maar dezulken, welken het nooit met iets anders, dan met hunne voorbiddingen , kunnen vergelden. Op dezelfde wijze krijgt de gelijkems, waarin gezegd word, dat een huisheer kreupelen en blinden op de ftraaten en wijken der ftad totzijn avondmaal had laten nodigen , e. z. v. hierdoor opheldering Qbj. Ik moet niet vergéten , u te verhalen , dat, wanneer er iemand gevonden word, die niet in ftaat is, zulk eene Itrenge vaste en den dorst in den Ramazan uittehouden, bet zij uit hoofde van ziekte en gebreklijkheid, of wégens Ouderdom en dergelijken , moet hij . volgens den koran, in plaats daarvan zestig perfoonen verzadigen , of zestig perfoonen, hoewel niet volkomen, kléden : want het is genoeg, wanneer hij hun zo veel geeft , dat zij zig eenigzins flegt en regt daarméde kunnen dekken ; of ook éenen gekogten flaaf m vrijheid ftellen. Doch ' die in den Ramazan gedurende dên tijd van vasten met willen en wéten iets gegéten , en zig daar dópr fchuldig gemaakt heeft zulks met eene vaste van een en zestig dagen na den Ramazan te boeten, gelijk ik inmijuèn laatften brief zal gemeld hebben, moét zijne ftraf ondergaan ;'-en mag dezel, ve niet verruiten of van de drie bovengemelde foorten, daar men, in plaats van zig zei ven te verzorgen, aan artderen weldadigheid bewijst , ééne kiezen , fchoon zijne « Zie shaw Foort. bi. ar. hirschfeld Ferh. over JeGas* ¥riprVè. i7;8. 8vo. kuipers »p d'arvieux. bl. 165 en volg.  EN HET OOSTEN. 235 omttandigheden het ook mogten toelaten. Ondertusfchen worden er hédendaags hier weinigen gevonden , die zulk een téder gcwéten hebben, dat zij éénen van deze pligten betragten,, fchoon de koran en hun gewéten hun dezelven opleggen. Veele gebrekkige en bejaarde lieden van beiderlei geflagt gebruiken dikwijls gedurende de vaste iets, zonder daarom één van die drie liefdewerken tehetragten. Zij verfchonen zig in de eerfte plaats met de zwakheid des onderdoms, en vervolgens met armoede en onvermogen. Bij de maatrégelen der policie , daar gedurende den Beiram de wijnkelders verzégeld worden, moet ik die voegen , dat op de drie eerste dagen der hooge feesten geen vrouwspersonen (ik fpreek hier van de Turkfchen) over ftraat mogen gaan, dewijl het gedrang en gewoel dan zeer groot is. Deze fchilddng word bij verfcheiden dergelijke gelégenheden in agt genomen. Om dezelfde réden mag het fchoon geflagt den openbaaren godsdienst, voornaamlijk des, vrijdags, in den tempel niet bijwonen, wijl men dan eene ménigte mansperfoonen aldaar vind ; nogthans moeten de vrouwsperfoonen te huis, insgelijks vijfmaal daags, haar gebed doen , en dc vasten éven zo geKreng houden, e. z. v. Het gemelde verbod heeft ondertusfchen zijnen oorfprong niet, gelijk veelen zig verbeeld hebben , uit godsdienstige grondftejlingen , maar is doop de regéring om der policie en goede orde wille bevolen. De vrouwsperfoonen , inzonderheid de ouden , komen ook bij wijlen in de tempels en moskeen, doch raceten dan, op eenen zékeren afftand , benéden bij de deur op ééne plaats bij elkander blijven , en mogen zig niet 03, dë: dj mansperfoonen begéven. Q 5  *3<5 REIZE DOOR EUROPA Nu kan ik eindelijk mijne berigten van den Ramazan en den Beiram eindigen; en ik moet thans insgelijks mijnen brief fluiten. Ondertusfchen moest ik u, volgens mijne belofte in eenen brief uit Tharapia, waarin ik van den akkerbouw en het dorfchen handelde , reeds voor lang een woord vah den wijnoogst alhier gezegd hebben: doch ik had het vergéten. Onmiddellijk na mijn vertrek van ïharapia begon de wijnlézing, na dat de Bostandsjibaschi, die bevélhebber over het kanaal is, daar toe verlof gegéven had. Want zo wonderlijk gaat het hiertoe, dat men niet alleen de natuur moet raadplégen , of de druiven rijp zijn, maar ook de begunstiging van het hof nodig heeft, om dit voordbrengzel van dezelve intezamelen„ Deze bewilliging kost aan elk dorp, dat wijnbergen heeft, jaarlijks eenige honderd piasters. Zo word het voedzel, inzonderheid dit, dat een, bij de Turken verboden , drank is, in dit land belemmerd. De wijnoogst begint hier nooit voor den 25^ f bij de Grieken den I4 nigmaal heb ik geantwoord, dat ik niet naar den godsdienst vroeg, maar naar de natie en moedertaal; doch dat verdaan zij niet: zo zeer heeft ieder den godsdienst, in het hoofd en op de tong, hoe weinig ook daarvan irt het hart mag wézen. Evenëens noemt zig de geen, diein Palestina geboren is, een Griek, fchoon hij geen enkel woord Grieksch kan fpréken, als hij zig aan de Griekfche kerk houd. De naam Griek is dienvolgens tégenwoordig in Griekenland zelve een godsdienstnaam, en heeft eene betékenis, die in geen betrekking (laat met de geboorteplaats en de taal. Een Roomschkatholijke, fchoon hij een geboren Griek is, agt den naam Griek niet veel béter dan een fcheldwoord; nademaal het woord Greco in het Italiaansch en ^/ws, Romios, in het hédendaagsch gebruiklijk Grieksch zulk eenen aanduid, die van de afgefcheiden Griekfche kerk is, en niet alleen in de oogen der Roomschkatholijken in zeer groote veragting, maar ook daarenboven zo veel als een flaaf der Turken is. Daartégen zijn de Franken, welken hier zeer aanzienlijke voorregten genieten, voor verre het grootfte gedeelte Rooms ch-  ( 55? REI ZE D OOR EUROPA Uarholijken, ftaan onder Franfche, Venetiaanfche, Napeifchc , of iloomscli-keizerlijke befcherming, en worden zelfs ren aanzien der kléderdragr,-voor veel vooinaamer en aanzienlijker gehouden. Zij zijn erook groots op, hier ondergeen geestlijken dwang te ftaan, wijl zij den paus tot oppemgter in geestlijke zaaken hebben. Maar inzonderheid kunnen zij zig over het voorregt verheugen, van in kandelen wandel aan den wrével der Turken zo niet bloot gedeld re zijn, wijl zijvo'gens de verdragen van vréde en koophandel onder de befcherming van christen mogendheden (taan , d.e derzelver ambasfadeurs by de Pon e hebben. Inde Griekfche pal betékent Franss héden ten dage het ' zelfde, alS&/;röw, ofRoomschkatholijk; bijna a!SF/_ renck m het Turksch, doch in eenigzins uitgebreideren p: namelijk alle Européfdie Christenen, of de geenen, die aan de Porte geen hoofdgeld betalen, voeren hier den naam van Karadsj. Men noemt hen ook Nasfara, of ,\azarenerS; want thans geeft geen Turk den naam NasJara aan christen onderdaanen der Poite, Grieken en \v. nemers : maar dezen héten Dzimmi, of fchattingpligtigen, gehikook de Jooden; hoewel deze laatften, ter omderfcheidmg, gemeenlijk ;ah«d en jahudi, gelijk ook veragthjker wijze met den fchimonaam Dsjifut en in het meervoud Dspfutkrs genoemd worden. Maar de Italhanen en I-raniehen, die meer kennis en doorzigt bezitten, bepalen de woorden .iW, en Franc niet zo zeer,"maar verftaan daar door dengeenen, die tot ééne van all'de hierzijnde Européfdie natiën behoort, welken befcherming, veiligherd en de behoorlijke vrijheden genieten. De Turken nomen zelfs Europa Fircnkistan, waardoor zijinhetbij-  EN HET OOSTEN. 251 zonder de Christenheid verftaan. Deze naam heeftdenk> lijk in deze betékenis zijnen oorfprong in de kruis togten , naardien de Franken of Franfchen het grootfte gedeelte daarbij uitmaakten en daarenboven zo lang in het bezit van het Heilige land waren. Maar her naast aan Konftantinopel liggend fcuk van Europa noemen de Turken Rum, of, met het lidwoord er vóór, Errum, waarvan Rum-Ui, of het land Rum, in het Turksch, afkomt, waaruit wij dan wéderom Rometién gemaakt hebben. Doch door Ru~ mi, en Romlu, of Rumli, verftaan de Turken eenen Griek, gelijk de Grieken door Romios, zo als de Grieken dan ook eene Griekïn Romesfa noemen. Dit alles komt zonder twijfel voord uit de tijden, toen de Romeinen in het Oosten heerschten en een keizerrijk hadden. Het zonderlinglte is egter, dat zelfs het woord Romios tégenwoordig niet meer Roomsch of katholijk van Rome betékent; maar men moet zig bij de Grieken daartoe van het woord Francos bedienen; en om die réden heet ook de Italiaanfche taal, als die, welke van de Roomschkatholijken in Italië, en inzonderheid van het opperhoofd der kerk te Rome, gefproken word, tingüa Franca. Doch gij zult blijde wézen , dat ik u deze reis met mijn gekrabbel niet verder vermoeije. Ik betuig.u nog fteeds de vriendfchap, waarméde ik aanhoudend blijf e. z. v. (è). (i) Tusfchen dezen en den volgeaden brief is een geheele, nietsbeduidende, Brief uitgelaten, van 12 bladz., van den 4. Januarij, 1779., befchrijvende: ,.de vreugd der Zweedfche Natie te Konftantinopel over de geboorte van den Zweedfchen 33 kroonprins. Dankfeest daar over in de daarzijnde Kapél. De R-5  25* R E I Z E DOOR EUROPA TWAALFDE BRIEF. Björnftahls vertrek van Konftantinopel ter zee. • - Volkomen winter op beide dekasten van Europa en Afië. Aanmerkingen over de breedte van den Hellespont, over Troje en andere plaatzen op de zijde van Afië liggende.— Schriklijke ftorm névens defcherpfte koude, die het Zweedfche fchip uitteftaan heeft. Viering van den geboortedag des konings van Zweeden en van den naamdag des hertogs van Sïtdermanland midden op den Hel- i, aanfpraak, door den koning, bij deze gelegenheid, aan de „ Staten gedaan, wordt voorgelezen, en met verrukking aange„ hoord Hoop op eene volks-opvoeding. Befluit van Björn„ stühl tot de reis naar Griekenland " — Wat raakt dit alles ons of het Ooste? Alleen op de laatfte bladz. fchrijft BjöRNSTaHL: „ Ik geloof,dat ik den tijd, in welken ik op mijn' reis„ genoot wagten moet ,nier beter kan hefteden, dau iets nieuws „ te zien, menigvuldige kundigheden op te zamelen, en mijne „ nieuwsgierigheid te vrede te ftellen; bijzonder, daar ik zul„ ke goede gelegenheid heb, omniet eeu braven landsman, den „ KapiteinMoreen,te reizen, die in deze week derwaarddenkt „ te zeilen, om daar lading in te neemen, en van daar naar Li„ vorno. De Zweedfche vlag is in deze gewesten, gedurende de „ vijandelijkheden tusfchen Vrankrijk en Engelland, in groot aan„ zien: daar door zijn de vragten thans zeer voordeelig. Ik denk, „ op deze reis, belieft het Gode. de plaats te zien, waar Tro„ je ftond, en de oude Griekfche handfchriften op den berg „ Athos te onderzoeken. Met Gods hulp hoop ik binnen twee of drie maanden, of eer, weer te komen ?  EN HET OOSTEN. 453 kspont. • Verlies van een anker. Betragting van eenen Turk daarover. Wézenlijk gevaar van den zeeman. De wind Hellespontias. . . Aankomst te Negreponte en Volo. Befluit tot de reis naar de bsrugte Griekfche kloosters in Thesfalië. — Bezoek hij den Zweedfchen konful Barthelemy te Portaria. — Reis derwaard den 7dsn van fprokkelmaand in den vollen winter, en terug reis naar Volo den i idm derzelfde maand in volle lente. — Gebrek aan Iévensmiddelen uit ongewoonheid des winters in het vrugtbaarfle gedeelte van Griekenland ontflaan. — Strenge winter, welken Björnftah] op aW zijne reizen gehad heeft. — Tégenwoordige gefteldheid der Griekfche taal, inzonderheid ten aanzien van de naamen der plaatzen. Oorfprong van den naam Istambol of Stamhui, Negraponte, Kandia, Dardanellen, Archipelagus, en dergelijken. — Behouding der oude naamen in de kerktaal. Volo, in Griekenland, den ir>"> Maart, 1779, ben ik dan nu eindelijk na de hévigfte ftormen, den (trengftenwinter, defcherpfte koude, en de zigtbaarfle lévensgevaaren in eene goede haven, in Thesrahë, aangeland, en heb dus mijne gevaarlijkheden ter zee voor dit maal al doorgehaan : doch eerlang zal ik mij in geen minderen te land begeven. Van deze laatften zult gij op een' ander' tijd berigt bekomen; voor het tégenwoordige zal ik u die verhalen, welken ik op mijne reis van Konftantinopel hervvaard ukgeftaan heb. Blijde, met den zee-  *54 REIZE DOOR EUROPA man in eene veilige haven van de geléden gevaaren te kun, nen fpréken, en hun, die men bemint, te kunnen verhalen, dat men zig wél bevind. Na dat ik door de voorzorg van den heer gezant celsing van de hooge Ottomannifche Porte, of den Turkfchen keizer, met eenen reispas en bevélen aan alle amptenaaren op zulke plaatzen, werwaard ik dit maal voorgenomen had, te reizen, a]len ondertékend tégen het einde der maand Dzil hidsjds/e, in het jaar ,192 na de Hidsjre, juist op het einde van het Arabisch jaar — voorzien was, en mij verfcheiden aanbevelingsbrieven méde gegéven waren, ging ik aan boord van het Zweedsch fchip Samuel, kapitein moreen; het fchip heeft drie masten en is bemand met vijftien man, allen Zweeden behalven eenen Griekfchen loots en eenige Turkfche en Arabifche reizigers. Het was op den ndeu Van louwmaand. Ik fchreef dienzelfden dag twee brieven aan u, namelijk den laatften, na mijne komst aan boord, door dien ik door verandering van den wind lédigen tijd kreeg • want wij ligtten eerst den volgenden morgen om 10 uur het anker. De winter was toen wel vrij fcherp, het water bevroor des nagts op het verdek, en de fneeuw wa? in zulk eene ménigte gevallen, dat zelfs het ferail met de daaraan behorende tuinen volkomen naar eene winterwoning in Zweeden geleek. Doch dit alles was niets in vergelijking van het geen wij op den Hellespont, en naderhand in Griekenland, fchoon twee graaden verder naar het zuiden, en onder eene hémelftreek, die wégens derzeiver aangenaamheid beroemd is, moesten ondervinden. De volgende dagen laveerden wij op den Propontis, erj  EN HET OOSTEN. 255' zeilden voorbij verfcheiden ftéden, als Mermera, hetwelk bij de Europeërs Marmora word genoemd, en op een eiland, dat denzelfden naam voert, en wel van de witte marmergroeven, die men daar vind, en ten tijde van mausolus reeds kende, wiens pragtig graf, volgens het berigt van vitruvxus , daarvan gebouwd was. Van dit eb* land heeft het geheele meir, wiens water zout is, deszelfs naam bekomen. Vervolgens zagen wij Rhodosto, in het Turksch Tekjur Dagi, verder bijna aan het begin van den Hellespont, in Europa, Gallipoü, inliet Turksch Keüboli, en fchier regt daar tégen over, in Afië, Tsjardak en Lampfakm, in het Turksch Lepfeki, welke laatfte ltad eertijds wégens derzeiver wijn zo vermaard was, dat xerxes dezelve aan themistokles fchonk , om zig van daar ■met dezen drank te verzorgen, gelijk hij dezen veldheer de ftad Mijus, in Karië, tot visch, vleesch en moeskruiden, en Magnefia, niet verre van daaraan den vloed Meander, tot brood gaf, hetwelk hij zo wél verdiend had, en nogthans in Griekenland van zijne ondankbaare landsgenooten, die hij van dezen zelfden xerxes, die zij'nen overwinnaar naderhand op zulk eene édelmoedige wijze zijn onderhoud in Afië gaf, zo heldhaftig verlost had, niet meer verkrijgen kon. Doch wéér tot mijne reis. Den 21^» van louwmaand, tégen den avond, wierpen wij het anker bij de Dardanellen, de neutels van Konftantinopel, zeer digt aan de Afiatifche zijde, en hadden fchuin tégen ons over, in Europa, hoewel een weinig verder noordwaard op, het dorp Maito, hetwelk alleen door Grieken bewoond word. Hier was alles, gelijk overal, daar wij voorbij kwamen, met fneeuw bedekt.  