325 F 419   £ C H E T S E der GODDELIJKE LIEFDE^ aaw de GEMEENTE van LEYDEN, voor db W E E Z E N; bij din aanvang van den jaarb mdccxcviii. dook. j. 't hooft, j. z. aan wien de uitgeloofde e e r e p e j?"» ning is toegewezen.  God is liefde f Apostel J ó AM NS ft  S C H E T S E t> E £ GODDELIJKE LIEFDE. CjT od is liefde! ftèrvelingen! Is het lied, dat de Englen zingen, Voor den troon der Majefteit Van het weldoende Alvermogen, Waar zij, dankend neêrgeboogeu, Juichen in hun zaligheid. A a Godt,  < 4 > God, door de Englen nooit volprezen, *t Ecuwig, onbcgrijplijk Wezen, Die 't heelal in aanzijn riep; God is liefde! juich, ö Hemel! Juicht, 6 Aarde en al *t geweemelï God is liefde, die u fchiep! Liefde fchonk in Eden's dreeven Aan den mensch, Gods beeld, het loven, In des waereld's uchtendftond, Toen welluidende Endentongen, K< r\ 1 ' ■ *■: ' • ' God, den Schepper, cefe zongen, Op het nieuw benedenrond. Liefde en ïijke zaligheden \ . | Wandelden in 't blocijcnd Ecten Nevens adam en zijn Gaê; — 't Aardrijk juichte : „ God is liefde! " — 't Heir, dat lucht en wolken kliefde,Lispelde die wonen na. Wie  < 5 > Wie bezingt die blijde ftonden, Waarin 't eerfle paar, verbonden Door die Liefde, werd geleid — Eer de hoogmoed was geboren, En het beeld van God verlooren, Met de zaalge onfterflijkhcid ? — Maar de mensch, in 't niet verzonken, Aan verderf en dood geklonken, Werd ellendig, arm en naakt; — .' Heeft, door hoogmoed aangedreeven, Al den ramp in \ menschlijk leven, Met zijn' eigen' val volmaakt! Dan, het eeuwig Alvermogen Bleef en liefde en mededogen, Voor den mensch — bood hem gerlaê — Artfenijë voor zijn zonden — Ealfem, die uit 's Heilands wonden Yloeijen zou op Golgothal A 3. Al-  Alles, alles waar verlooren ~* *t Menschdom ramp voor heil befchooren, Na den val van 't eerfte paar: Zoo die val den God der liefde, Hunnen Richter, zelv' niet griefde — Zoo die God geen liefde waar'! De Englen, die in Bethlems velden, 's Heilands blijde komst vermeldden, Zongen op den hoogften toon: „ God is liefde! juich, ó Hemel! „ Juicht, 6 Aarde! en al H gewemel! „ God flapt van zijn' glorie-troon!" Wie kan hier de grootheid zingen Van Gods liefde, Vervelingen! Door immanvël bereid? — Van zijn troon komt Hij benedea! —• God laat zich met vleesch omkleeden, En fchenkt vrede en zaligheid!! Welk  < 7 > Welk een liefde! — 't hoogfte Wezan, Dat de Serafs dienen — vreezen, Slaat des menfchen rampftaat gaê: Sterft, om hem voor ftraf te vrijden, Na een zieldoorgrievend lijden, Op het doodsch CahariaÜ — Hier verliest zich 't denkvermogen, In de liefde van den Hoogen, Voor den armen fterveling! Al de wijsheid van den wijzen, Al 't vernuft des achtbren grijzen Zinkt hier in verwondering! — Zoudt gij, dierbre flervelingen! Slechts dan „ God is liefde!" zingen, Met een koud, gevoelloos hart: En het oog niet heencn wenden. Waar en armoede en ellenden Bukken voor de fclftc Qnartf — A 4 J j*  < 8 > jesus, die aan 't vloekhout weende, ' Toen zich fmart bij fmart vereende, En 't gewigt van 's menfehen fchuld Hem de ziel met doodsangst griefde — je sus wil, dat gij ook liefde En ontferming wezen zult. Liefde! Telg uit Edens dreeven, Waar gij leeft, zal alles leeven: Overal, waar gij regeert, Smaakt men de edelfle aller vrugten; — Daar het volk zijn' val moet duchten, Dat uw reinen gloed ontbeert» Maar gij woont in bato's landen, —i Liefde doet hier offerhanden, Met eene onbekrompen hand: — Liefde wekt nog 's Hoogften zegen, Strooit met roozen onze wegen — Ze is de deugd van Nederland.'  • *C 9 > Ja, weldoende Lcydenaaren ! Daar de God der Engleirfchaarcn Liefde voor al 't fchepfel is, Wilt ge ook, op der armen klagten, Liefderijk hun leed verzagten, Uit een dankbre erkendtenis. Dit getuigen vceler looten, Uwe en mijn natuurgenooten — Weezen, door uw hand gevoed: Die, in de allervcegftc ftonden, Bijna van 't gebrek vcrflonden, Door uw liefde zijn behoed. Gij, uit teder mededogen, Met dier armen ramp bewoogen, Hebt, door uw weldaadigheid, *t Weesje als in uw' fchoot geborgen, » En, met ouderlijke zorgen, Hem een wooning toebereidt, A 5 ö Hoe  < to y» i> Hoe klopt het dankbaar harte Van den Wees, die zijne fmarte, Door uw weldaên, voelt verligt s En wat kan uw ziel meer ftreelen, Dan de diepfle wond te heelen, Van het ouderlooze wicht? — Altijd mild, weldaadig Leyden! Mogt ik weêr uw' roem verbreiden, Dat ge op nieuw uw hand ontfloot, En met uwe liefde - gaaven 't Schaamlc Weesje weêr hielpt laavcrj. Tot verkwikking irj zijn' nood! — Dat zijn lied, u toegezongen. Afgerold van dankbre tongen, U tot blijd genoegen ftrekk'! En zijn bede om zegeningen, Tot den Oorfprong aller dingen, Uwe liefde voor hem wekk'! JE-  *C ii > jrsus, de gekruiste Liefde, Wien de nood der armen griefde; Die qp weldaèn heil bereidt; je sus zal uw liefde loonen, Met genade en eer u kroonen, In het Rijk der eeuwigheid.! —■ Ik zwijg, daar u de fchaar der dankbre Weezen nadert, Die alles heeft te faam vergaderd, t En, met een' traan in 't oog, het u ten offer biedt. —. Maar, wat zal u de Wees, die van uw hand moetleeven, Ten blijk' van zijne erkendnis ge even? —■ — Och! neem Hechts van zijn hand dit kunstloos dankend lied! O e  d e W E E Z E N AAN DE GEMEENTE van LEYDEN. K an v de toon der arme Weezen, In d' uchtend van 't vernieuwde jaar. Uit hun crkendlijk hart gcreczen, Behaaglijk zijn? ö. Burgerfchaar! — Och! zie in gunst op 't onvermogen, Van 't Weesje, dat zijn hulde u biedt — Van 't Weesje, door u opgetoogen, En hoor zijn kunstloos dankend lied! — Was  < *3 > Wat vreugd! uw goedheid wil gehengen, Dat wij het offer van ons hart, Aan u, als aan onze oudren, brengen, ' Aan u, de Troosters onzer fmart. — Wie onzer zou niet dankbaar zingen, Daar .uwe mededeelzaamheid, Ons, als uwe eigen lievelingen, ..En voedt, en dekt, en troost bereidt? — 6 Vaders! dierbre fladgeilooten! Verzorgers onzer teedre jeugd! ' Ons hart, door dankbaarheid ontllooten, Erkent — waardeert uwe. eedle deugd. —■ U,w liefde troostte ons fchreijend harte, Bij 't grievend ouderen gemis, — Toen vloeiden traanen onzer fmarte — En nu van. dankbre erkendtcnis! — Och!  < H > Och! laat die liefde ons niet begecven, Dié oris met téedre zorg bewaakt, Niet flechts ter hoeding van ons leven, Maar die ons zelfs tot Christnen maakt* Mogt gij, ö dierbre menfchcnvrinden! Die weeuw en wcezen zijt ten troost. De vrugten uwer weldaên vinden, In 's Hemels zegen voor uw kroost! — Ontvangt den dank, u toegezongen! —* Och! dat de taal der Weezen - rij, Niet flechts de klank van hunne tongen, Maar ook de vrugt van 't harte zij! —• Mogt elk het fpoor der deugd betreeden, Wijl Godsdienst in ons harte woont, Ten blijk' dat ge uw weldaadigheden Aan geen amvaardigen betoont! — Dat  *C »s > Dat God hier toe den Wees gedenke, — En gunftig leide in zijne jeugd! — Dat Hij u, dierbre Burgers! fchenke, Het loon, verknocht aan uwe deugd! -» God ftorteop elk den rijkften zegen, In al zijn' handel vroeg en fpaê! — Hem volg' de welvaart op zijn wegen'. Hem flaa de God der Weezen gaê! Ó Mogt de vredezon herfchijnen, En, door haar malfchen, warmen gloor, AH' de oorlogsrampen doen verdwijnen, Zoo hier als heel de Waereld door!! — . Algoedheid! hoor de ftem der Weezenl Schenk heil op 't offer van hun hand! Vervul de beê, tot u gereezen, Dan juich met hun gansch Nederland! —  Te L E T D E N, l , si..... t e r a»ü .Cisti B O E K D R U K K E R IJ E van HERDINGH en du MORTIER.