VERKLAARING OVER HET NIEUWE TESTAMENT DOOR CHRISTOPH. AUGUST. HEUMANN , IN DESZELF3 LEEVEN HOOGLEERAAR DER GODTGELEERTHEID, WYSGEERTE, EN GELEERDE GESCHIEDKUNDE, OP DE HOOGE SCHOOL TE GOTTINGEN. NEGENDE DEEL. Waar in de tweede Brief van P AU LUS aan ds Corintifcbe Christenen, befcbouvod en opgehelderd wordt. Uit het Hoogduitfch vertaald, en met aantekeningen verrykt door AUGUSTUS STERK, Lieraar der Gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenisfe te Amjleldam. Te C A M P E N, Ter Drukkerye van j. A, de CHALMOT, MDCCLXXXIV.   III VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. JT)e verklaaring van den tweeden Brief aan de Corinthers, die ik thans mymen Landgenooten aanbiede, maakt in het Hoogduitfch het elfde en twaalfde deel uit. Wy hebben naamlyk in de zeven eerfte deelen den Heer Heuman gevolgd. Maar, daar hy het achtlte met den tweeden Brief van 'Johannes begon , in het negende de twee Brieven aan Timotheus gaf, en eerst in het tiende met deiï eêrften Brief ' aan de Corinthers. een begin maakte , heb ik het beter geoordeeld, de orde te volgen, in welke de Apostolifche fchriften in onzen Canon voorkomen. Toen de twaalf eerfte Hoofdftukken vart deezen Brief gereed waren, werdt de Heer Heuman genoodzaakt om het elfde deel in het licht te geeven, en het dertiende Hoofdfluk voor het volgende deel over te laaten. * 2 Hy  IV VOORBERICHT. Hy voegde, om 'er ten naasten by de grootte aan te geeven, die de andere Deelen hebben, 'er eene menigte losfe aanmerkingen by, die voor een groot gedeelte over byzonderheden van het Oude Testament gaan en tegen den Heer Pfaff , en andere zyner tydgenooten gericht zyn, en over het algemeen zo weinig om het lyf hebben , en by eene verklaaring van het Nieuwe Testament zo weinig voegen, dat ik gemeend hebbe, by myne Landgenooten kleinen dank te zullen behaalen, indien ik hen daar voor hun geld deedt uitgeeven. Het is hier door, dat het geen by den Heer Heuman in het elfde en twaalfde deel gevonden wordt, in myne vertaalinge alleen het negende deel uitmaakt, en dat 'er in het Hollandfch dus een Deel minder zyn zal, dan in het Hoogduitfch, zonder evenwel van de verklaaringe zelve, door den Heer Heuman gegeeven, iets minder te hebben. Het tiende en elfde deel, waar mede dit Werk ten einde zal loopen, zal zo fpoedig volgen, als de vermeerdering van mynen arbeid , federt myne beroeping by de aanzienlyke Gemeente te Amfteldam , maar eenigszints toelaat. Amfteldam 29 April 1784- AUGUSTUS STERK.  Pag. i VERKLAARING VAN DEN TWEEDEN BRIEF P A UL U S, A A N D E CHRISTENEN TE CORINTHE. VOORREDE. U p ^AüLtis hadt in zynên eerften Brief de Chris*. M JT m telyke Gemeente te Orinthczeerbeftraft, ^^v^SS dat zy cenen Hoereerder, en wel iemand, v die met de Vrouw van zvnen Vader, tér* wyl die noch leefde, hoerery pleegde, ongeftrafc lieten, kap. V: i , en hem Diet uit de Gemeente geban* nen hadden , vers 2. Hy hadt hem aan den Satan overgegeeven tot verderf vaD het vleefch, vers 4, 5» cn hun, vers 13, bevolen, hem üit de Gemeente tö bannen. Dit was cü door de Corinthers gefchied, a .IX. Deel, , A Coh.  2 Verklaaring van den tweeden Brief Cor. II: 6; maar deeze misJaadiger zelf hadt boete gedaan, vers 7. Paulus wil derhal ven , vers 10, dat zy hem zyn wanbediyf zullen vergeeven, en hem wederom in de Gemeente aanneemen. Dit was het eerfte, het geen hem bewoog, om hun thans nader te fchryven. Maar hy handelt in deezen Erief ook noch van andere zaaken. Hy verhaalt, kap. I: 8 enz. dat hy doodkrank geweest was. Hy meldt hun, vers 15 enz. waarom hy niet, volgens zyne belofte , by hen gekomen was. Hy beroemt zich, kap. II: 17, dat hy de leere van ChristüS niet uir eige belang vervalfcht, maar dezelve rein en zuiver voorftelt. Hy zegt kap. III: 1, dat hy niet noodig hadt, zich zeiven te beroemen , of anderen om brieven, vervuld met -loftuitingen van hem, te verzoeken. Dit geeft hem gelegenheid, om de Corinthers, vers 3 .zynen Brief te noemen, als in welker harten hy de leere van Christds gefchreeven hadt. Hier op vergeiykt hy de leere van het Nieuwe Teftament met die van ner Oude, de Wet van Moses met het Evangelie van Christus, vers 6 enz. Kap. IV befchryft hy zyne onvermoeidheid in het leeren, en hoe hy daar in, met het grootfle geduld, voortvoer, onder veele vervolgingen. Kap. V, fchets hy de hcerlykheid, die de Christenen naa dit leeven te hoopen hebben, en*vermaant hen, vers 20, om zoo te leeven, dat zy e/.jus kunnen zalig worden. Kap. VI vermaant hy hen, om zyn voorbeeld te volgen, alle zonden te myden, en, tot het einde van hun leeven toe, heilig re leeven. Kap. VII betuigr hv zyne blydfchad over het goed getuigenis, het welk Titüs hun gegeeven hadt — als mede zyn genoegen over hun gedrag, met betrekkin» ge tot den bovengemelden Zondaar. Kap. VIII, IX, pryst hy andere Gemeentens wegens haare milddaadigheid jegens de arme Christenen te Jcrufalcm , en vermaant de Corinthers , om dit voorbeeld natevo!gen. Kap. X dreigt hy den geenen, die te Corinthe niet overéénkomstig met de Christely* ke leere leefden, de Apostolifche ftraffe. Kap.  a.m de Cotïnlben. Voorrede* 3 Kap. XI beroemt hy zich tegen de valfche Aposte. len, die deleere van Christus vervalfchtten , alseenen rechten Leeraar, die niet, gelyk zy, om eige voordeel, maar omniet predikte. Dewyl deeze vaifcbe Leeraaren ook zeer roemzuchtig waren, beroemt hy zich mede, vers 16 enz., over het geen hy in den dienst van Christus, ten deele gedaan, ten deele geleeden hadt. Kap. XII: 1 enz. roemt hy op eene verrukking tot in den derden Hemel; maar hy voegt 'er, vers 7, by, dat Godc hem eene fcherpe tuchtiging hadt laaten ondergaan, op dat hy over dit uitneemend voorrecht niet hoogmoedig zoude worden. Dat hy om niet, zon. der eenige belooning, hun gepredikt hadt, herhaalt hy vers 13, en meldt vers 18 het zelfde van Ti- tus. Op het einde van dit Hoofdfiuk waarfchuwt hy hen, op dat hy, by zyne komst, niet genoodzaakt zoude zyn, om van zyne Apostolifche macht, om te ftraffen, gebruik te maaken $ en met deeze waarfchuwinge vaart hy in het volgende Hoofdfiuk, het welk het Iaatfte is, voort. Ik moet hier by nog aanmerken, dat hy, volgens zyne gewoonte, ook in deezen Brief hier en daar eenige andere korte onderrichtingen, vermaaningen, en andere dergelyke zaaken, Iaat invloeijen; en daat op (met zyne hoofdzaak) wederom voortvaart. Dat deeze Brief weinig tyds naa den eersten ge. fchreeven is, kan men niet in twyfel trekken: want hy is op denzelven betreklyk. Dit erkent Wolf ook, en met hem Pearson, Millius, Clericus, Locke, en Faericius; die hy aanhaalt. Neque Jlatim post pri~ crem, neque multo post, fcripfit Paulus banc Epijlolam (Paülus .heeft deezen Brief niet ommiddelyk op den terften gefchreeven, maar ook niet lange daar naa). fchryft Grotius en Hammond. Sandberg heeft: zekerlyk mis, wanneer hy denkt , dar deeze Brief twee volle jaaren naa den eerflen gefchreeven is. Met meer waarfchynlykheid gist Heidegger, in zyn Mndiid, Bibl. lib, lil. cop 10. 6, dac de AposA a tel  4 Verklaaring van den tweeden Brief tel deezen Brief in het nanstvolgend jaar gefchree. ven heeft. En van die gevoelen is Lange insge. lyks. Millius, Fabriciüs en Herzog , door Wolf by het laatfte vers van het laatfte Hoofdftuk bygebracht, bewyzen, dat Paulos deezen Brief te Phiïippi gefchreeven heeft; en dit doet ook Harenberg in de Bibliotb. Bremenfis, T. VI. pag. 630 fq. en Lange. HOOFD.  aan de Corintben. Hoofdft. I: r, 2. ' jf HOOFDSTUK. I. vers 1,2. Paulus, de Apostel van Jefus Christus» door de (genadige) wil van Godt, en Timotbeus, de Broeder (ichryven dit) aan de Gemeente van Godt, die in de Staa Corintbe is, en aan alle de heiligen, die zicb in ge~ heel Acbüja bevinden. Wy wenfcben U genade en Z^rede van Godt, onzen Vader, en van den Heer, Jefus Christus. Dat wy het niet behcoren te vercaalen: een apostel, maar de Apostel, heb ik by Rom. I: 1 en Col. I: 1 getoond. In zekere kleine, voor weinige jaaren uitgegeeve, Verhandeling : de initio numeris Apostolici S. Pauli, wordt beweerd , dat Paulus zyn Apostelampt eerst zeer iaat aanvaard heeft, te weeten, toen eerst, toen hy met Barnabas, Hand. XIII: 46., onder de Heidenen gezonden wierdt. De Schryver befluit insge» Ivks uii deeze plaatze , dat Barnabas, zoo wel als Paulus , een Apostel geweest is ; het geen hy uit Hand XIV: 4 en 14 bevestigt, alwaar Barnabas, zco wel als Paulus , een Apostel genaamd wordt. Wy bewyzen het tegendeel dus: Hy kan met recht een Apostel genaamd worden, dien Christus onrniddelyk beroepen heeft, om het Evangelie te prediken. Maar nu is Paulus, volgens Hand. IX: 6, onmiddelyk door Christus beroepen. Hy is derhalven van dien tydaf, naa dat Christus, door Ananias, vers I5s 16, deeze roeping bevestigd hadt, een Apostel geweest, en heeft een begin van zyrie Apostolifche bedieninge kort daar op te Damascus gemaakt, alwaar hy, gelyk wy vers 20 en 22 van dat zelfde Hoofdftuk leezen, in de Joodfche Schooien leerde, dat Jesus de waare Messias en Cjodts Zoon is. Dat Barnabas ook een Apostel genaamd wordt, be. wyst niet, dat hy een zoodanig Apostel, als Paulus, geweest is. Paulus was onmiddelbaar door Christus beroepen; Barnabas werdt middelbaar beroepen, terwyl de Heilige Geest, volgens Hand. XIII: a, doior A 3 ee«  6 VerUaaring van dm tweeden Brief eencn Broeder aan de Gemeente beval, Barnabas uit te zenden,, om het Evangelie onder de Heidenen te prediken. Het geen deeze, anders zeer geleerde, Man verder zegt, is gemaklyk te beantwoorden. Gal. I: 17 bekent Paulus in geenen deele, dat hy van de andere Apostelen te Jeruialem geleerd hadt, wat hy moest prediken. Ook wordt aldaar van cenen snderen tyd gefproken, op weiken Paulus te Jerufalem was, ge]yk ik by Hand. IX: 25 getoond hebbe. Zoo ook, het geene hy, uit Hand. XIII: 1, tot bevestiging van zyn gevoelen bybrengt, hadt hy wel rnoogen weg laatec. " Lukas — zegt hy -— noemt „ aldaar Barnabas en zich zeiven eer dan Paolus; dien hy ook Hechts den naam van Leeraar geeft. " Maar is een Apostel dan ook geen Leeraar? Hadt hy hier uit niet behooren te befluiten, dat Lukas de bovengemelde Leeraaren in die zelfde orde opnoemt, in welke zy te Antiochien gekomen waren ? Zoude Lukas zich zeiven anders wel voor Paulus genoemd hebben , hy die de leerling en dienaar van Paulus was (jx) ? In myne verklaaringe van den voorgaanden Brief heb ik aangemerkt, dat hy dien aan Sosthenes gedicteerd heeft. Dat hy deezen tweeden door Timothevs, van wien vers 1 gefproken wordt, heeft laatea fchryven, lydt by rr.y even weinig twyfel. Dat onze Apostel door de wille,van Godt, Godts ge* nadige wille vtrftaat, hebben wy 1 Cor. I: 1 reeds ge-. z3cd. Paulus febryft dit aan de Gemeente te Corintbe, vim (a) Dit alles is zeerwel gezegd. Manr de Heer Heuman had: 'er nog kunnen by voegen , dat dit eerft noemen van den voomaamften alleen een ftuk is van onze welleevendheid , waar uit men op de zeden van andere lyden en landen geen befluit kan trekken: zoo min als uit onze gewoonte, om ie* mand, dien wy eer willen aandoen aan onze 1 echte hand te pla'atzcn, daar wy weeten, dat'er volken zyn, by \velk.ep dg linie hand de plaatzq vap. eer i§, Vektajvles.  aan de Corintben. Hoofdjl. I: 3—J. 7 Dit betekent: en ain alle heiligen, dit is, Christenen; in, gebeel Acbajen. De Apostel beveek daar mede, dat 'er een af« fchrift van deezen Brief na alle de Gemeentens in Achajen moest gezonden worden. In de Syrifche Overzettinge ftaat ook: en aan alk, om alle dubbelzinnigheid voor te komen. Achajen betekent anders het land, waar van Corinthe de Hoofdftad was. Maar dat, ten tyde , toen Paulus deezen Brief fchreef, Achajen ruimere grenzen gehad heeft, en niet fiechts hetgeheele land van Peloponnefus , maar nog meer andere Iandfchappen, infloot, heeft Heidegger, in zyn Encbiridion Mblicum, lib. lil, cap. 10, § 1, aangemerkt'; en reeds voor hem Strigelius, wiens woorden Kaphelius, in zyne Aantekeningen uitPoLYBius, bybrengt. Wy wenfcben U Genade en Vrede. Hoe men de uitdrukkingen zaji! vf*b xxi hfitHj te verftaan hebbe, heb ik by Rom. I: 7 getoond. Van Godt, onzen Vader, en van den Heere, Jefus Christus. Het kan ook vertaald worden: van Goit on» zen Vader, en dien van den Heere enz. In het volgende vers worde Godt de Vader van onzen Heere, Jefus Christus, genaamd. Dan hier ter plaatze is het even zoo, als door my, vertaald, door Erasmus, Luthëkus, Beza, den Syrifchen en ouden Latynfchen O. verzetter, en Beausobre ; gelyk mede in den Hollandfchen en Engelfchcn Bybel. Op dezelfde wyze heeft Beza , de oude Latynfche Overzetter en Lctherus 1 Cor. I: 3 vertaald. Gelyk zoo ook, Gal. 1:3,1 Tim. 1:2,2 Tim. I: 2, en Tit. I: 4 te recht door Lutherus , Erasmus, Beza, en anderen, vertaald zyn. Paulus wenfcht den Geloovigen te Corinthe, van den Vader, Genade; en van den Zoone, Vrede. Want doorhem hebben voy vrede met-Godt, gelyk onze Apostel Rom. V: 1 fchryft; en Petrus leert, Hand. X: 3ö. vers 3, 4, 5. Gelooft zy Godt, de Vader van onA 4 zes  8 Verklaaring van den twiedtn Brief zen Heere, Jefus Christus, de Vader der barmhartigheid, en de hodtvan allen troost, die ons troost in alle onze droefenis fe, op dat wy och de geenen, die zkb in allerleis droejenisfen bevinden, met den troost, nut wel* ken wy zelve door Godt getroost worden, kunnen troaS' ten. Want gelyk wy, om Christus wille, zeer veel'te lyden hebben, zoo worden wy ook door Christus zeer ry. ielyk getroost. ' • . 'EuAoj/jjto? ° »«' «wig *•» leng!'» iftav, In Onze, zoowel als in de Latynfche, Overzettinge moet het woord en uitgelaaten worden. Anders vtrltaat men 'er twee peribonen door, daar nochtans maar van ééïie perfoon (te weeten van Godt) gefproken wordt. In de Franfche Overzetting moet het insgelyks worden weggelaaten. Beni foit Dieu, Pere &c. leest men in de Overzettinge te Mons. Men kan het voorzetfel i in alle deeze taaien niet uitdrukken, en doet men dit, gelyk in den Hollandfchcn Bybel gefchied is, dan is het onzuiver. Letter, }yk volgens het Griekfch zoude men het kunnen vertaaien : geloofd zy hy, die Godc, en de Vader van onzen Heere, Jefus Christus, is. Op deeze wyze vertaaltERAsMUs'hec: Uk, qui est Deus £ƒ pater, gPc, Het is ook door Beausobre, en in den gemeenen Franfchen Bvbel, dus vertaald: Beni foit Ditu, qui est le Pere de votre Seigneur. De Vader »»» jift, mifericordiirum, of, gelyk Beza het vertaalt, miferalionum. Dat dit eene Hebreeuwiche manier van fpreekcn is , heeft Drusius aangemerkt Het betekent fumme miferkors, gelyk Be. za, Grotius , Beausobre, en Hackspan (in zyne Syllogfi Di!puiaiior,wn , p. 380) het vertaaien. Zoo wordt Godt ook Jac. I: 17 de Vader des lichts of al* lerlichts genaamd; en onze Apostel roemt hem Rom. XV: 5, den Godt des trocsts, en vers 33, den Godt des Vredes. 'Ev TJtVj S-aAJ/h heeft Lutherus te recht vertaald: in alkrle'ie dioeferasfe. Zoo vertaalt hy ook Matth, IV: 21 *«*■*» zeer goed, door allerleie ziekten's. •o v*t»***.i>r-i{*£i vertaalt Hammond; die my troost,. Hun.  aan de Corinthen. Hoofdfl. I: 3—s Hunnius vertaalt het ook zoo op het einde van zyne aanmerkinge op dit vers. Deeze verklaaring bevestigt Paulus, wanneer hy vers 8 fchryfr,, dat by zeer gevaarlyk krank geweest is, en vers 9 het wy in ik verandert. Jk geloofde vastlyk, dat ik zoude Jlerven; en vers 10: Godt beeft my uit zulk een groot leevens%evaar verlost. Ook in den voorgaanden Brief gebruikt hy vers 8 (b~) de woorden ons en wy, in plaatze van my en ik; hebbende ik in myne aanmerkinge op die plaatze meer foortgelyke voorbeelden bygebracht. Wy kunnen de geenen, die z>cb in allerleie droefenisfe bevinden, met den troost troosten, met walken wy zelve door Godt getroost zyn. Dit is de proefondervindlyke Godtgeleerdbeid, gelyk Lange het noemt. EenMenfcb, die , by voorbeeld, om des waaren Godtsdiensts wille, zelf vervolgd en verdreeven is, maar in deeze elende eenen ruimen troost van Godt ondervonden heeft, kan.eencn anderen, dien hetzelfde overkomt, het best troosten. Iemand, die dit zelf niet ondervonden heeft, hoe zeer ook een oprecht Christen, kan eenen elendigen niet zoo nadruklyk vertroosten. Qui confolationem accipimus in adverfis, — fchryft Bunnius by deeze plaatze ■ proprio experimento frunc acquirimui ufuvi £? praxin, ut eodem genere confolationis, quo nos recreati fumus, alios, quifunt in quavi< affli£lione, valeamus erigere. Want, gelyk wy om Christus wille zeer veel te lyden hebben, zoo worden wy ook door Christus zeer ryklyk getroost, "oti heeft Luther, te recht, doorwant vertaald, In deeze betekenisle komt ons dit woord ook voor Joh. III: 34, en XI: 52, by welke plaatze ik meer foortgelyke voorbeelden heb bygebracht, gelyk mede by Joh. XlV: 28. nej«»« ,v»  aan de Corintben. Hoofdft. I: 6> 7. 11 ffc» xct&tiftare/t, cvra *pj rUs tragaxAijVsws , gelyk gy des lydens deelachtig zyt, zoo (zult gy) ook des troosts (deel. achtig zyn.) Beza deelt ons , uit de oude Handfchriften, veelerleie verfchillende leezingen van dit vers mede; maar hy toont tcffens, dat de betekenis van dezelve allen op het zelfde uitkomt. 'ïarèg ru"s ipa-j sr»faxAj|Vi»s vertaalt Beza onduidelyk: pro veiïra confolatwne. Beter vertaalt men het: tot uwen trooft. Saimji* vertaalt Lütherus door bet heil. Dan dit woord is dubbelzinnig. Beter wordt het in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, gelyk mede in het ^Nieuwe Tcfhment, te Mons uitgegeeven, door de zaligheid overgezet. Want de Apostel fpreekt van de eeuwige zaligheid. t?s btgyt^im , welke zrdigbeid gewei kt wordt, dat is , de vrucht van een geduldig lyden is de eeuwige zaligheid. Is bet, dat wy met Christus lyden—fchryfc onze Apostel, Rom. VIII: 17 zoo zullen wy ook met hem verbeerlykt worden, dat is, de eeuwige gelukzaligheid erlangen. De zaligheid wordt gewerkt, vertaaien het ook Chrysostomus, Beza, Estius, Grotius, en Calovios. In den Hollandlchenen Weimarfchen Bybel wordt het insgelyks dus vertaald. Dewyl dit woord Gal. V: 6 aiïive gebruikt wordt, en ook in onzen tegenwoordigen Text, in de Latynfche Overzettinge operatur (taat, heeft Erasmus en Corneliusa La. pide, om van andere RoomfchgezindeSchry veren niec te fpreeken , het vertaald: zy werkt; het welk zekerlyk verkeerd is. De zaligheid werkt geene lydzaamheid, maar de lydzaamheid werkt zaligheid. K«i >j' e'Ai-is if*u» jStjïxia tvïg t«»n, 'loitif, tri. Dit is het zevende vers in zyn geheel , het welk men gemcenlyk met wJ&is begint, dewyl men niet begrypt, hoe het woord op kan volgen. Om welke rede Beza de woorden : UHm, enz. tot t«« *-«?«xa>;Vs«s, tusfchen twee haakjes floot. Maar de Franfche Overzetter te Mons heeft ook begreepen, dat x*i j'eXirU het begin van vers 7 is. Anderen voegen deeze woorden, op  \i Verklaaring van den tweeden Brief op de volgende wyze by eikanderen: maar bet zy wy tiooji of droefenis hebben tot uwen tioojt, zoo is onze boop vt.n u Jterk. Wolf hadt deeze leezing niet behooren te prvzen of aanteneemen; wjnc zy is geheel onwaarfchynlyk. De woorden : r, ïat« Jftat pe/3xi* »srèf iftai, houdt Grotius , en Schoettgen in zyne verklaaringe van het N.T. voor eene tusfehenrede, gelyk mede Schwarz in zyn boek de Soloscismis, pag.Z'i; dien Wolf terecht geantwoord heeft, dat dit onnoodig is. k«/' heb ik door want vertaald, dewyl het in deeze betekenisfe hier het beft ftrookt. Wy vinden dit woord in dien zin insgelyks Joh. I: 3; III; 32; XII: 35; en XVII: 10, H. Wy hebben uwentwege eene vaste boop. Ook in den Hollandfchen Bybel leest men: onze boop van uisvajt. Beza heeft óarij ipSf ook vertaald: de vobis —fpes nostra firma efi de vobis (onze hoop, ten uwen opzichte, is vaft.) In deeze betekenisfe komt »>lj mede voor Rom. IX: 27, by welke plaatze Rapheliustoont, dat ook de ongewyde Griekfche Schry veren dit woord zoo gebruiken. Ik heb het Phil I: 7, met Lutherus, Erasmus en Beza . ook zoo vertaald. Van hoedanige hoop fpreekt Paulus hier? Zeltner verklaart het op deeze wyze: " wy hebben eene vas- te hoop , dat gy lieden hier toe alles zult aanwen„ den. " De Weimarfche Bybel: " wy hebben de 5> vaste hoop, dat Godt u, onder allerleie droefenis- fen, dcor zyne macht, zekerlyk ten eeuwigen lee. ven zal btwaaren. " Lange : " onze hoop ftaat vaft, dat gy , wat ons ook ontmoete, u tot uwwel„ zyn zult laaten dienen ,• en dat gy u ook des Evan„ geüums van Christus niet fchaamen, maar der- gelyke lydens, by de gewaarwordingen vermeerde„ ring van trooft, tot trooft zult gebruiken. " Beau» „ soere: wy hebben de vaste hoop, dat ons lydea en „ onze trooft tot uwe zaligheid zal dienen. " Ivlvne gedachten komen hier op uit: PAULUsfchryfe hier by verkorting , en behoudt iets in z\ ne gedachten , gelyk by dikwyls gewoon is. Zyne woorden moe-  aan de Corintben. Hoofdjl. I: 8— n. 13 moeten derhal ven op deeze wyze verklaard worden : " „ Ikhoope met zekerheid van u, dat gy tot uwe ein,, de toe in het Geloof ftandvastig zult zyn, en, gei» tyfr gy raet my lydt, ook met my in het toekomstig „ leeven zult getroofi: worden. Over het woord iXth zyn veele Uitleggeren gevallen, daar het een Solcecisnus fchynt, achter het woord e'i&Vfs te pla3tzen. Dan, dat de beste Griekfche Schryveren dus fpreeken , kan men uit het Register op de Varia Historia van ./Elianus onder den titel Nominativus, leeren. Dit bewyzen , met eene menigte van voorbeelden, Elsner enWoLF, in hunneaanmerkingen op Joh. XVII: 2; en Schwarz, in zyn Boek de Soloscismis, cap, XIV, pag, 92. Ook zie men myne aantekeningen op Joh. VII: 38, Hand. VII: 40 en XX: 3. " Wy weeten, te weeten ik Paulus, en Timotheus (van wien vers 1 gefproken is.) Dus verklaart Grotius het, en met hem-CALovius. Maar Lange verftaac het, terecht, van PAULUsalleen. Want vers 8 fchryft hy, zeer klaar, wy ia plaatze vanik, envers9fchryfc hy uitdruklyk: ik. vers 8, 9, 10, ir. Want ipa* tVig nostrajj>es «te fi'-i vertaaien Erasmus en Beza: nos gravati fuimus. Dit is onduidelyk. Het betekent: ik ben ziek geweest, eene ziekte heeft my gedrukt. Paulus fielt het genus pro fpecie, gelyk ook, wanneer hy in Afien noemt, het Totum pro parte genomen wordt. Want hy was niet te Ephefen, maar op eene andere plaatze van Afien, die hy niet roemt, ziek geweest. Hy hadt eene ongemeene zwaare ziekte gehad. K«$* fcVe£ /SaAif» f/ixgt9-vftvi virt% SvtufM, fchryft hy. Zoo noemt hy Rom. VII: 13 eene boven maate groote zonde, d^ri* m» mB-' tlsrsj iSiAjJ», en 1 Cor. XII: 31 den voortreflykjlen weg **y óï", viam excellentiorem, gelyk het de oude Latynfche Overzetter vertaald heeft. Paulus voegt 'ér by: J^a,»»», om te doen zien, dat het eene byzondere hevige ziekte geweest is. Dit is dus geene bloote herhaaling. 'rn-lg lv»«[tu wordt in den Hoilandfchen Bybel vertaald: boven onze macht; en Zeltner verklaart het ook: boven onze natuurlyks krachten. Maar onze verklaaring is beter. "n,-s f'|*:ro£u9-?*«/ >)',««? xx) re Zoo dat wy alle hoop van bet leeven verkoren. Wy, ik niet alleen, maar wy allen- 'Egeeir»$sï s'ip' lavrcïi. De Uitleggeren zyn van gedachten, dat 'er voor het woord <»* iets is uitgelaaten. Lutherus vult het op deeze wyze in: maar dit gefebiedde daarom > op dat wy enz, Hy wordt ge* IX. DeeU B volgd  £8 Vcrklaaring van den tweeden Brief volgd door Zeltner en Klemm, gèlyk mede door den Weimurlchen en Tubingfehen Bybel. De Franfche Overzetter te Mons: £ƒ Dieu t'a permis, afin que nous &l\ Beadsobre: ce qui nous apprend, a n' attendre Hen ae nous memes. De Uitleggeren hebben niet gemerkt, dat dit«'»» het zoogenaamd ﻫ eventuale is , het welk door zoo dat moet vertaald worden. In myne verklaaring van het Evangelie van Jobar.nes, en den Brief aan de Romeinen, hebbe ik 'er verfcheidene voorbeelden van bygebracht. By voorbeeld Jon. IV; 36: die nu Oogst, ontfangt zy. nen loon, en zamelt de vrucht in ten eeuwigen leeven, 'i>* Kce) i e-vii^m ipteiï %xtgii, xxi i 9-££;'£a;v , ZOO DAT ZOO wel hy dié gezaaid beef't, als ookby, die oogst, zich met eikanderen verblyden, Joh. II: 38: daar by zulke groote wonderwerken gedaan hadt, geloofden zy evenwel niet aan hem, 'itst, • Aayss irla-xïcv , voü irgolpiTCO , k-A.;j£»$jj', ZOO DAT het woord van den Propheet Jefaias vervuld wierdt. Rom. III: 19: wy weeten, dat alles, wat de Wet zegt, dat zegt zy den geenen, die onder de Wet zyn, u« *£* rif** > ZOO DAT allen Menfchen de mond geflopt wordt, en de gebeele waereld voor Godt fchuldig is. Fessflius wyst ons, UB. IV. cap. 4. §. 4, veele plaatzen der Heilige Schrift, in welke <»« de uitkomst Qeventim) betekent. Onder dezelve heeft hy ook onze tegenwoordige Tex'woorden niet vergeeten. Die ook my uit zulk een groot doodsgevaar verion beeft, en r.og verlost. Het woord 3-«'v«r; hebben Estius, Beza , Zeltner , Lange en Beausobre insgelyks door doodsgevaar vertaald; gelyk wy het dus ook in den Weïmarfchen en Tubingfehen Bybel overgezet vinden. In deeze betekenisfe komt 5-a'.«r«t Kap. IV: 11 en XI: 23 ook voor. Zoo betekent het werkwoord «*m.9-vj-V*!«» 1 Cor. XV: 31 ook : in doodsgevaar zyn. Maar dat het woord &«We5 ook by ongewydr Schryveren in deezen zin gebruikt wordt, heeft Wolf niet beweezen. De plaatzen . door den Heer Aleerti bygebracht, bewyzen het ook niet. En  aan 'de Corinthen. Hoofdfi. I: 8—II, 19 Ënby verlost my noch, *«i '? w(.wauw. Veel perfoonen —* wordt het in den Hollandfchen, Engelfchen en Weimarfchen Bybel , overgezet; gelyk mede door Beza , Clarius , Beausobre, Stark en Bengel. Lutherus heeft het ook aoor xeele perfoonen vertaald, maar deeze woorden verkeerd geplaatst. Lamb. Bos is van begrip, (in zyn Boek de Elhpf. Groicis, pag. 49) dat z^r-"(* hier gefield is, in plaatze van x<*e"*P,°l •* ff<,;*«' JVïfiww» en vertaalt het op deeze wyze : ut a multis perfonis in nos ooilatum do. mum per muitos gratinmm aEtione celebretur pro nobis. De overzetting van Clericus luidt eveneens: ut apïwimis muitte agantur gratis, propier beneficium in nos a Deo collatum. Wolf vindt in de woorden: *•»*»» srf»e-»V«» eenen Bebraiswus. Altman wederlegt hem met recht: hy zelf vertaalt het, met Schwarz, in zyn Lexion N. T. per nullos hcmines ; en is van oordeel, dat v^a-ajw hier perfona betekent. En nu vertaalt hy het met Stark: " op dat onzenthalve door veele perfoonen s, de weldaad , door Godt aan ons beweezen , met „ vcelen dank mogt erkend worden. " En dus wordt het insgelyks vertaald door Valla en Beausobre. Erasmus, Vatablüs, en, onder de Ouden, AmEROsius, hebben U 5rfo5-aV«» vertaald: in magna bominum prafentia, five muhis testibus (in eene groote tegenwoordigheid van Menfchen, of, in tegenwoordigheid van veele Menfchen). Ik heb het ook weleer ■vertaald: in veelif tegenwoo'digbeid; maar naderhand heb ik mynen misflag gezien, en dit geheele vers anders overgezet. Eer ik myne verklaaring van dit vers voorileile, moet  aan de Corintben. Hoofdft. I: 8—n. moet ik nog iets zeggen, om de woorden zelve op te helderen, en derzelver waare betekenis aan te toonen. Dat de woorden: rvwravgytiTut ««* »»■ (i w*' tj> hirsi, op de volgende wyze behooren te zamen ge. voegd f ?eonltrueerd) te worden: i>T*r *«i «tij *.,',« »Vis hebben Beza en Grotius aangemerkt. Ook merken zy, en Valla met bun nog eene verzetting van woorden aan , volgens' welke men leezen moet: rl 'ut »>« x-'v/** »•••»■*''*•«». Grotius vertaalt en verklaart het op deeze wyze: oemen op den dag des Heer en, J'e/us. Het twaalfde vers is op de volgende wyze met het voorgaande verbonden. De Apostel hadt gezegd, dat Gcdt het Gebed der Corinthers om zyne gezondheid verhoord hadt, en hem nog large zoude laaten leeven, ten einde hy nog veelen tot Christus zoude kunnen bekeeren. Want *— vaart hy nu vo;;rt «-» ik kan my met waarheid beroemen, dat Ui myn Apostel- an-p,t  aan de Corinthen. Hoofdjï. I; 12—14. 23 ampt getrouwlyk heb waargenomen, en dat ik my inzonderheid by u als eenen getrouwen dienaar van Christus betoond nebbe. En dit zal ik doen, zao lang ik leeve. Grotius heeft dit verband deezer verfen met het voorgaande niet bemerkt, maar vers 12 uit het vyf> tiende en volgende verfen zoeken te verklaaren; alwaar Paulus zich verontfchuldigt, dat'hy zyne belofte, om by hen te komen, 1 Cor. XVI: 5 gedaan, niet gehouden hadt. 'h *>»», onze roem, of liever, myn roem. Want hy lpreekt van zich zeiven. De oude Latynfche Overzetter vertaalt het: gloria nostra, en met hem LuThsrus, onze roem. In den Ho'landfchen Bybel wordt het ook zoo vertaald , maar in den Engelfchen leest men: onze vreugde; buiten twyfel, dewyl hy, die zich beroemen kan een goed geweeten te heboen, daar o. ver met vreugde vervuld is. Grotius heeft r\ *iv%*i**p vers 14, ook doorgaudium overgezet: ttitü gaudium mibi — ichryft hy — id est, caïtja gaudn. Dac %Z3-at ook by andere Griekfche Schryveren zicö ver* blyden betekent, kan meh in de Woordenboeken zien. In onzen tegenwoordigen Text blyven wy te recht by de gcwoonlykito betekenis, ea vertaaien »' **»XMp ii~£>, onze ro m. ,., . Beza, Estius en Bengel, dewelken k^«cm door gloriatio vèftaafërjri dien dit in dezelfde betekenisfe, in welke anderen gloria ncemen. Hoe Paulus zich beroemen korsde, heb ik by Rom. XI: 15, en XV: 15, gecoond. Het was naamlyk gee« ne ydeie roemgierigheid, maar hy beriep zich' op zyn goed geweeten, het welk hem het getuigenis gif, dat hy in allen, deele aan de plichten van zyn AposicfajprrC voldaan hadt; daagende refters allen uit, die hem van de mir.fte nala'atigheid of ontrouwe zeudea willen btfchuldigen. p£», vertaale ik: onze roem is deeze, en teffens bet getuigenis van ons geweeten. Het woord *«<, is in den Grondtext nitgelaaten, gelyk terftoad daar naa, voor £ 4 de  24 Verklaaring van den tweeden Brief de woorden h Hoe veele voorbeelden men daar van in de fchriften van het Nieuwe Testament vinde, heb ik by Joh. XI: 35 , en by 1 Cor. IV: 7 getoond. Te deezer plaatze heeft Beza dit ook begreepen, en daarom deeze woorden dus vertaald: gloriatio nostra hcec est, testimonium videlicet ccnfcientm nostra. Op dezelfde wyze leest men in deu Hollandfchen Bybel: onze roem is deeze, naamlyk bet getuigenis van ons geweeten. Indien Schoettgen dit bemerkt hadt, zoude hy , in zyne uitgaave van het Nieuwe Testament, de woorden : eix h ^w bacinEpistola: xsre in Epistola fuptriore. De Uitleggeren, die dit niet bemerkt hebben, verklaaren de woorden van Paulus op de voJ«ende wyze. ° Erasmus , aan wien Calcvtus zyne toeftemming geeft: non alia ftribimus vobis9 quamea, quas nonfolum legitis a nobis Jcripta, verum etiam agnoscnis a nobis expresja re fcRiique (wy fchryven u niets anders, dan Het geengy, met alleen hier gefchreeven leest, maar ook van ons door fpreekende daadcn weet.) Beza ; Paulus fcribit, fe non aliud fzribere , qmïn md legatur . ia efi, candide , fineere, & absque ullo jvco (Paulus betuigt niet anders te fchryven, dan het geen geleezen mocht worden , dat is, oprechtïyk zu'ver, en zonder alle geveinsrheid.) De Weimarfche Bybel: " wy blyven behendig by ,, de leere, die wy umondling hebben voorgedraagen, „ en zetten, in onze Brieven, onze woorden niet op „ fchroeven, maar zyn in ons hart van die gedachten, „ die de duidehke letter te kennen geeft. ") Grotius: non alia vobis firibimus, qut.m qua vera Jht.t; fed, qua bit legitis, eafic gesta esje, agnostitis. (Wy fchryven u niets anders, dan het geen waar is; maar gy weet, dat het geen gy hier leest,, zoo is.) Wolf  aan de Corinthen. Hcofdjl. I: 12—14. 27 Wolf verftaat 'er het leezen der Heilige Schrift door, en verklaart deeze woorden dus: nibilfcribmus vobis , quod non legatis in fcriptis Mojis £p Propbetarum , quorum oracuks mea conformia fuut. (Wy fchryven u niets, het geen gy niet kunt leezen in deichritten van Moses en de Propheeten, welker Godtspraaken, met het geen ik fchryve, overéénflcminen.) Hy volgt hier in den Heer Oeder, die deeze verklaaring in de Oude Miscellanea Lipfisnfia , T. XII, pag. 123 hadt voon gedraagen. . Beausobre: " Paulus bedoelt te zeggen, dat hyin „ alle zyne Brieven het zelfde fchreef. " Weïsïein : nibil octulto , non ambigue , fed aperte fcribo, üa ut quivis epistolam legens vel ftutim mtelligere posjit, velfiaiicubi bcereat, poftfecundam aut tertiainLStionem, attento animo factam, fit intelkcturus. (ik fchryf niets verborgen of dubbelzinnig, maar openlyk, zoo dat een ieder, die mynen Brief leeft, het of terftond kan verftaan, of, zo hy al ergers hapere, eenter naa de tweede of derde leezinge, mtt oplettendheid ge. daan, in ftaat zal zyn, om myne meening volkomen te bevatten.) Gy erkent bet ook genoeg , te weeten , uit myne daaden , dat ik de waarheid zegge. Zoo verklaart Erasmus het ook : agnoscitit ea ^ qui fcribïmus, a nobis expres/a esfe re faclisque. (Gy weet, dat wy, het geen wy fchryven , door fpreekende daaden doen blyken.) Beza heefc het ook zoo uitgelegd. <— ,i*iy«**f'«m» is meer > dan r»"'5'*5""» het betekent iets ten vollen erkennen. 'a»' ï' Jixyiteiaxtri, dan gy leest. 'a»%" betekent nifi. Erasmus en Beza hebber, deeze woorden dus vertaald: non alia fcribimus vobis, quam qucB legitis. Rapheliu$ vertaalt het insgelyks: nifi qurz legitis. Dit «»'«isons inden voorgaanden Brief, kap. III- 5 , reeds voorgekomen, Devarius brengt in zyn boek, departiculis Grizca; Lingua, pag, 24, 25, meer foortgelyke voorbeelden uit oude Griekfche Schry veren by. Ik boope, dat gy ons (my) tot bet einde toe zoozuHken* fiCtëj Qh gy QM Qvk un deele reeds gekend bebt. mm Tot w  öS Verklaaring van den tweeden Brief het einde toe, 'lat téa««s. Beza vertaalt het verkeerd: ■perjeEle. Drusiüs beter: in perpetuum. Grotius en Beausobre: perpetuo. Lange: tot hei einde des leevens. 2 en deele a-xo ^«es, dat is, eenisen onder u. Zoo fchryft onze Apostel, Rom. XI: 2j: zy zyn verflikt, «sro feÉ£»i>;, dat is , zy zyn niet allen verdokt, maar flechts eenigen onder hen. Ex parte vertaalt het ook de oude Latynfche Overzetter, en Grotius, zoowel als Beausobre en de Franfche Overzetter te Mons. Door Lutherus en in den Hollandfchen Bybel is het mede ten deele vertaald. Men moet zich verwon» deren, dat Beza het aliquatenus heeft overgezet. Lutherus heeft het woord S« , in het begin van vers 14 zeer goed door want vertolkt. Dat dit woord dikwils in dien zin gebruikt wordt, heb ik by Joh. 111: 33 (en op verfcheidene andere plaatzen) getoond. Ik zal my over u, en gy zult u over my, beroemen op den dag des Heeren Jefus. In het Griefch ftaat: rayz}'» uw roem. Dan Paulus fpreekt hier van zich zei ven alleen. Dit merkte Hunnius , en de Uitlegger van deezen Brief in den Weimarfchen Bybel, niet, de. welken door dit wy, verdunden , Paulus , Timotheus en Sylvanus , die beiden vers 19 genoemd worden. De meening van den Apostel komt hier op uit: *' ,, Ten geenen dage, op den dag des laatsten Oordeels, „ zal ik u roemen, dat ik aan u zulke goede hoorders der leere, en zulke getrouwe betrachters der Ge- boden van Christus , gehad hebbe; en gy zult ,, my roemen, dat ik u zoo goedondcrweezen heb,, be, wat men gelooven, en hoe men leeven moete, indien men zalig wil worden. " Op dezelfde wyze genoegfaam leggen Beza, Hemming en Glassius hec ook uit. 'e» t? iftf»i vertaaien Lutherus en Beza op (tegen) den dag, in dien , onzes Heeren, Jefus. Want — fchryft Beza — de Apostel zegt niet: wy zullen uw roem zyn , maar: wy zyn uw roem. Doch het luidt evenwel vry hard:. ivy zyn tegen den jongsien dag-. uw  aan'de Connthen. Hoofdji. I: 15—T7. 29 -uw roem. Wy blyven daarom by hen in die van den ouden Latynfchen Overzetter, en vertaaien het: op den dag van onzen Heere, Jefus. vers 15, 16", I?. En in dit vertrouwen badt ik het vwrige maal voorgehad , tot u te komen, op dat gy de tweede (Godtlyke) genade ontfangen mocht, en door U (door Corinthe) na Macedonien te reizen, en uit Mace* donien wederom tot u te komen, en my door unahetjoodfche land te doen afzenden. Daar ik dit nu badt voorgenomen, heb ik dan misfchien ligtvaardig gehandeld, of is myne wil eene vleefchlyke wil , dat by my bet Ja geen ja, en bet Neen geen Neen is ? Het 15 en 16 vers is niet meer dan één vers. Lu. therus heeft daarom, achter vers 15, een comma geplaatst, gelyk ook Erasmus en Beausobre gedaan hebben , en niet een colon, gelyk anderen. Indien Schoettgen dit bemerkt hadt, zoude hy deeze woorden: '«'»■ hprift' Zfé^Ki*'» °iet tot eene tusfchenrede gemaakt hebben. De Apostel hadt , in zynen voorgaanden Brief, kap. XVI: 6, beloofd, by hen te zullen overkomen: dan'hy hadt het niet zeker toegezegd. Mifchien, tv %\, fchryft hy — zal ik tot u komen , en eenigcn tyi by u blyven. Wanneer hy het derhalven thans a-s™'$■««■,» noemt, betekent dit woord niet, gelyk doorgaans, fiducia, certa fpes, (vast vertrouwen , zekere hoop) maar alleen, gelyk'in de bovengemelde plaatze vers 7, lAsrls, hOOp. "ïva civriexv x^i" '£'aj"ts j fcilicet a me acceptam, op dat gy de tweede genade van my ontfangen mocht. Hy bedoelt buiten twyfel eene Godtlyke genade. Zeltjsier verklaart, het ook: eene genade van Godt. Door de genade verltaat de Apostel eene genadegaave, ficc; in welke betekenisie het woord z*e'< 1 Cor. XVI: 3 ook gebruikt wordt. De Uitleggeren zyn van oordeel, aat Paulus hen andermaal m het Geloof heeft willen verfterken. Eu zoo verklaaren zy het ook, die door beneficium, eene weldaad, vertaaien, Dit doet Lutherus, Beza (in zyne Aanmerkinge) Va- ta-  Verklaaring van den tweeden Brief tablus, EsTIÜS , HeMMÏNG , grotius, CALOVtUS en Wolf. In den Engelichen Bybel is het woord g<« ook zoo vertaald. Beausorre vertaalt het door eene iweeiouwige genade, en. verhaat daar door den wasdom in de geestlyke gaaven; het welk echter de meeDing van Paulus niet is. Zeltner vertaalt het door vreugde.. Ook haat in fommige oude Handfchriften , Dan , daar 'er nauwlyks een paar zyn , die deeze leezing hebben, houden wy dezelve voor eene fchryffout. Ik hadt voorgenomen , door u , dat is , door Corinthe, of, gelyk men in den Hollandfchen Bybel leest, door uwe Stad, door te reizen, te weeten, zonder my by u op te houden, en naderhand uit Macedonien wederom tot u te komen , en eenigen tyd by u te blyven. Myne beide byvoegfelen vloeyen zeer natuurlyk uit den korten ftyl van onzen Apostel voort. Ik wilde my vaart hy voort —— door u na het Jooo'fehe land laaten zenden. Hy was naamlvk voorneemens , na Jerufalem te reizen , en de ingezamelde liefdegiften aan de arme Christenen van die Stad te brengen , gelyk hy i Cor. XVI: i, 2, 3, hadt te kennen gegreven. Dat dit het oogmerk van die reize geweest is , hebben Estius , Hammond en Lange insgelyks aangemerkt. Ik wilde my door u laaten afzenden. Door u, dat is , door fommigen onder u , door eenigen uit uw midden gelyk Grotius en Lange het recht ver- klaaren. Deeze woorden komen Rom. XV: 24 in die zelfde betekenisfe voor. Over het woord =rf»xt>wi(» heb ik by Hand. XV: 3, en XX: 38 reeds gefpro. ken. Daar ik dit nu hadt voorgenomen, heb ik dan misfehien ligtvaerdig gehandeld1? Toïto fiovAulptw. B^xlicfta/ betekent niet volo (ik wil) maar confulto of delibero (ik beraadflaage, of overweege.) Bengel heeft het driemaaien deliberans vertaald. En Bengel vertaalt het i ik beraadflaage. —— In veele Oude Handfchriften Haat (ScuUttMc,: zoo moet de alleroudste Overzetter in zyn Handichrift geleezen hebben; want hy vertaalt het:  aan de Corintben. Hoofdfl. I: 15—-17. 3t het: cum voluisfem. Erasmus vertaalt het mede, als of 'er ëovhóp'.tos ftond: cum in animo verfarem, en Lu« therus : fca iel? fctdjes gcbacfjtc, te weeten, te doen. Grotius vertaalt hec insgelyks: cum confilium meum juerü, daar het myn oogmerk of voorneemen geweest is. Bengel houdt ^«ao^s mede voor de rechte leezing; en i!c heb dezelve in myne vertaalinge: daar ik ditbadt voorgenomen, insgelyks gevolgd. Men moet hier by aanmerken, dat Paulus, volgens zyne gewoone beknoptheid van ftyl , hier iets heeft uicgelaatcn. '' Daar ik dit hadt voorgenomen —- wil ,, hy zeggen —« zn bet evenwel niet g»daan hebbe, heb ik dan misfch;en ligtvaerdig gehandeld?" Het woord t'Xn^ii* wordt door Lutherus , en in den Hollandfchen Bybel, de lubtvaerdigheid vertaald: beter Zeltner, Lange en Bengel , door ligtzinnig* beid. De oude Latynfche Overzetter vertaalt hec door levitas, welke Overetting Grotius pryst. Of is myne wil een vleefcbiyke wil? x«r« tx\xh, fecundum carnem, id est —— fchryft Beza, —— bominum more, qui folent temere pollicen quiivis, & leviter confilium mutant (naar het vlecfch, dat is, volgens de gewoonte der Menfchen, die zeer iigt iets belooven , maar even zoo ligt ook wederom van befluit veranderen ) "liaj 5T

