N f E Ü W ' C K S C ÏT ENK VOOR DE JEUGD, Vde De ru  EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  K I ,E XJ "IS" GES ' C H E Isr' K J E U G D.   AAN JAKOBA WILHELMINA KATHARINA E N HENDRIK JAN LAURENS, kinderen van den kapitein ter ^ee F. J. G E R V A I & Toen wij ons, aan de Helder, Aan Vaders boord , vermaakten 9 [Het zal u, lieve kinders! Uw gaiifche leven heugen] Toen lazen wij te famen Noordhollands Jandbefchrijving., Boor waritnet gegeven: En gij vond in dat boekjen Een zonderling behagen». . Weet gij wel, lieve kinders! Wat ik u toen beloofde? — U ook een kndbefcbrijving Van 't vaderlijke ïandfchap, Waar in gij zijt geboren Tot een gefcbenk te geven.  Ziet hier, daar van den aanvang, De groote woeste Vel uw , Zoo vol van dorre heiden, Van bergen en van bosfchen; Miar ook van frisfche beken s En aangename dalen, En graanrijke akkerlanden, En fchoone landverblijven, Die zich geen Vorst zou fchamen; En uitgekeurde fchoonheen, Die vrouw Natuur , hoe mild ook , Aan beter landen weigert, Tot uw gebruik gefchreven; De rest ftaat haast te volgen. Leest, leert, groeit op in kennis» Maar boven al in deugden. Weest, weest dus uwes vaders, En Grootevaders vreugde, En de eer van uw geflaclue, A, v. P. Beïig. Ka  Na het overlijden van martiket, heeft men noch eenigen voorraad, tot déze verzameling van hem voorhanden. Men heeft een gedeelte, van denzelven in dit ftukje geplaatst, vooral de verklaring van eenige vaderlandfche fpreekwoorden , die bij meest gewoon was te leveren; ent twee avondgebeden. — Ook heefc men den vaderlievenden matroos, dien hij afzonderlijk had uitgegeven , verkort, en hier een plaatfen ingeruimd. Het overige, dat men noch van hem beef:, zal in het vervolg gegeven worden. * 2 't Geera  ^t Geen men ?ich verplicht vond van den vaardigen man te zeggen, is gefchied, in het levensbericht , waar mede dit (hikje befloten wordt, en dat getrokken is, uit een uitvoerige verhaal van zijn leven, 't welk zijn vriend, de overgebleven uitgever van deze verzameling * heeft aan bet licht gegeven.  INHOUD. GEOGRAFIE VAN VELUWE. Inleiding-, • • . bl. ï De Greb, Wageningen, • l& "t Ambt Renkum. Donweert* i& Arnhem, - * RozendaaU - • a9 Be Ambten Reeden en Bummen* 34 V Ambt Ede. ScherpenzeeL . t\6 V Ambt Barneveld. Hoevelaken* $7 ——-— Niekerk. 59 De Ambten Putten en Ermelk #3 Harderwijk , i 2 ^7 * 3 ifrr  INHOUD. Het Ambt Doornfpijk; de Stad Elburg en het Rechterambt Oudebroek 73 Hat tem, de Ambten He er de en Epe 7? Niebroek' Het Ambt Voorst ö3 Het Ambt Apeldoorn , Rijvoegfel . n M E N G E L W E R K. Korte fchets van de Historie der Moabijten J * 97 I 98 // * 101 /// • • » 104 * • . / Eendragt maakt magt . ioa II Het zal uitkomen, al zouden het de kralen uitbrengen . II0 III Dat is water op mijn molen 114  INHOUD, IV Hij betert zich ah de oude Wolven • . . » % • • 1l5 V Zoo trouw ah goud . 117 VI Al kost gij kallen ah Brugman 118 De Ruiters, Dichtftukje - *2I De Kat tn de &afX Fabel. f& Gelukkigë redding uit groot gevaar 123 Fredrikende Tortelduif,Dichtjlukje, I2p Het Vinkje, Dichtjlukje. 130 De Elft of Keverworm . . 131 De Slang en de Hond, Fabel l%6 Avondgebeden voor de "Jeugd • 137 De Tortelduif • • *4J De Zijworm en de Spin, Fabel 142 Grootmoedigheid in een Boerenmeid 143 "Nutte raad, versje* » 1-45 Verbazend bewijs van godlijke bewaring* . . •  / JV H O U D. De klokhen, de kiekens en de havik, Fabel, - • • . - . 147 Lentelied, door Joh. de Rö0 , oud ruim 9iaren* • k .148 Protagoras en Democretus, „ Ï4S> De Faderlieveyide matroos* „ I5I Om regen. . ^ levensbericht van martinet. . I5g DE PLATEN EN KAARTEN DUS TE" ZETTEN. Landkaart vsn de Veluwe, n3st zoo veel wit er aan dat, ze geheel buiten het boekje uitkomt. . . tegen over bladz. 04 De Waterval in Beekhuizen., gg Het grafteeken in de Kerk te Barneveld, 52 JDe Elft cf Keverworm, * «- 131  jEOGRAFIE van E L U W E.  ƒ N H O U Dl De klokhen, de kiekens en de ha»ik Fabel, , lentelied, door Joh. de Roa , oudruh 9 jaren» Protagoras en Democretus, De Faderlievende matroos. Om regen. # ■ , # j levensbericht van mwmt% i DE PLATEN EN KAARTEN DUS TE ZETTEN. Landkaart v?n de Velnw« uC veiuwe, met zoo veel wit er aan dat. ze geheel buiten het boekje uitkomt. , . tegen over bladz. De Waterval in Beekhuizen. Het grafteeken in de Kerk te Barneveld. De Elft of Keverworm,  GEOGRAFIE VAN V E L U W E   GEOGRAFIE VAN V E L U W E, INLEIDING. Naam. Ligging, iïroote. Verdeeling. Vela* wenzoom* Veluwe. Gronden. D'ikea. Beken. Plantaadjen. Bosfchsn Tabak* Rundvee* Uiterwaarden. Schapen, Bijtn. Molens. Fabrieken Heide, 'Wild. Steenen. IndrukfeU van Zeeprodiikten. Ijzer. ZiU \ver. Heibrand, Zanden, V'rage. liet mij nii vergund worde», een* eenig ander deel van mijn. Vaderland cc gaan bezichtigen? antwoord. Gij kunt een reisje over de Veluwe doen. V. Waarom is deze Landftreek boven anderen te verkiezen? A, Om dat ze voor een Hollander boven al • A %  4 N A A M, les bezienswaardig is, door de ongelijkheid van bare gronden, de fchoonheid van dc gezichten die ze oplevert; en de heerlijke buitenplaatfen, die er gevonden worden, en] die, over het geheel , .we] niet door bare kostbaarheid , boven de Hollandfche uitmuren, maar zoo veel te meer , door bare natuurlijke fchoonheden , om welke ze van tijd tot tijd veel van reizende Hollanders bezogt worden. mv- Dan zult gij mij wei eenige onderrech. ting medegeven? A. Zie hiereene landkaart, die u van veel gemak zal wezen. Vele namen van plaatfen die thans geen aanmerking meer verdienen zijn ©P dezelve weggelaten, en anderen, die meer 10 aanmerking komen, zijn aan dezelve in de plaats gefield. ' V- Vcluwe, wat mag dit W00rd ivel zeggen? A. Veluwe, of Velouwe meent men, dat fchraai land beteekend, in tegenoverftelhng tot Betouwe, dat men meent, dat beter land te kennen geeft. Het woord ouwe, landftreek, ge. bruiken wij noch , in het faamgefield woerd lande uwe. V. Is Veluwe dan zoo flecht land? A. Daar van ftraks nader. Ik zal u nu de gelegenheid op de, kaart toonen. Zij heeft ften noord*  V ERDEELÏNG, 5 noordwesten de Zuiderzee. Ten noorden loopt zij fcherp toe, tegen Overijsfel. Ten zuiden heeft zij den Rhijn, en ten oosten den IJsfel. Op het langst is zij 12 of 13,en op het breedst 9 of 10 uren gaands. V. Zij is dan eenigfïns eene Zeeprovintie ? A. Dat is zij. Maar daar is op hare kust te weinig water , en gebrek aan diepe havens. Dus heeft zij van deze ligging dat groot voordeel nier. V. Nu moet ik de verdeeling ook weten? A. Zij k wordt verdeeld in Veluwenzoom en Veluwe. V. Veluwenzoom? A Ja', dat is cie Zoom van de Veluwe, fengs de rivieren den Rhijn en den IJsfel, van het Schependom van Wageningen, tot tegen over Zutfen. Zij is met flippen op de kaart aangewezen. Deze ftreek plagt een afzonderlijken richter te hebben, V, Dat is zeker eene goede seïegenheid ? A. Het land aldaar , dat van ouds aan over. ftrooraing is bWgefield geweesf, is door de weldadige Hitf van het bovenwater, zoo ver dat heeft kon komen , tot een vruchtbaar land geworden. Doch dtszelfs breedte is niet groot. V, Maar nu de Veluwe? A 3 B.Dee-  D ïj K E N* A. Deze wordt in Over* en Nederveluwe, gelijk u de (lippen op de kaart toonen, onder» fcheiden. Aan de Zeezijde is Nederveluwe, Doch deze verieeling is. van weinig gebruik. V. En dit land is minder vruchtbaar? A. Iet is zeer oneffen, doorgaans boog, doch op fommige plaatfen noch met aanmerken]': e -henvels verbeven, oorfpronglijk een fchra:e zandige heide, die alleen hier en daar, door de nijverheid der inwooners , tot vruehtgevend land gemaakt is. V Zulk hoog land heeft der.kei'ijk geen befchutting van dijken, aan den kant der rivieren noui. ? A. Dat is onderfcheiden» op fommige plaat, fen zijn de oevers kort aan de Rivier zeer Èoog, zo dat daar geen dijken te pas komen, gelijk tusflien Doreweert en Arnhem, en aaa. wijs, dat het zeewater ook, in vroeger eenwen, deze landen overftroomd heefr. V. Worden er cok metalen] op Veluwe gevonden? A. De rrond is cp vele plaatfen met ijzer deelen, die men oer roemt, vervult, die meestal een barde laag uitmaken, welke fömtijds bo* a* 7 ven  r* M' E T A L E N» ven op den ligt, doch dikwijls beneden de opa perviakte. V. Is dit niet nadeeïig? A, Op zulke plaatfen kan geen boomgewas voordkomen. Men fpit daarom eerst den grond, dien men bepooten wil, tot in het welzand. V. Vind men er ook noch andere metalen? A. Op fommige plaatfen ligt ook lood , tin en zelfs zilver verborgen. In 1689 is er door de Staten orfboy. verleend tot het graven van deze metalen. V. En dat• gefchiedt niet? A. Neen. Ten bÜjke dat de onderneming niet gelukkig is uitgevallen. Denkelijk is de hoeveel» beid die men vond, zoo gerin?. geweest, dat zij, het arbeidsloon niet vergoeden konde. E.ven gelijk het zoeken van goud in den Rhijn.. V. Goud in den Rhijn ? A. Ja, daa? is goud in den Rbijn. Maar het is zoo weinig dat het zoeken geen voordeel geeft. | V. Is de heide ook aan eenige bezondere on«heilen of ongemakken blootgefteld ? A. Ja, er ontftaan van tijd tot tijdiop Veluwe groote zanden , die *ever de heiplant he« iienftuiven; dezelve al verder verflikken ^ zich du* meer en meer uitbreiden, en zelfs eie boerderijen in gevaar brengen.  ZAKDEN. BEIBRAND. I£ V. Hoe voorziet men daar in ? A. Men omzet ze met takkebosfchen, of5 men legt bosfchen van dennen en berken aan» om de verftuiving te beletten. Men heeft een ambtenaar op Veluwe, die, onder den naam va» Zandgraaf, hier op moet toezien.. V. Nu noch iets? A. Somtijds verftouten zieh de fcbaapsherders , on de heide in brand te fteken, op dat er weder jong heideg»was voor de fchapen ontfta, dit is~ zeer gcvarelijk, daar de brand tot de bosfchen en zelfs tot fchuren, fchotten en woningen zou kunnen overflaan. V, Is daar niet tegen gezorgd? Ai Daar zijn wetten tegen, die op deze mis* daad zware ftraffen dreigen. Ten opzichte van de bosfchen gebruikt men de voorzorg, dat men den grond rondom dezelve, ter breedte van eenige voeten omploegt, opdat de vlam," die op het rauwe zand geen voedfel vindt, daar voor gekeerd worde. Men noemt zulk eenen omg©!* ploegden kling, de boschtra»  DE GREB, WAGENINGEN. Reis naar Peluws. De Greb. De Line» IVageningen, V. Hoe zal ik nu mijn reisje doof Veluwe Beginnen ? A. Vaar van Amfie'dam , met de fchuit op Utrecht, en neem daar den postwagen op Arn» hem, tot de Greb, daar gij goede herberg vinden zult. V» Heeft deze plaats iets aanmerkelijks? A. Er ffrat niets anders dan twee herbergen, In de herberg aan de linkerzijde als gij van Rhenen komt, heb ik het zeer goed gevonden. Gij zult verbaast ftaan over het vermakelijke van de aankomst, van den kantvan Rhenen. Na dat men . van den hoogen Rhenenfchen berg , de heerlijkfte gez:chten, ever den fchoonen Rhijn. en de vette Betuwe gehad heeft, dalt men fleil af van de hoogts, aan wier voet de herbergen liggen. y. Dat za] mij een nisuw gezicht wezen ? A. Gi  WAGENINGEN. 17 A. Gij zult hier van verre kunnen zien5 boa men, in de heide, bijzondere plekken tot vruchtbaar land gemaakt heeft, die door hun levendig groen, bij" het vale en doodfche van de heide, wonderlijk affteken. V. Ik zie hier op de kaart een watertje? A« Dat is de Greb-, die hsre nuttigheid heeft» om turf uit de naburige venen, en andere voordbrengfelen, naar buiten te vervoeren, V. Is daar noch iets meer te zien-? Ao Ja, den aanvang vsn eene linie van verdediging, die van daar dwars het land door, verbij Amesvoord loopt en verder. Men kan boven dezelve door kunst overftroomingen ma' ken, om haar te verdedigen, en van afftand tot afftand , vindt men wagthuizen bij de» zelve. Doch zij is, tot hier toe, nooit van eenig nut geweest. Bij den Jaatften inval der Fran. ithen maakte de harde vorst alle verfterking al» om me nutteloos. V. Wat verder? A. Weinig verder toont u een paal, waar het *and van Utrecht eindigt, en gij komt in gel» derlans, in het Schependom van wa&bniin gen, naar welke ftad men in een uur kan wandelen» V. Is  t« WAGENINGEN. V. Is Wageningen niet het oude Vada de? Romeinen? A. Neen, dat heeft over den Rhijn gelesen. Wageningen is een kle;n Welgelegen Steegje. Het is merklijk verfraaid , door ene reeks fchjone huizen , die zek.r Hrer van Roz^ndaal» daar, voor omtrent een halve eeuw, heeft doen bouwen , en die doorgaands var» gegoede lieden bewoond worden s dat voor de plaats zeer voordedig is. V. Is hier iets aanmerkelijks te z*en? A. Niets dat mij invalt, Raadhuizen en Kerken vind men overal De kerk van deze ftad heeft niet eens een orgel. V. Geen fabrieken of koophandel? A. Tabak is hier een voornaam voordbrengfel. Er is een eekmolen, die door den wind gedreven wordt. Ook varen van hier beurt» fehepen op Duisberg, die de goederen, die daar toe uit Holland komen, derwaarcss brengen, van waar ze in de omgelegen landfcbappen verzonden worden. Dat geeft hier eenige meerdere beweging. V. Ik behoef mij dus hier niet lang op te houden? A, Gij kunt nu het Schependom van Wage. ningen naar Veluwenzoom ten einde wandelen, dat  R E N K Ö M« «9 «jat zich tot kort bij Renkum uitftrckt. V, Hoe is hier de ge'egenheid? A, Gij ktMit uwen weg boven over den Wageninafchen berg vervorderen * dan heb«' Ay heerlijke gezichten over de Betuwe, aan uwe recherzijde. Aan de linkerhand ziet gij 't huis Konenburg. Ook kunt gij beneden langs gaan, Gij hebt dan den fteilen hoogen berg aan uwe linker , en de uiterwaarden , en het Lekskes» veer, aan tvwe rechterzijde., ?T AMBT VAN RENKU&& D ORE WEERT» Werdeeltng van Fetawensoon. Renkum* üeéfunk Boreweert. Hunnenfkhans, Duunoog. Oosterbeek. Hemelfche* berg. Oorfprong* V. En wat moet ik nu noch van Veïuwen- zpom weten? A. Dat het in drie Ambten verdeeld is , namelijk dat van Renkum, Reden en Bi-urn. men  40 ' HEELSUM. men. Zoo ras gij het Schependom van Wfcfcl ^e» verhaten hebt, zijt gij in het Ambt van; ■ Rbnkum', daar de Kerspels van Renkum en Oosterbeek toebehooren, tusfchen welken de Heerlijkheid Doreweert ligt., en dat eindigt bij i bet Schependom van Arnhem» V, Is het Dorp Renkum van eenig bejang? A. Een beftraat dorp van matig aanzien. Men teelt er veel tabak en heeft hier en elders na , qe buurt papiermolens. V. En verder? #A. Verder loopt de weg zeer vermakelijk, raar het dorpken Heelfum, (in de Heerlijkheid Doreweert. Hier kunt gij de vermaarde papiermolens, der pannekoeken gaan zien. Ook zal het u ongewoon zijn,, i„ ftede van eene brug den weg voor rijtuigen over den grond van de beek, die zeer hard is , door het watei zelve , te vinden. Dit heeft op de Ve'u we meer p**, doch ^ P / me, meer bruggen over de beken & kj/tf2 Heei1ijkheid D°rewee» '«« op de A. Zij is zeer aanmerkelijk, en hecft haar gen hofgericht. Het hu sis oud en bezienswaar. mèto^m. «oog geboomt, dat men ei vond is zeer verminderd. £ene fraaie zware ion.  DOREWEERT. aI fontein, 'die uit?den berg!, tusfchers een groep boornen , voordfehiet, zal men u toon en, met een fraaie grot, daar bet water over heen valt. , V. Noch iets meer ? A. Ja de Hunncnfchans, of liever Duunen- , fehans, d. i. hooge fehans ,>p eenen zeer hougen uithoek , [pp den Rhijnoever, waar de gezichten bij uitftek ver reiken. Eenige aarden Wallen en deze naam worden, zonder grond, voor gedenktekens van de tegenwoordigheid dier oude Volken in dit land gehouden, Misfchten zijn hier nooit Hunnen geweest. V. Is dit alles? A. Dit plagt alles te wezen. Doch onlangs heeft de Gelderfche Raadsheer romnlé vatebender, Duunoog , een plaatsje in de Heerlijkheid Doreweert gelegen, fraai laten aanleggen , en op het zelve een fchoon landhuis bouwen. Men is hier noch hooger , dan de Hunnen» fehans, men ziet den Rhijn kort voor zich , in vele bochten, naar beneden kronkelen, en kan tot den zeiven, langs eene fteile helling , over verfcheiden kleine terrasfen,_of langs meer dan 100 trappen afdalen. Zoodanig iets vindt tnen hiern ergens! Het zal u verrukken. ' v H 02 nu verder ? A, La.igs een zeer bresden welbepïasten weg; 4 gt5|  a» OOSTERBÊÊK. gaat gij naar Arnhem. :Oosterbeek ligt aan uwe rechterzijde aan het afhellen van de hoog. tens: Het is een goed dorp. V. Heb ik niet iets bijzonders van dit Dorp gelezen ? A» Men zal er u een fteen^ wijzen, die de plaats reekent, waar Keizer henri*. III. op het open veld in de elfde eeuw geboren is. Die gaf aanleiding dat de Pastoor van dit Dorp Bisfchop van Utrecht werd. V. Zijn hier geen fraaie landhuizen? A. Gij zult hier den Hcmelfchen berg vin* den, daar men meestal dezelfde gedichten heeft. die men u op de Huncnfchans toonen zal. Doch hij is wat meer van de rivier verwijderd. Ook munt hij in overvloed van watefc niet uit. De piantaadje is zeer aangenaam. V. En dan? A. En dan de Qorfprong. ï)it fraai) landgóed is weinig bekend; Ook is het, in zijnen tegenwoordigen ftaat niet zeer aanzienlijk. Doch het is frijker in natuurlijk fchoon , dan mogelijk eenig ander hier te lande. Men zon hier fonteinen en watervallen kunnen a«nleggen, die alle de andenn in hoog*e -en rijkheid van water te boven gingen. Gij moet het vooral $aan zien» V. Efr  A R N H 5 M» »g *V. En wat dan noch ? A. Dan vervolgt gij uwen weg voorbij de Heerlijkheid Rozande, daar maar een huis ffoat tot aan de beek , bij welke het Schependom Van Arnhem begint. ARNHEM. Werfchexden Landhuizen. Ligging van Am* hem, Grootte. Kerken. Dttiveishuh. Fabrïjken* Koophandel, Geleerden, Sckoone landftreek* V. Wat zal ik in het Schependom van Araliem vinden? A Aanifonds zult gij, door een hooge dichee taan, Manendal zien liggen en wac ver* der aan uwe rechterzijde Kiingelbeek, en vervolgends Hulkenftein, twee aangenaame en welgelegen landgoederen, op den boord van den Rhijn. V. En vervolgends? Ji* VeryoJgends kunt gij uwen weg nemen on«  2, ARNHEM. onder langs de rivier, die een der aangenasmftc war.delingen oplevert,- of zoo gij dat verkiest boven over den berg, daar gij zeer ruime verfehietgezichten vinden zult, en zoo komt gij fpoedig in de ftad van Arnhsm. V. Wat heb ik mij van Arnhem voor te ftellen ? A. Eene vrij aanzienelijke ftad, op den rechter oever van den Rhijn, over welken zij eene fchipbrug heeft. Zij ligt drie uren gaands ten noorden van Nijmegen, en drie uren ten oos« ten van Wageningen , zij is de] hoofdftad van het Kwartier van Veluwe. V. Denkelijk is zij vrij groot ? A. Men telt hier ruim iloo huizen De ftad is met fraaie wallen omringt, en heeft aan de land. zijde eenige buitenwerken, doch tot eene ern» itige Verdediging is zij niet gefchikt. V. Wat meer? A. Zij; heeft vier poorten ; veïfeheiden kef* ken en godsdienstige geftichten — en verder het provintiale Kollegie van Politie , Finantie en algemeen Welzijn ; ook dat van Justitie, voorheen genoemd het Hof van Gelderland'; het provintiaal tuchthuis , en het verbeterhuis i het hof der oude Hertogen e, z. v. V- Mag  A R N H E M. $$ V. Mug ik niet van het een en ander wat me r in het bijzonder hooren? A. W.j moeten kort zijn. De grocte kerk is fchoon en luchtig. Haar hooge toren is bij uitttek fraai, en heeft een van de beste klokkefpellen. V. Is er niers bijzonders in te zien? A Buiten een uitmuntend orgel, niets, dan een oud praalgraf van Hertoch karei, va» eg mond van 1538# kostelijk ttaar den fmaak van dien tijd. Ook noch eenvoudige graftee. kens van sasbout, leoninus, en goris, lieden vermaard in de historij der letteren , of in die van het vaderland. Het laatfta is eenvoudig ftaai. V. En wat zijn de andere kerken alhier? % A. Zij hebben niets bijzonders. Alleen is het zonderling , dat de Janskerk noch aan de Rid*. ders van Maltha toebehoort, en door dezelve» wat bet lichaam der kerke betreft, onderhou* den wordt,fchoon de Hervormden ze gebruiken. V. Is er aan bet hof van de oude Hertogent noch iets te zien ? A. Het is een groot, ouderwets gebouw. Mij7 valt niets bijzonders van het zelve