EIGENLIEFDE. Te H A E R L E M,' Gedrukt by JOANNES MET en JOANNES MEYLINK, Boekdrukkers» in de Lange Begyneftraat, over de Wyde Appelaarileeg. 1792.  NIEUWEJ AARS-GROET Aan de BROEDEREN der Haerlemfche Rédenkamer: TJR.OTTW -MOMT B&T'JBIEÏÏ, Uitgefprooken door den Knecht der Kamer: XI JËJFJD JE M O VMW X, T>en Eerfien January 1792. Ik kom, als naar gewoonte, aanzienlyk Broedren-tal! Op d' eerften dag van 't Jaar, u onze wenfehen bieden; Dat welvaart of geluk geen' uwer moge ontvlieden . En dat ge uw blydfchap vindt in Liefde Boven Al. \ A FSG H EI D. Hebt dank voor de eer en gunst my heden aangedaan: — Nog eens: dat heil en vreugd uw wooning nooit ontwyken! ~^ 'k Voldeed aan mynen last; vergunt my dus te gaan, Op dat ik wederkeer' daar, waar myn Trouw moet Blyken*  (3) EIGENLIEFDE; " Voorgefleld by de Broederen der 289 Jaarige Wyngaard-Ranken, onder de Zinfpreuk; LIEFDE BOVEN AL; Op den Eerften Dag van '/ Jaar 1792. Que r homme donc eftime fin prix: Qu1 il s' ayme; car il a en luy uns nature capable de bien; mais qu'ii n' ayme pas pottr cela les baffeffés qui y font. Penfées de M. Pascal Tit. XXIII. ^2]* al ik van de Eigenliefde en haar gevolgen zingen En blyven zelf geheel van haarea invloed vry? Ik moest dan grooter zyn dan 't gros der ftervelingen, Ja, grooter, dan 't kan zyn, dat hier een ftervling zy. —De Schepper der natuur, door wien, op enkle gronden Van liefde, 't ganfeh heelal uit niet geroepen is, LIeeft zelf aan 's menfehen ziel die eedle drift verbonden . De liefde tot zich zelf en zyn behoudenis: Zy is, en moet het zyn, de dryfveêr onzer daaden; De bron van goeden wilT; het heil van 't algemeen; Een deugd; een duure pligt; hy, die haar wil verfmaaden, Moet zyn geluk, zyne eer, de deugd met voeten treên: Geen ftand, hoe hoog, hoe laag, die geen bewys kan geeven Van eigenliefde, en dat elkeen zich zelf bemint; De bedelaar, de Vorst, de wysgeer, hoe verheven In reden en begrip, is meest zyn eigen Vrind! . . . Is meest zyn eigen vrind! ... 't Is waar, doch nietpryswaardig; En hier, hier wykt de menfeh van 't godlyk oogmerk af; A 2 Zy-  (4) Zyne eigen-min word waan; hy handelt onrechtvaardig, Zyn deugd word ondeugd, en zyn zegen word een ftrafl Bemin u zelf niet, menfch! ten kofte van een ander; Denk dat de deugd zeer ligt tot ondeugd overgaat, Zy grenzen nader, dan ge u diets maakt, aan elkander» Ja, overdreeven goed word een onmidlyk kwaad: Leer op haar waaren prys uw eigen waarde fchatten, Bemin in u een ziel, bekwaam om wél te doen; Maar niet die fpoorloosheên, waar toe zy uit kan fpatten; Leer, leer u voor den ftrik der eigenliefde hoen: Mistrouw den rykdom en 't gevaar van eer en grootheid, < Wier glans den menfch verleid, tot zelfverheffing fpooitr Hoe dikwils wierden zy een bron van vuige fhoodheid! Hoe dikwils wierd door hen de ftem van 't hart gefinoord* Een ryke, met geluk en fchatten ruim befchonken, Volgt d' ingefchapen trek van zyn gevoelig hart;. Helpt zynen broeder, in elende weggezonken, Droogt zyne traanen af en lenigt zyne fmart; Verfchaft hem werk en loon, en leid zyn kroost, by trappen * Tot nutten arbeid op; befchaaft zyn rauw verftand; Staat mild de kunften voor en eedle weetenfehappen En is een menfehenvrind, tot heil van t vaderland F ö Schoone, ö eedle trek des beelds van 't