^i rl ,tj\ f xa) T\ ftt dewelke hy dus vertaalt: ut fit e.pud me Etiam (ja) ö3 Non, en op deeze wyze verklaart: ut aliquid modo affirviem, modo negem: ut apud int, quod e»2; to >*ï >al, *«! Ti % tv, bedriegt hy zich zeer. Sommige Uitleggeren verdeedigen de gewoone leezing, maar niet zeer bondig. Erasmus verklaart hec op deeze wyze: Ergo qui non faciunt , quod negant fa fadturos, iis Non at Non; £#, qui faciunt, quod affirmant fe facluros, iis Etiam est Etiam (Derhalven, dies niet doen, hec geen zy zeggen , niet te zullen doen» by de zulken is het Neen Neen ; en die doen ,. hec geen zy zeggen te zullen doen , by de zodaanigen is het Ja Ja. Heinsius is van oordeel, dat »«7 »«/ een Hebraismust is. Hebrai dicunt, fchryft hy — quando ali- quid vebementer affirmant, ►«< >«<, £f quando aliquid vebementer negant, èv lv (wanneer de Hebreeuwen iets. zeer fterk willen bevestigen, zegden zy : Ja, Ja^, en wanneer zy iets met eenen byzonderen nadruk: willen ontkennen, zeggen zy: Neen, Neen.) Dan dit; is te verre gezocht. Clericus : " t\ ia, »«}, **) tv 'éu betekent hier „ buiten twyfel, ééne en dezelfde zaak nu eens be-» ,, vestigen , dan eens ontkennen." Estius vertaalt; het; Ut propterea apud me fit Est &? Non. In Gr«» vertaaien Beza , Grotius en Beausobre beter, dan anderen: door onzen dienst, nostro minifterio, idest, ut per nos, Euangelii ministros , Dei gloria in Cbristo patefiat (dat is, op dat Godts heerlykheid in Christus, door ons, de dienaaren van het Evangelie, openbaar worde.) TüGtü tr'it Wf*», wordt door Lutherus: Gode tertere, en in den Hollardfchen Bybel: Gode tot Heer* lykbeid vertaald. Beza vertaalt hei; te. recht; ad Dei  aan de Corinthen. Hoofdjl. I: ai, 22» 39 ghriam, id est, ut Deo cedat gloria, Gode ter eere, tot roem van Godt. Door het Hebreeuwfche Amen wordt hier ter plaatze het Griekfche verklaard — fchryft Glassius» pag. 976. Hy heeft, omgekeerd , willen zeggen; door het Griekfche woord wordt het Hebreeuwiche verklaard. Over dit woord Amen handelt Pfeifer , m zyne Dubia vexata, pag. 984. ƒ yftxt — — r,u£<; ; 0Sü?. ' Dat „ Godt hier het onderworp is, van hec welk gefpro„ ken wordt, blykc, behalven uit de zaak zelve, uit „ vers 22 ' fchryfc Glassius. Dit is zekerlyk klaar genoeg, zoo wel, als dat men 'er het woord sVi onder te venlaan heeft. Daarom heefc Lutherus hec ook vertaald: Godt is het, die ons enz, Ook wordt hec inden Hollandfchen en Engelfchen Bybel, by Estius, en in de Franfche vercaalinge te Mons dus overgezet. Beza heefc het woord est zelfs in den TeKt "gebracht. Op dezelfde wyze leezen wy - kap V: 5: "ö xx7t(>yxr%piv»c. fiftaï hs if<«i, te weeten, met den Heiligen Geest, die in het volgend vers genoemd wordt. In den Weimarfchen Bybel daatook; " hy ,, heeft ons gezalfd met den Heiligen Geest. " Dit is geene uitwendige, maar eene innerlyke zalving; gelyk Grotius te recht zegt: UNCTIO htsc est Spiritus Sancti operatio interior, fidem in Cbristum fulciens & cor* tohorans. (Deeze zalving is eene innerlyke werking van dan Heiligen Geest, waar door hy ons Geloof in Christus bevestigt en verderkt. Calovius verklaart dit zeer fraayen duïdelyk: Unc tio hac Spiritus Sancli tria prasfiat. Primo recreat& ex* hilarat fpiritwliter, uti unguentum & oleum recreat corporaliter, Ps. XLV: 8. Deinde facit nos Prophetas, Sa. cerdotes Reges uti unBi olim Prophetcz, Sacerdotes £? Reges oleo facro; vid. i Reg. XIX: lö, de EHfceo p'0■pbeta, Exod. XXIX, de Sa-erdnte, i Sam. X: i £? XVI: 13. de Rege unguendo. Tertio facit, ut luilemur fomter centra mundum, peccatum 6? Satanam: quemad* modum olim lucJalores congresjuri inungi fohbant. (Deesre zalving van den Heiligen Geest doet drie dingen. Voer  aan de Corintben. Hoofdft. I: 21, 22. 41 Voor eerst verkwikt en vervrolykt zy ons Geestlyker wyze, gelyk zalve en olie dienen tot verkwikking van het lichaam, Ps. XLV: 8. Ten tweeden maast zy ons tot Propheeten, Priesteren en Koningen, geiyk weleer de Propheeten; Priesteren en Koningen met eene heilige zalfolie gezalfd wierden. Zie over het zalven van Elisa den Propheet, 1 Kon. XIX: trt; over het zalven van eenen Priester, Exod. XXIX; over hec zalven van eenen Koning, 1 Sam. X: 1 en XVI: 13» Ten derden doet zy ons dapperlyk ftryden tegen de waereld, de zonde en den Satan: zoo als weleer de worftelaaren, eer zy in het worftelperk traden , pleegden met olie beftreeken te worden.) Petrus zege ook, tot waare Christenen, 1 Pet. II: 9: gy zyt het Koninglyk Priefierfcbap. Op dezelfde wyze fchryft Theophylactus ook over deeze plaatze: Deus nos unxit, hoe esi Propbetas 6? Re. ges & Sacerdotes nos facit. Qusmadrnodum igitur olim Sacerdotes Reges ungebantur nleo, ita etiam nos nunc Spiritu Sanfio uncli fumus. (Godt heeft ons gezalfd , dat is, ons tot Propheeten, en Koningen en Piies-ers gemaakt. Gelyk daarom weleer de Priesters en Koningen met olie gezalfd wierden, zoo zyii wy nu ook met den Heiligen Geest gezalfd.) De derde Geestlyke weldaad van Godt beftaat daar in, dat hy ons verzegeld, en in onze harten bet pand van den Geest gegeeven beeft. zk Krasmus, Beza, Glassius, Calovius, de Overzetter te Mons, en Beausobre. In den Weimarfchen Bybel wordt het dus uitgelegd: " Hét pand, waar door wy verzekerd worden, „ dat wy erfgenaamen der eeuwige zaligheid zyn zul- len: gelyk eene Bruid door den Bruidfchat verze,, kerd wordt, dat haar Bruidegom haar te huis zal „ haaien; of, gelyk een verkooper door het handgeld j, de verzekering ontfangt, dat de geheele fom der „ kooppenningen te zyner tyd zal betaald worden. De verklaaring van Lange , in zyn achtfte en negende aanmerkingen op dit vers, luidt dus: " De „ fpreekwyze van het pand in onze harten g/geeven, is „ ontleend van de overeenkomst (hec Contract) dewel. ,, ke by het koopen en verkoopen, en by Huwelyks„ verbindtenisfen gemaakt wordt; in welke gevallen „ men zeker handgeld, of eenen trouwpenning, toe „ bevestiging van het Contract,, en ten onderpandeder gedaane toezegginge , geeft en ontfangt. Dewyl „ nu Godt de Geloovige ziele in zyn Genadevcrbond ,, aanneemt, met de verzekering , dat hy haar Godt en Vader, ja, om zoo te fpreeken, haar Man (#) ,, zal (g) Dit is volgens den fmaak van dien tyd: thans weet men, dat Christus nergens in den geheelen Bybel de Man of B:ui^ degoin van eene Oeloovi^e ziele in het byzonder, maar we! van de geheele Kerk , of eene ganfehe Gemeente genaamd wordt, Vitaals*,  44 Vetklaclring van den tweeden Brief „ zal zyn, zoo ontfangt zy, tot onderpand cn verze„ kering, zynen Heiligen Geest, en wordt dus van „ haare zaligheid vergewist. Ook kan men die pand 3, aanmerken als den Huurpenning, dien een Geloovi„ ge, die zich aan den dienst van Godt overgeeft." (Kom, VI: 16, 17, 18) als op de hand bekomt, en waar door hy zich tot het betoonen van alle getrouw„ heid laat verplichten. Van dit pand des Geestslee- zen wy Rom. VIII: 15, 16: Gy bebt eenen kindly,, ken Gent ontfangen, door welken wy roepen: Abba, ,, lieve Vader! Dezelve Geest geeft aan onzen Geest ge,, tuigenis, dat wy Godts kinderen zyn. '* In de laatfte plaatze moet ik noch aanmerken, dat Lutherus de woorden: *•«> «ffx/sSn» reu nW!r#!Tos, het best vertaald heeft: Godt beeft in onze harten bet pand, den Geest, gegeeven. Want dit bedoelt de Apostel» wanneer hy bet pand des Geests fchryft. vers 23, 24. Maar ik roepe Godt aan tot getuige over myne ziele, dat ik daarom noch niet wederom te Corintbe gekomen hen, dewyl ik u (daar gy in zoo veele opzichten gezondigt hadt) verfchoonde; niet, als of ik over uw Geloof wilde beerfeben, maar ik arbeide met anderen daar aan, dat gy vreugde moogt hebben. Want in het Gelcojftaat gy nog vast. Beausobre merkt zeer wel aan, dat veis 23 met vers 18 moet verbonden, en alles, wat tusfehen beiden ftaat, als eene tusfehenrede aangemerkt worden. Beza hadt dit reeds bemerkt. A verfu 23 —— fchryft hy —- oportuit aufpicari fecundum caput (men behoorde het tweede Hoofdftuk met vers &3 te beginnen.) Zeltner was ook van dit gevoelen, tèrwy! hy dit vers dus vertaalde: ik befloot naamlyk by my. Luther heeft insgelyks het tweede Kapittel met het 23 vers begonnen; en Estius en Calovjus merken aan, dat dit ook in de Syrifche Overzettinge gefchitde; gehkmede by Chrysostomus, in de Homi» He over da Hoofdftuk. In alie andere Uitgaaven vindt men deeze twee verfen aan het flot van het ecrfte Kapittel. Ik rcepe Godt aan tot getuige over myne ziele, dat is, Godt  aan de Corintben. Hoofdft. I: 23, 24: 45 Godt zal myne ziele, ofmy, ftraffen en verdoemen, indien ik valfch zweere. De Franfche Overzetter te IVlons heeft dit mede in den Text gebracht: je prens Dieu a ternoin, &je veux bien, qu' il me punisfe, fi je ne dis la veritê. Eenen zelfde Eed doet onze Apostel Gal. I: 20: bet geen ik u thans febryve, daar van ver* zekere ik u voor Godts aangezicht, dat ik niet liege. Ik verfchoonde u, daar gy in zoo veele ftukken gezondigd hadt, en ik, als ik tot u gekomen was, volgens de macht, die de Heer my, zynen Apostel, gegee. ven heejt, febeipe middelen zoude hebben moeten gebruiken, gelyk hy zich kap. XIII: 10 uitdrukt. De woorden tf«if«'««i"5 vftSt, verklaaren Estius , de Weimarfche Bybel, Grotius, Calovius, en Beausobre ook zoo; gelyk mede alle de overige Uitleggeren, alleen Vatablüs uitgezonderd, die het verklaart : parcere famtibus. Hy is naamlyk van begrip, dat Paulus niet; te Corinthe heeft willen komen, om den Christenen aldaar de onkosten te fpaaren, die zy zouden hebben moeten maaken, om hem en zyne reisgenooten te herbergen. Niet, als wilde ik over uw Geloof beerfeben, maar ik arbeide met anderen daar aan, dat gy blydfcbap moogt hebben. Ik heb dit *»fie»Vs» in het enkelvouwige ver. taald, dewyl Paulus van zich zeiven alleen fpreekt; gelyk men uit het voorgaande vers zien kan, alwaar hy fchryft: Ik roepe Godt aan tot getuige, dat ik daarom niet weder te Corinthe gekomen ben. Dat Paulus dikwils van zich zeiven in het meervouwige fpreekt, en 1031, in plaatze van ik, fchryft, is bekend ge- noes- , .' ■ ; ' ; - , .. De woorden xvgisvt>/*u tvs winuq vput, zyn zeer duister, en hebben de Uitleggeren verdeeld. Door CameRARius wordt het vertaald : non, quod vestrce fi 'ei do>ni. ui fimus (niet, dat wy Heeren van uw Geloof zyn.) Door Beza: non. quod dominemur fidei vestros, (niet, dat wy over uw Geloof heerfchen). In den Holland, fchen Bybel: " niet, dat wy over uw Geloof deheer., fchappy voeren. ") Nu  4<5 VeAlaaring van den tweeden Brief Nu zal ik eerst de verkiaaringen, door anderen aan deeze woorden gegeeven, en, naar myn oordeel, allen onwaarlchynlyk, by brengen , en 'er naderhand myne verklaaring cp laaten volgen. Beza: Addit boe ]?aulu$, quod alioqmn videri posjet nimium imperiofe lo. tutus : quafi dicat: Quod autemdixi, me idcirco non ve* tdsj'e , ut vobis pareer em, fic accipite, non quafi pro meo jure posfim apud vos quidvis in religione rjf confcientiis veftns obflringendis vei relaxandis, fed quia fum Dei ad* tninister ad vos < onfolandos £ƒ erigendos. Honnius : Quia JuHndicarat Paulus, ingratam ipjis futurum juisfe prafentiam fuam, fi, nondum fublatisfcan* dahs tetrwribus, advenisjet, eo quod eos ob toleraia ma* nifesta flagitia non potuisfet non feveriter casttgare: ne U gitur id hoe dictam finistre interpretarentur, quafi P'au. lus [nis objurgationibus, quendam fibi dominatum in Ecclefia Corinthiaca ufurpare velit: refpondet tacitoz bw-c ob* jeclioni, non eo pertinere, quod dixerit, fed buc potius rejerii, ut Jumulis admonitionum excitati tollant fcanda* la, quo de ecclefia adJïatum meliorem revocata gaudere, adecque Apnstolo fuo congaudere valeant, atque fic in fide Jtem, qui, prius admisfi inter eos nefariifiagüii tacita ap* proba'ione, circa fidem mutabant. Grotiüs: Videbatur Paulus imneriofe dixisfe'. NON PARCENS. Itaque removet a Je hanc fufpicionem. Ni. lil volumus, inquit, a vobis credi, nifi qua Cbristus pree* cepit. Si quid pro nostro libitu nnponeremus, boe e'fet dominatum exercere in fidem, ut bic; in populum peculia* rem Beo, ut i Petr. V: .7. Caloviüs: Notantur fimul oblique falfi Apostoli, £? Coiimbii, qui dominantes ac omnia imperantes 6? velut trihutorum exa&ores eosdem fereiant, Cap. XI: 20. Ai FIDEM bcec referri, non abnuimus, quia de fidei capiti* bus, qua corrumpebantur a falfis DoEloribus, monuerat Apostolus, eamque intemeratam fervari volebat, non ut dommans fidei eomm, fed ut legatus Cbristi. Non antem referuntur ad FIDEM folam, fed etiam ad SANCTI* TA1EM VITM, qua fidei confequens est, & cum ea indivifo nsxu cabaret. Nam £? ad iilam emendandam hor. ta*  aan de Corinthen. Hcofdft. I: 23, 24» 47 tatus er at, non per modum DOMINATUS, fed ceu verbis minister, ö3 curator animarum', non ex affedato quodam impeno, quafi ex fuo imperia vel CRED ERE vel VIVERE togantur, fed fatutis ipforum amore c5? Jtudio. Beïsgel: Non utor iegitima potejtate ApostoH- ca. Beausobre : " wy zyn geene Heeren, die over ,, Knechten heerfchen, en, wanneer zy door dezelve „ beleedigd zyn, zich op hen wreeken; maar wy zyn. Leeraaren , die Hechts de (lichting van hunne Ge. „ meente zoeken, en zeer ongaerne icherpe middelen „ gebruiken. Jn den Weimarfchen Bybel wordt dit geheele vers dus verklaard: " Dat ik gedacht hebbe, u te willen }, verfchoonen , heb ik geenszins zoo gemeend, als of wy in geweetenszaaken over uw geweeten wilden „ heerfchen, maar alle onze vermaaningen, beftraf,, fingen en waarfchuwingen doelen op uwe verbete„ ring; op dat gy u met ons zoudt verblyden, wan„ neer zulke gebreken onder u afgefchaft, cn alle ,, dingen, in uwe Gemeente, in eenen beteren toe- ftand gefield wierden. Want hoewel 'er eenige ge„ breken by u ontftaan zyn, zyt gy nogthans beften,, dig by het Evangelie van Christus aebleeven. " s^sjyu; vertaalt de oude Latynfche Overzetter: ad* jutures; Beza: administri; Bengel: cooperarii, 2#« ttgy) io-ff» verklaart Grotius op deeze wyze : Cum Deo £jf Cbristo, acfub illis, in id laboramus, ut participes fiatis gaudii ceterni (wy werken met Godt en Christus, en onder hen, dat gy der eeuwige hecrlyfcheid moogt deelachtig worden.) En Hedinger: " me3, dcarbciders, die u tot den Hemel en alle geestlyke j, vreugden trachten te bevorderen, door wegneeming s, der zonde. " Beza herhaalt, naa het óri zeer verkeerd , en vertaalt het: fed quoi administri fimus gaudii vestri (maar dat wy medewerkers zyn van uwe blydfchap.) Want in bet Geloof ftaat gy nog vast, r$ yd? »/«-ï* itnKuu, Bengel vertaalt het: ftetistis (hebt gy vast- ge-  43 Verklaaring van den tweeden Brief geftaau); maar ten onrecht, "e^k* heefc de betekenis van den cegenwoordigen tyd, gelyk GruTius zeer wel aanmerkt- Ook vinden wy het in die betekenisfe Joh. 1:26. Luk. VIII: 20. Hand. I: iu Rom. V: 2, en XI: 2c. Beza en Grotius vertaaien hec: gy ftaat door ha Gckof. In den Hollandfchen Bybel en by Bengel leest men cok: uoor het Geloof. Zoo betekent , Joh. V: 18, te rechc d door fe vertaald, en nietfe ipfum. En zoo heeft Lui therüs dit woord ook overgezet, Joh. XXI: 1; Hand. ] I: 3; en 2 Tim. II: 15. Of men het door zicb, of c door zich zeiven, te vertaaien hebbe, kan men telkens f gemaklyk, door eene geringe opmerkfaamheid, ont^ waar worden. Ik hadt dit beflooten. Dit, te weeten, dat ik 1 niet tot u wilde komen. Zoo verklaart Lange het, s zeer goed. Ook wordt het in den Hollandfchen , ] Engelfchen en Weimarfchen Bybel, dus verklaarden t overgezet. Ik hadt dit by my beflooten, op dat ik niet wederom in i treurigheid tot u mocht komen. De Apostel fchryfekort, I 3n plaatze van op dat ik niet, wanneer ik wederom toe u kwam, genoodzaakt zoude zyn , om met een bedroefd en treurig hart tot u te komen i zoo verklaart Grotius het ook: non redire ad vos ita, ut redi'-'s me«s moerorevi vobis afferat. En Theodoritus en Estius : Da No-  5 2 Verklaaring van den tweeden Brief Nolui, fecur.dum meum adventum ad vos esfe cum tristitia. (Ik wilde niet., dat myne tweede komst tot u in droefeuisie zoude zyn.) Lange verklaart hec nicc goed- n*'*.> zegt hy — ziec niet op èa£s?», .maar op lén, op dat ik niet wederom treurig mocbt worden. En de verklaaring van Beza is wonderlyk: pnorem epistolam mütens quodammodo ad eos venerat (toenhy hun zynen eerften brief zondt, was hy in zekeren opzichte tot hen gekomen.) ■■ 'tv Au*- vertaalt de oude Latynfche Overzetter tn tristiti.; Beza: cum tristitia. Hei onderfcheid isniec croot; maar evenwel is hec eerfte het best. Beza begaat hier by eenen grooten misfhg , wanneer hy denkt, dst Paulus niet fpreekt van zyne eige treurigheid , maar van die der Corintnifche Christenen. Stark volgt hem , en vertaalt het op deeze wyze: Ik heb caarom by my dit beflootm, niet wederom met uwe' treurigheid tot u te komen. Hy denkt, dat Paulus van de beftraffinge fpreekt, waar van hy hen gaerne wilde verfchoonen. Want indien ik u bedroefde, wie is er dan wel, die my vrolyk kan manken, dan by alleen, die door my isbedropfd, geworden ? A»vSl is de ConjunÜivus. Dit beate) p Beza ook, en vertaalde het: fi ego tristia vos cfficiam» En zoo heelt Erasmds het insgelyks overgezet. „ t Wie is 'er dan wel, die my vrolyk kan maakens' x«i Ti, ir„ i iv4>Sx,»M fte; Beza is van gedachte, dat **< hier overrollig is en niets betekent. Nu is dit op veele plaatzen waar, gelyk ik by i Cor. IV: 7, alwaar Lutherus dit woord ook onvertaald gelaaten heeft, heb aangemerkt. Men kan dan zeer wel vooronderHellen , "dat het hier ook overtollig is. Glassius vertaalt mede dit *«< riet, en oordeelt, pag. 1095> dat Paulus hier op eenen vriendlyken toon fpreekt: quis, autz'-o. e' y>, het welk in alle Handfchriften ftaat, duidclyk toont, dat het geene andere, dan deeze, vertaaling kan aanneemen: van of door welke ik heboorde verblyd te worden. ■ Ik heb het vertrouwen van u allen — of: ik vertrouwt van u allen, dat myne blydfchap uwer aller blydfchap is. 'et) *«i4af iftZs vertaalt Lutherus: tot u allen. Be* za drukt hec mede goed uic; confifus de vobis omni-lus. By sr«'vr«» ip£, ontbreekt buiten twyfel het woord Lutherus heeft daarom geene zwaarigheid gemaakt, om bet woord gwatic in den Text te brengen. Dit is insgelyks door Beza en in den Hollandfchen •Bybel.gefchied. Beza heeft ook noch niet kwaalyk gedaan, dat hy het woord x*e* in plurali verklaarde: mea gaudia vobis existimatis communia. Ik febreef aan u ifi groote treurigheid en henaauwiheid van myn hart onder veele traanen. Grotius is van gedachten , dat Paulus van deezen zyncn tweeden brief fpreekt: In bac epistola fcripfi vobis caufam, cur rediXum ad vos dijferam, ut eam auferatis (ik heb u in deezen brief de rede gefchreeven, waarom ik myne wederkomst tot u uitftelle, op dat gy dezelve zoude wegneemen.) Chrysostomus , Oecumenius en -Theophylactus denken ook, dat Paulus van deezen brief fpreekt. Maar Calovius heefc, met Flacius, gezien , dat hy zynen eerften brief bedoeld heeft. EsTtus, ;Hünnius, Lange, Bengel, en de Weimarfche Bybel zyn van het zelfde gevoelen; en dat met recht. 'e« *■•»;•« .9-xi'4'ew; ly^a-^ot vfiït. Beza vertaald dit: Ex multa affliBime fcripfi vobiu Dan die is geen Latyn. Paulus verklaart het woord S-a<4«? zelf door het volgende rvt»%i Die bete'cent aixietas, angst en benauwdheid des harten, men zie Luk. XXI: 25; geD 4 lyk  55 Verklaaring van den tweeden Brief lyk $ffifa&k Li k. XII: 50 beangst worden, groote benauwdi'd'l hef ben, te kennen geeft. a i a-0»fc> ht*(tmi. Dit vertaaie ik met Zeltner: cnder veele traanen. Lutherus heeft hec ook niet kwaa'yk uitgedrukt: ik fcbreef bet met veele traanen. En dus luid ook de Holïandfche en Ecgelfche Overzetting , gelyk mede die van Lange. Grotius en Bengel vertaaien het insgelyks in het Laryn : cum lacrymis; hoewel ik twyfele, of dit wel goed Latyn zy. Koch flechter is de vertaaling vari den ouden Latynfcben Overzetter : per multas lacrymas, en het verwondert my, dat Beza, die anders zulk goed Latyn ichryfc, hem gevolgd heeft. Ik fcbreef aan u, niet, op dat gy bedroefd zoudt wor* den, maar op dat gy de g> oote liefde zoudt erkennen, die 'ik v toedraage. Ik itortte uit liefde tot u veele traanen — wil de Apostel zeggen, niet, op^ dat gy daar door zoudt bewoogen worden, om ook treurig tczyn; maar myne groote liefde voor u heeft my zoo veele traanen uitgeperst. TtisitrTtrégaf (%* ctyiirw fit ifJiai. —— e/5 vftaf bete- kent\tot u, gelyk i Cor. XIV: 36. In deeze betekenisfe komt het woord li* eikwils voor. By voorbeeld, Luk. XI: 49: ik zal Propheeten tot hen zenden, in «*rtv\. En Matth. XV: 24 zegt onze Zaligmaaker: ik ben alleen gezonden tot de verloorene Scbaapen van den 'bllife Isrn'êls, f' caritatemt quam babeo nbimdantins erga vos. Maar Beza heeft het beter vertaald: caritatem, quam ba,  aan de Corintben. Hoofdjl. II: 5—Tr. 57 habeo abundanti'fimam erga vos. En Estiüs : ut cognofceretis, quam valde magnus fit mms e«« een Comma, en leezen: .V* «>« W^,. «»•.«»' 4*>jti#»tt fa'/ti *>«5. Beza heeft zelfs het woord Mum in den Text gebracht: tristitiam attulit, ne illum aggravim, vobis omnibus. Men heeft hem in den Holbndfchen Bybel gevolgd: maar tendeele (op aat ik [hem] niet bezwaare) u allen. Dit bewyst tiuidelyk genoeg, dat hy de zinfnydingen verkeerd geplaatst heeft. Want hoe kan M,, Mum. hier bv verlt.ian worden? Daarentegen h» pi iwi^S irdtrac leest men zonder eenigen hinder. En dus ftaat het ook in de Syrilchc Overzettinge. Millius heeft het insgelvks zoo laaten orukken; ja wy leezen dus byna in alle'Uitgaaven cn Overzettingen naa den tyd der hervorminee Erasmus heeft ook in zyne Uitgaave, zoo wtl voor *r*>t«< vftSf, a's voor omnes vos, het Comma weggelaat' n. Daarenboven moet men in het oog houden, dat, Zo men voor **,t«c een Comma fielt, de beide woorden «v* É>J nergens heen behooren. Dit heeft Wolf ook aangemerkt. Dan bv hem is, door eene drukfout, voor het woord conjungit, het woord non weggelaatctf. 'Ari fil^cvc vertaalt Beza ten onrechte: quadaterus; Lu-  aan de Corinthen. Hoofdjl. II: 5— ri» 39 Lutherusj te recht, ten deele, dat is, niet allen, maar flechts eenigen ; gelyk hy het ook kap. I: 14 vertaald heeft. Dus leezen wy ook Rom. XI: 25: bet volk van Israël is maar ten deele yetftokt geworden, dat is, niet alle Israëliten, maar flechts eenigen uit dit VOlk, iruga« /wtguf zeer verkeerd: contristavit me ut partem &? memb>u>a Ecclejias (hy heeft my bedroefd, als een deel en lid der Gemeente.) "lm ui t TT 1 {i&(3öï irdnas v'pcici. Op dat ik r.iet u allen be- zwaare vertaalt Lutherus het. Zoo wordt hec ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel overgezet. Deeze overzetting is onduidelyk. Zeltner behoudt dezelve, maar geeft'er eene zeer verkeerde verklaaring aan: dat ik niet u allen bezwaare met eene proeve van myn Apostolifch gezag. De famenhang leert ons, dat de Apostel heeft willen zeggen, dat zy hem niet allen bedroefd hadden. Grotius verklaart dit mede zeer goed: nequis putet fingulos vos a me arcujari (op dat niemend meene, dat ik u allen hoofd voor hoofd, befchuldige.) En ik vertaale het daarom op deeze wyze : dat ik niet u allen (niemand uitgezonderd) de fcbuld geeve. Deeze bejlraffing nu , dewelke door zoo veelen gefchied is, kan voor deezen Menf b genoeg zyn , zoo dat gy bem nu in tegendeel te meer vergiffenis fchenken, en bemtroos~ ten moogt, op dat hy niet in al te g)Of>te treurigheid verzinke. 'H ivirvftU at/r», Lutherus vertaalt dit: by is zoo beftraft geworden. Het geen D. Klemm te recht afkeurt. Dan ook in den Engelfchen Bybel ieest men zoo. Maar in de Hollandfche Overzettinge vindt men: deeze beftrajjiie.. En zoo heefc Bengel het ook vertaald De Blocdfchender was over zyn wanbedryf zeer beftraft, en mtn hadt hem voorgefteld, hoe zwaar eene zonde hy begaan hadt. Het  00 Verklaarïmg van den tweeden Brief Fet woord ixiriftia komt, in de Schriften van het IN. T, nergens anders voor. Maar het werkwoord vinden wy 2 Tim. IV: 2: «ViTi'^ijró», befiraft ze met harde •moorden. Zoo hejlrüjte ook (eVsr/>») volgens Luk. XXIII: 40, de ééne kwaaddoener, aan het kruis, den anderen, enfprak tot hem enz. In het zelfde E- * vangelie, kap. XiII: 3 zegt de Heer: is bet, dat uw Broeder zich tegen u bezondigt heeft, zoo beflraf bem, linriftturti Jutü, dat is, breng hem met ersnt en nadruk onder het oog, dac hy zich tegen u bezondigd heeft. 'ixute' r» tm*»»*, bet is voor deezen Menfcb genoeg. Ti ffótu ftaat hier in plaatze van tUk-y, deezenMenfcb. De Apostel fpreekt zeer klaar van den Bloedfchender» In deeze betekenisfe hebben wy i rccvrec, inden voorgaanden Brief, viermaaien gevonden, te weeten kap. V: 5 en 11; VII: 28 en XI: 16. Grotius en Beausobre hebben het ook, te recht, door buk vertaald. Het is dus eene dwaaling van Beza , Bengel, en de Hollandfche Overzetteren, die het, in dit en het volpend vers, istiusmodi bominis, (eenen zoodanigen Menfch) vertaaien. 'Uxiat, het is'genoeg; men verfta 'er onder tVJ. Zoo vinden wy 1 Cor. Xi: 6 *t'xsif zonder «*■}, en kap. XIV: 5 Kt•» verftaat, en het vertaalt: fufficiens negotium est. Wolf hadt hem niet behooren te volgen. *h «Va rit *\tiè>*,, qua (reprebei jïo) apluribus, fcilicet fi.Sta est. In het Griekfch is deeze Eilipfis zeer gewoerdyk, maar in onze en de Latynfche taaie niet. Daarom hebben Erasmüs, Beza, Vatablus , Estirs rn Bengel 'er f£ta est, (gefchied is) bygevoegd. T t heeft men ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel ^edaan. G meenlyk wordt «Vo t«» v>.uUac, a phiribus, door veele- vertaalt. Zeltner vertaalr bet, door de meesten. Geen van beiden is goed, dewvl er niet ftaat: *ai xtotttevt. Dat de Artikel *** op zekere bepaalde me-  aan de Corinthen. Hoofdfl. Ui 5—rï- 6t menigte van Menfchen doelt, hebben fommige Uitleveren begreepen. Beza en Grotius verdaan et Presbyterium, de vergadering der Priesteren, door; Calovius, Lange, Beausobre en Wolf, ^cclefiam, de Gemeente. Dit bedoeic men ook in den Weimarfchen Bvbel, alwaar de Ouajlen en Voorftandtren der Ke-ae ^enormd worden. Ik ben het mee hun eens, die 'er°de Gemeente door verftaan. Voor het overige kan men de woorden «V« rS> a-As,»'»*. in onze taaie met wei zoo vertaaien, dat de meening van den Grondtexc volkomen uitgedrukt worde. Ik heb, om dezelve eeniaszins te treffen, het door zoo veelen overgezet. Zoo dat gy bem nu in tegendeel zoo veel te meer vergiffenis febenken, en bem troosten moogt. t^,«»t/0,, m teiendeeh De Bloedfchender was ten deele door het overeeeven van zyn lichaam aan den Satan, ten deele door zyne verbanning uit de Gemeente (fc), in den hooien graad getroffen en ter nedergeffaagen; thans wil °de Apostel, dat zy hem, dewyl hy boete gedaan hadt, in tegendeel zouden verblyden. . Bv is ei, en by 5r«f**«A£c«a« vertaalde: adbortor vos, cn de oude Latynfche Overzetring: obfecro vos, verwierp. Deeze oude Overzetter heeft ook 1 Tim. I: £, 7rx,otx.clxiaTa iarjxoei ift, vertaalt BëzAe id est) anni IX. Deeh £ mm  66 Verklaaring van den tweeden Brief omnia obedientcs fit is (dat is, of gy tot alle dingen gehoorzaam zyt.) Dan dit is de meening van den Apostel n'et. In den Weimarfchen Bybel worden deeze woorden recht verklaard: " gelyk gy my te vooren gehoorzaam geweest zyt, toen ik u geboodt, den Bloedfchender uit uwe Gemeente te bannen, han„ dele zoo ook thans, met hem wederom aantenee,, men, dewyl hy boete gedaan heeft. " Maar wien gy iets vergeeft, dien vergeeve ik het ook, JÜtu*?'^'' *«4 lya, fdli.et zetpil,/*-». Dit woord kan in onze taaie niet wel uitgelaaten worden. In den Hollandfchen Bybel is het 'er ook bygevoegd, gelyk mede by Beza: 'cui vero quippiam condonatis, £f ego condono. Hy hadt 'er het woord ei (hem) ook nog wel kunnen byvoegen. , _ Atiftat, te weeten xsxd^o-ftxi, om uwentwille heb ik bet rei gewen. Dus wordt het ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, en door Bengel opgevat. Beza heeft het niet kwaalyk uitgedrukt: propter vos id feci. Ik vergeeve bet hem in bet aangezicht van Christus, 5. Dit vertaalt Lutherus: in Cbristus plaatze, Èrasmus, Vatablus, en Beza: in confpeEbu Cbristi (in de tegenwoordigheid van Chrtstus) i Castalio en Estius : in perfona Cbristi (in de perfoon van Christus) — Beausobre; en laprefence de Jefus Cbrist. In den Engelfchen Bybel wordt het overgezet: in de perfoon van Cbristus; en in den Hollandfchen : voor bet aangezicht van Cbristus. Zoo vercaalen Zeltner, Lange, en Bengel het ook. Thans zal ik ook de verlehillende verklaaringen» door de Uitleggeren aan deeze woorden geeeeven, bybrengen. De overzetting van Lutherus fluit teffens zyne verkiaaring in: ik vergeeve bet u in Christus plaatze. Her geen door D. Klemm met recht verworpen wordr; terwyl Wolf, uir eene blinde liefde voor Lutherus, deeze verklaaring goedkeurt Wanneer hy daar by fchryft, dar de ou Ie Latynfche Overzetter, Erasmus, Vataelus en Castalio het ook zoo  aan de Corintben. Hoof IJl. II: 5—»n. 67 zoo vertaald hebben; is dit volftrekt bezyden de waarheid; gelyk wy. te vooren gezien hebben. Erasmus verklaart het op deeze wyze: teste £f ap* probante Cbristo — Vatablus: bona conjrientia, ac ji Cbristus ipfo mibi adjltret. Beza, en de Jefuiet, Benedictüs Jcstiniani (£): vere & ex animo, quafi inj Jpeflote Cbristo. Zoo verklaart Hedinger het ook: '' j redelyk, openhartig, even zoo, als of hy , de . „ Keer, zelf 'er by tegenwoordig was. " Castalio : ut Cbristi perjonam gerent, qui docuitnos, 1 quicquid nos tri terris Jolverimus, id Jore Jolutum in co,e1 lo (als de plaats van Christus bekleedende, die ons ! geleerd heeft, dat, al wat wy op aarde zullen ont» i binden, inden Hemel zal ontbonden zyn.) Hünniup: in confpeclu Cbristi, qui videt ac novit, in l toto boe negotio me non ad illius duntaxat falutem refpize» re, qui ex Juo Jcelere rejtpuit, fed ad rommunem omnium. 1 •uestrwn utüitatem mzas ncliones referre (in de tegen» t woordigheid van Christus, die ziet en weet, dat Lfc i in deeze geheele zaak niet alleen op de behoudenis \ van hem zie, die zich thans van zyne misdaad bekeerd h heeft, maar dat ik alle myne daaden tot uw gemeen» f fchaplyk voordeel doe dienen. Men. (k) Deeze ScpVyvêr heeft eenen Commentarius over alle de E Brieven, in twee deelen in folio uitgegecven, waar van het e eerste in 1612 te Lion, het tweede 1613 gedrukt is. Deezen ( Commentarius heeft Wolf niet gekend, weshal ven dezelve ook i in den breedvoerigen lyst der fchriften, door hem by zyne ( Curce gebruikt, niet gevonden wordt. Ook brengt hy den ( Commentarius in omnes Epistolas N. T. van Estius niet by, d dewelke in 1653 te Parys in twee deelen is uitgekomen. Int tusfenen zyn zy beiden zeer geleerde Uitleggeren. Den 1. laatstgemelden heb ik reeds lange gekend, en naarflig ge1 leezen. Maar den Commentarius van Justiniani heb ik eerst v voor weinige dagen bekomen, en daarom by de voorgaanc de Brieven van Paulus niet kunnen gebruiken. Het werk \ van Estius heeft Calovius ook gehad, en in zyne Bïblia i illustrata dikwiTs aangehaald. Wolf haalt het ook nu en ( dan eens aan, maar altoos gemeenfchtaplyk met Calovius. E 2  68 Verklaaring van den tweeden Brief Men heeft hem io den Weimarfchen Bybel gevolgd: " voor het aangezicht van Christus, die ziet ,, en weet, dat ik daar in niet maar' alleen op den „ boetvaarJigen Zondaar zie, maar ook op uwer al,, Ier welzyn.'' Heinsius en Hammond: ex auSlori. tate a Cbristo acccpta. Estius: Tiomine, vice £? auStorilate Cbristi, cujus perfmam Paulus gerebat. Zoo legt het ook de Franfche Overzetter te Mors uit: aunom £r en laperjonne ae Jefus Christ, en Calovius, gelyk E^nus. Grotius : in bac re Cbristum refpiriens, ut homines fervent in fide Cbristi. Bengel verklaart het: coram Cbristo, uit i Cor. V: 14, daar dit evenwel niet ftaat. Beausobre vertaalt her; en la pref éne e de Jefus Christ; en hy verklaart dit rp deeze wyze: " ik „ heb in den naame van Christus, en als zyn Afge„ zand, den Bloedfchender in den Ban gedaan, en ,, in dien zelfden naame verklaare ik hem wederom „ voor een lid der Gemeente van Christus. " De woorden: 1"» *{«*■«'«■*. xf(5-«^, kunnen uit vers 17 van dit Hoofdftuk verklaard worden, alwaar Paulus fchryft, dat hy Godts woord zuiv-r en onvervalfcbt predikte, x«Tiy»'irio» i«v ©soü, voor Godts aangezicht, dat is, zoo, dat Godt zag en wist, dat hy dit deedt. Op dezelfde wyze zegt de Apostel hier: ik vergeeve bet ben voor bet aangezicht van Cbnstw, dat is, Christus ziet en weet, dat ik het hem van harten vergeeve; ik vergeeve het hem ook in zynen naame. — Van deeze myne verklaaringe zyn vcelen der aangehaalde Uitleggeren niet verre af. Op dat de Sn tan niet eenig voordeel op ons bebaale. In eenige Griekfche Uitgaaven, en in verfcheidene overzettingen zyn de woorden verkeerd verdeeld, dewyl daar naa de woorden ff Teco-üru Xffs-»», een Punftum of een Colon ftaat. Maar Be'A en de Franfche Overzen er te Mons heiiben dezelve goed afgedeeld, zoo dat het elfde vers uit deeze woorden beftaa; 'Ou y*z durcv r« ,óï/««T* Jytceift *. In den Hollandfchen Bybel vinde ik ook deeze verdeeling. Lutherus heeft het letterlyk naar het Griekfch ver-  aan de Corintben. Hoofdjl. II: 5— «• 69 vertaald: op dat wy niet benadeeld £fó«W#j«trt) «Jeroen de oude Latynfche Overzetter en Beza vertaaien het dus. De eerste: ut nohcircum veniauur a Satana, de laatstgemelde: ne fuperemur a Satana. In onze taaie luidt het beter, als wy het dus uitdrukken : op dat de Satan geen voordeel op ons bebaale. Zoo wordt het ook uitgedrukt, in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, en in de Franfche overzettinge te Mons. > Beausobre vertaalt het ook zoo: afin que Satan n att pas 1' avantflge fur nóus. En dus vertaalt Beza het ook in zyne aanmerkinge, daar hy het in den lexc vertaald hadt: ne fuperemur. iuwyixnï. verklaaren Elsner en Raphelius (in zy. ne aantekeningen uit Xenophon) van vyaudeu, die m den Oorlog geene gelegenheid laaten voorbygaan, om eikanderen door list of op eene andere aart te bedriegen,en tc overwinnen. Zy bewyzen deeze betekenis uit eenige oude Griekfche Schryvers. De Helfche Vyand doet dit ook, doormiddel van zyne werktuigen, de vyanden van den Christlyken Godtsdienst. Maar hier uit volgt niet, dat Paulus door het woord Satan niet den Duivel, maar zeker kwaadaartig Menfch, verfhan heeft; gelyk Clericus dacht (/). Zyne (des Satans; aanflngen kernen wy zeer wel, i» yelg t'vtnü rec ion ft*, T et x'ytootïftls, LüTHERUS heeft het ook wel uitgedrukt: onsis'nfet onbewust, wat by van zins is. t» 'n'uxro wordt, door den ouden Latynfchen Overzetter, Erasmus, den Franfchen Overzetter te Mons, en in den Hollandfchen Bybel, niet nadruklyk genoeg overgezet : de gedachten, cogitationes. Els. her toont, dat dit woord confiüa, i-.JWas, &? macbi. nationes (met welk woord Beza deeze plaatze vertaald heeft) betekent. Chry^ostomus is mede van oor. deel, dat t« mp.»™ hier genomen wordt voor r« e)*i (l) Van dit gevoelen zyn ook veelcn der jongde Uitle^undigen, waar van men , zo het noodig ware, eenen geheelen lyst zoude kunnen bybreugen. Vertaaler. E 3  IQ Verklaaring van dm tweeden Brief ré *.xxcttt%cL«»* Wy zu'len kap. X: j h :t woord ti»fta in de zelfde bettkenhfe aantreffen. Eph. VI: ri noemt het onze Apostel rda ^«9-«Jsi«? t«i? Ji«,3«w, hec .welk ik vertaald hebbe, de listige konstenaaiyen van den Duivel. De Apostel zegt niet, wat de Satan , door zyne /k«t« (aanflagen) zoeke , en trachte te verkrygen. Dan dewyl hy van den Blccdfchender fpreekt, dien hy wilde, dat men wederom in de Gemeente zoude "aanneemen, is het nietmocijelykteontdekken. Hammond verklaart het zeer goed: Cavete, ne nimis aiu. tin nee poente, q'Ahusrtus, jam poer.itens, obnoxius esfet , occrifionem prcebeant Satana perdenda Ecclefïce, aut detnmenti ei afferendi, dum hominem in desperationem coriiicertt. (Di aagt zorge, dat niet al te langduurige ftraf. fen den misdaadiger, die thans boete doet, aangedaan, den Satan geene gelegenheid geeven, om de Gemeente tot haaren ondergang te brengen, ten minsten om haar eenig nadeel toe te voegen, door deezen Idenfch in vertwyfeling te fïorren.) , De Weimarfche Bybel: " De Duivel wil, dat een ,, Zondaar., door al te ftrenge ftraffen, in vertwyfe„ ling geraake. Zoo verkfaareb het ook Zeltner èn Lange, en onder de Ouden, Ambrosia. Grotius fchryft hier by: Etiam unius exhium est damnum Cbiisti 6? Ecclefice (het verlies ook maar van éénen is een verlies voor Christus en zyne Gemeente. vers 12, 13, 14, 15, 16, 17. Maar toen ik te. Troas gekomen was, om bet Evangelie (de Evangelifche leere) van Cbristus te prediken, en my eene deur open Jipndt in den heere, was het my zeer onaangenaam, dat ik Titus, mynen Broeder, aldaar niet vondt, en nam daarom affcheid van hun, en reisde voort naar Macedonien. Maar Gode zy dank, die ons altyd laat zegepraalen in Christus, en den reuk zyner kennisfe door ons op alle plaat, zen uitbreidt. Want wy zyn Gode een goede reuk van Cbristus onder de geenen die zalig worden, en ook onder de grenen, die verboren gaan, Dt ezen zyn wy een reuk des doods ten dood, maar den anderen een reuk des leevens ten  aan de Corintben. Hoofdft. II: 12—17. 71 ten leeven. Maar wie is daar toe (dat is, hoe weinigen zyn 'er tot de prediking des Evangelmms) bekwaam? Want wy vervalfcben Godts woord niet, gelyk zoo veelen doen, maar wy leeren bet in Cbristus, voor Godts aangezicht, zuiver en onvervalfcht, als bet woord van Godt. , , Paulus hadt kap. I: 16 gemeld, dat hy voornee. mens geweest was naar Micedonien te reizen. Van dit land was de landfchap Troas niet verre af, waar in de Stad van den zelfden naame lag. Hand. XVI: 8, XX: 6 , en 2 Tim. IV: 13, wordt insgelyks van deezebtad gewag gemaakt. Estius en Justimani zyn, met mieronimus, van begrip, dat deeze Stad Troas het oude beroemde Troja geweest is. Doch Cellariustoont, in zyn liinerarium Apostolicum, § 19 van den derden druk van 1700, dat dit eene dwaaling is. Nogthans bekent hy teffens, dat het oude Troja in dit land, en niet verre van de Stad Trois, gelegen heeft. De Apostel fchryft, volgens zyne gewoone kortheid van ftyl, dat hy te Troas gekomen was, *«s r„ hayyUiov rov x?ir«?. Het woord Ui betekent bet oogmerk, waarom =hy in die Stad gekomen was. Ik heb het daarom vertaald : om bet Evangeli» te prediken. Zoo vertaaien het ook Erasmus, Beza, Camerarius,Es« tius, Schoettgen en Beausobre; gelyk mede de Franfche Overzetter te Mons. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel wordt het mede op die wyze vertaald. Alle deeze Uitleggeren hebben echter daar m mis gehad, dat zy bet Evangelie van Christus vertaald hebben. Ti tv*yYUi» toC x*trev betekent: bet Evangelie of de Evangelifche leerè aangaande Cbristus. Want rtv Xf>if*S is de Genetivus ObjeCti. Zoo fchryft onze Apostel ook Rom. XV: 19; ik beb van Jerufalem af tot in lllyrien « iu*yy'tMn rtö x^s-a», de Evangelifche leere, aangaande Cbristus gepredikt. En zoo fpreekt hy ook 1 Cor. IX: 12, 2 Cor. IX: 13, X: 14 en Rom. I: 16, alwaar Lutherus hec ook: bet Evangelium (ven (tfcjifïo) aangaande Christus, vertaald heefc. E-4 M3  72 Fer klaaring van den tweeden Brief My ftond eene deure «pen in den Heere, »«ƒ Bv^ae pet Deeze woorden hebben Beza , Grotius, Beausobre en Bengel verkeerd vertaald : ttiboemoel my eene deur epen ftond. Zy dachten , dat Paulus terüond van Troas vertrokken is , toen hy Titus aldaar niet vondt. Maar zy hadden even daar uit, dat hem zulk eene groote deur open üondt, behooren te befluiten, dat hy deeze gelegenheid , om veelen tot het Christendom te bekceren , niet zal hebben laaten voerbvgaan. De uitdrukking zelve: my ftondt eene deun open in den Heere, geeft te kennen: Godt fchonk my eene bekwaame gelegenheid, om de Evangelifche leere aan veele Menfchen voortedraagen ; en veelen te bekeeren. Hand. XIV: 27 leezen wy; Go/it badt bun de deur des Geloofi opengedaan^ Coloss. IV: 3: dat Godt ons de deur des woords open doe. 1 Cor. XVI; 9 .•• My heeft zïb eene groote deur open gedaan; by welke plaatze ik deeze manier van fpreeken breedvoerig verklaard hebbe. *e> k»{/» vertaaien Beza en Estius, met den Syrifchen Overzetter, verkeerd: per Domvnim (door den lieert". — Calovius: in virtufe Domini (in de kragt des Heeren. ] My ftondt etne deur open in den Heere, geeft te kennen : " de Heer heeft my eene „ deur open gedaan." Het was my zeer onaangenaam , dat ik Titus, mynen Broeder aldaar niet vondt, ou* 'érxi** aW<» tü x,B^V«rt fteu. Beza vertaalt dit: nénfttit relaxatis fpiritui meot in zyne aarrekenirge verandert hy dit, beter: ani~ mo meo, Jive rpud me. Ook in den Weimarfchen Bybel leezen wy: in myn gemoed. Inden Hollandfchen en Engelfchen Bvbel, gelyk mede in de Overzettinge te Mons; ik beb geene rust gehad in mynen GeesU In orze taaie fpreekt men zoo niet. Ik heb het daarom weleer vertaald: bet was my zeer verdrietig , dat. ik Titus niet vondt. Maar ru behaagt my de volgende vertaaling beter: bet was my zeer onaangenaam Men kan het ook zoo overzerten : ik. was 'er niet wel mede te vrede, dat ik Titus niet vondt, r$ p* ivsiï»  aan de Corintben. Hoofdjl, II: 12—17. 73 Dit heefc Beza, met den ouden Latynfchen Overzetter , zeer goed vertaaid: eo quod (daarom» dat) non invenisjem Tüum. Paulus noemt TttÜs , uit groote vriendelykheid, zynen B'roedtf. Op dezelfde wyze noemde hy 2 Cor. I: 1 Timotheus , dien hy 1 Tim. I: 2 en 2 Tim I: 2 zynen Zoon noemt. Vraagen wy, waarom Paulus zoo misnoegd was, dat hy Tnus niet vondt; dan antwoord Grotius, dat Trrus hem hadt moeten helpen onderwyzen en bekeeren. Calovius is van gedachte , dat Paulus hem na Corinthen gezonden hadt, om bericht te hebben van de Gemeente aldaar; en dat, daar Titus noch uiet wederom te rugge gekomen was, dit hem onaangenaam moet geweest zyn. Van die gevoelen mm het welk zeer waarfchynlyk is zyn ook Ës- tius, Aretius, Hunnius, Hemming, Beausobre, en anderen, die Calovius opnoemt. Ik nam daarom •ffebtii van bun , en reisde voort naar Macedonien. Hy nam affcheid van de Christenen te Troas , tl*-arai»/»uat cèvrct;. Die zelfde woorden leezen wy Mark. VI: 46. Maar Paulus nam eer affcheid van hun, dan hy zoude gedaan hebben , in dien Titus tegenwoordig geweest was. Wy kunnen niet twyfelen , of hy zal, geduurende den korten tvd, dien hy hier vertoefde, de Christenen in het Geloof verfterkt, en anderen, door zyne prediking, tot het Christendom bekeerd hebben. 'e|i"a9-'<» in M**tfo>i*v, ik reisde voort naar Macedonien. Raphelius merkt aan (in zyne aantekeningen uit Xenophon) dat Paulus zich hier kort uitdrukc, en eigentlyk heefc willen zeggen : " ik vertrok van ,, Troas, en ging naar Macedonien;" gelyk wy Joh. IV: 43 leezen: i|j7A&i» UtïS-ii d*ia5-«*U »•»>r«a/a«i'j«,. Maar Gode zy dank, die ovs ahyd laat zegepraaien in Cbristus, -iü irwe-n 9-^ut/t$hnn r,f*xf, Deeze fpreekwyze komt Coloss. Ii: 15 ook voor, maar in eenen anderen zin. Aldaar wordt van Christus gezegd : $-eiap$évT*c «»•»»?«, hy be:f> over ben gezegepraald. In onzen Text heefc die woord de betekenis van W-phil, en moet derhalven dusworien overgezet; facit, ut. E 5 tri.  74 Verklaaring van den tweeden Brief triumpbemus; facit nos triumpbare, hy jaat ons zege$tffMD;,, v vertaalen het Beza,- Camerarius, vatablus, Estius, Aretius , Hemming, Hekxsi. ts, Gatacher (de Styw N. T. cap. 11/, p. o2) Gro. Tius Calovius, Glassius, Saüdertus finproaromo ïbuologw Sacra pag. 10.) de Franfche Overzetter te Mons, en Beausobre. in den Hollandichen en Engtlfchcn Bybel is het ook zoo vertaald In die zelfde betekenisfe vertaaalde Lutherus het: die ons ahyd de overwinnig geeft, welkevertaahng oofc 11den Weimarichen Bybel gevolgd is. Daar het hier met, gelyk Coloss. II: ij, kan betekenen : die ahyd over_ ons zegepraalt; is de gegrondheid deezer overzettinge onoetwistbaar. Bygevolg dwaalen zy alien, die het anders vertaaien. In de Oude Latynfche Overzettinge ftaat- aui Jemper tnumpbaU Hieronymos vertaalt liet • aüi tri. umphum Juum per nos agit. De Svrifche Overzetting' qm triumpbum jacit nobis. Drüsius: " die over ons „ zegepraalt." Hedinger, en met hem de Tubing. iche Bybel: die overal ons, of eenen uit ons, ten ,, trmmphe maakt." Er wordt noch deeze verklaaring bygevoegd: " alles doelt op de overwinning, " ^aar \aD J?et °Pen]yk eerbcwys de zegepraal was. „ Maar dc Overwinning bcftaat daar in , wanneer het „ gepredikte woord of krachtdaadig tot boete over,, tmgd, of in tegendeel de geweetens veroordeelt." Zoo verre Hedinger. Eencel verklaart het, in zynen Gnomon, op deeze wyze: qui trfumpbo nos ostendit, ncnutvittos, fed ut v/aonce f -a ministros. Maar in zyne Overzettinge Jaat hy den Apostel dus fpreeken: " die ons altyd in ,, zegepraal opbrengt." Zoo vertaaien het insgelyks Justiniani, Elsner, Zeieich(w) cd Wow Vi nos 'errtper nrcunducit in tnnmpbo. De Heer Woile verklaart hec ook zoo in zyne aantekeninge op'de Lntica N. T. van Blachwal , peg. 101. Hy hadt Blach- . (?) }n de btndige Uittrekfels uit Godtgeleerde Twistfchriftsm m den jaare 1744 uitgekomen, bl. 255. . *  aan de Corintben. Hoofdjl. II: 12—17. 75 Elachwal behooren te volgen, die het v rtaalt: facet e, ut aliquis triumpbet. Verkeerd is ook de Overzetting van Witsiüs , in de Meletemata Leidenfia, pag. 25: qd femper nos triumpbat, Jive in triumphum adducit. Alt.mann verklaart het, in zyne Meletemata exegetica , T. il, p. 207, het allervreemdst: qui per me, Pau'um triu-npbatdoctrina nxea , 6f per miraula mei, &f léore meo in defesjo, ö3 in tnbulatione rjf a erhiifima afflidlione. Wanneer de Apostel fchryft: Godt laat ons altyd zegearaalen in Christus, geeft hy te kennen , door wiens kracht wy zegepraalen kunnen. Erasmus en Grotius verdaan het ook zoo , wanneer zy ne- v rtaalen : per Cbristum. 2 Tim. II: 1 betekent e'» ook door. Calovius vertaalt het per & propter Cbristum (door en om Christus.) Gode zy dank, die den reuk zyner kennisfe door ons op alle plaatzen uitbreidt. Dit door ons verklaart ErasMüs, in zyne ï'arapbr<:fpreict zicb. Ik heb het daarom vertaald : die den reuk zyner kennisje op alle plaatzen uitbreidt. Want wy zyn Gode een goede reuk ran Cbristus onder de geenen , die zalig Worden , en ook onder de geenen, die verhoren gaan. Grotius w;js van oordeel, dat dit vers dus behoorde vertaald te woeden; Wy zyn Gode een goeie' reuk (•»*?<«) van Cbristus onder de geenen, die zalig worden; maarzy, die verhoren gaan, zyn G''de een kwaade reuk («**»?i«). Hy was , niet ten onrechte, van gedachten, dat m^n van de geenen, die verlooren gaan, niet kan zeggen, dat zy Gnde een goede reuk zyn. Maar hy h;dt niet behooren vasttjftellen , dat het woord door Paplus uitgelaaten is, en in onze gedachten 'er behoort  16 Verklaaring van den tweeden Brief hoort bygevoegd te worden. Zulk eene Ellipfis is zonder voorbeeld. Men kan zich, myns bedunkens, de zaak het best op deeze wyze voordellen : Paulus dacht eerst alleen aan de Geloovigen, en Ichreef: wy (wy Geloo. vigen) zyn Gode een goede reuk van Christus, als die wy onner de geenen , die zalig zullen worden, beboo» 'ren. Naderhand herinnerde hy zich ook de geenen , die verloeren gain , en liet 'er op volgen : en ook onder de geenen, die verboten gaan ; zonder 'er by te voegen, datdeeze Gode geen goede reuk zyn ; dewyl dit van zelf fpreekt, en ieder Leezer dit, met Paulus, in zyne gedachten 'er byvoegc (?/»). Indien de Heer Éernhold deeze vcrklaaringgevonden hadt, zoude hy niet — in eene opzetlyke Verhan. deling, detv»Viy 2C0R 11: 14, degewooneOverzetting (m) Ik kan aan deeze verklaaringe van onzen Heuman, om meer dan ééne rede, myne txeftemming nietgeeveD. Want, behalven dat zy zeer gedwongen en al te verre gezocht is, is het zeker, dat Paulus hier niet fpreekt van de Geloo vige Christenen in het algemeen, maar van zich enzynemedeapostelen. Ik oordeele daarom het gevoelen van Bernhold, hoezeer dooi onzen Schryver vei worpen, zeer veel waarfchynlyker, en daar mede ftemmen overéén , onder anderen , Hesz gefebied. der Abostelen D. I, ft 2. bi. ^47, en Teller, Woordenboek des N. T. op het woord ©crucy. Echter helle ik noch meer over tot de verklaaringe van den Heere Sturm, in zyn Handwoordenboek van het 'N. T., op het woord REUK alwaar hy het dus uitlegt: " Gode zy gedankt, die den reuk zy„ ner keimisfe door ons openbaart in alle plao.tzen (dat is, door „ wien de aangenaame uitwerkfelen van zyne kennisfe overal „ uitgebreid worden.) Want wv zyn Gode een goede reuk van „ Christus (ik vei kondigde de leere van Jesus op eene Gode „ welbehaagl'yk wyze) beide , onder die zal'g worden, en onder „ die verhoren worden. Deezen een reuk des doods ten dood. „ Maar geenen een reuk des leevens ten leeven, dat is, een ver- „ kwikkende reuk. De Apostel wil zeggen: de ver-- „ kondiging van het Evangelie ftrekt den Ongeloovigen tot „ verdeif, den Geloovigen tot zaligheid.Veetaaler.  aan de Corinthen. Hoofdfi. II: 12—17.^77 ting van dit woord: een iioede reuk, verworoen hebben. " Men vertaalt — fchryft hy — da Griekfche woord gemeenlyk: een goede reuk. Maar men kan „ dan niet begrypen, hoe het te zamen ftrooke, dat „ de Apostelen een goede reuk zouden zyn, onder de , «eenen die verlooren worden, en teffens een reuk ", des doods ten dood. " Hy vertaalc het daarom: een Jlerke, hevige en doordringende reuk. Gelyk nu — vaart hy voort — een fterke reuk verfchillende uitwerkfelen heeft, en voor eenige Menfchen aangenaam en dienstig, voor anderen zeer onaangenaam " en nadeelig is, zoo is ook de leere van hetEvange\\ lie, door de Apostelen gepredikt, voor fommigen , een middel geweest tot hunne bekeering , maar aan '„ anderen heeft dezelve gelegenheid gegeeven , om „ zich in hun Ongeloof, en hunne boosheid re ver„ fterken; terwyl zy dezelve verwierpen. "— Zoo verre Bernhold. Altmann legt het, pag. 207 , ook verkeerd uit. Hy is van gedachte, dat de Apostel op de gewoonte der Overwinnaaren in oude tyden doelt, by weiker zegekoetfen men wierook cn andere welriekende dingen brandde. Elmster hadt het reeds op die wyze verklaard; en Altmann bekent, dat hy hem daar in gevolgd heeft. Lange verklaart het ook niet goed: " wy Apostelen breiden den goeden reuk des Evangeliums, ter eere van Godt, overal uit; en ook onze getrouw„ heid in de waarneeminge van ons Apostelampt , is, om zoo te fpreeken , een goede reuk voor 3, Godt. " Buddeus, die in 1712 een Twistfchrift over deeze plaatze heeft uitgegeeven , verklaart het byna op dezelfde wyze: Paulus — fchryft hy — laudat Deum, quod Apostolorum mmsterio agnitio Cbristi, tanquam bonisodor, undequaque manifestatus fit inter gentes. Hoe ministerium Deo gratum esfe, non dubitat, quamquam non omnibus in fialutm vergat (Paulus prystGodt, om dat de kennis van Christus, als een goede reuk, door den dienst der Apostelen, alomme onder de Heidenen ge.  7 8 Verklaaring van den tweeden Brief geoperbaard was, En hy twyfelt niet, of deeze dienst moest Gode aangenaam zyn, hoewel dezelve niet toi zaligheid van alle Menfchen ftrekte.) Glassius verklaart het, pag. 1578, beter: "onze ,, (der Apostelen) dienst is Gode aangenaam , gelyk 3, eene, hem welbehaaglyke offerande, dewelke, van „ Geloovige zielen gebruikt, Exod. XXIX: 18,25, 3, en 41, Gode een zoete reuk genaamd wordt." Vatablus legt het in zyne aantekeninge op Gen. XXXIV: '.ü niet ffondt, zoude de betekenis wel te treffen zyn.' Maar zulk een Handfchrift heeft men nog niet gevonden. Deezen zyn wy een reuk des doods ten do*d, maar gee. nen eenen reuk des leevens ten leeven. Ludovicus Ca* pellus vertaalt èo-ftr.t 3-«»»'ro, odoremmortiferuvi; dewyl de leere des Evangeliums hun doodlyk(t',W<.t-.