in, dan dat men. zegt, dat het onderftel van de koets, met welke Prins jan willem frizo overvoer, i i, B toen-  «6 ARNHE M, toen hij verdronken is, daar noch bewaard wordt. V. Zijn er vele fraie buizen in Arnhem? A. Naar mate van de grootte en gelegenheid der ftad zeer vele. Ook heerscht er bloei en welvaren door de geheele ftad. De levenswijs is hier veel duurder, dan in de andere Gelderfche fa den. V. Heb ik niet Wel van het Duivelshuis hooren fpreken? A. Daarvan wordt meer gefproken dan het verdient. Het is groot en fraai, door den bekenden MARTEN VAN R05SUM gefticht; men kan zien, dat hij voorhad hetzelve veel grooter te maken. Niets bijzonders is er aan, dan eenige figuren op den voorgevel, naar den tfinaak van dien tijd, die men verkeerdelijk voor afbeeldingen van duivelen houdt. V. Hoe is het met de fabrieken en den koop» handel te Arnhem? A. Zij beduiden weinig. Èr is wat handel in granen en tabak. Ook zijn er eenige olijmo» lens; een zeepfiederij; een ftijffelmakerij 5 een pottenbakkerij , die gij moet gaan 2ien. De ■beurtfchepen op Duisburg geven hier ook vrij veel levendigheid. V. Vinden dege fchepen hier eene goede lig* plaats ? A« Men  ARS H'È M» & A. Men heeft hier eene zeer fraie havens die tevens een fchoon fieraad voor deze ftad is. Zij ligt even buiten de poort, en vormt, met de huizen die daar bij gebouwd zijn, en van welken fornraigen éene zeer goede vertoom ning maken , eene welvarende voorflad. V. En is zij van veel gebruik? A. In den winter is zij, doorgaands, zoö Vol fchepen als zij eerigfins kan bergen, die zich daar van alsdan bedienen, als van de eeni« ge, vele uren boven en beneden deze ftad. V. Is deze ftad ook beroemd door vermaarde inboorlingen ? A. De meestvermaarden zijn van reid en van den sande, wier Nederlandfche gefchiedenisfen gij lezen moet. — Men heefc er onlangs een genootfcbap van wetenfchappenï opgericht, dat federt door de onlust der tijdeta veel geleden heeft, doch zich evenwel blijfc Slaande houden. V. Valt er nu niè^s meeE1 van deze ïlad to Zien ? A« De landftreek rondom dezelve moet gij wél opnemen. Heerlijke wandelwegen aan den voec van den berg, langs den boebtigen Rhijn, met uitmuntende gezichten over uitgeftrekte weiden s verfchot van lanen, bosfchen, graanvelB 2 dea j,  ARNH E M. den, tabakslanden, laggtens, hoogtens,-en-on* •vergelijkelijke verfchieten. Geen fhd in Neder land evena2it hierin Arnhem. V. Dat moet wel een zeer vermakelijk oord vezen ? A. Dat is Arnhem zeker. Jammer maar dat, het houtgewas vooral, zoo veel teekens draagt van d^ verwoestingen van den oorlog. V, Is er noch iets bijzonders buiten de ftad ie zien? * A» Verfcheiden fraaie landhuizen, daar zich ,de natuur in hare grootfle fchoonheden vertoont. Gij moet bezien, Sijpendaal, Lichtenbeck, den Menthenberg, den Muizenberg, Hartjcsberg, en vooral Sonsbeek of de Wildbaan. V. Waarom deze laatfte vooral? A. Om fchoone waterwerken ; uitmuntende lanen, in htt ronde tegen eene aanmerklijke lioogte op; meenigte van vreemde gewasfen, en daar onder een groot aantal van aanzienlijke jtulpenboomen. . V. En hoe is het hier met de verblijven vooï -vreemdelingen ? A. Die zijn hier zeer goed* ^vooral in den Arend en de Ploeg.  & OIZ E N D A A L. Klit enb eek. Angerenjltin. Rozsndaah linbosch, V. Is er nu noch meer in den omtrek van Arnhem te zien ? A. Gij moet eenen geheefen dag nemen, tot eene wandeling naar Rozendaal, dezen dag zuil! gij met zeer groot vermaak- doorbrengen. V. Ik heb daar veel van hooren fpreken. A, De Rozendaalfche weg loopt over eenen grond, die merkelijk af helt, van de linker naar de rechter zijde. Aan uwe linkerzij vindt gij, boven op de hoogte , zeer hooge boomen.en lager af koornvelden, die door de verfebeiden* heid van hunne voordbrengfelen op deze helling aartig bij elkander affteken. — Binnen een klein half uur zijt gij op Klarenbeek. V. Die plaats meen ik, dat zeer beroemd is ? A. Er plagt niet lang geleden noch een zeer B 3 aan-  ■»o KLARENBEEK. aanzienlijk bosch te wezen, doch de grootfte jn-eenigte van boomen is gevallen; nu is dat ïand in koornveld veranderd, dat door zijne Verfcheidenheid op dien ongelijken grond eene Jraie vertooning maakt. Midden tusfchen het bouwland ziet men de bronnen, uit den grond voordkomen, en in eenen grooten vijver famenloopen , van waar het water naar de hoven van deze lustplaat voordloopt, en aldaar wa« tervallen en fonteinen vormt. V\ Dus zal dit eene fraaie lustplaats wezen? A. Dat is zij. Korter bij het huis is noch geen gebrek aan hoog geboomt, een gedeelte van bet welk vrij zwaar is. En wat bet water betreft, dat is hier zeer rijk. Gij zult er verscheiden zeer groote vijvers vinden , en men Zal op uw verzoek eene meenigte fonteinen laten fpiingen, die zich in allerlei gedaameus vertoonen. V. Springen deze fonteinen hoog ? A. Men zal u hier de hoogstfpringende fontein uit deze geheele ftreek vertoonen, en noch zult gij met leetwezen zien, dat men van alle de rijkdommen der natuur, die hier voorhanden zijn, geen gebruik gemaakt heeft. — Ook is de fmaak noch meest in den ouden tram. V. En het huis?. A, Dat  ANGERENSTEIN. gy A. Dat is ruim en gemakkelijk; maar bijzondere aanmerking verdient het niet. V. En wat volgt nu op mijnen weg naar Ro» zendaal? A. Een klein, maar bij uitftek fraai plaatsje,'Ahgerenftem, dat gij met verrukking zien zult. V. Wat maakt hier de voorname fchoonheitï uit ? A. Eene groote meenigte van fonteinen , dia men, alle tefFens, van een en hetzelfde ftand« punt, ziet fpringen. Zij bereiken eene aaumer» kelijke hoogte, en hebben-die bijzondere hoedanigheid, dat de rijkdom van water, dien men bier vindt, toelaat, dat de meesten altijd dooi bij dag en bij nacht fpnngende blijven. V. Valt bier noch meer te zien? A. Niets anders dan fraai boomgewas en een middelmatig huis, dat niet zeer fchoon is» Gij kunt nu verder naar Rozendaal voordwandeien. V. Ben ik dan hier noch niet in den omtrek van die heerlijkheid ? A. Klarenbeek en Angerenftein liggen noch in bet Schependom van Arnhem; doch een weinig verder vindt gij eene laan, die het Schependom van de heerlijkheid affcheidt en deze laaifte geheel omringt Men heeft verfcheiden uren noodig om dezelve af te wandelen. B 4- V, Wat:  3* ROZENDAAL. V. Wat ontmoet ik verder op mijnen weg ? A. Nu r.iets bijzonders. Gij gaat eene merkelijke hoogte op , met heide begroeid, van waar gij wederom ruime gezichten hebt. Va* hét opgaand geboomte, dat hier was, is thans niet veel meer over, en binnen kort zijt gij ts Stozendaal. V. En wat zal ik daar vinden? A, Een klein bevallig dorpje, in dicht hoog geboomt gtlegen, en dat meest door papiermakers en daghuurders bewoond wordt. De lustplaats js het voorname ftuk r dat uwe opmerkzaamheid vordert, V. Deze moet zeer fchoon wezen? A. Zij is zeer fchoon, en heeft groote fchat* ten gekost. Zij munt uit in beken, vijvers, fonteinen en watervallen. Ook vindt men er vele kundige grotwerken, die zeer fraai, doch nu eenigfins buiten den fmaak zijn. V. Noch meer? A. Gij zult er een fraai kabinet \inden, met eenen zeer aardgen waterval binnen in hetzelve. Ook zal de beplanting u voor een gedeelte zeer wel bevallen. Gij moet ook vragen naar den echo, die zes of zeven lettergrepen wedergeeft. V. Noch iets ? A. Ja den watermolen , die docr- he? water  ROZE N D A!A L. 33 gedreven wordt, en evenwel het wa-er tot een aanmerkelijke hoogce opdrijft, van waar heovervloed van water aan verfchei.kn hooifpringende fonteinen levert. — De wildbinn, die zeer veel gelds gekost had, en noch Oi/fangs vol har. ten was, is thans verwoest door krijgsvolk, docli de wandeling door dezelve zal u bekore;:,- V. Is er nu op dit dorp noch iets meer te zien ? A. Niets anders" dan de kerk en pastorij) beide zeer fraai en in één gebou. Ze zijn omtrent het midden van deze eeuw gefucht. V. En nu wandel "ik weder naar Arnhem? A. Dat kunt gij gerust doen, want de eigetflrar van den Imbosch heeft de gelegenheid, die aldaar was tot eenen fraaïcn aanleg, fchoon daar ' toe eenige hope gegeven was, niet waargenomen (*). Alles is vervallen, en zij, die dezenoord naderhand bezogt hebben, beklaagden zichover hunne te leurgeftélde verwachting, Zoodac i ik u de wandeling derwaards afrade. (*) Zie Katechismus êer Natuur ^ I Deel, bJ„'~ 403, en II Deel, bh 105. £ •HfS gijp  DE AMBTEN VAN REEDEN EN B RU MME N» Vetp, Overbeek, Larenjtein ,.BiJjien. Beek' hulzen. Reeden, Reederoord. Middagten. Elltum. Dieren. Spankeren. Gelderfche toren. Brammen, Engelenburg* Hal, V. Nu kan ik Arnhem voor een poos verjaren A. Dat kunt gij. Neem uwen weg verder door het ambt van ree den,-, waar onder de dorpen Velp, Reeden, Elkum, Dieren en Spankeren behooren. Hij zal u zeer vermakelijk vallen. V. Wat zal ik op dezen weg vinden ? A. Gij zult, aanftonds buiten de ftad , een weinig van den weg af, aan de rechterhand het Arnhemmerbrotk zien: een fehoonen polder weiland, langs den Rhijn en den nieuwen IJsfel, die tot Velp en verder voordloopr, en jaarlijks fest  ï)E IJSSEL. 35 ;t voerdeel van het buitenwater geniet, dat nn mest. V. Den nieuwen IJsfel? A. Men verfhat daar door de Gr'ft, die den hijn met den ouden Ysfel vereenigt, en eeneinig boven Arnhem begint, en omtrent Doesn-g in den ouden IJsfel valt. Zij heet eigent** k de Grift van den Romeinfcben veldheer Rusus, die ze heeft laten graven, en van Eens naam men, in den naam der ftad Does-irg [Drufiburgum] fporen over heeft* V. En aan de linkerzijde? A. Daar vindt gij dezelve gezichten die gij i uwe wandeling naar Rözendaal gezien hebt. V. En de weg zelf ?' A. Schoen het boomgewas hier en daar door krijgslieden merkelijk hefchadigd is, is de 'g toch, voo* een groot gedeelte, eene fchoone ïede laan van hooge boomen , van welke zich ' :r en daar lanen rechts en links uitftrekken. ior een groot deel behoort dit boomgewas bij : landhuis Prefikhaaf^dtft gipaan uw^ rechter»' ziet liggen. Wat is het eerde dórp dat ik ontmoet ? \, Een uur van Arnhem ontmoet gij Vesp. t is een goed welgelegen dorp, daar gij mee bezien van de merkwaardigheden wel eenB 6 - g.g*  DE AMBTEN VAN REEDEN EN B RU MME N. Felp, O-verleek* LarenjleinBilj^n. Beekhuizen. Reeden, Reederoori, Middagten. Elkum. Dieren. Spankeren. Oelderfche toren. Brammen, Engelenburg, Hal, V. Nu kan ik Arnhem voor een poos vei kien f A. Dat kunt gij. Neem uwen weg verd< door het ambt van reed en,-, waar onder c dorpen Vdp, Reeden, Elkum, Dieren en Spai keren behooren. Hij zal u zeer vermakeli; vallen. V. Wat zal ik op dezen weg vinden ? A. Gij zult, aanftonds buiten de ftad , ei weinig van den weg af, aan de rechterhand h Arnhemmerbrotk zien: een fehoonen polder w« ïand, langs den Rhijn en den nieuwen IJsfe die tot Velp en verder vooniloopr, en jaarlij 1  DË ifSSEL. S5 bet voerdeel van het buitenwater geniet, dat hein mest. V. Den nieuwen IJsfel? A. Men verfiaat daar door de Grift, die den Rhijn met den ouden Ysfel vereenigt, en een weinig boven Arnhem begint, en omtrent Doesburg in den ouden IJsfel vair. Zij heet cyentJijk de Grift van den Romeinfchen veldheer DRusus, die ze heeft laten graven, en van wiens naam men, in den naam der ftad Doesburg [Drufiburgum] fporen over heeft» V. En aan de linkerzijde? A. Daar vindt gij dezelve gezichten die gij op uwe waodeling naar Rözendaal gezien hebt. V. En de weg zelf ? A. Schoon het boomgewas bier en daar door de krijgslieden merkelijk hefchadigd is, is de weg toch, v«* een groot gedeelte, eene fchoone breede laan van hooge boomen , van welke zich ' hier en daar lanen rechts en links uit'ftrekken. Voor een groot deel behoort dit boomgewas bij hét landhuis Prefikhaaf^dat gij aan uwe rechter** zij ziet liggen. V. Wat is het eerfte dorp dat ik ontmoet ? A, Een uur van Arnhem ontmoet gij Velp; Het is een goed welgelegen dorp, daar gij mee het bezien van de merkwaardigheden wel eenB 6 gg*  3a LANDHUI Z E N. geheelen d3g kunt doorbrengen. Gij zult er eene goede herberg vinden. V, Wat heb ik daar dan al te bezien? A, Aauftönds zal u het fchoone landhuis Over-, beek in het oog vallen, met zijn nieuw zeer fraai huis, en aangename, fchoon niet groote, beplar.ting. Men zal er u op uw verzoek de vrijheid van eene wandeling wel vergunnen. V, En wat dan? A. Als gij dan een weinig rechts af van den grooten weg afwijkt, zult gij op het fraaie La-* renflein komen, daar de Predikant van eenhoorn velen van zijne boeken gefchieven beeft. Zedert zijnen tijd is het zeer veel fraier geworden» Ook ligt daar tegen aan een ander imdhuis, Ominershof. V. En dan verder? A. Gij hoeft van bier niet meer dan een kwartkr-üurs ver te wandelen, en gij bevindt a op het fchoone landgoed Biljoen. V. Dat heb ik zeer hooren roemen ? A. Het verdient geroemd te worden. Het heeft een fchoon huis, in eenen an.ijken vorftelijken fmaak, met 4 hoektorens, waar van men Hertoch karel van gelder voor den (lichter houdt. V. Dus is-hetdenkelijk een uitgebreid landgoed ? A. Men.  B I L J O E N. 3," A. Men acht dat het meer dan 600 morgen lands beflaat. Het heeft de vrije befchikking over water, waardoor 12 papier- en koornmolens gedreven worden. V. Dan is er mogelijk wel iets bijzonders ia* te zien? A. Het gene de meeste opmerking verdient, is eene zeer groote bovenzaal, met uitbeeldingen van Romeinfche oudheden, in half verheven Ikikadooiwerk', dat zeer fraai is, en zelden er»* gens elders hier te lande gezien wordt., V. Ook noch iets anders? A. Den liefhebberen van oude giftbrieven zou men hier echte ftükken van de nde en 12deeeuw kunnen vertoonen, die dit landgoed raken, en in welke het bij den. naam van Bruocho[Broek] bekend is. V. En de plantaadjen? A. Deze zijn uitgebreid en zeer fchoon. OoJe1 is de-ze plaats rijk in water. Men vindt er eenen uitftekend grooten en fchoonen vijver, bij welken u eene rustplaats op een aangenaam fchier-* eiland veirasfen zal; en verfcheiden zeer aanmer-1 keüjke watervallen, onder welke een, die zeer Zwaar is, en eene breedte heeft van wel 20 voeten. V. Noch iets meer? Ar Aan de overzijde van- den grooten weg B 7 \m..  33 BEEKHUIZEN. ligt het fraaie Beekhuizen, dat mede tot deze plaats behoort. Dit is door den tegenwocrd.igen bezitter, den Heer van spaen. in wiens Geflagt dit Goed langen tijd geweest is, in eenen zeer buitengewonen^fmaak nieuw aangeleid. V. In hoedanigen fmaak ? A. Het is eerie navolging der woeste natuur» met wandelingen langs-beken , die, door het kreupelbosch, tusfchen de boogtens henen loopen;fraaie grotten, heremitages, tempels, bruggen, onderaardfche gangen en fchoone watervallen. V. Mij dunkt dat moet fchoon wezen! A, Er is een waterval, die over eene ko'on»" nade, die met de ruwheid van het overige overeenkomt, 28 voeten, zoo ik meen, val heeft. Zie hier eene afbeelding van denzelvcn. V. Noch al meer fchoons? A. Gij zult tusfchen de bergen een Peuk water vinden, dat eer naar een meir, dan naar eenen vij.'er gelijkt. In den zeiven zult gij eenen breeden waterval over 27 trappen zien afrollen , zoo dat gij u baast zoudt verbeelden in Zwitferland te wezen» V. Noch iets? A. Zoo 't u lust, kunt gij hier meer dan éênen berg beklimmen, die met lanen bepoot is, en van welken de gezichten zeer heerlijk zijn: op Mg*  Be groote Waterval in BEEKHUIZEN".   ■ BEEKHUIZEN. ggj een derzclven kan men, bij eenen helderen hemel a 50 onderfcheiden torens zien V. Is hier noch meer te zien? A. Gij kunt van hier eene wandeling doeri naar den Zijpenberg. V. Daar heb ik nooit van booren fprel^n. A. Ik heb mij deze moeite niet beklaagt. D& weg derwaards, die fteeds met eene zeer zagte glooijing opgaat, levert gedurig veranderingen,, die eenen Hollander vooral treffen. Hij loopt door begroeide hei; geeft in 't klein een voorbeeld van de verwoestingen, die het fneeuw en regenwater aan groote wegen maakt; flingert zich door Deze torens zijn — Loenen in de Betuwe jfanskerk te Arnhem met 2 torens, Elden, Arnhem groote kerk , Gasthuiskerk, Walburgskak met 2 torens, Malburg, Slijk-Ewijk, Eist, Beu» ningen; Nijmegen mei-2 torens, Lent, Huusfen, Velp, IVesterywrt, Angeren , Huihuizen, MiUVingen, Groesfen, Duhen, Aart, Kleye met 4 to+rens, Bienen, Griethuizen , Oudfevenaar, Kal*ker, Zevenaar, Laag' en Hoogelten, Lathum3 Emmeriki met 2 torens, Didam, Beek, lVeel3 , Deutichetn, Reeden, Angerlo, Keppel, Hummel+ t Df/empt, Elkum, Doesburg, Hengelo*  w {y Z IJ PENBERG door een groot hakbisch, en brengt u dan op eene vruchtbare landhoeve, die in het midden, van bergen en woestijnen ligt, van alle andere itenfchen afgefcheiden. V, En verder. A. Wat verder ziet gij den Zijpenberg voor Én een ruwbegroeiden heuvel, die boven alle de anderen ui fireekt en heerlijke gezichten ople-vert. Doch het gene u meest zal treffen, in hef hangen van dezen heuvel ziet men, vooral aande wortels der ftruiken, een geheel aantal van bronnen, die, ten deele dn-ppelen, ten deele kleine ftraaltjes, en ten deele grooter voorraad va ï water opgeven. Dit is het ééiiige water dat men hier vindt. 8 V. Van zulk water op zoo groot eene hoogte zou men fchoon gebruik kunnen maken. A- Dat gefchiedt bier evenwel niet, behalven Jat er eenige menfchen en vooral fchapen uit drinken. De plaats is rondom van hoogtens omringt, daar men eenen weg voor het water, met veel arbeid en kosten, zou moeten doorgraven. Nu dat niet gefchiedt, moet dit heerlijk water wederom in den grond wegzakken, V. Het zien van alle die fchoonheden zal lang ophouden. A. Gij zvilt nu waï meer fpoed kunnen maken. Gij  K E E D E R O O R D; 4! Gij vervordert uwen weg langs de Kruishorsr, dat door den tijd een fraai landgoed moet worden. Wat verder komt gij*op een uitgebreid vak koornland , den Reeder-eng, daar gij de landgoederen den Brink , en Scherpenhof, en vervolgens het fchoon dorp Rceden can uwe rechterhand hebt, aan den ïjsfel,en aan uwe linkerzijde de rijzende VJuwe, met geboomte en kreupelbosch. Eindelijk komt gij voorbij Reederoord. V. Is dat niet zeer fchoon ? ' A. Het ligt zeer fchoon, op den boord vanden IJsfel, op eenen zeer heogen grond, van waar het uitnemende gezichten heeft, over het graaffchap Zutfen en het land van Kleve. De lanen gaan bergop en af; dat wel voor den wan* delaar wat vermoeiend is, maar door zijne ver* fcheidenheid behaagt. V. Heb ik niet gehoord, dat er aan den fhl van deze plaats iets bijzonders vak op te merken? A. Ja. Men kan letterlijk zeggen, dït de paar-»' den hier op zolder ftaan: te weten, het tuinmans huis fhat tegen het hellen van den berg. De zolder van dat huis is met den berg gehjksvlotrs, en de<:e zolder is de ftal, daar men dus gemakkelijk in rijdt. V. Dl{  42 reederoord; V. Dit is zonderling! A. Op platte gronden is dit onmogelijk, maar Op de oneffen Veluwe is dit niet ongewoon. Men heeft huizen buiten Arnhem, met een hof •achter dezelve, die zoo hoog ligt, dat men in denzelven komt, door eene deur van den bovenften zolder van het huis,, die met den hof gelijksvloers ligt. V. Is hier noch iets bijzonders? A. Gij zult hier een ongemeen zwaren fteen vinden, dien men in het graven gevonden heeft. Doch zulke fteenen vindt men op Veluwen meer» V. Valt hier noch iets op te merken? A. Niers, dan dat men kort voor de herberg den Engel, die, zeer dicht bij Reederoord, aan den IJsfel ligt, dat fraai gezicht vindt, dat op de tijtelplaat van het 3de deel van den Katechis» mus der Natuur geteekend is* V. En waar dan verder henen ? A Gij volgt den grooten weg , die hier de Steeg heet, en bij welken men eene buurtfchap vindt, naar Middagten. De weg wordt van tijd tot tijd fcbooner , door zijne uitmuntende bepooting, en dé fchoonbeid van de landftreek. V. Gij noemt Middagten? A Dit is een uitmuntend landgoed, met een fchoon huis, dat gij moet gaan bezien, en waar in  MIDDAGTEN. DIEREN. 