25'S REIZE DOOR EUROPA Maar het geen mij het wonderlijkst voorkwam, was, dar, toen ik daags daar aan in Afië aan land ging , ik het ijs in degragt rondom het kasteel of de vesting zo dik vond, dat verfcheiden lieden te gelijk daarop gldden. Mijn voornémen was, het ganfche Troijefche land te bezigtigen; doch het was mij onmogelijk, zulks met nut of genoegen te doen, uit hoofde van de ménigvuldige fneeuw, die de fteenen en opfchriften bedekte en belette, het geringde van het land te léren kennen. Ik ging buiten rondom de ftad of het vlek, en bezigtigde den vloed, dieri zékere daarzijnde Franken, uit onkunde, Simeis noemden, waardoor ik mij alles, wat homerus en virgilius bezingen, en Simoentes ad undam [aan den vloed Simoisl gefchied is, herinnerde. Liever houd men, gelijk uit strabo blijkt, dezen vloed voor den Rhodius. Deze ftortte zig tusfchen Dardanus en Abydos in den Hellespont, waardoor eene merkwaardige omftandigheid in de plaatsbefchrijving dezer Iandftreek, ten aanzien der ligging van de Dardanellen , bepaald word. Dezelve loopt zuidwaard digt bij het vlek, is niet diep, en gelijkt naar den ftroom, die door Upfal loopt: hij heeft een zandig bed, dat zomtijds zigtbaar, en doorgaans Waadbaar is; maar, wanneer het régent of de fneeuw fmelt, bruisent dezelve tamelijk fterk, vloeit over, en voert niet zelden de armhartige huizen in de ftad, die niet ver van daar ftaan, met zig weg. Buinn de ftad ligt eene lange en flegte houten brug over denzelven. Hij ontfprinet op het gebergte Ida, enftroomt digt onder het Afiarisch kasteel in den Hellespont. Regt tégen over deszelfs uitwatering op de andere zijde, namelijk in Europa, ligthrt  HET OOSTEN. 25? Eüropeesch kasteel, het welk omtrent op de zelfde plaats zal ftaan, als het voormalig Sestos, in de nabuurfchap van het oud Kynosfèma. Ik weet wel, dat de besten van onze aardrijksbefchrijvers ménen, dat Abydos en Sestos een weinig verder op, noordoostwaard naar de gemelde beide kasteelen,die de Europeërs,met dén woord,Dardanellen noemen, op een paar landpunten, daar de Hellespont fmalleris, zegt men, dan bij de Dardanellen, gelégen hebben. Op de kaart van den Engelschman thomas kitchin , welke men vind in de reize door Klein Afië van doktor chandler , gedrukt te Oxford, 1775(0, word Heros toren hooger op aan het kanaal gefield, dan Madytosln Europa; en nog verder op, geheel in het noordoosten, Sestos, omtrent daar thans Galipoli ligt; en regt tégen over hetzelve, in Afië, Abydos. Maar, bijaldien de beste zeekaarten cn de oogenfchijn iets kunnen bewijzen , durf ik ten minften er aan twijfelen, of er ergens eene dergelijke fmalle plaats is. De zeeëngte bij de Dardanellen word op de zeekaart van den heer roux eene Franfche mijl breed gefield, 20 mijlen op één' graad gerekend, hetwelk, naar mijn gedagt, évenwei tamelijk hoog opgegéven is. De heer d'anville bepaalt de breedte op niet meer dan 750 roeden of vademen; een zeer groote afflag; maar, waar de plaats is, daar, volgens hem, de zeeëngte niet breeder dan omtrent 375 roeden is, en, gelijk hij beweert, Abydos en Sestos gelégen hebben, daar CO In het Nederduitsch overgezet, door O. R. F. W. winkelman, uitgegeven te Utrecht, bij G. van den brink jansz. 1777. in 8vo>  iSS REIZE DOOK. EÜRÖPA eok xerxes eene brug geflagen heeft, om het grootfte Ifger, waarvan men ooit in de waereld gehoord heeft, overtezetten, moet ik bekennen, niet te wéten. Wijl ik dë breedte van den Hellespont niet geméten heb, maar alleen naar oogenfchijn oordeel, neem ik alleenlijk de vrijheid mijne twijfeling optegéven; want het is nooit mijne zaak geweest, het gevoelen van anderen, zonder onderzoek nog minder zonder overtuiging, op goed geloof uittefchrijven. Indien de breedte tusfchen de Dardanellen niet meer dan 750 vademen bedraagt, komt dezelve met de lengte der brug van xerxes, welke Herodotus (d) op 7 ftadiën fielt, die omtrent ééne Italjaanfche mijl uitmaken^ tamelijk overëen. Bij de zeevarenden is het ook eene aft gedaane zaak, dat de ftroom in den Hellespont nergens fterkeris, dan tusfchen de beide Dardanellen; hetwelk onder anderen fchijnt re bewijzen, dar het kanaal daarliet fmalfte is. Ondertusfchen kan het zijn, dat zédert het verloop van zo veele eeuwen de ligging en gefteldheid van den oord zeiven zeer veranderd zijn, en de beftendige en fnelvlietende ftroom hier misfchien de aarde ondergraven en weggefpoeld heeft, vooniaaiuiijk aan de landhoeken, daar dezelve met meer geweld tégen floot, zo dat de zeeengte tégenwoordig breeder zou kunnen zijn, dan zij eertijds geweest is, Op die wijze kunnen de oude fchrijvers évenwei de waarheid zeggen, zonder door de tegenwoordige plaatsbefchrijving tégengefproken te worden. Deze aanmerking heb ik bij niemand gevonden, hoe noodwendig en gewigtig dezelve ook, het zij. hier, of elders, ^s. . -He* 00 L. VII. C. 3*  EN HET OOSTEN. iSp Het zij daarméde zo als het wil, ik kan er nog niet op roemen, voor deze reis den Simoeis of Skamandros , die veel verder in het zuiden afltromen, noch ook locus ubi Troja fuit [de plaats, daar Troje ftond] , gezien te hebben. Dit zag ik'ondertusfchen, dat het waar is,hetgeen iukanus reeds voor 1700 jaaren gezongen heeft («), dat —> —— — Tota teguntur Pergama dumetis 4 [Gansch Pergamus is bedekt met kreupelboschj. Ik kan er bijvoegen: nive multa altaque ruina, [met veel fneeuw en diepen puin], om het vaers aantevullen, zonder dichter te wézen , en zonder eenige verdichting, maar enkel de waarheid te hulp te némen. Zo weinig fcheen mij deze ftreek zelfs nog den roem waardig te zijn , dien een ander dichter er aan geeft [ovid. Epist. Her. L vs. 53.]: lam feges est, ubi Troja fuit - [Er groeit al koorn, waar Troje ftond]; want het moet naar haare gefteldheid veeleer dus luiden; lam nix est, ubi Troja fuit. [Nu ligt er fneeuw, waar Troje ftond (£)]. (a) L. IX. vs- 9S0. (b) Dit is ijskoud, II. AFDEELINGk S  aób R El ZE DOOR. EUROPA Doch ik kom wéder tot mijne reis, en wel tot dat gedeelte van dezelve, welk het gevaarlijkffe was, waarvan ik u een bijzonder berigt beloofd heb, en het welk dient, om de lugtffreek alhier te léren kennen. Den 23ftenvan ]o 1W_ maand werden wij genoodzaakt aan boord te blijven; want na den fchoonften zonnelchijn en het (tilde weever, welken wij den voorgaanden dag gehad hadden , waarop een fchoone nagt gevolgd was , krégen wij des morgens plotslijk een ftormweeder met jagtfneeuw, dergelijk ik mij nooit, ten minsten niet ter zee , herinner beleefd te hebben : hierin fiemmen ook alle zeelieden, fchoon Zweeden, overeen, wijl des winters, wanneer men bij ons dergelijk onweeder heeft, niemand zig in zee begeeft. Wij krégen eenen hévigen noordenwind met digte fneeuw en hagel, die ons derwijze in het gezigt floeg, dat wij elkander op het verdek , veel minder het nabij gelégen land, niet konden zien. In onze noordfche wintertaal vind men niet eens een Zweedsch woord, waarméde menditfiormen fneeuwweeder op zee behoorlijk zou kunnen uitdrukken : op het land zou ik hetzelve het lélijkfte wolfswee. der (*) noemen, dat men ooit in Lapland kan hebben; het zij mij dus geoorloofd , hierméde voor de eerfte reis onze zeewoorden te vermeerderen. De fcheepskapitein fctOREEN oordeelde het raadzaam , behalven de beide an« (*) In.het Zweedsch Varg-Vader. Wijl namelijk de wolven in Lapland en andere noordelijke ftreeken van Zweeden, wanneer het zulk weeder is , veel fchade aanrigten , heeft dit aanleiding tot die fpreekwijs gegéven, Aant. van den Hoogd. Vertaler.  en het oosten, 261 kers, welken men reeds den eerften dag uitgeworpen had, ook het derde te laten vallen , ten einde wij gedurende den geweldigen en aanhoudenden ftorm , en op den Iterk gaanden ftroom in dit diep kanaal zéker mogten liggen. Wij meenden allen, daar in de haven, nabij de vesting, den geboortedag van onzen goeden en waardigen koning gustaaf , die den volgenden dag , den suften Van louwmaand, inviel, op eene plegtige wijze te vieren. Maar, wat gebeurt er ? De fiorm en het onweer némen des nagts toe , de zee beweegt zig geweldiger, de golven worden fcerker , zij rukken ons fchip met het vreeslijkst geweld van zijne plaats, zo dat alle drie onze ankers uit den grond fprongcn, en wij tégen vier uuren des morgens uit de haven midden in de diepte gedréven werden, waarop wij door den hévigen noordenwind, de golven, enden ftroom, welken, névens ineeuw, hagel, koude en duisterheid zig thans allen op eens fchénen verenigd , cn onzen ondergang gezworen te hebben, voorbij de Dardanellen , en eenige Italiaanfche mijlen benéden dezelven midden in het kanaal , daar hetzelve 50 tot 60 vadem diep is, gevoerd werden. Onze waakzaame fcheepsbevélhebber was de eerste, welke merkte , dat het fchip in het duister door de golven omgedréven werd, en wij allen in het grootfte lévensgevaar waren: hij wendde alle kunst en arbeid aan, waarvan een zeeman in zulke omftandigheden gebruik weet te maken. Wégens de duisterheid van den nagt wist men nog niet, waar men was, of heen gellingerd werd: men dagt , dat wij naar het land en de ftad gedagen werden, en dat onze ankers eindelijk zouden nouden, als zij op eene plaats kwamen, daar het zo diep S 2  qó2 R £ I Z E DOOR EUROPA niet was. Maar bij het aanbreken van den dag ontdekten wij tot onze groote verbaasdheid , dat wij niet alleen uit de haven , maar midden in den draaiftroom zeiven, en wei ver benéden de Dardanellenb in het midden tusfchen Europa en Afië , en in het grootfte gevaar waren, om nog verder tot voorbij de buitenfte kasteden op de ruime zee geflagen te worden. Doch zo groot onzefchrik was , zo groot werd ook onze verwondering , hoe wij, zonder tégen landhoeken en klippen, of tégen de in Europa liggende vesting te floten , in zulk eenen gevaarlijken oord in eenen ftorm hadden kunnen voordkomen, ca ar men anders hier, zelfs bij fchoon weeder, veel moei 1 te heeft, om wél doortekomen. Wij eerbiedigden de wégen der Voorzienigheid, en dankten god , die ons in zulke névige aanvallen , die de ganfche natuur op ons deed, zo wonderbaar had bewaard, en ons op de bruifchende baaren droog had laten liggen» De Allerhoogfte gebruikte dezelfde middelen , om ons voorbij all' de gevaarlijke plaatzen te voeren, welken oorzaak waren geweest, dat wij uit de haven werden gedréven, namelijk den wind en den ftroom, welken zodanige (trekking namen , dat wij dwars van het land af op de fte'ile diepte , en van daar in de lengte met den ftroom , de golven en den wind voordgedréven wierden , zonder tégen de Européfche vesting te ftoten. Plet was ook eene godlijke beftiering , dat de duisterheid en de vreeslijke jagtfneeuw beletten , dat iemand van de kasteden ons kon zien; indien men daar gezien had, dat wij voorbij en er uitkwamen, zou men met fcherp op ons gefchoten hebben , "fchoon wij den eerften dag reeds de gewoone doorzoeking aan boord gehad had-  ENHETOOSTEN. 263 den: want het is volftrekt verboden, des nagts aan géne zijde der vesting uittezeilen: maar intekomenis in tijd van vréde geoorloofd. Eindelijk bragt men het na veel arbeid zo ver , dat de ankers hielden ; daar ondertusfchen de drie kabels, of ankertouwen, gedurende den ftorm en het onweer onklaar waren geworden, doordien het fchip eenige reizen in de rondte geflingerd was, en men de kabels in zulk eenen fchriklijken ftorm en jagtfneeuw niet kon redden , vreesden wij, dat dezelven elkander zouden doorfchuren en affnijden. Daarbij konden de kabels en touwen door het fcheepsvolk niet geregeerd worden, wijl het dunste touw door het ijs bijna zo dik als een arm was geworden, en nauwiijks kon de een den anderen op liet verdek zien, wégens den hagel en de fneeuw, die op dezen dag, door eenen fchriklijken ftormwind verzeld , in groote ménigte viel. Doch all' de gevaaren en moeilijkheden waren egter niet in ftaat, de brandende vlam in onze harten uitteblusfchen : wij vergaten ons zelven , maar vergaten onzen dierbaaren en grooten gustaaf niet. Wij dronken des middags met punch, die de kapitein moreen op een' tijd , waar in de ftorm zig eenigzins fcheen te leggen, op de beste wijze toebereid had , zijner koninglijke majefteits gezondheid , waarbij twee aanzienlijke Turken ons gezelfchap hielden. Onze uiterlijke betuigingen konden in zulke omftandigheden aan onze innerlijke gevoelens wel niet beantwoorden ; maar ik geloof egter , dat wij de eerste Zweeden zijn, die de eer gehad hebben , het hooge geboortefeest van den koning gustaaf den derden midden op den Hellespont, in het gezigt van Afië en, §3  264 REIZE DOOR EUROPA Europa, te vieren; aan wier eerbiedsbetuigingen Turken deel genomen hebben; die aan de kusten van Troje den dierbaaren naam gustaaf uirgeroepen hebben, onder het doen weêrgalmen van het ménigvuldig vreugdegeroep, dat dezen dag in ons zo verafgelegen geliefd vaderland, hetwelk wij op de plaats , daar wij waren , aan de met fneeuw bedekte bergen en dalen geloofden te herkennen, alom gehoord word. Maar, toen wij in het beste van deze voor eiken Zweed zo onwaardeerbaare vreugde waren, werd onze kapitein gewaar, dat alle drie de ankers andermaal doorgingen, en het fchip midden op den f room weggedréven werd. Aanftonds was elk door voorwerpen, die zo aangenaam niet waren, als die, welken even nu nog dc gemoederen van ons allen geheel en al ingenomen hadden, in de weer. Alle poging , om het verder voorddrijven van het fchip te beletten , was vergeefsch : in de grootfte gezwindheid waren wij halfwege de buitenfre kasteelen, die omtrent Zweedfche mijl van de binnenfte, of de zogenoemde Dardanellen, aan den mond van den Hellespont liggen. Niets was ons derhalven verder overig, dan de hoop , dat is 'het plegtanker : dit werd in gods naam des namiddags om vier uuren uitgeworpen, en toen gehoorzaamde het fchip. Dit was de eerste reis dat ik het plegtanker heb zien'werpen', fchoon ik veel ter zee gevaren heb , 'en meer dan eens in zeenood geweest ben. Met dit alles konden wij niet zéker zijn, fchoon wij alle de ankers in het water hadden; want de ankertouwen waren niet'lang genoeg voor zulk eene diepte van zestig vademen, wijl het niet nodig is, dat dezelven in onze gewoone vaarwaters zo lang zijn, en de fcheeps-  'EN HET OOSTEN. *6j réders eene onnodige uitgaaf, die egter bij deze gelégenbeid zeer nodig zou geweest zijn , gaerne willen fparen. Maar, wat nu gedaan ? Tégen den avond werden bijlen bij de hand genomen , ten einde gereed te zijn , om den grooten mast te kappen, in geval het fchip desnagts alle vier zijne zwaare ankers mogt doorgaan , om op die wijze menfchen , goederen en fchip te redden , wijl de rtorm minder geweld heeft, om het vaartuig te drijven, wanneer de groote mast weg is. Maar go de zij dank, die nood en gevaaren paaien fielt ! Wij hadden deze moordgeweeren aan onzen mast niet nodig; het fchip lag ftil; maar de ftorm en de koude hielden den volgenden dag met meer hévigheid aan, doch zonder fneeuw. Wij hadden geen ander weerglas, om den graad der koude te bepalen , dan ons gevoel , ik geloof, dat zij in Zweeden zelden fcherper is: zelfs het zout water bevroor aan ons fchip , hoe fterk het ook ftroomde, zo dat het alom met dik ijs bekleed wierd. Maar hoe verheugd waren wij niet , den 25^" van louwmaand, tégen den middag, de zon weêr te zien, welke haare ftraalen zo lang voor ons verborgen had. [Dit was regt] Post nubila Pheebus [Na onweer, zonnefchijn] ! Den 26llen begon het goed weeder te worden, en men bedoor, de ankertouwen te klaren , en hetgroote of plegtanker optehalen , en ter gedagtenis wilde ik méde daar aan arbeiden, en hielp het fcheepsvolk in het opwinden : dit werk duurde den ganfchen dag , en het groote plegtanker kwam niet voor des avonds te vijf uu?en op. Den «7ften , te twee uuren des nagts , bego^ S4  s66 REIZE DOOR EUROPA men met het grootfte van de andere ankers; maar dit was zulk een hardnekkïgen arbeid, dat dezelve tot des avonds duurde: het had zo vast in den grond gevat, dat meuten laatften aan de mogelijkheid, om het op te krijgen , twijfelde. Doch aanhouden en niet moede worden overwint nlles: het anker kwam op, en aanftonds werd bevél gegéven en toellel gemaakt, om des na;rs de beide anderen ook optewinden, na dat de manfchap zig na zulk eenen fchriklijken flaavenarbeid eerst een weinig verhaald had; en men dagt den volgenden morgen zonder uitftel onder zeil te gaan. Maar ons ongelukkig noodlot wilde het anders. Ia denzelfden nagt ontftond er een hévige ftorm , en het fchip begon voor de beide nog in den grond liggende ankers te rijden. Men vierde bot, om léven, goederen en fchip te redden, en door gods goedheid ftond het weêr fiil. Den aS^n was de koude zo ftreng, dat het water in de kajuit bevroor, en als men op het verdek fpuwde, bevroor hetzelve oogenbliklijk in de lugt tot ijs: niemand onder ons wist zig eene dergelijke koude te herinneren; daarenboven fneeuwde het nu weêr zo fchriklijk , dat mea noch zien noch de oogen opheffen kon, en het volk kon noch zigzelven, noch kabels en touwen in orde houden. Daarenboven begonnen ons de kooien, te ontbréken, doordieu de Turken, die zig op bet fchip bevonden, zig van den voorraad , dien wij tot behoefte der kajuit bij ons hadden , als hun eigen bedienden , ten einde in de ons , en nog meer hun, óngewoone koude niet te bevriezen. Het viel ons in, dat het héden de naamdag van zijne koning, lijke hoogheid, den prins kaeel , hertog van Süderman»  EN HET OOSTEN. 