eindloos weezen !i ö Stille zaligheid voor een vernoegd gemoed 1 Wie zou voor zulk gevoel van eigenliefde vreezen, Dat, min of meer, den menfch der Godheid naadren doet!: De fchamele armoe tracht myn menfehenvrind te ontmoeten» En doet haar dankbaarheid door eedle traanen zien; Geredde elende werpt zich, fnikkende, aan zyn voetenr Daar kunst en weetenfehap hem, juichende * eere biên: Hy  Cs) Hy ft uit haar aller drift, ontwykt haar blyde klanken; Vergeeten wél te doen aan zyn natuurgenoot, Niet, dat men, voor een pligt, hem, als een Haaf, zou danken> Zie daar zyn edel doel; zyn doel is waarlyk groot! — Maar vind zyne eigenliefde een innig welbehagen, Dat zyn weldadigheid door ieder word geëerd, Dat hem, als Mecenaat, worde achting toegedragen, En overfchreed hy 't pad, dat rede en Godsdienst leert; Geeft hy die neiging toe; . . eerlang doen hem zyn fchatten Zich zelf verneedren; hoe zyn trotsheid elk ontzctt'! Ras zal zyn waan hem tot verkwifting uit doen fpatten, Daar hy zyn deugd verheft, zyn aelmoes uittrompet: En nog zal dan zyn hart hem al te dwaaflyk vleijen, Dat zyn weldadigheid den Schepper nog behaagt: Zoo word, uit eene drift, die tot geluk moest leiên, De menfch, door eigen fchuld, te jammerlyk verlaagdt En gy, ö ftervling! die de fom van uw vermogen, Door nyverheid verdiend, met zuinigheid gefpaard, Door verdre fpaarzaamheid geduurig op deedt hoogen, En die, met winft by winft, van tyd tot tyd, bewaart;, Daar, naar ze grooter word, uw zorgen ook vergrooten, Terwyl gy, meer en meer, uw hart aan woeker hecht. En, by uw dierbren fchat angstvallig opgefloten, Den milden gever vloekt, den armen brood ontzegt; Gy, gierigaart! laat tog uw waan u niet bedriegen! Noem dit geen fpaarzaamheid; de Rechter van 't heelal Doorziet en kent uw hart; gy kunt voor hem niet liegen; Beef, als hy van uw fchat u reekning vraagen zal! Hoe glad is uwe baan, 6 Vorften deezer aardel Welzalig, zo uw hart de laffe vleijers haat A 3 &*»  co En, zoekende in uw pligt en 't heil des volks uw waarde, Het zinneloos gefchreeuw eens wuften hoops verfmaad; Maar, deerlyk is uw ftaat, zo gy, uit zelf-behagen, Uw grootheid, meer dan 't heil der volken, brengt in ftand; Uw zetel vefl op bloed; het volk uw juk doet draagen En uwe magt gebruikt ten val van 't vaderland! Zoo kunt gy nooit uw volk, noch ook uzelf beminnen; Zoo kan ook zyne liefde u nooit te wachten ftaan: Die, door geweld en magt, altoos zyn zaak wil winnen Zal, met zyn vaderland, in 't eind ten gronde gaan. Gy, Stedehouderes der Godheid hier beneden, Gerechtigheid! wier zwaard de wet is toebetrouwd, Op dat gy braaven hulp, — hun, die de wet vertreeden, Tot heil van 't algemeen, hun ftraf bezorgen zoudt! Gevaarlyk, in de daad, is 't fchaadlyk zelfbehagen, Is de eigenliefde hem, die hier uw dienst verricht; Hy moet zich, ganfeh en al, als flaaf der wet gedraagen, Ja, zelfverloochning is zyne eerfte en duurde pligt! Gelukkig Rechter die zich zeiven kan beminnen, Wyl fteeds zyn edel hart na recht en waarheid hoort; Wiens ftem geen dwingeland, door haat of gunst, kan winnen; Wien geen verward gejuich van 't woest gemeen bekoort; Die nimmer ftraft uit wraak; nooit doof is voor de klagten Der onfchuld, maar by wien geen fchelm ooit toevlugt had; Die, als een eedlen fteeh, zich om