43 in de trap u behagen zal. Ook munt het uit in voortrefüjke boomgewasfen. V. Men moet hier op de hoogte van Doesburg wezen ? A. Gij blijft altijd in het gezicht van den hoogen toren van die ftad. Gij krijgt nu het klein, maar bevallig en ongemeen vermakelijk gelegen, Elkum aan uwe rechterzijde; achter hetzelve aan den Ysfel, hebc gij den Havikker- en wat verder den Fraterwaard, polders van best weiland. V. En dan kom ik? A. Dan komt gij te Dieren, een matig dorp met een fteenen ftraat, door welke, gelijk over dezen geiieelen weg, groote doertogt is, doch; het heeft geen kerk. De hervormden aldaar ge* bruiken de kerk van Spankeren. V. Is Dieren niet zeer vermaard? A Zijne vermaardheid heeft her, a?s Kom» manderij van de Duhfcbe Orde , doch het isvoorlang door deze Ridders aan her Huis van Orange verkocht. Willem II heeft er een groot huis gelticht, en fraaie tuinen aangelegd. Ook is het rijk in boomgewasfen. V. En wat is er van dat huis? A. Het is in den laatfton winter door de ruwe handelwijze der krijgslieden , die op hetzelve gehuisd waren, afgebrand. Waar bij verfcheiden fraie-  # SPANKEREN, fraaie fchilderijen van zeer goede meesters, die' ik er gezien heb , zijn omgekomen. S V. Dat is jammer! Dan is hier nu niets meer te zien? A. Niets meer. Gij kunt uwen weg vervor» deren. Hij blijft bij voordduring vermakelijk. V. Wat is er noch bij den zeiven te zien? A. A;m uwe linkerzij het dorpjen Spankeren dicht bij u. Het is van weinig beteekenis, maar fraai gelegen in hooggeboorar, dat tot de Boekhorst en den Gelderfchen toren behoort. Men vindt hier de oudfte kerk van Veluwe. Ook hoort hier onder het landgoed laag Zoeren, daar onlangs noch nieuwe papiermolens zijn aangelegd, • V. De Gelderfche toren? A. Ja tegen over Spankeren aan uwe rechter» zijde ligt hij. Hij is ftomp en heeft bij uuftek dikke muren, en eenen hoogen ouderdom. Hij is van binnen tot een fraai en gemaküjk woon-, huis geimakt. . V. En de plantaadje? A. Die is niet groot maar fraai; Het is een uitnemend landgoed. ' V. En nu? A Nu komt gij aan het eind van het ambt van Reeden, en gij treedt in dat van brummen, V, Is het ambt van Brutmncn groot?, A Er  -BRUMMEN. KAL; ^ ' A. Er behooren maar twej doipeu onder. Brummen en Hal. V. Is Brummen van eenig belang? A. Het is een vrij aanzienlijk dorp , dat in eenen fchoonen ocrd ligt. Kort bij hetzelve zult gij eene beste herberg, het Kromhout, vinden. Anders ken ik er niets, dat uwe bijzondere cp. merking verdient. V. Zijn hier geen aanzienlijke landhuizen? A. Het voornaamfte is de Engelenburg , een weinig aan uwe rechterhand. Het is een (luk van veel waarde, met een zeer fchoon huis, en rijk in water en uitmuntende plantaadjen. Het was.feet eigendom van den heer van der-capellen, die, onder het vorig bcftier, ter dood veroordeeld is, doch zijn leven met de vlucht gered heeft. V. Gij hebt ook Hal genoemd? A. Dit is een klein plaatsje, ver van u sf, aan de linkerhand. Het is van weinig belang. Bij hetzelve liggen de buurtfchappen Eerbeek, en Koldenhoven, daar veel papiermolens zijn, en .het J-andgoed Verftonde, dat vrij uitgebreid is. V. En waar kom ik vervolgends? A. Op den Kanondijk langs den IJsfel , van welken gij de ftad Zutfen dicht bij u, aan uwe rechterhand, ziet. Hij eindigt tegen over die ftad,  4$ V E R D E E L I ' N 6 ftad, omtrent het eenvoudig zomerverblijf van een der uitgevers van dit Gefchenk, van ouds genaamd : De Bruinvisch» V. Waar moet ik dan verder henen? A. Gij kunt dan eenen uitflap naar Zutfen doen, en aldaar uwe vrienden bezoeken, en vervolgends naar Arnhem te rug keeren, om van daar uwe Veluwfche reis te vervolgen. TI AMBT VAN EDE. SCHER* PENZEEL» V&iieeling van Veluwe» Ginkel. Ede, Ofe terlco, Hartskamp, Bennekom, Venen* daal, Lunteren, — Scherpenzeel, V. Waar nu van Arnhem henen ? A. Nu moet gij de eigentlijke Veluwe gaaft bezien, en daar toe de 10 fchoutsambten, met de heerlijkheden, rechterambten en fteden, die tusfchen dezelve liggen, rondreizen» y. En die zijn? A. De  van VËLUWË. 4? A. De fchoutainbten : i Ede. 2 Barneveld. 3 Niekerk. 4 Putten. 5 Ermelio. 6 Doornfpijk. 7 Heerde. 3 Epe, 9 Voorst. 10 Apel» doorn. V. En de heerlijkheden? A. Scherpenzeel en Hoevelaken, V. En de richterambten? A. Het Oude- en Nieuwebroek. V. En de fteden? A. Harderwijk, Elburg en Hattem. V. Dan ligt nu mijn weg naar het ambt van Ede? A. Ja, Een ambt daar de dorpen Bennekom, Ede, Otterloo, Lunteren, en het Geldersch ge-* deelte van Venendaal onder behooren. V. En hoe ligt hier mijn weg? A» Van Arnhem den fchoonen Amfteldamfchen tyeg langs. Gij zijt dan in 3 kleine uren te Ede. V. En wat vindt ik op dezen weg ? A. Kort bij de ftad, eenige plaatfen die gij dan reeds zult gezien hebben j vervolgends vind gij er eene proef, hoe men goed bouland van fchrale heide maken kan, in twee boerderijen in papendal, anderhalf uur van Arnhem, die voor eenige jaren noch heide waren, en nu een aan-, zien van vruchtbaarheid krijgen, ■V, Wat meer? A. Cth  *8 CÏNKEL. EDE, A. Ook komt gij wat verder door een dennen- en berkenboscb, dat alleen is aangelegd , pm bet voordloopen van het zand te beletten , en dat nu zeer aanmerkelijk begint te worden. V. Noch iets? A Ja, De herberg de Ginkel die , midden in de heide gelegen , van zeer veel gebruik is. Haar nsam is meer bekend geworden, na dat zeker hollandsch Generaal, eigenaar van dezelve, dien gedragen heeft. , V. Hoe zal ik op dezen weg de Iandftreke vinden? A. Eene woeste heide, meer dan twee uren jarig. Hier en daar zult gij, Hngs en rechts,, eene boerenplaats zien liggen, even gelijk men de eilanden in de zee ziet. , V. En dan kom ik te ede? A. Ja. Dan zult gij een fchoon groot dorp vinden , onder het welk vele rondom liggende boerderijen en buurtichappen, als Manen, Wekerom, et?z. behooren. Het is wél beftraat en heeft eenige huizen, die tamelijk fraaj zijn, gefchikt voor menfchen, die een ftil leven begeren. , V. Wat moet ik hier meer zien? A. In het dorp ken ik niets, dat uwe bijzondere opmerking trekken zal. Maar gij moet in het Edefche bcsch gaan wandelen, dat uitmunt door  OTTERLOO, e. Ze v. 40 door de Ichoonheid van zijne boomen , en mogelijk op Veluwe zijns gelijken niet heeft. Ook -al de plantaacije bij het landhuis Ketnhem u voldoen. V. Wat nu meer bezkn ? A- Gij kunt s zoo gij wilt, van bier eene wan* deling van 2 uren doen, maar het klein dorpje Otierloo, genaamd den Aanftoot, dat eenzaam in de hei-te ligt, doch aanmerkelijke buurtfehappen .als Eefchoten en Hartskamp, onder zich heeft. Het huis te Hartskamp een fraai landgoed. V. Wat nu meer? A. Eene andere wandeling van Ede naarBennekum, dat niet groot is, maar zeer aangenaam ligt. In deze ïlreek kunt gij de landhuizen Nergena , en vooral Heukelom gaan bezien. Het laaifte is fchoon en aanzienlijk. V. En dan ? A, Dan moet gij ook Venendaal opnemen» dat half geldersch is. Een plaats van geene fchoonheid, maar daar een groote zwerm v2n meufchen dicht op een woont; die zich van het kammen en fpinnen van wol wel generen. V. En wat dan noch ? A, Dan kunt gij uwe reis naar Lunteren voordzetten , dat tamelijk groot is, en daar da postwagen tusfchen Auifteldara en Arnhem nieuC we  50 SC HERPEN ZEEL, we paarden krijgt, en dan hebt gij het gehecle Aaibt van Ede gezien. V. En dan naar het Ambt van Barneveld? A. Noch niet. Gij kunt eerst Sdierpenzeel bezichtigen, en daar uw weg derwaards over Renswoude loopt, kunt gij dat overheerlijk landgoed , dat eigentiijk toe het land van Uiretht hoort, opnemen. Hier zult gij een groep van boomen vinden, daar Nederland geen wedergade toe heeft. V. Maar nu scherpenzeel? A. Dat is een fraai, taaieJijk groot, fbaat. dorp, dat niet onbevallig is, vooral door de beknopte plantaadje van het Huis Scherpenzeel. Het vertoont zich noch grooter dan het eigentiijk is, om dat eene buurifchap, die tot Woudenberg en dus tot het land van Utrecht behoort, er kort tegen aan ligt, en als een deel van Scher* penzeel voorkomt. V. Waar leven hier de menfchen van? A. Het kammen en fpinnen van wol levert hier1 brood aan veel menfchen. V. Noch iets meer ? A. Daar worden ook vele wollenfiofFen, kar-» faijen en ftremijnen geweven, en deze fabriek is thans in goeden bloei. Ook zijn er eenige honigzeemerijen. 't ambt  't ambt van BARNEVELD. HOEFLAKEf*. V Dorp Barneveld. Schakelaar* Jafi van Schaf daar* (larderen. Anajla*> fius Feluanus. Uddelermeer. Staveren* Elfpeet* Kootwijk* Voorthuizen. Hoejïaken, V. Van Scherpenzeel moet ik voordgaan? A. Naar barneveld, dat twee uren daar» van daan ligt. De weg is gansch niet vermaken lijk , veelal over barre heide. Aan uwe linkerzijde ziet gij het hoog gebcomt van het landhuis Glindhorst, en aan uwe rechterzijde Langelaar, dat thans niet meer dan een boerenplaat is* Aldaar begint het Ambt van bar neveld. V. Is dat niet zeer groot ? A. Het heeft eene lengte van meer dan zeven uren , en vervat de Kerspels, Barneveld, VoortC 2 hui*  BARNEVELD* huizen, Carderen , Kootwijk en E'spset, met zeer vele buurschappen. V. Maar nu mijn weg verder? A, Gij krijgt verder den Briller aan uwe li,!kerzijde. Dit is een matig landgoed , dat thans zeer verfraaid wordt. Het is overvloedig van water voorzien. Straks zijc gij te Barneveld. V. Dat is, meen ik, een groote plaats? Aa S-j-neveld is het grootfte en fchoonfte dorp van Veluwe, Het beftaat, beha! -en uit een en andere zijilegen, uit eene lange ftraat, wederzijds met huizen bezet, onder welken de meeften bloei en welvaren teekeren Men vindt bier winkels en handwerken van allerlei foort , die van de omgelegen kleiner dorpen en buurten beftaan vinden» V. Is daar ook iets aanmerkelijks te zien ? A. Gij moet in de kerk gaan. Zij heeft voor eenige jaren een goed orgel gekregen. Vooral pronkt zij met het uitmuntend marmeren grafteken , dat de beroemde vrou van Sch ff^aar, door den vermaarden sizems, voor haren Echtgenoot heeft laten vervaardigen. Zij ligt daar, nevens hem,, begraven. Zie hier eene teekening van hetzelve, die ik aan de beleefdheid van den zeer beroemden maker te danken hebbe, ^ V. Noch iets meer? A. Het  EARN E V E L D. 5Ï A. Het fraaie 'Proveniers- en Armhuis, dat de brave Predikant mensinga aldaar, uit liefdegaven, gtftscht heeft, en waar van dc inrichting wasrdig is, dat z:j alom me gevolgd worde* Daar komt nu nog een weeshuis by. V Moet ik daar noch meer gaan zien ? A. Da plantaadje bij het huis van den Predikant, met hare beken, vijvers en watervallen. Zulk een pastorij is er in 't Vaderland niet meer! V. En wat nu noch? A. De beroemde franfche Kostfchool, die altijd rijkelijk van leerlingen voorzien is, en dit dorp zeer .tot voordeel ffrekt. V. Is er noch iets bijzonders omtrent dit dorp aan te merken ? A, Zoo gij daar, in den nazomer, op den d?g van de wekelijkfche fchaapsmarke, komen mogt, zult gij verbaasd ftaan, over de ontelbare inecnigte van fchapen, die daar komen. Ook loopt de gewone weg der hesfekarxen door dit dorp. V. Hestekarren? A. Dit woord is verbasterd. Tacitus fpreekt reeds van dezelve, onder den naam van Eftfcéttn. 2Ün gro°t en zwsar, ést 5,0', C 3 7  54 SCHAFFELAAR* 7 paarden, meestal hengtien, befpannen , en hrergen de koopgoederen uit Holland naar Duitichiand. V. Zijn hier ook fabrieken ? A. Geene andere dan eenige honigzeemerijen» V. En nu buiten Barneveld? A. Even buiten bet dorp, vindt gij het heerlijk landgoed Sch?.ffe!aar. Dit most gij op uw gemak gaan bezichtigen. Gij zult er een groot zeer fchoon niettw huis vinden , met zijne fraaie vleugels, en ruime welbtftraate vorfielijke voorplaats voor- en een zeer uitgeftrekten engelfchen- tuin achter hetzelve: alles omringt met breede grachten, kommen en vijvers. V. En de plantaadjcn ? A. Die zijn zeer uitgefïrekt, doch het hout is meestal noch jor.g' Ook Iaat de effenheid van den grond geen gelegenheid tot watervallen of fonteinen, van eenige aanmerking. V.»Heb ik den naam van Schaffelaar riet in de vaderlandfche hifiorij gelezen? A. Gij zult denken aan ja« van schaf» ï blaar, die in den twist van de Hoekfchen en Kabeljaauwfchen , den Barneveldfchen kerk. teren uufprong, en zich zeiven dus aan de onverzoenlijke AraesfoQrtfchen overgaf, om het le-  GARDEREN. £5 leven van 18 of 19 man, die onder zijn bevel flondeh, te behouden ("). V. Is er nu noch iets meer, buiten Barneveld , te zien? A. Voor ccnigen tijd, zoudt gij met vermaak den wijsgecrigen fmaak van den dichter sels gezien hebben, in de beplanting van de landhoeve Dennebroek , daar hij zijn verblijf hield, doch dit is alles veranderd. — Gldenbarneveld, even buiten het dorp, daar de beroemde Martelaar van fijat zijnen naam van fchijnt te hebben, is niet meer dan een gemeene boeren horftcde. V. Wat moet nu aan de beurt liggen ? A. Gij kunt nu Garderen gaan zien en tot dat einde groote heiden overvvandelen. Het is een klein dorp, op eenen zeer boegen grond. De Kerk is er zeer oud, Door de Buurtfchsppeu van Esfen, Stroe, Mcreveld, ezv. heefc het eene groote gemeente van hervormden. V. Is het dan wel de moeite waardig, dat men hdt ga zien? A. Het ligt op uwen weg naar het Uddelermeer. Gij kunt dan ook den zeer diepen put zien, waar uit alle levende, redelijke en redenlooze fcbepfels, het huisgezin van den Predikant, dat (-) Vereemgd Nederl. bl. 114, C 4  55 UDDELERMEER. . dat een regenbak heeft , uitgezonderd , drinken moeien. V. Mij fhar voor dat daar een man van eenige vermaardheid geweest is? A. Dat is ANASiASius v e l u a k v s , die aldaar priester was, in den tijd der kerkhervormhg, en veel leeds om 2fjn geloof dooiftond, en, onder den naam van der leken wegwijzer, een boeksken gefehreven heeft, waarvan naderhand onder de Piotestamen veel gehoord is (*> V. Gij ipraakt van het Uddelermeer ? A. Dat is een zonderling veifchijnfd op de hooge Veluwe. Het is niet groot, men zegt ook niet diep, doch het is vbchrijk en het water is altijd helder. Integendeel verzekert men van een noch kleiner meeitje, dat er zeer kort bij ligt, uat hetzelve zeer diep is. V. Aan wïen behoort deze zeldzaamheid ? A, Deze meiren zijn door de landfehap aan Prins Willem den lilden gefehorfken. Het Stadhouderlijk gezin plagt er het vermaak van de visfeherij te nemen, als het op het Loo gehuisd was, Er is een klein jagtbuis. V, I s (*) Hij is in de Registers van het hof van Gelderland 156^ bekend, bij den naam van 1 a n. geeraards e/vELUAKUS,  EL SPEET. KOOTWIJK. 5? V. Is er noch iets bijzonders op te merken ? A. Ja Men zegt, dat er noch overblijfsels gevonden werden van ééne himnenfchar;s, dcch men heeft ze mij niet aangewezen. . V. Moet ik nu Fff peet ook gaan bezien? A. Dat is een klein dorpje, daar dc doortocht is van meer dan een postwagen. Het plagt zoo wel ie varen, dat men niet noodig bad at» daar, b'j den godsdienst, ahnoesfen te verzinitlen. Doch dat is zeer veranderd. De Emigranten en Eogelfchen hebben cr den laatficn wi iter deerlijk huisgehouden, Dit dorp heeft onlangs een nieuwen toren gekregen. V. Waar nu henen? A. Naar Barneveld te rogge. Gij kunt den weg over Kootwijk nemen, en daar een ellendig derp vinden, van weinig huizen en hutten. Men zegt, dat de Franfchen in 1672 hetzelve in de Beidé niet gevonden hebben, doch, in den verleden winter, is het van de vluchtende benden al mede jammerlijk geteistert {*_). v. (*) Tn de vorige eeuw was hier predikant o. h, schlebu s-c H, uit de gedichten van g 0 d»«ö's en anderen eenigfias bekend. Hij heeft voor het predikants huis alhier zijnen naam 'm dit monnikenversjê nagelaten : In Cotviceufi Schiebusch dorainatur arena. G 5  53 VOORTHUIZEN. V. Wat blijft mij nu noch van het ambt va» Barneveld over? A. Alleen het kerspel Voorthuizen , een tamelijk groot dorp van grooten doortocht, van Utrecht op Zutfen, Deventer , ezv. Hier heen komen ook Hesfenwagens, die van Hesfenkarren wel te onderfcheiden zijn. Zij rijden op Zwol, met 3 of 4 paarden neven malkarder, en worden fömtijds door 8 of o paarden getrokken. Thans ziet men ze zelden. Die tak van koophandel is meest afgeleid. V. Zijn er geen fraie landhuizen te zien? A. In deze buurt ligt het landgoed Lankeren,. doch het verdient geene bezondere aandagt. V. Is er nu noch iets? A. In het ambt van Barneveld niet. Maar gij; kunt Hoevelaken gaan zien. De weg loopt over Ter Schuur. Hij was voor eenige jaren noch voor een gedeelte een beek. Doch dat is ten gevalle van Willem V veranderd Hoeflaken is zeer lang. Bchalven het huis te Hoeflaken liggen er VinJjenhoef» en noch een of twee kleine; landhuizen van geene aanmerking. H E T  HET AMBT NIEKERK. Jfe Tm Niekerk. Tabaksbon, Fabrieken. Vaart. Arkemehen. V. Waar moet nu mijne reis van Hoevelaken been ? A. Het ambt van Niekerk ligt nu aan de beurt. Het ligt onmiddelijk tegen de Heerlijkheid Hoevelaken aan. V. Wat behoort er tot het ambt van Niekerk ? A. Niets anders dan de Vest van dien naam» en eenige buurtfchappen- V. Gij noemt baar een Vest? A« Zij wordt niet voor een ftad gehouden» Ook is zij geen dorp. Zij worde gelijk alle de veluwfche ambien beffiérd. Men noemt haar een Vest of open ftede. Haar is evenwel ftadsgerechtightid vergund geweest, en zij heeft, zegt men, 3 poorten gehad. es v, &  go N I E K E R K. V. Is Niekerk een piaas van veei belang? A. Zij beftatt uil vencbeiden ffcraten, waar in men veel goede huizen vindt, en is zeker van meer aanzien , dan aüe de kleine ftedeu van Veluwe. V. Zij is dan zeer volkrijk?. A. Zeer volkrijk. Niet alleen hebben er de Hervormden eene zeer talrijke gemeente, maar ook de Roomfchen en de Joden hebben er hunne kerken» V. Wat handel wordt hier meest gedreven ? A. Behalven allerlei foort van winkels en handwerken , is hier eenige koophandel in koorn. V, En verder ? A. Verder bloeit hier de tabaksplanterij. Verbazende vakken met akkers worden met dii gewas beplant. En alomme ziet men groote fermren bij meesiigte , die gebruikt worden, om den tabak te droogen. Ook is de tabak, die hier wast, van veel meer waarde, dan alle andera in geheel Gelderland. V. Wat is daar de oorzaak van ? A. De wijze*, waarop het lan-1 behandeld wordt». Men mest bet, met mest van febapen, die in Hoüand ter flachting worden vet gemaakt, en die zeer duur is. V. Zijn. hier ook. eenige fabrieken. A. Men.  NIEKERK, öjé A. Men vindt er eene glasblazerij, die zeer in bloei is* en eene tabaksfpmnerij, die broodgeeft aan eene menigte van menfchen. V, En hoe zijn hier de openbare gebouwen? A. Alles heeft bier de gedaante van eene welvarende plaais. Men heeft er een fchoone kerk, met een fraai orgel en eenen r.ieuwen toren, die een uitmuntend klokkenlpel heeft, Gok is er een fraai ambtshuis; een weibcgifugd weesbuis;een ga;thuis j een franfche kostlchool, die zeer in bloei is, ezv. V. Is u ncch eenig ander merkwaardig gebou? A. Geen dan het zoogenaamde torenhuis, dat fk'ïk vervallen is en geen aandagt verdient. V. Waaraan heeft deze plaats zoo veel goeds? te dank er: 3 a. Aan hare gelegenheid aan de zee. Zij Fgc daar maar een uur van af, en heeft eene vaarr, door welke zij de fchepen, die uit zee komen, ontvangt V. Deze ligging moet hier veel levendigheid; veroorzaken? A. Zeer veel levendigheid. Op Amfteldatn varen over en weder geregeld beurtfehépen, die de voordbrengfels van bet land medenernen , en bollandfche waren en , ih het voerjaar vooral, c 1 £cba».  