-< fcientias, & mercede eas vendunt. (Zy vervalfchen de weetenfchappen,, en verkoopen ze om loon.) Wanneer Enniüs, by Cicero, de Officiis, lib. I. cap. 12, fchryft: non cauponantes helium , fed heiligerantes, legt Salmasids dit op deeze wyze uit: non qucestus & lucri caufa helium gerere. Cicero fchryfc ook, lib. II. cap. 22, van de geenen, die, wanneer j zy een Overheidsampt bekleeden, dit ampt uit gierigheid misbruiken, om hunne geldkisten te vullens qucestui habent rempublicam. Men kan ook de woorden van onzen Apostel op deeze wyze verraaien: quarnui bnbem religionem fuumqua docendi munus. Grotius vertaalt het ook zoo: quosr* tui habent Euangelium; en Calovius: vitiant doEbrir,am\ Euangelicam lucri £? qucestus caufa; gelyk mede El-' LYS fj>") Porphtrius fchryft in de Kerllyke Gefchiedenifen van Eüsebtus, lib. VI. cap. 19, dat Origekes, eenen, anders goeden, kop (ingenium) door den Christlyken Godtsdienst ' bedorven heeft. '%x*irytev IX. Deel, F  ga .Verklaaring van den tweeden Brief lys, in zyne Fortuita Sacra, pag. 177," doclrinam divinam quotstui habent, & ex ea iucrum aucupantur. Men kan ook in onze dagen van d-' geenen, die, wanneer zy een Geestlyk ampt bekomen hebben, geduurig na een ander trachten, by het welk meer inkomen en eere is, zeggen: xam^ovcri to\ AÓy«» t«» ©s«u, cauponantur verbum Dei, dewyl zy meer voor hunne beurs, dan voor de zielen van hunne toehoorers, zorgen. Deeze aanmerking maakt Camerarius ook by deeze plaatze; en Beza fpreekt üe Jefuiten dus aan: Audite hcecpra cceteris vos pfeudo-Jefuitai, tes-, iibus immenjïs illis opibus, quas, dunt gratis omnia fa* citis, tam paucis annis in vestra non claujlra, fed paiatia congés fans. Wy hebben te vooren gezien, dat ««a-nAiJf*» betelcent vervalfchen. Dit woord voegt hier ter plaatze het best; ook hebben Lutherus, Ellys, de Franfche Overzetter te Mons en Beausobre het dus vertaald. Dit woord vindt men ook in den Engelfchen Broei, Paulus verklaarr hec, kap. IV: 2, zelf door het welk Beza vertaalt : jalfantes. In de zoogenaamde t-'ulgata ftaat: verbum Dei adulte;antes, welke vertaaücg Beza insgelyks goedkeurt. In den Hollandfchen Bybel is hec overgezet: voy draagen Godts tvcord niet te koop om. Deeze Overzetter wist» dat na'iijAos cok eenen Koopman betekent, en xan*tiu» kvo manfcbap doen: gelyk Boerner, p. 176, toont. De meeste verklaaringen zyn op den letst dereersrgemelde vertaaiinge gefci"oeic. Beza verklaart het dus: ccjlidfi, & avare, &f minus fineer e traStant verlum Dei. Zeltner : " die Godts woord tot hun voor„ deel en tot hunne eer gebruiken. " Lutherus. in. zyne Kanttekenihge: " om des buiks en der eierig„ hei ! wille, gelyk een Tapperden wyn vervalfcht." , Boerser, pag. 279: quihaud puram atque fince^am verbi Dei docirinam, fed adulteratam eam , humunique ingenii commentis & prajudicatis opinionibus inveteratiS' gut. erroribus mixtam, fpenofis vero rationihus fueatam, éf tantum non omnem ad fordidum qwsslum faciendum com-  aan d'èx.Cörinthen. Hoofdjl, II: 12—83 1 eomparatam, tmdunt. 0.ik wederlgt hy, pag. 281, de ongèfcfiikce verklaaring van Amelius (Zorn). Laat ons hier nog by voegen de verkiaaring vjn Chry. sostomüs, in zyne vyfde Homilie over deezen ii icf. Ik zal de vertaaling van zyne woorden flechts bynrengen: non falfos imitabimur Apostolos, qui, pleraque fua esje, dicunt. Hoe enim est cauponari, cum quis vinuni adulterat, 6f pecunia id vendu, quod gratis dare debebat. Hoe enim loco £? de quosstu eos perjlnngit, & rurfus Jignijicat, quod fua Vli diuinis admifceant: quoi eti~ am Jefaias óbjiciebat, dkeus\ caupones tui vinu.n iqua mifcent. Nam, etfi de vino boe diftum fit, non ta~ men aberravit, qui de doEtrina quogue boe intellexe*. rit. Ge'yk zoo veelen doen , «s « a-»»'). De Artikel «V geeft te kennen, dat de Apostel van Menfchen fpreekc, die hem bekend waren, en die hy als met den vinger konde wyzen. Lange legt hec dus uit: «'< ü<»u, de veelen, die u niet onbekend zyn. Wy leeren Godts woord in Cbristus voor Godts aangezicht zuiver en onverval/cht en als Godts woord. Beza. heeft het verkeerd vertaald: de Cbristo loquimur. Ook betekent laxeSpu hier niet loquimur, wy fpreeken, maar, 'gelyk op veele andere plaatzen, docemus, wy ondcrwyzen. By Phil. 1T: 29 merk ik aan, dat dc fpreekwyze in den Heere, of in Cbri-tus, onzen Apostel zeer eigen is, en niet op alle plaatzèn eveneens moet verklaard' worden, maar dat men haare betekenis telkens uit de omftmdigheden van elke byzondere plaatze moer opmaaken. Te deezer plaatze fchynt Grotius het goed getroffen te hebben: wy leeren in den nskmi van Cbris. tus, als zyne gezandten, gelyk Paulus, kap. V: 20, de Apostelen noemt. Calovius verklaart het ook zoo: ut vicarii Cbristi, en Estius: auBontate Cbristi, cüjus fumus niinistri (op 'gezag van Christus, wiensj diënaaren wy zyn.) De Franfche Overzetter te Mons verklairt het ook: in den naame van Cbristus. Wy leeren voor-Godts aangezicht bet woord van Godt xitTHuirier rtv Qiis, Men zie vers 10, alwaar ik Fa de  84 • Verklaaring van den tweeden Brief de woorden: voor iet aangezicht van Cbristus, verklaard hebbe. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybt-1, in de Franfche Overzettinge te Mons en by Beausobre, wordt het vertaald; in de tegenwoordig, beid van Godt. Beza vertaalt het: in confpecïn Dei. In den Weimarfchen Bybel en by Zeltner wordt het zeer goed uitgedrukt: voor Godt, als den hartenkenner. Grotius drukt het dus uit: Demi pree oculis bahentes. Estius : Deim testem ac judüem pree oculis bahentes. Aretius : Deum femper bahentes infpeeïorem prosfentem. Boerner : Deum , animum nostrum infpeStantem, 6* mysteriorum facrorum administr aticnis rationem olim postulaturum, reverentes. Wy leeren Godts woord zuiver en onvervalfcbt, en als bet woord van Godt. 'iis «| Dat zoo wel dit, als het volgende iü het zoogenaamde *'« veritatis is, het welk gelyk Glassius, pag. 1015, fchryft non notat fimilïtudinem, fed rei veritatem, & ab- undare refte dicitur , erkennen Beza, Calovius en Boerner. Ik heb het daarom niet overgezet; cn 1 Cor. I: 12 leezen wy ook ï» £'<»$«,;« betekent finceritas, en Paulus getuigt hier dan, dat hy Godts woord zuiver leert, dat is , zonder eenig byvoegfel van Menfchlyke leeringep, en ook onvervalfcbt, dat is, zonder het zelve verkeerd uit te leggen', of te verdraaven. Alle Leeraaren der Kerke zyn verplicht, om dit voorbeeld te volgen, en zich met de uiterlte zorgvuldigheid te wachten, om nier Godts heilig woord . tè vervalfchen, noch tot hunne vleefchlyke oogmerken te misbruiken. , Onze Apostel fchryft ook.nog, dat hy Godts woord leert üt e'x euff. Grotius , Calovius . en Boerner verklaaren dit: a Deo jusfus. De Weimarfche^Byhel: '•' op aandry ving van den Heiligen Geest. " Aretius: legitime a Deo vocatus. ik vertaale bet op deeze wyze: " als Godts woord. 'o y»v»t è» ©s»» is het woord, het welk van Godt komt, of door Godt  aan de Corintben. Hoofdft.llht—$- SS gegeeven is, en dus te recht Godts woord genaamd wordt. HOOFDSTUK. Ilt. vers i't 2, 3. Beginnen wy dan misfcbien wederom, ons zelve te pryzen ? Of hebben wy misfcbien, gelyk eenige anderen, Brieven vol lof aan u, of (aan anderen) van u noodig ? Gy zyt onze Brief, die in onze banen gefcbreeven is, en gezien en geleezm wordt door alle Menfchen. En bet is openbaar geworden, dat gy een door onzen dienst gefchreeven Brief van Christus zyt, die met met inkt, maar door den Geeft; des levendigen Godts gefcbreeven is, niet op fteene tafelen, maar op vleefchetafelen des harten. Aretiüs is van gedachten , dat hier geene vraage voorkomt, en dat men dus het begin van dit Hoofdftuk op deeze wyze behoort te vertaaien : wy vangen wederom aan, of wy beginnen wederom, ons zelve te pryzen. Dan niemand heeft heeft hem daar in nagevoigt. Het is gemaklyk te zien, dat hy mis heeft: want de volgende vraage leert ons duidelyk genoeg, dat ook het eerste vraagswyze moet opgevat worden. Wanneer Paulus hier vraagt: beginnen wy dan wederom, ons zelve te pryzen, zegt hy 1031, in plaatze van ik; en ons, in plaatze van my. Hy fpreekt naamlyk van zich zeiven alleen. En hoe vetle voorbeelden vindt men niet in zyne Brieven, waar in hy op deeze wyze in het meervouwige fpreekt. Bygevolg dwaalen Beza en Lange, Wanneer zy uit hec meervouwige «\j;eo>«$*, beiluiten, dat Paulus niec alleen van zich zei ven fpreekt, maar ook van Timotheus (kap. I: 1) en van Sylvanus fkap. I: 19). Ook blykt uit fcap. I: 8, 0, 10, dat Paulus van zich zelve alleen fpreekt. Met het woordt **'a«», wederom, doelt de Apostel op i Cor. IX, alwaar hy zich zei ven zeer geroemd, en vers 15 gefchreeven hadt, dat hy zich zynen roem F 3 vol»  ■86 -Vcrklaaring van den-tweeden- Brief volftrekt niet wi'de baten tc niet doen. Gok in deezen Brief fchryft hy kap. I: ï2: Ónze roem is dee*,:t, dat wy er,7. De valfche Leeraaren befchuldigden bem van etne zoncigc roemzucht, waarop hy vervolgens, kap. V: f 2, en X: 12 dóelr. Maar dat het roemen van Paulus geene ydeleroemgicigheid geweeft is, ais beroepende hy zich daar door alleenlyk op zyn goed ge• wrettn , het weik hem het getuigenis gaf, dat hy zyn Apostelampt getrouwlyk hadt waargenoomen ; èn ee? ren iegclyk uitdaagende, die hem van de mir.fte ontrouwe zoude willen befchuldigen, heb, ik by Rom. XI:i5 getoond. 2t/».r«.t»» betekent kap:y V:i2; X:r2; en XII: t insgelyks : iemand pryzen. Erasmus zegt, dat het niet betekent laudare (pryzen) maar infinuare fe in alicujus lenevolentiam, ("zich in iemands gunst indringen.) Justiniani vertaalt het ook zoo. Dan de bygebrachte plaatsen toonen, dat zy beiden mis hebben. Hebben wy misfcbien, gelyk anderen, Brieven vol lof aan u, of (aan anderen) van u noodigl in fommige Oude Handfchriften ftaat: tï'itf'ZetX»!*1'* in anderen : «' f»i. De eerfte van deeze beide leeringen verdeedigen Estius en Wolf, welke laatfte het vertaald: nonne? Dan deeze betekenis kan het hier niet hebben. De vraage van den Apoftel is immers eene bevestigende vraage. Frasmus Schmidt heeft laaten drukken, en het overgezet: aut num. Mt' is hier het vraagwoord, het welk, gelyk, ik by Ecm. III: 6 getoond hebbe, op veele plaatzen voor. komt. Lutherus heeft het ook zoo vertaald , en den ouden Latynfche Overzetter. Beza vertaalt het mede aut num, en meldt teffens, dat in de Syrifche Overzettinge ook zoo ftaat. Millius en Wetstein brengen veele cude Handfchriften by, in welke » /<« ftaat.; en de eemgemelde fchryft, dat de Affchryvers wel eens s**-<{, commendatio. Men noemt ook in onze dagen eenen Brief van aanbeveelinge, dien men iemand mede geeft» liieras fyjtaticas. D. Joh. Reinhard Hedinger liet in den jaare 1699 te Giesfen eene Verhandeling drukken, onder den volgenden titel: VALK HASS1ACUM, Jive disquifitio de literis commend2tifiis ad 2 Cor. III: 1. Hammond is van oordeel, dat onze Aposcel ten deele op de Brieven doelt, dewelke de Bisfchoppen aan de geenen, die ergens heen reisden, mede gaven; ten deele ook op de tesferae hospitalitatis {q) der Heidenen. Clericus houdt dit te recht voor eene onnozele gedachte, dewyl het zeer natuurlyk is, (q) By de Romeinen was men gewoon, iemand, met wien men vriendfchap gemaakt hadt, en dien men dus het recht van Gastvryheid geeven wilde, zeker teken, van een vierkant, glad, (tukje hout gemaakt, waar op zekere zinfpreuk gefneeden was. ter hand- te ftdlen, het geen men te fera hospitalis of hospitn noemde. Dit teken droeg de andere altoos by zich, en was een middel om h^m overal als den Vriend van den geenen, van wien hy het ontfangen hadt, te doen jennen. rVlen zie hier over breeder Pitiscus, Lexicon Aii» tiq. Rom. t. III. pag. 578. Vertaaler. F 4  «83 Verklaaring van den twééden Brief dat men, wanneer men iemand aan eenen anderen wil aanbeveelen, hem eenen Brief mede geeft. ■ Het laatste woord van dit eerste vers, rvs-urmS;», houden Mixl en Wetstein niet voor een woord van Paolus zeiven, dewyl het in veele Handfchriften, en ook in de Vulgata, niet ftaat. Echter hebben zy het beiden in hunne Uitgaaven laaten ftaan ; en my is niet een eenige Uitgaave bekend, in welke het uitgelaaten is. lntusfchen is 'er geen twyfel aan, of het zoude zeer wel kunnen wej'.gelaaten worden, Gy zyt onze Brief, die in onze boften gefchreeven is, en die gezien en geleezen wordt door alle Menfchen. De Apostel hadt gezegd, dat hy geenen Brief van aanbeveeiinge noodig hadt. Want — vaart hy nu voort —-r •gy Corinthers zyt myn Brief (») van aanbeveelinge , dien alle Menfchen kunnen zien en leezen, ja ook werklyk zien en leezen. Het geeft te kennen: die u ziet, ziet de vruchten myner bekeeringe , te wcetcn uw Geloof en •uwe goede werken. En zulk eene gelukkige bekee» ting moet my immers genoeg tot eer ftrekken. Door alle Menfchen verftaat de Apostel alleen, die van het goede Christendom der Corinthers kennis bekomen hadden. Nu was Corinthe een vermaarde Han•delftad, alwaar, om zoo te fpreeken. uit de geheele waereld Menfchen byeenvloeyden. Men konde der* halven van de Corinthifche Christenen zeggen, het geen Paulus, Rom. I: 8, van de Romeinfche zegt, te weeten, dat van bun Geloof in de geheele waereld ge. fproken wierdt. Lange verklaart het ook zoo: " zy waren een daad9, lyke Brief van aanpryzinge voor den Apostel, die „ door alle Menfchen geleezen werdt; voor zoo vere, re zy een voorbeeld in het Geloof en in de liefde ^, waren. '* Hedinger legt het insgelyks zeer goed uit: " gy „ zyt fi-) Dit woord heeft Beausobre en de Overzetter te Mons «elfs in den Text gebragt: vous êtes vous mémes nétre lettre 4& iecammandation.  aan de Corintben. Boofdfl. III: r—3» 8p „ zyt het onbedrieglyk getuigenis van ons gedrag, ,, zoo in onze wandel als in dos Leeraarampt, en een ,, iegelyk kan leezen en bemerken, dat onze voor„ zorge voor u niet vruchtloos geweesc is. " Hunnius: vos 3 qui a me conver/i estis, viva estis e* pistola, ut, qui eccle/iam veftram intuetur, aifpiciat 0pus atque fruEtum minijierii mei. De Weimarfche Bybel: V gy zyt onze leevendige „ Brief van aanpryzinge of aanbeveeiinge, dat is, u,, we bekeering is een klaar en openlyk getuigenis, ,, met welken vlyt en yver wy u het Evangelie ge„ predikt hebben. " . Vatablus: Opera nostra Cbristum didicistis, qui in vobis, tanquum in epistola, fcriptus est, & legitur, Estius en Calovius verklaaren het op dezelfde wyze, hoewel wat duister. De eerstgem'elde fchryft: Vos estis epistola nostra, id est, nostri commendatitia. Nee üliam defidero. Nam abunde nos vobis &f aliis commen- datfides 6f vita veftra en Calovius: Fama Corin. tbiorum longe lateque diffufa erat. Ita Corintbiorum tes. timonium aliarum ecclefiarum cónfènfu flahihtur Beza: Vos nobis ejiis inftar epiftolx leEtas ah omnibus er" intellecT.ee, qua ipfi vobis, ff aliis rurfufn per vos commendamur — Grotius: Vos ejiis mea ep'fh'a, id eji, ego Euangelium infripfi veftris animis —-Hammond : Homines, quod apud vos ad fidem ndduxim is, funt nobis loco commendatitiarum literarum apudalios, ad quos ecclefïts Corintbict f ima ,: r-rvenit. De Brief, die in onze barterigejebreévenis, I» ml* x*eJi«<5 u>»r. Aretius en Gottfried Olearius denken dat men £/*s>, in uwe harten, behoort te leezen. De laatstgemelde fchryft, dar dae?e leezing in de beste Handfchriften voorkomt. Maar Wolf ontkent dit met recht, daar Millius en Wetstein niet meer, dan eene, zoodanig Handfchrift hebben aangetroffen. Maar wat bedoelt de Apostel, wanneer hv zegt; gy zyt onze Brief, die in en* hart g°f>:breeven is ? Hunmus, Aretius, Lange, Justiniani en Beausobre F 5 den-  pa Verktaaring van den tweeden Brief denken, dat hy daar door zyne hartlyke liefde voor de Corinthers hetft willen te kennen geeven. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook zoo verklaard. En dit gevoelen is niet zonder grond ; wanc kap, VII: 3, awaar hy fchryft, dat hy ze in zyn hart heeft, zoo dat by cexeid zy, cm met bun te keven en te flerven, kan het ook niet anders verdaan worden. Ja dat hy aldaar ons tegenwoordig Textvers verklaart, blykt daar uit, dewyl hy 'er by voegt, dat by dit te vooren reeds badt gezeg:; te weeten, dat hy hen hattiyk lief hadt. Zoo ook, wanneer hy Phil. I: 7 fchryft: ïxh lp£< ,', Tf**i>. ï/«, ik heb u in myn ban, verftaan 'er alle Uitleggers de blaakcnde liefde van Paulus jegens de Philippers door. Tnuo-xafiéiii «5^t/«s»e«, «t< ére inr*x4 xiircS. De oude Latynfche Overzetter en Lutherus vertaaien het: manifi'stati, gy zyt openbaar geworden. Zoo léést men ook in den Hollandfchen Bybel. In den Weimarfchen Bybel wordt het op de volgende wyze uitgeleed: " Gy zyt door uwe openlyke belvdenis open- baar geworden. " Lange verklaart het dus; " gy  aan de Corintben. Hoofdfl. III: 1—3. : yi „ zyt niet als geheime fchriften, die men niemand ,, laat leezen, maar als openlyke Brieven, die ieder s, eenen bekend worden , naaemaalgy u licht laat fchy,, nen, Matth. V: 16. " Zoo ook Hedinger: " ,, Christenen zyn openlyke Brieven, uit dewelke men ,, iets ontdekke, te weeten wanneer men het oog ves,, tigt op hunne Godtlyke btweegingen, boete, geloof, liefde, hoop, " Sommige Uitleggeren verklaaren bet woord (Y) /pxtsin'/x'.ioi aStive. By voorbeeld ErA&mds en Justiniani : dum mantfestjiis, vos ejfe épifiolaVn Cbrijti (terwyl gy openbaar maakt, dat gy een Brief van Chris, tüs zyt. Flac'üs: dum dtclaratis. Maar Bsza vertaalt het: dum pal.m fit, vos effe &fc. en Estius: de quibus palam conftat; zoo ook Beausobre: car il efi maniftfie; en Bengel: daar bet openbaar geworden is, dat gy een Brief van Cbrifius zyt. De vier laatstgemelde Uitleggeren dachten misfchien, dat de betekenis, in welke Erasmos bet woord zveeJ<'«!w aanneemt, zeldfaam is, en ten mistten in hec Nieuwe Teftament niet voorkomt. Dan de verklaaring, die Beza aan dit woord geeft , komt even zoo weinig voor. —— Intusfchen treft men des Apostels meening, hét zy men aan de eerde of tweede deezer verklaanngen zyne toeflemming geeve.' Gy zyt een Brief van Cbristus, gefchreeven door onzen dienst, dat is, gy zyt een Brief, dien Christus door ons, aan zyne Schryveis, aan u gefchreeven heeft. *' „ Door ons als zyne Secretarisfeo " -~— leezen wy in de Overzettinge te Mons. Calovius verklaart hec ook zoo: Christus efi principarii bujus fcriptura autur, nos tantum amanuenfes ejus fuimus. Dus wuvdc het ook ver> (s) Schoettgen ffrykt het Comma, achter het woord #«n1 igovfiitti door, en leest dus: oV< «»i^vfmiet het woord «V» niet met een accent ftaan.  92 Verkharing van den tweeden Brief verklaard door Flacius, Estius, Justin'AM, cn Lange (t). Zürn verklaart het, in de nova Mifcellanea LipfnnJia, T. I p. 381 fq. verkeerd. " De fpreekwyze — „ fchryft hy —Jcriberc in xabula cordis, op de tafel 3, des harten fchryven , ftaat Jerem. XVH: 1 en „ Spr. 1I!:3. De ziele eenes Geloovigen, die de „ waarheid aanneemt, is gelyk eenen Brief, op wel,, ken zaaken gefchreeven ftaan, die getuigenis noo,, dig hebben. Dit noemt Paulus hier be„ tekenende hier, de waarheid door getuigen beves„ tigd, veHtatem teflibus confirmilam. Deeze waar„ heid hadden de Corinthers aangenomen, te weeten „ die waarheid, dewelke Christus van zich zeiven, „ en zyne Apostelen van Christus, met hunne ge„ tuigenisfen beveiligden, te wceren, dat Christus „ het licht der waereld is. " Hy bekent, Vi- tringa gevolgd te hebben. Miar waar ftaat in dit vers het woord ftugt-J^o», en waar mede kan men beWyzen, dat dit woord hier eene door getuigen bevestigde waarheid betekent? Hy herhaalt deeze verklaaring nog eenmaal onder den naam van Amelius , in bet tweede deel zyner opheldering* der zwaarjie plqaU zen van bet Nieuwe Teftitnent, bl, 646 enz. De zelfde Zorn fielt, in zyne Hifioria Bibliorum tx Hekrceorum diebus feftis & jejuniis üluflrdïa, pag. 50, eene geheel andere vcrklaaring voor, die hy in het Twistfchrift van Qüandt, de atramento Hebraeo. rum (t) Deeze verklaaring laat zich zeer wel hooren, maar het geen de Heer Heuman 'er byvoegt: aan u, bederft het; dewyl het aan den eenen kant wartaal is, te zeggen; de Corin. thers waren een Brief aan hun zelve gefchreeven, en aan den anderen kant de famenhang ons aanleiding geeft, om het anders optevatten. De Apostel hadt naamlyk gezegd, geene Brieven van aanbeveelinge, noch van de Corinthers, noch van iemand anders noodig te hebben, en hier op zegt hy: want gy zelve zyt onze Brief enz. dat is, uwe bekeering tot het Christendon! tan ons by anderen genoeg aanpryzen. Vertaaler.  aan de Cqrinthen, Hoofdflt III: r—3. o<| rum, gevonden hadt. Vos Corintbii —• dus verklaart het — tnanifejlati ejiis, id efi, confpicui redditi, fjf e publica Corintbiorum laüde apparet, eos ejje, uti volumen Legis manifeftabatur in Synagoga, cj? üa (Lex) omnibus conjpicua fiebat, volumen multo excellentius, nempe epijlolam a Chrifio Jcriptam, quia opus illius erat fides Corintbiorum. D. Gaudlitz te Leipzig, verdedigde 1712 een Twistfchrift de ef.fiohs Cbvifti l^^w, Jive animalis, ad 2 Cor. UI: 3- In het zelve vertaalt hy, § V, onze Textwoorden ook niet goed in deeze woorden: de Geloovige Corinthers worden een Brief van Cbristus genaamd, dewyl zy door hem gefchreeven, dat is,. door zynen Geest bekeerd waren. Deeze Brief is gefchreeven door onzen diemt, SmxeuSiïrx vi?' »>«». Door onzen dienst, is het ook in den Hollandfchen en Weimarfchen Bybel overgezet, daar Lu» therus het vertaald hadt: door ons Predikampt toebereid. Grotius, Zeltner, Schoettgen en Beausobre vertaaien het ook: door onzen dienst (mini\lerio> nojtro) gefchreeven. Beza vertaalt het onduidelyk : fubminiftrata a nobis. Maar duidelyker verklaart hy hec, in zyne aanmerkinge: cui feribendet operam nostram impendimus, quafi fuerimus domini flylus, quo fuijlis fcripti. Grotius verklaart het ook zoo: " Chris„ tus heeft den Brief gedifteerd, Paulus iszynSchry,, ver (tabellio) geweest. " Heinsius is van gedachteu, liuxmuv ïirtfckh betekent: eenen Brief overbrengen. Dan te deezer plaatze kan het dus niet vertaald worden. Niet met inkt, maar door den Geest des leevendigen GodtS, è" pihM, xXb.a Tlnvpctvi ©zau £*vr»4. — m;A<*« betekent eigenlyk niet, inkt, maar zwart. Aristq-, jhanes, fpreekt, Plut. IV: 1, van vinum f*lxj De Brief van Christus is niet op fleene tafelen, maar op vleefcbe tafelen des banen, gejcbree-ven. De Wet, di3 Godt door Moses gaf, was op fteene tafelen ge» fchreeven. " Dit " — fchryft Lundius in zynejoodfche Heiligdommen, B. I. kap. 15, §. 28. 01.77 —'* „ betekenc de verftoktheid van het Menfchlyk nart, ,, het wtlk van natuure harder dan een fteen is, ten ,, zy Godt uit het fteene hart een vleefche hart maa,, ke. " Vitringa heeft, in zyne O f. Sacr. lib. VI. cap. 18. §. 7. pag. 461» dezelfde gedachte. Lex —• fchryft hy — in faxeis infcripta tauulispublicum edit teftimonium de peccato dominanti. Maar hy voegt 'er, volgens zyne gewoonte, eenige wonderlyke grillen by. Op vleefcbe ufelen des harten, h sta«|i x*jïiV. Beza heeft dit niet recht vertaald: fituciam bujusmodi. Maar in zyne aanmerkinge drukt hy het goed uit: banc confidentiam. t«<«W«w ftaat hier in plaatze van t»vrx>. Kap. JI hebben wy tweemaaien (vers 6 en 7) rnoSrcc gevonden, in plaatze van êVT*i; en in den eerften brief viermaalen. Met de woorden : dit vertrouwen beb ik (hy fchryft wy in plaatze van ik) tot Godt, doelt de Apostel op het voorgaande, waar in hy meldt, dat hy denCorintheren de leere van het Christendom voorgefteld, en hen tot het zelve bekeerd hadt. Ik vertrouwe mee alle zekerheid «— wil hy zeggen — dat Godt erkennen zal , dat ik u de leere , die ter zaligheid leidt, met allen vlyt en alle getrouwheid voorgefteld , en myn best gedaan hebbe, om u tot echte Christenen te maaken. Zoo wordt het ook door Grotius en Calovius, gelyk mede in den Weimarfchen Bybel, verklaard. Luk as Osiander : Fiduciam babemus , quod hattenus cum jruëtu non posnitendo laboraverbwis in mi. tiisterio noitro. Dit is ook de verklaaring van Hunnius, Estius, en Hedinger. Door Christus, vertaalt Estius : in Cbristo. Lange verklaart het op deeze wyze: ik beb bet vertrouwen op Godt door Christus, die my het Apostelampt heeft opge. draagen. Deeze verklaaring is niet onwaarfchynlyk. Dan dewyl onze Apostel, in het voorgaande vers, de Corinthers eenen Brief van Christus noemt, fchynthy te bedoelen, en vastlyk te vertrouwen , dat ook de diensten, die hy in het Geestlykeaan de Corinthers beweezen hadt, aan Christus aangenaam en welbebaaglyk zouden zyn. Dit bedryf van Paulus was zoo lofwaardig, dat hy IX. Deel. Q 6' ziet*  q8 Verkharing van den tweeden Brief zich daar over zoude hebben kunnen beroemen. Dan hy is 'er zoo verre van daan, dat hy veelmeer alles, wac hy godaan heefc, aan Godt tocfchryft. Met — fchryft hy —- als of wy (ik en de) cmdere .Apostelen van om ze've ctkwaam waren , om iets te bedenken , als van ons zelve, maar onze bekwaamheid kmt van Godt. Paulus bekent, dat hy «>' 'exvreC, dat is, zoo als het door Bunnius, Osiander, Zeltner, Lange, en in den Weimaifchen Bybei recht verklaart wordt, uit zyne natuurlyke krachten, aan zyn Letraarampt niet zoude kunnen voldoen. Hy fpreekt hier buiten kyf — zoo als Zeltner zeg: — van zyn Predikampt (w). *iWoj betekent hier niet, gelyk Justiniani denkt, èignns, waardig; maarzoo als de andere Uitleggeren het opvatten, bekwaam en gejcbiht. • Het woord *ayiW ad voluntatem& consilium proprium aliquid incboandi, r» 1% tsuirS» vero ad. vires cif facultatem idem perficiendi, rejerre ("ik zoude de uitdrukking dip' IxvrZ, liever betreklyk maaken tot het voorneemen cn de wil om iets te doen, en daarentegen de volgende uicdrukking, éf i«»r»"», coc de krachten en het vermogen, om het zelve te volbrengen.) Beza verklaard het ook verkeerd: quod aptisfimus ad tantum gratiam aliis impertiendam. Onze bekwaamheid komt van Godt, i rt>v ecav. In den Engelfchen Bybel leezen wy ook: onze bekwaamheid is van Godt. Paulus verklaart zich zelf 1 Cor. II: 12, 13: wy hebben den Geeft, die uit Godt is, en keren met woorden , die ons de Heilige Geeft leert. Dit vyfde vers verklaart Clericus ten éénenmaale verkeerd : Paulus bic loquitur de iis cogitationibus &dotibus, qua necejjario? erant Judrsis aut Etbnicis. Euan^ gelium nuntiatw is, Certe neque Judai neque Etbnici uut Jua Jponte poterant quicquum Euangelio fimile nuntiare. Oportuit primos illos Euangelii prozcones revelatioftem Euangelicce docTrir.® a Deo éf Cbrrsto accipere, £ƒ dotibus fiecesfariis prater ordinem ornari, ut e jus parlicipes alios G 2 bo*  I0O Verklaaring van den tweeden Brief bomines facerentx quales funt miraculorum edendorumpo» testas, & conjiantia fingularis , laborisque paiientia in» aedibilis, aliceque id genus. Godt beeft ons bekwaam gemaakt (u), om dienaaren van het nieuw verbond te zyn, niet (van het verbond) der gefchreeve Wet, maar van den Geest. 'h 2i*9->>xn betekent hier niet bet Nieuwe Testament, dewyl hier van geen Testament gefproken wordt, maar bet nieuwe Verbond, zoo als Calovius het ook vertaalt. Beza vertaalt het insgelyks: ministtinovi fcsderii', cn de Franfche Overzetter te Mons: les ministres de la nouvelle alliance. Ik zegge, dat hier van geen eigenlyk zoogenaamd Testament , of uiterfte wille , die een Menfch voor zynen dood verklaart, gefproken wordt. Maar wanneer wy de onderfcheidene huishoudingen van Godt met betrekkinge tot den Godtsdicnst bet Oude en Nieuwe Testdment noemen , dan fpreekt de Apostel hier buiten twyfel van deeze beide Testamenten. En dit kan ter verontichuldiginge van hun dienen, die het, met Lutherus, het Nieuwe Testament vertaald hebben. Dan dit is volurekt verkeerd , dat luther de WOOrden : ixcttaciv iftec'i' StttKotovf Kctitr'i SikB-v- x»f, vertaald heeft : by heeft ons bekwaam gemaakt , om bet ampt te voeren des Nieuwen Testaments. Niet der gef breeve Wet, maar des Geests, ov' y^Jpp». to« , «»« xHv»*Tci. Het woord ye*up* heeft niet alleen Luthkrus door SSucfiftafje (letter) vertaald , maar men heeft hem ook in den Hollandfchen en Kngelfchen Bvbel , gelyk mede indeOverzeitinge te Mons, gevolgd Erasmus, Vatablus en Clarius verraaien het insgelyKs: itera. Eo zoo heeft Beza het ook overgezet,- maar in z\ne aanmerkinge fchryft hy : Res ipfa ostendv , LIT KRAM vocari LKGKM (de zaak zelve leert ons, dat de Wet hier de letter genaamd wordt.) Te weeten het woord y^dppa, heefc ook (v) Over dit zesde vers heeft de Heer Barths te Leipzig in 1751 een Opzetlyk Twistfchrift uitgegceven. Ds. H. Bernhard verklaart het insgelyks in zyne pentas conatuum facrorum, in 1709 uitgegeevcn, pag. 11 fjq.  aan de Cörintben* Hoofdjl. III: 4—6. ior ook deeze betekenis, dat het eene Wet te kennen geeft. Dat de Grieken ook eene Wet ye.*w« noemen» heeft de Heer Schelhorn T. IV, van de Bibliotb. Bremenfis, pag. 778, uit ongewyde Griekfche Schryveren beweezen. Te deezer plaatze wordt het ook zoo vertaald , door Chrysostomüs, Camerarius, : Zegerus, Estius, Lucas Osiander , PifCAr.iR, [ Justiniani, Hedinger, Calovius, ïSeb. Schmidt I (in Ccliegio Bibl. poft. p. 200, § 7) Limburg ( Tbeol. ; Cbrift. lib. I, cap. 5, § 21; Clericus, Zeltner, j Lange en Barth in zyne reeds aangehaalde verhandeling. In den Weimarfchen Bybel wordt het op dezelfde wyze overgezet. Ik vertaale het de gefchreeve Wet, dewyl hierbuiten twyfel de gefchreeve Wet van Moses bedoeld wordt. Rom. II: 27 en VII: 6 heb ik het, duidelykheidshalve, ook zoo vertaald. Geen Uitlegger heeft gemerkt, dat het woord des Verbonds hier tweemaalen uitgelaaten is. Intusfchen valt het niet zwaar, dit te ontdekken. De Apostel noemt zich eenen Dienaar van bet nieuw Verbond. " ,, Ik ben geen dienaar — vaart hy voort — van bet „ oude Virbond , het welk Godt door de Wet van | „ Moses met de Israè'h'ten gemaakt heeft, maar ik „ ben een Dienaar van bet verbond des Geests , het ,, welk Godt in het Nieuwe Testament maakt, en „ ons zynen Geest geeft , van denwelken wy de „ krachten ontfangen, om alles te doen, het geen „ wy, volgens dit verbond, te doen ichuldig zyn " ln het Griekfch kan dit woord uitgelaaten, en evenwel de meening van den Aposcel verdaan worden : maar in onze taaie, zoo wel als in het Latyn, gaat du niet aan. Ook is ons de kortheid van ftyl, die aan Paulus eigen is, reeds meer dan genoeg bekend. De gefchreeve Wet doodt, maar de Geest maakt lee* vendig. De Wet van Moses fchreef den Menfchen voor, wat zy doen moesten , maar gaf hun het vermogen niet, om hec te doen, Rom. VIII: 3, en doodde hen dus, dat is, veroordeelde hen, als overlïeeders, om te fter-zec, Rom. 111:20, IV: ij. VIII: G 3 &  102 Verklaaring van den t qui la gaur cjf vim a1 efficaciam fpiritu.iUm , corda nos. tra converienai, Uluminandi, regenerandi, ac remvan* di, nosque jujlijicandi ac faivandi. Lange: " De Wet, in letteren vervat, doodt, on£„ dekt ons onzen Geestlyken dood in den lliat der „ zonde, die ons behecrlcht, en verkondigt ons tefr ,, fens den eeuwigen dood. Maar de Geest, de Hei. ,, lige Geest, maakt ons leevendig, door het E vangen ,, lium, naar dien hy ons in de Wedergeboorte het „ Geestlyk leeven fchenkt, en by het zelve de „ Geestelyke krachten tot eenen nieuwen wandel." Zeltner : " De letter doodt \ dat is, verkondigt „ ons den dood; maar de Geest maakt leevendig, dat „ is, geeft ons trcost en nieuwe leevens kracht." HunniUs: Lex inoralis maledictionem , mortem , & ■condemnatknem nobis denuntint. Per fpiritum doctrinz Euangelii notatur, per quam Spiritus Santïus datur, qui in nobis operatur bona. Estius verklaart het ook zoo: Lex fcripta, quam Deus per Mofem dedit, fi fola fit, ac fpirüu deftituta , occidit, boe est, eos, quious data est, esterna morti reddit obnoxios. Spiritus vero, quia nos efficit leges cbfervatores, viviöcat nos, ilest, ceiernce vüce confiauit beredes. Beza: rexp/*K boe loco fignificat \egem, cujas minister fuit Mofes: .Spiritus fignificat EiiMgdium, quod at. tulit Cbristus, dtditque Apostolis. Calvinus O/te. Reiig. Cbrist. lib. 11, ccp. XI, § 8): Vetus Testamentum literale est, quia fine fpiritui ejjicacia promulgatum. Novum est Ipirituaie. Vetus mortiferum est, quia malediftione tnvolvit totum genus humanum. Novum nes a matediStione liberat, in gra. tiam cum Dto reftituit, Non tarnen ita imelligenaum, quafi nullus in Veten Testamento copverfus Juerit, fed comparative. In Novo Testamento enim ex omnibus populis mutti converfi funt, in Vete,i comparaiiüe pauci. Q 4 LiM*  104 Verklaaring van den tweeden Brief Limburg (Tbeol. Christ. lib. ƒ, cap. 5, § 31) Litera boe ioco fignificat Legem Mofis, qua tantum elementa veligionis continet, non peifectam religionem, Gal. IV; 3, 6? II': 54. Spiritus vocatur hoe loco Euangelium, quiavirtule fpirituaii ac livifica praiitum est, qua bomines in peccato mortuos in vitam excitare potest fpiritua* lem. Het laatste is goed; want Grotius dwaalt, als hy dit van het eeuwig leeven wil verdaan hebben. Spiritus Dei est fchryft hy . qui vitam prajtat «iternam. Dit zesde vers verktaaren Clericus en Schoettgen verkeerd. De eerstgemeide zegt : r?*>,«« fignificat legem, p'out Grammatüo fetifu a Judais üoitoribus intel* ligebatur £f cbfervanda proponebatur: xnCpa. vero ani* tnüm legisUaorts in ferenaa lege, boe est, doEtrinam Eu* ■angelicam , cujus o-!.e letter is Hhnm03 en Lange toonen hn>> h u ne dwaasheid. Het geen G j an-  tot? Verklaaring van den tweeden Brief andere doodt . zeggen zy —— kan op zich zelf net dood zyn, maar moec een leevendige kracht hebben. Ook mag ik Origenes niet vergeeten, die, in zyn zesde Baek tegen Celjus, van gedachten is , dat de .Apostel hier door letter den litte-Ayken zin des H. Schrift veiltaat, en door Geest, de leenfpreukige en geheimZinnige verklaaring van dezelve. Ik moet nog van het fchandelyk misbruik gewaagen , het welk van deeze woorden: de lener doodt, maar de Geest maakt leevendig, door denjefuiet, MartinusBecani, gemaakt wordt, in zyn Manuale Con~ tioverfiarum, lib. I, cap. 5, pag. 127 bewyst hy, dat de H. Schrifc geen Judex conti overfiarum kan zyn, op de volgende wyze: Litera occiait, 1 Cor. III. Scrip» tura Saua vaart hy voort fi LITERAM JptcTes, non pocest esje Judex co^tro-uerji irum. Nee potest esje Judex, fi SENSUM LITER ALEMverborum Jpecl.es. Prius fic probo: Jcriptura, fi nudam illius literam fpecTemus, ducit in errorum 6? bcerefin. Pesteriüs, pag. 131 fic: Jcriptura, quoad verum Jenjum, Jape est objeura, & ja&pe oritur lontroverjia de ejus fenju. Ergo at'quis esfe debet Judex, qui definiat , bunc esje Jenjum legitimum, illum non esje. vers 7, 8, 9, 10, ir. Maar daar bet ampt, bet voelk door de gejebreeve Wet den dood werkt, en in Jleeren wis ingegraaven , beerlykheid hadt, zco , dat de Kinderen Israëls bet aangezicht van MoJ'es niet konden aanzien, van wegen den glans van zyn aangezicht, die noihfns vergaan i\ Hoe veel meer zal niet bet ampt de; Geests beerlykheid bebbenl Want daar bet ampt, bet vcelk de verdoemnis predikt, beerlykheid hadt, zoo heeft irimers het ampt, h'twelkée gerechtigheid (die door bet Geloof moet verkreégen worden) predikt, nog veel meer beerlykheid. Ja, het geen teen beerlykheid was, is n''et s >ee<-lyk geweest in vergelykinge van dee-re (tegenwoordige) over groote beerlykheid. War.t, da r bet geen vergaan is, beerlykheid badt, zal, bet geen altoos blyjt, nog veel meer beerlykheid hebben. 'ü4  aan de Corintben. Hoofdfi.llh 7—ir. iö| 'ei betekent hier Diet zo, of indien, gelyk Luthe-, rus en Bengel het verdaan hebben, maar daar (cum)* quod cum ita fit. In den Hollandfchen Bybel heeft men het vertaald naardien, hec welk dezelfde bete. kcnïs hccfc* 'h %«xoi« re» 3Wr.» •> ygB>^»«»-iv, het ampt, hetwelk door de gefchreeve Wet den dood werkt. In den Hollandfchen Bybel wordt het lecterlyk overgezet: de bediening des doods, die in ietteren heflaat. Het ampt. Deoude Latynfche Overzetter vertaalt hec ook ministerium, gelyk mede Beza , Calovius en de Overzecters (x) te Mons. 'Er wordt het ampt van Moses, door wien Godt zyne Wet gegeeven heeft, door verdaan. In den Weimarfchen Byoel wordt hec genoemd bet ampt der Wet in bet Oude Testament, en. vers 8, het ampt des Evangeliums in het Nieuwe Testament. Beza is van gedachten, dat Paulus niet alleen van de Wet der plechtigheden fpreekt, maar voornaamlyk van de tien Geboden. o , Grotius verklaart de woorden: i 5Wo«« «u 9-»v«Te« op deeze wyze.- id est, legis, cujus omnia promisjamortem terminabantur fine ulla fpe refiitutionis. Calovius verwerpt deeze verklaaring te recht, daar Christus zelf, Luk.X: 25 enz. geleerd heeft, dat de Wet van (x) Dat de Vermaarde Overzetting van het Nieuwe Testa. ment, die bet eerst in de Stad Mons gedrukt is, door drie Franfche Geleerden, en wel allen Janfenisten, te weeten, Ant. Arnaud, Isaac le Maitre deSacy, en Pierre Nicole vervaardigd is, verzekert Richard Simon, Bibliotheque critique 1. IV, Epitr. 47, p. 471. En pag. 483 fchryft hy, dat men aan deeze Overzettinge dertig jaaren lang gearbeid heeft, ook' dat dezelve door Quesnel nagezien, en hier en daar verbeterd is. Men leeze over deeze Overzetting insgelyks Bayle , critique de V historie du Calvinisme de Maimbourg, T. I, pag. 58 fqq- Clericus vindt aan deeze Overzettinge niet wei» nig te berispen, maar echter ook veel zonder rede, in zyne Bibliotheque ancienne Q? moderne, T, I, pag. 320 tot 283- Ook kan men dezelve door Richard Simon beoordeeld vinden, in zyne Histoire crit'vpue des Verfions du N. T. eh*p. 35 j 30» 37, 38 en 39.  |68 Verklaaring van den tweeden Brief van Moses ook het eeuwig leeven belooft, en wy dit ook Lev. XVIII: 5 (y) vinden. Ik voege 'er nog by , dat Grotiüs Levit. XXVI , het welk hy ten bewyze bybrengt, niet met genoegfaame opmerkzaamheid befchouwd heeft, want aldaar wordt, vers 41, aan de geenen, die boete doen, het aan Abraham toegezegd eeuwig leeven ook beloofd (z). tiet welk den dood werkt. Vers 6 leezen wy: bet welk doodt, dat is, de Menichen tot den dood veroordeelt. Hammond : mortem affcrebat. Zeltner en Calovius: " hec welk den dood aankondigt." En in jteenen was ingegraaven. In hec Griekfch is het woord *.«} niet noodzaaklyk, maar in onze caale moet het 'er bygevoegd worden. Dit is ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel gefchied. Lutherus vertaalt het: gebeüd. Zeltner en de Engelfche Overzetting beter: ingegraaven. Di~ (y) De Heer Heuman trekt meer uit de woorden van Christus, dan 'er in ligt; onze Zaligmaaker zegt, zo gy dit doet (de Wet houdt) zult gy leeven ; maar dit is noch niet gezegd, de Wet belooft u het eeuwig leeven. En wat Levit. XVjII: S betreft, hier in wordt alleen van leeven gefproken ; en wie zal ons wederleggen, zo wy dit, volgens de analogie der Joodfche Wetten , alleen tydlyk leeven, of tyd• lyke gelukzaligheid, ver ftaan willen. Vertaaler. (2) Daar van ftaat in de aangehaalde plaatze geen enkelld Woord. Alles wat wy Levit. XXVI: 41 vinden, is: " hun „ onbefneeden hart zal zich verootmoedigen , en dan zullen ,, zy hun de ftraffen hunner misdaad behaagen laaten (dat is erkennen, dat zy deeze ftraffe met recht verdiend hebben) „ en, vers 42, ik wil gedenken aan myn verbond met Ja„ cos, en aan myn verbond met Izaak en aan myn verbond „ met Abraham,- en ik zal aan het land gedenken , dat van „ hun verlaaten is enz." Wie ziet niet, dat den Israëliten hier alleen de verlosiing uit de hand hunner vyanden , de herftelling in hun land , waar uit zy verdreeven waren, en de vernieuwing van Godts oude gunsten, het geen in alles in het vei bond met hunne Vaderen lag ópgellooten wordt toegezegd. Verxmur.  aan de Corintben. Hoofdft. III: 7—«Tr. ïOfi Dewelke (welke Wet van Moses (a)) heerlykbeii badt, zoo dat de Kinderen Israëls bet aangezicht van Mofes niet konden aanzien , wegens den glans zyns aangezichts, die toch vetgmn is ? '*.yi,i$n » &f«,, bet badt beerlykheid. Lutherus vertanlt het: bet 'badt klaarheid. In den Hollandfchen Bybel wordt het ook door beerlykbeia vertaald. Deeze heerlykheid en klaarheid van Moses aangezichc beftondt daar in, dat het glinsterde of fchicterde, gelyk wy Exod. XXXIV: 30 en, 35 leezen. Zy konden bet aangezicht van Mofes niet aanzien , «nwMi, In den Hollandfchen Bybel wordt het vertaald: Jterk aanzien, en door Beza: internis oculis intueri. Het woord betekent ook Luk, XXII- 56, Hand. III: 4» VI: 14. Vil: 55, XI: 6 en XlII: 9: iemand zeer fcberp aanzï'n. Van wegen den glans van zyn aangezicht konden zy bem niet aanzien , h* «■«» r'« ^s's-iiirtv avrov. Drusius, Castalio, Beza in zyne aanmerkinge, Huiinius, Grotius, Hammond, Beausobre en Lange vertaaien het ook de glans, fplendor. Men kan hec woord 1 Cor. XV: 40, 41 ook door glans vertaaien. Het is te verwonderen, dat Hunnius, Grotius ea Lange hebben kunnen denken , dat het aangezichc van Moses geduurende zyn geheele leeven geglinfterd heeft. Moriente Mofe fplendor quoque faciei ejus evana-. vit, fchryft Hunnius. En in den Weimarfchen Bybel leest men insgelyks: " toen Moses geftorven was, „ heefc deeze klaarheid (glans) opgehouden." Welke glans (van Moses aangezicht) toch vergaan is, rr,) fMTctey-p'fw. Lutherus heeft het onduidelyk vertaald: die echter opboudt. Beza: quce gloria erat. abolenda. Beter Zeltner: ras een einde hadt. Zoo betekent ook 1 Cor. 11: 6: % rotpta rov hiavos rourov rev %*T»iynpi*ov, de wysheid van deeze waereld zal vergaan ; gelyk Lutherus het ook vertaald heeft. Hoe veel meer beerlykheid zal niet bu ampt van den Qees\ (a) Beter: welke h*K»U, welk ampt. Vsrtaaler. %  tia Verklaating van den tweeden Brief Geest lebben ! nv5 «j^i pïfoe, &c. Die *»xi komt Rom. VIIJï 32 ook voor. Beza verklaart het op deeze wyze: Ministeriwni fpiritus est ministerium, per quod. Deus offert atque adeo infinunt' fpiritum vivificantem. Lange: '' het Evangelie is eene zaak, die recht Iee„ vendig en zalig maakt." Lutherus bedoelc hec zelfde, als hy hec vertaalt: bet welk den Geest geeft, (te weecen den Heiligen Geesc.) Grotius : quanto ionoratius est ministerium illius fpiritus, qui arrbabo est vitte teterne. Dan dewyl Grotius fchynt te denken, dat men in de dagen van het Oude Testament geene hoop op de eeuwige zaligheid gehad heeft, zoo toont Calovius hec eegendeel uic Hebr. XI, alwaar veele Geloovigen van hec Oude Tescamenc, die zich met de hoop op-de eeuwige zaligheid vertroost hebben, Worden opgenoemd (6). ■ Hunnius is van oordeel, dat tot de heerlykheid van het ampt des Geests ook de wonderwerken van Christus en zyne Apostelen behooren. Men heeft hem in den Weimarfchen Bybel gevolgd. Dan dit is zonder grond. . Want daar bet ampt, dat de verdoemnïs predikt, beerlykheid badt, zoo beeft immers bet ampt, het welk de gerechtigheid (die door het Geloof moet verkregen worden) predikt, nog veel meer beerlykheid. 'm becekent tier wederom niet wanneer maar daar. In den Hollandfchen Bybel wordt het door nudemaal uitgedrukt. vertaale ik met Lutherus : tiet ampt, hetwelk de verdoemnis predikt; en i haxati» bet ampt, bet welk de gerechtigheid predikt* In den Hollandfchen Bybel klinkt het zeer onduide. lyk: de bediening der verdoemnisfe, en de bediening der teebtvaeraigbeid. Ai«*e><* betekent immers ook een ampt > (b) Een zeer zwak bewys, tegen eenen Man als Grotiuj dien het zeer gemaklyk viel , te toonen, dat in dat elfde Hoofdftuk van den Bïefaan de Hebreeuwen in geenen deele van het zaligmaakend Geloof, maar alleen van het vertrouwen op Godtlyke' beloften , met betrekkinge tot dit leeven gedaan, gefproken wordt. Vertaaleb,  aan de Corinthen. Hoofdjl. III: 7—-it« tlt ampt; en, gelyk in het Oude Testament geleerd en. gepredikt wiertit, dat, al wie de Wet niet hielde, zoude verdoemd worden, zoo wordt ook in het Nieuwe Testament geleerd en gepreui kt , dat de MerTch door het Geloof aan Christus rechtvaerdig tn zalig werdc. In den Weimarfchen Bybel wordt het op deeze wyze opgevat: " De Menfchen worden door de Wet ,, overtuigd, dar zy de verdoemnis verdiend heb,, ben ,• en het Evangelie leert de Menfcnen , hoe ,, zy door Christus kunnen en moeten rechtvaerdig ,, en zalig worden." —7— Lange: " De Wet leert „ de zonde en Godts toorn over de zonde kennen, en „ dreigt de verdoemnis ; maar het ampt des Evan,, gehums is, gerechtigheid teprediken." Zoover» klaart Calovius" het insgelyks. d.i«un>ri"i wordt in den Hollandfchen Bybel en door Beausoeüe ten onrechte vertaald: de reebtvaerdigheid. Jujniia Chnsti intelligitur —- fchryft Beza te recht — tujus imputatione non modo mn condemnamur, fed eiiam ut jufti coronamw. (Er wordt de gerechtigheid van Christus door verdaan, door welker toerekening wy niet alleen geene verdoemnis te duchten hebben , maar ook, als rechtvaerdigen, zullen gekroond worden.) Theophylactus verklaart het op dezelfde wyze. " Door het ampt der gerechtigheid fchryft ,, by verftaat Faulus het Evangelie , het welk „ de Menfchen niet alleen van ftraffe bevrydt, maar „ ook rechtvaerdig maakt." Onze Apostel befchryft Rcm. VIII: 1,2,3,4 zoo wel bet ann>t der ver doemnisfe, als dat der gerecbiigm beid, daar hy zegt: nu gaat 'er een oordeel van ver. doemnisfe over de geenen, die in Cbristus Jefus zyn. Want de Wet des Geests, die in Cbristus Jefus bet leeven geeft, beeft my vry gemaakt, zoo dat ik nu niet meer onder de Wet der zonde en des doods ben. Want daar de Wet het niet dien konde , dewyl zy door bet vieefcb kra dezelfde wyze heb ik dit woord 1 Cor. Xtli- i, 3 moeren overzetten. Men zie myne aantekening op Rom. I: 5, alwaar ik meer dergclyke plaatzen heb bygebracht. Int vertaale ik; bet geen torn beerlyk was. Ik heb 'er het woord toen ingelafcht, dewvl hier van eenen voorgaanden tyd, dien des Ouden Testaments gefproken worde. Beausobre heeft het, duidelykheidshalve, ook zoo vertaald : qui fut ta gloire du pre. n.i r. De Overzetter te Mons maakt het minder duidelyk, door de verkbaring, van het begin en hetein. de van dit vers in den Text te brengen: Et eelte gloi. re meme de la Loy n' est point wie veritable gloire, fi on la cvmpare avec la fublimité de celle de l' Evangile. _ 'Of£è 3iJ'§*«-«» «»«*•» *»« s'«i»/8«*«t>V-s ?»f.5!, bet is niet eens beerlyk geweest, in vergelykinge vn deeze (tegen. woordige ) owrgroote beerlykheid. rit ftaat hier, gelyk dikwüs, in plaatze van Men kan daar van by Fesseliu?, Ub. III, cap. 1, § 16, veele voorbeelden vinden. "e»e««" rw heefc Lutherus ook te recht vertaald : (gegen fcitfer (in vergelykinge ■>'■?' deeze) zoo wordt het ook vertaald by Grotius , Lange , en in den Weimarfchen B-bel. Rapheuus verklaart het mede zeer goed. ia zyne aantekeninge uit Polybhjs ; refpeüu "*  aan de Corintben. Hoofdjl. III: 7—m n$ illius fupèremtnentis gloria, quanmm attinet ad excellentisfimam gloriam novi josderis cum qua, fi alterwrs Mud fcedus conferatur, umbrm injlar videbüur (met betrekkinge tot die alleruitftekendste heerlykheid van hec nieuw verbond, met welke zo het oude verbond vergeleken worde , zal hec als eene fchaduw fchynen.) Maar in zyne aantekeningen uic Xenophon en Herodotus vertaalt hy het woord htKtt verkeerd; quod, attinet ad. Zoo verklaart Beza hec ook, en met her» Wolf. Dan Beza verbetert het in zyne aantekeninge, daar hy fchryft, dat de Syrifche Overzetter het te recht vertaald heeft: in comparatione. Dus vertaalt Beausobre het insgelyks : en comparaifon, en Vatablus: in comparatione, fi fcüicet comparetur Eu. angelio. Zeltner : " indien men de voorcreflyk„ heid van den glans des Evangeliums recht be„ fchouwc, dan is die glans, in vergelykinge met ,, deeze, niets te achten. '' In den Grond text ftaat 'er noch by: i* »■««'*•» toJ^éfi«, het welk Beza vertaale: hac inparte, boe est % quod dicitur Gallice : EN CETTE EGARD. Eras. mus vertaalt het ook : bac in parte, en verklaare het: in comparatione. Grotius en Schoettgen vertaaien het bactems, in zoo verre. De eerscgemelde fchryft, dat de.woorden: «V r«»r« ra/tipi. in dezelf-. de betekenisfe kap. IX: 3, en 1 Pet. IV: 16 oak voorkomen. Maar hy bedriegc zich. Op beide die plaatzen hebben deeze woorden dezelfde betekenis niet. Calovius verklaart het op deeze wyzie: ne in illa quidem pa>te , qua Mofis facies fulgebat unice , fulgor in cenfum venit tuut var &c Lutherus vertaalt het jencs XH\ (dat deel). In den HollandfchenBybel leest men : in dit deel. Beza merkt «an, dat deeze woorden in de Syrifche Overzettinge worden uitgelaaten : deeze Overzetter begreep naamlyk, dat zy overtollig zyn. En dewyl ik van het zelfde begrip ben , heb ik ze insgelyks overgeflaagen. En die heeft Zeltner, in zyne verklaaringe van dit vers ook gedaan. Wy vinden 2 Coloss. II: irj een foortgelyk IX. Deel. H voor-  114 Verklaaring van den tweeden Brief voorbeeld aan her woord t*'te«<, het welk ook dikwils overtollig is. Men zie aldaar myne aantekening. • Want daar, bet geen vergAan is , beerlykheid hadt, tal dat nog veel meer héetlykheid hebben, bet geen beftendig biyft. Het woord ï< moet hier wederom niet door wanneer, maar door daar (cum boe ita fit) vertaald worden; gelyk men dit ook hier in den Holland* fchen Bybel heefc in het oog gehouden. To xarugyoi pavet, het geen vergaan is. Lutherus vertaald het in den tegenwoordigen tyd : tas ti aufitercr. En Zeltner : dat, bet geen nogtbans vergaat. Zoo ook Beza.