20? land, was; en ik, als een Südermanlander , verzuimde niet, in gezelfchap vair mijne overige landsgenooten, ons ppderdanigst de eer te géven, op de gezondheid van zijne koninglijke hoogheid te drinken, en ons in eene koude, die regt mannelijk en Zweedsch was, te verwarmen. Den 2$&Qa was de lugt ftil, en het weeder voortreflijk, hoewel zeer koud. Te vijf uuren des morgens begon men de ankers weêr te h'gten; het grootfte van de twee kreeg men wel boven; doch met het kleine , hetwelk men het werpanker noemt , had men eene verbazende moeite en veel arbeid, die egter geheel vergeefsch was en daar méde eindigde, dat des namiddags te twee uuren het kabeltouw brak, en het anker zelf in den Hellespont bleef liggen; dus moesten wij Neptuin, die ons tot geen minder prijs wilde laten varen, dit Zweedfche voordbrengzel opofferen. Het moet ongetwijfeld aan een ander groot anker , dat daar op dezelfde wijze , als het onze , verloren gegaan Was, vastgehaakt zijn; want klippen, of iets anders, waar aan het zou kunnen gevat hebben, kan men midden in het kanaal op zulk eene diepte niet wel vermoeden. Het verlies van het anker was eene aanmerklijke fchade, doch geenzins te vergelijken met die, welke ons en ons fchip gedreigd had. Toen het anker verloren ging , kwam een Turk naar mij toelopen, en zeide: men moest god danken voor dit geval, want, voer hij voord, Dsjanine gheledijek kafa maline gheldi , dat is: het nootlot, dat het léven van den fchipper moest treffen, heeft zijnen ei* gendom getroffen, Ik breng dit bij als een bewijs van didenkwijze der Turken. Ik heb dikwijls gezien, dat zii zig verblijdden, wanneer een koffijfchaaltje of iets andeu. .s5  a68 REIZE DOOR EUROPA by geval aan ftukken geflagen of geftnéten werd; want zij befchouwen dergelijke gevallen als eenen flag Van het hoddlÖt, die noodwendig ierhand of iets moet treffen en merken het als eene godlijke gunst aan, wanneer de flag gematigd is, en iets van hetgeen zij bezitten, in plaats van eene. perfoon , treft. Men heeft mij verhaald, dat een Turk eens zeer verftoord werd op eenen kwakzalver , die zijn paerd van eene ziekte genézen had, hoe veel werks hijanders ook van het beest maakte : want, zeide hij , nu zal de ziekte van het paerd gewislijk iemand in mijn'huis treffen. All' onze Turkfche reizigers baden den fcheepsbevélhebber moreen, wanneer hij gelukkig in de haven zou aangeland zijn , voor zig eenen kurban te offeren, tot dankbaarheid , dat hij door zulk eene zagte waarfchouwing gered was. Wij gingen eindelijk na zo veele doorgeftaane gevaaren, zo eenen grooten zeenood ■ en zo veele ongemakken, zo veel wakens en arbeids, onder zeil. Thans was het de eerfte reis niet, dat ik overtuigd werd, hoe veel de arme zeeman moet ondergaan en uitflaan, en wel om den bloei des koophandels, om zijner médeburgeren o-e. mak en welftand, en om eenen koopman rijk te maken die dikwijls niet dankbaar genoeg is jégens dengeenen' die hem kisten en kelders vult, die hem het éren aan den mond brengt, die hem het lekkerfte op de tafel bezorgt, dat alle vier de waerelddeelen voordbrengen , welken,' door de zeevaart als op ééne plaats verenigd, derzelveJ voordbrengzels zonder het minste ongemak , ten minsten zonder gevaar voor dien, die ze geniet, tot gebruik aanbieden. Hoe veel dank, eer en beloning is men hem niet  EN HET OOSTEN. 269 fchuldig, die egter zijn léven en zijne gezondheid in de waagfchaal Helt, en zig aan eene zo gevaarlijke,onbeftendigeeh óntembaare hoofdftof, als het water is,betrouwt, cn zig daarenboven van alle rust en gemak berooft, om zulke voordbrengzels aan anderen te bezorgen! Zulke overwégingcn konden niet misfen, zeer dikwijls' in mij optekornen op den Hellespont, wanneer ik zag, hoe veel ongemak mijne arme landsgenooten, van den fcheepsbevélhehber af tot den geringften bootsgezel, zig lieten wélgevallen ; hoe zeer zij tégen alle hoofdftoffen en de hévigfte en fterkffe werkingen der natuur te worstelen hadden; hoe zij onophoudelijk arbeidden-, hoe dikwijls zij weêrvan voren'af aan alles vernieuwen moesten; en'hoe dikwijls all' hunne moeite dan évenwei nog vrugtloos was. Het jammerde mij in de daad, hunne veele flaaplooze ïïagtén, hunne met fneeuw en ijs bedekte kléderen , en hen zeiven fteeds tusfchen vrees en hoop te zien dobberen. Nu eerst zijn de gevolgen van dat alles^gekomen: meer dan de helft van het fcheepsvolk ligt in dezen hulploozen en onkundigen oord ziek; god géve, dat hunne gezondheid weêr herfteld worde! En zulke heden verrijken anderen, hebben zeiven het kommerlijkfte beftaan, en worden nog door veelen met de grootfte veragting, door anderen met de fnoodfte ondankbaarheid befchouwd, en dat van menfchen, die niet bedenken, dat hunne ganfche eer dikwijls op de ongemakken en lévensgevaaren van den bootsgezel berust, die uit zulke ver gelégen bloemen éven als eene waterbije honig verzamelt, en die dikwijls zijne moordenaars worden, wanneer wind en water hem verfchonen. Nu leerde ik door eene alleronaangcnaamfte ondervin-  *7° REIZE DOOR EUROPA ding den wind kennen, dien de oude Grieken Hellespon. tas noemden en die, „aar het berigt van hhroooL VH-C; l88J' de BW* **** van XEEXES vernie]de en aan de kust van Thesfaliën, in de flreek der bergen Pehon en Hypnos, regt tégen over den mond van den flï lespont, hoewel ver van daar, doch Juist Z0 ver niet de plaats, daar ik tégenwoordig ben, tégen de klippen floeg. Kon deze wind ver van daar zulk eene weS doen, en defchipbreuk van zulk eene groote vloot veroor! zaken,, aan hoe veel grooter gevaar waren wij, die regt m den togt lagen, niet blootgefteld? De HellesponUas is een noordöoste wind , en komt eerst meer noordlijk van de Zwarte zee, in de lengte over den Bosporus naar Konftantmopel; vervolgens trekt dezelve meer naar het oos ten over de zee van Marmora en van daar regt over den Hellespont, die Juist als een togtgat is; hier nu, gelijk ook benédenwaard nP de zee is deze wind het allergevaar hjkst, en veroorzaakt zeer dikwijls fchade ter zee Als ik boven den itormwind met digte jagtfheeuw verzeld noordewind noemde, heb ik nier als een zeeman refpro ken, en wel, om nvj naar de Zweedfche landfpraak te rigten, en mi; duidelijk wttedrukken, nademaal noorde wind in den winter bij ons lenier alles betékent wat ik" wilde zeggen, en als hij met fneeuw gepaard is,'hetgeen wij urvader (*) wolfsweeder en dergelijken noemen, méde in zig fluit. Nu zou ik dezen wind verlaten; want hij verliet ons, . CO Het eigenlijk woord voor flormwind, door de hér.Vfia ' Jugtfneeuw verzeld. Aant. van den Hoogd. Fert, °  EN HÉT OOSTEN. 271 zodra wij buiten het kanaal kwamen, juist toen wij hem wenschten te behouden. Maar daar krégen wij tégenwiud, en meenden derhalven op het eiland Tenedos in eene haven in te lopen. Maar, toert wij den 30^0 van louwmaand, des middags, juist voornémens waren, daar in te lopen, kwam dezelfde wind, die ons te voren zo veel kwaads tocgebragt had, wéder, werd voor ons de beste Wind, dien wij ikonden wenfchen, en bewees ons den dienst, dat hij ons den ganfchen weg gezwind voordvoerde. Ik moet dus ook op het laatst dezen wind prijzen , terwijl ik denzelven verlaat, en wéderom de gunst der Voorzienigheid erkennen , die nu hetzelfde middel tot ons beste gebruikte, dat te voren tot onze plaag geftrekt had. Men mag daarom overal in de waereld wel zeggen: nullam malum fine au&oramento boni [er is geen kwaad, zonder toevoegzei van goed]. Zondags, den3ift™ van louwmaand, des avonds, wierpen wij bij Negrepont, tégenover den ingang der haven van Volo, werwaard onze reis was, het anker, na dat wij in eenen tijd van 30 uuren over de 160 Italiaanfche mijlen gezeild waren. Doch naderhand tobde men weêr drie dagen en nagten, om een klein eind wegs, dat wij met eenen goeden wind in drie uuren zouden hebben kunnen afleggen , verder te komen. Wij kwamen dus niet voorden 3^ Van fprokkehnaand hier bij Volo in de haven voor anker, daar wij de geheele landftreek met diepe fneeuw bedekt vonden, zo dat zelfs Thesfaliën en deaangenaame Tempé thans Zweeden, zo als het in louw en fprokkelmaand is, volkomen gelijk was: hetzelfde moet ik van alle eilanden en kusten zeggen, die wij van Konftantmr.  a72 RE1ZE DOOR EUROPA pel tot hier toe voorbij gevaren zijn. Wij hebben juist denzeifden weg gereisd, als de Argonouten, doch in tégengefteldc {trekking; want zij voeren van hier af, en het berugte fchip Argo is, zegt men, gebouwd op eene plaats, die men zeer digt bij die, daar wij ons thans be. vinden, toont. Geen wonder derhalven, dank zulk een ongelijk geluk met deze beroemde zeevarers heb, die het gouden vlies zogten. Want ik zoek eenige befchréven pargamentvelkn, vr.n deweiken ik berigt bekomen heb, dat zij in eenige Griekfche kloosters, drie of vier dagreizen van hier, gevonden worden. Men zegt ondertusfchen, dat men niet gemaklijker tot dezelven kan komen, dau eertijds tot het gouden vlies; want, behab/cn, dat zij van onkundige en ag.crdogtige monniken bewaard worden die, gelijk de draak op denfehat, op dezelven liggen' en nauwiijks deze handfchriften iemand laten zien, is de ingang tot deze kloosters de moeilijkite, van deweiken ik ooit heb horen fpréken. Dezelven liggen namelijk op zeer hooge fteile klippen, en hebben in het geheel geen deuren, maar die er binnen wil vvézen, moet zig in het eene klooster 56 , in een ander 26 vademen hoog e.z.v. in een net laten opwinden. Het is derhalven eene halsbrékende reis, en daar bij nog onzéker, of zij de moeite betaalt. Het is nauwiijks te begrijpen , hoe men op zulke fteile en hooge klippen heeft kunnen bouwen, en wie er het eerst op gekomen is, of hij naar boven heeft kunnen klauteren of zulk eene lange ladder gehad heeft: hier gelooft men, dat het door een wonderwerk is gefchied. Geheel boven op den berg, zegt men, is eene tamelijk groote en uitgeftrekte ruimte, névens tuinen en weiden voor het vee,  EN HET OOSTEN. * 73 f)it alles zult gij met alle omftandigheden vernémen, wan* neer ik het eens met eigen oogen gezien heb. Het opwinden aldaar is zo bezwaarlijk, zegt men , da- de heer movtaou (c), toen hij daar gekomen was, er geheel van afgefchrikt werd, om zig te laten optrekken, en benéden bleef: die zijnen ijver, om alles te onderzoeken, kent, kan nooit hopen, hem te overtreffen, en men kan geen fterker bewijs hebben,hoe ijslijk dit opwinden moet zijn, dan dit. Desniettégenftaande ben ik voornémens, ten minsten gelijk de heer montagu , eerstdaags derwaard te reizen, zo dra de fneeuw maar eerst gefmolten is, en de wégen, die voor het overige hier zo liegt zijn, dat zij nauwiijks den naam van weg verdienen, een weinig bruikbaar worden. Ik zal over Larisfa reizen, zijnde de hoofdftad van dit land en twaalf uuren of eene dagreis van hier gelégen. Wie zou geloofd hebben, dat in Thesfaliën, op 39 graaden breedte, mijne reis door fneeuw belet en uitgeiteld zou worden? Evenwel is het zo: de fneeuw lag bij mijne aankomst verfcheiden ellen hoog, en ik had de grootfte. moeite van de waereld, om bij den Zweedfchen en Franfchen konful, den heer barthelemy te komen, die in het dorp Port aria hoog op eenen berg, twee mijlen van de haven, woont. De muilëzel ging fchier bij elke (O Va" dezen befaarnden reiziger, is omftandig verflag gedaan in de Voorrede van den Heer kuipers op d'arvieux bl. 10. e. v. — Men doe 'er bij 't verhaal van den Heer j. moors view of Society and mannen in Italy, ef Efprit des Joum. 1781. Aout > p. 52. fv.  274 REIZE DOOR EUROPA fchréde tot aan de borst in de fneeuw, en met dat ailöl nog wel midden op den zogenoemden weg. Den 7*» van fprokkelmaand deed ik deze reis , en op den berg was de koude en de wind onbefchrijflijk: all' de daken hingen vol ijskégels, en de waterleidingen der molens waren overai zodanig met ijs bedekt, als in Zweeden in den hard'ten winter: all' de boomen bogen onder de fneeuw , en ik zou gemeend hebben , te huis in mijn vaderland te zijn, indien ik niet, in plaats van pijn-, dennen-en jenéverboomen, overal olijven-, amandel-, moerbeziën - en vijgeboomen gezien had, die men h;er in groote ménigte vind, en welke névens tarw, karoen, en wijn, den rijkdom des lands uitmaken; maar all' deze boomen zijn door de koude zo bedorven, als of zij verzengd waren. Hieruit ziet men, hoe zeer men horatius te onregt berispt heeft, als hij, eenen ltrengen winter in Italië befchrijvende, zegt, dar. de takken der boomen door de zwaarte der fneeuw neérwaard gebogen werden, éven als of hij grootfpraak gebruikt had, en ais of in dit land zo veel fneeuw niet kon vallen. Zo doet men dikwijls, zo niet altijd, de oude, zo wel waereldlijke als gewijde, fchrijvers, uit onkunde verwijtingen. Zo lang men de plaatzen en landen, van deweiken de ouden gefchréven hebben, niet béter en nauwkeuriger kent, dan tot nog toe, moet men het geen zij in tégenwoordigheid van zo veele ooggetuigen gefchréven hebben, voor waar aannémen. Ondertusfchen beleeft men hier zulke winters niet veel, fchoon men zig derzelven wel kan herinneren; want men heeft mij verhaald, dat voor vijf en dertig jaaren de koude hier nog fcherpen en van langer duur is geweest, dan dit jaar, doch zon-  EN HET OOSTEN. 