zich zelf ziet achten, Niet om het pronk-metaal, om 't goud, dat hem omvat; Maar, hoe bedriegt hy zich, die met een valfche grootheid Zich kittelt, en zich zelf de wet te boven waant; Die voor een dwingland knielt, hem vleijende om zyn Ihoodheid, Daar hy hem, zo hy meent, het eerfpoor heeft gebaand;  ( 7 ) Hy, die den blinddoek der gerechtigheid van de oógen Durft fchuiven, en, voor goud, het onrecht billyk noemt; Die gruweldaen verfchoont of ftaaft, door zyn vermogen, En medepligtig word aan 't geen de rede doemt! Rampzaalge! die u durft met fchuldloos bloed bevlekken! De wetten aanziet als een fpinwebb', dat alleen Den kleenen tot zyn val, ja tot zyn graf, moet ftrekken, Terwyl een Grootc 't fchcurt en druifcht 'er ftout door heen. Eén wet beftaat 'er, 't is de wet der ceuwge waarheid; Beef voor haarc uitfpraak; beef, gy haater uwer ziel! De tyd zal komen, dat uw oog, in volle klaarheid, Den valftrik merken zal, waarin uw hart verviel: Wanhoopend' zult gy dan deez' jammerklagt doen hooren: „ ö Valfche grootheid! ach! gy hebt my vastgefnoerd; „ Gy deedt my deugd en eer en liefde en reeht verfmooren; „ Rampzalige Eigenliefde! ik ben door u vervoerd!" De onfeilbre Rechter zal zyn wraakftem hooren laaten. Gy, menfch, wien God, tot heil. uwe eigenliefde gaf, Zult, om haar misbruik, dan u zelf vervloeken, haaten,- Voor eeuwig haaten! . . . . ö afgryzelykc ftraf! Ja, reine Godsdienst! zelfs in uw gewyde chooren Word menig een, helaas! door blinden waan misleid, Die, als hy vast en bid, zyn lofgezang doet hooren, Zich boven 't gros verheft om zyn godsdienftigheid; Terwyl, hoe vlytig hy uw tempels moog' bezoeken, Zyn hart van haat en nyd, van toorne en afgunst blaakt, En, daar hy liefde veinst, die pligten durft vervloeken, Wier edel nut de kracht des waaren Godsdiensts maakt: Vergeefsch, verblinde! roept gy daaglyks: Heere! Heere! Uw dienst is huichlary; uw Schepper grauwt 'er van: Doe  ( 8 ) Doe uwen pligt, zyn will'; beleef de befte leere; Geen andre weg, die u Gods liefde fchenken kan! Veel min voor hun, die, hier tot priefteren verheven, Tot predikers der leer van zachte nedrigheid, Zich hunner eigenliefde onzinnig overgêeven, Vergeeten, wie zy zyn, wiens woord hun mond verbreid'! Die, onverdraagzaam of verwaand, hun hart verheffen En prediken wel meest zich zei ven ten gevall'; Verdwaalde herders! kan uw trotsheid niet bezeffen, Dat die verheffing uw verneedring worden zal? Waar zal het einde zyn, indien men op wil tellen Al 't deerlyk zelfbedrog, dat de eigenliefde werkt? Laat, dwaaze fterveling! haar invloed u niet kwellen; Zorg, dat zy door 't gebied der rede word' beperkt! Leer aan de oprechtheid u, met al uw kracht, gewennen; De waare deugd beftaat in waarheid, niet in fchyn; Doorzoek uw eigen hart en leer u zeiven kennen, Zoo zult gy waarlyk groot en fteeds gelukkig zyn: Geen laage vitzucht zal uw rust dan ooit venvinnen, Gy weet, dat fteeds uw hart uwe eerfte zorg verdient; Uw naaften zult gy dan, gelyk u zeiven, minnen En, onpartydig, hebt ge elk reedlyk menfch tot vriend: De grootfte Leeraar wil, dat me zich fchuldloos oordeelt Den allereerften fteen op 't offer werpen zal! * Volg 'uwen meefter naa; volg dat menfchlievend voorbeeld; Men word zyn Schepper waard door Liefde Boven Al. (*) JoANN. yiïl. v, 7.