- quod aboletur. In den Hollandfchen Bybel : bet geen te niet gedaan wordt. Dan de tegenwoordige tyd heeft hier de betekenis van den voorleden ; in welke bètèkenisfe Johannes denzelven in zyn Evangelie dikwils gebruikt. Men zie myne aanmerking op Joh. V: 2. Zoo leezen wy ook 1 Tim. V: 20: ii a>*êTe'»c»r«5, die gezondigd hebben. By Glassius kan men meer dergelyke voorbeelden vinden Dat men te deezer plaatze ™ xctTxeyaiuf™ in den voorleden tyd te vertaaien heeft, erkent Hunnius en Witsius (Mifcell. Sacr. T. I, p i$9) en Amelius (T. II, pag. 718), gelvk tir-de Joseph Hallet, in het zesde deel der Berlynfcbe gemenj.de verhandeling-n, bl. 405. Lange verklaare het ook goed " üe Wet „ van Moses was nee ts voor eenen zekeren tyd gea, geeven, en moest naderhand afgefchaft worden. " A<« &füs vertaalt Grotius : rum gloria; «.e-lyk kap. II: 4 Ji* v<,y*.Zv ïzKiiui^ met veele traanen. Zvne vertaaling dan luidt dus: L x Mofis emt cum gto-ia, de Wet van Moses was met heerlykheid Dan dit is noch goed Latyn , noch ook goed Hollandfch. Eras. mus cn Beza verraaien het beter; in gloria, dat is» fuit gloriofum, ■ Zon leezen wy ook vers 7: h 0,%*, bet'hadt'beer fokbeid , of, het wns beerlyk , en vers 8 : 'Ur~lykbeid hebben, beerlyk zyn. Ti («£'n> vertaale ik bet ge*** 'eilendi? hMt. Bbauso. 3bre en de Overzcrters té Mons hebben het ook zoo vertaald: qui durera toujours»  aan de Corintben. Hoofdft. III: 12, 13. 115 Ik kan niet nalaaten, hier Bengel zyne Overzetting v in deeze vyf verfen by te voegen. Zy is zoo. onverftaanbaar, dat hy beter zoude gedaan hebben, indien hy ze in het geheel niet vertaald hadt. „ Maar indien de dienst des doods in lette,, ren in fteenen geprent , tot eene klaarheid „ geraakt is, zoo dat de Kinderen fsraëls niet „ konden in het aangezicht van Moses inzien, we. ,, gens de klaarheid van zyn aangezicht, dieafge. „ fchaft wordt: hoe zal niet veel meer de dienst des „ Geestsin klaarheid zyn. Wantindien de dienst „ der verdoemenisfe in klaarheid is, veel meer „ heeft de dienst der gerechtigheid eenen over„ vloed aan klaarheid. Want ook dacgeen, het welk ,, verklaard was, was niet eens verklaard in die, „ ftuk, wegens de overtreffende klaarheid. Want „ byaldien dat geen, het welk afgefchafcwordt» „ by klaarheid is, veel meer is het geen blyfe ,, in klaarheid." vers 11, 13. Daar wy nu deeze boop hebben, zyn, wy geheel onverfebrokken, en zyn niet, gelyk vosrraaals (de Israëliten), toen Mofes een dekzel (eenen fluier) over zyn aangezicht deedt, op dat de Israe'liten niet zouden (kunnen) zien bet einde van bet geen een eindtbebbem zal (te weeten van de Wet van Moses). vertaale ik niet: die voy nu, deeze boop hebben; maar: daar wy nu enz. De Apostel fielt de rede voor, waarom wy ar*^»™»» moeten hebben. Lutherus vertaalt het: dewyl, het welk het zelfde is. In den Hollandfchen Bybel leezen wy ook zoo. Erasmus en Beza vertaaien het ook : cum bujusmodi fpem habeamus. Hoewel T«o vcrkiaaren het ook Chrysostomus , ïheoPHYLAtTüs en Oecumenius : Israëiim non potuere «fe den, quod finem b ibeat lex, id est, quod ahquando Ju abrogwta. In den Weimarfchen Bybel: Cbristus is bet emde der Wet, bet welk nu ophoudt. Rom. X: 4Bengel verklaart het ook zoo : met Cbristus houdt de Wet opi en Clericus: Non oportebat hraelitasammaiverter e, fe a Mofe leges accipere, quas aliquando antiqua, turus erat Deus : het geen hy in zyne Bibliotheque cbotfie, T. XIII, pag. ioi herhaalt. Maar deeze laatste geleerde begaat eenen grootea misflag, wanneer hy, in plaatze van ri rlu, leest r. wtir.*.t. Dit woord ftaat wel is waar in ééu of twee Handfchriften, en in de gemeene Latynfche Overzettinge ftaat ook faciem. Dan men kan, met Valla , zeggen, dat dit niet in die Overzettinge ftaat, maar dac de Affchryvers ii faciem gefchreeven heboen, in plaatze van in finem; dewyl de woorden finem en faciem eikanderen in fchrift zoo gelyk zyn, datligtlykhec één voor het ander kan aangezien worden, üstius verwerpt deeze leezing , (van faciem) ook op zeer goede gronden; en Wetstein, zoo wel als Millius, houden dezelve insgelyks voor vervalfchc. Beza merkt aan , dat alle Overzetteren de woorden Exod. XXXIV; 32 verkeerd vertaald hebben , en dat men, volgens de gemeene vertaaling, niet kan zien, dat onze Apostel dezelve gepast aanhaalt. Men moet dezelve —- zegt hy dus vertaaien: finem fecit MoJ'es bquendi cum Mis. Pofuerat autemfuper faciem fuam velum. (Moses hieldt op met hun te fpreeken. Maar hy hadt eenen fluier over zyn aangezichE gedaan.) Alexander Morus verhaak, by deeze plaatze, pag. 137, hoe hem door eenige Rabbynen verweeten is, dat de Apostel Paulus deeze woorden verr keerd heeft aangehaald. Ik moet hier noch by voegen , dat de Jooden de Wet van Moses zouden verworpen, en niet als een Godtlyke voorfchrift aangenomen hebben , zo hy 3 E h 4 hu»  -120 Verklaaring tan den tweeden Brief hun gezegd hadt, dat dezelve eens zoude ophouden. Zy dachten, dat eene Wet, door Godt gegeeven, * moest gelden , en haare verbindende kracht behouden, zoolange de waereld ftondt. Thans kome ik tot de verkeerde verklaaringen. — Sommige Uitleggeren denken, dat de bedekte Moses zoo veel betekent, als de duisterheid en onverftaanbaarheid van zyne woorden, en dat daar tegen overgeheld wordt de duidelykere manier van onderwyzen in het Nieuwe Testament. Op deeze wyze verklaart het Beza: Mcfesnon alia raiione velum adbibuit, quam quod faciei ipfius fulgorem non posfent lsra'élit® fujtinere. Sed Deus aliud adumbra~ lat, iiimirum aliam clurisrem exfpeftandam esfe notiticm; deinde plerosque ne in bujus quidem obfcura mysteria penetrdturos. Flacics P. II, pag. 606: Paulus removetafe obfcuritatem involucrorum Sacrorum. Simui declarat illum tjn pum aut Symbolum propbeticum velaminis Mofis, qua fignificatum est, etiam ipfam veram faciem aut fententicm legis esfe varie involutam typ is ac umbris, ê? plerosque Mofis auditores non penetraturos esfe mysteria verumque ftnfum ac fcopum legis, ut nee fecpum legis, boe est, IWefiam, vere cognofcerent. Estios : Et non facimus , ficut Mofes , qui velamen ponebatfuper faciem fuam: id est non occultamus Euan. ■geliilucem, ficut Mofes in typofecit, occultans eum Is* raïlitis. Zoo legt het Witsius ook uit, Miscell. Sarr. T. I, pag. 438, en Amelius, P. II, p. 719. Gelyk mede Schoettgen : Senfus Pauli est: Mofes de Cbristo legem abolituro Paulo ohfeurius pronuntiavit , ego vero, apnte, quod res est, profero. Zeltner: " Het einde, het oogmerk (RoM. X: 4), „ te weeten Christus en zyn Evangelie , het welk „ onder die voorbeelden en fchaduwen, die met hec „ lichaam verdweenen zyn, was afgebeeld. Zydoen „ niec, gelyk Moses, die eenen fluier over zyn aan„ gezicht deedc, zoo dac de Kinderen Israëls niet „ nauwkeurig hebben kunnen zien en begrypen, waar  aan dé Corintberi. Hoofdfi. llh ï4, 13. ^syc op , het geeq zoude ophouden , gedoeld hebbe, naamlyk op Christus, heteiade der We.." Sommigen Hellen geheixnzinnige, maar zeer onwaarichynlyke verklaaringen voor. By voorbeeld , «JaMero, wiens verklaaring Witsiüs (Mf. Sir. T. I, p. 4.38) bybrengt, van hem oordeelt; CdmerommttO' tam typi atque mysterii rationem judkioje exfecuium esie, fchryfc 'er dus over: Mofis fuies fplenduit, q'ii obver. fa fuerat Deo, hoe est minislenum Mfi,, quaiems al Dei mentem & confilium refertur, omnim fplendidurh est atque illustre, & perfpkue fatis ad Cbristum ducu., qui vera lux est. At popitlus camalis Mum fplendorcn ferre non potest: ideo velatur populo carriali lex, donec acce* dat fpiritus, qui velomen uuferat. Turn etiam ipj{ iloes fplenduris fibi, fui confeius non est. Non enim pi linet ad Mofem , quatenus liters, minister est , exponere mysteria Euangelii, quorum cogiMio est ex fpiritu gra* tits, qui facit, ut plura ex docvrina Mofis intelhgamts, quam verborum finus tinnit. Mofes, cum ad Deum recliret, depofuit velamen: fic &? populus Israëlitieus, qnndo fe convertet ad Dominum, deponet cor dis fui velomen , i§ videbit gloriam Cbristi, atque intelliget, quuniodo illius prozfigurata fuerit gloria oeconomice Mofaii a. De geheimzinnige verklaaring van Grotius , dien Calovius wederlegd heeft, luidt dus: Hic Paulus mystice expUcat fulgorem Mofis &f velum. Fulgor Me Mofi'. praifi^urabatfugzrem Mes firn, quem cognof.ere ïllis temporibus non dabatur. CHR.ISTUS FINIS EST LEGIS (Rom. X: 4.) acpYoinde & legalis ministerii. Glassius verklaart het, pag. aioo's op de volgengendewyze: Idpravi confilii Mofes nonbabuit, utfcji licet non intenderent fi'ii Ifraël, fed alia raufa impojkionis istius velaminis narratur, Éxod1 XXXIV: 30 £f 33. Secutus fuit vero iste effecJus. —— Et pag. 1126 : Non innuitur boe loco Mofi- confilium, c5* aêionk caifa finalis, fed eventus exececationis Jmtxorum , cujus qnafi. v-vftfobtt quoddam £f typus fuit impofitio Ma x»\i*mtTet} externafuper facie Mofis. ■ - Et pag. r9«r* t*V jjtfop moeten vertaaien: het ve-fland der Ongeloovi. pen, en kap, XI: 3 ** vf**?* aTO verfiand. In den Eagelfchen Bybel, gelyk mede in de Overzettinge te Mons ftaat op alle deeze drie plaatzen: bet ver-, ftand. y . , , "AX?' V*? T'5 '■l/44*?'" T" xakvptjHct ftéiii. Want tot #p beden toe blyft bet zelfde dekfel, te weeten, over hun aai.  fcttf Ve'Fklaaring van den tweeden Brief ' a. gezicht. Beausobre verklaart het op deeze wy* ze: *' Het dekfel, het welk het aangezicht van Mo„ ses bedekte, is over het Oude Testament gebleeven, en bedekt de Jooden, dat zy niet zien kun„ nen." De Heer Meier verklaart het ook niet kwaa'yk: " maar gelyk zy toen reeds van een verftokt „ gemoed waren, te weeten, ten tyde van Moses, „ zoo blyft hun nog deezen dag dit dekfel, om zoo „ te fpreeken , onopgedekt over het Oude Tescament, wanneer zy het leezen. " Grotius: Ide» manet impendens ipfis, quia tolli, wfi Cbristo cegnito, non potest. ui «(«««avxtó^sko» , en het blyft onopgedekt* Dit is eene herhaaling van het voorgaande. In fommige Handfchriften ftaat; Dan dit woord fchync hier een byvoegfel uit Rr'm XI: 8 te zyn , alwaar wy sas tsj~j «dJ^i^» D>f'g*s leezen. 'e»-' rp iiAywo*ti t»f sr«Ao«a5 hce5-»x7is, by de leezing van het Oude Testament, of, gelyk Lutherus het vertaald heeft; wanneer zy het leezen. Door bet Oude Ti'-iament worden, gelyk Grotius en Lachemacher (ObJ. Pbilol. P. UI, cap. 2, § i, pag. 212) zeer wel aanmerken, de Boeken van Mofes veiJlhan, die, inzonderheid op den Sabbath , in de Synagogen geleezen werden. Paulus verklaart zich zelf in het volgend vers, alwaar hy fchryft : wanneer Mofes geleezen wordt. vO , Tl (f. V.icet ytd\vf&f>.a) h x«iS-« tcxrtig yuraf, .welk (dekfel) n»cbians door Cbristus (weggenomen en) vernietigd wordt. Per Cbristum vertaaien bet ook Beza, Hemming en Beausobre. Door Lutherus, en in den Eng'.ifchen Bybel, wordt het zeer onduidelyk overgezet: die in Christus ophoudt. "o, ti, (van hef Masculinum 05-15) fchrvven Camekarius» Millius en Wetstein ook. Geen deezer beiden heeft ih eenig Handfchrift »«•< gevonden. Bengfl heeft in zyne uitgaave van het Nieuwe Testament «wt< (quia) laaten drukken, denklyk, dewyl in deOude Latynfche Overzettinge, zoo wel als in de Syrifche, iuohiam ftajat, Beza is van oordeel, dat 'er ook, aP leest  aandeCorintben. Hoofdji. IW H-**?? *aTf leest men 'in, een goede zin uit voortkomt, en Estï* ds fchryft: fenfus eodem redit. Paulus leert ons in dit vers 14, dat dejoodeninhet algemeen niet geweeten, niec begreepen hebben, dat de Wet en alle plechtigheden op Christus gedoeld hebben , en dus , naa de komsc van Christus eea einde hebben moeten neemen. Hy zegt die Gal.IH: 23,24,25, duideiyker: Eer bet Geloof kwam, voer* den wy onder de Wet gedaan — tot op bet Geloof, bet welk naderhand geopenbaard zoude worden. Zoo dat de Wet onze Tucbtmeefier ge weeft is, die ons tot Cbriftus dreef, op dat wy door bet Geloof (aan hem_) zouden rechtvaerdig worden. Maar naa dat bet Geloof nu ge* komen is, zyn wy niet meer onder den Tucbtmeefier. In den Weimarfchen Bybel worde hec ook goed verklaard : " Christus heeft, in zyne coekomst ia hec vleefch, de rechte meening der Wet duidelylc aangetoond, en de figuuren van het Oude Testa„ menc vervuld. Wy weeten immers , dat het „ Paafchlam een voorbeeld van Christus geweest; „ is. " Beausobre lege het op deeze wyze uit: " bet wordt „ door Cbriftus weggenomen, dat is, die aan Chris-. Tusgelooven, hebben zynen Geest ontfangen, ea ,, verdaan de Wet recht. " —— Camerarius vat het dus op: IN CHRISTO, boe eft, cognüione Eu* anigelü, feu Chrifti. — LukasOsiander : " In Cbrifta tollüur, " cum fcilicet ejus Euangelium fide Juscipi., tnr. — Estius: Aufertur PER CHRIST'UM, qui finis legis eft, fide fusceptum. Tot op den dag van beden, zegge ik, wanneer Mofes geleezen wordt , ligt dit dekfel op hunne harten. 'a»*\ heefc Beausobre door voorzeker, waarachtig vertaald.. En Rom. VI: 5 vercaalc hy het ook zoo. Beza ," Erasmus en Zegerus hebben by dit vers in hee geheel niets aangemerkt, buiten twy fel, dewyl Paulus flechts herhaalt, het geen hy in het onmiddelyk voorbaande vers reeds gezegd hadr. " De Apostel herhade hec 9, voorgaande— fchryft Grotius—opdatdeChris„ tenen het zoo veel te beter zouden opmerken cn eer  ?2$ ' ■ Verkladring tan den tweeden Brief harte' neemen. Bfza hadt het derhalven dus behoorefl te veriaalen: in bunc usquediem, in quam &c. gelyk by tv foorcgelvke gevallen dikwils gedaan heefc; by voorBeeld', H/ men worden. Dat hier van Israël, dat is, de Israëliten of Jooden, gefproken. wordt, blvkt klaar uit de voorgaande verfen. Ook zyn van dit gevoelen, Lutherus , Erasmus , Vatablus . Beza, Camerarius , Zegerus, Drüsius , Cunaïus en Beausobre. Maar Lud. Capellus is van Ooroeel, dat Paulus hier van MoSes fpreekt; en Es. Tius fchryft: Apo\ïolus non de Israële, fed de Mofe loquitur, de auo legitur in Exodo, quod ipfe auferebat veïvm de facie fua. cum Deo locuturus. Interpretes ballu. cinati fint, p o A&ivo reddentes pr.sfivum, pro prttfenti fmmum. Dan, gelyk ik reeds gezegd hebbe, deeze dwaaling is bandtastlyk. ' , , , . , Wanneer Israël zich tot den Heer bekeerenzal, Jfi, xe«« k*'e««. Dat, door den Weer, Chris¬ tus verdaan wordt , blykt uit de naast voorgaande woorden : het dekfel wordt door Christus weggenomen. Lutherus vertaalt het ten onrechte : maar byaldien. Emt «co bekeerde tot den Heer, mfc bet dekfel af ge. mm  aan de Corintben. Hoofdft. III: 14—17. i2> daan noorden. Grotius brengt het woörd ivire.ty" tot hec woord «*fï/ gelyk mede Joh. Hendrik Michaelis, in zyne aantekeningen op het Oude Testament, D. I, bl. 119. Heinsius maakt hier eene Parenthefis, in welke hy» naa de woorden limstl&t r« yo«',««r«s uitat, die hy vertaalt : mentes vel cogitaliones eorum , deeze woorden y«? *ft rvf**e»y , tOt eV' rit xeteti»t durat xs?r«i, in- fluit. Quod enim pracesjit parentbefin fchryft hy ; cum eo, quod post eam parentbesm fequüur , non cum  aan Ac Corintben. Hoofdfl. III: 17. J31 cum eo, quod in ipfa efi, coharet. Dan het is gemaklyk te zien , dat hy daar in het fpoor byster is. Schoettgen, die zoo genegen is tot het maaken van tusichenredenen , gaat zelfs zoo verre, dac hy alle deeze vier verfen (14, 15, 16, 17) tusfchen twee haakjes fluit. Dan men ziet met den eersten opflag, dac dit onnoodig is. Ook verklaart hy het volgende 18 vers niet recht, zoo het behoort. vers 17. Want de Heer is de Geeft; maar, waar de Geeft des Heeren is, daar is vryheid. Lutherus heefc het ook zoo vertaald. Dat Si hier want betekent, toont de Heer Venema, pag. 239, dewelke ook meer plaatzen zoo uit de fchriften van het Nieuwe Testament , als uit ongewyde Schryveren, bybrengt, in welke hec woord Si die betekenisfe heeft. De eerste helft van dit vers: 'o SI k '$»«« *V n'«»/»« is zeer duister; hec overige: lv Si r\ n»st~j«« k»{/»« , i*u *^tuS-igU, is gemaklyk te verklaaren. Laat ons eerft zien , hoe men de laatste woordenopvatte. Ik verklaare dezelve op deeze wyze: "Daar „ de Geest van Christus is, als dienhy aan alle Ge„ loovigen geeft, diar is vrvheid, dat is, een vry„ willige Godtsdienft, en teffens het vermogen, om „ Godt op eene behoorlyke wyze te dienen." Zeltner : '' Hier door heeft men te verdaan de ,, vryheid van den vloek en den flaaffchen dienst der „ Wet; cn dat wy alles vrywillig doen. " Justiniani: Ubi Spiritus Dominieft, illicnon, ut olim , manctDiorum dwa Servitus, fed ingenua liberorum. Hbertas. (Daar de Geest des Heeren is, heeft men geenen harden flaaffchen dienst, gelyk te vooren , maar eene redelyke vryheid van Kinderen.') L. Osiander: Ubi Spiritus Dommi eft in corde bo* minis, ibi eft vera Wertas, videlicet a malediclione legis £p a peccato* (Daar de Geest des Heeren in het hare des Menfchen is, daar is de waara vryheid, te weeten vandezonde, en den vloek der Wet.) Zoverklaarc Estios het ook. Clericus: Ibi eft libertas , boe eft, non amplius ha* I 2 btru  132 Verklaaring van den tweeden Brief bentur bomines quafi fervi, qui parent magis metu, quam amore. (Aldaar is vryheid, dat is, de Menfchen worden niet meer als flaaven gehandeld , die meer uit vreeze, dan uit liefde gehoorzaamen.) Beausobre verftaat 'er de vryheid, a fervitutelegali (van de flaavernye der Wet) door, en brengt de woorden van Paulus, Rom. VIIi: 15, by: gy hebt niet eenen knecbtlyken geeft ontfangen, maar den Geeft der Kindfchap. En dus verklaart het insgelyks Hemming. Aretius: Cbriftus liberat a lege & ceremoniis (Christus bevrydt ons van de Wet en haare plechtigheden.) Hunnius: Quando Deus per Spiritum fuum Sanctum caliginem fudaicce opirdonis julgore gratias dispellit, per bunc fpiritum reponit eum in libertatem Euangelii (wanneer Godt, door zynen H. Geest, en het licht zyner genade, de duisternis der Joodfche verbeeldinge verfpreidt, herfielt hy zulk eenen Menfch, door dien Geest, in de vryheid van hec Evangelie.) In den W'eimarfchcn Bybel: "'waar de Geeft des Heeren is, in het hart van eenen Menfch, daar is 3, vryheid. Dewyl hy een Gerst der kindfchap is, „ zoo verzekerd hy de Geloovigen , dac zy vry zyn „ van den vloek der Wet en der eeuwige verdoemc,, nisfe , cn datzy, door Christus, van het bedwang der Wet verlost, en in de Geestlyke vryheid gej, field worden. " Beza verklaart het wcnderlyk : Libertas hoe loco düüur primus Me grudus ad vivificationem, id efi, conditie illafiliórum Dei, quibus exemtwn eft velomen cordis, fervitus mmirum illa mifera coscitatis, &P jugum iU lui tenebrarum , quod unius bominis peccato nobis imPofiturn eft. Significatur prima illa greti® Dei per Cbnftum vis, i'la, inquam, nos reddens ad tantam adfpiciendam lucem Euangelii idoneos. De Heer Meier legt het ook verkeerd uit: *' Daar „ de Geest des Heeren, te weeten, de Heilige Geest, „ en door denzelven de rechte Geestlyke kennis van ,, Godt en zyn woord is, daar is en heerscht ook eene 5, zoodanige vryheid, van dewelke te vooren, vers « 12»  aan de Corinthen, Hoofdjl. III: 17. 133 „ 12, gewag gemaakt is,- en daar is alles vry enopen„ baar, het geen te vooren als bedekt was ". De zeer duitere woorden l k<^'s to ïitioft* tn', de Heer (Christus) is de Geest, hebben geene andere, dan zeer duiftere en onverftaanbaare, of ten éénemaale vallche verklaaringen veroorzaakt. Wy zullen dezelve hier opgeeven. Beza: Cbristus dicitur fpiritus Me, qui tollit velamen, in cordibus nostris agens. Hunnius verftaat, door i k»ê<55, niet Cbristus, maar Godt; en laat het voor het overige onverklaard. Hemming : Dominus est fpiritus Me , boe est, fpiritus fui virtute cor bominis vivificat. Justiniani: Dominus est fpiritus vivificans. Estius: fpiritumquem Dominum vocavit, nunc Spiritum Domimvocat, Spiritum Dei, ut intelligamus, fpiritum non fic vocari Dimir.um feu Deum, quin fimul oporteat confiteri, euma Deo procedcre. Forro libertatem di. cit oppofitam fervituti. Intendit autem Apostolus bac parte explicare mysticam fignificationem aWati velaminis. Ut enim velum impofitum fuljeclionis ac fervitutis indicium ests ita velaminis ablatio fignificat donatam libertatem: qua. donatis non fit per literam, fed per fpiritum, ut fenfusfit: Spiritus Domini, cum ipfe fit Dominus, ide* oque uberrimus, tan quam velamine fervitutis ablato, libertatem cum iis communicat, quos inbabitat, idest, Christianis. Grotius: 'o St k^»? ,« \invf.M In. Cbristus homo quidem fuit, fed cum vi divina, qua fpiritus dicitur Marci II: 8 ö5 Rom. I: i. Itaque duit Paulus, fe, cum de Domino loquitur, prcecipue de vi illa divina loqui. De volgende woorden: ° Si nnZn* (c) ku^Uu legt hy op deeze wyze uit: ficut ipfe in fe vim divinam habet, ita £ƒ aliquid de vi illa divina nobis communicat. Is est Spiritus Cbristi, de quo Joann. XIV: 26 cf XV; 26. Dicitur autem Spiritus Cbristi £? bic & Gal. IV: 6, ö3 Phil. (c) MiLtius is van oordeel , dat de woorden rev KvgUv hier uit het volgend vers ingelascht zyn. Dan Whitby heeft hem zyne dwaaling duidelyk genoeg getoond, I 3  134 VerHaaring van den tweeden Brief Phil. I: 19, quia per Cbristum & propter Cbristum datur. Calovios keurt deeze verklaaring af, en fchryft: fpiritus non vim divinam fignificat, fed naturam Cbristi divinam, cujus ratione Cbristus fpiritus vivificans est. Hammond : Cbristus prceter naturam fuam humanam êivino jpiritu indutus est, Euangeiium quce Cbristi dicitur fpiritus, verfu 16. Ubi autem est fpiritus Cbristi vel Euangeiium, libertas qucque est, ac proinde velum, quod fubjeèionis est indicium, toUitur. Clericus: '© $t Kï/^o? -—— —— iMoS-selcs, boe est, Dominus Jefus cum fuo Euangelio est finis fpvitualis legis feu ultimus fcopus, ad quem fpeElabat'legislator, Zeltner ftelt twee verklaaringen voor. De eerfte: " de Heer Christus , daar hy is, te weeten in „ bekeerde en Geloovige harten , is de Geest, hy „ brengt, veroorzaakt en werkt, het geen te vooren „ Geest genaamd is, dat is, leeven, zegen, gerech„ tigheid, vrede en blydfchap in den Heiligen „ Geest —— De tweede : " De Geest van dat beeld, dat is, de geheime verheve betekenis, waar 5, op het gedoeld heeft, is de Heer, dat is, niemand ,, anders, dan Christus. Ten minsten wordt Openb. „ XtX: 10, de Geest der voorzegginge even zoo geno3, men ". Wolf: Spiritum Saniïum bic indicari , nostratium 'Theologotum plerique cenfent. Hy brengt ook Rceert T^elson , eenen Engelfchen Schryver by , die hec op deeze wyze verklaart: Dominus est, qui vivificat, a quo omnis ïlluminalio dependet, tanquam a Domino, ,qui est-fpiritus legis. Lud. Cappellus: Dominus (Christus} est fpiritus ille, id est, fubministrat fpiritum Mum, é?per eum folum labetur fpiii'us, non per legem. Meier: " De Heer, riaamlyk Godt, is een Geest, „ en derhalven moet ook het woord van Godt , in,, zonderheid deszelfs voorzeggingen, in eenen GeestIvken zin opgevat worden ". Altman vertaalde, in zynen Fasciculus Obfervatiotiwi Fbilologkarum in quatdam loca Epistolarum Fauli ad  aan de Corintben. Hoofdfi. III: 17. 13,5 ad Corintbios (in 1756 ukgegeeven) de woorden: de Heeris de Geest, op deëze wyze: " de Heer, Christps , is de betekende zaak van de Levitifché „ Wet ". Hoe nauwkeuriger wy elke van deeze verklaaringen met den Text vergeiyken , zoo veel te duidelyker zien wy, dat dezelve valsch is. Hier door zyn fommigen op de gedachte gevallen, dan men deeza woorden omgekeerd behoort te verftaan , in dier voegen t* thti/ta eVif fif'*tf de Geest is de Heer. Van die gevoelen was Hedinger. " Men kan het ook ver- ,, taaien fchryft hy de Geest is de Heer. „ Deeze zin isde waarfchynlykile. In dien zin wordt ,, van de heerfchnppye van den Geest gewag gemaakt, „ dewyl hy vers 16 van de bekeering tot den Heer ,, gefproken hadt. Om nu te toppen, hoe deeze be,, keeriug teffens het wegnecmen van het dekzel vei,, oorzaake, geeft hy er de rede van te kennen, der „ wyl deeze Heer de Heilige Geest is, dewelke door „ het Evangelie, het welk ook Geest is, alle dek,, klceden en duisternisfen, door middel van zynen ,, helderen glans, wegneemt. " Toe zoo verre Hedinger: en deeze zelfde Woorden vinden wy ook in den grooten Tubingfehen Bybel. Van dit gevoelen is ook William Walls, in zyne Notas ctüïcè ad Novum Testamentum , pag. 210. " Deeze woorden —— fchryft hy hebben de ,, volgende betekenis. " x« Si «tj^»m fat I K»e,i*s, id est, ubi populus ad Dominum fuerit converfus, velum illud auferetur. Jam fpiritus est Dominus. Ouando igi' tur ad fpiritum convertetur, velum removebitur. Het is merkwaardig, dat Chrysostomus, Theodoritüs en Theophylactus reeds van dit gevoelen geweese zyn, dac t» hec fubjecbum, en « kJ*.-»j hec prcedicatum is. Ik voege 'er eindelvk noch de verklaaringen van Lükas Osiander en Flacius by. Dominus & vems Deus —— febryft Osiander —— Spiritus Sanêtus eji, qui bominum corda per minifierium Euangelii illuminat • ut Chrijïum falvatorem fide recipiant. En Flacius , in I 4 zy-  «35 p'erklaaring van den twééden Brief Èynen Commentarius, pag. 834 ; Articulus tl r\nvp* hic non JubjeEtum monftrat, fed refert adfuperiora, indicans, Cbnjtum ejfe Mum fpiritum, aut etiam ejus largi. torem, de quo F: 6 8 Paulus dijferuit. Ideo mox di. dit: SPIRITUS DÜMINI, nempe Cbrifti. Osian, ©er is teffcns van gedachte , dat in dit vers de drie Perfoonen der Godtheid genoemd worden: van welk gevoelen Calovius insgelyks is. In Kohl zyne Geleerde berichten van het jaar 1754, bl. 311 vindt men eene verklaaring van vers 14, 15» 16, 17, van eenen ongenoemden Schryver; van welke ik niets anders zal zeggen, dan dat ik ze aan het oordeel van anderen overlaate. Dewyl nu alle moeyte, door de Geleerden aangevend , om de rechte betekenis deezer woorden : <• Si ic^fs *■» n»st/>» èf,, te vinden, vruchtloos geweest is, herinnere ik my de regel, die Glassius, Pbilol. S. 237 , heeft voorgefchreeven : Non nifi Jumma necesfu zate compulfis Heet emendare textum Biblüum (het ftaat ons niet, dan in de uiterfte noodzaaklykhcid, vry , ■den Text des Bybels te veranderen). Te weeten , ■daar geen ander middel is, om eene goede betekenisfe uit deeze of geene woorden te haaien, dan door te •vooronderftellen , dat omtrent dezelve een misflag of fchryffout der Affchryveren plaats vindt,- daar moet men zien, of men die woorden op zulk eene wyze kan veranderen, dat men kunne vastftellen , de rechte leezing nu gevonden te hebben. Ook bekent Glassius, pag. 235 fa. dat het gevoelen van Beza, dewelke Hand. VII: 14 tsWij fchryft in plaatze van wc.re, hem waarfchynfyk voorkomt. Ook ftemt hy •pag. 114 gewillig toe, dat 2Chron. XXII: a eea fchryffout kan zyn. Dan men heeft reeds voor my getoond, dat de Apostel niet 'o Sc Kf'f<»s t« a-n»^* Ir* gefchreeven heeft, maar '\ &|<*y hebben Zeltner en Elsner te recht den glans vertaald, gelyk. te vooren vers 7. Derhal» ven dwaalt D. Icken, wanneer hy § 4, 5, 6, het aangezicht van Christus verftaat. Wy zien heet het. Het dekfel wordt van ons aangezicht afgenomen, dat wy den glans des Heeren, Christus, als in eenen Spiegel, kunnen zien. Ku's<«s is hier Christus, gelyk alle de Uitleggeren erkennen, Icken alleen uitgezonderd, die het § 3, zonder grond, van Godt den Va. der wil verftaan hebben. KareTT-fi^s»»* vertaale ik: wy zien als in eenen Spie* fel. Zoo ftaat ook in de Hollandfche Overzettinge. ,amb. Bos verklaart deeze woorden zeer goed , en toont teffens, wat de Apostel daar mede wil zeggen. KaT.a-t^.o-.^, fchryft hy, ubique fignifi-at, INSP1CEREINSPECULUM, CONTEMPLARI SE IN ' SPECULO. Quando Paulus dicit, fideles Novi Tejtamenti xarcxTzifycdui t»\> ïó|«» mv^Uv, inteliigt, " eos ac,, curate contemplari gloriam Domini, eamque fibi exem„ plumfumere, " ideft, perjeEtiore modo ex Euangelio cognoscere Cbriftum, & ex ea cognüione fic affici, Js-i fi'.rafteti**, transformamur s dat is, wy bekomen eene andere gedaante, de gedaante van Chritus , en worden , door den Heiligen Geest, tot tegenbeelden van Christus, gemaakt, lila f*irs«. t»5 roi Koe'"» daan moest, inaien dit de rechte Overzetting zyn zoude. Wy hebben hier op te vooren reeds geantwoord. Ik voege 'er nog eenige voorbeelden by, in welke anóft», zonder byvoegingevan den Artikel t«, den Heiligen Geest betekent; te weeten Joh. III: 5; 1 Cor. XII: li," en Jud. vers 19, ao. Zoo vinden wy ook k»'f<»5, zonder de Artikel Jud. vers 9 en 14; ïit. I: 4; Philem. vers 3 , 16, 29; 2 Joh. vers 3; en op veele andere plaatzen. HOOFDSTUK. IV. vers 1, 2. Derhalven daar wy dit ampt hebben naar zyne barmhartigheid over ons, zoo neemen wy bet onver* tnoeid waar, en hebben ook metfcbandelykehiimelykbeden (geheime baatzuchtige konsten) niets te doen; bande* len ook niet arglistig, noch vervalfchen Godts woord , maar bewyzen ons door bekendmaaking der waarheid voor Godts aangezicht zoo,, dat het geweeten der MenfchenQvaa onze oprechtheid) overtuigd worde. Faulus hadt in het laatste vers van het voorgaande Hoofdftuk van alle Christenen gefproken, welken het Evangelie gepredikt wordt; thans fpeekt hy van zyn Apostelampt. Derhalven — fchryft hy — daar wy dit ampt hebben, te weeten, het ampt, om het E vangelie te prediken. Het woord hux,n* wordt in dezelfde betekenisfe genomen, als kap. III: 9. Ook wordt Rom. XI: 13. Hand. I: 17, 25. VI: 4. XX: 24; en 1 Tim, J: 22, bet preiikampt int*»i# genaamd, ^  aan de Corintben. Hoofdfl. IV: r, 2. 145 Wy bebben dit ampt, naar zyne barmhartigheid over dns. Paulus wil zeggen : ik heb dit ampt, naar zyne barmhartigheid over my. Hy fpreekt van zich zei vea alleen, en doek op de groote genade en barmhartigheid , hem door Christus beweezen, toen hy hem , Van eenen yverigen vervolger der Christenen , niec Hechts tot eenen Christen, maar zelfs tot zynen Apostel maakte: gelyk ook door Hunnius, Osiander, en ïn den Weimarfchen Bybel aangemerkt worde. Deeze barmhartigheid roemc hy, en dankt Gode voor dezelve 1 Tim. I: 12, 13. Maar —■ zegt hy aldaar —■ by beeft zich over my ontfermt. K«*«« ï'Aii>'$«,Mff» — KotS-ui betekent hier niet ficut, maar prout, gelyk Beza , Vatablüs en BÉasmus Schmidt het ook vertaald hebben. In deeze beteke» nisfe ftaat dit woord ook Hand. II; 4 en 1 Cor. 1: 6. 'ov* ixxaxtaftn. Zoo leezen wy ook naderhand, vers 16. In dien zin komt dit woord ook voor Gal. VI: 9 en üThess. III: 13. Op de eerstgemelde plaatze leest men: Ti ar»ï>«rfs ,Kij i'xxaxaftit, laat ons niet moe. de voorden goeds te doen. Gelyk Lutherus het ook heeft overgezet. Op de tweede: wordt niet moede, goeds te doen. Lutherus: feertct nidjt wrtwfjctt/ gutctf ju tf)mt/ laat het u niet vervee. len, goeds te d«en. Beza vertaalt het: nonfegnefi imus; Grotius cn Calovius non pigrescimus. In den Wei. marfchen Bybel; wy laaten ons geene moeite verdrie. ten. Beza verklaart het in zyne aanmerkinge: malis £? ttffliüionibns fraSti non cedimus, en beroept zich op Luk. XVIII: r. Zoo hebben het ook veele oude Kerkleeraaren verftaan , die Suicerus , T. J, pag. 1047. ƒ?• heefc bvgebrachc. Ook is Beza door Aretius, door den Overzeccer re Mons, en door Beausobre gevolgd. Dan ixxctxü, heefc aldaar eene andere betekenis. Dat ixxxxih niet altoos te kennen geeft: zicbingroo. ten angst en nood bevinden, leert ons HesycHIUs; en Scapula brengt, in zyn Lexicon, eene plaatze by uic IX. Deel. K P».  t\6 Verklaaring van den tweeden Brief Polybius , in welke het woord fWx«» ook eene andere betekenis heeft. 'a*« wordt hier niet kwaalyk door maar vertaald, en daar door van twee verfen één gemaakt. Dan hec kan ook wel maar alleen een koppelwoord zyn , zoo als ïCor. II: 9 en Rom. V: 15, X: 18. Ik neb hec daarom door en vertaald. >A*i>*êptB-*. Camerariüs , Beza , en Erasmos Schmidt vertaaien het: abdicavimus. Beter de oude Latynfche Overzetter: abdicamus. Estius fchryft: niec tegenftaandc die de voorleden tydzy, wordt hec echter door de Schryvers als de eegenwoordige eydfcgebruikc. " Lutherus heefc hec ook in den tegenwoordigen tyd overgezet. En hec is zeker, dac Paulus hier in dien cyd fpreekt. Raphelius brengc zes plaaezen uic Herodotus by , in welke die woord ook gevonden wordt. Dan 'er is niet ééne onder, in welke het zelve die beeekenis heefc , waar in onze Apostel hec hier bezigt. Hec woord kome mee het Hoogduitfche «Sfagctt volmaakt overéén. 223it faactt aflen t#a fcfinflro ab/ of, wy hebben voortaan met dergelyke kunsten mees meer te doen. Lutherus heefc het vertaald : wy myden kennelyke fcbande. Hec woord myden drukt de meening van den Apostel zeer wel uit. TJ Hv*r* d> dac is, die hunne eer 'zoeken,' in bet geen fcbandelyk is. Hy hadt zich QOOjt  aan de Corinthe®. Hoofdjï. IV: t, ti 147 nooit door fchandelyke beginfélen van eigenbelang laaten beweegen, om het Evangelie te prediken. Ik predike het Evangelie — fchryft hy t Thess. II: 3, 4> 5. 6, ——niet uit gierigheid, ook niet met oogmerk em Menfchen te bebaagen , en bebbe ooknooit, ondereenig voorwendfel, aan de gierigheid trachten te voldoen ; ook. hehbe ik geene eer van Menfchen gezncht. Ik heb daarom gemeend, onze tegenwoordige Textwoorden dus te moeten vertaaien: wy hebben met fchandelyke beimelykheden, of duidelyker, met geheime baatzuchtige konsten % niets te doen. Beza verklaart het op deeze wyze: Quascunque latebras captanl bomines , quibus fua probru optriant, ut verfufias & fraudiumomne genus; aquo procul abfumus. Naderhand verklaart hy het op deeze wyze: INDECORAS LA TE BR AS, id eft, non convenientes iis, qui tantes dignitatis minifterium traStant; fedprobrofis potius hominibus. Eorum enim, efi, lucemfugere. (Allerleie fchuilhoeken, die de Menfchen zoeken, om hunne ondeugden te bedekken, zoo als arglistigheden, en allerlei bedrog waar van wy verre af zyn. Onbetaamlyke fcbuil- hoeken, dat is, niet betaamende voor Menfchen, die zulk eene waardigheid bekleeden; maar veeleer, voor deugenieten , welker zaak het is, het licht te fchuwen.) Deeze tweede verklaaring is beter, dan de eerste; hoewel de Overzetting; indecom latebra, de beste niet zy. Flacius verklaart het goed: " wy zyn geene zoo. „ danige Leeraaren , qui captant gloriam aut lucrum ,, (die enkel na eige eere en voordeel zoeken). '* Grotius verftaat 'er ook doctores lucripetas door, qui captationes fuas volebant efte occultas. (Leeraaren , die hun eige voordeel zoeken, en willen, dat hunne be. doelingen verborgen zullen blyven.) Maar, wanneer hy *Si/jrr<* tZi dti;> ™y vtrvaljeben ook Goar,s woord niet, teweeCen, gelyk de valfche Apostelen gewoon zyn, van welke hy kap. XI: 13 fchryfe: Zy zyn bedrieghke arbeiders, en veranderen zicb in Apostelen van Cbriftus. De Apostel wil zeggen : ik draage Godts woord, de leere van Christus, rein en zui- ^Grotius verklaart het verkeerd: Falfi Jpoftoli; ut homv ibus ph reant, aut veri partem tacent, aut falfa. aanuscent (De valfche Apostelen, verzwygen of een gedeelte van de waarheid, of mengen 'er onwaarheden onder, om Menfchen te behagen). Beza treft het pok niet, wanneer hy denkt, dac het woord Aaw hier da-  ttütt de Corintbtn. Hoofdjl. IV: 3» 4-' T4» dezelfde betekenis heeft, waar in het woord, *w Mvttt kap. Il: 17 voorkomt. Ti) (p»,fea!«£, op deeze wyze te vertaaien: wy jlellen ons voor Godt, of wy betoonen ons voor Godt, jt*it«, rviiifonr «V9-e*W», zoo , dat ook het geweeten van al'e Menfchen overtuigd worde, te weeten van onze (myne) oprechtheid. Want dat Paulus van zyne braafheid en opl rechtheid fpreekt, blykt uit de onmiddelyk voorgaande woorden. Estius èrkent dit ook : Tam vitce nostra, quam doElrinos, finceritas, verklaart hy het. vers 3,4. Zo nu onze Evangelifche prediking bedekt is, is zy (alleen) den geenen , bedekt, die verhoren gaan; in dewelken, als ongeloovigen , de Godt deezer maereld bet verftand verblind beeft, dat bun bet licht van "iet beerlyk Evangelie van Christus, dewelke Godts evenK 3 beeli  . ij» Verklaaring van den twééden Brief heeld is-, niet fcbynt. Ik heb het woord *«ï, het welfc door fommigen, onder anderen den ouden Latynfchen Overzetter, door ook vertaald wordt, tnet Lutherus onvertaald gelaaten. Beza is ook van gedachten, dac hec hier overtollig is, en heeft het daarom in zyne OverzeCcinge uitgelaaten. Ook ftaat het in veele Handfchriften niet. Camerarius verzekert ook by Joh. VlII: 2j, dat hec by de ongewyde Griekfche Schryveren niec ongewoon is, het woord *«!zonder bepaalde betekenisfe te vinden. Ik heb daarom, niet alleen daar ter plaatze, maar ook kap. VI: 36 en XVII: 25, dit woord in myne overzettinge niet uitgedrukt. Lutherus heeft het ook, op die drie plaatzen, zoo wel als Luk. II: 15, onvertaald gelaaten; in welke laatste plaatze ik hem mede gevolgd heb. Daarentegen heb ik het woord alleen in myne Overzettinge gebracht, wanneer de Apostel fchryft: de Evangelifbe leere is den geenen, die verloor en -worden, bedekt.' Dac men hier 'er het woord alleen by te voegen leeft, is middagklaar. Wanneer Paulus fchryft, dat de leere des Evangeliums bun bedekt is, is zyn oogmerk te zeggen: zy •willen deeze leere niet aanneemen, en fluiten hunne oogen voor dit licht; zoo dat zy door hunne eige Jchuld verlooren gaan. In devoelken, als Ongeloovigen, de Godt deezer waereld bet verftand verblind beejt. 'f» 015 vertaaien Luthekus, Estius en Wolf : by dewelken. Dan het is in het geheel niet noodig , van de gewoone betekenis van het woord U aftewyken. Mosheim vertaalt, in zyne Cogitatior.es ad Novi Testamenti lotos feleclos, cap, 7. j>e.g. 146. ons $t eU per qua \ het geen Wolf terecht verwerpt. Bengel vertaald het nog erger: ad quos qiad adtinet. 'O GsU tov £,£vt% rev-nv. — JoH. XII: 31 J XIV? go, en XVI: ti wordt de Duivel,, door Christus zeiven de Vorst deezer Waereld, »' t«'*«'«-/««b tovtw geraamd. Paulus noemt, Eph. VI: 12 ook de Duivelen uk xer^«f«7jf«5, de Vorsten of beerfchers van deeze waereld. Op dezelfde wyze fchryft hy Phil, III: * 19*  aan &e Corinïben. HoofdJl.TV: 3, 4' *5I j£>, van ondeugende Leeraaren, dat de buik bun Godt is. Alles, hetgeen Hechte Menfchen eeren, wordt bun Godt genaamd. Wat betrefc, datin onzen tegenwoordigen Text niet r0Ir«^i< tcUo», maar ™C ■rovrcv, ftaat, Fesselius toont, lib. III, cap. 2. pag. 203 fa., dat dit het zelfde is. Schoettgen verftaat door den Godt deezer waereld den Godt der Jooden , die Christus niet voor den waaren Messias hebben willen aanneemen. Dan het is gemaklyk te zien, dac Paulus van alle ongeloovigen fpreekt, zy moogen Jooden of Heidenen zyn. Dan het is eene zeer groote dwaaling, wanneer men door den Godt deezer waereld den waaren Godt verftaat. Erasmus verwerpt dit met het hoogste rechc, en Suicerus verwonderc zich, T. /, pag. 144/?. niec zonder rede , Chrysostomus , Theodokitus , Photi-. us, ea Theophylactus in deezen misflag vervallen Zyn. Knatchbull vercaalt het: Inter quos Deus exces* cavit meutes infidelium bujus fozcuü, (onder welke Godt de zinnen verblind heefc van de ongeloovigen deezer eeuwe) en verftaat 'er ook den waaren Godt door. Dus vertaalt en verftaat het Iren^us ook, Ub. III. adverjus Hosrefes, cap. 7. Tertullianus legt het, kb. V. adrerfus Marcionem, cap. 11. ook zoo uit; maar kort daarop verklaart hy hec beter, zeggende, dat men door den Godt deezer waereld den Duivel te verftaan heeft: en dit noemc hy refponfumfimplicius (heC eenvouwigst antwoord.) De dwaaling van Iren^eus en de overigen ontftondt daar van daan, dewyl zy dachten, dat menop_diewy. ze de Marcioniten en Manichaeen, die twee Goden , éénen goeden enéénenkwaaden, aannamen, hec best konde wederleggen. Hoe valfch deeze verklaaring zy, coonen Flacius, zoo wel in het tweede deel van zynen Clavis S riptu. r!5 is de bekende tiebraismus; het betekent: het heerlyk Evangelie, gloriofum Euangeiium: en zoo wordt het ook in den Engelfchen Bybel vertaald , gelyk mede door Hunnius, Zegerus én Beausobre. Beza vertaalt het: Euangeiium gloria, en in de aanmerkinge: Cbristus gloriojus. Het één en ander is mis: hy voegt 'er noch twee andere verklaaringen by, die niet minder verkeerd zyn. Erasmus, Zegerus, Osiander en Calovius vertaaien rit » réi" Die verklaart Grotius zeer verkeerd: quia, ficut ex imagine bominis fpecies cognoscitur, ita ex iis, qua egit rj? locutus est Cbristus, Dei potentia, fapientia, fanSlitas, bo* nitas. Onder de Kerkvaderen, die Suicerus, T". I» pag. 1028 bybrengt, verltian 'er veelen hec evenbeeld door, volgens zyne Godtlyke natuur. Dusver-1 klaart Estius het ook: Loquitur Paulus de Cbristo fecundum naturam increatam, fecundum quam imago Dei dicitur. Maar Beza wil niet toeftemmen, dat de Apöscel van de ip* »vrU fpreekc, en beweert, dat hy van Godt, in het vleefcb geopenbaard, fpreekt, r TiM. III: 16. Coloss. I: 15 wordt Christus ook Godts evenbeeld genaamd , by welke plaatze men zie, hec geen ik heb, aangetekend. Calovius neemt het beide by eikanderen. Christus K 5 — fchryft  . Vefkla&ting van den, tweeden Brief —— fchryft hy —— ceu imago Jübflantialis Patris, Deo •poivrus , fubftantia bypostatica ab'cetemo, in tem. poris demum plemtudtne, cum VERBUM CA RO F AC TUM, ET DEUS INCARNE MANIFES TA TUS est, talia dixit cj? egit, ex quihus ipfa in asfumta carne per eandem agnosceretur, Unde turn etiam de Je in carne manijestato testari potuit: QUI VIDF.T ME, VIDET ET PATREM, SIQÜIOEM EGO IN PATRE, ET PATER IN ME EST, Joan. XIV: 9, io. In de uitgaave van het Nieuwe Testament van Aldos Manutius ftaat, by de woorden: ï? én» /'««» ©«»o~, nog het woord a»^dr»v, des onzichtbaar en. Beza gist, dat dit woord hier uit Coloss. I: 151'sovergenomen. Millius, Wetstein en Bengel oordeelen dit zeker. Jusïiniani heeft hier wederom zyne Parapbrajisgeheel uit die van Beza afgefchreeven, gelyk ook het voornaamfte van zyne verklaaringe. Ik twyfelenict, of hy zal dit, in de volgende Hoofdftukken, ook gedaan hebben. In de Miscellanea Groningana, T. II, pag. a&$Jqq. vinde ik eene verklaaring van onze twee verfen, door Herm. Bruining uitgegeeven, met welke ik mynogthans in geenen deele kan vereenigen. Dat bet woord xtxuxv-fi/tthtt gemeenlyk bedekt, oceulta, vertaald wordt, keurt hy af. Het woord «Vfe*? w'l hy doorgeftreeken hebben. Dewoorden: «'»T»7s«V«»«7tf»a/s vat hy niet op als masculird, maar als nmtrius generis. 'j&r*U vertaalt hy per quos. Door r« «V«a^i'<» verftaat hy totum cul* turn Mojavum , univerjum Mud cboragium rituum ac ccerimoniarum per legem pr cecepiorum ï> Siypatriv. vers 5, 6, 7. Want wy trediken niet ons zelve, maar Christus Jefus, dathy de Heere is, en dat '{i«v. In den Hollandfchen Bv bel , door Erasmus, in de Franfche Overzettinge te Mons, en in den ouden Latynfchen Bybel, is dit niet wel uitgedrukt: wy prediken Cbristus Jefus, den h.ee——pr — vaart hy voort — bic eft pro Hipbil. Bengel vertaalt het: qui fulgorem dedit, ipfe lux nostra. Ia den Hollandfchen Bybel ftaat ook: om te geeven de verlichting; en in de Overzetting te Mons: Dieu eft celuy, qui a fait luire fa clarte dans nos coeurs. Deeze vertaaling wordt bevestigd door het volgend woord en gelyk vers 4 rl ivttyyixio* rit o*ó%v% betekent: ber beerlyk Evangelie , zoo betekent: i yii'-s t£{ , de beerlyke kennis. 'e» 5r{oir«!rw 'ius-a? Xjirei". Op dat voy in bet aangezicht, van Christus de kennis van Godt aan anderen zouden kunnen mededeelen. Deeze woorden zyn zeer duister. Sommigen vertaaien het, met den ouden Latynfchen Overzetter, en met Erasmus: in facie Cbristi Valla en Faber Stapulensis: in perfona Cbristi. Dus vertaalt Es*.  15$ •VsAlaanrig mn den tweeden Brief jÊsTius het ook, en verklaart het: innomine, vice £r a::ctoritate Christi, cujus legatifumus éf ministri. Zeltner vertaalt het ook: in de perfoon van Jefus 'Chr.sius; hy voegt'er by: niet van Mofes, kap. III: 13. Dit is insgelyks de verklaaring van Erasmus en Beza. De eer.