NIEKER K. fchapenmest te rugge voeren. Ook geeft dit aanleiding, dat er op de naburige plaatfen vaste postkarren rijden. Deze plaats heeft ook hare weeken jaarmarkten. V. Is de vaart van Niekerk naar zee in goeden fhat? A. Zij wordt met veel kosten onderhouden, waar heeft het zelfde ongemak, met alle de andere havens op. de gelderfcbe kusten. Dikwijls is er gebrek aan water, tot groote belemmering van de fchepen, die uitvaren en inkomen. W V. Hoedanig is het land tusfchen de vest en de zee? A. Dat is een fchoone bedijkte polder weiland, bekend onder den naam van Arkemehn, die zich van do rivier de Eem, voorbij Niekerk en Putten, naar Harderwijk uitftrekt, en daar veel vee wordt vergeweid. V. Zijn hier geen fraaie landhuizen te zien? A. Er zijn wel eenige landhuizen , als Watergoor, Berenkamp ezv. doch zij verdiener* geen bijzondere aanmerking, © E  be ambten van fUTTEN en E R M E L L O» Putten. Oudenaller, Kclnerij. Vanenburg. Put* terbosch, Ermello. Nunspeet. Staveren* V. Wat moet ik na Niekerk bezoeken ? A. Het ambt van putten. V. Dat is, meen ik, niet groot? A, Het beffiat uit het eene dorp putten, en eenige telurtichappen. V. is er op den weg van Niekerk naar Pu * ten iets te zien ? A. Zoo ver ik weet niets. Alleen vindt gijhet landhuis OuJer.aller aan uwa linkerzijde^ Het is een fchoon landgoed , en heeft een fraai huis. V, En het dorp? A. Dat  PUTTEN". REL NE HIJ. A. Dat is tamelijk groot en we! beftraar, en beert een niet onbevallig aanzien. Doch andere bijzonderheden zijn mij van hetzelve niet bekend. V. En in des zelfs nabuurfchsp ? A. I) deszeifj nabnurfchap ligt de Kclnerij van Patten. Een zeer oud gebouw, gehorig aan de Ab dij van AbJinkhof te Paderhorn , die volgends den vrede van Munfter haar recht dnar op behoudt, en daar eenen geestelijken, onder den naam van Kelner, (Cellarius) houdt, om de goederen van de abtdij te beftieren. Deze Keiner bezit aanmerkelijke voorrechten. V. Welke voorrechten? A. Wanneer een bewoner van een landgoed der abtdije een geding heeft, aan bet hof van Gelderland , dan neemt de Kelner bij de Raadsheeren plaats, en zijn ftem geldt in het opmaken van her vonnï-s. V. Dat is een ongewoon voorrecht ? A. Ja. Maar bij ligt daartegen weder onder een groot bezwaar. Hij moet het geheele landgerecht van Puiten , met al!es wat daartoe behoort, zoo 'ang het zit, kost en drank geven, en hier van weer men zich wel te bedienen. V. Zijn er ook fraaie landhuizen in dk ambt ? A» Het  G A R D S R B Ni 6j> A. Het fraaifte is Vanenburg, dat naar den kant van Harderwijk ligï. V. En -lat) t:och iets meet? A. Het Putterbosch blijft ver aan uwe rechterhar.d Het is in zijne gewasfen zoo fraai niet, als het Ederbosch. Gij moet nu het arubt van e r m ü l l o gaan zien. V. is die ambt groot? A. Er behooren toe de Kerspels vm Enacllo en Nwnspeet V. Is Erraello van veel belang ? A. Het is een matig dorp, dat zeer oud is, een uur van Harderwjk. Ook is Nunspeet, dat twee uren van die ftad ligt, een tamelijk ve» luwsch dorp. Dit laatfte ligt midden in ee»e groote heide, even gelijk een eiland in de zee ligt. V. Dan zal daar mogelijk niet veel te vinden wezen ? A. Het ontbreekt er niet aan zeer goed bouwland, dat uitmuntend koorn voorbrengt, doch dat is, door de naaift'gheid der menfchen, uic de heide aangewoekerd. V. Maar de lar.dflreek hier in het ronde? A. Die heeft een allertreurigst voorkomen. Op fommige plaatfen beftaat zij uit begroeide heide j en op andere plaatfen uit dor zand, dat  6*6 LANDHUIZEN. op hoopen ligt, en daar men naauwlijks ander groen op ziet, dan hier of daar een weinig zandbie?en. V. Is hier niets anders te zien ? A. Veri'cheiden fchoone buurten behooren on« der Nunspeet, en daar onder Hulshorst. Naar den zeekant heeft men Bijsfeit, dat goede weiden heeft. Ook is er hier en daar een vrij goed landhuis, die evenwel bij die van veluwenzoom niet halen kunnen. Doch Staveren is zeer fchoon. V. Staveren ? A. Ja, Het ligt tusfchen Elspeeten Nurspeer» Het munt uit in fchoonheid van huis en plantaadjen. Reeds 1795 kreeg de gelderfche Hertoch vrijheid van den Keizer, om hier een ftad aanteleggen , waartoe de plaats nochtans weinig gefchikt fchijnt. In deze ftreek zijn eenige papiermolens. V. Maar wat zijn Emaus en 'sHeerenloo, die ik op fommige kaarten vind. A. Het eerfte is een oud klooster, en bet tweede eene kommanderij , van de orde van Maltha: beide geheel tot boeren woningen vervormd, en nu geen bezondere aandagt waardig. H A R»  HARDERWIJK. Lts ging. Oud aanzien* Haven. Zesyaarti Fisfckerij. Bokking, Hooge School. Latijnfche School- Munt. Hierde. Esfenburg. V. Hoe ligt Harderwijk? A. Aan de Zuiderzee, twee uren gaans zuid> west van Elburg , en ook zoo ver ten noordoosten van Niekerk, Van arn hem, dat tenzuidoosten ligt, is her tien uren gaands, die aldaar de geheele breedte van veluwen uitmaken, V. Wat weet men van den naam dezer ftad? A. Niets zekers. Alles wat rasn daar van zegt komt op loutere gisfiagen neder, V. Is Harderwijk een flad van groot aanzien? A. In vroeger tijd moec zij van veel belang geweest zijn. Zij dreef toen grooten koophan» del en zeevaart op Hamburg en elders. Ook bloeiden aldaar toen handwerken van lakens ea au»  1& HARDER W Ij K. andere wollenftoffefl , waarvan fommige ft raten in de ftad noch den naam dragen. V*. En wat is zij nu ? A Schooi zij niet meer in haren ouden bloei is, blijft zij ) r;a Arnhem, noch altijd de vocrnaamfte ftad van veluwe. Zij heeft 3 land- en 3 waterpoorten. V. la zij eene fraaie ftsd ? A- Zij verdient met recht onder de f raaide dalen van Gelderland geteld te worden en is zedert eenige jaren veel verfraaid. Men Lelt er thans een aantal goede huizen. V. Van waar komt haar die welvaart ? A- Van hare gelegenheid aan de zee; van de hoogefchool en de munt. V. Dan beeft zij eene goede haven? A. In het midden van de vorige eeuw heeft men groote kosten aan het maken van eene ha» ven hefteed , dat de ftad nu arm maakt. De uukorajt beeft evenwel niet aan de kosten beantwoord. De fchepen moeten , om de droogte, kort voor de ftad, daar men hei di Ree noemt, blijven liggen, V. Dan is er niet ve .I zeevaart ? A. Bij verre zoo veel niet als voorhenen. Men vindt er nu geen bukenlandfchen handel. Voorbenen losten ook hier de Hesienkarren hare gce-  HARDER W Ij Ké % goederen , die dan te water naar Amfteldam gingen , en waarvan de oude begroeide fporen op de veluwe noch open zijn. Thans gaat die doortocht op Amesvoort* V. Wat blijft Harderwijk dan over ? A Vooral eene beurtvaait op An.fieldam, die de voordbrengfelen vat; het land derwiards brengt» en de Hoilandfche goederen, ook voor de omgelegen plaatfen herwaards voert, en voor reizenden zeer gemaklijk is, V. Hoe zoo? A, Om de postwagens tu.'fcben deze ftad en Zutten, Deventer ezv. die perfoonen en goederen aanbrengen en afvoeren. V, Brengt de zee Harderwijk noch meer voor«» deel aan ? A, Schoon de visfeheiij hier al mede merkelijk verminderd fchijnt, blijven de Harderwij. kers altijd noch ftcrx visfehen. Zij leveren kabeljaauw, fchelvïsch , fchul, tong, die zij veelal in zee opkoopen; fpiering vooral niet te vergeten, aan de om-.el gen markten, niet alleen , maar voeren in den winter zelfs meenigte van viscb naai Keulen en elders,waardcor zeer veel meufchen welvaren, V. Vkcht men hier geen harmg? A. Wanneer de haring ia de Zuiderzee komt, vangen die van Harderwijk daarvan grooten voorraad.  7° HARDERWIJ K. raad. Deze visch wordt hier vooral tot bokking gerookt, die boven anderen zeer beroemd is en lot zeer duren prijs verkoft wordt. Gij moet een hang, waarin men bokking rookt gaan zien. V. Wordt al dè haring , dien men hier vangt, dus behandelt? A. Wanneer het wat laat in het voorjaar loopt, 203 dat de tijd van rooken verbij is, wordt hij verscii in meenigte in de naburige dorpen en ge» bitch.en veikoft, daar hij, vooral voor geringe lieden, een groote vervulling is, die hem meest rooken. V. Is dit alles? A Men hee^t hier ook eenigen Anfiovisch, -doch bij word zoo hoog niet gefchat als die van Bergen op Zoom. V. Gij hebt ook de hoogefchool genoemd? A» Zij is in i(co opgericht en was toen eene Vduwfche hoogefchool Doch men kon dezelve op dien voet niet ftaande houden. Waarom zij federt door de provintie is overgenomen, die zes verzorgers over baar aarrtteit* V. Is zij in grooten bloei ? A. Men heeft er doorgaands 8, 9 of 10 hoog» leeraars, waartoe men meestal bekwame en vermaarde lieden verkiest. Evenwel lorpt het getal cler leerlir gen nooit zeer hoog , en vele hoogleeraren worden , tot haar groot nadeel, fpjedig naar elders beroepen. V. En  H A R D E R W IJ K. ?1 V. En de gebouwen die hiertoe behooren ? A. Deze zijn doorgaands goed tot het ge* brink, maar niet prachtig. Men heeft er een nette welvoorziene kruidtuin, en eene keurige boekerij, die gij moet gaan zien. V. Wat nu noch meer ? A. De latijnfche fchoie te Harderwijk is van boogen ouderdom en zeer groote vermaardheid. Zij trok meenigte van leerlingen van alle kanten. Toen zij in 1503 verbrandde waren er 350 of mogelijk meer dibfipelcn* V. En federt ? A. Sedert is zij in diep verval geraakt. Doelt in het begin vau de vorige eeuw is zij wederom uit dat verval opgebeurt en eene fchoie van het kwartier van veluwe geworden: en dewijl Prins Maurits daartoe veel gedaan had, heeft men baar den naam van Nasfaufcbe fchoie gegeven. V. Gij hebt ook de munt genoemd ? A. Ja. Van ouds is er een Hertoglijke munt in deze ftad geweest, die herwaards van Arnhem verleid is, en onder het wapen van de ftad geld floeg. Doch in 1584 is bier de landfehapsmunc vastgtfhld, V. En die blijft hier in aanzien ? A. Men heeft het gebouw daartoe gefchike aan-  $ HARDER W Ij K. snnzienüjk verfraaid. Ook hebben de muntpfètied aanzienlijke voorrechten en vrijheden, en er wordt van tijd tot tijd veel geld gemunt. Wanneer g te. Harderwijk komt, op een tijd dat er in de" munt gewerkt word, rade ik u, dat gij dat gaat zien. ; V. Is er nu noch iets te Harderwijk te zien? A* Zoo gij een fraai zeegezicht begeert, dan «wet grj gaan zien eenen koepel, op het bolwerk, DP den rand der zee. Gij hebt daar het vlak der Zuiderzee voor uwe oogen, met de fchepen zoo ver gij zien kunt en de kust van noordholland . den toren van Monnikendam ezv. V Maar nu bÜften Harderwijk? A' In het fchependoro dezer ftad ligt de buurtfcfcaö Hi^vde, daar de Hervormden voorhenen doo* een Katecbist bedient wierden. Voor eenige jaren is daar een predikant beroepen- Men beeft - er een Kerkje en predikants huis geftiebt. V. Hoe is de landftreek rondom Harderwijk? A. Zij heeft zeer goede wei- en boulanden en plamiadjen, die zich zeer ver uitrekken. V. Zijn hier ook fraie landhuizen? A. Hei voornaamfte is de Esfenburg, een uitmuntend ftuk goeds, dat met een aanzienlijk huis pronkt, en door lanen, bosfchen, watervallen en vijvers grooteüjbs uitmunt. HET  het ambt DOORNSPIJK,, de sta» EL BURG, en het richter* ambt OUDE BROEK. Het Dorp Doornfpijk. Oosterwolde. Elburg.' Feiihenhof. Zeevaart en Fisfcherij. Spel*, de fabriek. Gele-genheid. Qldébioek* V. Aan het ambt van Ermello volgt? A. Het ambt van doornspijk, daar de kerspels Doornfpijk en Oosterwolde onder behooren» Het eerfte ligt ten Noordwesten, en het andere ten Zuidoosten van Elburg, daar het 2ich langs de zee uitftrekt. V. En wat is Doornfpijk? A Een plaats van geen aanmerking, de buurtfchappen en woningen, die er onder beboeren, liggen zeer verftrooit. De kerk is niet ver van zee. Men heeft er zelfs geen predïuants woning. De predikant houdt zijn verblijf te Elburg, P V. Hoe  74 ELBURG. V. Hoe komt die kerk zoo kort san zee ? A. Men meent dat er meer buizen raar den zeekant geftaan hebben, en dat dezelve, van tijd tot tijd, door de zee zijn weggefpoeid. V. Is dat alles? A. Mij zijn geen andere bezondcrheden van deze plaats bekend. V. Maar nu Oosterwolde? A. Dit beflaat een brok overheerlijk weiland, waar over de woningen verfpreid zijn, Het heeft zijn eigen predikant. V. Moet ik daar niets meer van weten' A. Niets, dan dat het door eenen dijk voor de zee gedekt wordt, die meermalen aan doorbraken onderhevig is. V. Zijn hier geen fraie landhuizen? A. Men heeft hier Putten en Puttenftein. Het eerfte is oud en onaanzienlijk. Het laatfte is nieuw en fraai. Kort bij het eerfte vertoont men een heuvel, «JJc men zegt dat oulings eene vrijplaats voor manflagtigen geweest is. V. En nu volgt de ftad elburg? A. Ja. Dit fteedje, dat omtrent 300 huizen telt, onder welke vele goede gevonden wordenzal u niet kwalijk bevallen. V. Het is dan niet groot ? Ai Het is niet groot, maar zeer net. Eene beek  ELBURG. 75 ï fnïjt het in twee deelen. Het heeft vier ten, die men allen zien kan, op de middenbrug , over de evengenoemde beek: welke ; tot een markt gebruikt wordt. . Is er iets bezonders te Elburg re zien? . Kerk en Raadhuis munten er niet uit. h eene liefdadige (lichting, het Feithenhof, cht uit de nalatenfchap van maria feith, lient gemeld te worden. . Waartoe ftrekt deze dichting? . Om 12 mannen en 12 vrouwen, burgers deze ftad, boven de 60 jaren oud, inteneen te onderhouden. De predikanten van Ef. Doornfpijk, Oosterwolde en Oldebroek er de verzorgers van, . Is er ock eenige koophandel te-Elburg? . De ligging aan de zee begunftigt de fcheept. Maar de haven is ondiep , doch men meent ze wel zou kunnen verbeterd worden. Evenwel • geregelde vaart op Amfteldam; ook wordt eel visch aangebragt, dien de Elburgers zelf e noordzee gaan visfchen , en haring. Even te Harderwijk wordt de eerfte alomme verten, en de laatfte rookt men gelijk daar ton ring. —Men beeft er ook eenigen graanhandel. ♦ Heeft Elburg geene fabrieken? De eenige waar van men mij gezegt heeft Da «  74 ELBURG. V. Hoe komt die kerk zoo kort aan zee ? A. Men meent dat er meer huizen raar de zeekant geftaan hebben, en dat dezelve, van tijü tot tijd, door de zee zijn vveggefpoeld. V* Is dat alles? A, Mij zijn geen andere bezonderheden van deze plaats bekend. V. Maar nu Oosterwolde ? A. Dit beflaat een brok overheerlijk weiland, waar over de woningen verfpreid zijn, Het heeft zijn eigen predikant. V. Moet ik daar niets meer van weten ? A. Niets, dan dat het door eenen dijk voor de zee gedekt wordt, die meermalen aan doorbraken onderhevig is. V. Zijn hier geen fraie landhuizen? A. Men heeft hier Putten en Puttenftein. Het eerfte is oud en onaanzienlijk. Het laatfte is nieuw en fraai. Kort bij het eerfte vertoont mei een heuvel, ^« men zegt dat oulings eene vrij plaats voor manflagtigen geweest is. V. En nu volgt de ftad elburg? A. Ja. Dit fteedje, dat omtrent 300 huizf telt, onder welke vele goede gevonden worde zal u niet kwalijk bevallen. V. Het is dan niet groot ? Ai Het is niet groot, maar zeer net. E< b<  ELBURG. 75 beek ftijt bet in twee deelen. Het heeft vier poorten, die men allen zien kan, op de middeufte brug, over de evengenoemde beek : welke brug tot een markt gebruikt wordt. V. Is er iets bezonders te Elburg re zien? A. Kerk en Raadhuis munten er niet uit» Doch eene liefdadige frichting, het Feithenbof, gefticht uit de nalatenfchap van mAria feith, verdient gemeld te worden,. V. Waartoe flxekt deze ftichting? A. Om 12 mannen en 12 vrouwen, burgers van deze ftad, boven de 60 jaren oud, intenemen en te onderhouden. De predikanten van Ef. burg, Doornfpijk, Oosterwolde en Oldebroek zijn cr de verzorgers van, V. Is er ook eenige koophandel te Elburg? A. De ligging aan de zee begunftigt de fcheepvaart. Maar de haven is ondiep , doch men meent dat ze wel zou kunnen verbeterd worden. Evenwel is er geregelde vaart op Amfteldam; ook wordt er veel visch aangebragt, dien de Elburgers zelf in de roordzee gaan visfchen , en haring. Even als te Harderwijk wordt de eerfte alomme verzonden, en de laatfte rookt men gelijk daar toe bokking.— Men heeft er ook eenigen graanhandel. V. Heeft Elburg geene fabrieken? A, De eenige waar van men mij gezegt heeft D 2, h  76 OLDEBROEK. is eene fpeldenmakerij, gij zult die me: veei genoegen zien. V. En hoe is de gelegenheid der ftad ? A. Die is zeer aartig. Zij ligt in hare fraaie wallen, en heeft aan den eenen kant de zee, en aan de andere zijde is zij met geboomte, bou« en weiland omgeven. V. Werwaards nu van Elburg henen ? A. Naar het o'debroek , dat ook Hollanderbroek genoemd wordt, het is niet ver van Elburg, ten oosten van die ftad gelegen» V. Wat IS OLDËBR03K? A. Het kan niet onder de groote veluwfche dorpen geteld worden, doch het is niet onaangenaam gelegen. V. Is er ook iets bijzonders te zien ? A. Men vindt hier een en ander landhuis 9 waar onder de Zwaluwenburg in fchoonbeid van huis en fraaiheid van beplanting uitmunt. V. Moet ik noch iets meer van die dorp we» ten? A. Dat het zijnen afzonderlijken rechter en gerecht heeft, waardoor het van de veluwfche ambten onderfcheiden is. De rechter heeft hier eene fraaie woouing., HAT*  HATTEM. £>e ambten HEERDE en EPE. Kaitem. Heerde. Vorchten. Veesfen. Epe. F. Martimus Vaasfen. C. Goddaeus. Oen. KannenbcTg. V. Nu denk ik zal mijne reis op h at tem gaan ? A. Ja. Het ambt Hattem, dat is het rechtsgebied van die ftad , ftoor onmiddelijk aan het rechterambt van het Oudebroek. V. Waar ligt Hattem ? A. In eenen aangenaamen oord, niet ver van de rivier den IJsfel, omtrent een uur van Zwol. Aan den eenen kant heeft zij derhalven vet klei* land, en aan den anderen de zandige veluwe met hare plantaadjen. V, Deze ftad is maar klein ? A. Zij is mij zeer klein voorgekomen. Althans niet grooter dan Elburg. D 3 V. Is  ?S HATTEM. V. Is er niets bezonders te zien ? A. Nfiets dat mij bekend is. De openbare gebouwen munten nergens in uit. V, Zijn er ook geen fabrieken? A, Niets, zou ver ik weet, dan een olijmolen die met een zeer groot rad gedreven wordt. De inwoners leven meest van den landbtu. Eene groote ftadsweide, haar door eene Hertogin gefchönken, geeft de burgers gelegenheid om hun vee, tot gesinge kosten te weiden. V. Is zij eene ftad van verdediging ? A. Zij heeft niets dat daar naar gelijke. V. En het fchomsambt van Hattem? A. Dat is, gelijk ik zeide, vrij uitgeftrekt, en wordt bewoond en gebruikt gelijk de overige veluwfche ambten. V. Liggen hier ook fraaie landhuizen? A. Men vindt hier IJrst, een zeer aanzienlijk landgoed, met een fchoon huis, en vooral Meu. lekate, 't welk IJrst noch overtreft. V. Dus kan ik in Hattem fpoedig gedasn hebben ? A. ö Ja, en dan kunt gij het ambt van heer.* de bezoeken. V. Hoe ligt het ambt van Heerde ? A. Het ftrekt zich langs den IJsfel, en bre'dt zich van daar een eindweegs uit de veluwe cp, tut tegen het OiddMO^k» V. Wat  KEERDE. T9 V, Wat dorpen beboeren tot dir ambt? A. De dorpen Heerde, Veesfen en Vorchten» V. Wat zal ik te Heerde vinden ? A. Een vrij groot en volkrijk dorp, dat zich rondom een plein bij de kerk uuftrekt, maar dat, zoo ver ik weet, niets anders heeft, om uwe aandagt te trekken. V. Hoe is hier de landftreek? A. Die is niet onaangenaam. Niet verre van Heerde heefc men verfcheiden weteringen, die van den kant van Apeldoorn afiakken , en de laridftreek bevalligheid bijzetten. Voorts vindt men er fchoone boomgewasfen. V. Dan zijn er zeker ook buitenplaatfen ? A. De voornaamften zijn Zwanenburg , Vos« bergen, den Boonenberg, en Borggreve, welk laatfte in onze tijden gefticht is. Zij liggen zeer vermakelijk. Ik heb, bij een van dezelve, ongemeen zware beukenboomen aan de Grift zien ftaan, de zwaaiften die ik ooit gezien hebbe. V. En nu naar Verenten ? A. Ja. Daar zul: gij een klein, maar zeer welvarend, dorpje vinden, dicht aan den IJsfel. V. En Veesfen? A. Veesfen is ook niet groor. Het veer over den IJsfel, dat daar veel gebruikt wordt, geefc D 4 aan  So E P E. aan hetzelve eenig leven. Anders is het aan Vorchten zeer gelijk. V. Wat ambt nu ? A. Gij zijr nu het naast bij het ambt van epe, dat zich van Wilfem, langs den IJsfel, uitftrekt» tot tegen over Zutfen, en insgelijks de Veluwe oploopt tot tegen het Oldebroek.. V. Wilfem noemt gij? A. Ja Dat is een fmal ftröokje knds aan den IJsfel, tusfchen het ambt van Heerde en dat van Epe, en dat tot de provintie van Overijsfel be« hoort, waarom wij er nu niets mede te doen hebben. V. Wat dorpen bebooren tot 't ambt epe? A. De kerspels Epe, Vaasfen en Oen. V. Hoe is bier de grond ? A, Door rneenigte van beken en griften bewaterd , dat gelegenheid geeft tot een groot aantal van papiermolens. V. Wat is Epe? A. Epe is een aanzienlijk dorp, dat veel welvaren aanduidt, zoozeer, dat alle de ingezetenen in hunne eigen huizen wonen, welk men op weinig plaatfen vinden zal. V. Moet ik iets weten van deszelfs landbouw ? A, Niets  V A A S S E N. Si A. Niets anders, dan dat het Innd hier uit* ft.