275 zonder dat er toen zo veel fneeuw gevallen is als nu, wijl niemand zig zulks weet te herinneren. Niettemin zag ik herders met groote kudden fchaapen en geiten, die aan de afhelling der bergen in de zon weidden, alwaar reeds op den dag, dat ik naar Portaria reisde, misfchien eene kleine plek bloot geworden wasi Ik vertoefde tot den nAea van fprókkelrnaand bij den heer konful, en toen ik daarop weêr regt door naar de haven keerde, trof ik, om zo te fpréken, een ander jaargetij aan. Want toen ik den 7den naar Portaria ging, was alles gelijk bij ons midden in den winter of in louw- en fprokkelmaand, maar nu in tégendeel was het als in grasmaand. De fneeuw was op de hooge en in de zon gelégen plaatzen gefmolten, en in de laagten was fneeuw en water door elkander: doch de zon fcheen zo warm , als in Zweeden midden in bloeimaand. Zo nabij en fchielijk verenigen zig de jaargetijden onder zulke hémelftreeken, als deze : tusfchen den harden winter en de aangenaame lente zijn maar drie of vier dagen tusfchentijd; Doch alles is hier ongemeen duur geworden. Dezen zeeboezem kan men als den rijkften in Griekenland aanmerken : dezelve is op de hoogten met groote dorpen bezet , die door wélbemiddelde Grieken bewoond worden , en in deweiken beurtelings eiken dag der week markt gehouden word, zo dat zij geen grooten voorraad voor hunne huishouding behoeven optedoen. Doch nu werden zij door de veele fneeuw en vorst verrast, en veelen geraakten , niettégenftaande al hunnen rijkdom, in verlégenheid, wégens gebrek det noodzaaklijkfle behoeften tot het lévensönderhoud, doordien zij niet gewoon zijn, zig daarvan II. Afdeeling. T  VS R E IZ £ DOOR EUROPA te voorzien , maar er zig van tijd tor rijd van te verzorgen , en nu zulk eenen ftrengen winter niet weêr verwas" tende waren. De fchaapen en geiten zijn hun door koude en gebrek aan voeder afgHtorven ; want men zamelt hier nooit hooi in. Het groote vee is geheel mager geWórden, wijl het geen ander voedzel gehad heeft , dan gehakt ftroo; en dit begon ook reeds te outbréken. Het kot rn, namelijk de tarw, is bier tot eenen prijs gerezen, die in deze landflreek geheel ongewoon is, dewelke men «mders als eene der voornaamfte koornfchuuren des t'ultans kan befchouwen, aangezien dezelve jaarüiks aan deszelfs hof over de honderd duizend Men aan graan, en daarenboven aanzienlijke fommen aan geld lévert. Het is het fchoonfte land, dat'men met oogen kan zien, en, indien het vette bouwland zo wel bearbeid was, a's in zékere oorden van zulke landen, daar eene goede policie is, zou de inzameling onbefchrijflijk rijk wézen. Nooit zou ik gedagt hebben, hier zulk eenen winter en zo veel fneeuw aantetreffen , fchoon het geval altijd heeft gewild, dat ik fchier overal,'waar ik in deze verlopen jaaren gereisd heb, Itrenge winters g< troffen heb. De heer baron rudbeck en ik fchersten er dikwijls méde, dat wij, waar wij ook reisden , den Zweedfchen winter médebragten. Dit was het geval in Frankrijk tusfchen de jaaren 1767 en 1768; niemand had daar zéd.rt het jaar 1709 dergelijke koude en fneeuw beleefd. Het zelfde gebeurde ons in Italië, Duitschiand, Holland en hngelland , en nu moet mij dit ook wéderom in het bekoorlijk 'Ihesfalië gebeuren, daar de Tempé liggen , en niet verre van den Parnasfusj de woonplaats der zanggodinnen , en de  EN HET OOSTEN. Sff jKastalifche bron , die thans voorzéker ftijf bevroren is. Geen wonder, dat dezelve tégenwoordig een volk, dat zo woest en onkundig is, dat het niet eens weet, hoe beroemd zijn eigen land voor dezen geweest is, haaren drank we'geit. Ondertusfchen hebben zij van hunne oude taal ïneer behouden, dan de meesten geloven; en er fcheelt veel aan, dat het thans gebruiklijk Grieksch zo ver van het oude afwijkt , als het Italiaansch van het Latijns' Maar men moet zig aan hunne uitfpraak der woorden gewennen , die bijna éven zo zwaar om te léren is , als ee-J ne nieuwe taal : ondertus'chen is dezelve vee) aangenaa= mer, dan die, welke in het geleerd Europa aangenomeri is. Ook moet ik hiér aanmerken , dat de naamen der plaatzen bij hen zo zeec. niet veranderd zijn, als onze aardrijksbefchi ij vingen en landkaarten vooigéveri. Ik zon hier eene breedvoeiige verhandeling daar over kunnen fchrijven, indien mijn brief niet reeds te lang was : cndertu-fchen zal ik tot bewijs een en ander voorbeeld, van de Gri'.kfche eilanden in de Middenlandfclie zee genomen, bijbrengen. Het eDand Kreta word rog héden ten dage door all' de Grieken Kriii genoemd ,• zo fpréken zij den gefchréven ouden naarnKf^d, dien zij in het fchrijven geheel behouden, uit, daartégen noemen zij dit eiland nooit Kandia , welke naam bij de Grieken geheel en al onbekend is : zelfs de ftad noemen zij to Kastro tis Kritis. Lemnos noemen zij Lemno eii fchrijven het ajjwo : zo luid, den laatften médeklinker uitgezonderd, de voormalige naam des eilands; want de Grieken eindigen tégenwoordig hunne woorden gaeme met eenen klinker , gelijk de Italiaanen, om dezelven aangenaamer en meer zingend? T »  273 REIZE DOOR. EUROPA te maken. Geen Griek weet, wat Stalimene is , bijaldien bij het niet van uitlanders geleerd heeft. Toen ik, in het voorbijvaren van Len.nos , onzen loots , eenen Griek van het eiland Milo, vraagde, of hij wist, waar het eiland Stalimene lig', zeide hij, dat hetzelve er niet was, behalven in de hersfens der Italiaanfche en Franfche fchippers, en het ftond hem niet voor, dien naam te voren ooit gehoord te hebben. Het eiland Chios noemende Grieken tégenwoordig nog éven zo , alleenlijk met die kleine verandering,dat zij Chiozeggen : betreffende Sckio, de*e naam word alleenlijk van Franfche fchippers gebruikt. Zo ook het eiland Kos , hetwelk de Grieken Ko of Koo noemen; maar nooit Stanco, Stanchio, Stingo oïLanga. Hoe zulke wonderlijke naamen onder de zeevarenden, die het Grieksch niet verftonden, ontftaan zijn , is niet zeer moeilijk te begrijpen. Maar, waarom dezelven in Europa, inboeken en gefchriften , gelijk ook in de gemeene gesprekken , aangenomen zijn , daar zie ik geen andere oorzaak van, dan dat men die naamen, welken bij geval in de tijden Onzer onkunde naar Europa gekomen zijn, en onkunde tot eenen grond hebben , met geweld heeft willen behouden. Een Italiaansch of Fransch fchipper die op den Archipel voer, ontmoette een Grieksch vaar. tuig, en vraagde den fchipper daarvan, waar heen de reis was? Antwoordde hij bij voorbeeld : is tin Ko, dat gefchréven word «15 t»» Ko, dan nam de andere dit alles voor den naam van het eiland, en maakte er Stinko , Stingo, Stinkio, Stankio van, bf zo als hij anders goed vond, de woorden, die hij niet verftond, door de uitfpraak te vervalfchen, en zo (telde hij den naam op zijne zeekaart en  EN HET OOSTEN. 27J in zijn havenboek. Eveneens ging het, als hij Griekfche lootten nam , die voornaamlijk nodig waren , t >eu de Venetiaanen, Genuëezen, en anderen, den Oostïndifchen handel, in verëniging met den Levantfchen, ,op de Middenlandfche zee over Alexandriën in den heerlijkften bloei dreven , voor dat het kompas bekend en de weg van Afrika en de Kaap de goede hoop ontdekt was ; de fchipper hooide van den loots telkens , dat men daar of daar heen moest gaan , bij voorbeeld is tin Ko, en dit hield hij voor den naam van het eiland zeiven. Van denzelfden oorfprong is waarfchijnlijk ook Istambol en Stamhui, welke naam der hoofdltad Konftantinopel gegéven word. Men moet namelijk aanmerken , dat de Grieken onder elkander deze ftad nooit anders dan Polis, n«/is, noemen, hetwelk eene ftad betékent; de andere ftéden noemen zij héden ten dage Xaj«, Chora, en eene kleine ftad of een dorp x*f 0, Chorio. Oen naam Konftantinopel gebruiken zij in de dagelijkfche verkéring nuoir. Als dus iemand naar deze ftad wilde reizen , was het; «»s ti» !«/■», is tin polin, hetwelk zij in het fchiehjk fpréken is-tin-bolin of is tin lolin uitfpréken. Hiervan hebben de Turken hun Istai:bol of Istanbul bekomen; want zo fchrijven zij het altijd, fchoon zij het Istambul uitipréken, waarin zij den régel, in hunne en de Arabifche taal aangenomen , volgen, nat de letter n, als dezelve voor b en eenige weinige andere letters komt, als m gelézen word. De Turken alleen bedienen zig van dezen naam, maar nooit de Grieken; dezen gebruiken , gelijk ik boven gezegd heb , als zij van deze trad fpréken, geen andere benoeming dan Polis, en wel bij uitftek. Uit Istambol hebben de Turken naderT3  *3© R É I Z E DOOR EUROPA hand eenen anderen naam gevormd , en Konftantinopel bont ominis causfa, hlambol of Islambul, genoemd, vanhet Arabisch woord Islam, hetwelk den waaren godsdienst, of de muslimanfche leer, en het Turkfche bol, hetwelk veel, wijd, groot en vPl betékent, hlambol zal dus eene volheid der Islamifche leer of des waaren geloofs betékenen, welke daar alóm in haare geheele ui.gebreidheid beléden word; en dit zal de heer büsching denklijkhebben Wdien zeggen, wanneer hij fchrijft O), dat de Had door de Turken Istambpl, dat is, een vrugtbaare oord , word genoemd; fchoon hij ten aanzien der beide naamen , en zelfs ten aanzien van derzelver betékenis, gedwaald neeft. Zommigen leiden het ook af van het Turksch woord bul, hetwelk vinden, weervinden, of eigenlijk, in de gebiedende wijs, vind be.'ékent ; hlambul zou dienvolgens to veel zeggen als ;, vind de waare leer," en een woord Van opwekking zijn, pm de ongelovigen daar door te bekéren, peleerde Tinken, Velken wéten, dat men door Polis , in het Grieksch , eene ftad verftaat, willen ook hlambol daarvan afleiden, hetwelk dan eene ftad, daar da Islam beléden en geloofd word, of eene Islamftad zal betékenen. Bij deze gelégenheid fchiet mij een aanige inval te binnen, dien een Turk op eenen ongelovigen had die zig vergiste, en Galata voor Konftantinopel aanzaghij wilde naar isiambol gaan, zeide hij, maar hij kwam te Galata. De dubbelzimfgheid ligt in Isiambol en Galata: het laatfte betékent, in het Arabisch, dwaling, en tévens de voorftad Galata, welke tégen overKonftantino- f» Nieuwe Geogr. I. D. II. Stuk, bl. 1135.  EN HET OOSTEN. a8i pel ligt, aan de haven, en wel op de linke zijde van dezelve, wanneer men ilit Afië komt, en waar zeer veele ongelovigen wonen, gelijk de Turken de Chiistenen en Jooden noemen: hij wi'de dus, met bedekte woorden , zeggen, dat die perfoon zo zeer gedwaald had, dat hij, toen hij de waare leerj, en de plaats, daar dezelve gevonden word, zogt, gedwaald had, en in het ongelovig nest zelvcn geraakt was. Anders noemen de Turken deze ftad Koftantinia of Koftanunia , latende den toon altijd op de voorlaatfie lettergreep vallen, en de i tévens verdubbelende , zo dat het Koftantinije, of Koftantanija word. Egter hebben alle plaatzen in de Levant zulke batbaarfche naamen in Europa niet bekomen of behouden. De réden daarvan is, naar ik geloof, dat de bekendfte plaatzen m de grootfte eilanden, die men in Italië en elders van ouds gekend en genoemd heeft, en die dus in elks mond waren , haare oude naamen beftendig behielden, als Konftantinopel, Alexandrïèn, Andros, Delos , welk laatfte de Grieken nogthans Dik of Diles noemen, Paros, Nexos, Rhodos, Cyprus, Samos , e.z.v. Minder merkwaardige eilanden daartégen, die enkel door zeevarenden, het zij door middel van den koophandel of van de kruistogfen, bekend waren geworden, krégen dergelijke geradbraakte naamen, als Stalimene, Stankio, Negropont e. z. v. Betreffende Negropont, geen Griek weet tot op dezen dag, wat het zal betékenen, bijaldien hij het niet van eenen Frank geleerd heeft. Het gaat wel vast, dat dit eiland tégenwoordig onder de Grieken zijnen ouden naam Euboa niet meer heeft: zij noemen het veeleer E' vripo, en de ongeleerden Egripo, gelijk ook de hoofdftad, T 4  ïSa REIZE DOOR EUROPA die op hetzelve ligt, en dien naam denklijfc van de bekende daaraangrenzende zeeëngte Euripus bekomen heeft. Wanneer nu de zeelieden, die de naamen der plaatzen in het algemeen zeer bederven , voornaamlijk, wanneer zij de taal nier verftaan, waarïn dezelven voorkomen, maar den klank eenigermaate met het gehoor vatten, is tin Egripon hoorden, maakten zij er Negroponte van, hetwelk tévens op de brug in de haven der ftad Evripo , die over defmalle zeeëngte lag, en het eiland,met het vaste land verëënigde, toepaslijk fcheen. Als er nuj nog bij komt, dat de eerfte, die dezen naam gefmeed heeft, een Italiaan is geweest, en de brug er mogelijk wat donker of zwart uitgezien heeft, zo geloofden zij, den naam klaar en duidelijk te vinden, voornaamlijk daar dezelve tévens met den klank, dien zij van de Grieken hoorden, doch niet verftonden, eenigermaate overeenkwam. Maar, vanwaar de Europeërs den naam Kanfa, waarvan de Grieken volftrekt niets wéten, gehaald hebben, is zo gemaklijk niet te bepalen. De heer büsching haalt een paar gisfingen aan: ik voeg er nog een paar bij. Het eiland heeft namelijk dezen naam misfchien van de ftad Kanea bekomen, hetwelk de Grieken Kania ofKanja uitfpréken, en waarvan de Europeërs Kandia gevormd, naderhand het ganfche eiland zo genoemd , en eindelijk ook der nieuwe of op nieuw aangelegde ftad of vesting dezen nieuwen naam gegéven kunnen hebben. Mijne tweede gisfing zal u mogelijk béter behagen: ik meen, (*) Nieuwe Geogr. I D.2. St. bl. 1174, daar hij , met den heer björnstShl, den naam afleidt van de ftadCW/V* ofCóaudax , dat is, „ eene verichansiing."  EN HET OOSTEN. 283 dat de ftad Kandia, die men niet eerder , dan door de Byzantifche gefchiedfchrijvers, cedrenus , zonaras en meer anderen, bij deweiken zij Chandake heet, heeft léren kennen, dezen naam, hoewel eenigzins verkort, behouden heeft. Chandaki betékent bij de Grieken eene gragt met eenen verhéven wal om een kasteel, eenen tuin, en dergelijken. De Sa.raceenen vonden de ligging deezer ftad gefchikt, om er hun léger bij neêrteflaan , toen zij, tégen het einde des jaars 820, onder de regéring van miCHAëL, die na leo den Arméniërden Konftantinopelfehen troon beklom, op het eiland Kreta indrongen. Zo werd de naam bij de Mufulmannen bekend, en beftendig behouden. De ftad zelve heet daarom bij de Turken nog op dezen tijd Kandia; maar het eiland noemen zij Gherit, of Kjerif, of ook wel Ghirid, Maar nog moeilijker is het , om uittevinden , hoe de naam Dardanellen bij andere Europeërs , behalven bij de Grieken en Turken, die niet meer daarvan wéten, dan van de Zweedfche taal, zo algemeen gebruiklijk is geworden. Wanneer deze benoeming van de ftad Dardanus, die eertijds in dezelfde ftreek gelégen heeft, genomen is, is dezelve voorzéker te geleerd, om eene uitdrukking der zeelieden , en van den grooten hoop , penes guem, gelijk horatius zegt, est jus £f norma loquendi [ die het regt heeft van de fpraak te regelen ] , afgekomen te zniï. Het komt er op aan , te wéten, tot op welken tijd de naam Dardanus in dien oord zeiven behouden is. Tégenwoordig kent er hem niemand, behalven eenige Franken, of iemand, die dikwijls met hun verkeerd heeft, en hen van de Dardanellen heeft horen fpréken, of ook EuT5  234 REIZE DOOR EUROPA ropéfche boeken en reisbefchrijvingen gelézen heeft. Ik kan nauwiijks geloven, dat een naam in Europa zo alge. meen zou aangenomen zijn, indien dezelve alleen van de geleerden zijnen oorfprong had, die wel het regi hebben, over woorden, her zij met of zonder grond, te oordélen, maar niet om aan dezelven het burgerregt te géven. Bij de Grieken héten de Dardanellen doorgaans to Kastra tis Polis, dat is, de Kasteden van Konftantinopel ,• en den Hellespont noemen zij toBogazi tis Polis, dat is, de Zeeengte van Konftantinopel, fchoon dezelve verre van de ftad gelégen is: daartégen géven zij aan den Bosporus den «aam to Bogazi tis mavris Thasfalos , of Zeeëngte der Zwarte zee. De uitdrukking Bogaz is Turksch en betékent keel, en in den onëigenlijken zin eene fmallezeeëngte: misfchien, doch dit weet ik niet zéker, betékent dezelve ook eene landtong of landpunt, gelijk in de Grammaire titrque &c., in 1730, te Konftantinopel, in kwarto gedrukt, oppag. 