-tgemelde fehryfc Alludit ad Mofis faciem velaniine opertam. Zie kap. III: 7, 18. De laatstgenoemde: Alludit Apostclus perpetuo in toto hoe fermone ad Mofis fanem illam non apertam (ut clara esfet Dei imago) fed opertam. Camerarius: Refulfit in cordibus Me nostris ad illu* minationem cognitionis glories Dei in Christifacie, id efi, per Mum accenfa est lux cognitionis nostrce , qua perfpi Uur gloria Dei ab iis , qui intuentur in fa.iem Christi FiAcins: Infa-ie Christi, id efi, agnoscendo Chris* turn, in cujus facie quafi reprafentatur relucetquce Pater , ficut olim in mundo tenebrofu fuo verbo lucem corporalent condidit Grotius verklaart het op deeze wyze: ngStruwc»He* bresis id omne fignificat. quod fenfibus exterioribus perci* pitur, ut Christi dicta (f fatta, & fplendor Me in mon. te, £f refurreSt 0, & quee eam funtfecuta. Beausobre volgt hem, maar bekent teffens, dat het ook anders zoude kunnen verklaard worden. Calovius wederlegt Grotius , en legt het, met Bunniüs , dus uit : De gloria Dei, quee in perfonx Christi omnibus & perpetuo fe l onfpiciendamprcebet, agitur, quam non in refurreclione folum & ascenfione in cot* lum confpicimus, fed in incarnatione & pasfione ac mor* te: quia turn apparuit gloria divince mifencordice & gra* tia Dei tut^,^, & gloria Divince jujlitice, & gloria Di* vince fapientice. Vitrïnca: Obf. Sacr. lib. V, cap. 17, § 8. Dici. tnur hic videre in facie Christi gloriam Dei Christus enim est *o KTTttvyarfia t>"s J«|?s xaj £«f axrij'f rif t^crdfftif ®uü, ■ ÏIebr. f: 3. Bengel: Qui en Patris unigenitus £? imago, (fma* pifestatus est in carne cum gloria fua. la iiou.de het met de vaUaanns van Estius .- in de per-  aan de CorintVt*, Hoofdft. IV: 5—7. t50 perfoon van Christus, die wy, als zyne gezandten ea dienaaren bekteeden. Dat hec woord w{«V«»r«» ook eene Perfoon betekent, is bekend (dj. r Hammond heefc die zesde vers geheel verkeerd verklaard: Nullum vit® commodum nos impulit, ut munus hocce obeundum fusciperemus, fed Deus, qui verbo creavit lucem, cum in rerum natura nihil prater tenebras esfei, mirifica ratione nos collujlravit, demisfo Filiofuo-, ut in animis nostris fulgeret, voluntatemque fuam nobis revelaret eo confilio, ut eam cum aliis communie ar emus , doceremusque eos turn gloriofa per fe myfleria , turn nobis utilisfima, postquam nobis a Deo per Christum revelatct fuisfent. Maar wy hebben deezen fchat in aarde vaten, ïx^'* 5ê ii» s-nravgó» TovTct è» örf«xi'»«<5 rxivie-it. Door deezen fchat verftaat Paulus het Evangelie, het welk hy predikte , of de Evangelifche leer. Dit is de beste en koitbaarfte fchat, [in de geheele waereld. Flacius verklaart het ook zoo: per thefaurum intelligitur Euangeiium a Paulo pradicatum. Grotius verklaart hec op dezelfde wyze uit Matth. XIII: 44, alwaar door den fchat het Evangelium, de leere van Christus verftaan wordt; gelyk Keza het ook uitlegc. Estius verklaare het in dier voege: Apostoli gestant pretiofum ac lucentem ministerii Euangelici thefaurum in fe ipfis tanquam vafis fiÜilibus. Dus verklaare hec Aretius ook: Thefaurum vocat Paulus cpgnitionem verita* tis &? munus fuum fatis augustum. En Lange : " De ,, Aposcel bedoek denfchaederzaligmaakendekennisfe „ van Gode, en des Aposcelampts, hem mee dezelve ,, aanvererouwd. " Dan die is de rechte meening vaa onzen Apostel niet. Calovius verklaart hec noch omflagciger: De the-, fauro non modo cognitionis, fed etiam ministerii Euangelici hic fermo est, quod ipfis thefauri infiar concreditunt est, cum donis necesfariis. Wolf: Per thefaurum Mum ree (d) De Heeren Teller en Bahrdt verklaaren he top dezelfde wyze; de eerste in zyn yyo$rdenboek, de tweede ia' zyne acucfw £>ff«n&afr«ti3M ©ettw. Vestaals*.  rï6u Verklaaring van den tweeden Brief retltisjime intelligitur prcedicatio Euangelii Apostolis eredita, atque adto illuminatio cordium, quee fit per hanc 'prcedicationem. Bengel verkiaart het allerllechtst. Hy is van oordeel , dat Paulus op kap. li: 14 doelt s Nunc ostendit vaart hy voort ■ affliêtiones 6f ipfam mortem, adeo non tefiare ministerio fpiritus, ut id .etiam adjuvent, 6P exarunt ministros £f fruclum augeant. 'St èffaxheif MviTt», in aarde vaten (in «benen). Dus hebben het Hedinger en Bengel ook vertaald. Lutherus: in aardjebe (in ubifcfjen ©cfSfecn.) Misfchien heeft men in zynen tyd zoo gefproken. De Oude Latynfche Overzetter: vafafacïuia — anderen: vafa testacea. Deeze vaten komen allen daar in overeen, dac zy zeer bros zyn, en ligt bretken. Paulus geefr hier ce kennen, —> zoo als hec inden Weimarfchen Bybel verklaard worde — dat hy, en ayne mede Apostelen, arme broozeenfterflykeSchep, felen waren , die geen aanzien by de waereld hadden. Duidelyker verklaart Glassius het, pag. 1861: Paulus fe £? collegas fuos vocat VASA FICTIL1A ob contentum, calumitates , periculee, quibus in mundo erant expofiti: ficut vas fittile pree aureis contemnitur, & factie frangitur. Zeltner: " wy Apostelen zyn aan veele uit- enin„ wendige zwakheden, zoo van het lichaam als de zie„ le, onderworpen." - Bengel : funt testacea vafa, fed tarnen munda. Vas appellat corpus Jive carnem , affleElioni è? morti fuljectum. Calovius: Vocantur vafa testacea. turn ob fragilita. tem, turn ob utilitatem placuit Deo, per homines pluritmis injuriis & perfecutionibus olmoxios res maximas efficere ad illuminationem , converfionem 6? falutem eo. rum, qui in tenebris, potestate Satcmee, 6? esterna condemnatione hcerebant. Non vere tantum corpus bumanum intelligitur, fedfuppofitum totum. Grotius: In corpore multis malis obnoxio , ficut fiSlile» quod facile frangitur. Jerem, XXII: 28. Wolk  aan de Corinthen. Hoofdft. IV: 5—7. iör Wolf noemt eene menigte van Uitleggeren , die door vafa teftacea de lichaamen der Apostelen verdaan. Maar hy zelf" is Van begrip, dat de Apostel door verftaat: naturam fuam ex corpore anima conftantem». in quantam corpus fragilitati, anima vero variis imbecillitatibus, cerumnis £f vexationibus obnoxia eft. Conftat vero, etiam facros &P externos fcriptores vocem fksü^ ad totum hominem defignandum adbibere. Mosheim, in zyne Cogitationes ad locos feleüos N. T. cap. 7, §8, pag. 155, verklaart het op deeze wy. ze: PA8A FICTILIA funt corpora fanclorum viro. rum, idque prorfus accommode, modo naturam ejusmodi vaforum confulemus. In natura eorum duo funt, qucebuc pertinent, vilitas fragilitas. Sicut enim exiguo conflantpretio, nee fpecie in oculos incurrunt emtorum, ita & conteruntur frangunturque facile. Simili ratione cor. pora fanüorum bominum, inprimis Pauli, jormofitate nulla er ant, contra concitabant, despicientiam. Neque magnum in illis fuisfe robur, tot itinerum laborumque êf miferiarum vicifp.tudines, quee corpora mirum in modum enervant, fuadent. En hy vaart voort: ideo Deus miniftros tlegit nulla corporis forma excellent es, ne, fpeciem eorum contulisfe aliquid ad doclrinam Christi propagandam, adverf arii dicerent. Het tweede gedeelte van deeze verklaaringe zal niet ligr. veele aanhangers vinden. Isidcrtjs Pelusiota verklaart deeze woorden insgelyks in den vierden en vyfden brief van zyn tweede boek; en wel hy verklaart dezelve op tweeërlei wyze. Vooreerst: " wy hebben onzen fchat, dat is, den „ Hemelfchen rykdom, en alle heerlyke weldaadea van Godt, in dit fterflyk lichaam, het welk mee ,, recht een aarde lichaam genaamd wordt, dewyl „ Godt het uit aarde gemaakt heeft. " En tentvoeeden lege hy het dus uit: " De rykdom der Godtlyke wys„ heid, dien wy in de Heilige Schrift hebben, is ia „ geringe en ongeleerde woorden en voorbeelden ver„ vat. " By deeze laatstgemelde verklaaring voegt hy, in zynen vyfden brief, noch eene andere , die zeer wonderlyk is; maar die ik hier niet zal bybrengen. • IX. Deel. L Hoe  löa Verklaaring van den tweeden Brief Hoe flecht een Schriftuitlegger deeze Isidorus zy, heb ik in myn Twistfchrift, de lfidoro Pelujiota, door my in den jaare 1757 uitgegeeven, § XVI, XVH,ea XVlIi, noch met andere voorbeelden getoond. i «ijÉ.A," t»"s Svtdftiat y roe Onv , xa) flt> ('| ,>«-», op dat"blyke, dat eene zoo groote kracht van Godt home , en met van ons. By het woord 2Wj»e«« ont. breekt de perfoon , wiens kracht het is. Dan dezelve is uit den famenhang gemaklik op te maaken. Beza vertaalt bet zeer goed: ut ejus virtutis preestantia, en hy verklaart het: id est, ut ejus doni tam eximii preestantiam omnes intelligent a Deo, non a nobis, manare. Erasmus Schmidt vercaalt het ook: virtutis ejus; en de groote Erasmus: virtutis nostree, het welk mede njet kwaad is. Onze Apostel gebruikt het woord i/sm^oA* zeer dikwils, als hy iets dat zeer groot is, wil befchryven. By voorbeeld kap. XII: 7,1' »«rtfgoA» a***»*^»* * de ongemeen groote openbaaringen van Godt. In ons tegenwoordig Texthoofdftuk, vers 17: «•'«^«a,', Th «VtjiSoA»», zoo groot, als mooglyk is. Kap. I: 8: i*tzfa\i> i&«e>9->>f*i>: ik was ten uitteren krank. En I Cor. XII: 31: v*»e&chi* H»i, de aUervoortrejlyk(Ie weg. "u* « rev op dat blyke, dat deeze kracht van Godt komt, xod ,«>! f'| u>a», en niet van ons. Grotius zegt, dat dit « zoo veel betekent, als: op dat blyke. Ds meeste Uitleggeren zyn het met hem eens. Beza: ut emnes intelligant.. Bengel: ut esje agnoscatur. Zeltner: *' op dat ieder eenen bekend worde. " En op dezelfde wyze wordt deeze uitdrukking verftaan door Justiniani, den Franfchen Overzetter te Mons, Beausobre. Lange en Wolf. De Apostel fchryft hier kort. Maar daar is niet veel moeite noodig, om te zien, dat dit zyne meening is. Ik moet niet vergeeten te zeggen , dat de Heer Stemmler dit zevende vers , in den jaare 1751, in een Programma, op eene zeer geleerde wyze heeft opgehelderd. Ook kan ik niet onaangeroerd laaten , dac Mosheim , 11  aan èe Comtben^ Hoofdft. IV: ff—io. 16*3 in zyne Cogitationes, § VII, pag, 153, fq, het zesde Vers volftrekc verkeerd verklaard heetc. Horum ver* lorum — fchryft hy —- bic fenfus non obfcurus est, Deum Pauium ex reliquorum bominum colluvie evoeatunt lantce üignitatis compotem fecisfe , ut ex eo multi disce. rent alii, Jefum Fitium esfe Dei, qui mandata divina detulerit ad bomines, 6f cequalis cum eo glories fit. Hanc autem rem vocibus effert exfimilitudine illa baustis, quam prcecedenti capite attulerat, Mofis nimirum , cujus facies fplendebat. Ex boe fcilicet fplendore vultus Judcsi colligebant, Mof en cum Deo collocutum, ejusque ministrum & legatum esfe, qui divina ipfius prcecepta denuntiaret* Pari ratione lux illa, in Paulo reliquis Apostolis fui. gens, populis argumento debebat esfe, Jefum fervatorem esfe omnium mortalium, Deique filium, cujus voluntati repugnare nefas fit. Prester bete peculiarem Paulo ratio* nemfuisfe fuspicor, quare fcripfarit, gloriam Dei in fa* cie Cbristifplendere, ut nimirum, Mofis legi &f cozrimo* niis vim nunc omnem esfe ademtam, obligandi, tacitedo* ceret. Frequentius enim, ac pir erat, ad Mam Mofis gloriam refpiciebant Judati: quos telle redarguit Paulus, dicens, non amplius in facie Mofis Dei gloriam fulgere , fed jam unice in Cbristi facie, five in religione Cbristia* na, queerendam esfe. Dat Wolf aan deeze verklaaringe zyne eoeftemming geeft, heefc men aan zyne gewoone overylinge toetefchryven. Zo hy verder Voortgeleezen hadc, zoude hy hec niet gedaan hebben» Si quis efi**** vaarc Mosheim voort —«- qui, bcec longius esfe repitita, du* cit , ejus ego fintentics ultimus omnium occurrere, flatui. Tolerer.tur in fratribus pies nee ulli noxicS cogitationes * etiamfi minus firmo niti videantur fundamento. vers 8,0, 10. Daar men ons in alle Jlukken Wil be* angfiigen, beangfiigen wy ons nogtbans niet > daar wf dikwils niet weeten, Wat wy doen zullen, zoo vertraa* gen (vertwyfelen) 1031 nogtbans niet; daar wy Vervolgd worden, zoo worden wy nogtbans niet verlaaten ,* daar Wy nedergeworpen voorden, zoo konten wy nogtbans1 L es niit  rt>%ueov[iwot ,wy beangjligen ons niet. Beza vertaale hec: non coarclamur; de oude Latynfche Overzetter : non angustiamur. Het een en ander is onduidelyk. Op dezelfde wyze is hetgefteidmecdeOverzectingvan Bengel: bet wordt ons niet te nauw ; en van Meier: wy worden nooit gebeel in de engte gedreeven. Ejusmo. di angujlia fignificatur fchrvft Beza e qua quis elabi nonposfit. Drusius en 'Schoettgen: Non ita coarEtamur , ut e malis nostris eluFlari nequeamus. Erasmus Schmidt: Etfi foris afjiigimur, in corpore, amen in animo non augimur. ' Calovius verklaart het mee Estius, verkeerd: Pauli injlitutam boe loco non est, decla'are rirtutem Dei in eo, quod Apostoli in mediis malis, quee propter Euangeiium patiebantur9 animo non deficerent; fed quod inter tot L 3 «ff-  1Ï6Ö Vsrklaating van -den twééden Brief moriendi pericula fervarentur in vita; velut fi vafa fitJii. iia £ƒ fragilia vebementer agitata non frangentur. ■2.1:0%betekent angst, kap. VI: 4enXJI: 10; gelyk mede Rom. IL' 9 en VIII: 25. Men verklaart het daarom te recht: 720» agimur animo, non tristesaut des. perabundi fumus (wy zyn niet benauwd, nochbedroefd of in gevaar van vertwyfelinge) wy twyfrelen niet, of Godt zal ons byftaan, Omnes illa, quantumvis mag* na & varia calamttates, ejficere non poterant, ut Apostoli animum desponder ent, fchryft Wolf, dat is, alle deeze rampen, hoe groot en menigvuldig ook, konden den Apostelen den moed niet doen verliezen, 'Ax-ogouftlvoi, «'»' övk i£*Togou/* «jrogios betekent Luk. -XXI: 25 van angst en benauwdbeidniet •weeten, wat men doen zal. Gal, IV; 20: airoeoïpai I» vph, ik weet niet, wat ik van u moet boopen. Theo^ jpORrrus verklaart het, te recht: in rebus dubiis, & quarum dijficilis eft exiius, en Theophylactus : Hoe verbum fummam anxietaum cor.fiiiique inopiam ac dijfi^ cultatem fignificat. Bengel vertaalt het: wy zien geene uitkomst; Zeltner, met den Weimarfchen Bybel: v „ wy weeten fonuydsniet, waaruitofin. " Schoettgen: In eum fiatum devenimus, ut multi de nobis des. perare incipiant: fed res nondum prorfus desperata eft. Het is te verwonderen , dat zoo veelen het woord ttsrogovftetoi v3h de armoede verdaan hebben ; zoo als Èrasmus, in zyne Paraphrafis, Faber Stapulensis, Cajetanus, Flacius, Jüstiniani en Hemming., Estius verwerpt dit gevoelen met recht, en legt het met Theodorus en Oecumenius, op deeze wyze uit: in opes confilii fumus. Hoe zoude het voor eenen Apos* tel voegen, te zeggen: daar wy arm zyn, vertwyfe. len wy echter niet. 'Ovx, t'gxorofevfi'.'ot, wy vertzaagen of vertwyfelen niet% Dit woord betekent kap. I: 8 ook: vertzaagen, ver. twyfelen, en niet geloovcn, dat een kranke wederom gezond zal worden, en in het leeven blyven. Erasjjus, Estius en Theophylactus hebben onzen tegenwoordigen Text ook vertaald: non desperamus. Gro- ïius verklaart het ook ?.eer goed* ita perpïexumesfe*  aan at Corinïhen. Hoofd/I. IV: 5?—10. Ï6> ut de sper es. Beza vertaalt het onduidelyk: bcejitamus^ fed non prorjus bceremus. Zoo ook de oude Latynfche Overzetter: non dejtüuimur; en Bengel: maar aan den uitgang ontbreekt bet; gelyk mede Zeltner : wy zyn niet geheel zonder raad. Aiuxiuita , «»' cv* t'tKara^fivlfeetai , daar Wy Vervolgd moorden, zoo worden wy nogtbans niet verlaaten. Gro« tuis: Deus nos non deferit, folatur nos fpiritu fuo. Es« Tiüs: non deferimur a Deo, qui nos non patitur occidi. De Weimarfche Bybel: '' wy worden door Godt niet ,, verlaaten. " Subaudi a Deo, fchryft Rapheliüsook in zyne aantekening uit Pclybius , en brengt eenige plaatzen uit dien Schry ver by, in welke iVinrittWiVrA voorkomt, en iemand verlaaten, en denzehen niet byftaan, betekent. De meening van Paulus komt dan hier op uit: Godt verlaat ons niet, maar ftaat ons by. Erasmus dwaalt dan zeer, wanneer hy, tegen de gewoonte der Griekfche taaie, by ö, het welk voor het woord *<*t«asi5«-o,wiïo< gefield is, het woord pericula verftaat. En nogthans hebben Beza en Erasmus* Schmidt hem gevolgd, en het vertaald, in èa (fcilieet perfecutione) non deferimur. Hammond, aan wien Schoettgen zyne toeftemming geeft, verklaart het ook verkeerd. Hy wist, dat hóxnt ook betekent: iemand, die ontvluchten wil, najaagen, om bem in tt baaien, en te rugge te brengen. Deeze betekenis heb ik zelf, in myne aantekening op Joh. V: I7aangeweezen. En nu verklaart Hammono het op deeze wyze:" „ wy worden fomwylen op de vlucht gedreeven, en ,, de vyanden jaagen ons naa; doch zy bekomen ons „ niet in hunne handen, maar wy ontvluchten henge„ lukkiglyk. " k«t«/3«»3|k«»«i, «Ja* tv* ct*c»vftmi, daar wy nedergeworpen worden, komen wy nochtans niet om. Be£a vertaalt het te recht: nt non perimus. Kar«/Sa»ó,M>i<»i wordt ook in den Hollandfchen Bybel, en door Zeltner en Bengel, vertaald: wy worden nedergeworpen. Beza en Erasmus Schmidt vertaalcn het, met den ouden Latynfchen Overzetter: dejicimur. Lange : " wy » worden ter ceder geflaagen, als of wy nooit weder h 4 » zou-  168 Verklaaring van den tweeden Brief „ zouden opftaan. " Grotius: dejetti, tarnen refurgu mus. Calovius: ut, cum quis in pugna ab adverfaris imerram prosternitur, jamjam, nifi quis opem ferat, occidendus. Deeze zyu ook woorden van Estius. Camerarius heeft hec reeds zoo uitgelegd: prosternimur, ut, cum in certamine aliquis cadat. Wolf heldere dit door meer voorbeelden op. Wy draagen altoos aan ons lichaam om, de dooding des Heeren, Jefus, op dat ook bet leeven van Jefus aan ons lichaam mooge geopenbaard voorden, dat is, gelyk Je» sus door zyne vyanden gedood is, zoo zyn wy Apostelen , ook altoos in gevaar, om door zyne en zyns Evangeliums vyanden om het leeven gebragt te worden, op dat, gelyk Jesus naa zynen dood nu in Eeuwigheid leeft, wy ook zoo, naa onzen dood, en naa onze opftandinge, met hem in Eeuwigheid moogen leeven. Dat deeze de rechte verklaaring is, blykt uit het volgend vers, in het welk dit beide, met eene kleine verandering van woorden , herhaald wordt. Zoo wordt het ook in den Weimarfchen Bybel verklaard: " wy zyn met Christus, en om Christus ,, wille, aan veele en groote drocfenisfen, ja ook aan ,, veelerlei doods gevaar , dagelyks onderworpen. " En by Zegerus: morti, mortisquepericulisquotiaiefubjicimur, m bac parte Cbristum imitantes, ut fic commo* riamur, fimul etiam cum Cbristo vivamus. JÖstiniani verftaat dit ook van den dood, quee fingulis poene momentis olim Cbristianis, prcecipue Apostolis, jmminebat, quee jure optimo MORS CHRISTI dicitur, quia pro ejus nomineoppetebatur. Alleenlykhadt hy behocren te fchryven: mortificatio Christi, quia mors pro &c. Beza : fic vocat Paulus miferam Mam cenditionem fi~ delium, ac preefertim miniftrorum, qui quotidie, ut ait David, occiduntuu Additur DOMINI JESU, turn ut declareiur caufa , propt er quam niundus perfequitur , turn etiom, quia bac quoque in parte Cbristo capiti fumus conformes, Cbristusque adeo ipfe quodarnmodo in nobis af» ficitun Ik denke, dat hy morte afficitur zal gefchree. ven,  aan de-Corintben. Hoofdfl. IV: 8—|o. t6& ven, en de Zetter het woord morte over het hoofdge. zien hebben. Osiander: Ai Exemplum Cbrifli multas £? magnas affliStiones Jufiinemus, quotidie morti adjicimurpropter Cbnjlum, quem prcedicamus. na'vTors vertaalt Bengel niet kwaalyk: toto temporen maar Beza verkeerd: quo libet, waar wy ons lichaain maar heen draagen. n^ron betekend altyd. E» la, cafiXTi vrtgitpfgatTif rijn tsx^uo-tv mv Kmi» Idj-oiT. "■—> iise_icpéec,Tii wordt ook in den Hollandfchen Bybel vertaald; omdraagende, en by Bengel: circumferemes in terris. Moshetm verklaart het , cap. 7. § XI, pag. 161 ; MOR TEM JESU CIRCUMFERRE nihil fig. nificat aliud, quam morti propter Jefum tradi. 'H >ï*e*lx£aTis door den dood. By voorbeeld Mosheim, pag. 161 en 164, aan wien Wolf zyne roclremming geeft. Erasmus vercaalc het ook mors, en Lutherus betfterven; zoo als ook in den Engelfchen Bybel ftaat. Beausobre vertaale het insgelyks de dood, dewyl hy meent, dac Paulus Rom. IV: 19 den dood ook tlxea-r„ noemt: maar daar in heeft hy mis. Abrahams lichaam — zege Paulus daar was geftorven, CORPUS EJUS ERAT EMORTUUM, boe eft, viribus generandi non amplius praditum; maar hy zegt niec: corpusejus erat mors. I»« xaf »' £a£ tov 'Utov it ra o-dpetn jftZv «s S-xuxtch heefc Raphelius by Herodotus gevonden; beteke'nende daar, gelyk hier in den mond van Paulus: z'.eyiand tot den dood befiemmen, iemand willen dooden. Thans ftap ik dan van myne voorigeOverzettinge: wy zyn ten doode overgegeeyen, af. 'Hfit7{ it ga>TH vertaale ik niet: wy, die wy leeven; maar: 200 lang wy nog leeven. Zoo lang wy leeven fw» zegt Paulus —- tracht men ons te dooden. Dit moec de rechte verklaaring van deeze woorden zyn ; want hoe zoude de Apostel hebben kunnen zeggen ? *wy, die wy leeven, worden gedood, dat is, terwyl wy gedood worden, leeven wy noch. Dit heeft ook Meier, Lange en Beausobre bewoogen, om het dus te verraaien: zoo lang wy noch leeven. Beza begreep insgelyks, dat het konde overgezet worden: dum vivi. mus. Maar naderhand kwam hy op de gedachte, dat men het behoorde te vertaaien : nos, qui vita illapr®. diti fumus. Ik twyfele zeer, of wel iemand denken zat, dat hy, van deeze twee vertaalingen, de beste ggkoozen heeft. Men zoekt ons te dooden, ^k"!*™»», propter Jefum. De zaak zelve leert ons, wat de Apostel hier méde heeft willen zeggen, Hy en zyne amptgenooten werden vervolgd, dewyl zy Dienaaren en Apostelen van Jesus waren, en zyne leere voortplantten, In den Weimarfchen Bybel wordt het ook zoo verklaard: *' om Je„ sus wille, dat is, dewyl wy zyn Evangelie predi„ ken. '' lk heb daarom de woorden: ﻫ 'ihtdCd vertaald: dewyl wy dienaaren (Apostelen) van Jefus zyn, "liet xaj i t*Z 'Iqtrev (pitulea&n It t»j h-»nTÜ vdgKt ïpS', op dat ook wy (thans).jïerftjke Menfchen even zoo , gelyk (onze■) Jefus, (in eeuwigheid)leevenmoogen. Paulus bedoelt hier het zelfde tezeggen, het geen hy Rom, VIII: 17 fchryftf indien wy met Christus lyden, zullen *yuy ook met hem verbeerlykt worden. Het woord " ^«»fj4>9-i)~!» rjj" S-Hjr») ïpav, vertaale ik: dat wy (thans) flerflyke Menfchen eens leeven moogen. betekent dikwils, per fynecdocben partis pro toto , den geheelen Menfch; by voorbeeld Rom. XII: I; I Cor. VI: 13 en Jac. III: 6. Hoe verkeerd Beza dit uitlegge, hebben wy by vers 10 reeds gezien. Estius verklaare het niet minder verkeerd: id efi, ut in corporibus nostris mortalibus, toties in mortem traditis, tarnen adhuc viventibus, manifefio appareat, etiam Jefum, quem pradicamus, vive. re. Van de verklaaringe van Calovius hebben wy by vers 10 ook reeds gefproken. Beza fchryft nog eenmaal. Hic non agitur de illa corporali refurreStione a mortuis, fed de perduratione intotprcefentibus pro Chris to periculis. — — Ojiando carnem nofiram vocat mortalem, Mam mortificationem refpicit, de qua v. 8, 9, 10. "ilrs ó ftéf 3-d'XTos iv Ttfiït cmgyt7raf, i h h vftïr. Het woord ingytlrai worde gemeenlyk active verklaard. Lutherus vertaalt het: de dood is machtig in ons. Bengel: de doodis machtig aan o>.s. Erasmus en Beza: mors agit in nobis. Ik hadt het eerft vertaald: de dood is aan ons werkfaam (gcfeftaftig.) Moshkim legt deeze woorden, pag. 1P0, § 2Tverkeerd uit: nosigitur, quibus crucis onus impofitum eft, aliquo modo experimur mortis ejus atrocitatem, quam pro nobis in cruce Jefus fujlinuit: vos vero, qui ex noflris percipitis doloribus, jefum vivere, fummam indeconfolationem in animis fentitis, quoniam id vos condoce facit, veflris etiam corporibus vitam aliquando refiitutum iri. (Wy dan, op welken de last van het kruis gelegd is, ondervinden in zekeren opzichte de bitterheid van dien dood, die Jesus voor ons aan het kruis ondergaan heeft: maar  aan de Corintben. Hoofdjl. IV: n, 12; f73? maar gy, die uit onze elenden befiuit, dat Jesus leeft, gevoelt daar door de fterkile vertroosting in uwe zielen , dewyl dit u leert, dat ook uwe lichaamen eens wederom leevendig zullen gemaakt worden.) Wolf merkt dit als de rechte verklaaring aan. Ik zie, uit meer andere plaatzen , dat hy Mosheim voor een groot Uitlegkundigen gehouden heeft, het welk hy, (hoe groot ook in veele andere opzichten) niet was. Mosheim delt, §31, pag. 198, nog eene andere verklaaring voor. Mors jeju in nobis eftefficax. Munus noftrum ita efi laboriojum & calamitatis plenum, ut quibusvis locis cruenta 6? ignominioja Domini nojlri mors in memoriarn nobis revocanda fit, quo hac contemplatione malorum ficevitiam compescamus', eP a patientisfimofervatore patientiam discamus. Neque frutlu caret bcec contemplatio nofira, fed ad Jenjum laborum diminuendum , mortemque bene componendam mirifice ejl ejficax morsJer* vatoris nofiri. (üe dood van Jesus is krachtig in ons. Onze bediening is met zoo veele moeylykheden en elenden verbonden , dat wy ons overal den wreeden en fchandelyken dood van onzen Heer moeten herinneren, om door die herinnering de wreedheid van onze rampen te verminderen, en van onzenallerlydzaamften Zaligmaaker de lydzaamheid te leeren. Ook is deeze onze befpiegeling niet zonder vrucht; maar de dood van onzen Heiland is krachtig, om het gevoel van onze moeylykheden te verminderen, en de vreezedes doods weg te neemen.) Zeltner verklaart dit vers ook geheel verkeerd:,'* ,, zoo dat de dood, wanneer wy in een ftandvastig Geloof derven, zich in ons krachtig betoont, en „ de Hemelfche leevenskracht van Christus , die „ ons ook in den dood by een onwankelbaar Geloof „ bewaart, getuigt: maar in u het leeven, wanneer „ gy het, volgens de woorden, den wil, en het voor» ,, beeld van Christus, voert. " Dat 'w/dra, hier een verbum pasfivum is, beweert de Heer Oothof, in de Bibliotbeca Bremenfis, T.IV, pag] 472; en reeds voor hem Grotius en Éstius. Wy houden ons, terecht, by de gewoone betekenis van dit  «74? .Verklaaring nan den tweeden Brief dit woord, daar dezelve zulk eenen goeden zin op» levert; ae dood wordt in ons gewerkt, maar bet leeven in u. Maar nu is de vraage: welke dood, en hoedanig een leeven wordt hier bedoeld? — Paulus fpreekt, gelyk men uit het voorgaande zien kan, van zynen en zyner mede Apostelen lichaamlyken dood, en naderhand van het leeven , het welk hy, met de andere Leeraaren in de waare Christenen werkt. Dit is het Geestlyk leeven, het welk zy in deeze waereld hebben; waarom zy Gal. V: i. i Cor. II: 13,15, enlllf I, geestlyke Menjcben genaamd worden. In den Weimarfchen Bybel verftaat men'er ook den lichaamlyken dood en het Geestlyk leeven door. En vaa deezen lichaamlyken dood der Apostelen, en dit Geestlyk leeven der Christenen verftaan Hunnius , Estius, Hemming, Calovius, Lange, Outhof ter aangeweeze plaatze, Bengel, en Georgi (in zyne Aantekeningen op bet Nieuwe Teftament bi. 8j8) dit vers ook. Dan 'er zyn ook niet weinig Uitleggeren, die het verkeerd verklaard hebben. By voorbeeld Beza: fen. Jus eft: noftra igitur eft affliStio, vejtrum autem eft com* modum: ut vos quafi ex nestra morte vivatis, ad quosre. dit noftrarum arwi.narum fruSlus. Lucas Osiander : Cbriftus r e ver avivit in nobis, nos* que confortat, ut cruciatus extrema pericula queevis potius fuftineamus, quam ut Evangelium ipfius abjiciamus. .Aretius : mea ajfiiSlio eft veftra vivificatio: nammeo txemplo discitis confiantiam. En dit is ook de verklaaïing van Hammond. Hedinger : " De dood fpoort ons aan tot yver cn ., naarftigheid, dewyl wy niet weeten, hoelang wy „ zullen leeven; daarentegen wordt gy leevendig en „ verfterkt, door ons woord en ons voorbeeld. ' vers 13, 14, 15. Maar daar wy dien zelfden Geest des Geloofs hebben, volgens deeze woorden der Schrift:'' u ik beb geloofd, en daarom beb ik ook gefproken, " zoo ge.  aan de Gorintben. Hoojdft. IV: 13—15. .7f gelooven wy ook, en fpreeken daarom ook.' nademaal 105 weeten, datby, die den Heer, Jefus, opgewekt beejt, ook ons door Jefus (van den dood) zal op wekken, en nevens u aan bet licbt Jlellen. Want bet gefcbiedt alles om uwent wille, op dat de ongemeen ryks genade, door den dank van zoo veelen, overvloediglyk tot eer van Godt Jlrekkrn mooge. Paulus hadt in het voorgaande gezegd, dat hy zich in een geduurig doodsgevaar bevondt. En nu laathy, in dit en het volgend vers, daarop volgen, dathy, des niettegenftaande, met de prediking van het Evangelie voortvoer, dewyl hy het oog hadt, op de genadevergelding die hem eens in den Hemel te wachten] ftondt, de eeuwige gelukzaligheid en heerlykheid. Beza merkt het woord ft hier als een koppelwoord} aan, en vertaalt hec niet door maar, maar door en. Dat dit woord dikwils zoo gebruikt worde, alleenlyk om twee verfen met eikanderen te verbinden, heb ik by 1 Cor". I: 30 getoond. ''ejjovtés ra >s75 moet hier uit het voorgaande vers herhaald worden. Wy fpreeken, dat is, wy leeren als Apostelen — gelyk Osiander, Hemming, Clericus, Lange en de Weimarfche Bybel het, uit hec voorgaande, verklaaren — in weerwil van al het lyden, en het gevaar des doods, het welk ons om die rede overkomt. In die zelfde betekenisfe vertaalt Erasmus Schmidt hec: propter ea loquimur, quicquidnobiseveniat, (Daarom fpreeken wy, wat ons ook overkome.) • Wy weeten, datby. die den Heer, Jefus, opgewekt heeft, ook ons door Jefus zal opwekken, en ons nevens u (voor hem) Jlellen. Godt heeft Jesus van den doodopgewekt, en Jesus zal alle Geloovigen, als van welke hier gefproken wordt, ten jongden dage opwekken. Onze Zaligmaker getuigt, Joh. X: 17, 18, dat hy zich zeiven zoude opwekken, en door eige kracht verryzcn. Wanneer wy dan nu hier, en op andereplaatzen, leezen, dat de Vader hemopgewekt heeft, moec men in het oog houden, dat deeze opwekking, wegens de  aan de Corintben, Hoofdjt. IV: 13—-15. 17? de eenheid van Wezen, zoo wel den Vader, als den Zoone, wordt toegefchreeven. Dat hier van de Opftandinge der Geloovigen ten eeuwigen leeven gefproken wordt, is onbetwistbaar; en van dit gevoelen zyn ook Erasmus , Flacius, Hunnius, Estius, Zegerus-, Aretius, Hemming, Osiander, de Weimarfche Bybel, Hammond, Gro. tius en Calovius. Hoe vreemd, en onaanneemlyk is dan niet de verklaaring van Beza: Refurretïio boe loco figurate vocatur libtratio ex periculis ? In welke taaie heeft men ooit de verlosfing van alle gevaaren de Opftanding genoemd ? Erasmus Schmidt fchryft ook: " het kan verftaan „ worden van de Opftandinge uit den doode , en van ,, de verlosfinge uit de wederwaardigheden"; en hy twyffelt, zeer ten onrechte , aan welke van deeze beide vertaalingen men den voorrang geeven moete. Justiniani verklaart het ook, zoo als Beza: fpiro, evajurum me ab omnibus periculis , cï? fucundisfimo vestr» confpeStu fruiturum; en hy verwerpt uitdruklyk het gevoelen der oude Kerkvaderen, die hier allen aan de Opftandinge der dooden gedacht hebben. n«?«s->!Vii rit vptt iftas, by (de Vader) zal ons met u. (voor hem) Jlellen. De oude Latynfche Overzetter vertaalt het.- nos objlituet vobiscum. Beza: Jijlet nos: vobiscum. Lutherus en Bengel: tx ïuicb unaöarfteflcnfamt, cud). Zetner; n foiri) un« Ic&cn&ig batfaüm. Erasmus, wiens meening BEzAhiet verftaan heeft, verklaarthet, in zyne aanmerkinge en Parapbrajis, op deeze wyze; fj5 exbibebit una nobiscum, idejt, non folumnos Judceos, Jed etiam vos Etbnicos , quos bic (dat is, in bac vita) copulat fides communis. Godt zal ons en u Jlellen. Maar voor wien P Dit is in den Text niet uitgedrukt. Men moet 'er dan in zyne gedachten by voegen: voor Jefus, zynenZoon, dien hy tot Rechter der waereld heeft aangefteld, Hand. X: 42, en XVII: 31. Lange verklaart hetookzoo: " ,, hy zal u ten jongften dage aan zyne (zynes Zoons) „ rechtehand ftellen , en de Godtloozen aan zynen linkerhand. 2G0R. V:io." — In den Weimarfchen 22» Deel. M By.  178' Verklaaring van den tweeden Brief Bybel: '' hy zal ons henéffrns u voor denrechterftoel „ van Christus ltelien. " — Dus luidt ook de vertaaling van Grotius en Meier. Èeneiöortgelykcuit/ drrkking van onzen Apostel vinden wy ook RoM. Xil: i. t* y*e *-d»t« Si Cftxs, want bet gefcbiedt alles om u. nxitntwille. In de Griekfche taaie kan bet werkwoord uitgelaaten worden, zonder den zia duister te maaken; maar in onze cn de Latynfche taaie moet men het 'er by voegen. Lutherus, Beza, Camerarius, Erasmus Schmidt, en Meier vertaaien het ook; alles ge. fcbiedt, omr.ia fiuht. Bengel heeft het minder duidelyk overgezet: alles is. Alles gefcbiedt om uwentwille. *«"»»■*, dit alles; te weetfn, dat wy, in weerwil van alle vervolgingen, kloekmoedig voortvaaren, de leere des Evangeliums te Prediken , gtfchiedt alles ten uwen beste, om u naamlyk in hec Geloof te verfterken. Grotius verklaart deeze woorden zeer verkeerd: t« Si »•«■«•* , id est, boe omne, quod Cbristus mortuus est, quod refuscitatus, non mea magis, quam vestra caufa acci Ut. (Dit alles, te wc eten , dat Christus geftorven en weder opgewekt is, is niet meer om my, dan om uwentwille gefchiedt.) Beter verklaart Calovius het : omnia illa £? peraguntur 6? tolerantur a nobis vestri vestrreque falutü , (dit alles doen en lyden wy ten uwen welzyn.) En dit is ook de verklaaring van IIunnius. "ha i %^C't 5rAss»««, door my. Dat ook andere : Griekfche -Schryveren dus fpreeken , toont de Heer ! Alberti by deeze plaatze. Rom. III: 25: ™~ (tri* ra» afMeri-uxTttt, door vergeeving der zonden, by i welke plaatze ik meer andere voorbeelden heb bygebracht. Bencel heeft het, wel is waar, in zynen Gnomon, vertaald: propter gratiarum aftionem, en, in zyne overzettinge : wegens de dankzegging. Dan deeze vertaaling ftrookt hier niet zeer goed. Aid tü» b-As<3va>v e'v%Kgiriav wordt, wanneer men het vertaalt: door veeier dankzegging, nier goed uitgedrukt. Er ftaat niet wahó»*», maar t«» vxuitav, van de zoo veelen, of van deeze groote menigte. Myne Overzetting: door zoo veeier dank, drukt de mecning van den Apostel genoeg uit. Dit geheele vers wordt door Zegerus, niet ongepast, op de volgende wyze omfchreeven: Nihil refugio laborum periculorumqne veslrce falutis gratia, quo videlicet Dei tam div.es gratia, pluribus femper prodesfe gestiens, apud quamplurimos propagari femper cum graïiarüm actione posjit atque augeri ad laudem ö* gloriam Dei. In den Weimarfchen Bybel wordt het insgelyks zeer fraay uitgelegd: " Dat wy zoo groote droefenisfen , „ wegens de prediking van het Evangelie, gewilliglyk J} ondergaan, gefchiedt om uwentwille j ten einde M a gy  l8o 'Verklaaring van den tweeden Brief „ gy in het Geloof gefterkt moogt worden: op dat de „ bcfchouwing van zulk eene groote genade van Godt, j, waardoor hy ons uit veele droefenisfen verlost, en den loop van het Evangelie krachtigiyk bevorderd, „ aan veelen rede geeve, om rnet een eendrachtig „ hart, en uit eenen mond, Godt den Heer deswege „ te pryzen." vers 16, 17, 18. Daarom worden wy (Leeraaren) niet moede, maar, al is het ook, dat onze uitwendige Menfch van tyd tot tyd verderft, wordt echter de inwendige van dag tot dag meer vernieuwd, Want de fnel yoorbygaande en ligte droefenisfen, die wy (in dit leeven) hebben, brengen ons eene geheelonuitfpreeklykgroote eeuwige heerlykheid te wege ; nademaal wy niet het zichtbaare befchouwen, maar het noch onzichtbaar e. Want, het geen wy voor oogen zien, duurt maar eenen tyd lang, maar, het geen wy noch niet zien, is eeuwig. Au cv* t'xx«x.oC[tit, daarom worden wy niet moede, niet verdrietig, te weeten wy Apostelen en andere Leeraaren van het Evangelie. Want van deeze Leeraaren heeft hy in dit geheele Hoofdftuk gefproken. Hy wil zeggen: " wy arbeiden in ons ampt onvermoeid voort. " Het woord t'xiuxi7> heb ik by vets 1 reeds verklaard. Al is bet, dat onze uitwendige Menfch van tyd tot tyd verderft. 'e* xaf vertaale ik: al is bet. De oude Latynfche Overzetter heeft het ook Heet vertaald; Lange: alhoewel; Zeltner: offchoon. Dit h x«! vinden wy ook Kap. Vil: 8, 12 en Kap. XII: 15. En Matth. XXVI: 33, en Lck. XVIII: 4 komt het ook voor in deeze betckenisfe. Door den uitwendigen Menfch verftaat Paulus zyn lichaam, hetwelk door aanhoudende vermoeyenisfen in het Leeraarampt verteerd wordt, en ten laatitengeheel fterft. Het verderft dus niet op eenmaal, maar van langfaamer hand. Ik heb daarom hec woord hutp+ 'StipTeu vertaald : ons lichaam verderft van tyd tot tyd. Lange : " hec verliest hoe langer hoe meer zyn krach- „ ten.  aan de Corinthen. Hoofdfi. IV: 16—18. 181 ,, ten. " Osiander: fit infirmior, dcnec tandem moriatur. Estius : corpus nostrum quotid.it magis ac migis ad interitum vergit. Hemming verftaat door den uicterlyken Menfch, ten onrechte, " alles, hec geen „ dient, om dit leeven te onderhouden. " Door den uitwendigen Menfch verftaan bet lichaam. en door den inwendigen, de ziele, Hieronymus, TheODnRiTos, Theophylacxus en Oecumenius. Jostikiani, die deeze oude Kerkvaderen bybrengt, verklaart hec op deeze wyze: prcesfuris (d), plagis, fa. me,fiti, aleoreque fenfi corpus corrumpitur: anima vero fpe (e) futuri prrzmii innovatur, £? vexationibus, ut au', rum igne, purgatur. Ky dwaalc in beide opzichten. Paolus fpreekt flechts van de vermindering der krachten van zyn iichaam: en de vernieuwing van den in-, wendigen Menfch, waar van hy fpreekt, beftaat ook niec in de hoop van eene eeuwige belooning. 'a»' l( xa). Raphelius heefc uic Herodotus aangemerkc» dac «a*, wanneer 'er "» voor ftaac, nogtbnns betekent. Zoo komc hec ook voor kap. XïII: 4 en Coloss. II: 5. Ik heb het daarom, op de eerfte van deeze cwee plaaczen vertaald: alhoewel by (Christus) gekruist is, keft hy nogtbans (thans) door de kracht van Godt; en op de tweede: alhoewel ik naar den lichuame niet by u ben, nogtbans ben ik in den Geest by u. En ia onzen text: nogtbans wordt de inwendige enz. Door den inwendigen Menfcb verftaat Paulus hier hec zelfde, het geen hy 'er Rom. VII: 22 en Eph. III: 16 door verftaat, te weeten zyne ziele, die van dag tot dag meer en meer vernieuwd word'. Zy wordt naamlyk, hoe langs hoe meer van haare onreinigheid verlost, en neemt toe in deugden en goede werken. Zoo - (i) Soortgeiyke woorden vinde ik by Sidonius Apolltnarts, Lib. VIL Epist. VI, pag. 169: Maximum est remediutn interioris hominis, fi in hac aren mundi variis pasfionum flagellis trituratur exterior. («) Bengel ze^t ook: renovatar per fpem. M 3  18a Verklaaring van den tweeden Brief Zoo verklaart het onze Apostel zelf, Eph. IV: 23, 24 en Coloss. III: 9, 10. Op de eerscgemelde plaatze fchryft hy: gy moet vernieuwd worden aan den Geest van uw gemoed , en den nieuwen Menfch aantrekken. En op de tweede: gy hebt den ouden Merftb uit, en den nieuwen aangetrokken, die vernieuwd wordt naar bet beeld van bem, die bem gefcbaapen beeft. Beausobre verklaart het ook niet kwaad: " de uit» ,, wendige Menfch is het lichaam de'inwendige de zie- le door het Geloof verlicht, " Het zelfde wil Calovics zeggen, als hy fchryft: homo externus est homo animalis, homo internus est bomo fpiritualis. Door den inwendigen Menfch verftaat Lange: " de ziele met haare geestlyke krachten. Zeltner: " ,, den nieuwen Menfch door de wedergeboorte. " Door deeze vernieuwing, gelyk hec in den Weimar. fchen Bybel, en door Zeltner, verklaard wordt, wordt hec Geloof, de lydzaamheid, de hoop en andere deugden in ons vermeerderd. 'Bfilga. x.a) i/i^ct, van dag tot dag. Dac die eene Hebreeuwfche manier van fpreeken is, toont Grotius, zoo wel als Vorstius, in zyn boek de Hebraismis N. T. cap. 12. pag. 251, eo cap. 40. pag. 252. Camerarius, Beza, en Erasmus Schmidt, vertaaien het: in dies-. Glassius, p. 574: in aies fingulos. Rapheli- üs en Elsner coonen, dac hee woord **g*vTix* by Xenophon, en ook by andere Griekfche Schryveren, zooveel beeekenc, als prefenti tempor e. In de oude "Latynfche Overzettinge ftaat ook: in praefenti. En Grotius vertaale hec insgelyks: bujus temporis cjftic. tio est levis. Dac ook Tertullianus en Augustinus het zoo vertaald hebben, merkt Calovius aan, en geeft hun zyne goedkeuring. Blachwal, in zyne Critica N. T., vercaalc hec mede, pag. 256: prafens affliclio est Jevis, ques ad pwmentum durat. Die is de rechte vertaaling, door onzen Apostel zeiven, Rom. VIII: 18 bevestigd, alwaar hy fchryft: bet lyden van deezen te. Sen*  aan de Corintben. Hoofdji. IV: 16—18. 183 genwoordigen tyd (rtC «T» is niet te vergelyken met de beerlykheid, die aar. ons zal geopenbaard -worden. Beza heeft het bygevolg verkeerdlyk vertaald: illico prceteriens ; en **> **i*vtl**momewanea levitas. Glaslos vertaalt het mede, pag. 574: ««et* tea ex. templo levitas, boe est momentanea levitas aflictionisnostree; en Bengel: " d.e in een oogenblik voorby, en „ ligt is. " VVolle, by de aangewceze plaatze van Blachwal: cito evanefcens & leve. Hrt geen hy 'er byvoegt is zeer nedwongen en onwaarfchynlyk. Ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel leest men: de ligte droefenis, die zoo fcbielyk voor by gaat. Ik heb het te vooren ook overgezet: de fMelyk voirbygaande en ligte droefenisfen. M mr thans vertaale ik het: de droefenisfen, die wy in dit leeven onder, vinden, zyn ligt enz. Zy (de droefenisfen van deezen tyd) brengen ons eene geheel onuitfpreeklyk groote eeu wige Heerlykheid te we. ge. KuTtgyat-raf vertaalt Be^a onduidilyk: confidt. Bengel beter: tomparat; en Estius: effic't, parat, procreat nobis. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel wordt het zeer goed vertaalt: de droefenis werkt. k«5-' wV.f/s./Wr- th tJ*ie$»xi*. De Overzetting van Bengel luidt dus: presjfura (de droefenis) qua fecundum prceftantiam (x*3-' «,Vij/8aA»») est, comparata ad mi* nores afflicliones, levis est, o.d gloriam tij »V«e,3»a>,v., in prmflantiam comparata (ƒ). Camerarios vertaale het: maxime fupra modum. Beza: excellent er exc-U-ns gloria. Wolf: vwieffoXixcrdrut tUtHUu 1 Cor. Xflï 31 betekent »" iï», ««9-' vrt^xif, de voortrefiylfte w g. K*y t'*ie/8oAi)v tic ime&tkit, het welk eene ongewoore manier van fpreeken is, kan hier dan niets anders Hete- (ƒ) Zo ik deeze woorden we! gevat hebbe, dan doet Bengel den Apostel op deeze wyze fpreeken: "de droefsnis, „ die, wanüeer men ze met mindere teaenheden vergelekt, ,, uitfteekend groot is, is klein en ligt, in vergelykinge van de to uitfteekende heerlykheid. " Vertaaler. M 4  . Verklaaring van den tweeden Brief tekenen, dan bet allervoortreflykjle, of bet onuitfpreek. iyk groote. 'Aidvitt pdgec Jfl'|«j. Ba?»; betekent pondus, het gewicht. Dus hebben het ook Erasmus, Beza, Erasmus Schmidt , de Franfche Overzetter te Mons en .Beausobre vertaald. Wolf vertaalt p*pS door dig. mtatem, bonorem fc? gloriam, en volgt dus Vitringa onvoorzichtig. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel leest men ook: bet gewicht der beerlykheid. Camerarius en Clericus verklaaren het zeer goed. B«'je5 — fchryft de eerstgemelde -— is hier ter plaatje zoo veel, als nh&'t, de grootheid, der heerlykheid. En zoo vertaalt Clericus het ook. Het is naamlyk éene figuurlyke manier van fpreeken, wanneer de grootheid van heerlykheid, bet gewicht der beerlykheid genaamd wordt. Hec is eenigszins ongevoeglyk, dat Hunnius 'er het gewicht der eeuwige Jiraffen door verftaat, in verge. lykinge met welke alle ongemakken van dit leeven, en alle tegenwoordige droefenisfen, ligt zyn. Voor hec overige is de vergelyking, van het lyden deezer waereld met betrekkinge tot de eeuwige gelukzaligheid, onder de gedaante van eene Jast of een gewicht, zeer gepast. Wanneer men naamlyk in de eene fchaale alles legt, het geen ons in die leeven kan overkomen, en in de andere de eeuwige gelukzaligheid en heerlykheid, zal hec eerfte in het geheel geen gewicht hebben, maar ligt worden, als een veder. Hoe weinig rede hebben dan waare Christenen, wanneer zy die bedenken, om zich over hunne tegenfpoeden te bedroeven. Wyzien niet op^ bet zicbllaare, maar op het geen noch tnziebthaar is, f*v vxewvivon $pt£i r« /3XS7téftsia , aXtid rol /tl flitrifttt*. Zoo heeft Luther het ook vertaald. De oude Latynfche Overzetter : non eontemplantibus nobis. Beausobre: nous ne regardons point. Bencel bedoelt het zelfde, wanneer hy het dus vertaalt: wy doelen niet op bet geen men ziet. z*e*-i7> betekent niec aiaar alleen zien* maar nauwkeurig zien. mei befebou* wen*  aan de Cor. Hoofdjl. IV: i altoosduurende gelukzaligheid geniecen. In den Weimarfchen Bybel worde door bet ziebtbaare, zeer een onrechte, de tegenwoordige droefenis van die leeven verftaan. Erasmus dwaalc flechts een halve, wanneer hy hec, in zyne Parapbrafis, op deeze wyze verklaare: PISIBIL1A, e. g. bonor, voluptas, vita, ignominia, crueiatus, mors. De woorden, die 'er onmiddelyk op volgen, overcuigen ons, dac deeze verklaaring valfch is. Want ——■ vaart onze Apostel voort bet geen wy voor oogen zien , duurt maar eenen tyd lang; maar bet geen wy nocb niet zien, is eeuwig. Hunnius: Non refpieimus ad prafentia bona, queefenfui patent oculorum. L&nge: " wy zien niet op het ,, zichtbaare, dat onder de zinnen valt, zoo als 00■ ,, genlust, wellust van hec vleefch, en een hovaar,, dig leeven. " Eene fraaye plaatze van Chrysostomus , waar in hy bet ziebtbaare op dezelfde wyze verklaare; kan men by Suicerus , in zynen Tbefaurus, T. I. pag. 702 vinden. $ ' HOOFDSTUK. V. vers 1, 2, 3. Want wy weeten, dat, wanneer ons nardfebe buttebuis bouwvallig wordt, wy van Godt een gebouw zullen bekomen, een buis, bet welk niet door (Menfchen) banden gemaakt is, en eeuwig duurt in den' Hemel* En daarom zuchten wy, terwyl wy daar na verlangen, dat wy onze wooning, die uit den Hemel M 5 komtt  ■ ï86" Verklaaring van den tweeden Brief komt, moogen betrekken (g); wanneer wy maar ook bekleed, en met naakt, zul en bevonden worden. Door het reciegeevend woord yd(, want, worde dit Hoofdftuk met bet voorgaande verbonden; gelyk Chrysostomus, Theophylactüs, Osiander, Calovius, en Calixtus reeds hebben aangemerkt. Quia dixerat Apostolus — fchryft de laastgemelde —- intuitu futurorum infuper esfe babendas prcefentes affliStiones, perfijtü in eodem argumento, c*i? boe piorum in adverfis foicitium pluribus exponü, dat is, dewyl de Apostel gezegd hadt , dat de tegenwoordige droefenisfen ligt worden, wanneer men het oog ftaat op de gelukzaligheden van het toekomftig leeven, vaart hy thans in dit onderwerp voort, en fpreekt in dit Hoofdftuk breedvoeriger, over deezen troost, dien de vroomen in hunne tegenfpoeden hebben. Wy weeten, dat is, ik weet het niet alleen met alle zekerheid, maar gy lieden weet het ook , dewyl ik en de andere Apostelen u dit geleerd hebben, ja dewyl Christus zelf 'er ons van verzekerd heeft, dat hy alJe" Menfchen, die aan hem geloo ven, by zich in den Hemel zalneemen, en eeuwig gelukzalig maaken. Wanneer ons aardfebe Hutlehuis bouwvallig wordt, zullen wy ven Qodt een gebouw bekomen* Lutherus vertaalt het: ons aardfebe buis deezer Hutte. ik heb het overgezet: ons aardfebe Huttebuis, dat is, welk huis eene hutte is, in welke onze ziele woont. Want door dit buis moet het lichaam verftaan worden. Jn dea "Weimarfchen Bybel leest men: " ens aardfche huis, ,, het welk aan eene bouwvallige hutte gelyk is. '* '£«> vertaalt Grotius: etfi, alnoewel. " AI is het „ 1 fchryft hy . dat dit ons lichaam niet al- „ leen door droefenisfen aangedaan, maar zelfs ont- „ bon- (g) De fleer Hcuman vertaalt het: cPeit fitcï mtjitiftrt ttrêgctt/ dat is, lettcilyk: boven ever mogen aantrekken. Dan, behalven dat dit volftrekt onverftaanbaar in onze taaie zyn zoude, begreep ik, dat het zeer ongepast was in het zinnebeeld, waar van de Apostel z*ch bedient. Wie zegt toch ooit, dat hy zy* «e wooning aal aantrekken? VïRTAAtfig.  