-kend vruchtbaar is, in fchoon koorn, en heerIjk houtgewas, en dat men er werk maakt van het kweken van hop voor de brouwerijen, V. Is deze plaats niet ,door eenig geleerd man bekend? A. Ja. Door francisicus martinius, die, voor bet midden van de vorige eeuw, hier predikant was. Hij was een uitmuntend dichter eti wordt a's zoodanig door den Ridder hoofd en anderen zeer geprezen. Da dichter j iKOB spek , meen ik, heeft zijne gedichten wei een eeuw na 'smans dcod, bijeengezameld en uitgegeven, Onk is er van hem eene verzameling van fraaie latijnfche brieven in het licht. V. En nu? A, Nu kunt gij naar Vaasfen wandebn» V. Is Vaasfen ook zoo fraai? A. Vaasfen is minder groot dan Epe, maar desniettemin eene aangename plaats, in eene be» vali ge landou. Men heeft hier de meeste papiermakers , die derwaards door den rijkdom van beekwater gelokt worden. V. Is dat alles? A. Gij moet vooral den kopermoren van de Heeren haak. hier gaan zien. V, Is er noch iets? D 5 A. Niet*  Sa VA A S S E 17. A. Niets anders, dan dai bier voor anderhalve eeuvv predikant geweest is, kon rad us coddaeus. Hij is de eerfte geweest, die niet ernst gedacht heeft, om in de nederdukfche gedichten het rij ra te verlaten, en de griekfche en latijnfche dichtmaten in te voeren , en heeft een verzameling van zulke gedichten in 't licht gegeven. Hij was bij den Ridder hoofd, volle n h o v e en at dere uiiftekende vernuften zeer in achting. V. Maar nu Oen ? A. Dit Dorpje is klein, maar ligt op vetten grond en is zeer boomrijk. V. Wat fraaie landhuizen vindt men in dit ambt ? A. Kort bij Vaasfen ligt de Kannenburg. De in fchoonheid van gebouwen > rijkheid van water, en fraaiheid van beplanting boven alle de andere uitmunt. V. Mij dunkt ik heb daar meer van hooren fpreken ? A. Mogelijk hebt gij gehoord, dat het aan den beroemden harten van rossum heeft toebehoord, en dat men er noch verfcheiden Ibezonderneden van dien krijgsheld vertoont. N I E*  NIEBROEK. HET AMBT VAN VOORST. Niebroek. Kleilanden. Ter TVolde. Twello. mip. De beide Pollen. Echo. Mjenbeek. V. Nu zal mijn reisje over de Veluwe haast volbragt wezen ? A. Gij moet het rechterambt Niebroek, en de ambten Voorst en Apeldoorn noch zien. V. En dan moet ik beginnen met.. ? A. Met niebroek, dat niet ver van Vaasfen ligt. V. En wat zal ik hier vinden ? A. Schoon Niebroek al een goed ff uk weegs van den IJsfel af ligt, zult gij hier zware klei \inden. V. Heeft men hier goed land? A. De vlijt der inwooners heeft het Tand hier, dat te voren zeer moerasfig was, aanmerkelijk in voordbrengfeJen en waarde doen toenemen. B 6 V, Was  £4- VOORST. V, Wat moet ik daar uit opmaken? A, Dat de JJiftl hier in vroeger eeuwen eenen geheel anderen loop gehad hetft, Dit is mede denkelijk oorzaak van de blei, die men te Vorg» ten, te Veesfen, te Tcrwolde, en elders in het ambt van Voorst vindt. V. Wat nu meer van Niebroek ? A. Niets, dan dat het een klein onaanzienlijk dorpje is, doch even gelijk het Ojdebroek* zijnen bijzonderen rechter en gerecht heeft. V, En van hier ga ik? A N>.ar het ambt van voorst , een der bes» te ambten van Veluwe. Het vervat de kerspels Terwolde, Twello, Wilp en Voorst, en {trekt zich langs den IJsfel tot tegenover Zutfen. V. Het eerfte dorp dat ik hier vinde is Terwolde ? A, Ja. Wanneer gij namelijk van Niebroek komt» V. Is dat van veel belang? A. Het is niet groot* Maar ligt op vetten kleigrond. Zoo dat men er aanzienlijke boerderijen en eenige welvarende boeren heeft. V. En dan Twello? A. Deze plaats is van veel meer belang. Zij ligt op basterd kleiaarde, en heeft dus eene zeer vermakelijke landouwe. Men vind hier weide en hou.-  V O O R S T. bouland, en bosch, alles dooreen, dat eere zee? bevallige verfcheidenheid oplevert. Men is hier in de nabuurfchap van Deventer. V. Dan zullen hier mogelijk fraaie landhuizen wezen ? A. Die zijn er velen. Vooral de Parkelaar, Hunderen , het Veenhuis , Kruisvoord, Holthuis, Wezeveld. — Doch zij hebben die fchoonheden niet, op welke de landhuizen in Veluwenzoom roemen kunnen. V. Rn dan kom ik te Wilp ? A Dit is een matig dorp, dat het voordeel heeft van fraaie bosfchaadje en uitmuntende uiter* waarden. V. Waartoe behoort die bosfchaadje ? A. Tot het uiftekend landgoed Latmer, dat zeer uitgebreid is, en door zijne ut muntende plantaadje j in dezen weügen grond eene heerlijke vertooning maakt. V. Dan bbjft mij Voorst noch over? A. Gij zijt nu op den weg derwaards. Het is een kerspel van groote uitgebreidheid, en doof zijne ligging zeer aangenaam. Hier zijt gij in de nabuurfchap van Zu fen» V. Dan zijn hier ook frasïe landgoederen? A. Onder allen munt uit de beide Pollen, een D 2 ftafc  Sö LANDHUIZEN. ftuk goeds van groote uitgebreidheid en fchoon door zijn heerlijk geboomte. V. Mij dunkt dat ik daarvan iets gelezen hebbe ? A. Denkelijk in den Katechismus der Natuur (*) daar de fchoone Echo befchreven wordt, die men op deze plaats vindt en die het geheele vers ï3 Echo doet de wouden fpreken'% van woord tot woord nabaauwt. Gij moet dien gaan zien. V. Nu noch iets meer onder Voorst ? A, In het landhuis Nijenbeek , een oud adelijk flot, zal men u de kamer r.ocli vertoonen, waarin de Hertog van Gelder, mt$6iÈ zijnen Broeder hecfc gevangengezet, met hare enge deur, waar. door de zwaarlijvige gevangene niet kon uitgaan. Dit landgoed is noch zeer aanzienlijk. V. En wat zijn de andere landhuizen in deze flreek ? A. Daar zijn er verfcheïden. Dcch mij zijn er geene bekend, die bezondere aanmerking verdienen. — Zoo dat gij uwen weg van Voorst 2 uren ver door de heide naar Apeldoorn kunt voord' zetten. O iv. 369. 7t AMBT  *T ambt APELDOORN» Staatsverwisfelïngen van dit amh. 't Oude Loo. V Loo. Zoerenfche bosch. Apeldoorn, Beekbergen, Loenen, V. Wat blijft ons nu noch over? A. Niets anders dan het ambt van Apeldoorn. V. Wat is er omtrent dit ambt aantemerken ? A. Dat het, met de veranderingen in het beftier van ons vaderland, merkelijke wisfelwemelingen ondergaan heeft, V. Hoe zoo ? A. Na dat Prins Willem IIT. federt Koning van Engeland/ het Loo, dat onder dit ambt ligt, gekeft had, werd een gedeelte van hetzelve, onder den naam van het Lco> tot een heerlijkheid  U T L o O. verheven. Doch na zijnen dood zonder kindeken is die heerlijkheid weder vervallen, en alles in Zijnen ouden ftaat terug gekomen. V. En dst is federt zoo gebleven ? A. Tot in 1749, toen men bet weder tot eene heerlijkheid gemaakt heeft, ter gunfte van Willem den IV en zijne opvolgers, cn toen is het geheele ambt van Apeldoorn onder dc heerlijkheid 't Loo gebragt, en zelfs een brok van het ambt van Barneveld. V. Het heeft dan toen zeker ook een ander beitier gekregen ? A. Het had toen zijnen eigen Drost en ge» rigte. V. En dat is nu weder veranderd? A. Ia dit jaar z jn alle heerlijkheden a?gcfchafr. V. Waar moet ik bet bezichtigen van dit ambt beginnen ? A. Natuurlijk op 'c Loo, van waar gij dan tïwen weg, door al de dorpen van bet ambt, terug naar Arnhem kunt voordzetten. V. Wat is d?n het Loo? A. OarfprongÜjk een landhuis van de oude gelderfche Hertogen, die dit buitenverblijf verkozen hebben, om de fchoone gelegenheid voor de jagt op grof en klein wild, die hier gevonden •worde, V. l&  'T LOO. V. Is dat hertcgüjk landhui" noch aanwezig? A Het is onder den naam van het oude Loo noch voorhanden, en fchoon het in zijn tijd van belang kan geweest zijn, maakt het bij al de overige gebouwen, die men hier vind, thans maar eene zeer geringe vertooning. V. Zijn daar dan thans zoo heerlijke gebouwen ? A. Willem III Koning van Engeland geworden zijnde, heeft hier een koninghjk lusthuis laten Richten, groot en fchoon genoeg, om er een geheel hof op te huisvesten. V. Is dit zoo fchoou? A. Het heeft in ons vaderland in uitgebreidheid van gebouwen, feboonheid van zalen, heer" rijkheid van meubilen en fchilderijen; ruimheid van ftallingen, keukens, verblijven van bedienden e^z. v. niets dat bij verre bij hetzelve halen kan. V. En de lusthoven? A. Die zijn met de heerlijkheid van het gebou geë;enredigd, men vindt hier uitgebreide hoven met vijvers , kanalen, watervallen zonder wederga; ook fchoone lanen en boslchen voor de wandeling, V. Is er noch meer, dat hier het verblijf veraangenaamt? A. Ja, Het Zourenfche bosch, dat geheel in eigeti-  9« *T L O O. eigendom aan bet buis van Orange toekomt, en dat een der fchoonfte bosfchen van velovvj is, Gij moet in hetzelve gaan wandelen. Gij zult er iets vinden, dat gij, zoo ver ik weet, nergens in ons land zult aantreffen. V. Wat is dat ? A, Een groot aantal van Reigers, die na dat ze„ tot gebruik van de jagt, hier eens geplant zijn, hier zeer wel aarten willen. V. Wat is er noch meer bij het Loo te zien ? A. Hier worden ondcrfcheiden vreemde dieren gevoed, onder anderen twee Olijfamen van het eiland Ceylon, die uwe opmerking zeer verdie. nen. Ook moet gij op de fchoone roode forellen wel acht geven, die daar in eenen vijver onderhouden worden. V. Zou al die heerlijkheid nu noch op het Loo te vinden wezen? A. Ik heb u dat opgegeven, zoo als ik het meermalen gezien heb, doch men hüort met leedwezen, dat alle die fchoonhcid door het krijgsvolk jammerlijk bedorven is. Zoo dat gij veel van dezelve te vergeefsch z'Ji zoeken. V. Is er aldaar riets anders te zien, dai het gene tct dit vorfteiijk landverblijf behoort. A. Gij zult er een buurt met huizen vinden • *'' die Uiaelijk groot is. De groote toevloed van men-  APELDOORN. $fc menfchen, uit Gelderland, Overijsfel en andere provintien, tot het verblijf van den Erfftadhouder, gaf oorzaak dat hier zeer goede logementen en herbergen voor vreemdelingen gevonden worden. V. Wat nu? A. Nu gaat gij, door een fchoone rechte laan j op het dorp Apeldoorn aan. V. En dat is groor en fchoon ? A, Apeldoorn is een aanzienlijk dorp, in eenerf fchoonen oord gelegen. Het is een plaats van fterken doortocht voor postwagens, die heen en weder Arnhem, Zwol, Deventer, Utrecht,Harderwijk en andere fteden rijden. V. En dus een plaavs van welvaren? A. Het ftadhouderlijk verblijf op 't Loo placht de inwoners groote voordeelen toetebrengen. Vooral den armen. Ook vind men in de kerk een zeer fraai orgel, door Willem V aan deze gemeente gefchonken. V, Waardoor bloeit Apeldoorn noch meer? A. Door eene meenigte van Papiermolens, die op de meenigvuldige beeken ir> dezen oord liggen. Ik rade u vooral de papierfabriek van n e s s e l s te gaan zien, die zeer boven anderen liiamunt. V. is hier zoo veel water? A. Zoo  W APELDOORN. A. Zoo veel, dat Koning Willem voarftagea gedaan heeft, ora de Grift, waarin zic'i vele beken verzamelen, tot eene fchipdragende vaart te maken, *t welk met weinig kosten zou hebben kunnen gefchieden, en van groot voordeel voor dit deel van veluwe zoude geweest zijn. V. En dat is evenwel niet gefchied? A. Strijdigheid van belangen tusfchen bezot> dere diftri&en en landeigenaars heeft dat tegengehouden, gelijk dat dikwijls het geval is. V. Heb ik dan alles te Apeldoorn gezien? A. Ik meen van ja. Want een klein kapelletje dat daar noch ftaat verdient geen aanmerking. Gij kuilt nu in een uir Beekbergen bereiken. V. En wat zal ik hier vinden? A. Een goed veluwsch dorp, dat een groot aantal van gehuchten, en ook vele papiermolens onder zich hecfr. V. En ver volgends ? A Vervolgends kunt gij over Loenen wandelen. V. Wat is dat ? A. Een der flechttte dorpen van Veluwe, en dus nauwelijks bezienswaardig. Te minder om dat ik niet weet, dat het iets oplevert dat uwe opmerking trekken kan. — Het landhuis de Morst, in dien oord gelegen, is alleen een zeer fchoon landgoed. V. En  Bij VOEGSEL. $$ V. En nu ? A. Nu kunt gij naar Arnhem terugkeeren, en u daar van uwen veluwfcben tocht uitrusten. V. Noch maar eene vraag; kan men de bevolking van de geheeie veluwe net begroo:en? A. Meu heeft er onlangs geteld 66562 menfchen. B!J VOEGSEL. V. Maar zoo iemand nu alleen een kort rei?je doet, om het fraaiftc gedeelte van Veluwen te zien? A. Dan zou ik hem raden, om te Wageningen te beginnen. Hij kan dan eenen aangenamen dag met het bezien van den Doorweerd, Dunoog, ie Hunnenfcbans, den Oorfprong, en den He* melfchenberg, doorbrengen, en te Arnhem zijn nachtverblijf nemen. V. En dan den tweeden dag ? A. Dien kan hij belleden, in het bezien van de landftreek rondom Arnhem. Wanneer hij vooral de wildbaan zien moet. Daar hij eene en andere plaats kan bijvoegen. — Na den middag kaa hij Klarenbeek, Angerenftein en Rozen- k daa)  H B IJ VOEGSEL, daal opnemen, en aldaar, of teVe!p} daar goede logementen zijn , overnachten. V. En dan den derden dag? A. Dan kan hij Overbeek , Larenflein , en vooral Biljoen en Beekhuizen bezichtigen, en Zoo zijn tijd bepaald is, kan bij wat fpoed maken en ook Reederoord, en Middagten, opnemen. V, En waar dan den nacht overbrengen? A. Zoo hij de reis over het Loo wil nemer, kan hij te Dieren overnachten en den vierden dag op Zuifen, en van daar op het Loo rijden. V. En vervolgends? A. Den vijfden dag kan hij over SchafFelaar terugkeeren, en te Barneveld flapen. V. Maar zoo hij nu eenen anderen weg ver» kiest ? A, Dan kan hij den derden nacht te Doesburg blijven, en van daar over Montferland, en Elten op Kleef gaan, en zijnen terugweg nemen over Nijmegen. Men moet hier over met zijnen tijd en fmaak raadplegen. M E N-  MENGELWERK.   KORTE SCHETS VAN DE H I S T O R IJ DER M O A B IJ T E N. Gij hebt mij te kennen gegeven, mijn Zoon, dat gij door het bericht, dat ik u van de Hiftorij der Samaritanen gegeven hebbe, uwe begeer» te opgewekt vondt, om ook het voornaamfte van de andere volken te weten, met welke de Is-* raëlijten hebben te doen gehad, en die uit dien hoofde dikwijls in de h. gefchiedenis genoemd worden. Ik zal, van tijd tot lijd, aan deze uwe bc* geerte voldoen, want dat taak is te groot, om hetzelve, op die wijze, waarop ik u de Sama. ritanen heb doen kennen, in één ftukje van het nieuw gefchenk af te doen. Wij zullen dus van de Filiftijnen, de Kananijten, Amalekijten, Edomijren, Midianijten , Ammonijten , Moabijten , moeten handelen. Wij zullen met deze Iaatften beginnen. E L  93 HTS TOR IJ der I. vader. Van wien zijn de Moabijten herkom* ftig? zoon. Van Moab, den zoon van Loth, den zoon van Haran, Abrahams broeder *. Zoo dat zij, met de lsraëlijten, Terach, Abrahams vader tot hunnen gemeenfchaplijken ftamvader gehad Rebben. V. Waar heeft dit volk gewoond? Z. Zij hebben zich neêrgezet ten oosten van de doode Zee en den Jordaan» en van het land der Edomijten. Ten westen van een deel van de woeftijne van Arabie. V. Bezaten zij een goed land? Z. Het fchijnt, dat het vooral voor de vee*» hoederij gefchikt was. Het was een bergachtig land. V. En wat fteden waren daar ? Z. Wij lezen van Ar, aan de beke Arnon, dat * Gen, XII: 22.  M O A B IJ T E »N. 99 dat ook Rabba genoemd wordt; Mispa, Lukith, Horonaim ezy. Doch men wett weinig van deze plaatfen. V. Weet men ook zoo weinig van hunne zeden? Z. Even zoo weinig! Zij fchijnen over het geheel een herdersvolk geweest te zijn. Zij gebiuikten de befbijdenis, cn * fchoon er eene groote verbittering was tusfchen hen en de lsraëlijten , zoo dat dezen, zelfs tot in het tiende geflagt, met geen Moibijcen trouwen mogten, fchijnen deze volken evenwel naderhand wel genoeg met malkander geleefd te hebben. Elimeleg en David vonden bij de Moabijten voor een tijd fchuilplaats. V*. En hoe was het met hun godsdienst? Z. Zij zijn, althans in de vroeger tijden, niet onkundig geweest, in de ket nis van den eenigen waren God, doch die bevattingen zijn fpoedig onder hen bedorven, althans in Mo2es tijd dienden zij reeds afgoden -j. V. Hoedanige afgoden hebben zij gediend ? Z. Charaos en Eaalpeör worden in den Bijbel genoemd, maar wie en wat die afgoden waren, daarvan heeft men in 't geheel geen zekerheid. * Jer. IX: 25, a5. f mm. XXIV. 11. V* E a  ico H I S T O R ÏJ d-er V. Weet men niets van hunne godsdieirfifge plechtigheden? Z. Niets, dan dat zij aan hunne Goden offerden , en dat zij daartoe fömtijds de open lucht op de bergen, en anders de tempelen gebruik» ten» Menfchenoffjrs waren onder hen niet onbekend. Ook leert het geval van Balak en Bileam, dat zij veel op waarzeggerijen rekenden. V. En hunne hiftorij? Z. Die kan men alleen bij afgebroken (tukken wit den Bijbel opmaken. V. Wat is het eerfte, dat wij van dit volk aangeteekend vinden? Z. De Enims, een groot en magtigvolk i bezaten te voren het land der Moabijten, doch dezen , veel geleden hebbende van Kedor Laomar *, werden gemakkelijk van de Moabijten i'ondergebragt, die zich dus hun land toeëigenden. V. Bleven zij lang in het bezie van deze verovering ? Z. Dat kan niet zeer lang geweest zijn. Want de Amoiijten hebben hun , even voor den tijd van Mozes , met de wapenen een deel van hunne bezitting, dat over de beek Arnon lag, afgenomen f» II. ♦ Gen, XIV: 5» t XXI; z5,  M O A B IJ T E N. 101 Ih V. Hadden de Israëüjten al vroeg iets met bun te doen ? Z. Wij vinden bij Mozes breedvoerig bericht van den heillozen toeleg van Balak hunnen Koning, tegen de Israëlijten *. V. Wat was er van dien toeleg? Z. Balak, over de nadering en het vermogen der fcraëlijren.dfc zich thans op hunne grenzen bevonden, grootelijks ontrust, en zich onmagtig oordeelende, om ben met de wapenen te verdrij. ven , vergaderde zijnen raad, waarbij hij de hoofden der Midianijten, die ten deele mede binnen zijne grenzen woonden, over deze zaak liet famen roepen. V. En wat werd er in dien raad befloten ? Z. Dat men den beluchten waarzegger Bileam, op wien men groet vertrouwen ftelde, zou doen halen, om het Israëfijtiesch volk te vervloeken, waar van men dan meende, dat men niets zoa « vreezen hebber. V. En deze toeleg gelukte? Z. Bileam werd eindelijk met groote moeite overgehaald, om te komen, doch God verphcht- * Nam. XXII.  102 H 1 S T O R IJ d e r te hern, in weerwil van zich zei ven, het volk, dat hij vloeken wilde, te zegenen, V. Zt>o dat deze toeleg geheel ijdel was? Zo Hij was niet geheel ijdel, want de looze Bileam gaf- den Koning van Moab eenen raad , die voor de Israëüjten zeer verderflijk was. V. Welke was die raad ? 2. Dat men Israël tot afgoderij zou zoeken te verleiden, als wanneer God niet na zou laten hen zwaarlljk te ftraffen; en dat men zich daar toe van de verlokfeien der Moabijtifche en Mi» dianijtifche vrouwen zou bedienen. V. En deze toeleg gelukte? Z. Hij gelukte maar al te wel! De dwaze Istaëlijten vielen in dezen ftrik. Zij werden hoereerders en afgodendienaars, en haalden over zich eene ftraf, waaraan niet minder dan 24000 menfchen ftierven. V. Wat leert ons de Hiftorij verder van dit volk? Z. Wij zien hen wederom tegen de Israëiijten in de wapenen, na den dood van de Richter Othniel *. De koning van Moab f gtfterkt door de Ammomjien en Amalekijten, viel in hun land, nam, * Richt. III; ix—M»  M O A B IJ T E N* i.Gj nam de Palmftad in, waardoor men Jericho verfhat, en mishandelde de Israë!ijten 18 jaren lang» V. Op wat wijze werden zij van deze flaveFrij verlost? Z. Door het beleid van Ehud, die eerst door list den Koning van Moab ombragt, en vervolgends de Moabijren, die over den Jordaan getrokken waren, aanviel en tienduizend van dc. zelve ombragt, zoo dat Israël geheel verlost werd. V. Hielden zich de Moabijren vervolgends ffil? Z. Na deze geweldige nederlaag, leest men niets van hun voor de tijden van Saul. V. En wat deden zij toen ? Z. Wij lezen alleen, dat zij onder de volken waren, tegen welke Saul zijn land zoo dapperlijk verdedigde, zoo dat zij wederom vijandelijkheden tegen de Israëlijten moeten bedreven hebben *, naderhand was hun kuning tegen Dflvid evenwel zeer vriendelijk* V* Wat leest men daar van? Z. Dat David, toen bij als balling *s lands voor Saul vluchfte, vtijheid van inwoning van den Koning der Moabijten kreeg, en veel vriendferpp van hem genoot V, * r Sam. XW; tf, f r Sam, XA'11: 3« 4. E 4*  K4 H I S T O R IJ der V. Bleef die "vriendfchap na Davids verhtfflng ▼eordduren ? Z. Zij hadden een voornaam deel, in een ver* bond tegen David, dat door vele naburige volken gefloten werd, doch he« Itond hun duur! Want hij joeg meer dan de helft van hun volk door de kling. De rest werd hem fchattingplichtig *. V. Zijn ze akijd in die onderwerping aan de IsrPëHjten gebleven ? Z. Gedurende het overige van Davids regering, en die van Salomo , en onder die van Re» babeam, tot den afval der tien Hammen toe. V' Wat werd er toen van de Moabijten? 