104. aangewézen word, waar tévens de betékenis van eene zeeëngte uitgelaten is. Maar deze fpraakkonst heeft, ondanks de pragtige opdragt aan den kardinaal de fleury , die als eene amulette tégen de kwaade oogen van eenen onbarmhartigen onderzoeker voorafgezonden is , met betrekking tot de Levantfche aardrijkskunde, en de naamen te onregt aan de plaatzen gegéven , te veele gebréken , dan dat ik dezelven hier zou kunnen aanhalen. Maar nog zonderlinger is het, dat de Grieken het woord Archipelagus niet kennen, daar het nogthans, ten minsten volgens den oorfprong, geheel Grieksch is. De Grieken noemen deze met eilanden bezaaide zee Dtde  CN HET OOSTEN. t?S Kanifa , dat is, de twaalf eilanden, waaronder zij de twaalf kleine eilanden verftaan, die eertijds on ier Venetiaanfche 1 eerfchappij ftonden, en ten deele vanPelop^nnefus of Morea , ten deele van Kandia e.z.v. afhingen. Zij noemen ze daarom ook zomwijlen Frankonifia, dat is, de Frankifche of Roomschkatholijke eilanden. Zo men zegt , léven de inwoners op de meesten dezer eilanden ook grootftendeels op de Européfche , namelijk Italia-nfche wijze , en voorzien hunne huizen omtrent in denzelfden fmaak van huisraad. Deze eilanden zijn , zoveel ik mij dezelven kan herinneren , de volgenden : Dilo, Andro, Patimu (Patmos), Lero, Zira, Milo, Andijparo, Naxia , Pare, Skopelo, Skiro en Triki, welker naamen ik hier zo gefchréven heb, als zij tégenwoordig door de Grieken worden tütgefproken. Daar eenigen van dezelven voor dezen eene foort van vorsten gehad hebben , die over dezelven en de naburige eilanden heerschten, hebben de Grieken toen den naam Archipelagus aan deze zee misfchien als eener vorsten of prinfen zee gegéven , fchoon de zamenftelling van dit woord in deze betékenis juist niet overeenkomstig is met de régelen der Griekfche taal en de gelijkvormigheid van andere met archi beginnende woorden, en uit dien hoofde den tijd der woestheid dezer taal verraad ; ten ware dan , dat men Archipelagos de voornaamfte zee , of de eerfte van alle zeeën wilde vertalen , hetwelk ten aanzien der veele aldaar regérende vorsten met de gelijkvormigheid der zamenftelling juist overeenftemt. Deze afleiding is ten minsten vernuftiger, dan die, welke de heer d'anville , de grootfte aardrijkskundige in Europa, aanneemt, wanneer  a«6 REIZE DOOR EUROPA hij meent, dat het niet anders zij, dan eene verminking van het woord Mgeo-Pelago: fchoon ik dezelve nogthans voor zo zeer gedwongen niet zou aanzien , inzonderheid wanneer het woord door onkundige zeelieden gevormd ware, bijiüdien flegts de laatfte naam onder de hédendaagfche Grieken gebruiklijk was , of geweest was: maar zo is het niet, want zij wéten niets van deze benoeming. Eveneens is de naam Setines , dien de Europeërs aan de ftad Athenen gegéven hebben , bij de Grieken geheel onbekend ; zij noemen deze ftad Athina, en fpréken het bijna zó uit, als of het Azina of Afina gefchréven wierd. Setines heeft, zo ik mij verbeeld , zijnen oorfprong te danken aan de zwaarigbeid in het uitfpréken van de th of tketa der Grieken , welke men zó wilde uitdrukken, dat beiden, jen;, elkander te hulp zouden komen. Ik ftel eenen dergelijken grond bij den naam Schio, in plaats van Chic-, om de Griekfche chi eenigerwijze uittedrukken, die voor andere landaarten nogzwaarer, ja de zwaarfte is, als zij die wél uitfpréken, enderzelver klank met andere dan Griekfche letteren uitdrukken willen. Vergeef het mij ondertusfchen , dat ik breedvoeriger geworden ben , dan ik eerst dagt , en dat-ik reeds een half blad met verminkte naamen van plaatzen gevuld heb, die op geen anderen grond dan onkunde en onwaarheid fteunen; de Levantfche naamen zijn niet Levantsch ; de Griekfche niet Grieksch; maar het zijn naamen van plaatzen , die daar , waar zij liggen, door de inwoners zeiven nooit, maar door vergelégen vreemdelingen zo genoemd zijn , en de woestheid verraden , welke in deze  EN HET OOSTEN. 287 ttreeken geheerscht heeft, toen zij daar ingevoerd wet• den. Ik wenschte, dat zij in de verlichte tijden niet be> houden waren, opdat de aardrijkskunde dezerlandenniet moeilijker ware gemaakt, die buiten dien door de tweevoudige taal des lands, de Griekfche en Turkfche, in deweiken fchier alle plaatzen ongelijke naamen voeren, moeilijk genoeg is, zonder dathetnodigzij, dezelven nog daarenboven door eene nieuwe Européfche brabbeltaal te bezwaren , die niet anders dan misgeboorten voordbrengr. Deze is als eene Griekfche lingua Franca, die men in het eerst ongevoeglijk door verminking van eene andere gevormd , vervolgens te onregt aangenomen, en eindelijk uit onkunde behouden heeft. Het was voorzeker geen dankbaarheid jégens het geleerde Griekenland , wanneer men de woonplaats der zanggodinnen zeiven metbarbaarfche naamen verdonkerde, die dezelven niet voor de haare erkende; maar nu is de zaak zo ver gekomen, dat dezelve niet meer te verhelpen is , wijl deze naamen in het verlichte Europa zo wel in de gefprekken als in de gefchriften aangenomen zijn. Men moet zig derhalven van dezelven bedienen, bijaldien men van anderen wil verftaan worden, en dienvo'gens is dit eene noodzaaklijkheid geworden : doch dit is geen noodzaaklijkheid, maar onkunde, wanneer men zegt , dat deze misvormde en bijnaamen qn de plaatzen zelven aangenomen zijn , dat zij zig ztlven dus noemen , en dat de oude naamen geheel en al uit het gebruik geraakt zijn. Evenwel ziet men , dat veele geleerden deze feil begaan. Het is ook waar, dat het met veele plaatzen in Griekenland zo gegaan is , en dat zij derzelver oude regte naamen vergéten, of door het  388 REIZE DOOR EÜROPA een ofander toeval afgedankt, en nieuwen aangenomen hebben , hetwelk in zo veele ilaatsom wentelingen en veranderingen, en na verloop van zq veele eeuwen zeer gemak)ijk heeft kunnen gefchieden; maar dit is ten aanzien vandegetnen, die ik aangehaald heb, gelijk ook bij veele, zeer veele, anderen het geval niet. Ik moet hier ook melden dat in de Griekfche keikfpraak de oude naamen der plaat' zen van.het begin der kerk, of der ecchfiaprimitiva af beftend.g behouden zijn , en nog tot op dezen da- be! houden worden; hetwelk men doorgaans van het grootfte gedeelte derzelven, zo niet van allen , kan bewéren. Betreffende derzelven geestlijken of kerklijken ftaat , dé patriarchen , metropolitaanen, aartsbisfchoppen , bisfc'hoppen e. z. v. voeren de naamen en titels der ftigten , die zij in bezit hebben, en onder dezen vind men nauwiijks éénen nieuwen. Ja de oude naamen zijn zo geheiligd en vast behouden, dat dikwijls ftéden genoemd worden, die met meer in wézen zijn, en nauwUjks eenige puinhoopen nagelat-n hebben : zomwijlen is men ten aanzien derzelven in zulke onzékerheid, dat men over de eigenlijke plaats, daarz'j gelégen hebben, twist. Ik heb juist hiervan een voorbeeld vóór oogen, terwijl ik in de haven van Volo dezen brief aan u fchrijf, namelijk eemge armhartige overblijfzels der ftad Demefrias; want daar houd ik ze voor, waartoe ik aanleiding gekrégen heb,doordien ik ze , toen ik aan land ben geweest, eenige reizen bezigtigd heb. De ftad heeft tijd gehad , niet flegts om te Vervallen, maar ook om zó vernietigd te worden, dat zijop de plaats zelve niet gekend word; want zij is zo oud, dat zij door demetrius pouorcetes is aangelegd , die  EN HET OOSTEN. ' *St re naar zijnen naam noemde. Zommigen houden deze geringe overblijfzels voor puinhoopen der ftad Pagafa, die insgelijks aan dezen zeeboezem lag , welke daarom, naar deze ftad , zomtijds finus pagafctus genoemd werd. Anleren daartégen zijn van gedagte, dat het deoverblijfzelfs der oude ftad Jolkos zijn; fchoon anderen, met meer grond , ftellen, dat Jolkos gelégen heeft, waar thans Volo ligt. Hoe het daarméde nu ook zij, Demetrias geeft den naam aan het ftigt, en de aartsbisfchop heeft zijnen titel van deze ftad, die zodanig verwoest is , dat men over haare eigenlijke ligging twist. Op die wijze overleeft deoude naam de ftad, en bijna zig zeiven, ten fpijtdes tijds en der vergételheid , wijl dezelve door cie kerk geheiligd is; en hij eischt, om zo te fpréken , van de aarde de overblijfzels wéder, die zij bedekt, en gebied den fteen• hoopen te blijven het geen zij eertijds geweest zijn , en' zig tot huizen en muuren optergten. Troje is bij homerus nog voorhanden , terwijl het op deszelfs eigen plaats gemist word ; op dezelfde wijze zijn ménige ftéden op de tongen der menfchen nog aanwézig, na dat zij reeds voor lang de verganglijkheid ondervonden hebben, en te vergeefsch op aarde gezogt worden. Ik eindig thans deze verganghjke befpiegeling met eene kleine aanmerking, dat namelijk Volo , hetwelk tégenwoordig aan deze baai den naam geeft, in het Grieksch BaXo gefchréven word, cn naar onze wijze Bolo moest gelézen worden, doch door de Grieken Volo uitgeiproken word. De Turken noemen het Kolos. gelijk ook Golos. Het is thans niets anders, dan een ellendig Turksch kasteel aan de haven; een tamelijk eind wcgs van daar liggen twee dorpen, een  *oo REIZE DOOR EUROPA Turksch en een Grieksch , die ook den naam van Volo dragen. Hier heeft , zegt men t oudtijds de oude ftad Jolkos gelégen, waarvan de plaats zo wel als de zeeboezem Jolikos , gelijk ook Pelasgikos gehéten heeft, en van Jolkos hebben de Turken denklijk Kolos gemaakt. Doch genoeg van veranderingen der naamen en plaatzen ; ik blijve thans, zo als te allen tijde, zonder de minste verandering, met de zuiverfte, opregtfte en grootfte hoogagting, e. z. v. DER-  EN HET OOSTEN» 291 DERTIENDE BRIEF. Lijst der brieven door den fchrijver, zédert october 1778, afgezonden. Gevaarlijkheid der reis te land. —•* Vergelijking derzelve met de onlangs gelédenen ter zee. Inzonderheid van de gevaaren door de zwervende Albaneefen veroorzaakt. Befchrijving van deze (Iroperijen en togten* Volo, den 10*° Maart3 1779 (*). 1[k. heb mijnen laatften brief aan ü, die uit vijf halve bladen beftond , den ifen dezer maand van Volo over Salonichi en Konftantinopel afgezonden. Thans zal ik, voor mijn vertrek van hier, u berigt van den goeden ftaat mijner gezondheid géven , en tévens melden , dat de koude hier in Thesfaliën tégenwoordig andermaal met hévigheid begonnen is, en dat het op de bergen en hoogten nog fheeuwt. Verder geef ik u te kennen, met hoe groote ongerustheid ik uit uwen brief van den 8^" van wintermaand gezien heb, dat gij toen mijne brieven, die nogthans moeten aangekomen zijn, nog niet ontvangen had, maar (*) Deze brief is de laatfte, dien ik van den overldden beer BjöRNSTaHL bekomen heb, en om die réden plaatst men denzelven bijna van woord tot woord, fchoon de inhoud niet geheel voor het algemeen is beftemd geweest. Aanm. v. d. Uitgiver. II. Afdeeling. V  *9* REIZE DOOR EUROPA dat de laatfte, dien gij toen gekregen had, gedagtékend *as, Tharapia, den 17*" feptember. Ik kan mij nauwüjk'j ja onmogelijk de oorzaak van dit vertragen verklaren; wantik fchreef uit Konftantinopel, den 3rfenoctober, eenen langen brief van twee halve bladen, of agt kwarto zijden , d:e gedrukt konde worden , en behalven dien eenen tweeden, betreffende mijne onderdanigfte dankbetuigingen aan den heer hofkanfelier baron spaure e. z. v.; mijne twaalf kisten met boeken uit Frankrijk, Italiën en Holland, e.z.v.; vervolgens den 16^ october, op vier bladzijden, van den Ramazan der Turken, e.z.v.; verders eenen tweeden brief, betreffende magister stridsberg, e.z.v.; ook verzogt ik u toen om alle foorten van Zweedfche almanakken voor den heer gezant celsing en voor mij, e. z. v. Deze beide pakken moeten ten minsten den 8"^ van wintermaand te Stokholm aangekomen zijn. Waar zijn zij dan gebléven ? Zij waren beiden in hetzelfde pak met brieven van den heer gezant aan ' het hof ingefloten, en dezen zijn immers te regt gekomen (*). Deze omftandigheid geeft mij ondertusfchen aanleiding, u eene lijst te géven van all' de volgende brieven , die ik zédert de maand october aan u gefchréven heb, ten einde gij moogt zien ,dat ik geen postdag verzuimd heb, en wat gijop de behoorlijke plaats te zoeken en naartevragen hebt. Den 3*1 november. Deze bevatte mijne dankbetuiging (*) Zij hadden met de brieven der kagfelaarij eenen omweg genomen, en kwamen naderhand den uitgéver wél ter hand. Aanm. van den Uitgéver.  EN HET OOSTEN. 293 aan den heer profesfor bergius (*) voor zijnen brief; de zwarigheden, om berigten van Turkfche zaaken te bekomen ; groete en een verzoek aan den heer wargentin, e. z. v. Den december. Vervolg van mijnen brief van den i-/den october: van den Ramazan, de Zweedfche kanonnen in het ferail, de hoffterrewichelaars, e. z. v. In dezen brief was een andere ingefloten van den 16*" november, die toen eerst afgezonden werd; dezelve handelde van den Beiram, en het Zweedfche weeder te Konftantinopel; verders bevatte dezelve vraagen aan den heer ridder wargentin ; den heer < roem wégens zijne verdiensten, van het publiek, zo Veele jaaren lang, te verlichten, en dergelijken; dezelve befloeg zéven bladzijden in kwarto. Bij denzelven was gevoegd een bijzondere van den december, bevattende verfcheiden vraagen. Den ijfcn december. Vervolg van mijnen brief van den ió'1"1 november; van mumammeds vaandel, van het gebak der Turken, dat zij op ftokken dragen; van de overzetting des bijbels e. z. v.; van agt bladzijden: verders een bijzondere brief van de aankomst des kapiteins moreen met het Zweedsch fchip. (*) De heer bergius is hoogleeraar in de genees - eti kruidkunde bij het genees-heelkundiginftituut teStokholm, in beide wéténfchappen zeer ervaren, als méde één der beroemdfle geBe esheeren aldaar, Aannu v. (h Hoogd. Fertaltt» V %  / •94 R E I Z E DOOR EUROPA Den 4''" januarij 1779. Nieuwjaarswenfchen aan den koning en het vaderland met betrekking op den jon geboren kroonprins gustaaf adolf,dien god toteenen zégen itelle! van mijne voorgenomen reis naar Griekenland. Den i8den januarij. Van de koude en de fneeuw te Konftantinopel; groete aan den heer jökansson ; van mijne reis op dien dag naar Konftantinopel; vohnagt aan den heer gjokwell, om mijne jaarwedde te Upfal te ontvangen : verders een tweede kleine brief van denzelfden dag, op het fchip gefchréven, nadat ik aan boord gegaan was • alles van Konftantinopel kort voor en gedurende mijn vertrek. Den iftec maart van Volo in Thesfaliën. Van mijne reis herwaard en de fchriklijke zelfs met fchipbreuk bedreigde gevaaren, die ik van den 23^ tot &m 2q!ten januarij bij de Dardancifen uitgedaan had. Deze brief befloeg twintig kwartzijden, en ging met eenen expresfen van hier naar Salonichi, het oud Thesfalonika, om van daar naar Konftantinopel, en verder over Weenen naar Stokholm bezorgd te worden (*). Laatst fchreef ik u -van mijne gevaaren ter zee: maar nu heb ik ook die te land léren kennen. Zédert mijne aankomst alhier heeft men gedurig gefproken, dat de Al' baneefen naar gewoonte een oproer in den zin hadden, en deze gewesten naderden, om overal te ftropen, cn, waar zij heen trekken, voornaamlijk, hier in Thesfaliën, alle dorpen uitteplonderen. Dit is deréden, waarom ik O AU' deze brieven zijn vatj tijd tot tijd aangekomen. Aanm. van den Uitgéver.  