aan de Corintben. Hoofdfi. V: i—«3. 187 „ bonden wordt, voor den dag des Heeren. " Men kan deeze Overzetting niet afkeuren; maar nogthans oordeel ik het beter, by de gewoone betekenis van het woord i»> te blyven. Dezelfde geleerde Man vertaalt ook de woorden: iixla tcS cxytovi per appofitionem, bet buis, het welk eene butteis; gelyk men zegt: wbs Anliochice, in plaatze van Antiocbia, fluvius Timavi, enz. . Op deeze wyze heeft Flacius en Jutiniani hec ook reeds verklaard, gelyk mede Glassius, pag. 646. Beausoere vertaalde het ook: cettetente, boe tentorium. Estius fchryft insgelyks: " Terrestris domus nostra, qua „ est tabernaculum. " Ut Jenfius fit appofitivus. Maar ik houde my aan den Text: i óixU «>" «-««Ws ipS*. Hec lichaam wordt door onzen Apostel tabernaculum, rx^ist, genaamd. Petrus noeme hec rxi*p<». Zoo lang ik notb in deeze hutte ben, fchryfe hy, 2 Petr. I; 13. En vers 14: ik weet, dat ik deeze myne butte haast afleggen zal. Door zyne hutte verftaat hy zyn lichaam. Beza fielt hier eene Hypallage, en vertaalt de woorden : i oixU roC o-xitovc ipav, op deeze wyze: terrestris nostra domus tabernaculum. Dan deeze vertaaling en omzetting is in het geheel niet noodig. Daarom hebben Flacius, Estius, Hemming en Clericus dezelve met recht verworpen. Knatchbull en Hombergh conftrueeren de woorden dus: r, tirlyttcc è,K/a t0u exiiavc ifttlt. en brengen het woord by r*.$m.. Dan dit ftrydt tegen den aarc der Griekfche taaie. Het lichaam worde ook daarom eene hutte (taberna* culum of tugwium) genaamd, dewyl het Hechts voor eenen korten tyd, en uit eene geringe ftoffe, gemaakc is, daar het, in cegendeel, in den Hemel, een vast en duurzaam gebouw zyn zal. Dit is de befpiegeling van Grotius en Calixtüs. Zy verftaan door «ixoS»pi*, terecht, het Menfchlyk lichaam, en niet, gelyk Lange en Witsius (Oecnn. foederum, lib. III, cap. 14. § 23. pag. 539) den Hemel, de wooning en ^erblyfplaats der uitverkoorenen. Wan*  l88 Verklaaring van den tweeden Brief Wanneer nu deeze butte x«r«At&)ï. Lutherus heefc hec vertaald: verbroken wordt. De fpreekwyze: 3»*« PiVCIV Tolt fKtltXf , die Raphelius uic Polybius by brengt, dienc niec toe opheldering van deeze plaatze. Beza vertaalt het: disfoluium fuerit (zal ontbonden zyn) tc weeten, door den dood. Ik vertaale het: wanneer bet bouwvallig wordt. Dit zegt men van een huis, dac van langzaamerhand inftort (//). Erasmus vertaalt het in zyne Parapbrafis ook zoo: in dies collabitur (i). 'oixaScfiiv c'x oi»ü i'x'f" vertaale ik: wy zullen een gebouw van Godt bekomen. Estius , Grotius en Beausobre erkennen ook, dat hier hec prcefens voor hec juturum ftaat. Men zegt, dat iets gefchiedc, wanneer hec zeker gefchieden zal. Zoo leezen wy i Cor. VIII: by zal verloor en gaan. Kap. XV: 29: cvx i'ytlgoiretf, zy zullen niet wederom opjlaan; vers 32: dn-nS-vtlo-xcfin , wy zullen fterven; vers 57: rü ftSóun ii*ït t» nxac, die ons de overwinning zal geeven; en Kap. XVI: j : m«xsJWtf> SïteKaftKi, ik zal door Macedonien reizen. Glassius brengt, Ca».48 de Verbo, §.i.pag. 892 fq. meer andere voorbeelden by. 'Oixe&ftj e'« &icï. De overzecting van Lutherus: wy hebben een gebouw van Godt gebouwd, is onduidelyk. Erasmus Schmidt vertaalt het niec duidelyker: adificium a Deo exjpettnndum babemus. Estius ver. klaart het goed: cedificium a Deo nobis prceparatum, corpus videli et gloriofum, immortale, osternam (een Ge» bouw, ons door Godt bereid, te weeten een verheerlykc, onfteiflyk, eeuwigduurend, lichaam). Hy merkt hier by aan, dac genoegfaam alle Latynfche en Griekfche (//) Maar indien men Ut', met onzen Schryver, door wanneer vertaalt, is dit te weinig gezegd. Wy zuilen geene andere wooning voor onze ziele van Godt bekomen, wanneer dit ons aardfche huis boitwvxHig wordt, maar, dan eerst, wanneer het zelve daadlyk ingeftort of gefloopt is; dat is, naa onzen dood. Vertaaler. (') Erasmus konde dit met meer recht doen, om dat ik meene, dat hy e«v door alhoewel vertaalt. Ik heb hem nietby de hand, om het te kunnen nazien. Vertaalee.  aan de Carintben. Hoofdji, V: i—& 189 fche Kerkvaderen het zoo uitgelegd hebben. Onder deeze is Chrysostomüs, deweik.' dus fchryft: quale domicilium'i Rufportdeo: corpus incorruptibile. Non enim corpus e coelo ai nos delabitur, fed Apotolus hoe vocabulo gratiam illic (id est, in coeio) promantem, indicat. Deeze plaatze brengt Raphelius, in zyne aantekeningen uit Herodotus, by, en geeft 'er zyne toeftemming aan. Grotius verklaart het ook zoo: Aedificium babebimus a Deo faBum, id est, corpus iwmeA>tn, de quo 1 Cor. XV: 42, 43, fc? 49- Beausobre vertaalt het dus: wy hebben een buis in den Hemel, bet welk Godt toebereid beeft; en in zyne aanmerkinge verftaat hy 'er bet verbeerlykt lichaam door, het welk wy in den Hemel zullen hebben. Hammond verklaart het verkeerd: Ji bcec corpora, in quibus animi nostri babitant, quafi in tentoriis, quee facile disfolvi posfunt, dejlruuntur cerumnis, quibus nune obnoxii fumus; fi periculis, quee adimus, finem ipfa mors imponat, nibil est, cur timeamus: cum Deus profpexerit nobis multo meliores fedes, fortem multo beatiorem, quam ullam earwn, quas in bifie terris experiri Heet. Op dezelfde wyze legt Wolf het uit, en de Predikant Heinzelman in Kohl zyne Geleerde berichten , van 1753, pag. .729 fq., gelyk mede Beza en Flacius. Osiander: ezdificstionem ex Deo babemus, id est, corpora nostra, quee per mor tem disfolvuntur, per omni* potentiam Dei aliquando reflaurabuntur, cjf quidem incorruptibilia. Calixtus en Justiniani verklaaren het op deeze wyze: eeiificium ex Deo, id est, quod babituri fumus peculiari Dei dono. 'Omixi djcugoirckTct, een buis, bet welk niet met banden gemaakt is, te weeten niet met Menfchen banden (k), ge- (k) Myns bedunkens een zeer overtollig byvoegfel, en dat aanleiding geeven kan tot eene dwnaling, als of naamlyk het verheerlykt lichaam, het welk de Vroomen, ten geenen dage ont-  loo Verklaaring van den tweeden Brief gelyk het ook in den Weimarfchen Bybel, en in dé Franfche Overzettinge te Mons, verklaard wordt. Grotius noemt hec co>p:is fa&um divinitus; Beza en Erasmus Schmidt hebben het woord videlicet zelfs in hunne overzetting gebracht. Maar ik heb het in myne vertaaiinge weggelaaten, dewyl het zeer gevoeglyk kan wegblyven, en men het 'er evenwel onder verftaat. 'e» tovtu ïivdgepiVf daarom zuchten wy. Dit A relrc» vertaalt Hammond: in deeze waereld; het welk nogthanseene zeer ongewoone uitlaating zyn zoude. Even zoo ongewoon is het, wanneer Ramirez, in zynen Penteiontarcbus, cap. 46, pag. 246 fq. 'erxjówof xaieu onder verftaat, en het overzet: interim, id est, in hoe tempore. Calixtüs drukt het dus uit: in hoe tabernaculo conflituti fufpiramus. Op dezelfde wyze vertaaien het Lange, Starkius en Zeltner: in deeze butte, in dit huis der aardfebe hutte. Beausobre: in dit huis. Estius en Justiniani: propterea. Chrysostomüs en Grotius: in boe corpore gemimus ob quotidianas molestius. Beza is van gedachten, dat men het in hoe tabernaculo kan vertaaien, en ook interea. Wolf brengt dit t\ fiér*, tot het woord ïilap-v, id est, noti. tiam flatus beatioris certisfimam, quee efficiat, ut illius dejiderio vebementisfimo ferantür. Hy volgt ouvoorZichtiglyk GottfrIed Olearius , die in zyne ver- ontfangen zullen, door Godts kanden zal gemaakt zyn. En noch eens, waar toe dit byvoegfel, dat dat verheerlykt lichaam niet met Menfchen handen zal gemaakt zyn? Is dan ons tegenwoordig ftoifeiyk lichaam door Menfchen handen geraaakt? Vertaaler. (I) In zyne Obfervationes ad Euangeiium Matthcei Obf. XX tot XXIV, heeft hy alle de beden van het volmaakfle gebed verkeerd verklaard. In de memoires de Trevoux, van Aug. 2719, wordt bladz. 1263 over dit werk van Olearius op dee2e wyze geoordeeld: En general, l'Auteur paroit avoir de l'e* rudition, £f etre verfé dans les langues favantes : mais par cffic tation de dire des clwfes noimlles, i\ avance des explications au£ n' ont mille vraifeml/latife,  aan de Corintben. Hoofdjl. V: 1—3.' 191. verklaaringen der Heilige Schrift zoo dikwils ongelukkig is. Ik vertaale het: en daar over, of daarom ZHfbienwy *— propter boe, gelyk dit k r.irm Hand. XXVI: 16 door Grotius en Kaphelius worde overgezet. Wy verlangen daar na, dat voy onze Hemelfcbe voooning moogen betrekken. 'Evrjtr«.9-«?i>ri5. Erasmus vertaalt het recht: cupide defi .erantes, en Hammond: ar* dentisjbhis votis expetimus. Rom. I: n, en XV: 23; en 2 Tim. I: 4 heb ik e'*-i*o9-£ /itf» lf»it ook vertaald: ik beb een bartlyk verlangen, om u te zien. En i Thess. III: 6 ftaat ook: ia-uroStvvrti it**s ihh, zy verlangden bartlyk, my te zien. Ti ituT^iot qpm ra i'| Ivfutav. erasmu8 ScHMIDT vertaalt het: quod e coelo est. In den Weimarfchen Bybel: " het welk een Hemelfch, eeuwig, huis, en s, niet eene verganglyke hutte is. " In dien Bybel wordt derhalven, door bet buis. het lichaam ecnes Geloovigen verftaan. Zoo ook Castalio : c&leste corpus % quod babituri fumus infutu ce vita. Beza, Osiander, Hunnius, Calovius, RapheUus, en Wolf verklaaren het verkeerd, de coslestiilla gloria, qua olim induemur. De verklaaring van Eras. mus en Zegerus wykt nog verder van de meening van den Apostel af. Zy verftaan 'er bet licbaamvanCbristus door, waar aan de lichaamen der Geloovigen, ia onftevflvkheid, zullen gelyk worden. Estius verklaart het goed: Habitaculum -— fchryft hy — quod E COELO est (<'* reü êvSavov) eodem fenfu dicitur, jquo proxime Paulus vocavit cedificium, quod EX DEO(t x ©üsiT) habemus, quod fcilicet fola divina virtute nobis exftruetur. Naderhand verklaart hy het noch duidelyker: Vellemus immortali corpore indui, non de» pofito tabernaculo corporis bujus per mortem, fed absque. mortis interventu immortalitate donari (wy wenfehten een onfterflyk lichaam aantetrekken, zonder uit de hutte van dit lichaam, door den dood, uitte gaan, en tot de onfterflykheid te komen, zonder tusfehenkomft Van den dood.) t Millius verklaart het ook zoo: " Ingemiscimus, c«- » Pi'.  102 Verklaaring van den tweeden Brief „ pientes babitationem nostram. quee de coelo est, fuptr,, indui " — id est, ccelejle corpus illud, obsque fenfu ctisfolutionis ac non intercedente mor te, fuscipere, dum cdbuc in corpore boe caduco vivimus. (Wy wenfehea dit Hemelfch lichaam, zonder voorafgaande ontbindinge, en zonder tusfehenkomfte van dèn dood, te ontfangen, terwyl wynogin die bouwvallig lichaam woonen.) En naderhand nog eenmaal: In votis babemus, baudexui, fed immedtate, absque interventu mortis, ac doloris, fuperindui immortaiitate. (Wy wenfchen , niet uitgekleed, maar onmiddelyk, zonder tusfehenkomfte van doodoffmart, met deonfterflykheid overkleed te worden.) Hedinger verklaart het woord intMtu&m, inwelks plaatze i Cor. XV: 53 «»ï»'cr*<&-prebendat adbuc vivos, non inter mortuos (indien deeze dag ons nog leevendig aanerefe, en niet reeds onder de geftorvenen.) Calovius: Conditionata est fententia non tam Apostoli, quam rostri, causfii: me nos nudi in. veniamur ", Apocal. III: 17, 18 6? XVI: 18 (deeze woorden fluiten eene bedinging in, niet zoo zeer om des Apostels, als wel om onzentwille: op dat wy niet naakt bevonden worden.) Justiniani is van oorddel, dac men hec condüionate ; en non condüionate kan op. vatten, en dat beide even waarfchynlyk is. 'Etforaftivoi. Zeltner vertaalt het, mee LuthèrüS j bekleed " Ce weecen (voege hy 'er by) " met de gerechtigheid van Christus. " Zoo wordt het ook in den Wei„ marfchen en Tubinsfchen Bvbel, en door Hedin- ger, verklaard. Stark verklaart hec mee Cleri. IX. Dul. N eB«:  194 Verklaaring van den tweeden Brief ,, cus: evenwel zoo, dat wy aangetrokken 'met de batte van ons lichaam, en niet Moot (dat is buiten ,, dezelve) bevonden worden. " Clericus legt het ?oo uit: corpore induti, non nudi. En op dezelfde wyze verklaart Bengel het ook. Camesarius merkt aan, dat in fommige Handfchriften niet itSvtdiAMt ftaat, maar USvo-dfimi. Unde fane — vaart hy voort — ea, quee fequuntur, non videntur abborrere (het geen tegen het volgende niet fchynt te ftryden. Millius beweert, met veel yver, dat lultmi de rechte leezing is, en wel voornaamlyk op deezen grond, dat dus in de meeste oude Handfchriften ftaat. Ook in de oude Latynfche Overzettinge leezen wy: exfpoliati (m), dat is, exuti. Vervolgens tracht hy zyn gevoelen daar mede te bewyzen, dat deeze leezing, beter dan de andere , mef het oogmerk van den Apostel ftrookt. En hy voegt 'er, als eene derde rede, by: "om dat de verklaaringen, door de j, Uitleggeren aan de andere ieezinge gegeeven , „ meeftal ongerymd, en allen hard, gedwongen, cn ê, ongefchikt zyn. " Pfaff geeft, in zyn Boek, de genuinis Novi Testamenti leclionibus, pag. 225, aan Millius zyne toe- ftemming: non est probabile — fchryft hy • Apos* tolum fcripfisfe'l'iïvirclftsvoi. Nam fenfus communis docet, eum, qui veste indutus est, non esfe nudum. (Het is niet waarfchynlyk, dat de Apostel e\2w«>f»< gefchreeven heeft, want het gezond Menfchen verftand leert ons, dat iemand, die een kleed aan heeft, niet naakt is.) Ook ik kan myne toeftemming aan Millius niet wei. (in) Expoliari est per vim exui, fchryft Valla by dit vers. Spolium betekent ook een Kleed, en Spotiare aliquam , by Lrvius, lib. III, cap. 55. lib. VllI, cap. 32, en lib. XXIX, cap. o; iemand het kleed uittrekken. (Spolium betekent nooit een kleed, wanneer het op zich zelf ftaat, maar wel, als'er te vooren van iemand uitplunderen of uitfehudden gefproken is. Zoo kan ook fpoliare niet betekenen : iemand het kleed uittrekken, zonder dat 'er het denkbeeld, van hem daarvan te berooven, bykome. Deeze voorbeelden uit Livius die* nen dus hier niet ter zaake. Vertaale».)  aan de Corintben. Hoofdft. Vj 4. ioy Weigeren , hoe zeer i!c in myne Overzettinge de te. gcnwoordjge Uicgaaven heb moeten volgen. Casta. Lio vertaalt het ook exuti — en Zeltner. in zyne -dantekeninge op dit vers, uitgetrokken. Zo wy maar met naakt zullen bevonden worden, heu SjrcftiB-x, dat is, byaldien wy niec naakt zullen zyn. Zoo ook, als Paulus, Phil. HL 9 fchryft: op dat ik in bem moge bevonden worden-als iemand, die niet zyne gerechtigheid beeft, enz. verklaaren Estius en Groti. us dit te recht: op dat ik zyn mooge. Zoo betekent ook Phil. II: 8, by was m bet uiterlyk aanzien als een Menfch. Zo wy maar niet naakt enz. Lutherus vertaalt het: als wy met bloot gevonden worden. Meier verklaart het goed: ? indien 'er geene naaktheid der zonde aan ons s, gevonden wordt. " In den Weimarfchen Bybel: " „ zo wy maar riiet, zonder het kleed der gerechtig,, heid gebonden worden, " Calovius verftaat 'er , met Hunnius, meditatem fidei & operum door. Het is zekerlyk eene figuurlyke of leenfpreukige manier van ipreeken, die van eene geestlyke naaktheid moetverItaan worden; zoo als Openb. III: 17 , gy weetniet, dat gy elendig zyt , en arm , en blind, en naakt. Ea vers 18: op dat uwe fchandelyke naaktheid niet openbaar worde. Zoo ook Openb. XVI; 15, zalig is hy, die waakt, en zyne Kleederen bewaart, op dat hy niet naakt ga, en men zynefebande niet zie, Lamb. Bos verklaart net verkeerd: qui mortui funt, en Bengel : nudi a corpore boe, idest, defuncli. Vers 4. '0< i'»Tf5 c', ra r${ vertaalt Beza, in zyne aanmerkingen , quia fumus. Dan dit flrookt hier niet. 'e?' J. In plaatze van dit t't — fchryft hy —iV-tiJi) autem bujus explkatio. Maar, wanneer Beza tq>' cl vertaalt, tnquo, te weeten, tabernaculo; verdient hy niet gevolgd te worden. Hoe kan Paulus hebben willen zeggen: in ci if*i"t lis «-ira tovt» , heeft de OUde Latynfche Overzetter verkeerd vertaald: qui efficit nos in boe ipfum. —— Qiii prceparavit, die ons toebereid of bereid heeft vertaaien hetLuTHEsus, Camerari- us, Grotius, Bengel en Meier. En zoo wordt het in den Hollandfchen Bybel ook uitgedrukt. Op deeze wyze komt 'er de volgende zin uit: " „ maar die ons bier toe bereid beeft, dat wy naamlyk hec, w eeuwig leeven ontfangen zullen , is Godt. In plaatje 4 ze  soo Verklaaring van den tweeden Brief ze van S leezen wy hier &t\, gelyk kap. I: 22,' het welk de gelykluidende plaatze is. Maar het middel, door het welk hy ons daar toe heeft toebereid, is zyn woord. Christus zegtzelf: ikleeve, engyzult Qck Leeven. Zoo wordt het ook in den Weimarfchen Bybel ver. klaard, gelyk mede door Flacius, Justiniani, Osi. ander , Calovius, en den Overzetter te Mons. Hunkics: qui aaf.tur® vit® participaturn nos eiegit, £? eo leparavit per fiiium Juum, tandem reipfa nos in alernum g orificaturiis, Hemming i Deus nes creavit ad 'immortalitatem. Er. go immortalitate aliquando donabimur. Deus enim baud tiubie prcestabit, quod promijït. Hedinger: " Godt heeft ons het pand, den Geest „ gegeeven, dat is, de verzekering in den Heiligen „ Geest, dat deeze Heerlykheid zal volgen. " Calixtus: Ad boe ipfum ——id est, adgloriamim» inortalitatis confequendam, Deus nos condidit, & interim arrbabonis loco fpiritum nobis d'-dit, qui fpem futuri con. firmnret. Lange: " Die ons tot dat zelve, waar na wy verlan„ gen, te weeten, de heerlykheid naar lichaam en zie„ le, bereidt, dat is, Godt, die ons bet pand, den Geest gegeeven beeft, tot verzekering, " Bengel verklaart het verkeerd: ud boe ipfum nospa-> faiit, [cihcet, ut ita fuspiremus (daar toe het ft Godt ons bereid, te weeten, dat wy zulk een zuchtend verlangen zouden hebben.) Veelen vertaaien het condidit of creavit, Godt heeft ons hier toe gefchaapen. Camfrarius' vertaalt het ook zoo. en toont dus, dewyl hy hec insgelyks door preepnravit heeft overgezet, dat hy niet recht geweeten heeft, welke van deeze cwee Overzettingen de rechte is, Maar Beza twyfelt 'er niec aan. («) "o**. 00 Beza vondt in een Handfchrift; *«r?fy'xtrdfesnfKa]%g[* r*s Zftüe, qui nos unxit, Sed fchryft hy —M— hoe om* nino irrepfit cx margine cum aliquis ad explicandwn, quod fequü tur. de arrhebene Spiritus, annotasfet, quod fcripturn est fupra esp, /: ai.  aan de Corintben. Hoofdjl. V; 5. iot tigyxril/xtici _ fchryft hy — qui condidit, idest, • ktItx.% five iïixnrAatrxfciiei , ld rtCÏe eXpiiCUM' GrCECa Scbo- Ha. tioc enim referendum esfe ad primdm Mam corpjris fabricationem, ostendït verbum ïgyaguB-^ ,• idesi, operari, ut fignificetur , Deum ad bunc ipfum finem cöndidisfe fuorum eletlorum corpora , ut ea aliquancio ccele ti illa immortalitate indueret, cujus arrbam habent Spiritum S. in ipfis tam efficaater agentem. Dit is voorzeker een Hecht bewys, dat xxngyxrdfuni qui condidit of creavit betekent. Anderen vertaaien ons i xxTteyxTi-'fttte^, qui reddidit idoneos. Dus vertaalt Heinsius het, en noemt het eere manier van fpreeken der Hellenisten. Wolf' vertaalt het ook: Deus nos idoneas reddidit, dumnem. pe nos ad immertalitatem vocavit ac regeneravit. (Godt heeft ons daar toe bekwaam gemaakt, voor zoo verre hy ons naamlyk tot de onftcrflykheid geroepen en wedergehooren heeft.) Estius vertaalt het insgelyks zoo : Deus est . fchryft hy qui nos Euangelii ministros paravit ac formavit, fcf quotidie paret apto^que reddü ad hoe ipfum, idest, ad induendum vel fupeiinduendum domicilium ccelestt. Nog anderen vertaaien het paravit; zoo als Erasmus, Bengel, en Estius; welke laatfte het ook door formavh heeft overgezet, Aretius verklaart het wond -rlyk: Deus ad crucem nos condidit , fj? ^eo n"bis de dit confolatorem Spiritum Sanftum. (Godt heeft ons tot kruisdraagers gefchikt, en daarom ons den trooster, den Heiligen Geest, ge-' geeven,) En nog eens: Deus nos condidit ad crucem, ergo non 'dia via ad ceternitatem optanda est, quam per crucem (Godt heeft ons tot het kruis gefchikt, daarom' moeten wy geenen anderen weg tot de eeuwigheid wenfchen, dan door het kruis.) Het geen Cameron voortbrengt is verre gezocht. Apud LXX, interpretes — fchryft hy — x«ts£>>«£'o9-«< fignificat expelire rem rudem & informem. Hanc fig.nijicationem eleganter boe loco Paulus traduxjt ad fignifi. mndam vim gratia, qua nos idenei reddimur, ut compo< N 5 tts  ïa-a Verklaaring vari deii tweeden Brief tes fimus inimortalitatis (by de 70 Overzetteren bete. kent dit woord eene ruwe en wandaltigezaakpolysten. Deeze betekenis heeft Paulus hier ter plaatze cierlyk overgebracht, om de kracht der Genade te kennen te geeven, waar door wy bekwaam gemaakt worden, om der onfterflykheid deelachtig te worden.) Die ons ook den Geest tot een pand gegeeven heeft, i xcy Soit iyiït t«f dffxiSüta rcS UtióftacTei;, Over deeze manier van fpreeken heb ik by kap. I: 22, daar dezelve ook voor kwam, breedvoerig verhandeld. Inden Hollandfchen en Engelfchen Bybel wordt het, ten onrechte, bet pand van den Geest vertaald. Lutherus vertaalt het beter: die ons bet pand, den Geest, gegeeven heeft, te weeten , tot eene verzekering," dat hy ons eeuwig zalig wil maaken. . Grotius oordeelt 'er te recht over: Est boe lo:o Ge. nitivus, re»" ntei/^aros, itnynrtx/ïi pfitus, nam ipfe fpiritus est arrhabo (dit van den Geest wordt 'er hier, ter nadere verklaaringe, bygevoegd; want de Geest zelfs is het pand). Op dezelfde wyze verklaaren Gerhard , Seb. Schmidt, RoëLL cn Lange de woorden Coloss. II: 12: ha riii jriVies »"j's f'»ïfysi«s reü 0t-oj, en venaalen dezelve op deeze wyze: door bet Geloof, hetwelk de werking van Godt is. Voor het laatste moek ik'er noch by voegen, dat, daar noch niemand bondig beweezen heeft, dat het woord xstneya^sS-aiprcsparavit of creavit betekent, ook noch niemand dit verszoo verklaard heeft, dat men 'er met zekerheid uit kan zien, welke de waare meening ven onzen Apostel.geweest zy. vers 6, 7, 8. Daarom zyn wy altoos goeds moeds, en weeten, dat, zoo lang wy in bet lichaam zyn, wy verre van den Heere zyn. Want wy wandelen nog in het Geloof, en niet in het aanfcbouwen. Wyzyn, zeg ik, goeds moeds, en zouden liever uit bet lichaam willen uittrekken, en by den Heer zyn. Dit vers wordt door het woord «j» met het voorgaande verbonden. Daarom zegt Paulus dewyl wy naamlyk den Heiligen Geest tot een pand en verzekering bekomen hebben,  mn de Corintben. Hoofdfi, V: 6*—8. aoj ben, dat wy het eeuwig leevenzekerlyk verkrygenzullen , daarom zyn wy altoos goeds moeds. QxppiïvTSs irctiTOTS, fcilket irfih , zoo als CaMERARIUS en Grotius te recht hebben aangemerkt. Wy hebben deeze uitlaating van het woord hrph by participia ook gevonden. Hand. XXIV: 5, en Kom. V: 11. Qn'ffumiii wordt in den ouden Latynfchen Bybel te onrecht vertaald: audentes. Beza (0) vertaalt het ook verkeerd: confidentes; gelyk mede Calovius en Bengel. Het betekent hier niet: wy hebben bet verbouwen, als het welk hier niet te pasje komt; maar, zoo wel hier als vers 8 : wy zyn goeds moeds, fumus hono animo. Dus wordt het insgelyks door Erasmus vertaald, gelyk ook door Hunnius, Osiander, Grotius, Hedinger en Lange. In den Hollandfchen Bybel wordt het overgezet: wy hebben aityd goeden moed. Pasor vertaalt insgelyks de woorden van Christus, Matth. IX: 2, Sele.ru, estobono animo. Lu¬ therus heeft het in die zelfde betekenisfe overgezet: wy zyn getroost. Een woord, dat indienzinniecineer, dan nog maar alleen op fommige pjaatzen, in gebruik is. Wy weeten, dat wy, zoo lang wy in het lichaam zyn, verre zyn van den Heere. 'EiSirs; hebben Lutherus en Beza ook vertaald: fcientes, en wy weeten. Zelt» jjer : dewyl wy weeten. De Heer Meier : alhoewel wy weeten. De twee laatste Overzettingen voegen niec wel op deeze plaatze. Zoo lang wy in bet lichaam wonnen, 'shffutrss i> tm rt)f»Tt. Dus wordt het in den Weimarfchen en Engenfehen Bybel, als mede door den Franfchen Over. zecter ce Mons, en door Beausobre, ook vertaald. Lutherus heefc het ook zoo overgezet. Want, daar wy in onze dagen zeggen: fo kusxc foit. fcofwn ; zeide men in zynen tyd .- tuwü foir fi>oh»en, of nod3 foojmoju Beza vertaale het onduidelyk: dumadvencefumasincor. po. (0) In zyne aanmerkinge fchryft hy: confidens Mc dicitur, 3mi prtefenti est animo, id est, qukto {5* ad fustinenia periciig farato. Dan degze verklaaring kotnt hier niet cc pasfe.  404 Verklaaring van den tweeden Brief pore. Hy verftaat, door advence, vreemdlingen, geJyk men uit zyne aanmerkinge zien kan. Beimus, nos bic esfe advenas, ac proinde nobis bic non esje manendum, fed in patriam redeundum: (wy weeten, dat wy hier vreemdlingen zyn, en dus hier geene vaste verblyf» plaatze hebben, maar na ons Vaderland moeten teruggekeeren) hoewel dit redeundum, wy moeten 'er na te rugge keeren , hier niec breed te pasie kome. Er asmos Schmidt en Hombergh hebben het vercaald: dum babitamus in corpore. Beza vertaalt het insgelyks, vers 8, babitare, gelyk mede Erasmüs ScHxMidt. Maar itS^iüi betekenc niet op eene plaatze of in een buis woonen ; zoo min als het woord i&tfut, verre zyn, of verre van iemand af woonen, te kennen geeft. 'e.JupoiTrïis (t va, rtiftxrt vertaalt Pa50r:' dum adfumus in corpore. In de oude Latynfche Overzettinge ftaat ook: dum fumus in corpore. En vers 8 heeft Pa. sor hSvpïiruf to» Kugit», vertaald: adisfe apud Dominum; en de ou je Latynfche Overzetter : prcefentes esfe ad Dominum. Vers y vertaalt Pasor, mee den laatstgemelden ©verzetter : prcefentes fumus. Eo dat ook by ongewyde Schryveren iiSjftja de tegenwoordig, beid of prcefmtia betekent, tooncSuicERUs, T. I, pag. iuo./g. 'm&ttff. vers 6, 8,9. Pasor fchryfe: 'Uh/tot betekent, qui peregre abest, ixhui» peregre ahfum, en tttSiHxeiftu uvï> k, abfumus a Domino. De oude Latynfche Overzetter vertaalt ook vers 6: peregrinamur a Domino; vers 8: peregrinari a corpore; en vers 9: abfumus. Beza en Erasmüs Schmidt vertaaien het, vers 6: peregre abfumus a Domino, Bengel: peregrU namur; en in zyne Hoogduitfche Overzettinge: ïuit ftai fcctn ^ertrt in m'&tetnbt. « Grotius: a confpettuipfius obfumus, ut peregrini. Hedinger: wy zyn af wegzend, (gelyk Pelgrimmen in vreemde landen) van den Heere. Lutherus heeft het, in die zelfde betekenisfe , vertaald: foit twrtlnr, 6cm .gerat. Van dit woord bedient hy zich insgelyks vers 8 en 9. Want in.zynen tyd betekende swiftcn zoo veel , als in vreemde landen zyn , waar van daan noch hec woocd gCaDfar;t is overgeblee. ven»  aan de Corintben. Hoofdfl. V: 6"—-8. s.o$ yen. Men zie over dit woord Died. van Stade zyne vei klaaring der tioogduitfcbe •woorden, waar van Lutberus zicb, in zyne Overzettinge van den Bybel be, di end heeft. Het woord *^«? wordt vers 8 ten onrechte, door den ouden Latynfchen Overzetter , gelyk mede door Erasmus Schmidt ad vertaald : ad Domnum. Beter Lutherus.- by den Heer. Estius vertaalt het ook : apud Dominum , gelyk mede de Franfche Overzetter te Mons, en Beausobre. Ook betekent apud i Cor. II: 3 : ivpip»* a-gi5»>«s, ik wasbyu. En 1 Cor. XVI: 7, f'Aa-f'^a, Xi'"' tviftiitaf a-joj vft»s, ikbOO- pe, eenigen tyd by u te blyven; en vers 10: draagtzorge, dat Timotbeus zonder eenige bekommemisfe byu(ire)t t>«?) mooge zyn. Want wy wandelen nog in het Geloof, en niet in bet aanfcbouwen , het ir/rsws ya? 7n^axTat[ii't, «» hd 'iihvs. Deeze woorden maaken, volgens het eenparig gevoelen van de meeste Uitleggeren, eene tusfehenrede uit. Dan Beza , Erasmos Schmidt , Schoettgen en Wolf dwaalen buiten allen twyfel, wanneer zy het volgend vers mede tusfehen.twce,haakjeswillen gefteld hebben. Zeltner verklaart deeze woorden dus: " wy gaan hierin het Geloof om, en kunnen Christus noch ,, niet zién. " Wolf verftaat 'er door: fruStionem cce-: lestium bonorum , in quantum oppofita est vfione divini. Nominis cum plenisfima beatitate conjuntcce. Ambro. sius: per fidem cum Domino fumus, non per presfentiam, ac per hoe peregrinamur non fide. fed fpecie. By welke plaatze Heinsius fchryft: Veteres verterunt: NON PER SPECIEM, per SPECIEM intelligentes vifionem ipjam; het geen nogthans lynrecht tegen de meening van Amerosius aanloopt. Ook fchynen de vier laatste woorden van Amerosius vervalfchttezyn. Beza verklaart het ook goed: IN FIDE, earumvi* delicet rerum, quas fperamut, non autem in ipfo confpec~ tu Dei- Zoo wordt het ook in den Weimarfchen Bybel, by Osiander , Estius, Justiniani, Aretius en Hammond , verklaard. Calixtds legt het op deeze wy^  206* Verklaaring van den tweeden Brief wyze uit: Beatitudo illa nostra a nobis in hoe vita cré. ditur, non viaetur aut reapfe posfidetur (p). Calovius: a vifi-bili Domini prafentia adbuc aiieni fumas, ab in. tuüiva Dei vijïone. xttgntxrtiftiu Beza vertaalt dit door incedimus, en noemt het eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, volgens welke gaan of wandelen zoo veel betekent, als leeven, a<« »,V«»s wordt hier, zoo als Camerariüs, Bèza en Wölp, denken, in plaatze van »'» %Uu gefteld ;• •wy wandelen in bet Geloof. Ook is dit overeenkomftig met de meening van onzen Apostel, die Rom. IV: 11 e"» tri «xge£»r/ö betekent immers ook daarom, r Cor. II: 8, IV: r3, 26. en op zeer veele andere plaatzcn. Paulus wenfchte in het voorgaande vers, haast by den. Heer in den Hemel te zyn. Daarom — vaart hy nu voort —— bevlytigen wy ons ook op het hoogst, om den Heere wel te behaagen. QtioTiplvptSa, ichryft hy wy bevlytigen ons op bes zeerst, of ten uiterften. In dien zin komt dit woord Rom. XV: 20 cn 1 Thess. IV: 11 ook voor. By de eerfte van deeze twee plaatzen, alwaar Lutherus het ook vertaalde: idj faU mul) fcnixmcv flcftifócii / heb ik het verklaard. Te weeten , het Griekfche woord betekent eigenlyk iemand, die iets uit eergierigheid doet. Dewyl nu de eergierigheid iemand aanfpoort, om alles, het geen 'tot zyn oogmerk dienftjg is, met den grootsren yver te verrichten, hebben de Grieken, zooalsPLATo, •Xenophon, PlutarchUs', en anderen, ditwoordvan alles gebruikt, waar toe men grooren vlyt aanwendt. Men zie de aanmerking van Flsnerus op Rom. XV; 20J en de aantekening van Alberti op 1 Thess. IV; 11.  aan de Corintben. Hoofdjï. V: 9. ficj 11. — Beza en Calixtus vertaaien het ook StudioJe annitimur; Grotius, Estius, Justiniani en Osiander; omni, of'fumno jtudio contenciimus. Daarentegen vertaaien hec veelen verkeerd. By. voorbeeld: in den Hollandfchen Bybel; wy zyn zeer legeerig. , In de Franfche Overzettinge ce Mons: toute notre ambition efi. Erasmus, en Erasmus Schmidt, gelyk ook Witsius, Oecon.fmd. lib. Hl, cap. 12, §. 62.: quafi cum ambitione contendimus. Bengel: wy leggen ons daarop toe. dat wy bem welbebaaglyk zyn. "eiti isliifeovtTH > tin i\iiiftcS>Tts} wy mogen nu reeds by bem, oj noch verre van bemzyn. Bezadwaalchandcasclyk, wanneer hy fchryft, dac hec woord 'hn hier niet particula disjuntliva maar copulativa is, en niecdoor/ice,»ia3-^,ai vertaajc Eramus , met den ouden Latynfchen Overzetter : manifeltari, en Lutherus : geopenbaard worden. Zoo leest men ook in d--n Hollandfchen Bybel. Maar in den Ergelfc'ien Bybel, by den Franfchen Overzetter tr Mons, gelyk mede by Beza, Erasmus Schmidt, Zeltner en Beausobre, heeft men hec, beter, com. par re, verfchynen, vertaald *Êïï*f*&tt -rev &r,ftaroi tov x?,rov, voor den Rechtbank van Cb i lus. Lange is vm oordeel, dat men hier niet aan penen eigenlyken rech'bank te denken, maar door dm zelven.de rechterlyke Mxht en Majefteic van Christus te verfhar' heeft. En van de-ze gedachte is Estius ook. Tnbunal Cbristi ——• fchryft hy —« non  aan de Corintben. Hoofdjl. V: 10. 21 r non aliud eft, quam poteftas ejus judiciaria. Dan Christos zelf"zegt, Mark:. XIV: 62, dat hy in de wolk-in zal aankomen. Op deeze zal hy zich zittend vertooüen, jpn hy noernc dezeive, Matth XXV: 31, zy. nen beerlyken, door Engelen omringden, troon. lm xcftirvToi txcirct t« Si« ru a-üftxrc^ b-jsj « tx^K^iv. In veele uitgaaven ftaat, achter o-»'.««j-oj,'een comma. Dan dit is verkeerd. Men moet het op deeze wyze leezen: '1**?»% »■««« * fVj«|5 Si» tos e-ü/*»To^. Erasmos en Beza hebben dit Comma ook wcggelaaten. i»«s xoptrnrai, op dat by» bekome — Lutherus : ont. fange. De oude Latynfche Overzetter. gelyk mede Erasmüs en Beza: ut reportet. Camerariüs: ut ac* cipiat. In den Hollandfchen Bybel: op dat by weg draage. In den Engelfchen: ontfange. nfcc a eirgafs r« Si* toS rufcxreg, vertaale ik: naar maate zyn bedryf in bet lichaam geweeft is, of, naar maate by in bet lichaam gehandeld beeft. In hec lichaam , dac is, geduurende zyn leeven. Beza en El/vr«. In plaatze van vf,t vertaald: ad fiiem adducimus. Inden Hollandfchen en Engelfchen Bybel is hec ook in dien fmaak overgezec: wy beweegen de Menfchen tot het Geloof, wy overreeden dezelve. Hec zelfde bedoek Hedinger . wanneer hy het vertaalt: " wy'overtuigende ,, Menfchen. " Erasmus en Hunnius vertaaien hec, met den ouden Latynfchen Overzetter: bominibus fuadeobare posfint. Gpponi folent — vaart hy voort — »s'3-si» & ««»-/x*'£s<». ( , De tweede betekenis van het woord r«3-m, m welke het te deezer plaatze gebruikt wordt, ontmoeten wy Gal. I: 10, alwaar «.9-?»'«-««! betekent» zoek ik dan de Menfchen my gunstig te maaken? Paulus verklaart zich terftond daar op, zelf, waaneer hy zegt- i inrS ^(;m< «y™«»; 0f tracht ik Menfben te bebaagen? Lutherus heeft het ook, zeer goed, vertaald: gedenk ik, Menfchen behaaglyktezyn, of, Men. feben te believen ? 'Ae«''««' betekent ook: iemand trachten te behaagen. 1 Cor. X: 33 fchryft onze Apostel' «-« *«-«»•«'«•• '* i0pke' tn alle dingen, allèn Menf'hen behaaghk te zyn. Lutherus vertank hec in dien zelfden zin:' ik maake my iéder eenen m allerleis dineen welbehaaghk. Clericus heef het Gal I: 10, in zyne Franfche Overzettinge van her N. 1. ook zoo vertaald : Jont ce les bomm?', qui 3e tacbe de perfuader?  aiff Vetklaaring van den tweeden Brief En Elsner bevestigt deeze verklaaring in zyneaanmerkinge op deeze plaatze nog meer. 'Er zyn veeleLJitleggeren, die deeze woorden op dezelfde wyze, als ik, verklaaren. ntiB-o^, fchryft Hémming, babet fignificationem Hipbilicam, & vertendum est: F ACER E CREDERE , feu AD FIDEM ADDUCERE. —■ Grotius: Damus eperam, ut ati~ isperfuadeamus. — Estius: Nilimur perfuadere bominibus. — Zecerus : Omni fludio cannitimut , ut. — De Franfche Overzetter te Mons ; Nous tacbons de perfuader les hommes. En zoo vertaalt Beausobre hec ook. — Zeltner : wy trachten de Menfchen te over. tuigen. — Lange: wy trachten de Menfhen tot bet Geloof te brengen. — Wolf : Perfuadere conamur vel annittimur. &i03 Se xnpuM(tïfts$-x, en dit ons doen is Gode openbaar» aè is hier buiten twyfel flechts een koppelwoord. Lutherus vertaalt het onduidelyk: maar Gode zyn wy openbaar. Beter de Franfche Overzetter te Mons: Dieu connoit, qui nous femmes. Nog beter verklaaren het Hemming , Calovius en Beausobre: " Gode weet, dat ik myn ampt getrouwlyk waarneeme. " Ook leest men in den Weimarfchen Bybel: " Gode ,, kent ons hart, en weet, dat wy ons ampt met ge. „ trouwheid en vlyc waarneemen. *' Grotius verklaare hec ook niec kwaalyk: Hujus Jinceri nostri propo. fit Deum babemus testem. Hy merkt te gelyk aan, dac het preteritum> *«p«»ij»«s3-a, in plaatze van hec presfins gefteld is, gelyk in de Hebreeuwfche taaie net gebruik is. Dit heeft Estius reeds aangemerkt, die 'er neg byvoept, dat ook ia de Syrifche Overzettinge ftaat: manifesti fumus. 'ï^ïi^ji St km} ii Taï$ e-vtu^irit vpiör xttpdiiteu&aii, maar ik hcove, dat het cok u in uw geweeten openbaar is. Lutherus heeft dit onduidelyk overgezet'; maar ik boo~ pe, dat wy ook in uw geweeten openbaar z\n. Calixtus en Grotus verklaaren hec op deeze wyze: quod fcilire' fide fjf finceritate id agamus. Beter verklaart het Hemming: Confcientia vestra & testis fidei a me in mi.  aan de Corinthen. Hoofdjï. V: n—«13. 217 ministerio preejiitee, in myn Apostelampt naamlyk:. Ook leest men in den Weimarfchen Bybel: ik hoope, dat uw eige geweeten u zal zeggen, dat wy ons ,, Apostelampc ook by u met alle getrouwheid heb„ ben waargenomen. " Alleenlyk hadc dit wy in hec enkelvouwige ik moeten veranderd worden; wanc in den Grondtext ftaac iW£*> (ik hoope). Wel is waar , in twee oude Handfchriften leest men ,*>/£•/<•■ (wy hoopen); maar deeze leezing heefc Millius zelfver, worpen. Maar wy willen ons niet wederom zelve tegen u pryzen, maar wy geeven u jlecbts gelegenheid, om u over ons te kunnen beroemen, op dat gy 'er gebruik van moogv manken tegen ben, die zicb uüeuyk beioemen, maar zicb in hunne harten niet beroemen kunnen, 'ov ydg ufüi. Het woord We ftaat in veele oude Handfchriften niet, ook niet in de Latynfche O» verzettinge. Lutherus heeft, het ook uitgelaaten. Het woord maar voegt hier beter, welke betekenis v«V ook heefc. Men zie myne aantekening op Rom. VI: 15. Dat f!»ir«ri« »(», iemard pryzen betekent, 'hebben wy by Kap. III: 1 reeds gezien. Lutherus heefc hec hier ook zoo vertaald. Calixtus vertaalt het: non nos jaëtamus. Zich zeiven pryzen, en pochen is genoegzaam hec zelfde. De woorden : wy willen ons zelve niet pryzen, ver. klaart Grotius zeer goed: Non opus est, ut me vobis commeniemx Jatis me nostris (het is niccnoodig, dat ik my u aanpryze, gy kent my genoeg). De inhoud van "die geheele vers, kortlyk uitgebreid, komt can hier op uit: " ik wil my niet wederom tegen u beroe,, men, dan alleenlyk, om u gelegenheid te geeven, j, van u over my te beroemen. Wanc, dewyl gy weet, dac ik een rechtgeaart Leeraar ben, hebt gy „ gelegenheid, om u daar over te verblyden, en ce„ gen anderen te roemen , hoe gelukzalig gy zyt. ,, Gy kunt derhalven de zodaanigen verachten, die 3, zich uiterlyk met woorden roemen, maar in hunne O 5 „ har-  2l3 Verklaaring van den tweeden Brief „ harten wel weeten, dat zy zich met recht niet roemen kunnen. " 'A**» hebben Erasmus en Beza terechc a-ercaald de nobis. In die betekenisfe komt ssrij met een Gciiitivus, Rom. IX: 27 en Phil. I: 7 ook voor. Ita 's^jïT! sr?«5 rov; ■soaTUTrai xav%6iftivcai , *«( ia xxe~ SU, op dat gy'er gebruik van moogt maaken tegen ben, die zicb uittrlyk beroemen, maar zich in hunne harten niet beroemen kunnen. I Naa het woord 'ixin ontbreekt de Infinitivus. Bengel en Wetstein hebben het daarom niet getroffen, wanneer zy meenen , de eerfte, dat men 'er occafiomm, de tweede, dat men 'er, uit Rom. IV: 2 «m moet by voegen. Beza, Hemming en Erasmus Schmidt vertaaien het: ut habeatis, quod dicatis advesfuï &c, Lutherus : op dat gy hebt om te roemen tegen enz. —- Grotius : ut habeatis, nempe un* de caufam meam tueamini adverfus eos , &c. Door Fla-  aan de Corintben, Hcofdjt. V: 11---T3. 219 Flacius, in den Weimarfchen Bybel en door Beau. sobre wordt het vertaald: op dat gy den geenen aen mond kunt floppen. Dit is de rechte Overzetting, 'o»* Luk. XIV: 14: zy kunnen bet u niet weder vergelden, volgens de vertaaling van Beza en Pasor: non posfunt tibi rembuere. frequentisJime fignificat posfum, ftaat in het Lexicon van Scapu. la. De vertaaling door Beza aan deeze plaatze gogeeven , komt met de myne overeen. Want ut habeatis quod dicatis, is even zoo veel, als ut posfitis dice. re. Erasmus en Zegerus verklaaren het ook zoo: ut pofitis gioriari. Xl^iq rtvV srgeraV» ffkv%lftitttt9, xa) cv xueiïia, tegen de geenen, die zicb uiterlyk roemen, maar in hunne harten niet roemen kunnen. ng»« betekent ook contra, ad* verfius. —— Lutherus heeft het vertaald: die zicb naar het aanzien roemen, en nut naar het hart, hetwelk onduidelyk is. Beza: qui in facie gloriam captant, at non in corde , het geen even zoo onverftaanbaar is. De oude Latynfche Overzetter fchryft beter: gÜru antur. Even zoo onduidelyk vertaalt het Bengel: zy, die zich in het gezicht roem°n, en niet naar het hart. En Meier : die liever in bet aangezicht, dan in het hart, willen geroemd zyn, te weeten, tegen ds valfche Leeraaren. In den Hollandfchen Bybel wordt het vertaald : die zich in het aangezicht roemen, en met iq het bart. Eene geheel andere betekenis heefc 2 Thess. II: 17. Calixtus verklaart onze plaatze op deeze wyze; in externafpecie £? larva quadam fipieutice fj? eloqueniice. Beza en Flacius : externis lurvis, tj? fucata illa fapi. entice fc? eloquentie bumance pompa, non autem yera pietate, quee non invultu, id est; externa ista fpecie, fed in corde, fedem babet. Grotius : qui fibi pla-.ent in rebus externis, ut eruditione, divitiis, non autem in eordis puritate, qualem mei atlus testantur. Maar hoe komen hier divitics te pasfe? Schoettgen: externa facie, non interno cordis affectu. In den Weimarfchen Bybel; " die zit;h over ftunne wclfpreekend. j, heji  520 Verklaaring van den tweeden Brief ,, heid, en andere gaaven, zeer beroemen, en ook „ wegens hunne uitwendige heiligheid eeu groot aan,, zien hebben ; maar in hunne harten is geene waa„ re vreeze noch liefde voor Godt, noch een rech,, te yver, om de waarheid van het Euangelie voort ,, te planten. " Dewyl xêóuj TrstuTW ttir'sS aili, aga it irütric dnéS-itiov. Kctt iieig ntdtrut «Vé^am, 'it» ci c^atrtg pnx'ili ittVT.lf Sürn , xXkH Tu tifttg dvrüv direB-atitri xeti sVlj" Séin. Want de liefde van Cbristus dringt ons daar toe, als die wy dus redekavelen, dat, indien een voor allen geftorven is, zoo zyn dezelven allen (mee hem) geftor. ven. Maar by is daarom voor allen geftorven, op dat zy, die leeven, nu niet meer zicb zelve leeven, maar dien, die voor bun geftorven, en ook wederom opgewekt is. Hec woord y»e» want. verklaart Beza op deeze wy-  224 Vetklaarwtg van den tweeden Brief wyze ; Amor enim Me, quo Christus nos perfecutus est, ut nos Mum vicisfim re damemus. tnftituit Apostolus osiendere, non e.fe, quod exisiimeiur, quee de fui ministerii dignitate dixerat, ideo dixhfè, ut fe ipfum commendarei, Nam, inquit, ejusmodi affeÈbus carnis jam non repugnant: unum Deum querrimus. Nos enim tolos regit amor, quo CHrisium profequimur. Deeze verklaaring is niet kwaad. Zyn eenige misilag is, dac hy denkt, dat de Apostel van de liefde van Christus jegens ons fpreekt, daar hy nogthans van onze liefde jegens Christus gefproken heeft. ik kan niet naiaaten hier by aantemerken, dat men deeze twee verfen verkeerd afgedeeld heefc. Beza, Millius en Beausobre doen hec veerciende vers mee de woorden êzti ipii een Comma moet ftaan, en dat x?^, ik fte tusfehen twee dingen, daar ik uit kiezen moet , en weetniet, welk befïuit ik neemen zal. Luk. VJI[:45 betekent het: iemand dringen; kap. XIX: 43, iemand omringen en influiten dat by niet weg kan komen. Men vertaalt het derhalven best: de Liefde tot Cbristus dringt (cn noodigt) my daar toe. Kfówrees tcvto , 'iTI, jk heb te vooreö reeds gezegd , dat voor het woord »f/i»«j een Comma behoort te fiaan — als die wy dus redekavelen , dat. Beza vertaalt het ook zoo: ut, qui. Maar *f>«u vertaalt hy, gelyk Grotius en Lutherus , ten onrechte, ftatuere. Doch in zyne aanmerkinge maakt hy het wederom goed: ut qui boe pro certo apud nos conftituimus. *On becekenc hier niec dewyl of want, maar dat; in welke beteke. nisfe hec Phil. it 12 en IV: 17 ook voorkomt.. De zaak zelve vordert deeze Overzetting. Kgi"»*at heb ik vertaald: wy redekavelen dus, of, wy trekken cit befluit. Bengel vertaale het ook zoo. Maar in zynen Onomon verklaare hy hec verkeerd: judicantes judicia veritatis. e< £15 virtg vrutra» aitlSani, ugec tl irdiTif atrlSctvat, indien een voor allen geftorven is, zoo zyi dn elven allen (mee hem) geftorven. In fommige Handfchriften ftaat net woord ü niec, maar alleenlyk iïu Wolf oordcelc mecrechc: Librarios fefellit proximum fïf,, & effeeit, ut prius t'i omitterent. Deeze rede, waarom het woord si in fommige Handfchriften ontbreekt, hadden Estius en Millius reeds opgegeeven. Het woord iWvercaalén Beza en Erasmus Schmidt: tumpè.^ Ik heb het onovergezet gelaaten. Het komt zeer dikwils zonder eene byzondere betekenisfe voor , gelyk ik in inyne aanmerkinge op 1 Cor. V: 10 beweezen heb, "CU  aan'deCorintben. Hoofdjl. V: 14, 15. 227 • 'Oi xdtrii «v('*wj> betekent niet; zy tyn allen geftor. ven, gelyk het door Lutherus, als mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel vertaald is , maar : deeze allen zyn gejtorven. Beza en Erasmus Schmidt hebben het ook goed overgezet: bi omnes. Zy zyn allen geftorven. Zeltner verklaart dit zee* verkeerd: " zoo zyn zy by gevolg allen geftorven. " Erasmus Schmidt voegt 'er in bem by: in eo mortui funt. Dan dit kan hier de betekenis niec zyn. Wanc wat wil dat zeggen: zy zyn allen in hem geftorven? DalLmus heefc het, in zyne Vindicice Apologiefue pro dua. bus Ecclefiarum in Gallia Proteftantium Synodis , P. UI, cap. 2 , pag. 393 fq. beter uitgelegd. Omnes pii, pro quibus mortuus eft , debent Mi COMMORl. Hy voege 'erby, dat ook Chrysostomus, Oecumenius, Theophylactus, Anselmus , Gualtherüs en PelÏ.icanus het op deeze wyze uitgelegd hebben: zyn zyn met Cbriftus allen geftorven, te weeten, geestlyker wyze. Flacius verklaart het ook zoo : Ut Cbriftus hum temporarice vit® mortuis eft, ita 6? nos debemus morimun* do per fpiritualem vitam (gelyk Christus , met betrekkinge toe die tydlyk leeven, geftorven is, zoomoecen wy ook, ten aanziene van de awaereld, fterven, door het geestlyk leeven.) Daarentegen heefc Bengel het verkeerd verftaan; Nequemors, neque alius ullushoftis, neque ipfi potefta. tem fui babent , fed toti funt in poteftate Redemtoris. (Noch de dood, noch eenige andere vyand, noch ook zy zelve, hebben machc over zich, maar zy zyn geheel en al in de machc van hunnen Verlosfer.) Estius verklaart hec ook verkeerd : omnes mortui funt mor e peccati. In den Weimarfchen Bybel wordt hec insge. lyks verkeerd verklaard: " dac de dood van Christus „ zoo gewichtig en krachtig geoordeeld worde, alsof een ieder in zyne eige perfoon geftorven ware, en ., voor zyne zonden betaald hadc. " (Z>) Maar . (*) Men gelieve hier in het oog te honden, dat de Heer P 2 Heü-  228 Verklaarïng van aen tweeden Brief Maar by'is daarom voor allen geftorven op dat, «V «VÈ^ irxira» üx'sS-aiir, ïvx. k«/ betekent hier maar, In deeze betekenisfe komt het voor t Cor. V: 10 en XVI: 9, op welke plaatzen Erasmus en Hiergnymus hec ook fed vertaald hebben, Rom. IX.