2. Men meent, dat zij toen fchattingplichu'g aan het koningrijk der tien ftaramen geworden zijn. Hun koning Mefa bragt een groote meenigte van fchapen en lammeren aan Achab op f, HL, V. Is dat vervolgends zoo gebleven? Z.. Onder Achazia, Achabs Zoon, vielen zij van den koning van Israël af, doch zij werden daarover, kort naderhand, zeer zwaar gefiraft. V. * 2 Sam. VIII: a. f2 Kon. III: 4.  M - O A B IJ T E N. 105 V. Hoe zoo? Z. De koning van Juda, kwam op zijn verzoek den koning van Israël te hulp. Zij trokken, verecnigd met den koning der Edomijcen, het land der Moabijten om, om van achter in hetzelve te vallen. V. Gelukte hun deze onderneming? Z. Wonderlijk wel. Toen het leger groot gebrek aan water had, werd daarin door den profeet Eliza voorzien. En de Moabijten, door het fchijnen der zon op het water, dat zij diar niet verwachtten, in het denkbeeld, gekomen , dat het bloed was, en dat de faamverbondene volken elkander vijandig waren aangevallen, vielen daar op in, doch werden hunne misva.ting. gewaar, door hunne zware nederlaag *. V. Van wat gevolg was dat? Z, De Israëlijten verwoesten het land , en braken deszelfs fteden af, uitgezonderd Kir Harazeth. V. Hoe ging het met deze ftad. 2. De Koning Meza, die in dezelve belegerd was, geen uitkomst wetende , kwam tot het wanhopig befluh, om zijnen kroonprins voor de oogen van zijne vijanden op den muur te offeren. Dit veifchriklijk gezicht deed de belege» * tr ttt „ raar* * z kon. UI. E 5.  io6* H r S T CT R 7J d-wk raars van het voordzetten hunner onderneming afzien. V. En dus was het vermogen van dit volk geheel te niete geworden? Z. Dat was het niet. Zij verbonden zich, met de Ammonijcen en Edomhen tegen Jozafat koning van Juda, die zoo veel tot hun laatst geleden onheil had toegebragt, en vielen zeer onverwacht in het koningrijk van Juda. V. En zij waren gelukkig in deze onderneming ? Z. Geenfihs. De vrome Jozafat, ten uiterfien verlegen met eenen vijand, die in 't hart van zijn land was, eer hij iets van deszelfs voornemen wist, kreeg de belofte van den profeet Jahafiel, dat bij zonder eenen flag te wagen , van zijne vijanden zoude verlost woiden. V. Door wat raiddel gebeurde dat? Z. Door onderlinge oneenigbeiJ, tusfchen defaamverbondene naden, die op elkander aanvielen en elkander vernielden, zoo dat de Israëlijten niets te doen hadden , dan God te danken en met elkander rijken buit te deelen. V. Bleef den Moabijten nu noch eenig vermogen over ?■ Z Niet lang naderhard, omtrent den tijd van «te», koning Ibfil, hebben zij de Edomijten oveo>  m cr A Ê tf t' e it icr overwonneu en hunnen koning tot kalk vu**brand *. V. En in later tijd? Z, In later tijd boort men de profeten, Jb» zaias eti JVremia's, zeer klagen, over de trotsheid der Moabijten, tegen het koningrijk van fe'ruël, toen dat in verval was, en tegen die lsraëlijten, die, uit bun land verdreven waren; en hun hunnen naderenden ondergang aankondigen. V, En is die voorzegging vervult ? Z. Men kan er niet aan twijfelen, of de Asfijrijfche veroveraar Salmanssfer heefr heri, zoo we' ais het koniijgrijk van Israël, geheel te on-dergebragr. V. En was hun verderf toen onherfte'haar ? Z. Nadat Sanherib zoo fleeht van de belege»ring van Jeruzalem was te rug gekomen, vielen de Moabijten dikwijls van hunne overheerlchers af, dat hun dan weder duur te fhan kwam». Nebukadnezar bragt hen nochmaal geheel onder f. V. Droegen zij hun juk toen met geduld? Z. Zij bedienden zich gedurig van den lagen- ïlaac * Amos m I, 2, 31 f Jer. XXVïï; % <& XXV; 2t. e 6  i.o3 HISTORIJ ter M0A3IJTRM. ftiat van het koningrijk van Juda, om hetzelve te kwellen, en haalden eindelijk Zedekia over, om met hun en anderen in verbond tegen de Babijioniers te treden. V. Dat kon onmogelijk van goede gevolg*»* wezen ? Z. Het ftond dien dwazen en zwakken vorst opzijnen volkomen ondergang, bij welke gelegenheid eerlooze bondgenoten, die de oorzaak wa*en van zijne onheilen , hem ras verlieten. V. En federt dien tijd ? Z.. Sedert dien tijd boort men weinig van de Moabijren, alleen zegt Jozefus, dat Alexander Janneus hen t'onderbragt, en dat ze toen noth een groot volk waren. V. En naderhand hoort men niets meer. van de Moabij:en ? Z. Niets meer! Het is ongetwijfeld met hun gegaan, gelijk met velen van hunne buurvolken.» ze zijn in de Arabieren ingefmolten. V E ft.  VERKLARING VAN EENIGE VADERLANDSCHE SPREEKWOORDEN. f. EENDRAGT MAAKT MAGT. Eendragt maakt magt is de oude ware zin* fpreuk van ons vaderland. Zij ftaat in het latijn op fommige nederlandfche geldmunten, in deze woorden te lezenr concordia res par. vae crescunt. Zij is door de ondervinding onder ons waarheid bevonden. Zoolang de eendragï in Nederland heerjebte, was het gelukkig en het werd magtig, en boe zeer zijn deze zaken veranderd, federt gefchillen en oneenigheden onder ons de overhand gekregen hebben. Deze fpreuk vindt eene fraie opheldering in het volgende geval. Mohalleb, een Ondei bevelhebber van den. Khalif Abd&J-Malek, lu kort bij zijn einde ge» naderd 9 riep alle zijne Zonen voor zijn fterfbed. Hij gaf hun eenen bundel pijlen, om die te breken. Niemand van allen vond zich daartoe in, ftaat. Hij maakte dezen bundel los, en liet hun, E 7 toen;  rio EENDRAGT MAAKT MAGT. toen de pijlen, een voor een, aan Hakken breken, en dit deden zij zonder de minfte moeite. Hier op liet hij deze fraaie aanmerking volgen : Onderftek u, zeide hij , gelijk te zijn aan dezen bundel pijlen. Draagt zorg, dat gij u nooit van elkander laat ontbinden. Zoo lang gij verbondeii b'ijft, zult gij' magtig wezen, maar wordt gij verdeelt dan zal u een geringe magt vernietigen. Eendragt maakt magt, maar twee» fpalt is de voorbode van den ondergang. II. HET ZAL UITKOMEN', AL ZOUDEN HET DË KRAAIEN LTfdRENOÊN. Is deze fpreuk in trein gekomen , toen een zodanig geval in ons Vaderland daartoe aanleiding gaf j of moet men een hogeren ouden oorfprong daarvan opzoeken ? Zouden Salomo's woorden pred. X: £o. ,, Vloekt den Koning niet, zelfs in uwe gedagte, noch vloekt den rijken niet inliet binnenfte uwer flaapkamer: want het gevo« gdte des hemels zou de Item wegvoeren, en het gevleugelde zou het' woord te kennen geven zouden, zeg ik , deze woorden van derv wij-  HET ZAL UITKOMEN, enz. ui wijzen Salomo daartoe grond gegeven hebben ? Hoe dat zij, de waarfchouwing , welke wij hier le-sen, leert ons, dat alle voorzigtigheid, in booze beramingen aangewend, veeltijds ijdel uitkomt ; dat geheimen ten kwade, wat voorzorg men ook neemt, uitlekken, en wel door zulke onvoorziene gevallen , dat men bijna zou zeggen: het is, als of de vogelen des hemels, hoewel zij niet kunnen fpreeken, de bedekt gehouden zaak aan den dag gebragt hebben. Indedaad duizend booze aanflagen worden veelmaalen met zulk een rijp overleg bedagt, dat de ontdekking onmooglijk gehouden wordt van de geenen, die ze beraadflaagd hebben. Maar de goede Voorzienigheid van god, het kwaad niet willende aanmoedigen, door zulke aanfiagen verborgen te laaten blijven , gebruikt menigmaal onverwagte en zelfs zeer geringe middelen, om zodanige feiten in het licht te brengen. Zo wij eenige moeite willen doen, en nadenken, wat wj van dien aart hebben zien gebeuren in de waereld, wij zullen dat gereedlijk moeten toeftemmen. Te regt zegt de fpreuk van eene in het geheim bedreven godloosheid n het zal uit± komen, al zouden liet Kraaien , die niet fpreken kunnen, en flegts een gekras met haarefterip muaken, uitbrengen*, Thans wil ik dit zeggen. door  Iia HET ZAL UITKOMEN, enz. door een vaderlandse!) geval, 't welk zeer treurig is, en uw teder hart diep zal treffen, be« vestigen. — Vóór eenige jaaren trouwde zeker Heer, ik meen, eene zeer fchoone vrou, niet zonder deugden. Hij liet zich federt evenwel door een fnoole verleidfter van haar aftrekken, en eindelijk overhalen, tot het beramen van een plan, om de onfchuldige deugdzame vrou te ver* moorden. Dit ontwerp werdt, op de helfche ainhufing van de verdoemelijke bijiit, door zijne eigen hand, die daartoe moeilijk te brengen was, uitgevoerd, en het vermoorde lichaam, befloten in eene mande, door eenen onbekenden kruier, die niets kwaads vermoedde, buiten de fhd gevoerd, en aldaar, op last van de moordenaars die hem verzelden, nedergezet. Dezen droegen vervolgends de mande bij een water, en wierpen het lichaam daar in, keerden weder naar de ftad , en zetteden daar de ledige mande op een onbekende ftoep neder,, en waren nu volkomen gerust. Van een molen, die op de ftadsvesten ftond, zag de molenaar, dat eenige kraaien, op eene vaste plaats, nabij het water, met veel gekras * nedervielen, en daar zij dit. bij aanhoudendheid deden, werd hij nieuwsgierig, om te zien wat «leze vogelen derwaards lokte, en hier vond bij bet  HET ZAL UITKOMEN, enz. ii$ bet lij^, waarop de kraaien, bij het gaan der ebbe, wanneer het boven water kwam , nedervielen* Zoo het drie voeten verder geworpen ware geweest 2 zou de fierke llroorn hst zeker hebben weggevoerd. Doch de Voorzienigheid, die dit kwaad niet ongeftraft wou laten, vond goed dit te beletten. Zulk eene kkïne omffcandigheid moest daartoe medewerken. De zaak werd aan het Gerecht aangegeven. Men ontdekts de nedergezette mande en dat er eenig bloed aan dezelve gevonden ware. De kruier maakt zich bekend , die eok eenige druppen bloed aan zijnen kruiwagen ontdekt had, en het huis aanwees waaruit hij dezen last gehaald hadde. Men kwam dus tot kennis van de moordenaars. De man werd rr.er vele en langdurige moeite tot bekentenis gebragt, en ontving , met veel boetvaardigheid, zijne verdiende ltraf. Doch de godlooze bijzit, die alles bleef ontkennen, kreeg ecr,e eeuwige gevangenis tot haar deel. Zie daar de fpreuk, „ het zal uitkomen, al „ zouden de kralen het uitbrengen," naar den letter bewaarheid. Mogten jonge lieden daaruit leeren , welke de jammerlijke gevolgen zijn kunnen van de verleiding van fnoode vroulieden, en hoe een zorgvuldig bedekt kwaad lichtelijk aan den dag komt. Dan zullen zij veel leeren. III*  ii r. DAT IS WATER OP MIJN MOLEN. In Holland, daar alle de molens door den wind of door paarden gedreven worden, verftaat men dit fprcekwoord niet, zoo het niet verklaart wordt. Doch dit is heel anders , in landen, daar de grond oneffen met hoogtens en laagtens is, gelijk op Veluwe en in andere oorden van ons Vaderland. Daar vind: men beken , die altijd afvloeien, en van dit water bedient men zich, tot het drijven van molens. Men zal zulks hier voor op hl. ii. reeds gezien hebben. — Hoa meer water de beek heeft. die den molen drijft, hoe meer kracht zij heeft. om het bedoeld oog. merk te bereiken. Het is derbalven het belang van den molenaar of eigenaar van den molen, zoo veel hij immer kan, water op zijn molen te leiden, opdat die zoo veel te rasfer, en met zoo veel te meer kragt omga. — Uit deze korte verklaring zal men al aanftonds zien, wat ditfpreekwoord beteekent. Het wordt van zulke dingea gebruikt, die bevorderlijk zijn aan hec oogmerk , dat iemand bedoelt. Zulke dingen zijn water opzijn molen. Water is het op uw molen, wanneer S'j;  DAT IS WATER OP MIJN MOLEN. ïï5 gij lust hebt ora te leeren, en gij ontvangt daar* toe nieuwe boeken, die u het leeren gemaklijker maken. Water is het op uw molen 5 wanneer gij naar eenen prijs dingt 9 zoo uwe mededu^r verachtert, of in vordering verhinderd wordt. Draag in alles wat gij bedoelt zorg, om zoo veel water op uwen molen te leiden, als gij kunt, opdat gij in het bereiken van uwe bedoeling te beter Hagen moogt. IV. HIJ BETERT ZICH ALS DE OUDEWOLVEN. Vang eenen Wolf , en leg hem aan eenen ketting; het gaat bet Dier, gelijk het den Mensen gaat: de bange gevangenis, het sltijd vastliggen aan den band > ftean dea moed en den boezen* aarcter neder: her Dier fchijnt zijne aangeboren driften verloren te lebben; het komt ons voor tam geworden te zij-n;. maar geeft het een weinig vrijheid, en gij zult zien dat het niet verbeurd is; de oude aart komt bo/en* en de tam fc hij nende Wolf is ceu veffchcurend Dier. Wilt gij er een voorbeeld van? — Een oude Wolf zwierf in een. Dorp aan onze grenzen, en men hooide gee*  Ii6 HIJ BET. ZICH ALS DE O. WOLVEN". geen kwaad van hem. Maar op een wimeifchen avond, toen een mij bekend Landman bij zijnen Buurman» tot negen uuren gepraat hadt, en naar z zet, doch verder weet men niet, wat er van deze zaak geworden is. Alleenlijk is zijn naam door dit fpreekwoord vereeuwigd, 't welk een bewijs is, van het onweêrftaanbaar vermogen, dat hij bezat, om den gemeenen man tot zijne begeerte overtehalen. Men begrijpt nu ligt, wat dit fpreekwoord, al kost gij kallen als brugman zeggen wil» t. w. al had gij ook het grootst yer-  840 AL KOST Gij KALLEN ALS BRUGMAN, vermogen om de menfchen te overtuigen en over» tehalen. Pater brugmam verilrekt teffens, tot een droevig leerbeeld, wat een listig fnapper, die zich naar den fmaak van de lage volksklasfe weet te fchikken, en de eigentlijke oogmerken, die hy bedoelt, kundig weet te verbergen, niet met al kan uitrechten. Veel meer vermag hij dikwijls, dan de weltneenende raad van de beste en eerlijkfte lieden. Naderhand worden wel zijne boo» ze bedoelingen openbaar, maar dan is het dik» wijls te laat, en de zaken zijn bedorven. Men moet daarom altijd den man wel onder het oog houden, en zijne gangen nafporen, die eene heerfchende neiging betoont, om zich diep in de gunst van het gemeen in te dringen* f RE-  DE RUITERS. Een koopman reed eens langs het land, Hij had een kreupel paard, Het ftiet aan eenen Heen in 't zand, En viel ftraks neêr op de aard. „ Het arme dier heeft geene fchuld Dus fprak hij wel te vreen , „ De beste raad is hier geduld.*' Zoo reed hij weder heen. Straks volgde hem, als in de vlucht, Een jonge knaap op 't fpoor. t Gelijk een vogel in de lucht, Was hij hem aanftonds voor. De weg, waar langs men anders reed," Beviel niet aan zijn oog. Geen heg hoe hoog, geen graft hoe breed,' Die hij niet overvloog. Doch plotsling vielen paard en man, En braken been en arm. Daar lagen zij l — Die helpen kan, Dat die zich nu erbarmt F Ie.  122 DE RUITERS. Infusfchen reed mijn koopman voord, Ook kwam hij wel te vreen, In 't eind aan zijn bedoelden oord, Gezond aan arm en been. * * * Als deugd en oordeel uw talent Niét flieren, is 't niets waard. Vaak maakt het u dan in het end, d'EUendigften op aard. DE KAT en DE AAP. Een aap zag een kat loopen, en riep haar nat zie die zottin! zij loopt als of zij een tijger Was en zij is niet meer dan een kat. Veel eer voor mij zei de kat, dat gij mij bij den tijger vergelijkt, dien ik niet kenne. Den vorm van mijn lichaam, en mijn gang fchonk mij natuur. Maar u, lompe lasteraar, kan ik vergeven , dat gij voor naapen houdt, dat gene, dat ik aan de natuur te danken hebbe. GE»  GELUKKIGE REDDING UIT GROOT GEVAAR. Ik wil u verhalen, wat ik onlangs, in een van de jongfte reizen rondom den aardbodem, gelezen hebbe, 't welk gij zult vinden, dat eene wonderbare ontkoming is, uit een zeer groot gevaar, waar van men in ons werelddeel geen kennis heeft. Banks en solander, twee wijsgeeren , waren op deze reis met Kapt. cook, voor Terra del Fuego. Gij weet dat dit land den zuidelijkften punt van Amerika uitmaakt. Hier bevong hun de lust, om aan land te gaan , om hetzelve nader te leeren kennen. Zij werden, in gezelfchap van eenige anderen, in eene boot uitgezet, en voldeden aan hunne begeerte. Zij gingen Iandwaards in, met voornemen om *savonds weêr te keeren. Het weer was goed; en het was den aiften van wintermaand, dat hier de langfte dag is, en dus midden in den zomer.—. Nadat zij eenigen tijd gegaan hadden, kwamen zij in eene moerasfige ftreek, vol lage berkenftruiken, daar men over heen moest, in gedurig gevaar, om tot de enkels in den modder te zakF a ken.  124 GELUKKIGE REDDING ken. Dit ongemak werd noch verzwaard, om dat de hemel fcbielijk betrok, en de lucht in eens zeer koud werd. Het begon fcherp te vvaien en te fneeuwen, De reisgenoten beurden elkander op, en drongen onvermoeid verder voord. Doch zij hadden noch naauwlijks twee derde van deze moeraj-fige ltreek afgeleid, toen een uit hun midden krachteloos nederviel. Men ftookte vuur en liet hem en eenige anderen daarbij achter. De overigen bereikten eindelijk eene hoogte, daar de beide wijsgeeren, door de ontdekking van vele onbekende kiuiden, vergoeding kregen voor hun ongemak. De fneeuw en de kou namen ondertusfchen toe, en het was zoo laat, dat het onmogelijk werd, voor den volgenden morgen weêr te keeren. Doch een nacht onder zoo eene ruwe hemelftreek over te brengen, dat was ook ontzettend. Evenwel daar was geen andere raad. Men zond naar de genen, die bij het vuur achter gebleven waren , om dezelve, indien mogelijk , op den berg te brengen, waarvan men zich te famen in een bosch begeven, en aldaar eene hut bouwen kon, om er den nacht in door te brengen, 's Avonds ten 8 uren waren ze bij een en floegen op weg naar het naafte dal. De Heer solander bezwoer zijne reisgezellen, om toen  UIT GROOT GEVAAR, 125 toch in gedjrige beweging te blijven, en den fiaap niet toe te geven, hoe fterk zij daar toe neigen mogten , dewijl zij dan niet weder ontwaken zouden. Doch eer men noch het bosch bereikt hadde, nam de kou zo zeer toe, dat solander zelf zijne neiging om te flapen on-> wedeiftaanbaar vond. Hij wilde volftrekt, dat men hem die vrijheid vergunnen zoude. Vergeefsch bad hem de Heer banks ! Hij ging in de fneeuw liggen, en men had alle moeite om hem wakker te houden. Een van banks gezelfchap ging den zelfden weg. Deze zond derhalven eenige perfoonen vooruit, om op de eerfte voeglijke plaats vuur te ontfteken, en hij zelf bleef bij de beide krachteloozen te rug. Eindlijk kwamen dezen wederom cp de been, maar onder weg betuigden zij, dat hun onmogelijk was verder te komen. Al wat men hun zeide was vergeefsch. Men was niet irftaat om ze verder voord te krijgen. Ook waren ze ras in eenen diepen flaap. Dewijl toen eenigen van de genen, die vooruitgegaan waren, met het aangename nieuws te rug kwamen, dat er een endweegs verder vuur ontftoken was: gelukte het den Heer b\nks zijnen vriend sol ander wakker te krijgen. Doch dezelve had, fchoon hij noch niet meer dan F 3 vijf  ïiï GELUKKIGE REDDING vijf minuten lang geflapen had, reeds het gebruik van zijne ledematen verloren. Zijne fpieren waren zodanig opgekrompen , dat hem de fchoenen van de voeten vielen. Maar zijn bediende was geheel niet wakker te krijgen. De Heer banks liet daarom zijn zwarten knecht en een matroos, die minst fchenen geleden te hebben, bij denzelven, en beloofde hen te laten aflosfen, zo ras de anderen zich wat zouden gewarmd hebben. Dit gefchiedde. Maar na verloop van een half uur, kwamen de afgezonden perfoonen te rug, met bericht dat zij overal gezogt, maar zo weinig den flapenden als de wakenden gevonden hadden. Dit baarde groote verlegenheid. — De Heer banks , alles nadenkende, miste een vies met rum, en viel in het vermoeden, dat de beide terug gelatene mannen mogelijk gepoogt hadden, den flapenden daar mede te wekken , en zelfs daar van te veel nemende, voordgegaan waren, zonder den beloofden wegwijzer af te wagten. Tot vermeerdering van ongeluk begon het op nieuw noch fterker te fneeuwen, zo dat men alle hope moest opgeven, dat men de verdoolden ooit levend zou wederzien. Doch tegen alle verwachting hoorde menft met groote vreugd, ten t/wtalf  UIT GROOT GEVAAR. 