EN HET OOSTEN. a$5 hier vertoefd heb, zédert dat de eerfte fneeuw gefmolten is, om met zékerheid te vernémen, of men eTgens mat eenige veiligheid kon reizen. Midlerwijl heb uk den omtrek der baai doorgereisd. Kortlings was ik bij het oud Argonam, dat thans Malaki heet, en waar de Argonauten, zegt men, het oudüa fchip, waarvan men weet, doch na dat van noach , gebouwd hebben. Gisteren kwam een expresfe van Salonichi met brieven aan den kapitein moreen, betreffende de lading van het fchip. Hij verhaalde mij, dat hij tusfchenLarisfa en Volo, juist daar ik voornémens was te reizen, over de honderd Albaneefen had ontmoet, die hem 40 para, of een piaster, het ecugste geld, dat hij bij zig had, afgenomen hadden, gelijk ook zijnen overrok, dien zij hem egter, op zijn verz:ek, hadden weergegéven. Deze tijding heeft mij oneindig veel bekommering veroorzaakt. Als zij op die wijze met eenen Mufuhnan hand-den, wat zullen zij mij dan niet doen? ik mag gewapende Janitzaaren, en bevélen van de Porte bij mij hebben , en in Turkfche kléding en houding, zelfs ten aanzien van den baard, reizen of «iet. Want zédert mijn vertrek van Konftantinopel heb ik den baard laten groeijen, welke ook merklijk groot geworden is, zo dat men mij, volgens de gebruiken des lands, voor zeer eerwaardig aanziet. Maar wat de Albaneefen betreft, dezen hebben de gewoonte, iemand, die geen Mufuhnan is, eerst alles, wat hij heeft, aftenémen,- daarop hem de handen op den rug te binden, als eenen flaaf in de gebergten gevangen te voeren , hem maar een weinig brood en water > te géven, 10 af iaooo piasters, naer dat zij hem fchatV 3 \  *9<5 REIZE DOOR EUROPA ten, losgeld voor hem te eifchen; en te dien einde zijnen nabeftaanden, of den naasten Frankifchen konful, berigt daarvan te géven. Als zij het losgeld niet fpoedig krijgen, zenden zij tot bewijs een oor, eenen vinger, of een ander «iid des lichaams van den gevangen liaaf aan zijne nabefiaanden, vrienden of landgenooten, en géven te verftaan, dat zo zij binnen agt dagen het losgeld niet overmaken, zij zijn hoofd zullen nazenden. Als dit van geen uitwerking is, zenden zij hem naar de andere waereld, of brengen hem verder weg en verkopen hem als eenen Haaf, in hoedanigheid van eenen met regt gemaakten krijgsgevangenen en lijfeigenen. In dit geval bevind ik mij thans. Ik moet mijn voornéraen laten varen , om naar de merkwaardige kloosters te reizen, welken misfchien geheel onbekende handfchriften, daaronder ook zulken, die aan den bijbel eenig licht zouden kunnen géven, bevatten, waarop ondertufchen het koninglijk kanfelaarijkollég;e, in de narigting, die het mij voorgefchréven heeft, nogthans fterk aanhoud; of ik moet eene reis wagen, die mij zeer fchielijk de letterkundige martelkroon zou kunnen bezorgen, zonder dat de geleerdheid er bij won. Ik had voorzéker in dit land nooit meer te ontijde en met meer gevaar kunnen reizen, dan juist tégenwoordig. Inzonderheid word thans ieder reiziger, (dien zo wel Turken als Grieken , wie zij ook mogen zijn , altijd voor een wonderdier aanzien, engeloven, dat niemand om eene andere réden kan reizen , dan om rijk te worden, hetzij als handelaar, of door het opzoeken van verborgen fchatten in de aarde, waarvan zij geloven, dat zij overal, waar men flegts puinhoopen ziet, te vinden zijn, ja dat  EN HET OOSTEN. ao;r elke iteen, op'welken eenig oud en voor hun onleesbaar oprchrift Haat, goud, zilver, geld en édelgefteenten in zig befluit, en dat het opfchrift de plaats, waar, en de wijze , hoe men die moet zoeken, ontdekt); tégenwoordig, zeg ik, in deze onrustige tijden, waarin het nog veel erger is, word ieder reiziger aanftonds voor eenen Rusfifchen fpion aangezien. Dit is mij hier te Volo gebeurd, fchoon ik met een Zweedsch fchip ben aangekomen : veelen van deze domme menfchen hebben zelfs geloofd , dat het vaartuig zelf Rusfisch was; want tégenwoordig denken zij aan niets anders dan aan Rusfen, Rusland, Krim, oorlog, kapitan-pafcha, vloot, Zwarte zee en dergelijken , waarvan ik dikmaals Turkfche liederen heb horen zingen. Daarbij ben ik in éénen der ergfte winters gekomen, die de wégen onbruikbaar gemaakt, en de duurte van alle bedenklijke behoeften verineerdird heeft. Eindelijk komen nu ook de Albaneefen, en leggen mij onoverkomelijke hinderpaalen in den weg. Zou ik het wel erger hebben kunnen treffen? Schoon nu ook deftrenge bevélen des Sultans zeiven, welken ik bezit, mij gerust ftellen, dat ik voor geen fpion gehouden word van de geenen, die in ftaat zijn om gefchrift te lézen, en eene goede gezondheid en wél voorziene beurs de tweede zwarigheid wegnémen , is nogthans het laatfte altijd het moeilijkst om te overwinnen. Het is vrij zeldzaam, dat men op oorlog met uitheemfche vijanden en wel zo ernstig bedagt is, dat nog onlangs een bevél van de Porte hier gekomen is, om van hier 200 zeevarenden, of kalionfchi, voor de vloot naar Konftantinopel te zenden, nameHjk 50 van Volo, 50 van ArV 4  so8 REIZE DOOR EUROPA mino, 50 vanLarisfa, en 50 van Pharfale, zonder in het minste yoor de bewaring van den vréde daar in het land te zorgen. En nogthans is de Porte er van bewust; want gedurende den laatften oorlog met Rusland en zédert dat dezelve geëindigd is, hebben de Albaneefen hier te land en in Morea fchriklijk huis gehouden. Voor vier jaaren, kwamen zij, omtrent 400 man fterk, herwaard, en verbrandden over de 70 huizen te Volo, 12 te Portaria boven Volo, en zo ook op andere plaatzen in deze ilreek, na dat zij vooraf menfchen, huizen enkerken beroofd en uitgeplonderd hadden. Ik heb zelf te Volo afgebrande Griekfche kerken bezigtigd, welken die arme menfchen, zonder betaling van de verbazendfte lasten, die de Porte yan hun vordert, niet eens weêr mogen opbouwen, zo dat in plaats, dat in andere landen liefdegiften gegéven worden aan de geenen, die door brandfchade geléden hebben, hier de regéring voordeel trekt van brandlligting. Want men moet wéten, dat de Grieken zo wel als andere natiën alle godsdienstvrijheid hebben; maar, als het op verbéteren of weêr opbouwen van oude kerken aankomt , maakt men hun veele zwarigheden , en neemt daaruit eene nieuwe gelégenheid, om de onderdaanen te drukken; en egter word fchier nooit eene Griekfche kerk wêer nieuw opgebouwd. Bij ons betaalt men aan de oyerheid lasten , om zijns lévens en eigendoms zéker te gijn: maar hier betaalt men om in een geftadig bellum omnium in omnes foorlog van allen tégen allen] te léven. Hoe kan zulk eene zwakke regéring zig toch verbeelden, uitheemsch geweld te wéderftaan , wanneer zij haare eigen onderdaanen niet in toom kan houden ? Men be-  EN HET OOSTEN. m hoorde immers eerst er op bedagt te zijn, om orde in zijn eigen huis te houden, voor dat men voor zijns nabuurs huis zorgt, üoch ik heb u altijd gezegd, dat in het Oosten in alle ftukken het onderste boven gekeerd is; alles gaat verkeerd, en niets heeft eenige gelijkheid met onze landen , gebruiken , inrigtingen , regéring en fchrandere ftaatkunde. De Albaneefen zijn een zwerm, dien men kan vergelijken met de oude Gothen, Herulen, Wandalen en dergelijken. Zij roven en verwoesten openlijk te land, en ook ter zee, éven als onze voormalige zeerovers en derzelver aanvoerders (*), die zig aan den zeeboezem en op de uithoeken onthielden. Volgens hunnen . godsdienst zijn zij Muslimanen; de Turken noemen hen Arnout of Arnoud; hunne taal is in Europa geheel onbekend: mogelijk zou dezelve hunne gefchiedenis, die éven zo onbekend is, eenigzins kunnen ophelderen. Toen ik te Venetië was, voorzag ik mij van een klein woordenboek hunner taal. Zij hebben zeiven geen fchrift noch letters, geen boeken noch kennis ; die, welken kunnen fchrijven , bedienen zig van Griekfche letters om hunne taal uittedrukken, wijl de Griekfche taal hun gemeenlijk bekend is, nademaal zij ongelukkig met de Grieken zo veel te doen hebben; in Epirus en het overige Albanië zijn ook verfcheiden Griekfche dorpen, die zig tégen deze lastige nabuuren vrij wél verdédigen, en zig altijd gereed houden, om geweld met geweld tekeer te gaan. Evenëens handelt men hier: all'de huizen in de omliggende dorpen zijn als torens gebouwd en op aüs (*) Vikingar en Nds-kungar. V 5  3°o KEI ZE DOOR EUROPA hoeken met fchietgaten voorzien, om op hen te kunnen vuren; en toen de Albaneefen onlangs hier een bezoek kwamen géven, werden er veele honderden van hun geveld: évenwel willen zij nu wéderkomen, en uit dien hoofde maakt elk zig gereed, om hen te ontvangen. Z,i moeten zig zeiven verdédigen, wanneer de overheid des land, let niet kan ^ en ^ fa ^ ^ ^ ^ onderdaanen ten minden den huisvréde te bezorgen. Ik heb verfcheiden Albaneefen gekend, ook ben ik thans met Verfche.den aan boord geweest: doch ik heb er geen éénen ontmoet die Turksch kan lézen of fchrijven, maar wel Grieksch, fchoon zij allen Turksch, Albaneesch of Arnoudsch, als ook een weinig Slavonisch kunnen fpréken Als zij Turksch fchrijven , gefchied het insgelijks met Griekfche letters. Ik heb groote lijsten Arnoudfche woorden, die rij metGriekfche letters gefchréven hadden, van hun bekomen. Men vind egter hier en daar eenen enkelen onder hen, die het Arabisch en Turksch geleerd heeft De prins kantkmir verhaalt, voor zo veel ik mij herinner, van hunne wonderlijke huislijke genézingen Ik zou wel lust hebben, hunne zéden, lévenswijze en taal nader te léren kennen; doch niet ten koste van mijn lé. ven. Ik zal denkhjk ten laatften het Zweedsch fchip naar Salonichi moeten verzeilen, ten einde daar zékere en gewisfer befluiten te kunnen némen, b.j aldien dergelijken anders in een land, waar geen veiligheid is, en waar eene ftropende bende alleen op geweld gegronde wetten voorfchrijft, kunnen genomen worden. Het zal u gelieven van dezen brief het gebruik te maken, dat gij zult goedvinden, en het algemeen er zo veel  EN HET OOSTEN. 301 van méde te delen, als voor hetzelve merkwaardig mag zijn, ten einde men zie, met welk een groot gevaar ik reis, en hoe veel men moet wagen, om, eerst zig zeiven , en vervolgens anderen te verlichten. De volgende reis meer van mijne gevaaren en van de vriendfchap, met dewelke ik de eer heb te blijven mijns zeer geëerden heeren en vriends gehoorzaame dienaar J. J. BjÖRNSTÏHl..  BIJVOEGZEL Uittrekzels uit eenige brieven aan den Uitgéver (*). EERSTE BRIEF. 'Eenige cphelderingenbetregende Italië met betrekking tot de Hoogduitfche overzetting dezer brieven. ■ ■ Uitbreiding der pest in en omftreeks Konftantinopel. Gebruik van het koude bad daartégen. Deme- trios, een Griek . en door Forskal aangeworven leerling van Linnéus. Foorflag aan den profesfor Bergius, om de kruidkunde in het Oosten uittebreiden. Tharapia, aan den Bosporus-, den *** Julij 1778. JLk heb tot hiertoe verzuimd, te antwoorden op het uittrekzel uit den brief van den heer le buet aan den (♦) Dezen zijn eigenlijk bijzondere brieven aan den uitgéver en niet, gelijk de overigen uit Turkije", tot den druk beftemd geweest , ten zij in zo verre ik van het nieuws, daarin vervat in mijne geleerde tijdingen gebruik mogt kunnen maken. Doch nu na den dood des fchrijvers heeft men deze uittrekzels ook  3»3 heer ***, gedagtékend Stutgard, den 3cften van winterrnaand 1771, welken hij gefchréven heeft bij gelégenheid der vraagen, door den heer gkoskurd aan hem gedaan, het welk ik reeds den 23ften van lentemaand van u ontvangen heb. Ik ken de werken van den heer le beet, en weer, dat hij in Italië, meest te Venetië, geweest is, als méde, dat hij met zékere perfoonen in Italië briefwisfeling gehouden heeft. Maar uit de overgezonden antwoorden heb ik réden om te befluiten, dat zijne korrespondenten niet altijd de nauwkeurigften zijn , en de heer groskurd derhalven in dé aanmerkingen, welken hij bij mijne brieven wil voegen, van all' de antwoorden geen veilig gebruik kan maken. Zo word bij voorbeeld in de < willen médedélen, wijl zij verfcheiden merkwaardigheden behelzen, voornaamlijk om te bewijzen, met welk eene ongcmeene opmerkzaamheid en naarvorfching de overléden heer björnstShl gereisd en aantékeningen gemaakt heeft, en welk een' hoogen graad van geloofwaardigheid, van agting voor de waarheid en het Zweedsch publiek hij zijnen brieven heeft getragt te géven. Mogten toch alle reizende geleerden, inzonderheid onze Zweedfche geleerden, die reizen en hunne reizen befchrijven, zig zulks tot eenen régel doen dienen! Het uittrekzel uit den eer¬ ften brief is reeds te voren in Stockholms Larda Tidnitigar for 1778, No. 42. gedrukt (*_): doch de beide volgenden zijn tot hiertoe nog niet in het licht verfchéuen. Aanm.v.d.Uitgéver. (*) Dit uittrekzel hebben wij uit de Hoogduitfche voorréde tot het eerste ftukje, in ons bijvoegzel, bij het III. deel, bl. 75, reeds méde gedeald 4 dus wij hier alleen de twee laatften géven. Aanm. v, d. Neerd. Vertaler,  39 brieven van den heer le bret gezegd: Giornale de Leu terati inSi'èna, niet in Pi fa, word nog vervolgd, e.z.v, het welk onkunde der Italiaanfche letterkunde verraad. Het geleerd journaal, dat tePifa uitkomt, word doordaarzijnde hoogleeraars uitgegéven, is zeer breedvoerig, en bevat beoordelende en ophelderende onderzoekingen, gelijk ik u op zijn tijd' zal gemeld hebben (*); het word nog vervolgd, en zeer hoog gefchat. Maar het Siënafche is nog geheel nieuw, en eerst na mijn' tijd, z0 mij voorftaat, pas zédert iets meer dan twee jaaren, begonnen; het houd zig bézig met de ceconomie en dergelijke onderwerpen : ik heb het horen prijzen, maar ken het niet. De heer abt sestini meent, dat men, uit gebrek aan médearbeiders , met dit journaal reeds uitgefcheiden is. Indien de heer grosrurd zig nn op dit antwoord verlaten, en in zijne Hoogduitfche aanmerkingen gebruik er van gemaakt had, zou hij zig niet alleen bedrogen , maar ook mijne brieven tégengefproken hebben. Het geen ik van dergelijke zaaken gefchréven heb, kan niet anders dan nauwkeurig zijn; want deels ben ik op de plaats zelve geweest, deels heb ik er mij lang genoeg opgehouden • en mij zeiven den tijd gegéven, om de zaaken te léren kennen, deels de perfoonen en fchrijvers zeer wél gekend : dienvolgens kon ik in zulke dingen aan geen dwaling blootgelleld zijn. Over den vader paciau- di (f) (in het Latijn fchrijft hij zig paciaudius) velt de heer le bret het volgend vonnis: „de man heeft onder- (*) Zie II. Deel, brief 34. (f) Zie van hem If. Deel, 4iften brjef.  „ tusfchen wédeiwaardigbeden uitgeftaan, en zaldenkfijk „ homerus wel vergéten hebben.,, Even als of de wéténfchappen ons zelfs niet tot vergenoegen in onze ongelukken verftrekten, gelijk cicero in zijne rédevoering tot verdédiging van den dichter archias inzonderheid van de dichtkunst beweert; hcec fludia adverftsperfugium acfolatium prtzbent &c, waar hij juist uitdruklijk van de dichtkunst en van homerus fpreekt. Ik verkeerde immers met vader paciauüi te Panna, toen hem reeds alle rampfpoeden getroffen hadden, en juist toen arbeidde hij op het ijverigst aan zijnen homerus. Kan hij nu denzelfden arbeid in zijne geboorteftad Turin niet voordzetten? Kan hij zig daar met homerus niet verlustigen ? — Indien de heer groskued eenen goeden korrespondent in Italië wil hebben , zal ik er hem onder mijne goede vrienden en bekenden fiegts éénen noemen , namelijk, vader fabricy te Rome (*), die alles vollédig kan beantwoorden, wijl hij om zo te fpréken in de Cafanatifche of Minervaboekerij woont, waar alles nieuws, wat er te vinden is, bezorgd word; daarbij antwoord hij gaerne, is een vriendelijk en beleefd man , bezit zeer veel kundigheid, en fcbrijft bondig. Als de heer groskued hem alleenlijk de groete van mij doet, in het Fransch aan hem fchrijft, en zegt, dat ik zelf hem het adres van Konftantinopel overgezonden heb, krijgt hij vollédig antwoord, dat hein nuttig zijn en aan mijne brieven gewigtige opheldering géven kan. Zeg hem, dat hij dan ook vader mamachi (f) van mij, zijnen ouden en beftendigen vriend, (') Zie I. Deel, ao«en brief en II. Deel, 2q[ien brief, (t) Zie 11 Diel, z°aea eQ 3aften brief.  groet: hij woont in hetzelfde huis. Het adres is: Aa reverend, trés reverend Padre Maestro Gabriel Fabricy, Docleur Théologie» de Cafanate, h la Minerve, h Rome. In dezen brief zou de heer groskurd mij ook den dienst kunnen bewijzen, van den heer doktor fabricy te verzoeken , bij alle mijne goede vrienden te R\ome, als den beroemden prelaat den heer borgia, de kardinaals bf.rnis,. maeefocbi, zalada en anderen, den abt giovenazzi, den vader generaal geoegi e.z.v. mijne gedagtenis en de verzékering van mijnen eerbied te vernieuwen. Vader fabricy kende zeer nauwkeurig mijne verbindnisfen aldaar, en deze last zal hem zeer aangenaam zijn, gelijk het berigt van mijnen welftand in Turkijë, midden in de woonplaats van de pest, hem tot veel genoegen zal ftrekken. Zulk een korrespondent zal niet alleen voor den heer groskurd, maar ook voor u zeiven, en het weetgierig publiek van veel nut wézen. Deze reis moet ik,tégen mijnen wil verzuimen, u een vervolg van mijne berigten, zo wel van Turkijë als van Zwitzerland, méde te délen. Wij allen moesten in de voorléden week in den grootften haast herwaard naar Tharapia trekken, om voor de pest te wijken, die op eene fchriklijke wijze is toegenoemen, en zelfs reeds overal te Pera in onze nabuurfchap begon te heerfchen. Ik ben dus hier, en all' mijne papieren zijn daar, zelfs mijn pennemes , om welke réden deze pen zo liegt fchrijft. Den 22""' van zomermaand gefchiedde dit verhaast opbréken, en zédert bevinden wij ons allen hier, een weinig veiliger in hoop, doch in de daad in bet geheel niet veilig, naardien zig hier ook een en ander voorbeeld van de bennet-  mm w fmetting vertoond heeft, en zulk eene groote huishouding, als die van den heer gezant, welke, fchoon deze heer ongehuwd is, uit meer dan twintig perfoonen beftaat, onder zulk een opzigt niet kan gehouden worden , dat wij daaromtrent ten volle gerust zouden kunnen zijn; voornaamlijk daar een zo groote hoop bèdienden , van de Griekfche natie, en aan deze ftrafroede gewoon, minder, dan wij, het gevaar vrézen, en niet wel te huis, en van alle gemeenfchap met anderen, inzonderheid van het aanraken van hunne kennisfen, afzijn te houden. Ik hoop ondertusfchen, dat dit verblijf, ten minsten ten aanzien van mijne gezondheid, die, als god mij het léven fchenkt, de grond van al mijne toekomende bézigheden en onderzoekingen is en zijn zal, niet zonder goede gevolgen voor mij zal zijm De lugt is hier meer overeenkomstig met de Zweedfche en frifchet dan te Konftantinopel: koud, mogt ik zeggen 4 wégens de fchier geftadige noordewinden, waaraan deze oord, die tégen over den mond der Zwarte zee gelégen is, welke erflegts een klein eind wegs afligt, blootgelteld is. Zelfs op St. Jans dag was hier, in deze zogenoemde warme landen, zulk eene koude, névens régen en ftorm, dat niemand van de hierzijnde Zweeden zig wist te herinneren, op dien dag in Zweeden zulk eene ftrenge koude beleefd te hebben. Denzelfdert drtg had het te Konftantinopel fchriklijkgehageld, en deze plotze verandering zou, meende men, de pest doen ophouden , maar vergeefsch. Zij is zelfs héviger en wel derwijze toegenomen, dat, Zo als men verhaalt, alleen uit de Adrianopelfche poort dagelijks over de duizend lijken uitgedragen worden, en de Turken nu zelfs openbaars 1L Afdêeliwg. X  Sc8 gebéden in de moskeen en kollégiën (*) bevolen hebben tot afwending van de pest; hetwelk iets zeer ongewooris is, en bij eeiï volk, dat aan onbeperkte onderwerping aan de befchikkingen van god zo zeer gewoon is, tot een bewijs ftrekt, dat de befmetting tot eenen zeer hoogen en zeldzaamen trap geffégen is. Te Smirna is omtrent op den zelfden tijd, namelijk omftreeks St.Jan, eene aardbéving geweest. Behalven de verfche lugt, die ik fteeds inadem , en het aangenaam gezelfchap, dat ik met mijne heeren landsgenooten, en den Napelfchen gezant, den heer de ludolf , en deszelfs gansche bevallige familie onderhoud, welke tégenwoordig alle dagen de dogter des heeren gezants, de beminlijke en fchoone gemaalin des Franfcheu ambasfadeurs, névens zijne excellentie, den heer ambasfadeur de saint priest zeiven, te gemoet zier, als welken zig reeds in het laatst van bloeimaand te Marfeille op het fregat Kato aan boord begéven hebben, behalven het genoegen van zulk een aangenaam gezelfchap, zeg ik, baad ik mij, zeer voordeelig voor mijne gezondheid , alle morgen in het zout en ftromend water van den Bosporus , digt onder mijne vensters , en wel in béter orde en op eene gepaster wijze, dan voor een jaar, wijl ik eenen zeer gefchikten geneesheer aangetroffen heb, met den welken ik dagelijks raad leef. Wijl dezelve uw nabuur is, (welk een onverwagt nieuws, zult gij wel zeggen, dat mijn geneesheer te Tharapia uw nabuur is?) zo verzoek iku, de goedheid te hebben, hem te groeten 5 want dit is het eenigst bewijs mijner dankbaarheid, dat ik (*) Collegernt.  M>é 309 hém kan géven, ook het eenigfte, dat ik hem fchuldig ben: Want hij bedient mij, zonder het te wéten, en alleen door den druk zijn zijne geneeskundige raadgévingen mijne régels, en de Bosporus mijne apotheek geworden. Het fe de heer profesfor bergius, die dit raadzel oplost, én zijne rédevoering over de koude baden, in het jaar 1763, in de koninglijke akadémie der wéténfchappen gedaan, die ik tégenwoordig afs mijn rigtfnoér vóór oogen heb. Hij zal toen zékerlijk zelf niet gedagt hebben, dat dezelve te eanigen tijde zo verre buiten 's lands voor 'eenen: zijner landsgenooten nuttig zou zijh. Beveël mij derhalven beui aan, en zeg hem, dat de Bosporus mijn Bethesda is geworden , en dat de noordewind de Engel is, die het water alle morgen beweegt, zo dat ik nog alle dagen de Helling bevestige, dat god zijne Engelen tot winden maakt. Mijne dankbaarheid jégens dezen zeer geleerden landsgenoot gaat verder, dan hij gelooft. Ik weet, dat hij behalven zijne veele andere(kundigheden, die men, gelijk de Rusfifche gezant en ridder de heer stachief mij verhaald heeft, reeds in Rusland kent en roemt, ook eert bekwaam kruidkenner is, en Wenscht, eene Flora bijzantina te bekomen, édoch eene andere, dan de verzameling van léverkruiden des zogenoeinden barons keinecke, die ik hem, in het begin dezes jaars, met den Zweedfchen kapitein wikström overgezonden heb. Jk ben fteeds zwanger gegaan met het voornémen, om hem te dienen, zonder daar om verzogt te zijn. Ik had reeds lang te voren van eenen hierzijnden Armeniër horen fpréken, die, zo men zeide, de kruidkunde van den heer LiNNéus zeiven geleerd had: ik had volftrekt voorgenomen, hem te léren X a  3i* mam kennen, fchoon ik niet wist, waar hij woonde. Gifferen kreeg ik volkomen licht in de zaak. Ik ontmoette eenen Griek, demetrios genoemd (V), die zo éven, uit hoofde van de pest, uit Fenar, de wijk van Konftantinopel, waar de Grieken wonen, herwaard gevlugt was. Ik was zeer verwonderd, hem met linnaei fyftetn-fi naturcs, ed. Hal& 1761 , in de hand, aantetreffen : voorzéker eene groote bijzonderheid in dit land! Ik gaf hem mijne verwondering daarover te kennen, en vraagde hem aanftonds, of hij die Armeniër, als ook, of hij in Zweeden geweest was? e. z. v. Ik kreeg tot antwoord, dat hij een Griek was , eertijds geneesheer was geweest van den Pafcha vanEgipte, welken hij, voor eenige jaaren, vijf geleerde mannen en wijsgeeren had voorgefteld , onder de welken de één een groot kruidkenner was geweest: hij had dezen verfcheiden maaien verzeld, als hij in den omtrek van Kairo , alwaar deze lieden zig zes of zéven maanden lang opgehouden hadden, kruiden ging zoeken; deze kruidkenner had hem eenen grooten lust voor de kruidkunde en eene bijzondere hoogagting voor LiNNéus ingeboezemd, hem de titels van deszelfs boeken opgegéven, de kruiden inteleggeu geleerd, e.z.v. Hieraan kende ik aanftonds mijnen voormaligen vriend en landsgenoot, den onfterflijken FORSKaL, die den naam van LiNNéus névens de natuurkunde tot in de zandwoestenijen van Afrika en Afië (a) Van dezen is, bij voorraad, gemeld in het Voorberigt voor dit Deel, bl.VI. Hij is, zekerlijk, een ander, dan de Smirnafche kruidkundige arts van denzelfden naam, van welken hasselqvist meldt,.in het I. D. zijner to, bl. 33.34.  uitbreidde en een ongelukkige martelaar zijner wétenfchap en zijner dadelijke wijsbegeerte in gelukkig Arabië zelve werd. Toen ik den heer demetrios zeide, dat zijn leermeester forskül heette, en mijn vriend en landsgenoot was, vraagde hij mij, of ik wist, waar hij thans was? Zulk eene vraag had mij bijna verflagen gemaakt: het werd mij moeilijk, toen ik met en van eenen kruidkundigen fprak, mij te herïnnern, dat in Turkijë was: ik verbeeldde mij in dit oogenblik in het verlicht Europa te zijn, waar zulk een fterfgeval, zulk een groot verlies voor de wéténfchappen, niet één jaar, ik zwijge veertien of vijftien jaaren , onbekend zou kunnen blijven. Zulk een voorbeeld is meer, dan alles, wat ik er van kan fchrijven, in ftaat, om u een denkbeeld van dit land te géven, hoe hier in het geheel geen médedéling van kennis, geen tijdingen en geleerde berigten, geenjournaalen en verzamelingen , als die van den heer gjöuwell en dergelijken plaats vinden. Ongelukkig land, waar men in de hoofdftad niet weet, wat in dezelve, veel minder eenige mijlen van daar, en nog veel minder in de afgelégen gewesten des keizerrijks zelve, gebeurt, het mogten dan aardbévingen zijn, die' millioenen lluimerende hoofden met geweld doen fchudden, en uit den diepen flaap, waarin zij liggen, opwekken, of oproer en bloedvergieten, brand en andere dergelijke verwoestende gebeurdnisfen, waarvan dagelijks berigten inkomen; doch nooit zulken, die leerzaam en onderwijzende zijn. Toen ik hem nu verhaalde, dat zijn leermeester in de kruidkunde névens al de anderen, uitgezonderd éénen, $c weer gekomen is, naar de andere waereld gereisd waX 3  3i.» ren, kwamen hem detraanen in de oogen, maar nog meef? toen ik hem zeide, dat LiNNéus zelf overléden was. Hier uit kon ik zien, dat hij in de daad op het fterkst voor zijne wétenfchap ingenomen was, en hoe ver men iemand kan beminnen, dien men nooit gezien, maar van wiens fakkelen men zig alleen bediend heeft, die dezelve tot verlichting des verftands ontftoken heeft. Hij. wilde nauwiijks geloven, dat ik een vriend van een' groot' man geweest was, zonder in de kruidkunde, deze, gelijk hij zig uitdrukte, zo heerlijke, zo innemende wétenfchap, zeer ervaren te zijn. Ik antwoordde, dat hij gelijk had, zig daar over te verwonderen, en dat ik zelf dikwijls daar over te onvréden ben geweest, doch altri tempt a/tri cure [andere tijden (geven) andere zorgen]. Ik ging met hem op de naburige velden en heuvels wandelen, en vond, dat hij het in de kruidkunde ver gebragt had. De heer sestini uit Florence, van wien ik u te voren gefchréven heb, was in mijn gezelfchap, en deze onverwagte kruidkenner verftrekre hem tot een bijzonder vergenoegen. Hij is dezelfde, van wien men mij, als van eenen Armeniër, gefproken heeft; men heeft alleen^ lijk de natiën verwisfeld. Ik vernam, of hij all' de naa-, men der kruiden in het Arabisch, welke taal hij inEgipte geleerd had, als ook in het Turksch, Perfisch en Grieksch, opfchreef ? Hij zeide , ' dat hij begonnen had , het te doen: ik beval hem zulks aan, hévens de laatfte uitgaaven der werken vatt den overléden heer LiNNéus , die ik hem leerde kennen. Naar mijn oordeel kan men zowel ten aanzien der Philologie, als der natuurlijke gefchiedenis, van dezen vceltaaligen 'kruidkenner veel nut hebben; j%  heb in dit opzigt mijn oogmerk op den heer profesfor bergius gerigt, die voorzéker er de regte waarde op zal ftellen, om tot eene kruidkundige briefwisfeling op dezen oord te geraken. Van-mijn' kant zal ik met gods hulp al wat mogelijk is daaraan toebrengen: ____ ■ Fungar vice cotis, acutum Reddcre quot hebben. Dit zou eene zeer billijke fcnauing zijn, die ik met al mijn hart aan het pubhek zou wihYn betalen tot erkeudnis van de-zelfs aanmoediging (h toegevendheid Omtrent mi ne kwalijk zamengeltelde Lrieven. Maar laten Wij hier méde te vréden zijn. Misfchkn, dat, warneer ik ems wéér in mijn vaderland z;d Kekeerd en bij mijne boeken en papieren zijn, de Voorzienigheid mij geiégenbeid . al géven om de ne:ging van mijn hart te volgert* Ik heb de eer te z jn e. z. v. u. AfdeelinO.  BLADWIJZER VAN HET VIERDE DEEL. A. JTl. ARD3évi,\gen te Smirna. ico, io5, m, i3r, 139. Abd-ijl hhamid, tegenwoordige fultan. 42, 208. ABIJOOS. 357, AHktMED UI. fultan. ar3. AKKERfloriv(toeftand var. den) omftreeks Konftantinopel. 145, J49»i6r. Oorzaaken van deszelfs verval. 05, 144, Akkerlieden , in Turkije'. 161. Alma.nak der Turken. 34, 158, 197 Amptenaaren, in Turkijë, jaarlijkfche verandering. 214,223, Ankarloo, Zweedsch luitenant. 119, HtJ Antragues (Graafd'). 119. Anville (kaarten van d') 257. ARMENIËRS. 248. 249. Bezwaarlijkheid 0111 met hun te verkéren. 2. BB. aard der Turken. 51. Banket en desfert, t ot een gefchenk aan den fultan, enz. 65. Berk (graaf) .Zweedfche gezant te Weenen. 