- gev, ^3. Matth. Xil:43, XXIII: 27.■ Hand.X:28. XI: 19. Joh.XIV: 30. Daarom is by-voor allen igejtorven. De folis eledtis loquitur Paulus,- dus verklaaren het Beza" en Hunnius te recht. Depiis vac Flacius het ook op; en by Hemming ,• en in den Weimarlchen Bybel worde het op dezelfde wyze verftaan. i Opdatzy, die leeven, niet meer zicb zelve leeven moo* gen, maar dien, die voor bun geftorven, en ook opgewekt is. Zoo leezen wy Rom. XIV: 7, 8,: niemand onder ons, die wy waare Cbriftenen zyn,• leejt zicb zeiven; neen, zoo lange wy leeven, leeven wy den Heere , Christus. : In plaatze van opgewekt- is, vertaaien Lutherus en Bengel het : opgeftaan is.. In den Hollandfchen Bybel wordt het, volgens den Grondtext, te recht overgezet: opgemekt is. Godt beeft Jefus opgewekt -—■ zegt' Petrus. Hand. ïfff: 26; en daar door getuigd, dat hy geen vallch Messias, maar waarlyk zyn Zoonis. Maar hy heeft ook zich zeiven opgewekt. Ik beb — was zyne taaie, Joh. X: 18 — niet flecbts macht, om myn leeven te laaten, maar ook, om my het leeven weder te geeven, en bet verhoren heven als wederom te rug te ne men. Over deeze woorden vinden wy, by den Heer Pratje, CO eene breedvoerige en zeer fraaye verklaaring en overdenking. Daarentegen heeft Benner, die ons zoo dikwils als een ongelukkig Uitlegger is voorgeko. men , dit geheele vers in zyne Otia Sacra, cap. 14 , verkeerd verklaard. De woorden: s-eï o-viitxu iftxi, xe'nevTca rovro 3 vertaalt hy: Amor Chris. Heüman deeze waarheid zelve in geenen deele ontkent, maar alleenlyk van oordeel is , dat Paulus dezelve in deeze \TOorden niet bedoeld heeft. Vertaaleb. 0) In zyne Opheldering der Btettexten voor liet jaar 1755. bl. 16 enz,  aan de Corinthen. Hoofdft. V: i<5, 17. 225 Cbrifti urget nos ad ita judicandum. Hec geen Paulus in deeze woorden heefc willen zeggen, befchryfc hy §. I. geheel verkeerd. Door de liefde van Cbriftus verftaat hy de liefde'van Christus jegens ons, en verklaart het §. III, IV, en V, zeer verkeerd. Z»»&« ift£i legt hy §. VI. tot X. averechts uit, en verbindt het niec mét *e/»«r«(; ook is hy van gedachten » dac »/>»>cu in plaatze van *»t»^ gefchreeven is. Hy fchryft §• XI aan Paulus eenen Syllogismus coe, dien de' Apostel blit ia geenen deele gemaakc heefc §. XII en XIII verklaare hy de woordéi : sa 'é*t$. frd,T*v föfö^w. en: U »*irtt^*Samt ook niet recht, zoo het behoort. vers 16, 17. Van nu af kenne ik 'derhalven niemani meer naaf het vleefih: mair zo ik Cbriftus ook al naar het vleejch gelend bebbe, (te weeten als iemand cfie ook een nakomeling van Abraham was) ken ik bem nogtbans nu niet meer op die wyzé: zoo dat, die in Chris, tus is , ij een nieuw Écbepfel. Het oude is vergaan; ziet, bet is alles nieuw geworden. Deeze twee verfen zyn verkeerd verdeeld. Achter y(t*nüpt» behoorde een Comma té ftaan, cn achter iyW« eenpuntïum. t* «j7cZt- is het begin van vers 17. fij-s Vfiïït üvro tcv tv, ivlétcc 'iilafttv ïectrsè iretgzx, Vofl nu af kennen wf derhalven of daarom (gelyk Lutherus het vertaald heeft) niemand naar betvleefcb. Hctwoord »ri KömVin deeze betekenisfe 1 Cor. III.-2i, IV: 5, X: 12, XI: 2ö en 33 en XII: 39 ook voor. Naar het vleefch is eene Bybelfche manier van fpreeken. In onze taaie zoude men zeggen : wat zyne natuurlyke ge. hoor te betreft. Beza heeft aan dit vers eene zeer vreemde vcrklaaring gegeeven. Hy is van gedachten, dat Paulus hec oog heefc op vers 12. In eo verfu fchryfe hy i, corpus, boe est t mortalem; quafi dicat: Christus carnem di-pofuit, ut fecundurn iilam hodie non cognoscatur: abjiciamus igitur {ƒ nostram, boe est, omnia carnalia, Ruarus, pag. 341 (in de uitgaave van Zeltner): „ Nos post bac nemmem novimus fecundurn carnem. Qiiod „ fi etiam Cbristum cognovimus fecundurn carnem, nunc „ tarnen non amplius novimus. " Puerilia ergo jam ifia funt, adultus Dei cultoribus omnino omittenda , ad eerlos dies memoriam aliquorum Dei beneficiorum adftringere, 6? alium quidem diem pasjioni, alium refurrectio • ni, adfeenfioni Cbrifii alium, demisfioni Spiritus SanSti in Apoftolos item alium asfignare. Flacius, wiens verklaaring wy te vooren reeds by» gebracht hebben , ftelt nog eene andere voor. Paulus ait, fe non tam refpieere , quomodo beic Cbristus interris verfatus fit , quam quomodo jam in coelis regnet èf triumpbet: ibi fefe illi adjuntïum & addiSlum effe. Probabile eft, Paulum perftringere illas quorundam glo• riationes , qui jactabant, fe fuosque prceceptores, patrum aut Jucobum, aliosve, in carne vidisfe Cbriftum , paulum vero minime; ideoque magu fihi fjf illis eredendum esfe, quam Paulo. Hy laat aan zyne Leezeren over» om te kiezen , welke van deeze twee verklaaringeri zy voor de rechte willen houden. Dan zy zyn het geen van beiden. Heinsius : Paulus fignificat, ne illis quidem, qui in terris viderunt Chrijtum, ita nunc effe confiierandurn ac videndum; poftquam fcilicet caro quoque ejus adfummam gloriam evecta eft. Calixtus: " Nos poft bac neminem novimus fecun. «, dum carnem ", boe eft, ad eurn modum in mundo vivimus , ut nihil faciamus, gloriam, divitias, resque fimiles alias. A nemine mirtalium tale quiequarii pescimus aut exfpeEtamus. " Quod fi etiam novimus Chris- turn fecundurn carnem ", hoe eft, etiamfi fciamus, Cbristum in bis terris vixisfe, ciboque & potu indigufsfet " nunc tarnen non amplius novimus ", boe eft, P 5 ƒ«-  234 Verklaaring van den tweeden Brief fcimus eum conditionem Mam depofuiffe. haquenonam~ pllus conjïderamus eum, ut hominem infiimum , quatis tune erat, cum inter nos verfaretur, fed ut gloriofum é* c&leftem. Gerhard (in zyne Loei Theologici, T. V, pag. 234): Loquüur Cbriftus de carnaii intelleclu, quem de Cbrifio éf ipfius regno quidem adbuc fovebant , quafi fcilicet Cbristi regnum fit mundanum. Illis opponit bcsc ver* ba: "fi & nos Chrïftum fecundurn carnem, mme tarnen „ eum non cognoscimus "; quafi dicat: quamvis plurimï, ac inter boe etiam Apojtoli, carnalia commoda in Cbrifio queefiverint, quippe quem regem mundanum fore credebant, tarnen, depofita f alfa illa & carnaii opinione , non amplius carnalia, fedfpiritualia, cce'efiia esterna, beneficia in Cbrifio queerimus. Aliud ergo efi, Cbrifium SACUNDUM CARNEM cognoscere ; aliud eum IN CARNE cognoscere. Illud carnales de Cbrifio cogitatio. nes; boe vero affumtce naturce myftetinm refpicit. In een Weimarfchen Ëybel: v Daarom van nu af, 3, naa dat wy ons, Christus ten dienste, innetApos„ telampc gegeeven hebben, kennen wy niemand naar „ den vleefcbe, als of de eene Menfch Christus meer j, toebehoorde, dan de andere , en wy dën eenen 33 meer toegedaan moesten zyn , dan den anderen. En al is bet ook, dat wy Cbriftus gekend hebben naar „ den vleefche, en, gelyk andere Jooden, aardfeheen „ vleefchlyke dingen , by voorbeeld eere, rykdom, 3, of macht, by hem gezocht, nochtans kennén wy bem 3, thans niet meer, wy hebben thansdesgelyke vleefch33 lyke gedachten van zyn Ryk afgelegd. " Grotius : 'o»3e>«i'3 Verklaaring van den tweeden Brief kunnen zien, hoe zwaar de Uitleggeren dit vers geoordeeld hebben , daar het nogthans zoo ongemeen duister niet is. Men ziet, dac niet weinigen onder hen daar aan zeer vreemie, in haast opgeltelde, en niet genoeg doordachte verklaaringen gegeeven, maar ook veelen zich zeer bevlytigd hebben, om de rechte betekenis van deeze woorden te vinden, fehoon alle hunne moeite vruchtloos geweest zy. De rechte verklaaring komt hierop uit: " Ik ken „ thans Diemand naar hec vleefch, dat is, ikonderzoek niet, of iemand een Jood en dus met my ver„ maagfchapc is: ik maak derhalven tusfchen geboo,, rene Jooden geen onderfcheid. En alhoewel ik mee „ Christus natuurlyk vermaagfehape was, dewyl ik, „ zoowel, alshy, van Abraham afftamme, zie ik 9, nogthans thans op deeze verwandlchap niec, maar „ houde de bekeerde Heidenen zoo wel voor myne ,, Broederen, als'de bekeerde Jooden. " Men zie ook Rom. IX: 5. Gal. III: 28, V: 6, VI: 15, en Coxoss. lil: rr. Erasmus heefc hec, in zyne Parapbrafis, ook zoo Uitgelegd: Ipfi licet de genere Israëlitico gloriari posfi. mus , tarnen, posteaquam Christofumusinitiati, neminem novimus fecundurn carnem. Hos cognatos ducimus, qui fidei confortio nobis copulantur. Frustra igitur gloriantur quidem, quod gentem habent cum Christo commuwem, quod Mi fanguinis propinquitate junStifunt, quod cum eo corporalem habuerunt confuetudinem. Quisquisper baptismum infitus est Christo , non cogitet: Hic Judceus est, Me Grcscus (idest, Ethnicus) fedmeminerit, unitnquemque renatum in novum hominem, jam e carnali facturn esfe fpiritualem. Abfint Mee voces: Hic Grotcus est, Mc Judceus. Defiitesfe, quoderet. Van denzelfden aart is ook de verklaaring van Beausobre: " Paulus fchryft hy —ziet niet meer „ op bloedverwandfchap; Jooden en Heidenen zyn in „ zyne oogen gelyk. By aldien wy Christus in het „ vleefch gezien hadden , en , gelyk Johannes en Jacoeus, bloedverwanten van hem geweest waren, »i zo 14.  aan de Corintben. Hoofdft. V: 16, 17. 230 zoude ons dit nu niets baaten, dewyl Christus nu in den Hemel is. " Isidorus van Pelusium heeft dit reeds begrecpen. Apostolus dicit — fchryft hy in den 46 brief van zyn* vierde boek. Etfi cognovimus Christum fecundurn carnem, tarnen nunc non amplius novimus, quafi diceret-: ■Onanquam nos, qui ex Judceis credidimus Christo, folitffumus antea carnali propinquit te, quascum i foconjunc* li fumus, gloriari, nunc tarnen non amplius ea nos efferrimus, fed potius illa propinquitate, qua nos fibifimiles ejficit. Imüatione magis glorior Cbristi, quam carnali cognatione. Clarios , de Italiaanfche Bisfchop van de zestiende eeuw, heeft het ook meest al wel getroffen: " A7e„ minem posthac agnosce fecundurn carnem, " hoe est nullam hic agnosco carnalem cognationem. Nam Judceos quidam, meum fanguinem, meum genus, amo; fedquatenus ad gloi iam Christi pertinet. Ccetera eorum neminem agnosco , quandoquidem ne Christum quidem ipfum. nunc fecundurn carnem agnosco: quod olim facieham; antequam kanc veritalem agnoscerem. ■ Die in Cbristus is, is een nieuw Schepfeh Het oude is vergaan; ziet, bet is alles nieuw geworden. —— In Christus zyn betekent Rom. VIII: 1 zoo veel, als een oprecht Christen zyn. In dien zin komt deeze uitdrukking ook voor. 1 Cor. I: 30, en 1 Joh. II: 5, en 111: 6. Een oprecht Christen wordt door onzen Apostel een nieuw Schepfel genaamd, gelyk het ook in den Hollandfchen Bybel overgezet is. Lutherus heeft het vertaald: eene nieuwe creatuur, Hy gebruikt hec Latynfche woord op meer andere plaatzen, en, dewyl het by hem zoo dikwils voorkomt, verftaan alle zyne Leezers het. "Et ra h x?i5-J, x«iv»' xnV»?. Op beide plaatzen is iV< uitgelaaten. In onze taaie kan men zoo niet fpreeken , zoo min als in het Latyn. Waarom Erasmus en Beza te recht het woord est, en Lutherus m/ in het eerfte en tweede lid van deeze betuiginge gevoegd hebben. Een Menfch, die een nieuw Scbepfel zal kunnen genaamd  tqo Ferkldaring van den tweeden Brief taamd worden, moet een geheel ander Menfch zyn , dan hy te vooren was, en een geheel ander leeven leiden, dan hy te vooren geleid heefc. In den Weimarfchen Bybel wordt het goed uitgelegd : " hy is door .„ den Geest van Christus wedergebooren, en ver. „ nieuwd, en heefc dus, dat hy een nieuw Schepfel „ is, niet aan zyne eige natuurlyke krachten te dan„ ken. " Dus.*erklaarc Glassius hetook, pag. 1662. Ook heeft Werenfels deeze woorden, in de tweede zyner Predikatiën, zeer fraay opgehelderd Hammond heeft daarentegen eene'zeer verkeerde verklaaring voorgefteld. En even zoo verkeerd is die -van Suicerus, T. I, pag. 523: ra „'^«ra fchryft hy " vetera, " funt ccenmonice legales, £f ritus , .qui fui Veteri lestamento viguerunt, vel etiam peccata defidenaque rerum mundanarum, quibus toti dedit & addicli eramus, antequam nova creatura fieremus, idest nnte regenerationem nostram. Hy brengt Chrisosto^ mus en Theophylactus by, die dit op dezelfde wyze verklaaren. tiet oude is vergaan: zin, bet is alles nieuw gewor. den. By Jesaias, kap. XLIII: 18, 19 zegt Godr. Denkt niet aan bet oude; ziet, ik zal een nieuw maaker. Jacobüs Cappellus is van oordeel , dat onze Apostel op deeze plaatze doelt. Dan wanneer men dezelve met hec geen voorafgaac, en daar op volgc, vergelykt, ontdekt men zynen misffag. Grotius was van gedachten, dat Paulus deeze woorden in eenen geheimzinnige betekenisfe, Calovius, dat byzc in eenen letterlykenzin, by brengt: het eene is even zoo min beftaanbaar, als het andere. De woorden: bet oude is vergaan, enhetis alles nieuw geworden , zyn met het voorgaande nauwkeurig verbonden, en geeven zoo veel te kennen, als: "wy zvn dus de oude Menfchen niet meer, maar nieuwe „ Menfchen, die, gelyk onze Apostel het Rom. VI: ,, 6 verklaart, de zonde niet meer dienen. " Zoo verklaaren het Grotius en Calovius insgelyks. Daarentegen de eerfte woorden: bet oude is vergaan, verklaare Grotius verkeerd: id est, nobilitas, opss, phi.  aan de Corinthen. Hoofdfi. V: 16, 17. 241 philofopbia, nihil funt. De verklaaring van Schoettgen deugt ook niet. Paulus fchryft hy — urget dodtores illos, ut alium prorfus mentem, alium fenfumirt. duant. Naminnovo Testamento Mud jamabolitumest, quod Deus ejusmodi vivos prophetas elegit, qui & genere tj opibus 6f eruditione erant primarii. Omnia, inquit, in novo Testamento novafaclafunt: ergo & illudinnoventum est: ergo nerno alterum pree fe debet contemnere. Lange heeft het niet beter getroffen, die het op deeze wyze uitlegt.- " Is iemand in Christus, zoo dat ,, hy hem ook naar den Geest recht kent en hoog „ acht, dan is by een nieuw Scbepfel, die, methetou,, de, uitwendige, Joodendom, ook zynen voorgaan„ den toeftand der heerfchende zonde verlaaten heeft. „ Het oude, de oude Joodfche Huishouding van de „ letter , van de uicerlyke inltellingen, als mede van ,, den dienst der zonde, is vergaan, met den dood „ van Christus, om zoo te fpreeken, in zig zelf „ als ten grave gedraagen, en afgefchaft; ziet, alles „ is; door de opftanding van Christus, ingevolgede ,, Evangelifche Huishouding, nieuw geworden. Daar is nog voor my overig, fommige woorden van onzen Text te verklaaren, en op te helderen. Ia plaatze van : indien ik ook Christus naar het vleefch gekend bebbe, heefc Lutherus het niet kwaalyk overgezet : alhoewel wy Cbristus ook naar bet vleefch gekend hebben. Want Paulus wil zeggen: byaldien ik Christus naar het vleeich gekend hebbe , gelyk ik hem waarlyk (1 Cor. IX: 1) zoo gekend hebbe. Wy vinden foortgelyk eene plaatze Joh. XXI: 22, alwaar de woorden van Christus: zo ik wil , dat by zoo lange zal leeven, totdat ik wederkome, ook deeze betekenis hebben: indien ik dit wil, gelyk ik waarlyk wil, dac èn.z. Wolf heeft aangemerkt, dat men by de woorden: xttiti xtiV,; zoo we] fit, als est, kan verftaan. Ook isher geen van beiden ongepast. Men kan zeggen : die in Christus.is, zy, of moet zyn, een nieuw Schepfe] ; maar men kan ook zeggen: die in Christus is, is een nieuw Schepfel. Dan alle de Overzeuers heb- /X. Deel. Cj bea  24* Verklaaring van den tweeden Brief ben begreepen, dat het laatste het beste is, enrrietderl famenhang best overeenkomt. Het woord heb ik niet overgezet. Lutherus heeft het ook onvertaald gelaaten. Die woord is dikdikwils overtollig. Rom. V: 15 en X: 19 heb ik hec insgelyks in myne Overzet.inge moeten weglaaten. Ni» Qvjc tri yttus-Mftii, te Weeten , aar»» Karei trclcxx f het geen men 'er in zyn gedachten moet byvoegen. De woorden »;«»' »»>' heeft Bengel verkeerd verklaard : Ab boe tempor-e , ex quo amor Christi nos occu* pavii. Even zoo verkeerd is zyne verklaaring vaft de woorden: ivSim 'éiSxun, Neque nos ipfos—fchryft hy mmm neque alios Apostolos, neque vos, neque alios magnos , nos timenus, tenues ducimus nobis tenuior'es: omnia agimut patimur, £ƒ omni modo curamas, ut omnes adducamus ad vitam. k«t«« aJs«« verklaart hy : fecundurn flaiutn veteram ex nobilitate, üiviliis, fapientia. vers 18, ro, Maar dit alles komt van Godt, die ons •met zicb zeiven verzoend beeft door Jefus Cbriftus, en ons (Aposeelen) tot Dienaaren der verzoenirige gemaakt beeft. Want Godt was in Cbriftus , en verzoende de Waereld met zicb zeiven , en rekende bun hunne zonden niet toe, en leide in ons de leer? van de verzoening, datis, geboode ons Apostelen, de verzoening te Prediken. t«s ?è ird>tk Ik rtS ©j«tT, fcilicet f;V>, maar dat alles komt van Godt. Dus vertaaien het ook Beausoere en de Franfche Overzetter ce Mons. Zeltner drukc het ook niet kwaalyk uit : en wel komt dit alles van Godt. In hec Griekfche kan men s<.~! uitlaaten , maar in onze taaie niet. Ook in het Latyn kan men het Weglaaten. Omnia autem ex Deo, vertaalt het ErasMus; maar Beza : baec autem omnia funt ex Deo. Ook vertaalt deeze het, nog in een ander opzicht; gelyk als ik: dit alles, te weeren het ge^n ik onmiddelbaar te vooren van Godt gezegd hebbe. Dat», t\ , dikwerf voor «erss, t$£t* . gebruikt wordt, is  am de Corintben. Hoofdft. V: i3, 19. 213: bekend. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel leezen wy ook: en alle deeze dingen zyn van Godt. Die'ons met zich zeiven vetzomd heeft, door Jefus ChrijltlS, TOV XX.TKl&d£ctiTton'«, t« x«r«»«y^5. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, gelyk mede in den Franfchen, te Mons uitgegeeven , heeft men het letterlyker volgens het Griekfch vertaald: by heeft ons de bediening der verzoeninge gegeeven. Dan dit is onduidelyk. Zeltner verklaart het van alle Leeraaren cn Predikers. En dit gefchietft ook by Calovius en in den Weimarfchen Bybel. Dan Paulus fpreekt hier Hechts van de Apostelen. Zyne meening is eigenlyk te zeggen : " Godt heeft ons bevolen, te Prediken, dat wy, door Christus, metGodtverzoendzyn. " — In den Weimarfchen Bybel leest men ook zoo: " Hy heeft ons de p;ediking van het „ Evangelie aanbevolen. " Lutherus Vertaalt het niet volgens den Grondtext, maar drukt de meening van den Apostel zeer wel uit: " hy heefc ons het ampt Q 2 13 fi*  «44 Verklaarivg van den tweeden Brief „ gegeeven, dat de verzoening Predikt. " Erasmus en Beza verraaien het , mee den ouden Latynfchen Overzetter, onduidelyk: dedaqie nobis tyimteriumteconciliationis, id est, opus vel officium euangelizsindi five Euangeiium pradicandi. '£2$ cti ©é'üs ,,'» ev Xj «ieraT. Wolf tekent hier by aan: Victm ©=»s de diti-a Chris, ti tcS Aóy»t/, natura, humane in opere redemtio- is p ifrtiaüter unita, intellipi debere, ftatuunt omnes no tri Theologi (alle onze Godtgeleeraen ftèlten vast, dat het woordt Godt van de Godtlyke natuur van Christus moet verftaan worden , voor zoo verre die mee de Menfchlyke, in het werk der verlosflnge, peifoonlyk vereenigd was.) Echter zondert hy den Deenfchen Godtgeteerden , Trellunu , daar van uit, die Int" „ van Godt den Vader verftadt, met den Godcmenfch. Christus wezenlyk (esfentialiter) vereenigd." Door Hunnius en in den Weimarfchen Bybel wordt het op deeze wyze verklaard: " Godt was in Christus, voor ,, zoo verre Christus, naar zyne Godtlyke natuur, „ een onverdeelbaar Godtlyk wezen met zynen He. ,, melfchen Vader heeft. 'J Ik vat het op de volgende wyze op : " Godt was in „ Christus dat is, alles, wat Christus gedaan heeft, ,, heeft Godt door hem gedaan, die ook, door hem, ,, de Waereld met zich zei ven verzoend heeft. " Hy rekende hun hunne zonden niet toe, pi zeyt Qpnot avreif rat icxgaitT auxT«. dvTü,. Paulus hadt te vooren xlntiv, de Waereld, gefchreeven; thans zegt hy *»™avovs, de Men. feben, gefchreeven hadr. Men zie meer foortgelyke plaatzen by Phil. III: 20. Dat wy door «Vr»75 alleen de Geloovigen, de waare Christenen te verftaan hebben, heeft Glassius te recht aangemerkt. Witsius legt, in zyne Miscellavea Sacra, T. II, pag. 781, fq. §. IV, deeze plaatze dus uit: Cumac» ceptaret Deus oblationem Filii fui, in mortemfe tradentis pro fuis , eodem temf ore in gratiam recepit non modo ■ eliquias Israe'lis, quee fecundurn ele&io?iem funt, fed& quas. vis gentes ac famïlias terroe, qutz alias in malo j'acebaat: deeïarans, fibi pro pfecatis ipforum esje fatisfaBum. ne* que illa postbox imputatumiri adcondemnationemvelfeclufionem a falutifera fua gratia. k*1 i> r,f*ït to» heyoi t£s k»t«w.oyM, by leide in 9ns (Apostelen) de leere van de verzoeninge. Dit is de O s reen.»  246 Vtrklaaring van den tweeden Brief rechte Overzetting. ^ Dat a.Wook de leere- betekent, is bekend; en dat t-U *«ra»«yf4 de Genüivus Qèie&i is, heeft Lutherus ook begreepen, die het bet woord der verzoeninge vertaalt. Erasmus en Beza hebben dit niet gemerkt, en zoo ook de Overzetter te Mons met, dewelken het fermonem reconciliationis vertaaien ' gelyk ook Homeergh, Wolf, en meer andere. In oen Hollandfchen en Engelfchen Bybel ftaat insgelyks.• by heeft bet woord der verzoeninge in ons gelegd. Wat het betekcne, als'er van Godt gezeg't wordt, dat hy zyne woorden in eenes Menfchen mondlegt, moeten wy, met Grotius, uit Exod. IV; 15 leezen. Aldaar leezen wy: Qoat beveelt bem , wat by zal leeren en pruiken. Die zelfde manier van fpreeken vinden wy ook Jes. Ui 16 en L1X; ar. Bengel erkent ook, dat dit hier ter plaatze de rechte betekenis is. Sicut inlerprett committitnr — fchryft hy — quit loqui debeaU Up deeze plaatzen heeft Paulus het oog, wanneer hy hier ter plaatze zegt: Godt leide in ons (Apostelen) de leere der verzoeninge. En deeze woorden moeten derhalven dus verklaard worden: by geboodt ons de verzoening, of de leere van de verzoening te prediken. Estius heeft wel niet aan de aangehaalde plaatzen gedacht, maar nogthans de rechte meening van deeze woorden gevonden. Deus fchryft hy —nolis Apostolis wjunxit munus euangelizandi gratiam banc reconfiliationis. Ik voege hier nog de verklaaring van Wolf bv, hoe zeer dezelve met in allen deele getroffen is: Üli verft 18 per &«»./«, xivw intelligi debet " ministe. ,, num annuntiandce reconciliatiationis cum Deofacla ", ita nee Myc, ?ï( ««t^**^ an0 jenju accipipotestm -0 Ai. rn **Ta&«rit Jigmficat " fermonem reconciliationis, „vel verba, de reionciliatione faSta, tellantia. " 'e. wjertmet ad Paulum (f reliquos Euangelii rninisu os, quimis Deus liane provir.ciam prMicandi Euangelii ere. di dit. Hum fermonem Deus dicitur in Apostolis, phrafi ilifnmh, qua Deus ad Mof en refpeclu Aar onis 'Ulitur. Exod. IV; 15. J De woorden ï'w * ^ heeft Lutherus ten 00- rech-  aan de Corintben. Hoofdft. Vi 20, 2r. 247 ■rechte vertaald: by beeft onder cms opgericht; en He. dinger : gefield, vast en openlyk. vers zo, 21. Zoozyüwy derhalvengezandten in Cbristus plaatze, en, daar Godt u door ons vermaant, zoo bidden wy in den naame vm Cbristus: laat u toch-met Godt verzoenen. Want by beeft dien, die van geene zonden •wist, voor ons tot zonde, (dit is, tot eenen Zondaar) gemaakt; op dat wy door bem de gerechtigheid, die Gods welbebaaglyk is moogen worden. 'Ysrèf %*-«^rfi vertaalt Lutherus , met den ouden Latynfchen Overzetter , te recht, door ver. viaanen. Op deeze wyze vertaaien het ook' Erasmos s (in zyne Parapbrafis), de Overzetter te Mons, Beausobre en Bengel. Beza en Vatablus vertaaien het verkeerdlyk : Deo vos precante per nos. Qok in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel is het op deeze wyze overgezet. Godt bidt de Menfchen fiiec, maar beveelt hun, wat zy doen en laaten moeten. Het tweede »Vie xVr*C vertaale ik: iniennaamevan Cbriftus. Zoo ook Beza en Aretius; Cbriftinomine. Lutherus, gelyk te vooren : in Cbriftus plaatze. Dit vmdt men ook in den Engellchen Bybel. Bengel vertaalt het: van Cbriftus voege. Want Godt beeft dien, die van geene zonden wist , voor ons tot zonde (dac is , tot eenen Zondaar) gemaakt , *h ykt pi ytèftK Kfeagriciv ijtïg ifiut üpcegrU, i*l.««*»■/«» verdaan de meeste Uitleggeren bosticm pro peccato oblatam, het verzoenoffer; by voorbeeld, Erasmps, Vatablus, Aretius, .Hemming, Hunnius , Osiander , Hammond , Calixtus (in Epitome Theologie , pag. 232) Suicerus (T. I. pas. 204) de Weimarfche Bybel, Wjtsiüs{Miscell, S. T.  aan de Corintben. Hoofdjl. V; 20, 2r. 249 11, pag. 141, en 761 Hedinger, Carpzovius (Antiqu.it. Hebr. pag. 712) Lange, Wolf eo Beausoere. Deeze verklaaring is niec onwaarfchynlyk , dewyl Jesaias, Kap. LUI: 6, 7 voorfpeld heefc, dac de Messias aller Menfchen zonden zoude draagen, en , als een Lam, ter flachcbanke gevoerd worden. Echter zyn 'er ooJc niec weinig Uitleggeren, die de woorden : JwÈg *7«*' «,«*?»■«<«» e'™Vs» «Wor op deeze wyze vercaalen: by beeft bem voor ons tot eenen Zondaar gemaakt. Dus vertaalde het de vermaarde Erlanger Hoo«leeraar, Pfeifer, ineen Programma voor Paafchen 1752, waar in hy de woorden: Godt beeft Chris, tus tot zonde gemaakt, metCfiRYSosTOMUs, Theophylactus en Calovius, op de volgende wyze: " Hy „ heefc hem tot eenen zeergrooten Zondaar gemaakt, dacis, Gode heefc hem als eenen ongemeen groo" ten Zondaar aangemerkt, en met hem, als zoodanig, genandeld. Voor ons, dacis, onze fchuld is hem toegerekend , en hy heefc de draf, die wy „ verdiend hadden, op zich genoomen. " 1w)e. X«ff«» vertaale hy: in Christus plaatze. Jn hec laatste lid van die vers ftaac wederom de- gerechtigheid, voor de ge* rechten. Hec bygevoegde woord : Godts, geeft ce kennen, dac wy, als volkomen rechevaerdigen voor Godt gefteld worden. 'e« *otü vertaalt hy: in hem. En nu verklaart hy deeze woorden dus: " Onze fchuld „ en ftraffe is door Gode op|Christus gelegd, die „ zonder zonde, en volmaakc heilig was, zoo, dac ,, hy, voor ons, en in onzeplaacze, voor den groots„ ten Zondaar gehouden, en 'er mee hem, als zoo„ danig, gehandeld wierde , op dac wy, door zyne „ toegerekende gerechtigheid , als volmaakt recht. „ vaerdigen , voor den rechtbank van Godt zouden gefteld worden. " Dus verklaare hec Vorstius ook, in zyne PHlologia Sacra, cap. VIII, pag. 196: Cbrifii eft *>»?r/«, id ejl, peccator, & nos fa£ti fumus &«*««•»'»», ideft, homines junEli. Grotius , Glassius (pag. 557) Erasmus Schmidt en Schoettgen verklaaren hec op de aelfde w*yze, Beza fchryft ook: peccatam, id est, Q q j pee*  Verklaaring van den tweeden Brief peccator : ut fiamus jufïitia Dei, boe efi, ut fiamsbomt. nes jufii apud Deum. Zoo lege Georgids deeze beide woorden, in zyne Vindictce N. T. ab Ebraismis pag. 2ii ook uit. Dac hier Juliitia ftaac voor 'fulïi, wordt m-de erkend door Erasmus, Camerariüs, Isi. Porus Clarus, en Hunnius. Die is eene zoogenaamde Hy&illage, dewelke vers i ook voorkomt, alwaar wy t»s trx^,cvf\eezen, in plaatze van i\ »fe?,»s t„~s ««.'«s. Gelyk Beza het daarom ook vereaald heefc: tabernaculum domus noftras. Ook brengt hy, in zyne aancekening op Hand. V: 20, uic hec Oude Testamenc twee voorbeelden van eene Hy. pallage by. By die vers heeft Vorstius, cap. 29 de Hebraïsme N. T. pag. 122, en Glassius, pag. 581, ook eene Hypallage aangenomen. De meest overeenkomstige plaatze mee deeze is Rom. IX: 31, alwaar de gerechtigheid aer voet genaamd wordt: de wet der ge. reebtigbeid. Dit hebben Flacius, Glassius, Fessenus, Clericus en Bengel, by die plaatze, ookge. zien. Eene andere Hypallage heb ik by Rom. VI- 17 aangeeoond. hu iuiïi ■yitwfctS-a oixiawrvi* e\ avrü. beza VCr- taalc dit, met den ouden Latynfchen Overzetter - at nos ejjiceremur jufïitia Dei in eo. Zoo vertaalt Erasmus het ook. Alleenlyk zege hy niec in eo, maar per ïlltm. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel wordt hec vereaald: op dat wy zouden worden de recht. vaerdigheii Godts in hem. ■ Lutherus : op dat rss ia. Zoo vertaale hec ook de Franfche Overzetter te Mons, en Bengel. Beza: operam nostram ei accommodanges, fcilicet Deo. Calovius geeft onvoorzichtiglyk *4an Grotius zynetoefrernming, en meldt teifens, dacOEcumenius, Lyra , Cajetanus en Hunnius hec ook zoo opgevat hebben. naganxMvvTi} , wy vermaanen u. Dus hebben hec Eras- Christus door, als wilde Paulus zeggen: " op dac wy'om en „ door Christus, by Godt, als rechtvaerdigen zónden kuif. „ nen aangemerkt worden, " of gelyk de Heer Sturm het uitdrukt, in zyn Handwoordenboek: " op dat wy by Godt ge„ nade zouden kunnen vinden. " Dan anderen vatten dit woord op in de betekenisfe van vroomheid of heiligheid, in welken zin men niet kan ontkennen, dat het woord ïtmatoTi,» zeer dikwils in de Schriften des Nieuwen Testamcnts voorkomt; en dan zoude Paulus hebben willen zeggen : dat Chris, tus in onze plaatze als een Zondaar behandeld is, op dat wy «it deeze zyne liefde jegens ons drangredenen zouden trekken, om voortaan van alle moedwillige zonden afteftaan, en •ons benaar'ftigen, om .zoo te leeven, als het Gode welbehaaj. Ijk is. Vergelykt Tit. II: n i^. Vb&taaler.  25& Verklaaring van den tweeden Brief Era:mus, Camerariüs, Beza, en Erasmüs Schmidt, mee üen ouden Latynfchen Overzetter, vertaald. In den Hollandlchen en Engelfchen Bybel leest menlidden. ' J Lutherus heeft het niet wel uitgedrukt: dal gy niet te rergeejscb de Genade van Godt ontfangt. Er ftaat niet maar £/|*<$«,, ontfangen bebben. Hedinger en Bengel vertaaien het ook verkeerdlyk in üea te. genwoordigen tjd. Wanneer Paulus fchryft: wy vermaancn u, dat gy de genade van Godt niet te ver geefscb ontfangen moogt bebben, moet men zyne gewoone kortheid van ftyl aanmerken, waardoor hy dikwils iets in zyne gedachten houdt, het geen men, zo men maar een weinig nadenkt, gemaklyk kan vinden. Ik vatte deeze vermaaning derhalven op deeze wyze op: " wy vermaancn ,, u, niet alieen, om u met Godt te laaten verzoel „ nen, maar ook, dat gy zult trachten in de genade „ van Godt te blyven, en door uwe zonden nïcc-we. „ derom uit dezelve te vallen. Want dan zoudt cy „ de genade van Godt te vergeefsch O's «».,) ontfans, gen hebben. " — Grotius: monemus, ne vos ita geratis, ut appireat frufira in vos collatum effe hoe IM beneficium. — De Franfche Overzetter te Mons: " wy ver. ,, maanen u , om zoo te leeven , dat gy de gena. de van Godt niet te vergeefsch ontfangen hebt. " . Want by (de Heef) zegt: " ik heb u in tien aangenaaid men tyd verhoord, en beb u op den dag des Heils ge,, helpen. " Ziet thans is het de zeer aangenanme tyd, thans is het de tyd des Heils! Schoettgen fteit achter het woord »>*«,. vers i, een Comma, en de woorden: *éyv yug, tot ïV'j* roiTveUs tusfehen twee haakjes, als of het eerste met het derde vers moest verbonden worden. Dau dit is verkeerd, hoe zeer hy Beza daar in ten voorganger gehad hebbe. De Aposrel heeft deeze woorden ontleend uit den Gnekfchen Bybel, men vindt zo ]es.XLIX:8. Ouod ab Efara diclum efi — fchryft Grotius — de falute temporalii myfiice ad Jalutem «temam refert Apofiolus. Sui?  san de Cmntben. Hoofdjl. VI: i , 2; 253 Suicerus (T. II, pag. tq) , zoo wel als Calovius en Wolf.zyn van gedachten, dat, door denaangenaamen„ tyd, de tyd des Nieuwen Testamenss moet verdaan, worden, dan hec gevoelen van Grotius is gegronder. 'E^n'nevird ,eUi worde door Lutherus Ce rechc vertaald des Heils, te weeten, des Heils in dit leeven. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel worde hec verkeerdlyk overgezet: der zaligheid. Zoo leest men ook in den Weimarfchen Bybel, gelyk ook Grotius, Calovius en Clericus hec van de eeuwige zaligheid verdaan (g). Thans is bet de dag enz. heeft Lutherus het in beide deeze uitdrukkingen vertaald. Zoo leest men ook by Eramvius en Beza dies falutis. Ik vertaale het door tyd. Het is naamlyk eene bekende manier van fpreeken by de Hebreeuwen, dat, voottyd teneemen, ge. lyk ik by 1 Cor. Hf: 13 reeds getoond hebbe. Pasor beeft hec ook door tempus vertaald. 'f.oTgae-JWes. Te vooren leezen wy Slxrcf, aangenaam. Dit tvxgltrhxrüs moet derhalven meer betekenen. Ik vertaale het , gelyk men ook in de Hollandfche Overzettinge leest : de zeer aangenaamstyd. Zoo verklaart Estius ook, het eerste, door tempus acceptum , het tweede door tempus acceptijjimum (h). vers. (s) DaS des heils is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken , en betekent niets anders, dan eenen gelukkigen tyd, of eenen tyd, waar op iemand het een of ander geluk is overgekoomen. Vertaaler. (Ji) In de aangehaalde woorden uit Jesaias , en het geea Paulus 'er op laat vulgen : dat het nu die gelukkige tyd was ,. vinden wy den grond van zyne vennaaninge in het feerite vers, En men heeft dus het een en ander op de volgende wyze te verbinden. " Heeft Godt wel eer, in de daj, gen de* Oudea Testament* beloofd, dat by zyne genade ook  254 'Verklaaring van den tweeden Brief verss, 4, fi Maar wy (Apostelen') geeven niemand tien mmjten aanjtoot, op dat ons, in enzen dienfi, niets zoude kunnen verweeten warden; maar in alle dingen betoonen wy ons loflyk, als Dienaaren van Godt, door ge. duld in droefenisfen, in nooden, in benauwdheden, by flagen, in gevar.genisfen, in beroertens, in arbeiden, in waaken, invaflen. Mitftplaft, it ftYthn StSónrts irgetrxovrii, fBy JfJVWfs js het woord icph uitgelaaten; gelyk dikwils gefcbiedt. Men zie myne aantekening op Rom. V: li, Erasmüs begreep dit ook , alleenlyk meende hy 'er het woord *>«», in den ConjunStivus onder te moeten verftaan , dewyl hy deeze woorden als eene vermaaning van Pau lus aanmerkte. Dus begreep Ldtherüs het ook, waarom hy het vertaalde: laat ons aan niemand eenige ergernis geeven. Dan 'er wordt Rom. XIV: 13 en 21 onderfcheid gemaakt tusfchen ergernis, die ook w,lr. genaamd wordt, eaaanftoot. Wy vertaaien derhalven ons wewri te recht door aanftoot; welk woord ook in den Hollandfchen Bybel ftaat. Dit woord heeft eene uitgeftrektere betekenis, en fluit alles in , hec geen aan rechtgeaarte Christenen mishaagen kan. im pi nap&n f fcilicet Haf. Estius en «jROTius vertaaien dit te rechc: nostra Euangelii pree. dicatio. De vercaaling van Lutherus is ook niec kwaad • ens ampt. Beza vertaalt het, mee den ouden LatynJchen Overzetter: miniflerium noflrum. Op dat ons ampt niet gelafterd worde. Zoo wordt het ook in den Hollandfchen Bvbei overgezet. Dan deeze Overzetting: is te hard. Daarentegen de oude Latynfche , die Eeza gevolgd heeft, ut vituperetur, is te zacht. Zeltner ea Bengel vertaaien het: op dat „ ook den Heidenen zoude laaten aanbieden, wy zien thans „ deeze toezegging vervuld. Thans is het de gelukkige tyd, „ waar op ook 11, Heidenen van geboorte, het deelgenoot„ ichap aan de Godtlyke genade , door de Prediking van „ ons (Apostelen), wordt aangebooden ; draagt daarom tocti „ zorge, dat deeze liefde van Godt voer u niette vergeeffch „ zy, maar dac gy aandezelveopzulkeenewyze, alsGodtva» 4, u vordert, beantwoordt. " Vektaalsr.  aan de Corintben. Hoofdjl. VI: 255^ dat wy nkt berispt voorden. Een Uforaax berispt alles. Ik vertaale het : op dat ons niets zoude kunnen verweeten worden. Dseze' Overzetting fteunc daar op , dat' de vyanden van Paulus zeer veel aan hem berispten, en hem nu eens het een, dan eens hec ander , verweeten. ; Wy betoonen ons in alle dingen loflyk als Dienaaren Van Godt, ï' wtttTt o-ws-aVrfs «auraz); ai ©Soa Hixxoisi, te» a-«»7-i betekent in alle dingen, en deeze betekenis is onze Apostel in zyne brieven zoo eigen, dat men dit eene byzondere manier van fpreeken van Paulus zoude kunnen noemen. ■Zvnrd^i betekent ook vers 12, gelyk mede kap. X: 12 en XI': 1 r, iemand pryzen ; zoo ais ook kap. III: 1, op welke laatste plaatze de brieven, waar in iemand gepreezen wordt, of brieven van aanbeveelinge, «ras-KT.x^ jW»a«i*genaamd worden. Ik vertaale hec derhalven ; wy betoonen ons in alle dingen loflyk, of pryswaardig, dat is, zoo, dat ik verdiene gepreezen te woruen •■ en wel gedraage ik my op deeze wyze als een Dienaar van Godt. Beza heeft hec ook , in dea Nominaiivus, vertaald: ut Dei minijlri. In de oude Latynfche Overzettinge ftaat : ut Dei miniflros. En hiér op doelden Wolf, en Schwarz (de Sol&cismis N. T. antiquitatis p. 99) toen zy fchreeven, dat de accufaiivus hier ook wel konde plaats vinden. Wy betoonen ons als Dienaaren van Godt door groot geduld in droefenisfen. 'e» usro^sj' i, S-aAI'ss-o , ftaac in alle uitgaaven. Ik neem het comma achter n»j weg; want Paulus fpreekt van de lydzaamheid, die hy in allé zyne droefenisfen betoonde. In den Hol. landfchen Bybel worde t'« ixofauf no»f vertaald: in veel verdraagfaamheid, dat is , ik verdraage alles geduldig- sEï S-hltyiTH, ï> avdyxxie, i» rit'z"De woorden. S-hi^is en rtv»xe>zU ftaan Rom. II: 9 ook by eikanderen. In nooden , in benauwdheden. Hec laatste vertaalt Be/.a, met den ouden Latynfchen Overzetter, in angujliis. - '£> ümyxHK vertaalt hy, mee denzelfden Overzetter: * in  n$6 Verklaariiig van Un tweeden Brief innecesjltatibus, hec welk niet alleen onduidelyk, maar ook geen goed Latyn is. Hec betekenc innooden. 'A>dy. xu p.yiM betekenc Luk. XXI: 23 en 1 Cor. VII: 16 ook eenen grooten nood. Gatacher heefc, in zyn boek de Stylo N. T. cap. 4.1 Kpag, 149, aangemerkt, dat, niet alleen in den Gnekfcheu Bybel, maar ook by de Dichters, *»«Vm dikwils de armoede betekent. Elsner toont, dat dit woord ook by Heidecfche Schryveren jn deeze betekenisfe voorkomt. In den Engelfchen Bybel wordt hec overgezet: het wegneemen zyner goederen. Ook betekent dit woord in die taaie zeer bekommerd, arm, elendig. Dan, dewyl Paulus vers 10 van zyne armoede gewag maakt, is het best, dit woord hier door in nooden te vertaaien. 'e« 5rA»y«s<5. Dit vertaalt de oude Latynfche Over. zetter: in plagis — Beza: in verbenbus —— Luthk. rus: in flagen. Het eerste is geen*goed Latyn, hec laatste ftrookt niet in onze taaie. Ik vertaale het: bj flagen. Dat is , de Apostel bleef ook dan geduldig , wanneer hy gefbgen wierdt. Ik heb meer flagen geleeden , dan anderen: van de Jooden heb ik vyf maaien veertig flagen, min eenen, ontfangen, fchryfe hy kap. XIï 23, 24. 'e» fvXctxciï',, in gevangenisfen, Paulus is meer dan eenmaal in de gevangenislej geweesc, 1 Cor. XI: 'e» «xaTciFicttt, Beza, dien Clarius en Lance vol. gen, vertaale hec verkeerdlyk: in exagitationibus. Hy is van begrip, dac 'er de vervolgingen mede bedoeld worden, waar door zy van de eene plaatze na de andere verdreeven wierden, en nergens veilig waren. Erasmus Schmidt vertaalt het nog wonderlyker: inexiliis. De oude Latynfche Overzetting, die Erasmus ook behouden heeft, in feditiombus, is de beste. En zoo ïs het ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel vertaald, gelyk mede in de Franfche Overzettinge, te Mons uitgekomen. 'e» xi*nfï In arbeiden. De Apostel hadt veel arbeid gehad, by de voortplantingvandcleeredecEvangeliums. 'Ê» «Vgss-Hais. ik beb veelmaalen moeteji waa - ken a,  aan de Corinthen* Hoofdjl. VI: 6—10» 257 ken, fchryft hy kap. XI: 27. Paulus hadc dikwils ilaaplooze nachcen. 'e* »«•«;«„, in veel vasten. Dikwerf hadt hy honger moeten lyden, gelyk hy zelf, in deezen Brief, kap. XI: 27 en Phil. IV: 12 verklaart. In den Weimarfchen Bybel wordt dit verkeerd uitgelegd: " in vas. ,, ten, dewyl wy ons dikwils van fpyze onthou„ den , om zoo veel te bekwaamer toe hec gebed ., ce zyn. vers 6, 7. 8, 9, 10. Gelyk mede door kuischheid (betoonen wy ons als Godts dienaaren) door weten. Schap, door langmoedigheid, door vriendlykbeid, door heiligheid van den Geest , door ongeveinsde liep de, door de leere der waarheid, door de kracht van Godt, door de wapenen der gerechtigheid ter rechte en ter jlinke band, door eere en febande, door goede en kwaa. de geruchten : als verleiders, daar wy nogtbans d& waarheid leeren ; als onbekenden , daar wy nogtbans genoeg bekend zyn; als ftervenden , en ziet, wy lee* ven; als gekastyden, die nogtbans niet gedood zyn; als bedroefden, daar wy nogtbans altoos vrolyk zyn; als ar. men, die wy nogtbans veelen ryk maaken, als die niets hebben, daar wy nogtbans alles bezitten. De Apostel vaart voort te toonen, in welke Hukken hy zich als eenen dienaar van Godt betoonde. Ik bewys my — zegt hy — als eenen zoodanigen, *"» d'/iomti. 'e» betekent hier niet in, gelyk Lutherus het, met den ouden Latynfchen Overzetter, vertaald heeft, maar door. Beza vertaalt het! inpuritate. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel leest men: in reinigheid. By Lutherus , zoo wel als in de oude Latynfche Overzettinge, vindt men, te recht, Kuischheid. En zoo vertaaien het ook Grotius, Hammond, Erasmus(Schmidt, Beausoere, Bengel en Lange. 'e» y»«!r«, door weetenfehap. Beza is van gedachten, dat Paulus of zyne weetenfehap, of zyne wysheid bedoelt. Calovius verftaat 'er, geheel ten onrechte, Godts wysbeid door. Paulus fpreekt van zyne eige weetenfehap, gelyk hy ook terftond daar IX. Deel. E op  3J8 Verklaaring van den tweeden Brief op van zyne langmoedigheid en zynovriendlykheid fpreekt. Hy was een dienaar van Gode, of, hydiende Godr, ook door zyne weetenfehap, die hy van alles hadt, het geen een Apostel, tot uitbreiding van de leere des Evangeliums, behoort te weeten. 'e, fta^eS-vfilpe. Dit vertaalt Beza: inlenitate; en Grotius verftaat 'er de zachtmoedigheid van onzen Apostel door, tegen de geenen, die hem belcedigd hadden. Maar Rom. II: 4 betekent het de lansmoedig, beid, en 1 Cor. XIII: 4 ftu«^vptl» langmoedig zyn. Ook heefc de oude Latynfche Overzetter het door langmoedigheid vereaald, en met hem Lutherus. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel leest men ook zoo. 'Et xeirÓTuri vercaalc Beza : benignitate, en Grotius: in beneficentia erga alios. Lutherus, Erasmus, Estius , en Lange verraaien hec becer.- door vriend, lykbeid. Wanc Gal. V: 22 worde de vriendlykheid ook xeyeértH genaamd. 'e, vnóftar, üy.1*. Beza vertaalt dit: Spiritu Scntlo, en, in zyne aanmerkinge, fchryft hy, dat Paulus den Heiligen Geest noemt, als decaufaejficiens. Grotius en Hammond : cumPropbetiis, linguis, fanationilus. In den Weimarfchen Bybel: "in betooninge, „ dat wy Tempelen van den Heiligen Geest zyn. " IBengel: ut femper babeamus prafentem Spiritum Scinctum, femper vigeamus, etiam in exferendis donis miraculofis. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel wordt het vertaald : in den Heiligen Geest. Dit alles is verkeerd. De Apostel fpreekt van zynen eigen Geest van zyne Ziele, die ook een Geesc is, en genaamd worde. Zeltner, Estius, en Calovius ver. ftaan hec te recht van hec recht gebruik, dat Paitus van de gaaven van den Heiligen Geest maakce. Zoo' ook Calixtus de legitimo ufu donorum fpintualium. Beausoere vercaalc het ook: par les dons du S. Esprit Myns bedunkens kan men hee hier dan best overzee-' ten : door heiligheid van den Geest, ce weeeen, van mynen Geesc, van myne Ziele. Hy diende Gode ook daar  aan de Corintben. Hoofdft. VI: 6—10. 259 daar door, dat hy hoe langs hoe meer in Heiligheid poogde coeceneemen. 'e» üyi-z» divTtoK^iru, door ongeveinsde liefde. Rom. XII: 9 fchryft onze Apostel insgelyks: >? a.'y*W«W«réx^imc, de liefde zy zonder buübelaarye, of ongeveinsd. iPetr. I: 22 wordt deengeveinsde Broederliefde cpiAuhx. genaamd. 'e» a»yf »j xu) «*rJiï(, ais verleiders, daar wy nogtbans de waarheid leeren, dat is, men houdt ons voor ver*  aan de Corintben. Hoofdfi. VI: 6"—10. 25 r verleiders , daar wy nogehans Leeraars van de Godelyke waarheid zyn, en niemand door eene valfche leere verleiden. fi« dymévfiiioi , *«} iriyiiiariilfiitci, als onbekenden, daar wy nogtbans genoeg bekend zyn. Gal. L 22 becetenc iyniuptut ook onbekend. Men wil ons niet kennen, zege de Apostel , nog wceten , wie wyzyn; en wy makken ons echter bekend genoeg , en laaten, ten deele door onze Heilige leere , ten deele ook door onze wonderwerken zien , dat wy Godts gezandten zyn. 'Ewiyttiirnu» is meer dan ypdraut. Het becekene iets zeer wel en nauwkeurig kennen. Ik heb bet daarom vertaald : wy zyn genoeg bekend. In de Overzettinge van Mons ftaat ook: trés connus. n5 (ir*&HV*«m«, k»\ iJoi), *r«/ ftaat, hebben Grotius en Vorstius ook aangemerkt. Op deeze wyze komt het ook voor 1 Cok. XVI: 9» alwaar wy leezen; BvSa iumyi ft>i, waar voor de Apostel 2 Cor..11: 12 fchryft: t*u «>«»y,oé»*, my beeft zicb eene deur opengedaan. Men zie myne aantekening by die plaatze. 'h xajJ/a ïrsTA«r«»T«/, ik ben zeer openhartig jegens u. Dit legt Glassius, pag. 1842. zeer goed uit: fignificat Paulus, Je ex mndo amore ft? gaudio cum ipfis lïbere agere atque Icqui, ft? vicisfim {verju 13) expetit, ut ft? ipfi Hbere, candide, aperto picïore, ft? lato animo erga fe affeiïifint, agantque. Hunnius, Grotius en Calovius verklaaren het verkeerd: beminnen u bartlyk. De verklaanng van Beza en Heinsius deugt even min. Lutherus heeft het ook niet wel vertaald: ons hart is getroost, nxarvmt betekent verwyderen, uitzetten. Myn hart is wyd, zegt Paulus, dat is, het ftaat open voor u, ik ben openhartig jegens 'Ou s-!»£«fSioSs «» uf-if , ?en>Xaeuxrl l' T°"> mXa.'/. Xun ifta', zyt dan ook (jegens my) niet natimbartigj maar zyt in zoo verre nauwbartig, dat gy my nauw in uw hart fluit. Paulus ftelt tegen het wyd gemaakte hart, dat is, de openhartigheid, een nauw hart of de nauwhartigheid over, en wel de nauwhartigheid in de liefde; wanneer iemand naamlyk eenen anderen zóo bemint, dat hy hem als in zyn hart heeft ingeflooten (&). Het geen onze Apostel, volgens zyne gewoo- ne (z) Volgens de vertaaling, door den Heer Heuman zeiven aan het woord ■xxarivuv gegeeven, kan ik niet anders zien, of het natuurlykftc denkbeeld, dat daar in opgeflooten ligt, is dat van eene ruime, en onbepaalde liefdé, die hy den Corintheren toedroeg, zoo als Hunnius, Grotius, enz. het verklaard hebben. Vertaaler. (*) Het komt my voor, dat op deeze wyze de geheele tegenftèllmg van dit met het voorgaande, die onze Schry' ver hier meent te vinden, weg valt; behalven nog dat het r 4 n)y  264 Vtrklaarlng van aen tweeden Brief ne beknoptheid van ftyl; zoo kort uitdrukt, kan men met duidelyker maaken , dan door de volgende ?m fchryving: weest niet nauwharcig jegens mv m^ „ openhartig. Maar zyt ia zoo ver?e naSardg * ooi ge,yk Lvrn^s hec^S^IS heeft. Het is eene Hebreeuwfche manier van /nre2 woord^ook * liefde, gejyk op te? a'ï^X* Het iny zeer gedwongen en onnatuurlyk fchynt door hsid eene hartlyke en tedere liefde te verin enfart^' denkbeeld van een nauw hart rnt.,, ,vfUaan • daar het Jiefde uitfluit. DaarenbTenh eft^wSS ^ gens die betekenis, dewelke de Heer Eev^xk ' S" geeft, het betekent, zoo wel *h « i / er h!er aan beid leroorzaakenTJy™ Itl i^TT' geeft Men zi^o^!