12? twaalf uren, op zekeren afftand, roepen; men liep daarop aan, en vond den matroos, die bij gebrek van kracht niet voord kon, en teiftond bij 't vuur gebragt werd. De Heer banks ging verder, om de beide anderen ook te zoeken. Hij vond hen eindelijk. Maar in den beklaaglijkften ftaat. De eene ftond noch wel op zijne voeten, maar was onbekwaam om eenen voet voord te zetten. De ander lag op den grond onbeweeglijk als een fteen. — Da vereenigde krachten van het geheele gezelfchap reikten niet toe, om hen voord te fleepen. Men zogt daarom, ter plaatfe daar zij waren vuur te ontfteken, maar ook dit kon niet lukken , om dat het aanhoudend bleef fneeuwen. Alle mogelijke moeite, die men daartoe deed was vergeefsch. Men kon dus niet anders dan deze eilendigen aan hun droevig lot overtelaten. Men maakte hun een leger van takken, bedekte hen met andere takken, en ging te rug naar het bosch. Gedurende deze bezigheid begonden eenigen onder de overigen gevoelloos te worden, en men kon hen te naauwernood naar het vuur liepen. De geheele nacht werd doorgebragt in eenen ftaat, dien het verledene , het tegenwoordige en het toekomende verfchriklijk maakten. De twee ta E 4 rog  1*8 GEJLUKK. REDD. UIT GR. GEVAAR. rug geblevenen moest men voor zo goed als dood houden; een gedeelte van de overigen was krank en onmagtig, en men had geen andere levens» middelen bij zich, dan een gier, die men op deze reis gefchoten had. Eindelijk brak de dag aan. Maar niets dan fneeinv was er in het rond te zien. De kou was noeh even ftreng en de wind noch even fcherp. Het was hun onmogelijk, de te rug reis aan te nemen. Men zond eenigen af, om naar de achtergeblevene ongelukkigen uit te zien. Dezen brag- ten bericht dat zij dood waren. Dewijl de honger meer en meer begon lastig te vallen, trok men den gefchoten gier de huid af, en deelde lem in tien gelijke deelen, en elk maakte zijn deel klaar, zo als hij dat goed vond. Nadat zij dit fchraal ontbijt verteerd hadden, waagden zij te rug te keeren. Het gehikte hun niet veel moeite aan ftrand te komen. Zo ras zij aan boord waren , wenschten zij elkaar met hunne wonderbare redding- geluk, en dat deden zij met eene vreugde die niet te befchrijven is. ERE.  FREDRIK en de TORTELDUIF. *k liep met Joost door 't woud in 't road, In winkelen en hoeken , Ceen boom, geen ftruik die 'k niet bekeek , Om nestjes op te zoeken. Wij kwamen eindlijk op een plaats, Daar twee, drie hoorntjes Honden1, En hier, in deze hoorntjes was \, Dat wij een nestje vonden. Het kleine nestje was geboud Van harde koude Haven i „ Dat arme diertje!" zeiden wij, Daar we elk een zuchtje gaven» Een tortelduifje frak daarop Zijn kopje blij naar voren, ïlet keek ons aan en liet zich dus Van 't koude nestje hooren i Gij, goede knaapjes , denkt, zo 't ichijnt* Dat gij mij moet beklagen, fn 't koude en harde nest. Maar neen l . Ik heb hier goede dagen, F 5 Wan;  130 FREDRIK en1 im TORTELDUIF. Want zo de lieve God mij maar Zo hard een nest wou geven, Zo gaf hij mij toch ook daar voor Een wijfje om mee te leven. Ook fchiep zijn hand ons warm van bloed* Van harte blij en teder. En 't geen wij misfen in ons bed, Dat geefc de flaap ons weder. HET VINKJE. Een aartig vinkje, mooi van veren t Zogt bij een landman in te keeren, Wanneer de winterkou begon. Zo ras het aan zijn venfter pikte, Verfcheen de goede man en knikte En nam het in, zo gaauw hij kon. In 't voorjaar vloog het weder henen, En had welhaast van ftroo en teenen, Verheugd en blij zijn nest volboud. En hipte vrolijk op en neder, En zong: „ men trouwt hem gaerne weder, „ Die anderen ook gaern vertrouwt." D E   ■  ÏJE ELFT of KEVERWOim. wonderbare worm is dat? A. Hij is hier te lande zee? gemeen, en hij doet groot kwaad, zoo zelfs, dat hij fömtijds groote verwoestingen aanrecht V. Ik weet evenwel niet, dat ik hem ooit gezien heb t A. Dat verwondert mij niet , want in den ftaat van worm komt bij nooit vrijwillig uit de aarde , maar in den ftaat van vliegend infekt, is bij u zeer wel bekend. V. Mig ik u dan vragen, wie is hij? A. Het is de worm, die naderhand kever of molenaar wordt. Ik heb u dikwijls met die torren zien (pelen. De landlieden in Gelderland boeten dezen worm elft, V. Is de kever, zoo lang hij h den grond leeft, zulk een wonderbaar fchepfel ? A. Ik heb hem, in zijn eigen natuurlijke grootte, voor u naar het leven laten teekener, V. Gij zegt dat deze worm zoo veel kwaad doet, en zelfs verwoestingen aanrecht? A. Herinnert gij u niet3 dat er voorleden jaar zoo veel kropffa, endivie en andere planten in onzen hof, dood op hare plaa-s lagen, en dat p & er  132 DE ELFT of KEVER WORM. er in de uiterwaarden, zoo vele, en zoo groote plekken gevonden werden, die dor en kaal waren. V. Ja dat weet ik noch zeer wel ? A. Nu, dat is het werk van dezen worm. Hij leef: van de wortels der planten, die hij ge« heel en al opeet, zoo dat de planten wel ras verdorren. De weiden hebben vooral veel van hem te lijden. Wanneer deze dieren meenigvuldig zijn, hebben zij ras een geheel fhtk weiland kaal. V. Laat ons hem wat meer van nabij bezien ? A. Dan zult gij vinden, dat hij vrij wat naar den kever gelijkt. Let maar op zijn kop, met zijnen getanden nijper, waar mee hij zijn voedfel klein maakt, en twee hoornen of fprieten achter denzelven. V. Ja. Maar hij is wat bleeker geel dan de kop van den kever? A. Zijn geheele lichaam is blinkend geel, bijna doorfchijnend. V. Dat zie ik? A. Zie voords hoe hij, beneden den kop in twaalf verdeelingen of geledingen is afgefcheiden. — De laatfte is de grootfte. V. Dat is zij; ook is ze veel donkerer van kleur 3 dan alle de overige afdeelingen? A. Das  DE ELFT of KEVER-WORM. ,133 A. Dat is de drek van het dier, waar van zich de kleur door de doorichijuende huid naar buiten vertoont. V. En nu verder ? A. Over alle deze geledingen of verdeelitigen ; ftrekt zich aan de beneden zijde een foort van band uit, waarop men negen blinkende ftippen ontdekt, die aan negen geledingen beantwoorden. V. Zouden deze ftippen alleen tot fieraad dienen? A. In de werken van God kan het fieraad wel eene ondergefchikte, maar nooit de hoofdbedoeling wezen. Die ftippen, negen aan elke zijde, zijn de monden van zoo veel luchtbuizen, door welke het dier de lucht inademt. V. Dit is wonderbaar! maar Iaat het de lucht ook wederom door dezelfde wegen uit? A. Neen. Dat doet het door den mond, de pooten, en het achterfte gedeelte *. V. Hoe weet men dit zoo naauwkeurig ? A. Men heeft dit door vergrootglazen, en door andere welbedachte middelen waargenomen» Dc vermaarde lijonnet heeft een geheel zeer fchoon * Martinet , Katech. der Natuur, III. D* bladz, 112, U3« F 7  234 DE ELFT of KEVERWORM. fchoon en uitvoerig boek gefchreven, over de rups, die het hout van de wilgen knaagt, en daaraan niet minder dan 4041 fpieren getelt. V. Dat is verbazend! Moet ik nu noch meer aan dezen worm opmerken? A. Gij ziet, dat hij onder zijne drie voorfie afdeeüngen, zes geleedde pooten heeft. V. Leeft deze worm lang in den grond, eer hij in een kever verandert ? A. Men zegt, dat dit doorgaands vier jaren duurt, en dat hij gedurende dien tijd, verfcheiden malen van huid verandert. V. Maar in den winter waar leeft hij dan van ? A. Dan ontwijkt hij de koude, door zeer diep in den grond te kiuipen, daar hij in een krimpt, en den tijd van het voorjaar afwacht. V. Is er tegen de verwoesting, die deze dieren aanrechten, geen raad? A. Wat raad zou daar tegen wezen? daar zij onder den grond leven. Zoo ras zij boven ko» men, dat fömtijds in het ploegen of fpitten van het land gebeurt, zijn ze ras weg. V. Hoe zoo? A. De vogels, vooral de kraien weten daar op wel pasfen en houden ze voor een lekker beetje» — Zelfs is mij verzekert, dat de kraien op  DE ELFT of KEVERWORM. 135 ; ftervende hofplan: nedervallen, aldaar nd omgraven, tot dat zij den worm, die wortels knaagt, gevonden hebben, en hem Mond verflinden. Velk een wonderbaar inftinct in deze die3it is verbazend! ien ander inftincl: heeft deze worm tot behoudenis hier tegen, dat hij namelijk, ,s hij bij ongeluk boven de aarde komt, aast, om wederom in dezelve weg te kruin zich voor zijne verflindende vijanden te gen. vlaar wanneer zij nu in kevers veranderd vlen zegt dat zij dan noch eenigen tijd, wee of drie maanden, in den grond blij- En wat dan ? Dan boren zij eindelijk een gat in dea , waaruit zij in den avond voordkomen. — rde voetpaden, vindt men dikwijls dergejaten. Dit zijn openingen, die de kevers kt hebben, om uit de aarde te komen, b die gaten dikwijls gezien, zonder te van waar zij kwamen. DE  Ï34 DE ELFT of KEVERWORM. fchoon en uitvoerig boek gefchreven, ov rups, die hec hout van de wilgen knaag daaraan niet minder dan 4041 fpieren gecel V. Dat is verbazend! Moet ik nu noch aan dezen worm opmerken? A. Gij' ziet, dat hij onder zij'ne drie vc afdee.'ingen, zes geleedde pooten heeft. V. Leeft deze worm lang in den grond, hij" in een kever verandert ? A. Men zegt, dat dit doorgaands vier duurt, en dat hij gedurende dien tijd, verf den malen van huid verandert. V. Maar in den winter waar leeft hij van ? A. Dan ontwijkt hij de koude, door zeer in den grond te kiuipen, daar hij in een krir en den tijd van het voorjaar afwacht. V. Is er tegen de verwoesting, die deze ren aanrechten, geen raad ? A. Wat raad zou daar tegen wezen ? daai onder den grond leven. Zoo ras zij boven men, dat fömtijds in het ploegen of fpitten het land gebeurt, zijn ze ras weg. V. Hoe zoo? A. De vogels, vooral de kraien weten c op wel pasfen en houden ze voor een lek beetje, — Zelfs is mij verzekert, dat de kra  DE ELFT of KEVERWORM. 135 op eene dervende hofplan: nedervallen, aldaar den grond omgraven, tot dat zij den worm, die aan de wortels knaagt, gevonden hebben, en hem dan terflond verflinden. V. Welk een wonderbaar inftir.ét. in deze dieren. Dit is verbazend! A. Een ander inftincl: heeft deze worm tot zijne behoudenis hier tegen, dat hij namelijk, zoo ras hij bij ongeluk boven de aarde komt, zich haast, om wederom in dezelve weg te kruipen, en zich voor zijne verflindende vijanden te verbergen. V. Maar wanneer zij nu in kevers veranderd zijn ? A. Men zegt dat zij dan noch eenigen tijd, wel twee of drie maanden, in den grond blijven. V. En wat dan ? A. Dan boren zij eindelijk een gat 5n dea grond, waaruit zij in den avond voordkomen. — Op harde voetpaden, vindt men dikwijls dergelijke gaten. Dit zijn openingen, die de kevers gemaakt hebben, om uit de aarde te komen. Ik heb die gaten dikwijls gezien, zonder te weten van waar zij kwamen. DE  DE SLANG en DE HOND. Van die zelfde fnoode Hang, van welke men verte't, dat zij den goedhanigen boer, die haar tederlijk aan zijnen boezem koesterde, om haar leven te redden, dood beet, verhaalt men noch de volgende bezonderheid: Zq zag op hare vlucht eenen hond, die den jager, van wien hij eten kreeg, vriendelijk en dankbaar de hand lekte, en hoor wat raad het boos gedrogt den dankbaren hond gaf: Bijt, bijt, dom gedierte, fchreeuwde zij. Het brood dat uw meester u toereikt is het zijne niet. Jupiter gaf het hem. Dien zijt gij da?,k fchuldig, maar niet aan dezen man. Even daarom, gaf haar de hond ten antwoord, lek ik de hand, door welke Hij mij voedt, dien sk niet zien kan. * * * Die dankbaar is aan zijnen menscblijken weldoener, vereert God, die denzelven als zijn werktuig gebruikt. AVOND-  AVONDGEBEDEN VOOR DE JEUGD. I. Hoe zal ik U danken, Vader aller Menfchen, Va* der van mijne lieve Ouderen, Broederen en Zus. teren, en ook mijn Vader! Hoe zal ik U danken voor alles goeds, dat gü heden aan ons allen en ook aan mij bewezen hebt. Gij hebt ons allen voor ongelukken behoed, en ons alles goeds gefchonken , waarom wij U gebeden hebben ! Hoe goed zijt gij ! Hoe veel genoegen en hoe veel goeds heb ik dezen dag genooten! Die liefderijke zorgvuldigheid van mijne lieve Ouderen; den arbeid van mijne Leermeesteren, dat vergenoegen mes mijne lieve Broederen en Zusteren ; dat genoegen 't welk andere Menfchen mij bezorgd hebben; fpijs, drank, klederen, wooning, gezondheid, alles komt van U, van U, ó goede Vader en Weldoener ! Ik dank U van herten voor alles! Hoe gelukkig ben ik ! Hoe veel goeds heb ik heden kunnen leeren! Hoe veel Menfchen hebben moeite met mij gehad! Hoe liegt  138 AVONDGEBEDEN flegt zou ik er aan geweest zijn, wanneer niemant voor mij hadt willen zorgen, wanneer niemant zich mij wilde aantrekken! Maar nu, ben ik ook vlijtig, opmerkzaam, gewillig en gehoorzaam geweest ? Heb ik ook aan den beminnenswaardigen God gedacht, en Hem hartelijk gedankt ? Heb ik mijnen waarde Ouderen vergenoeging gegeeven? mijne Leermeesters nagevolgd, en mijne Broeders en Zusters bemind ? Ben ik bij alle Menfchen goed geweest? niet knorrig? niet eigenzinnig? Was ik alujd wel te vrede en goeds moeds, verdraagzaam en dankbaar? Och, barmhartig alweetend Vader! geef mij toch mijne dwaah'ngen te mogen erkennen ; laat mij niet onverfchiliig daar omtrent blijven! Zij moeten mij van harten leed zijn! Het moet mij regten ernst zijn daarvan los te worden! Maar vergeef mij dan dezelven, en maak, dat zij mij niet meer fchadelijk zijn. Wat goeds ik heden gezien, gehoord of geleerd hebt, wilt dat, beste Vader! mij diep in het gemoed prenten! laat het mij toch niet vergeeten, en het zij mij lang voordeelig! Befcherm en bewaar mij ook in den aankomenden nagt! Bewaar mijne lieve Ouders , Broeders en Zusters , en alle Menfchen. Vergun ons eenen zagten ongeftoorden flaap; en wanneer ik niet flaapen kan zo laat  V 0 0 R DE JEUGD. 139 laat mij wat goeds denken! Bidden wil ik, met U wil ik fpreken, beste, onzigtbaare, alomtegenwoordige Vader! Wat ik geleerd heb, wil ik mij wederom heiinneren, vooral die fchoone opwekkende Pfalmen en Liederen: Ook wil ik aan anderen denken, die krank of arm zijn, of eenen onrustigen nagt hebben, en voor hen bidden. — En wanneer ik morgen door uwe genade wederom ontwaake, zo geef mij lust om naar uwen wil te leven, en U boven alles lief te hebben; op dat gij ons eeuwig zegenen wilt dooir uwen Zoon jesus kristus. Amen! * * * Uw gunst, ó Vader ! zij gepreezen, Die Gij mij heden hebt beweezeni Verzoen al wat ik U misdeó! En laat mij in de duisternisfen Uw Toezicht noch Bewaaring misfen! Verhoor, om jesus wil, mijn beé! II. Daar is weer een dag van mijn kort leven weg! Hoe fnel is dezelve voorbijgegaan! Hoe onmogelijk kan die herroepen of te rng gebragt worden ! E»  J40 AVONDGEREDEN VOOR DE JEUGD. En wat nu ? indien ik dezen nagt mogt fterven, hoe zou ik daar over te moede zijn? Ben ik Wel zo gezind, als jesus , mijn Hemelfche Vriend, wil9 dat ik gezind zal weezen? Heb ik heden ook aan den onzigtbaaren Vader aller Menfchen gedacht? Heb ik mij over alles goeds, dat Hij ons door jesus kristus wil bewijzen, hartelijk verheugd ? Heb ik niets kwaads , heb ik veel goeds gedaan ? — Ik moet toch opregt zijn, en aan U erkennen, ó alweetend God! wanneer ik eenig onregt gedaan heb *. Lieve Vader, ik heb gezondigd, vergeef mij, vergeef mij! Geef mij moed om de zonde te wederftaan ! Geef mij den zin van j?sus kristus! Uw Heilige Geest leide en leere mij ! Ach, laat mij niet rusten, voor dat mij voikomen waare ernst zij, morgen beter, vroomer, gehoorzaamer, wijzer, en in het geioof in jesus kristus vaster en gelukzaliger te weezer;. Ament * Ik bid alle Ouders en Vrienden der Jeugd, gewent uwe Kinders belijdenis van hunne dwaalingen voor God te doen. Zeg hun liefderijk, waar zij gefeild hebben, breng hen daarvan af, en vermaant hen dat voor den Alweetenden te bekennen. D E  DE TORTELDUIF Kanfade, Koninginne Van 't Oosiersch Kafchemire, Sprak eens tot haare dochters, Van welke twee de grootfte Nu negen jaren telde: „ De Koningin van Tibeth", Mijn kinders , ,» uwe Tante Bezit een tortelduifje, „ Dat ftraks begint te fchreien, „ Wanneer 't de goede zeden j, Door wangedrag ziet fchenden: „ Ik zal om dezen vogel „ Uw goede Tante vragen, „ Hij kan door zijne tranen „ U eiken misflag toonen, „ En voor uw goede zeden j, Ten hoogften nuttig wezen." —— j, O neen, mijn lieve moeder Gaf de oudfte ftraks ten antwoord, „ Ik heb geen vogel nodig, „ Om mij, door zijne tranen, ,, Mijn misflag aan te wijzen, „ Mijn hart weet mij mijn doling  142 DE TORTELDUIF. „ Zoo krachtig aan te wijzen , m Dat ik verfmelt in tranen." ,, Dat doet niets", zei de jongde, „ Mama, ontbied het duifje, „ Dat licht bij mijne Tante „ Gedurig zit te weenen, „ En wil het mij dan fchenken. ,, Ik zal mij zoo gedragen, „ Zoo aartig en zoo deugdzaam, „ Dat het in plaats van weenen, „ Steeds reden vind tot lachen." DE ZIJWORM en DE SPIN. Langzaam zat de zijdeworm te fpinnen. Eene fpin kort bij haar vervaardigde, in grooten haast, haar net. Wat zegt gij, zuster, zeide zij, met eenen glimlach, wil het mij niet fchoon van de hand? voor een uur begon ik eerst, en hoe ver ben ik reeds gevorderd ? zie eens hoe fijn en hoe net! Ja, ja, antwoorwoordde de zijworm, onachtzaam, gij zijt vlug in 't werken, maar uw werk ijs er ook na. GROOT-  GROOTMOEDIGHEID IN EEN BOERENMEID. Niet altijd moet men de ware grootmoedigheid in lieden van aanzien en opvoeding zoeken, hoe zeer de opvoeding aan de ware grootmoedigheid bevor. lijk kan wezen. Somtijds doet zij zich in treffende voorbeelden voor, in menfchen van lager ftand, die door geen opvoeding befcbaafd of veredeld zijn. Zie hier van een zeer treffend voorbeeld, in een geval dat niet lang geleden in Duitschland gebeurd is. Op de werf van eenen molenaar, lag een hond aan den keten, om aldaar de wagt te houden, deze had bij nacht met geweld zijn keten aan ftuk getrokken, en liep nu in het ronde, daar hij zoo wel als de keten, die hij naileepte, een groot gerucht maakte. De molenaar wordt wakker van het geraas, e» roept de meid, om te zien, wat er te doen ware, en de ruste te heiftellen. De gewillige meid is aanftonds gereed. Zij vliegt uit haar bed, en haast zich half naakt naar buiten. Zij fpoedt zicb om den hond wederom vast te fluiten. Maardees* boe-  544 GROOTM. in een BOERENMEID. hoezeer hij haar kende, vliegt haar woedend aan, en bijt haar wonden in armen en beenen. De molenaar fnelt op dit gerugt uit zijn bed ; roept zijn volk bij een, en fpoed zich tot ontzet van de verlegen dienstmeid. Maar zij fmijt.de deur toe, en roept: „ Terug, terug! de hond is „ razend. Hij heeft mij reeds gebeten. Laat „ mij begaan. Ik zal mijn best doen, dat ik „ hem weder aan zijn keten krijge." Zij weerde zich met grooten moed, tegen den razenden hond, die haar van tijd tot tijd nieuwe wonden beet, en zij was niet te vrede, voor dat zij haar oogmerk bereikt en den hond wederom vastgeleid, en het huisgezin tegen de verdere gevolgen van de woede van dit dier beveiligd had. Ook werd de hond onmiddelijk daarop aan zijnen keten doodgefchoten. De meid ging ftil en zonder klagen naar hare kamer, om daar alle de ontzettende gevolgen van den dollen hondsbeet en eenen naren dood af te wachten. Ook ondervond zij die welhaast in allen nadruk. Alle aangewende middelen waren vruchteloos, en in weinig dagen was haar einde daar! Welk eene verbazende bedaardheid en grootheid van ziel. Zij kende al het wanhopige van haren ftaat, en evenwel vergat zij voor eene poos  GROOTM. in een BOERENMEID. 