125, bazar,te Smirna. ic.8. Beelden (godsdienstige), afkeer der Turken daarvan. 177. ram. 155 199. Bekendmaking yan denzelven. 199. Viering. 211, 212. Belgrade, dorp bij Konftautinopel. 61.  B E A D W Ij Z E rt 325 Berigten, tijdingen enz. (geleerde of ftaatkundige),volkomen gebrek aan dezelven, in Turkije. 24. BezesTan , te Konftantinopel. P4. te Smirna. 108. Biduuren der Turken. 212, 213. BjöRNSTaHL, betreffende zijne brieven , enz. 75, en volg. Zijne reis van Kondantinopel naar Volo. 752. Biscari (prins). 128. Blomberg , Zweedfche gezantfchapsprediker te Konftantinopel. 13, Bloemen , te Kotiftantinopei. 173, Boekdrukkerij, te Konftantinopel. 9. Boeken, te Konftamir.opel gedrukt. i3. Boekerij , te Parijs 70. ie Milasn. 73. Boekerijen , te Konftantinopel. 23. Bonnevals graftombe. 173. Boscamp 1 asso polski, Poolfche gezant te Konftantinopel. 127. Boscowicu, te Konftantinopel. 127. Bostandsji pascha. 23Ö. Brand , te Smirna. 130. te Konftanti opel. 170. Brood , te Konftauiinopel. ióo. Brogenart , keizerl. Internunciüs. 229. BusCHlKÖi Aardrijksbefehrijtfrig vau Turkije. 16. Bijbeloverzetting (Sijrifehe), handfehrift daarvan. 70. Hexaplarifche Ambrofifche, handfehrift daarvan. 73. C. CZ-airo, onlusten aldaar. 132. Cara- Osman-oglu. 113. Carleson, Zweedfche gezant bij de Porte. 6$, — — (Prefident). 184- Y 3  BLADWIJZER yaw het- Carlesons brug, bijKonftantinopel. 66. Celsing (van), Zweedfche gezant bij de Porte, g, 13. ■ Prefident. 174. Chalcondi/las gefchiedenis van Turkije*. ~. Chald^us, bij Cicero. 210. Chardins reisbefchrijving, 11. Choiseul (graaf), zijne Levantfche reizen. 126. Clocheterie (de), Kapitein, isr. Cocceji (generaal), zijne Oosterfche reizen. 126. CoMMlDAS de carbognano. 240. zijné' verhandeling over het woord natie. 245. Cypressen , te Konftantinopel. 173, 177. DD. agen (Turkfche). 190. Dardanellen. 245. Demetrios, een Griekfche kruidkundige. 310. Depêches der Européfche gezanten, of dezelven aan de Porte médegedeeld worden ?Sdö. Derwischen (dansfende). 173. Diefstal , bij de Turken onbekend. 154. Divan, te Konftantinopel. 68. Dolk der Turken. 53. Dorschen der Turken. 149. DoRscHVLécELs, in Zweeden. 15c; #1 Dorschplaats der Turken. 159. Dorschwerktüig der Turken. i5r. Dragomans , of tolken, der Européfche gezanten. 6t. derzei ver geleerde bézigheden. 12. ervarenheid in de taal. 20. gewoone onkunde. 32, 39, 45. werkloosheid. 43. Onderhandelingen door hun met de ministers derPorte.63.  VIERDE DEEL. 32? Dragomans der Porte. 59. Druiftros , hoe de joodfche befpieders dien droegen. 331:. Dsjami. 180. Keizerlijke. 180. Duurte te Konftantinopel. 148. Dzimmi. 250. Dzulhidsjscih, maand der Turken. 196 , 215* E. ^Eenvoudigheid in gebruiken, enz. bij de Turken. I4J?< Elez-oglu. 113. Elle (Zweedfche). 151. Emin Efendi, taalmeester. 338. Enfans de langues. 240. Engei.lands tégenwoordige flaar. 135. Engelsche handel op de Roode zee. 132, T? F« J? atum TÜRCICüM. ii7. Feesten (hooge) der Muhamedaanen. 196. Ferhenk, Perfisch woordenboek. 105. FlRENCKISTAN. 250. ForskSl. 3t0, 311. Franken, in Turkijë'. 6. Franken, te Konftantinopel, onder befcherming der Européfche gezanten. 59. derzelver voorregten. 250. houden de pest bedekt. 90, Francos, betékenis van dien naam. 250. GG. alata-woiwodasi. 219. Galipoli- 255. (Sastyrijheid der Turken, 333 •  81$ CL AD WIJZER VAN HET Gebak, word in het ferail op den Beiram uitgedeeld. 229. te K mftaminopel op ftokken gedragen. 230. CffittüKÈ , vergelijking van uitfieémfc{ie met de EuiopoTche. 231. Geer (de), hofmarfchalk. 125. Ge".ri (de) berigten van Turkije. 7. Gèlds-rooij' c,te Konftantinopel,op den Beiram. 213. Gelukwensciien q,, 'e feesten, te Konftantinopel. 226. Gejse,nte (Luthetfche), te Konftantinopel. 174. Gesch edboeken der Tijken. '37. Gesqledenis van Turkijë, bearbeiding van dezelve aldaar. 32. GEscHii..DsCHRijvEas (rijk*-) in Turk;jë 37. GE'c urGitTERij, te Konftantinopel. 219. Getu.gen vóór het geregt, bij de Turken. 205. Gezanten (Européfche,, bj de Porte. 58. derzelver gehoor bij den fultan. 59. Vertrouwen onder dezelven. 61. derzelver landhuizen. 61. Of de grooten des rijks bij hen ter maaltijd komen? 68. Gezantschap (Turksch) aan den koning van Pruisfen. 209. GiAtiR. 177. Gj«hi,*e nt lingüa 240. Godsdienst der Turken. 35. Huogd. iifehe en Zweedfche, te Konftantinopel. 174. 5 -—; (Muhamedaanfche) kan geen algemeene zijn. 198. Godsdienstijver der Turken. 229. Godsdienststellingen der Turken. 194, 209, 234. Goun, zilver en juweelen , gebruik daarvan bij de Turken.54. Craoenigo, Bailo te Konftantinopel. 125. CRECaJ. 2; 9. Grieken, hédendaagfche betékenis dezes naams. 249, 250. Grimaldi, Doge te Genua. 123. GuHsTTépNs bij de Turken. 54.  VIERDE DEEL. 329 GYNcSRMEZ. 202. H. H aaften (baron van), Hollandfche gezant, te Kcnfantiiuk pel. 125. Hamalen , te Konftantinopel. 168. Handel op de Roode Zee. 13*. Handschrift (Hebreeuwsch), bij deKaraïten teKonflaatinope', 28. Handschriften, in de Parijfche boekerij. 70. te Milaan. 73. Hautefort (graaf), zijne Oosterfche reize. 127. Heidenstam (van), Zweedfche gezantfehapsfecretaris, te Konffan» tinopel. 13. Hellespont, deszelfs breedte. 257. Hemden der Turken. 54. Herbelot's Bibrioïheqne oriëntale. 187. Hociiepied, Zweedfche Vioe-konful, te Smhni. ior5. en volg. Hodgea , of Turkfche taalmeester. 97. Höpkee (van), prefident. 182. Hoofdsieraad der Turken. 50. Huizen, te Konftantinopel- i7r. Hussein-Bbykara , Turkfche mu'ikant. ïi. T J- I aar der Turken. 190. Ibrahim Efendi , deszelfs boekdrukkerij, 9. Pascha, grootvizir. 213. Jengitschar Agafi. 223. Jenisch , arbeid aan Meninskis woordenboek. 10, Jeunes de langues. 241, Ilam der Turken. 42 , 203. Inkt der Turken. 239. Islambul , naam der ftad Konftantinopel. 42, Y 4  33«» BLADWIJZER van het. Ïsmael Efend:, Taalmeester, flerft. 140, Joooen in Turkije. 250. Juk der osfen, in de Levant. 156. Justj , Zweedfche konful, te Smirna. ia#o Justiuekanselier , in Zweeden. 224. K -1\.adi, te Sm'rna. 100. Kafian. 214. Kandia (berigten van) 129. Kanonmein (Zweedfche), in het Serail. 200. Kantemir (Prins), deszelfs Turkfche gefchiedenis. 7. Proeve, betreffende de Turkfche muziek. 12. Kapel (^Zweedfche), te Konftantinopel. 174. word door Turken bezigtigd. 176. Kapidsii-Baschi. Turkfche kamerheeren. 59. Kap. dan Pascha, grootadmiraal. 219. ) Karaïien omftreeks Konftantinopel, berigten van hun. Karel XII, zijn aanzien onder de Turken. 177. Kharaosj. 250. Khan. i08. Khazinedar des Sultans. 212* Khirkai-scherif. 227. Kjaabe, te Mekka. 176. ■ Kiaia , in Turkije. 114. Kible. 176, 177, 174$. Kile, eene maat. 184. Kirikia de Costalla, Zweedfche tolk, te Saifna, 115, Kitchins kaart van den Hellespont. 25^. KLéoiNG der Turken. 50. der Janitzaaren. 57. Kmmaat , in Turki ë. 85. S£nutsdag , in Zweedeii. 214.  VIERDE DEEL. 33ï Korrn, vertering daarvan te Konftantinopel. 185. Kontsa; tvn , vorst van Moldavië , deszelfs intrede en inhuldh ging. 26. Kokstai>tinopel, deszelfs heerlijke ligging enz. 124. Plaatsbefchrijving van hetzelve. 242. Koorkhoopen, in Turkije'. ïSl. Koran (de), een wonderwerk. 201. deszelfs opfteUing en afkomst uit den hémel. 201. Koude vermindert de Pest in Turkije. 91. Kurban-Beirami. 196, 215. T L' X^ampsakus. 155. Landhuizen der Européfche gezanten, te Konftantinopel. 119. Leunclavus Annales turcici. IJ. Liederen, Turkfche en Griekfche,met nooten. 12. Li: gua fra> ca. 240. Ludolf (,de), Napelfche gezant bij de Porte. 13, 119. M. JVIaaltijden der Turken. 193. Maanden der Turken. 190, Magistraat der ftad Stokholm. 224. MaaaMïT Efendi. 98. Malen van het koorn in Turkijë. 160. Mallabaarsch alphabet en Cathechismus, 26. Mantel der Turken. 227. Meürese. 25) 98- Mekka en Medina (d,e kroon Zweeden betaalt aan de tempela. van) fchattingen. 183. Mf.mmo , Bailo te Konftantinopel. 125, 181. J/Ièninskis woordenboek. 104. Mermbra, of Marmora, 255- 3 Y 5 1.: - .  33* BLADWIJZER van het Michaeuï (ridder). 125. MigNots histoire de 1'Empire Ottoman. 6. Minareën. 103, t25, 176, 180. verlichting van dezelven, in den Ramazan, 179, Molens, in Tsirkijè'. 16a. en, Zweedfche kapitein. 254. en, te Konftantinopel. 180, Munar.ius. 98. •f der dorschösfen. 155, Munten Turkfche). 40. Oude. 127, 129. Muezzi e. 193. MüHA med, 200. deszelfs mantel of rok. 227. — tanden. 227. Baard. 227. ■ I. Grootfultan. 16. Efendi,Z weedsch-Turkfche gezaatfchapsfekretaris.pS Muradgea, Zweedfche tolk,te Konftantinopel. 7. zijne Turkfche gefchiedenis. 37. , te Smirna. 139. Murat, Zweedfche tolk. 10 zijn werk over de Turkfche muziek, xa. zijne andere werken. 38. Museum (Öuusch). 58. Mustafa, grootvizir, zijne zugt voor de fterrewichelaarij. 20S. Mcjstapha III, Grootfultan. 16. Muziek, Turkfche eu Perfifche, xo, ir, Derzelver gefchiedenis en gefteldheid. 11. in den Ramazan eu Beiram. 225, der Grieken en Armeniërs. 12. Mijlen, Zweedfche. 163.  VIERDE DEEL. 333 MHNËDSJDjJIM. 208. N. ÏSLaamen (aardrijkskundige) worden door de Turken veranderd. 14. NaKIB-UL-EsCHREF. 22p. Nassera. 250. NAZAREëlV. 250. Niebuiir. io?-. Nieuwe maan der Turken. 19©' waarndming derzelve. 190, 2t2. daar toe vertelde perfoonen bij Skutari. 202. Noordewind, iö de ftreek van Konftantinopel. 91, 124. Norberg , berigten van hem en zijne reis. 70. Noring, 71. O. O ka , Tarkfche maat. 146. Opperstadhouder, te Stokholm. 224. Opschriften ' Griekfche. r-o. Oogst , in de ftreek van Konftantinopel. 144. tijd deszelven. 157. Ordentcken , bij de Turken. 53. Overblijfzels (heilige) van Muham.yied. 227, P. Paleis, Zweedsch, te Konftantinopel. 171 en volg. Paleizen der overige Européfche gezanten. 180. Pantoffels der Turken. 52. Para , Turkfche muntfpécie. 147. Patriotismus kennen de Turken in het geheel niet. 100. Peissonnél, Franfche konful te Smirna, zijne werken. 130,  S34 BLADWIJZER van hét' Pelzen der Turken. 53. Pest , in Konftantinopel. 84. * gevaar der befmetting. 86*. de Turken vrézen er niet voor. 87. toenmalige oorfprong derzelve. 87. gemaklijkheid om dezelve te verhoeden. 88. Schriklijkheid der toenmalige. 89. bedekthouding derzelve. 90. die van het jaar 1751. 91, Vrees en fchrik der Turken bij de laatfte. 94. behoedmiddelen ditmaal daartégen. 95, 103. hindert het léren der Turkfche taal. 97, pg. heeft te alle tijden in die ftreek zeer gewoed. 100, vermindert te Pera.ioj. insgelijks te Konftantinopel. 168. overledenen aan dezelve. 168. gewoone maatrégelen wégens dezelve, te Konftantinapel. 92. ~- bidüuren voor dezelve, te Konftantinopel. 103. Pesthuizen ,te Konftantinopel. 92,53. PESTziF.ke-bewaarders te Konftantinopel. 9a. Piasters (Turkfche). 147. Pilumnus, afkomst dezes naams. 164. Plaat (koperen) van 't ferail. 239. Ploegen, in Turkijë. 157. Policie (ellendige), in Turkijë. 99, 183. Policieampt , te Konftantinopel. 219. Post, in Turkije beroofd. 57, ntf. Prikkel des drijvers. 156. Processen, in Turkijë. 205. Propaganda, te Rome, laat fchriften ia de Mallabaarfche taal drukken. 26.  ( VIERDE DEEL. 535 putperest. 177. Q- C^uarantaïne kennen de Turken niet. 86. R. Ï^aghj.3 Pascha, zijne boekerij. 23, 238. Ramazan. 189. Regenbakken , onder het Zweedfch paleis, te Konitaiuinopel. 173. Regering (zeer flegte), in Turkijë. 99, 183. Regcringsvorm (Turkfche). 214, 215. Reinecke (baron), zijne Oosterfche reize. 127. Reis-Efendi, Turkfche fhtatsfekretaris. 224. Relands Religio Muhammedanica, misflageu daari'n. 197, 2i5. Renbaan, te Konflantinopel. 212. Rhodiüs. 254. Rhodosto. 255. Ricauts berigten van Turkijë. 7. Roseen van Rofenftein. 104. rousshau. 10. ff 1 Rcux, zeekaart van den Hellesponr. 257. RU.uet.i, rumelien. 251. S. S abüers, berigt van den godsdienst en de wetten van dezelven.70. Hunne taal 74. Sainte Croix (marquis de). 119. Saint Priest, Franfche gezant, te Konftantinopel. 118. Sanct Sophia, moské te Konftantinopjl. 212. Sandsjaki-Scherif. 228. Sarik. 50. Scha-ts (van). 121. Schewal, Turkfche maand. 20«. Schrijvers (Turkfche). 19.  BLADWIJZER van hei SciiULDBEKENDNfSSEN der Turkep. 235- Schüi ren , in tweeden. 150. ontbréken in Turkije'. 15.4* Sf.RAI. $SR4iL, te Konftantinopel. 124. Befchrijving-van het zelv/e. 240 j 243* Afbeelding daarvan. 9 "9. Gefchiedenis van- hétzelw. 240, 2^3. (oud). 243'. ' ■ ' Sestini (abt; , deszelfs Lëvantfche reize. 1280 Sestos. 257. SiciLiè'iv, berigten daarvan. 128. Simois. 256. Sofi, onder de Turken. 256, Solimans kanons. 33. Spinola (marquifin). 133. Staatsraad , te Konftantinopel.-tf8,» Stambul-Ef.iNdisi. 209. Stampmortieren voor het koorn in Turkije. 1634! Staüde 5 'van) , overfte luitenant. 121. Sterri kunde in Turkije. 2 6. en volg. Sterrew chela ».rs der Porte. 137. SterrewiC ïelaarij onder de Turken. 2o5. StoFfk tot kiéding der Tmken. 15-. Storm.ved^r (fchriklijk), op den iiellespont. 16c. Sultan, fpijst bij de giooten teKonitai.cincpcl f37. deszelfs plcgtige optogt op den Beiram. 213, 223a Zijn godsdienst. C13. T. TTakhmis te Kondantinopel. 186. Taube (van) , oordeel van zijn? berigten van de Européfche ge zanten bij de Porte. 53 en volg.  VIERDE DEEL. 337 Tersane - Kiaiasï. 219. Tharapia, ligging van hetzelve. 84. Thomas Haracleetifii. 71. Thugvt (baron) 125. Toevoer naar Konftantinopel. 95. Topdsji - Baschi. 219. Topkhane. y8. Tourneforts berigten van Turkijë. 32, Troja. 259. Tsjardak. 255. Tsjausch - Baschi. 223. tsjeleui-oglu. 109. Turken , de verkéring met hun is zeer beperkt. 2. hunne gebruiken enz. 49. moeilijkheid om hen te léren kennen. 5, 49. gebreklijkheid hunner gefchiedboeken. 6. hunse onkunde in de aardrijkskunde en de Européfelre taaien. 25. gebrek van nieuwsgierigheid bij hen. 39. hunne bijgelovige agterdogt. 46. onwétenheid. 47. kléding. 50. en volg. TuRK'jë, flegte regéiing in deze landen. 101. Turksciie taal , zwarigheid om die te léren. 1. Alphabet en uitfpraak. 3. Tulbent, turban (Turkfche). 50. groene. 229. TijDRéKENiNG der Turken. 34. Tijdingen , gebrek derzelven bij de Turken. 25. TT ; u' lcg-beighs tafels. 206". Uskudar - ustasi. 223.  338 BLADWIJZER, e. z. v> M TT V. V aandel van Muhammeci. 228. Vankuu's Arabiscfi'Turksch woordenboek. 18, 105. VERTëRiKG te Konftantinopel. 187. Vrlenei-VE (de), Franfche vice-konful, bij de DardaneJIen. VittoisoN (de). 72 , 7S. Volksmenigte, te Konftantinopel. 183» Voltaires lichaam. 136. Vrouwspersoo-ex, in Turkijë, mogen op feesttijden niet op* ftraat komen. 235* w w- W achtmeister (graaf). 121. Walden (van) Zweedsch Zeeofficier. 12 r. Waags Kookboek. 230. Waterdragen, hoe zulks gefchied in Zweeden, 230. Weeder, bij de Dardanellen. 255- te Konftantinopel en daaromftreeks. 157, 254. Weederwaarncmingen (Stokholmfche), vergeléken met èi Konftantinopelfche. 220, 221. Witte Zee. 91. Woi.fsweeder , in Zweeden. 260. Wormen in het koorn , middel daartégen. 164; Wijn, te koop in Konftantinopel. 103. WiJNiouw omftreeks Konftantinopel. 236; Wijnhuizen, te Konftantinopel. 2I9. verzégeling van dezelven, in den Beiram. 319.' Wijnoogst bij Konftantinopel. 236. Wijwater der Turken. 227. Xerxes brug over den Hellespont. 258. Z. Z/AAiTijn omftreeks Konftatltinopel. 158* Zakuurwerken der Turken. 53. Zimmerman, Geneesheer te Smirna. 129.