145 ■poos zieh zeiven, om aan hare huisgenoten te denken, en die voor dezelfde onuitfprekelijke ellenden te beveiligen. Voor hoe meenig eenen heeft men praalgraven en prachtige gedenkteekens opgerecht , wiens roem alleen daar in belïond, dat hij de kunst verftond, om landen te verwoesten en menfchen om te brengen. — Dit boeren meis* je Hek zich, in den grootilen nood, in de bres voor het leven van hare huisgenoten, en ver» geet daar bij hare eigen groote jammeren. itfUTTE raad* Wees braaf en trou, in Hef en leed»' i tot aan het koele graf; En wijk nooit eenen vingerbreed \ van uwe plichten af: Dan fmaakt u alles wat gij eet; dan lukt u alles goed; Dan zijt gij fteeds, in lief en leed, getroost en welgemoed. Dan leeft gij zonder vrees of (chroom , Dan is de dood u wellekoom, G VER*  VERBAZEND BEWIJS VAN GODLIJKE BEWARING. öp het ei'and Jamaika wordt een opfchrift gevonden , dat eene godlijke bewaring vereeuwigt, 200 zeldzaam , als wij ons kunnen herinneren, ooit iets gehoord te hebben. Wij willen het onzen jongen lezeren mededeelen,het is van de» jzen inhoud: Hier ligt het lichaam van Lodewijk Golmj , die te Port Royal op den 2a Decemb. 1736 in ouderdom van 8o»jaren overleed. Hij was ge. boren te Montpellier in Vrankrijk, maar verliet dat land, om zijnen godsdienst, en zette zich iri dit eiland neder, waar hij, in de groote aardbeving, in het jaar 169.1, door den grond verzwolgen, en door de voorzienighnid van God , door eenen anderen fchok, in de zee geworpen werd, waar uit hij zich wonderdadig door zwemmen redde, tot dat een boot hem opnam. Hij leefde daar na in groote achting, bemind door •Hen, die hem kenden , en zeer beklaagd, bij aSjnen dood. DE  DE KLOKHEN, DE KIEKENS EN DE HAVIK. Eens bragt een hen haar kiekensiuit, Zij liepen door het jonge kruid, Zij liepen om de moeder, En zogten naar wat voeder. En ieder krabbelde in den grond, Verheugd wanneer 't een graantje vond» Toen riep de goede moeder: r» O kinders laat al 't voeder! ,, Komt haastig, komt, ik heb om hoog, „ Ziet op! een havik in her oog!** Straks kwamen ze aangeftreken, En Honden flil en keken, O riep daarop het een Tot de andren, is dat kleeni ïnfeét, dat ik zie zweven, Een ding om voor te beven? Vreest onze moeder dat zoo zeer-j Een kever is het en niets meer. Straks zonk de havik nederi Op uitgeftrekte veder. Toen zagen ze eerst het groot gevaar; En piepten allen even naar. Maar hoe de moer zich ook liet hooren, Twee kiekens had zij ras verloren. P * O lifc,  1$ DE KL OKU., DE KIEKENS en de HAViK. O lieve meisjes, 'k bid u vlied. Als 't u uw moeder raadt: Zij ziet Van verre de gevaren. En gij ziet die niet garen. O Kinders, 't is te laat tot vlien, Als gij de klaauwen reeds kunt zien. LENTELIED. Ziet hoe fchoon de bomen groeien 1 Hoe de bloempjens ftaan te bloeien, Ziet! hoe fchoon de vrugten ftaan, Ziet eens, hoe de menfchen wandelen»■ LVrolijk over 't Voorjaar handelen, Willen wij nu ook eens gaan? ; Ziet dees fchoone Wandelwegen! *« Reinst genoegen ftroomt ons tegen*1 Kijkt eens in die gindfche Weij Vrolijk lopen daar de koeien, Hoort haar van genoegen loeien! God is goed! en wij zijn blij. Thiel a Maij Joh. dé Roo. 1796, Oud ruim 9 Jaari PRO»  PROTAGORAS en DEMOCRITUS. Protagoras was van zoo lage afkomst, dat bij, in zijne jonge jaren, zijn levensonderhoud, met het dragen van zware lasten,zoeken moest» Eens keerde hij uit her veld naar de ftad Abdera te rugge , daar hij geboren was, en droeg eenen last hout, dat hij met een kort ton fcunftig had bij één gebonden. Bij toeval bejegende hem de wijsgeer Demo-' critus, dezejvond de wijze, waarop hij het hout bad bij een gebonden, zeer kunftig, en bewonderenswaardig. Hij verzogt derhalven Protagoras een weinig nitterusten , en trad toe , om de wijze van famen leggen, en bij een binden, waarin hij iets meetkundigs meende te vinden, meer van nabij te bezigtigen. Hij vroeg hem daarop, wie dat hout dus had hij een geleid, en kreeg ten antwoorde, dat hij het zelf gedaan hadde. De wijsgeer verzogt hem hier op , den bundel geheel los te maken, en denzei ven, daar op de plaats op nieuw faamtevleien en te binden. De jonge Protagoras deed dit, en deed dit even  150 PROTAGORAS en DEMOCRITUS. even zoo naauwkeurig en zoo kunftig, als dat te voren was gedaan geweest, Democritus ftond verbaasd over de bekwaamlieid van den jongen mensch, die geen onder» wijs genoten had, en fprak tot hem: Jonge Vriend, daar gij de gave hebt, om het gene gij doet goed te doen , kan ik u grootef en edeler bezigheden bij mij bezorgen. Democritus nam hier op den jongen Protago* ras bij zich, en maakte van hem dien grooten en beroemden man, die hij naderhand gewor4 den is* Zoo zeker is het, dat hij, die, in kleine din# gen, orde en nadenken uitoefent, ook in groots zaken gelukkig zal vootd,roomen. Ook leert dit voorbeeld, welk eene groote zaak het voor eenen braven en bekwamen jongeling is, eenen braven en bekwamen man aantetreffen , die van zijne gefchiktheden kennis jieemt, en die de moeite wel wil doen, om hem voord te helpen. Meer Protagorasfen zouden er in de wereld geweest zijn, zoo er ma2f meer Democritusfen gevonden waren. é  DE VADERLIEVENDE M A T R O OS. Zekere barent bade van Zutfen, van hand» wer>k een ledeiftikker , liet zich met vele anderen, in den zomer van het Jaar 1780, tot Matroos aannemen , door den Zeekapitein van oyen. Hij was buiten de ftad en zwaar befchonken, zoo dat hij , naar huis willende, in een koornveld in flaap viel. Zijn oudfte zoon, dit met verflagenheid hoorende, zogthem, en bragt hem t'huis. Hier kwam hij weder bij zinnen, en fpoedig begreep hij de dwaasheid van het bedrijf, tot het welke hij zich, in zijne dronkenfchnp, had laten overhalen. Zijne blinde vrou en zes kinderen, waar van de oudfte een broekenftikker was, waren hopeloos, en hij zelf bejammerde zijne dwaasheid, met heete tranen. Maar het berou kwam te laat, en daar was niets tegen te doen» De oudfte zoon bernArdus mijmerde over dit droevig geval, en vooral over den haren toeftand van zijn vader. Hij was gewoon zijne wekelijkfche winst van drie en een halven gulden, aan de behoeften van het ouderlijk huisgezin, G 4 op  152 D E V AD E R L IE VEN D E op te offeren; maar begreep ten vollen, dat hij geene blinde moeder en vijf broeders, over welke hij geen gezag had, kon onderhouden en bellieren. Dit laatfte vooral begreep hij , dat zijn Vader alleen doen konde, en wanneer hij zich, in de plaats van zijn vader, als matroos Jiet aannemen, en een gedeelte van zijn gagie aan het huisgezin afftond, dan dagt hij, dat het zelve noch kon ftaande blijven. ■ Vol van deze overdenkingen, en bezwaard van gemoed, riep hij op zekeren tijd, toen hij zijn vader op nieuw hoorde kermen : „ Vader, troost u , ik „ zal voor u varen." De ouders ftonden op dit onverwagt edel befluit verbaasd. Men heeft de daad van eenen jongen franschman, die zich zeiven op de galeibank plaatfte en dus zijn vader van dezelve verloste, als een gadeloos bewijs van kindertrouwe verheven: — maar waar is de nederlandfche dichter, die zijnen roem ftelt,in het vereeuwigen van den va- derl1e venden matroos, bernardus bade. Na het bedaren van de eerfte aandoeningen^ en het goedkeuren van het edelmoedig befluit, verzogt bbrnardus zijns vaders plaats te mogen bekleeden, en Kapitein van oyen was, gelijk men denken kan , met deeze verwisfeling. zeer wel te vrede,. Mar.-  MATROOS. T5S Martin-et >9 die niet thuis was, ïoen deze zaak voorviel, en zonder dat, denkelijk anderen raad zou gefchaft hebben, zag kort naderhand den braven jongman, met fmert en dichting, vertrekken, Op den dag van zijn vertrek zat hij noch , tot kwartier voor elf op de fnijders tafel , en ten elf uren reed hij bedrukt, met den hoed in de oogen, naar Arnhem. Heel Zutfen was met het geval begaan. — Dewijl men geen kans zag , om den jongman los te krijgen, gaf* MARTiNET den Kapitein kennis vaa des jongmans braafheid, en verzogt hem om gunst en bevordering voor denzelven. Dit werd naar wensch beantwoord. En eer hij naar zee ging,' zond bernardus reeds acht dukaten, die hij noch verdienen moest, aan martïnet, om daar van wekelijk een gulden aan de blinde moeder, tot onderftand van het huisgezin, uit te reiken»Hier op ftierf de kapitein, eer hij naar zee ging. Zijn fchip , dat nu onder het bevel ftbnd van kapitein Volbergen , ontving op dënlaatften dag van tweemalen de laag van een Engelsch iehip van 64 ftukken, Den 3 Jan. daar aan volgende floeg het tegen een ander Engelsch fchip,, Den 5 werd het,omringt van 3 Engeifchen, eindelijk genomen. Bernardus werd' in dit laatfte gevecht, daar G 5 bijl  T54 DE VADERLIEVEN DE hij aan den tromp van een ftuk gefehut ftond beide de armen aan (lukken en een oog bhndgefchoten. Hij kwam door zijne vlugheid evenwei gelukkig binnen boord. Hij kwam nu in het hospitaal van Forton, onder zeer bekwame handen. Hier verloor hij mes veel kloemoedigheid zijn rechterarm. De linker werd gezet. Het oog was behouden gebleven, Hij werd met de uiterfte zorg opgepast. Zeer wwfpoedig was alles in drie maanden herdeld. Zijn geneesheer werd zijn vriend, en hield hem tij zich in 't hospitaal, zoo lang hij daar in diende. Naderhand had bernardus het in de gevangenis vrij wel, en met behulp van een Jood, dien hij te Zutfen gekend had, werd hij met anderen, die voorgaven geboren onderdanen van den Koning van Pruisfen te wezen, losgelaten. Dit geluk had hij op den 2oSept. 1781. Zeven dagen daar na , voer hij op Ostende, en kort daarop was hij te Rotterdam. Hier kreeg hij bij de Admiraliteit een penfioen van drie guldens drie duivers, in de week, uithoofde van zijne ellendige verminking. Hij dak zich in de kleeren , en kwam zijnen ouderen thuis, daar hij met eene mengeling van blijdfchap en «Jsoefheid ontvangen werd. 03ze  MATROOS. *55 Deze brave daad van den zoon beeft, tot de verbetering der zeden van zijnen vader, zeer veel toegebragt. Het penfioen van den jorgeling verftrekte federt tot onderhoud van het behoef» tig gezin Hij zelf is vrolijk, kloekmoedig, dankbaar. Hij houd zich met eenen arm aan huiswerk onledig. Anders kan hij niets doen. Hij heeft zich met veel ijver in de leer van den Godsdienst geoefend, en fehrijven geleerd, mee de linker hand. Zulke voorbeelden van kinderlijke braafheid moeten niet vergeten worden. Zij behoorden al ijd te worden aangeteekent, ten nutte van het opkomende gedachte. Martinet , de weldoener van dezen braven jongeling, heeft daarom dit fraai voorbeeld breeder in eenen afzonderlijken btief breeder befebreven ; waaruit wij dit bericht kortelijk hebben faamgetrokken. Mogt het onder de opgroeiende vaderlandfche veel navolgers vinden. * ♦ • C6 CM  O M R E G E N* E, Daal, o regen, neder! Onze velden ftaan en treuren*. Onze bloemen welken. B. Daal, o regen, neder ï Onze boomen ftaan en treuren," Al het loof verdort. A. *t Vee ftaat in de wei te fmachten,. \ Ziet bedrukt ten hemel. B. 't Wormtj'e ligt in 't gras te fmachten.. *t Smacht en fchijnt te fterven. A en B. Laat de bloemen niet verwelken, *t Boomloof niet verdorren} Laat den worm in 't gras niet fterven. Daal, o regen, neer!  om regen,, nr A. Zie, hij komt, hij komt! Om het dorre graan te drenken, Om de flaauwe bloem te drenken. B. Ruifchend daalt hij neer ; Spoelt het ftof van dorre bladen» Zie, de boomen lachen! A. Hoor in 't veld de koeien juichen^ Juichen blij ten hemel. B. Wormen in het gras verwikken^ , Drinken en genezen. A en B. Groote Schepper dezer wormen» Dezer koeien, in de weide, Dezer boomen, dezer bloemen r Sehepper, u zij dankl G? IE*  LEVENSBERICHT van M ü K TIN E T. V. Met veel frnert heb ik vernomen, dat eea der fchrijvers van het gefehenk aan de Jeugd, j. f. martinet , overleden is? A. Daar hebt gij reden toe, als gij nadenkt, hoe veel vermaak gij in het lezen van die boekjes vondt; en hoeveel goeds gij uit dezelve van hem geleerd hebt. V. Ik zou wel gaern wat meer van dezen lieven man weten. A. Kij was een predikants zoon van Schijn» del, in het land van 's Bosch, die zijn vader verloor, toen hij negen jaar oud was. V. Leefde zijne moeder toen noch ? A. Ja, en die is hij naderhand noch zeer lang, zoo lang als zij leefde, tot groote vreugde geweest , hij was een naaritig, zedig en gehoorzaam zoon, van goede vlugge vermogens. V. Naarftig moet zulk een man, zeker ge* weeöt zijn. A. IÜj was altijd een voorbeeld van naarfög- heid.  LEVENSBERICHT Ik¬ heid. Terwijl hij reeds aanftonds na zijn va« ders dood , mee groote {helheid , de latijnfche fcholen afliep, vondt hij noch tijd, om daar bij de franfche en engelfche talen te leeren, en jjoch tot zijn genoegen andere boeken te lezen» V. Hoe kon hij zoo veel gelijk afdoen ? A. Hij ftond fmorgens vroeg op; verdeelde 2ijnen tijd tusfchen zijn werk; en droeg zorg dat er geen uurtje verloren ging, en die das doet kan verbazend veel afdoen. V. En dat is hem altijd zoo bijgebleven. A. Altijd , zoo lang hij te Leiden ftudens was , en vervolgends door zijn geheele leven kon hem niemand in werkzaamheid overtreffen» V Hij was predikant te Zutfen? A. Ja! te voren was hij predikant te Geile» kum en Rhenoij, bij Leerdam, en naderhand te Edam, van waar hij te Zutfen beroepen is. V. Ik meen dat hij veel boeken gefchreve» heeft. A. Gij hebt zijnen kleinen Katechismus der Natuur reeds gelezen. Ik zal u ten eerften ook zijne verkorting van de historie der wereld, en vooral van het Vereenigd Nederland» bezorgen. Ook moet gij haast zijne Katechismus der Natuur beginnen te lezen. Naderhand zult gij de gros-  i&o LEVENSBERICHT groote historij der wereld en zijn Vaderlandsch huisboek ook moeten hebben. V. Heeft hij noeh meer gefchreven? A. Ja de Kerkelijke historie der Waldenzen, die voor jonge lieden ook vermakelijk en nuttig om te lezen is;, en het zeemans handboek. Ook is er van hem noch eene verzameling van verhandelingen over de natuurlijke historie. Alles wat hij gefchreven heeft is zeer lezenswaardig. V. Noeh iets? A. Hij heeft Flavius Jozefus, en verfcheiden andere werken van andere fchrijvers, in het ligt gegeven. Gij zult die naderhand wel leeren kennen. V. Was hij ook een goed predikant ? A. Hij was een uitftekend prediker, die altijd veel toeloop had. Hij was een groot liefhebber van onderwijzen. Honderden van menfchen hebben hem tot hun geluk tot leermeester gehad. Vooral was hij een uitnemend kindervriend, die zich in leerzame kinderen verheugde , en alles deed om dezelve behulpzaam te wezen. V. Hij onderwees hen in de Christelijke lesre? A, Dat was zijn voornaam werk. Maar hij  van MARTINET. gaf oik onderwijs,in de kennis der Natuur. Dit deed hij op eene zeer aangename wijze , met proeven en voorbeelden, die hij uitzijn zeer rijk kabinet van natuurlijke zeldzaamheden, ia groote meenigte voorhanden had. V. Zulk een onderwijs zou ik ook gaern ge» nieten! A. Men vindt overal geen martinets om het Zelve te geven. Doch ik zal wel zorgen, dat aw weetlust in dit opzicht voldaan wordt • hartinet was voords een recht herder der gemeente. Dat betoonde hij in het naatftig bezoeken van alle menfchen, en in het vermanen en vertroosten van dezelve, en in het maken van vrede, alomme daar hij hoorde dat oneenig-j heden onder buren , of bloedverwanten plaats hadden. V. Noch meer? A. Hij was de vriend der armen. Hij gaf boven alle verbeelding van het zijne, en hij was hun veel vermogend voorfpraak bij vermogende lieden Dit deed hij in ftilte, zonder dat iemand zulks wist. Na zijn dood zijn deze dingen,door de droefheid en dankbaarheid van armen bekend geworden. V. En hij maakte; geen onderfcheid in de ar* men waar. aan hij weldeed! A. Alle-  i6z LEVENSBERICHT A. Alle armen waren hem aangenaam, maar voor al deugdzamen , die buiten hunne fchuld arm waren. Ook befieedde hij zijne weldadigheid vooral aan de opvoeding van kinderen , dewijl hij dagt, dat dit het beste middel was tegen toekomende armoede. Dus droeg hij zorg dat zij vlijtig onderwezen worden. V. En wanneer zulke kinderen aan zjjne ver«3 tvachting voldeden ? A. Dan was hij hun beftendige vriend, en hi$ deed alle moeite, om dezelve voord te helpen» en daarin was hij ook , door de raeenigvuldige vrienden die hij had, zeer gelukkig. Trouwens die zelfde behulpzame man was hij, voor all§ menfchen, die hij kon helpen. V. Dan zal hij veel aanzoek tot hulp gehad hadden. A. Ongelooflijk veel, en zoo het in zijn vermogen was , zond hij nooit iemand ongetroost henen. — Kon hij hen zelf niet helpen , dan droeg hij doorgaands zorg, dat zulks door anateren gefchiedde. V. En gij zegt dat hij zijn tijd zoo wel ge» bruikte ? A. Naauwlijks liet hij daar van een uur verloren gaan. Smorgens was hij altijd vroeg op, en aanilonds, na zijn morgengebed, en het be- fcheti*  vam MARTïNET. if>j fchouwen van de lucht in den zomer, ging hif aan zij oen arbeid. V. Maar een predikant krijgt veel bezoek eè moet veel uitgaan? A. Bezoek ja, dat kreeg hij, maar zijne vrien* den kenden hem en wisten dat zij hem niet moe» ften ophouden. Ook ging hij veel uit,zoo zelfè dat hij alle menfchen in zijne gemeente bezogt, maar zijne bezoeken waren altijd bij uitftek kort. Dus kostten ze weinig tijd. V. En in gezelfchap ? A. In gezelfchap zag men hem weinig, dezen Waren dacht hij weinig nuttig. Maar als hij er was, dan vond men hem vriendelijk en aangenaam , en hij wist het gefprek zoo te leiden 9 dat het voor hem of voor anderen nuttig en leerzaam was. V. Dan was hij geen ftijve geleerde. A. In het allerminffe nier. Hij was aitijd vro* lijk en wel te vrede, beleefd en vriendelijk, en fpraakzaam met alle menfchen, zoodat elk even gaern met hem te doen had, zelfs de kinderen. V. En wat nu noch meer? A. Hij was een ongemeen liefhebber van orde in alle zaken, zijn geheele leven liep geregeld, naar eene vastgeftelde orde af, ook waren alle'*  ïfJ4 LEVENSBERICHT 2ijne zaken altijd in eene volkomen orde. Geen boek, geen ftuk uit zijn kabinet, vond men ooit van zijne plaats , en wat hem ook overkomen mogt, daar voor droeg hij altijd zorg. V. Dat is wel goed. A. Het is zeer aangenaam. Het fpaart veel verdriet uit , en het bewaart voor het tijdver» zuirn , daar men"anders gevaar voor loopt, wan» neer men, naar het gene men noodig heeft, lang moet zoeken. V. Hij moet een zonderling mensch geweest zijn. A. Het was te wenfchen , dat zulke menfchen zoo zeldzaam niet waren, danzou de raaaifchap» pij veel gelukkiger wezen dan zij nu is. V. Dat zou zij zeker! A. Van het gene bij meende dat zijn plicht was, zou men hem niet hebben afgetrokken,wat moeite men ook mogt gedaad hebben. Hij was een voorbeeld voor zijne gemeente en voor alle menfchen. V. Dan waslij in Zutfen ook zeer bemind? A. Dat was hij bij alle menfchen, en dat is vooral ten tijde van zijnen dood gebleken, aan de verflagenheiden droefueid,diebij elk zichtbaar was. V. Jammer is het dat zulke menfchen fterven moeien L A Dat  Van MARTINET. ló"s A. Dat is het lot van de tnenschlijke famenleving. Wanneer de menfchen , door aibeid en ondervinding nu eerst gefchikt zijn, om van veel nut te wezen , dan zijn ze oud, en hun tijd is daar. De redenen, die de wijze en goede Voorzienigheid daar voor heeft, ftaan ons nu niet te onderzoeken, V. Hoe oud is martinet wel geworden ? A. Weinig meer dan 66 jaaren. Hij is aan beraerte overleden, na dat hij reeds meer idan een jaar voor en na aanvallen van dat onheil gehad hadde,en geduurende dien tijd tot alle werk was buiten ftaat geweest. V. Jammer, dat wij nu geen gefchenken meer van hem krijgen ? t A. Van hem? Ja dat zal niet veel meer wezen. Evenwel is er noch eenige voorraad. Leer iMidertusfchen veel uit het gene gij van hem hebt, en laat dit bericht u opwekken, om het goede, dat ik u van zijn perfoonlijk leven bericht heb* be, met ijver na te volgen.