^ «f iche Overzettinge, alwaar Wt J m de Griek- ^^«^l?^' dat deeze viy dui, rede, waarom de Hec- K^L* fm', Mlsfchien *s dit de dekhawer merkt dezelve als e«e bef Wfln, M°L" wyt aan door Paulus aan de £T£if??d£l "3 niet met dezelfde liefde ie^ens geciaan , dat zy dit zelfde;gevoelLXft?^£;M,n^^>r ter behaagt my de "verklaaring 71 LD™ °°S be' lof  aan de Corintben. Hoofdjl. VI: u—13. 265 Hec is een groote misflag, dat Beza , Erasmü3 Schmidt, Hombergh , Sterke, Elsner, Bengel en Wolf die vers in Indicativu vertaaien. Daar Paolus in het voorgaande en volgende Hoofdftuk in lm* perativo fpreekt, kan hy in hec midden niec Indicative fpreeken (ra). Td'; Ti b'i/tjj» «vrijtsioD-ja» («s Temets Aéyai) ir'AaS-vtTXTt xa) &>ft,iu. ïiAdTüvBvin r.tt) ifiiis. Schoettgen heeft geleezen, zoo als wy. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel ftaan deeze woorden ook tusfehen twee haakjes. Loquor ut filiis de pari compenfatione, heefc Beza het te rechc vertaald. In onze taaie zege men: tot myne Kin- tel zeggen: " gy wordt door ons niet in benauwdheid gc„ bracht, maar die u benauwen of in benauwdheid bren„ gen, zyn uwe lievelingen; " verftaande daardoor, waar» fchynlyk, de valfche Leeraaren, die zich by veelen hadden weeten intedringen , en hun , in meer dan een opzicht, grootlyks tot last ftrekten. Tot verdediging van deeze Overzettinge moet ik nog aanmerken, dat het woord trxx*,yxix dikwils in de betekenisfe van lieflingen gebruikt wordt; men zie , by voorbeeld , Phiiemon vers 12 , alwaar r« ï^a' e-xAc/yjj»*, mynen tederbeminden betekent, waar van Luthebus niet verre af was , toen hy het myn eige hart vertaalde. Ook by ongewyde Sehryveren komt dit woord in die betekenisfe voor; men zie Artemidorus, lib. V, daar hy Zegt: ra rirXclyxicc ti» srasïJa c-vftxnevc-i, euzuyc.f xeti to» waïH* Kctxüi, tS-cc, tri. De Latynfche Schryvers gebruiken het woord viscera op dezelfde wyze. Zoo zegt, by voorbeeld Ovidius : Inque fuam fua viscera condidit alvum. En Apulejus ; Jam contra fua fceviens viscera uxor. Vertaaler. (m) Een zwak bewys, dat geener wederlegginge noodig peefc. Vertaaleu, R 5  ö66 Verklaaring van den tweeden Brief Kinderen. Zoo leest men ook in de Hollandfche en Engelfche Overzettingen. Lutherus heeft het ook zoo vertaald. nAtsT!/»9«Ti xx) v/*tU heeft Lutherus verkeerd vertaald: f«jï> gefchreeven is, in plaatze van x»rd *l, «„. rii*Jit$ftt&tn. Dit hebben Beza , Grotius, Knatchïull, Bengel, en Wolf ook aangemerkt, i Cor. IX: 25, en X: 33 ftaat ook sr*»ra, Voor w*rr»i Nog eene aanmerking moet ik hier by voegen, te weeten, dac deeze drie verfen, noch met hec voorgaande , noch met het volgende , verbonden zyn. Paulus bindt zich, in zyne beide brieven aan de Corinthers, aan geene geregelde orde, maar valt van het eene nuttige onderwerp op het andere. Dit heb ik in myne voorrede voor den Brief aan de Romeinen ook reeds aangemerkt. vers 14, 15, 10", 17, 18. Trekt niet aaneen jok met de Ongeloovigen. Want boe km gerechtigheid en ongerechtigheid (deugd en ondeugd) te zamen woonen ? Hoe kan het licbt met de duisternisfe gemeenfehap hebbenl Hoe kan Christus met Belial ovsreenftemmen? Of hoe kan een Geloovige bet zelfde deel (van de erfenisfe) neemen met eenen Ongeloovigen. Hoe kin de Tempel van Godt met de Afgoden gemeenfehap'hebbt.n.1 Maar gyzyt de Tempel van den leevendigen Godt, gelyk Godt gezegd heeft: " ik wil by ben woonen, en onder ben wandelen, ,, en ik wil bun Godt zyn, en zy zullen myn Volk zyn. „ Daarom gaat uit van bun, en zondert u (van hun)fl/, fpreekt de Heer, en raakt niets onreins aan; zoo zal „ ik u aanneemen, en uw Vader zyn, en gy zult my,, ne Zoenen en Doch ter en zyn , fpreekt de almachtige Heer ". Mi» yhtS-l 'tTti'^vyeZvrtf cc-rls-eic. 'Ereocr^vyut WOrdt eigenlyk van twee Osfen gezegd, die tezamen onder een en het zelfde jok gaan, en eenen wagen (of ploeg) voorttrekken, gelykSuicerus, T.I,p.2iS, getoond heeft.  aan de Corintben. Hoofdjl. VI: 14—18. 26.7 heeft. Wy moeten het hier dan op de volgend'-' wyze vertaaien : trekt niet aan een jok met de 0%eloovi. gen, dat is, leidt geen zoodanig leeven, ais de Ungeloovigen. — Dat men dit dus te verdaan heelt, blykt uit het volgende. By gevolg verftaan Grotius en Flacius het verkeerd, wanneer zy denken , dat den Christenen in deeze woorden verboden worde, inden Tempel van eenen Afgod medeteeeten; het geen onze Apostel hua 1 Cor. VIII: 10 reeds verbo- den hadt. . <•••' , Büd^üs vertaalt deeze woorden dus: necopulemmi tusi cum infidelibus. Erasmcs , met den ouden Latynfchen Overzetter: Xotite jugum ducere cum mjiae. libus. Beza heeft het onduidelyk vertaald: Ne un•pari jugo copulemini cum infidelibus. Sommige Uitleggeren zyn van gedachten, dat m deeze woorden het Huwclyk met ongeloovigen verT boden wordt. Van dit gevoelen waren Erasmus , Estius, Cornelius a Lapide, Calovius, Beausobre en Bengel. Dan de woorden van den Grondtexc kunnen, gelyk wy reeds gezien hebben, deeze betekenisfe niet hebben. Weshalven dezelve ook in den Weimarfchen Bybel, door Camerariüs , Boch.art, Hammond, Clericus, Calixtus, Hedinger , Erasmus Schmidt, Lange en Wole, op eene andere wyze verklaard worden. . In zeker gefchrift , voor eenige jaaren over di t vers Uitgekomen, in hec welk men ook beweert, dat 111 deeze woorden het Huwclyk met ongeloovigen verboden wordt , vindt men , als voorftandcren van hec zelfde gevoelen, aangehaald, Hieronymus, Iheodoritus, Photiüs, Beza, Tirinus, Tarnovius, Calmet , cn de vermaarde Leeraar te Cneslen, u. Benner. Dan men zie deeze Schryvcren zelve in , dan zal men bevinden, dat niemand onder hcnditgeleerd heeft. Ik zal alleen de woorden van Benner, uit zyne OtiaSacra, caplXl, §6, p«g. 133 bybrengen; Conjugia prafiertm boe vetari —— fchryft ny\—%w cnm bominibus extra civitatemChristiineaniur, vin dottisfimi. conjiwit. Neque prorfits .abnuerim, fi modo Jen*.  £58 Verklaaring van den tweeden Brief fenfus bic angustior c«r» ar,f*v; De Apostel hadt ook kunnen fchryven : boe kan een Ongeloovige—■ met eenen Geloovigen1? En dit zoude , met hec geen voorafgaat, en hec geen volgt, beter overeengekomen hebben. ue^ wordt, in den GriekfchenBybel, Deut.XIV: 27, en XVIII: 1; zoo wel als Josua XXII: 25, een deel der erjemsfe, of een erfdeel genaamd. En zoo komt het Hand. VIII: 21 ook voor, by welke plaatze men myne aantekening gelieve natezien. Grotius vertaalt het: Quid commune? Beza, vollediger: quid fidelis commune babet cum infideli, ut inter tos dividi oporteat ? Door bet erfdeel, of de erfenis, wordt het erfdeel in den Hemel, de eeuwige zaligheid, verftaan, hec welk de ongeloovigen niec te wachten hebben. Hoe kan de Tempel van Godt met de Afgoden gemeen. febap bebben? t)? Se FvyKurdB-iTi? imö &(oi~ fiTcl t'tZéha» % "Het woord Sè ftaat hier, gelyk te vooren reeds tweemaalen, overtollig, en is niets anders, dan een koppelwoord. Het woord 33» echter zoo, dat hy meer op derzelver wezen„ lyken inhoud ziet, dan op den letterlyken zin ". Het zeventiende vers verklaart Zeltner verkeerd " S) Deeze afzondering " — fchryft hy — " moet niec „ verftaan worden van de uicerlyke gemeenfehap, „ ook in Kerklyke zaaken, van de openbaare Predi„ king des zuiveren woords, en het recht gebruik „ der Sacramenten , maar van de enthoudinge van „ Heidenen en Jooden, met betrekkinge tot de ee„ meenfehap van hunne duisternisfe, van hunne 011„ gerechtigheid. De uitwendige afzondering der „ Godtloozen van de Kerk is het werk niec van een „ Menich in her byzonder, maar van de ganfche ge„ meerite , daar , wanneer deeze tot verval komt , „ het zuchten (Ezech. IX: 4) tot het Oordeel toe « over.  aan de Corintfjen. Hoofdfi. VII: r. 27 r ,, overblyft. " ■— Lange heeft hem by vers iB, § 3, wederlege!. HOOFDSTUK. VIL vers. r. Dewyl wy nu zulke groote beloften bebben, geliefden, zoo laat ons van alle bevlekkinge des yleef bes en des Gcests (des Jichaams en der ziele) ons nu reini. gen, en de heiliging voortzetten en volbrengen in de vreeze Godts. Dit vers is in veele Uitgaaven het laatste van het voorgaande Hoofdftuk. Dan Lüthekos heeft 'er het zevende Kapittel mede begonnen, gelyk mede Erasmüs, Beza, Flacius, Estius, Aretiüs, Hemming , Grotius en Calovius (in hunne aanmerkingen) Reinecctus (in zyne Uitgaave van het Nieuwe Testament) Erasmus Schmidt, Calixtus, Hammond, Bengel, Meier, Schoettgen en Wolf. En dezelfde aldeeling vindt men ook in den Hollandl fchen , Engelfchen , Weimarfchen en Tubingfehen Bybel, en in de Franfche Overzettinge, die te Mons is uitgegeeven. Dan Lange beweert het tegendeel, en met hem Pfaff, in zyn boek de genuinis Novi Testamenti leclienibus, cap. IX, pag. 180. Ook ftryde hec hiertegen alle waarfchynlykheid. De rede, waarom de bovengemelde Uitleggeren van dit gevoelen waren, was, om dac het negentiende vers met hec volgende niec in verband, maar op zich zelf, ftaac. Dan ditgefchiedc op verfcheidene plaatzen. Om maar alleen uit den eerften brief aan de Corinthers voorbeelden by te brengen , zoo vindt men dit Kap. I: «< hier betekene. Dan geen van hun allen heefc hec geraaden. Misfchien heb ik hec getroffen doormyne Overzettinge : boort ons (my) tocb nog verder geduldig aan. Deeze betekenis ftrookt hier zeer wel. Doch misfchien heb ik het ook niet geraaden; en wy weeten dus allen niet, welke de betekenis van deeze woorden zy, daar nogthans de eerfteLeezeren van deezen brief het zeer goed geweeten hebben. 'oviha ihx^ra^t, wy hebben (ik hebbe) immers nie. mana onrecht gedaan. Lutherus : wy bebben niemani leed gedaan. In den Hollandfchen Bybel wordt hec ook verkeerd vertaald: 103» hebben niemand in ongeluk gebracht. Beza vertaale hee beter: nemini injuriamfecimus. Maar Grotius en Estius ten eenenmaab verkeerd : ik beb niemand een kwaad voorbeeld gegeeven. '0!/3e»« itp9-i!e*/ntt De meeste hebben die woord naar deszelfs eersee betekenis vereaald: neminem corrupimus. Dus vercaalt Beza het met den ouden Latynfehen Overzecter, en dus leesc men ook in den Engelfchen Bybel. In den Hollandfchen : wy bebben ver dor. ven. Lutherus : foir {-aten utemn> betekent damnare aliquem, en xxrdx^iTn damnatio. Lutherus vertaalt het: ik zeg dit niet, om u te verdoemen. Zoo ftaat ook in den Engelfchen Bybel, en in de Overzettinge te Mons. In den Hollandfchen Bybel: ik zeg dit niet tot uwe veroordeeling. Beza: adcondemnationemvestrihocnondico. Estius: Hocnondiciadcondemnationem vestram: non vos traduco, fed corrigere volo. Grotius genoegfaammet dezelfde woordenlorri^ere eos vult Apostolus , non tradueere: quoi bic est *xt*. Het voorgaande vordert, dat wy het op deeze wy. ze overzetten: ik zeg bet niet, om u te befcbuld'gen, te weeten, als of gy my van die alles verdacht hielde Hunnius, Zeltne.< ea Lange vertaaien het ook b°. Jcbutdigen. Ja Beza zelf verklaart hee ook zoo in zyne aanmerkinge: non di 0 boe ut vos accufm. Hier uit volgc, dat Paulus hec woord *«r«?(fii jn eene ande. re, dan de gewoone betekenisfe, hier gebruikt heefr. Wy hebben daar van reeds meermaalèn voorbeelden by hem gezien. Hoewel het ook zyn kan, dac men in hec gemeene leeven dac woord in dien zin gebruikc heeft. necUpx* ya?, want ik hel te vooren reeds gezegd te weecen, in hec voorgaande Hoofdftuk, vers inia J3- ik beb u derwyze in myn hart, dat ik bereid ben, om S % met  276 Ve: klaaring van den tweeden Brief met u te (ierven en te leeven, '> t«ïs *a^Uif r,pa* **s t\ kx\ r»|«r. Mede te jïerven en mede te lieven, wordt het door Lutherus en in den Hollandfchen Bybel , vertaald. Beza vertaalt het ook: adfimulthvrter.dum' tffimul vivendum. Flacius verklaart het, in zynen Cwvis P.ll, peg. 400, zeer goed; adeo diliginimi ame ex animo, ut firn param, etiam mori vobiscum. —• Men heeft veele oude Toneelftukken, onder den titel *» «Vm»***»'/*» wordt in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, gelyk mede by Beza en Beausobre, vertaald: toen ik in Macedonien gekomen was. Dan het komt op het zelfde uit, wanneer Lutherus het vertaalt: toen ik in Macedonien kwam. 'ovotpUi 'ér%n*if uitrit i «-«'gf itmu Dit wordt door Lutherus, gelyk mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, van woord tot woord vertaald : ons vleefch badt geene ruit. Dit zonden wy zoo uitdrukken ; ik hadt naar den vleefcbe geene ruft, of nog beter, geene te vredenheid. Maar wat miakte den Apostel dan zoo onrustig ? In den Weimarfchen Bybel 'wordt geantwoord: " veelerleie wederwaardigheden." Erasmus, Estius en Hammond verklaaren het te recht van de Vyanden der Evangelifche leere. Grotius : Vix refpirare mibi a malis licuit: tot erant bostes, tot infidiaiores. 'E, a-avri 9rXi$cpti4i verraaien Estius cn Grotius: in omnibus nffl'fli, fcilicet fuimus. Lutherus: attentfoföca toatm toit in SgntffaC In den Hollandfchen Bybel: wy waren verdrukt. ©a;/3«-&«, betekent premi, gedrukt worden. Duidelyker kan men het dus vertailen: ik werdt aan alle kanten geangft,igd. Estius verklaart het op deeze wyze; undique tt'bulaiiones irruebant in nos. S 3 *E|»-  278 Fe: klaaring van den tweeden Brief "Eg&S-s. jwa'^af, ttVê-fi Beza cn Erasmüs Schmidt vertaalcn hec woord #ó/3«< ten onrechte, met den ouden .Latynfchen Overzetter, terrores. Om dat het in het meervouwige ftaat, zeg ik in myne overzettinge s veelvuldige flryd, en in bet hart groote vreeze. Men zegt naamlyk niet veele jiryden, en veele vreezens. Bengel, vertaalt het ook niet kwaalyk: uitwendig menigeflryd, inwendig menige vreeze. Inwendig, dat is, in het hart, in myn hart, inani. tito meo. Lange verklaart dit woord inwendig verkeerdlyk door in dg Kerke (0). In den Weimarfchen Bybel wordt dit woord ook verkeerd verklaard: " ins, wendig met vreeze, dewyl de Duivel my met aller,, leie aanvechtingen beffreedt, en ik bekommerd ,, was, hop het met u gefteld moge zyn, en of gy s, nog wel fiandvastig in het geloof waart. " Grotius, Beausobre en Bengel verklaaren la gevtibus &? JütféiSp Iva^u a jalfis fratribus. Hun. ïjius cn Calovius verklaaren let ook verkeerd: prrzvertil Apostolus tacitam objeElianein Corintbiorum , qui ecgitare poierant, torn riiligentem Apostoli purgationem pertinere e converfo ad obliquam eorum reprehenfionem £f accujalionem , quafi vel ipfi Paulum é? focios infinulent illorum vilvnum , vel ojfj iim fw.im erga concionatores faos minus ipfi fecerint. Respondet ergo Paulus per inficiationem, non buc fpettare fermvnem fuum, cujus rei plenam illis fidem faciat testificaiione fui in ipfos anïmi propenfifimi, addens : fiquidem jam ante dixi vobis, nimirum pracedenti fexto capite, quod in cordibus nostris tstis ad cam-rtotiendum convivendum, boe est, ita vós intime diligimus, ut &? lib enter vivamus vobis'cum, &?, fi res ita ferat, etiam commovi vobiscum non dubitemusi: tantum ab est, ut quicquam fcribamus aut dicamus ad prcegravandos vos faljis fuspicionibus. Hf (0) Zoo verftaat de Heer Sturm het ook: tuiten de Ge meente hadt ik met de Ongeloovigen te /Iryden , in de Gemeente veroorzaakten my veele Christenen zorge en bekommernis. Zie zyn Handwoordenboek, op het woord BINNEN, in myneOverzetlicje. Veïtaaleb,  aan de Ccrinthen. Hoofdjï. VII: 5—7. 275 Esuns verklaart het op deeze wyze: Foris pugne, iitus umores, boe <ï, exterius nobis pugnanaumerat cum bosiibus avangeui: mierius, idest, in animo, pdiebatnur timores novarnm perjecutionum Het laatste moest hy veranderd hebben, want Paulus was niet bevreesd voor de vervolgingen. v , . , 'a»' '0 irue****** ro"« ***t***w> " ®5* i«. Beza fchryft achter het woord *>«s een Comma; Erasmos , Mastrichtv en Weïstein achter r*r»i'k' Het deugdt geen van beiden , want deeze woorden moeten dus geleezen worden : « ©««f» **e.«***«* Tov( tx-kuws n*eixtlAiw »>*"« , maar Godt, die de rus. dergeflagenen troost, troostte my door de kornet van Ti~ -. %éit mMnA wordt in den Weimarfchen Bybel ver. taald: de nedergeflagenen en bedroefden. En deeze vertaaling is wel getroffen; want Paulus was thans bedroefd. Lutherus vertaald het verkeerdlyk: de geringen — Zeltner: deelendigen, — Lange: deoot. moedigen. In den Hollandfchen Bybel leesc men de nederigen. Vatablus, Grotius, Erasmus Schmidt. en Beausobre vertaaien het: afftiElos. Dan ook daar door wordt de kracht van het Griekfche woord niet «cnoeg uitgedrukt, javmn en rami^&a^ hebben veeletleie betekenisfën. Onder ander«n betekent het ook, Phil. IV: 12 en Jac. I: 9: arm zyn. In onzen tegenwoordigen Texc wordt het best doot de bedroef, den vertaald. Menfchen , die zeer bedroefd zyn , gaan met het hoofd ter neder geflagen ; en, als zy getroost worden, heffen zy het weder om hoog. vh (a-ajcexX^Vsi) 5r«;li i |?^a» è*ig ifitS verftaat Grotius te onrecht.- ardens Jiudium iilorum piorum Corintbi in defendenda bona Pauiifama contra calumnias (den blaakenden yver der Godtvruchtigen te Corinthus in het verdedigen van den goede naam van Paulus tegen de lasteringen). In den Weimarfchen Bybel wordt hec ook zoo verklaard.- " uwen yver, om myn Apostelampc „ tegen de valfche Leeraaren te verdedigen. " Erasmus Schmidt en Bengel verklaaren het op deeze wyze : vestrum zelum pro falvando fpiritu peccativis , feilieët incestwji. (Uwen yver, om de ziele van dien Zondaar, te weeten van den Bloedfchender, te behouden). Maar hier van fpreekt hy eerst in hec volgende vers; en deeze verklaaring ftrookc niet met hec geen 'er onmiddelyk op volgt, daar Paulus getuigt, dat zyne vreugde grooter geworden was.(q). vers (p) En dit is voor my juist een bewys, dat Bengel bet zeer wel getroffen heeft; te meer daar wy uit de wyze, op welke vers 8 begint, klaar kunnen zien, dat de Apostel, het geen hy hier gezegd hadt, verder bedoelt uittebreiden; voor zoo verre hy rede geeft, waarom hunne droefenishea tot troost en blydfchap geftrekt hadt. Vertaaler. (ï) De Heer Heuman voegt 'er niet by, wat men, naar  aan de Corintben. Hoofdjl. VII: 8—10. 28t uen 8,9, 10. Want al is bet ook, dat ik u door den (voorgaanden) Brief bedroefd hebbe , berouwt bet my niet. Ja al ware bet ook, dat bet my berouwd hadt , ([want ik zie, dat die brief, al beeft bet niet lange geduurd u bedroefd beeft) zoo verblyde ik my tog nu, niet daarom, om dat gy bedroefd gemaakt zyt, maar om dat deeze uwe droefenis tot berouw is overgejlaagen. Want gy zyt op eene Gode welbebaaglyke wyze bedroefd gemaakt, en ik beb u daar door by gevolg geene de minste fcbade veroorzaakt. Want de Gode welbebaaglyke treurigheid werkt een berouw ter zaligheid, daar men geen berouw over kan bebben; terwyl in tegendeel de treurigheid der waereld den dood werkt. Door rit «t.s-»**» verftaat Paulus zynen eerften brief aan de Corinthers, in welken hy hen, kap. V: i enz» beftrafc hadt, dat zy den Bloedfchender niet uit hunBe Gemeente gebannen hadden. *Or< heeft Lueherus te recht door want vertaald. In die betekenisfe komt dit woord ook voor i Cor. XVI: 17, Joh. 111:33, XIV: 19 en 28. XVI: 4, 10 en nog op veele andere plaatzen. 'e»k«< vertaaien Beza, Grotius, Er ajmus Schmidt, Lange, Bengel, en Wolf: alhoewel, etiamfi. My. ne vercaaling, al is bet ook, dat, komt op hec zelfde uit. Paulus h?dc htm droefenis veroorzaakt, doordien hy hen fcherp beftrafc hadt, dewyl zy den Bloedfchender [niet uit hunne Gemeente gebannen hadden. Door Hemming worde hec ook zoo verklaard, gelyk mede in den Weimarfchen Bybel, daar 'er nog bygevoegd wordt: " want de uiterfte noodzaaklykheid en myn „ Apostelampt vorderden dit, te weeten, dat ik u ,, zoo fcherp beftraffen moest. " Het 2yn oordeel, door deezen hunnen yver te verdaan heeft. Ik, voor my, boude het met de verklaaringe van Erasmus Schmidt en Bengel; en wel , om dezelfde rede wederom, waarom onze Schryver dezelve afkeurt. Men zie myne voorgaande aantekening. Vertaaler. s s  £82 Verklaaring van den tweeden Brief Het berouwt my niet, (dat ik u door den voorigen brief bedroefd hebbe). Ja al ware bet ook, dat bel my berouwd badt, zoo verbiyde ik my tog nu. Hec is te verwonderen , dac niet een Overzetter bemerkt neett, dat de woorden : /s^a y^ffy ;>,, „• ivirtXi tot tovw, tftX( , eene tusfehenrede uitmaaken , en dat zy daarom den Text op de volgende wyze hebben laaten drukken: u **i ^st^ea^,, ^iV» yde, Wt i «W«i^ 9 ixtim, (< xa) irgH *»t, ,'Xvx-qrtv r'fc£, N*» Jv%' ïr< &c. Dus leest men in de Uitgaave van Erasmüs , £>eza, millius, Mastricht, en Wetstein eejyk mede in de Overzetciuge van Mons. In die van Lutherus, als ook in den Hollandfchen en Engelfchen ■Bybel leest men ook zoo. Intusfchen heeft Zeltner dit bemerkt, dewelke fchryft: * de laatste woorden: „ want ik zie—tot bedroefdbeeft, zyn eene tusfehen„ rede ; als mede een ander geleerd Man , wiens naam met genoemd is, in de geleerde tydingen van Pro. jesjor Kohl, van het jaar 1736 bl. 64L Dit ag-ste en negende vers heeft Lange nietkwaa, Jyk verklaard: "Alhoewel ik u door den eerden brief, „ m welken ik u fcherplyk heb moeten beftraffen , ,, bedroefd hebbe , berouwt hec my evenwel niec, „ dewyl ik 'er nu de gezegende vrucht van ondervon„ den heb; hoe zeer hec my ook anders leed gedaan ,, heeft, gelyk het vooreenen Vader imartlyk vale, „ wanneer hy tegen zyne Kinderen fcherpe middelen „ moet gebruiken. Wancikzie, dac de briefu Hechts „ voor eenen korten tyd lang bedroefd heeft , zoo „ dat gy uwe drcefenisfe naa dat 'cr verbetering op „ gevolgd is, nu wel kunt laaten vaaren. " Eene kezenswaardige verklaaring van vers 8 kan men bv Mpjjküs , in zyn eerfte Twistfchrifc de converfione. tap. 4, § 78, 19 en So, vinden. Ik zie, dat deeze brief, al beeft bet ook niet lange ge. duurd, u btdrorfd heejt, ü Dit vertaaler Era;mus en Beza ad tempus, Grotius en Vvoif beter: moduo tempore. Dieze uwe droefenis is tot berouw overgeflaagen, th • »*•  aan de Corkiben. Hoofdft. VII: 8-—ro. 283 Bengel vertaalt hec ook niet kwaad; tot boete. Immers hadden zy boete gedaan wegens de zonde, door hen gepleegd, daar mede, dac zy den Bloedfchender niec uic hunne Gemeente geftoocen had. den. Beza verklaart hec niec duidelyk genoeg: ita, ut ea tristitia vobis ad emendanda vestra vitia profuerit. D. Treuner , die doorgaans zeer ongelukkig is in zyne verklaaringen, is in zyne primitice Augustanm, pag. 10, van gedachten, eam innui tristitiam, quee initetur tristitiam, quam Deus ex peccatis nostris concipit. Deeze gedachte behaagde aan Raphelius in zyne aantekeninge uit Polybius ; maar pag. 491 viel hy op eene betere verklaaring, zeggende, dac men hec ooi; dus zoude kunnen uitleggen; Tristitia fecundurn Dé. um est, quos ex Dei offer.fione concipitur. 'EAwa-ïS-iiTf xutk ©«»». Rom. VIII: 27 heb ik**r«©«i» vereaald : op eene Gode welbebaaglyke wyze. Paulus hadc in hec voorgaande vers gezegd: W, gelyk bet zyn moet. Byaldien men handelt, gelyk hec behoort, moet hec immers Gode welbehaagen. Ik heb daarom ook die vers overgezec: gy zyt op eene Gode welTiebaaglyke wyze bedroefd gemaakt. Ik beb u daar door by gevolg geene de minste febade ver. oorzaakt, r» pultn fypiaS-tre d'| u>»». Men vindt hier eene Litotes. Gy hebc, wil Paulus zeggen, 'er het grootste voordeel van, datikuzoofcherp beftraft hebbe ; voor zoo verre gy daar door tot kennis van uwe zonde gebracht zye, en ugebecerdhebt. Quid enim damni accipit, qui nieliorfit, (welk nadeel lydhy, die becer worde?) fchryft Grotius by deeze woorden, 'H yae, xn.ru, ©sa» Xvxv ftirufomt t'tf rar^aiai atfisretfiiXiire» *ciTi°y*ltrui, want de Gode welbebaaglyke treurigheid werkt ter zaligheid een berouw, daar men gem berouw over kon bebben ; 1' r>i> xórfav li** 3-et'»«ro» xartgyx^i. ra/, terwyl in tegendeel de treurigheid der waereld den dood werkt, Mera»o;«» «>«r»f4ïA)jT«» vertaalt Gatacher , in zyne Adverfaria postbuma, cap. 20, pag. 747, en 748, te recht: cujus mnquam quemquam pcsnüereposjit mei debeat. %  a84 Verklaaring van den tweeden Brief 'H K&Tx ©ji» xv'tv , vertaalt Lutherus verkeerd: de Godüyke treurigheid (r), Zeltner: de treurigheid naar de wil en bet voorbeeld van Godt. Wolp verklaard hec ook verkeerd: prcetipiente, adjuvante & probanie Deo. Lange: de Godtlyke treurigheid, dat is, die zoo gefteld is, als Godt wil, dat dezelve gefteld zal zyn. De meeste Kerkvaderen, welker woorden Suicerus, T. II. pag. loabyorengt, verklaaren het ook verseerd. Beza, die het, mee den ouden Latynfchen Overzeeter., ten onrechte fecundurn Deum vertaald heeft , verklaart het evenwel goed: qui fecundurn Deum trislis est, id est, eo dolore, qui a Spiritu Dei manat, de peccaüs fuis dolet non forntidme pcence, fed quod De. urn , clementisfimum patrem , offenderit. (Die naar Godt bedroefd is, dat is, met die droefenisfe aangedaan, die uic den Heiligen Geesc voortvloeyt, bedroeft zig niet over zyne zonden uit vreeze voor de ftraffe, maar om dat hy Godt, den allergoedertierenften Vader, daar door beleedigd heeft.) Grotius verklaart het ook goed : Dolor fecundurn Deum est, qui eb id fuscipitur, quod fciatur Deum offendi peccatis (de droefenis naar Godt, is eene droefenis, die uic de bewuscheid oneftaae, dac wy Gode door onze zonden beleedigen.) De treurigheid der waereld werkt den dood. Beza noemt dat de treurigheid der waereld, wanneer men niet bedroefd is, om dae men Godt, zynengemdi^en Vader , door zyne zonden beledigd heeft, maa/al leenlyk uic vreeze voor de ftraffe (s). Zulke zondaa- ren (r) Sturm wil het door Godtsdienstige treurigheid vertaald hebben, en hy verftaat 'er eene droefenis door over zaaken, die den Godtsdienst betreffen. Vertaaler. (r) Het komt my tog natuurlyker voor, door treurighidder waereld, eene droefenis leveiftaan, over dingen, die deeze waereld betreften. Zulk eeise droefenis werkt den dood, dat ïs,- irnakt eenen Menfch,' die dezelve in zyn hart koestert, ongelukkig, en kan zelvs, om dat zy ligt buitenfpoorig wordt, *n dood. in eenen eigenlyken zin verhaasten. Vertaaler»  aan de Corinthen. Hoofdji. VII: ir, 12. 28j ren zouden niet nalaaten te zondigen, byaldien zy konden denken ; dat Godt het niet wist, en veelen van die Zondaaren denken waarlyk zoo) en dat zy dus daarover niet zullen geftraft worden. Zoowel de Godewelbehaaglyketreurigheid, als die der waereld, wordt zeer fraay befchreevtn door Mosheim, in het tweede deel van zyne Zedenleere, bi. 153 tot 157; gelyk mede door den Heer Walch, te ]ena, die het, met Lutherus , de Godtlyke treurig, hein vertaalt, in zyne Dispmatio de tristia poznitentium divina, 2 Corinth. VII: 9» 10, door hem in 1755 verdedigd , § XiV. vers 11, 12. Want ziet tog, even dit, dat gy op eene Gode voetbebaaglyke wyze bedroefd gemaakt zyt, welk eene groote vlyt heejt dit niet in u gewerkt? _ Ja ookvermtwoouing, ja ook t$orn, ja ook vreeze, ja ookve'an. gen , ja ook yver, ja ook wraak. Gy bebt derhalven in allen 01 zichten beweezen , dat gy rein (onfchuldig) zyt aan deeze daad. Daarom , al is bet ook , dat ik gefchreeven hebbe , is het echter niet zoo zeer om dienswille, die beleedigd badt, of om dienswille, die beleedigd geworden was, gefchied, maar op dat u myn yver voor Uopenbaar megt worden voor Godt. Gy zyt bedroefd gemaakt **x* ©20». Dit heb ik by vers 9 ïeeds verklaard. Welk eene groote vlyt beeft beeft bet niet in ugewerktl Vlyt naamlyk, om u te verbeteren. Het woord hec welk hier op zes maaien volgt, en voof «»« *»} gefteld is, heb ik door ja vertaald, gelyk Joh. XVI: 2. Ook in den Hollandfchen Bybel-is het op deeze wyze vertaald ; en by Erasmus, Beza en Grotius door imo. De Heer Wollr verwerpt deeze Overzettinge van het woord «'&«', in eene aanmerking op Blachwalls Critica Novi Testamenti, pag. 121 cn 122. Naar zyn oordeel beftaat dit gedeelte van 's Apostels redekaveling uit niet dan vraagen en antwoorden. Hy verklaart het, ingevolge daar van, op deeze wyze: Ecceenim vei  286 Verklaaring van den tweeden Brief vel hoe ipfum, quod fecundurn Deum doluistü, quaniam in vobis exdtavit dfiigenliam? At aefenfionemne? Non, fed indignatnnsm. At metnm mei? Minime gemium, fed defidenum incitatius. At impetum ammi, jceiestisfi. mo homini prastandi advocationem ? Abfit, fed vindic tam. ik twyfele zeer, of deeze verklaaring wel door Veelen zal aangenomen worden; zoo konstig en onwaarlchynlyk is dezelve. En misfebien behaagt zv haaren Uitvinder zeiven reeds niet meer. Het volgende verklaart Gatacher in zyne Adver. ttriVff?™} rcap' ?PiJag' ?51 °P deeze wvze: ad STUDIUMfuum &f DESIDERIÜM erga Aposto. los uberius declarandum, quod & fit fui FURGA TIO NE, quo faspicis illa tolleretur, effeEtum est, turn ad [^{GNATIONEM ampliorem, cum TI- ff^°-REZUE & VINDIC. jAM, Jed Umshanam, qu.« T>S «5 houden Zegerus en Grotius voor een Glojjcma, dewyl zyook in de Syrifche Over. zettinge niet gevonden worden. Maar Beza en Calovius trekken deeze woorden te recht by iV«t» rt$ tp^sgaB-K'Uj, en vertaaien hec op deeze wyze: ut apud vos manifestum fieret fludium nostrum. Millius, Erasmos Schmidt, en Pfaff, in zyn boek de Genuinus lec'. tionibus N. T. willen insgelyks; dat men de woorden ve)i èftSf in den Text laaten zal. ; Lutherus, Erasmus en Vatablus leezen r,V «-*•<». 2>,>. vftüt tV» i*Üg *>»», ep dat uwe vlyt jegens ons by u geopenbaard worde voor Godt. Bengel verwerpt dit te recht in zyne Uitgaave van het Nieuwe Testament In de Franfche Overzettinge te Mons is het ook goed vertaald. En dac men zoo leezen moec, bewysc het vierde cn negende vers van hec tweede Hoofdftuk De laatste woorden van dit vers: htixü, n>ü @l.s dac u myn yver voor u openbaar mocht worden voor Godt, verklaare Beza op deeze wyze; fludium meum ejusmodi, ut Deo id posfim approbare. Estius : figniücat Paulus, fuam follicitudinem pro iis fuisfe fineer am qualem velit probare coram Deo judice. De Franfche Overzetter te Mons: Ie foin 6P 1'affeQion, que nous avons peur vous devant Dieu. Eengel: '* onze vlvt „ die wy door u hebben ". Zeltner : " op dac onze „ liefde en zorgvuldigheid ten uwen beste voor Gode ,, openbaar worde ". Niemand hunner fchync het getroffen te hebben, en ik kan ook de rechte betekenis van deeze woorden niet oncdekken (;). vers t CO Het waarfcbynlykst , dat my is voorgekomen, is dac t,,*ju, rov @scv , hier betekent als voor het aangezkhte van yodt. En dan vatte ik die uitdrukking oP als eene Apostolifche manier van fpieeken, waar mede de Apostel, in dit eeval de plichtmaatigheid.jadenoodzaaklykheidvan dit zvh gedrag, bedoelde te kennen te geeven. Vestaaler.  aan de Cörintben. Éfofitltï vllf:i$-*->t6> a8f 'oen 13, 14, 15, iö. Derhalven hen ik daar dour getroost geworden, dat gy getroost geworden zyt. Maar nog veel meer blydfchap heb ik gehad over de blydfchap van Titus, dat zyn Geest (hart) door u allen verkwikt is. Want het geen ik'tegens bem van u geroemd hebbe, daar over heb ik my niet behoeven te fcbaamen; mair gelyk ik jegens u in alle flsikken de waarheid gejproken heb* he, zoo is ook myn roemen tegen Titus waar bevonden^ En zyne hartlyke liefde is ongemeen groot jegens u, wanneer by zicb de gehoorzaamheid van u allen berinnen » hoe gy bem, met.de uitérfte zorgvuldigheid (om hem te behaagen) hebt aangenomen. Ik verblyde my daarom , dat ik in alle dingen een goed Vertrouwen op u kan fielten. Paulus fchryft, dat het hem tot eenen byzonderett troost geftrekt hadc, dac Titus hem (vers 7) verhaald hadc, welke goede Christenen zy waren. Grotius is van gedachcen, dac de Apostel op de Brieven doelt, die zy door Timotheus aan hem gezonden hadden. Dan dit is ongegrond. Inden Weimarfchen Bybel 2 en by Hammond wordt hec ook verkeerd verklaard:" it dewyl wy vernomen hebben, daC gy u over Onzen fcherpen Brief nu wederom ce vrede gefteld hebt* „ en dat by uwe Kerke alles wederom in eenen goeden j, ftaat gebracht is, zoo is die voor ons zeer croostryk J} geweest. f' Nog meer blydfchap beb ik gehad over deblydfcbdp van TitUS, •aifKTTortguii (i»»,ei ffcdgnpit eVi tij t/r»f. Dit vertaalt Beza zeer goed: longe plurimum gravifi fumus' ch gaudium Titi. Dit a-s£Té>*>s. Dac jKa»»» by eenen Comparativils dikwils overtollig ftaat, heb ik by Phil. I: 23 getoond, en teffens doen zien j dat men in hec Latyn ook zoo fpreekt. Dat zyn Geest (hart) door u allen verkwikt w —of gyne ziele, animus, anima. Dus vertaaien het Beia , Grotius en Lange ook, Lutherus en Bengel Vertaaien het verkeerd: zy is aan u cdien verkwikt geworden. 'Aio >T«>Tt9x ifiüït ftaat ih het Gtiekféh; ld IX, Deel» T dei.  2qo Verklaaring van den tweeden Brief den En:elfchen Bybel ftaac ook, verkeerdlyk: by u allen. Beide deeze woorden komen i Cor. XVI: ig, in die zelfde betekeuisfe voor: 'An*xv aiïtt vafcfwt fcorf. — Bengel, (die, in zynen Gnomon, m>*>7» vertaalt: vestri caufa.) 3$ frette micf; / ba$& üb in aLTcri turcr gcficfetf Cun •— Meier : ik verblyde my, dat ik my gerust op u verlaaten kan in bet geen ik van u roeme. Beza en Grotius verklaaren het ook verkeerd: Gaudeo, quod ejusmodi vos esfe cognoverim, ut de vobis f ecure  aan de' Corintben. Roofdfl. VIII: i—5. 29 r ré posjïm omnia mibi polliceri. Ik vertaale het op deeze wyze: Ik verbtyde my, dat ik in alle dingen een goed vertrouwen op u kan jtellén. Heer. XIII: .6 betekeut &*ffm ook op iets vertrouwen. En in den Holiandfchen en Engelfchen Bybel wordt het, te deezer plaatze, ook bet vertrouwen vertaald. It O O F D S f Ü K. VÜf. vers 1,2,3,4, 5, 6. Maar ik maake u bekend, lieve Broeders, welke genade Godt in de Gemeentens in Macedonien gegeeven beeft, dat naamlyk by zoo veele droefenisfen , waar door zy beproefd wierden, zy nogthans vol vreugde, en by hunne uiterfte armoede zeer ryk aan weldaadi [beid waren, en dat zy uit al hun vermo. gen, ja (ik riiiet het getuigen) zelfs bovenbunvermogen , zicb zelve daar toe aanbooden, en ons recht ernfiig ba* den, dat wy tocbdegaave, en decollefte, ten beste der heiligen by eengezameld , van bun mochten aanneemen. 'Zy deeden dan niet, zoo als wy gehoopt hadden (dat zy naamlyk op ons verzoek zouden befluiten, om dit te doen) maar zy kwamen ons voor, en gaven zich, uit zicb zelve, den Heere en ons over, naar de wil van Godtz waarom ik Tüus ook vermaande, om, gelyk by tot duf verre reeds gedaan hadt, ook by u deeze weldaad (liefdegaave) tot jtand te brengen* r>wgi^|Wi» »,«<» fit %dgi> toü Qiov rit üsjo^fffj» ii ict~q l ix>.*Tiatt. Knatcheull en Hombërgh houden r£« %rj?„ mi es« voor eene Hebrctuwfche manier van ipreeken, en 5 gelyk groote en hooge bergen Bergen Godts genoemd worden, zoo vertaaien zy het hiergraüam ingentem, eene groote genade. Wolf heeft dit met recht verworpen, en aangemerkt, dat in het geheele Nieuwe Testament i x*en raü éus niets anders dan, Godts genade, de genade door Godt beweezen* betekent. De Apostel fpreekt van de genade van Godt, die de harten zoodanig bewoogen hadt, dat Zy hunnen armen Broederen ryklyk mededeelden, en hy bedoelt daar door — gelyk Grotiüs heeft aangemerkt — de 'fa Göj  292 Verklaaring van den tweeden Brief Corinthers tot eene zelfde mildaadigheid aantefpdo- ren. , , 'h *i(,irrs!» r?t xa^?, de zeer groote vreugde, » **vu puS-ois irrtx''* de zeer groote armoede, In den Hol. landfchen Bybel wördt het de zeer diepe armoede ver. taald. Glassius vertaalt het, pag 20\6profundapaupertas illorum exundavit in d-vitias fimplicitatis ipjorum. Hy verklaart het Zeer goed in de volgende woorden: Elegdntisfimum Cum paupertas in fe neminem facere posfit diviiem, bic tarnen fignificatür, quod paupertas Macedonum alios fecent divites, quia infimplicitate erogarunt, quantum potuerunt, nibil curantes , an ipfi propterea defetlum aliquem pasfuri fint, vel inde compenfationem aliquam adepturi. Hac ratione é? alios ditarunt, 6? ipfi in fimplicüate fua divites fuerunt, Het woord b*'*^ gebruiken de Grieken van al wat groot is. Zoo lèezen wy Rom. XI: 33 /3*'9-m tW»m>» %n ongemeen grooten rykaom. Beza heeft, volgens het beroemd Cleromontaanfch Handfchrift, in zyne Uitgaave laaten drukken; en dit fchynt de rechte leezing te zyn. 'e» **»xtp? S-a/^s»; , zy werden door zoo veele droefenisfen beproefd, Lutherus heeft het verkeerd vertaald: zy werden daar door bewaard. Rom. III: 13 heefc hy het ook zoo vertaald. betekent beproeven, i Tim. III: 10, i Thess. V: 21 en 1 Cor. ^a^txs wordt in den Hollandfchen Bybel te recht vertaald: de goeddaaiigbeid of weldaadigbeid, In deeze betekenisfe vinden wy dit woord ook kap. IX: 11 en 13, en Rom. XII: 8. Grotius en Clericus hebben hec, te deezer plaatze, ook doorliberalitatemvet' taald. , , Kxrct dvvafii' (ftceervtSj *«\ **ie Swxftit KvS-atetrei. Het woord «t-^^ftru vertaaien Hesychius en PhoTius : qui lui fponte & voiuntate aliquid agunt, (die iets uit zicb zeiven en vrywillig doen) — Beza , in zyre aanmerkinge: ultro 6f Uheraliiérpfomti. —» Grotius : qui fua fponte aliquid donant. Beza, metden ouden Latynfchen Overzetter, Grotius en Erasmus Schmidt,  aan de Corinthen. Hoofdji. VIII: i—6. 293 Schmidt , verftaan by het woord «*»S-«/eir« fuerunt of hyivcvr». Ik vertaale het: 231 hebben zicb zelve daar toe aangeboden. Want daar zy bereid waren, omhcthim te geeven, deeden zy immers niets anders, dan dac zy zich daar toe aanbooden. Schwarz verklaart het, in zyn boek de Solcecismis, pag. 120, op deeze wyze: non tantum dederunt, quan' turn exfpectaveram , fed omnem faam pecuniam iis dederunt. Wolle doet eenen grooten misflag, wanneer hy, pag. ij4opBLACHWALS Critica N. T,, het woord 'iöaxat (vers 5) tot uvS-ujeiToi te rugge trekt. Uit al bun vermogen, ja boven bun vermogen. Die verklaart Stolberg , in zyn boek de Soloscismis, pag, ' 44 j dus: plura & majora erogabant , quam facultates patiebantur, eaque ratione fibi ipfis incommodabant. m«-ra' 3-e»?s 57stg«>cA:;VÉ«{ hofaiei if*an, zybadcnonsrecht \ ernjlig. In dien fmaak hebben het alle Uitleggeren overgezet. n«e«**As7„ betekent niec flechts, iemand 1 vermaanen, of iemand troosten, maar ook, iemand bid' den , iets verzoeken, by voorbeeld Hand. XXVIII: | 20, Rom. XV; 30. By hlfttm verftaat Grotius, iV«r. Dan dit is niet noodzaaklyk, dewyl men hec.mec het voorgaande vers kan lamen voegen. li' KX' t«? *•«'/«» t« Siaxttictf TKf i'i reis aylovt J«g««5, 27 Wen, dat wy de gaave, en de Collecte, ten besten der Heiligen by een gezameld, van bun wiU den aanneemen. 'H £«e« betekent vers 6 opk de gaave of weldaad. Stoleerg legt hec, pag. 44, ook zoo uit: x*'f/, 1 est beneficium ac domum gratis datum. a<«x=»/i» opera illa est, qua in colligendis perferendisque petuniis infumüur, : Rom. XV: 31 (ö3 i Cor. XVI: 3) x.e»vri*comniunionem notat. Beza verklaart het even zoo: fignificatür collecta vel flatim colligenda pecunia in fanttorum ufum. Door \aux verftaat hy : eleemojynarum Hierofolymam perje* J rendarum cura. En Grotius: rogabant, utinnosmet ipfos reciperemuslaborem, istaspectlnias deferendiadfanc.* tos in Judcea, T3 Ben-  I 294 l'erklamng ven den tweeden Brief Bengel dwaalt zeer, wanneer hy *«• z»'e" **< *■».» x.dW*> voor eene Henavidis houdt, en het vertaalt i ' *o;>#,/av t>?c haxnUe. parilius illa a librariis omisfa, quant a Paulo non fcripta, credi pos funt. Zy deeden dan niet, zoo als wy gehoopt hadden (datzy ; naamlyk op ons verzoek zouden befluiten, om dit te , doen) maar zy kwamen ons voor, en gaven zich eerst (a) /ien Heere en ons over, naar de wil van Godt. Paolus fchryft, volgens zyne gewoonte, kort; dan door een weinig mdenkens kan men zyne meening ligc ontdekker. Dit heeft Theodoritus reeds gedaan, dien li Kiohard Simon, verre boven alle andere oude Uit- j\ \ leggeren, den voorrang»geeft, Zie hier zyne woor- ( den, by vers 3: 'Itikwré' r£ vrgoS-vfttx rr,t tv'nxftiv, xctt »*\ Hpnipu irugajHru srfWïwg»», promtitudinedandivires fins fuperarunt, £f nos tram adhortationem anticipa- \ runt. Lan- 1 (k). n>*r«» betekent hierjsn'ttf, g^/yk Joh. XV: 18, Lug ) Xf; 38, XXL-o, XVÏI? 25. ■ l  aan de Corintben. Hoof dj}. VIII: 7—9. 295 Lange verklaart het ook zoo: zy behoefden door ons daar toe niet lang vermaand te morden. En Grotius insgelyks: qui fponte aliquid donant, qualia a paupe~ ribus non postulantur, fedsfi ultro dentur , recipüm. tur. 'e«tir«ts ejw«» srjsVo» ra Kvgla xai ipit, zy gaven zkb eerst den Heere over, en naderhand ons. De Apostel houdt de rechte orde in het oog. Eerst — zegt hy— gaven zy zich aan den Heere over, en vervolgens ook aan my, zynen Dienaar. De woorden: h* 3-2As>üj-£« gi™ verklaart Grotius: Deo ipjorum animos movents. De Franfche Overzetter te Mons,-zoo wel als Hammond en Beausobre verklaaren het ook zoo. Lutherus vertaalt het: door de tuil van Godt. Deeze woorden zyn duister. Ik vermaande Titus, om, gelyk by tot dus verre reeds gedaan hadt, (*e.onie£*i°j ook by U deeze gaave (weldaad) lot fiand te brengen. x*'^5 betekent hier wederom , gelyk vers 4, de weldaad of gaave. 'eis «pit kan hier niets anders betekenen, dan: by U. vers 7,8,9. Gelyk gy nu in alle dingen rykzyt, in het Geloof, en in de leere, en in de kennisje, en in allen yver, en in uwe liefde voor ons (in weldaadigheid of wcrkdaadige liefde , die veelen onder u aan ons beweezen hebben) zyt toch ook op dezelfde wyze rykindee. ze weldaad. Ik zeg dit niet gebiedender wyze, maar, deveyl de anderen zich hier in zoo yverig betoond hebben, wil tk door dit bewys doen blyken, dat ook gy de rechte liefde heit. 'as/ *V*«?. Dit vertaalt Raphelius in zyne Aantekeningen uit Herodotus , zoo wel als Wolf, met Camerariüs : itaque; zynde zy van oordeel, dat dit tcffens eene vermaaning aanduidt. Gy zyk ryk in bet Geloof (ftandvastig in het Geloof aan Christus), ryk in de leere (gy hebt een volkomen inzicht in de waarheden des Evangeliums,) ryk in de kehnisfe van alles, het geen gy noodig hebt te weeten ter zaligheid, ryk in allen yver (uwe yver voor de eer en leer' van Godt is zeer groot) ryk in liefde voor ons fin werkdaadige liefde, die veelen onder u my beweev T 4 «ea  59* vertaald wordt, om uwentwille, propter vos, zoo als Beza het daar cok heeft overgezet. Ta t^i£TÉo«5 «"/o'»|i ytfaet Soxiftagav , j\ TOf/ door dit bewys doen blyken, dat gy de rechte liefde bebt. Lutherus heeft het, met andere woorden, maar in de zelfde betekenisfe, vertaald: ik beproef ook uwe liefde, tf zy oprecht van aart zy, Beza vertaalt het ook in dien zin : reddens exploratum. Want gy weet (kent) de genade van onzen Heere, JeJus Chris.us. Hier betekent yJe* niet benefleentia , zoo pis Grotius het vertaalt, maar gratia, de genade , gelyk Calovius te recht tegen hem beweert. De ar hy ryk was. Lutherus zegt: verkeerdlyk; alhoewel hy nk is. In den Hollandfchen Bybel leest men ook; was. Erasmus en Beza hebben het mede, met den ouden Latynfchen Overzetter, vertaald: pauper fa£ïus est. De verkiaaring van vers 0, door D, SsMtERinee» i Priys  aan de Corinthen, Hooj'dji. V'III: 10—12. 297 Programma, in den jaare 1758, voorgefteld, is voor jiec grootste gedeelte verkeerd, vers 10, 11» 12. En bier mede geeve ik myne meenin? (myn goedvinden) te kennen. Want dit is nuttig voor u, die gy reeds voor een jaar met alleen bet doen, maar ook bet gaerne doen, gebadt bebt. Maar laat nu ook bet doen zien; op dat, gelyk gy de goede wil gehad bebt, gy ook betzelvevolbrengtnaar uw vermogen. Want daar de goede wil is, daar is dezelve aangenaam, niet, naar bet geen iemand niet beeft, maar naar bet geen by (in zyn vermogen) heeft, r»lipte SlSufn h vovto), bier mede geeve ik myn goedvinden te kennen. Deeze manier van fpreeken komt 1 Cor. VII: 25 ook voor. Erasmos vertaalt het, met den ouden Latynfchen Overzetter ook niet kwaalyk door conftlium. n^si»!)'egx&i, nêo betekent te vooren. Het overige behoeft niet vertaald te worden, dewyl het inde woor? den cItto *'ie,v! na) t'o Ktiytraj Ï7riTi\'traTt. BEZA en Er a5mus vcr- taaien het: Mud, quodfacere ccepistis , perfiite. Grotius : nunc per feite, quod bene inchoatum est Ik vertaale het: laat ook het doen zien. Dit drukt des Apostels meening volkomen uit (u). By 3-éaei» moet men est verftaan; en by c'vtTzx'nrai verftaat Grotius te recht adfit. qUs» verklaart Glassi-, us, pag. 780, te recht: ultro id facere, pionitavoi luntate facere, (v) In onze taaie zoude ik het beter oordeelen den Grondtext te volgen, gn het te vertaalcn: volbrengt rui ook liet doen, Vertaai-er. T 5  898 Verklaaring van den tvoeeden Brief v%so betekent hier: in zyn vermogen bebben. Eras» jmtjs Schmidt vertaalt het: pro modo jacuhatum. 'ei i Treo^vftiü *-fc>MiT«f, wanneer de goede wil 'er is, dan, of waar de goede wil is, daar — is dezelve aangenaam. By Polybius betekent «•;«'*«,«'«/, gelyk Rathelius heeft aangemerkt: propofitum rnibi est, ik heb my voorgefteld, of voorgenomen, Dan deeze betekenis voegt hier ter plaatze niet. Bengel vertaalt het: in medio est, en bew\st het uit Exod. X: 10, al- waar wy leezen > zegt hy ——■ «-«nfi» «-^V-ht^ ipït, Maar hy heeft kwaalyk geleezen ; 'er ftaat niet: xuTcq, maar: «(i*****ti. Erasmos vertaalt het goed: fi p'ius adfit animi promtitudo. De laatste woorden: ««Ji U> 'l^ ra, ««««s-è ^W^s;, heb ik in eene omgekeerde orde vertaald: de goede wil is aangenaam, niet naar het geen iemand niet beeft, maar naar bet geen iemand heeft. Deeze orde is de natuurlykfle. Beza vertaalt het ook zoo in zyneaanmerkinge: fpeBat Deus, non id, quod aliquis non babet, fed id, quoi babet. vers 13, 14, 15. Want de meening is niet, dat an. deren rust, maar gy de last zult bebben, maar dat de geiykhe'd bewaard worde, en te deezer tyd uwe overvloed hunner behoèltighéid te hulpe kome, en (op eenen anderen tyd) bun overvloed uvee gebreken vervulle, op'dat de gelyk/ieid in acht genomen worde : gelyk gefchreeven filaat : " die veel verzameld badt; hadt geenen over* „ vloed , en die weinig verzameld badt, hadt geen ge. brek ". War,t de meening is niet. 'Ov -h<*, di". co; gelyk het door Beza en in den Hollandfchen Bybel wordt opgevat. Grotius vertaalt het: non exigi. fit. Men kan het ook vertaaien: non autem bocprcecipio (maar dit gebiede ik niet). Dat anderen rust, maar gy de last zult bebben, ï>* 'dna-ti, {fat A' S-Af'iLh , fcilicet fit. "Anhi vertaslen Erasmüs cn Beza onduidelyk relaxatio. De zin is: " s, dac anderen niet aan den armen zouden geeven, ea dit u alleen gevergd worden *« Daarom kan 3j&  aan de Corintben. Hoofdjl, VIII: 13—^-21. 209 Si ïitym niec anders , dan op deeze wyze, vertaald worden : dat gy de last zult hebben , dat is, dat gy alleen aan de armen zoudt geeven. De Franfche O verzetter te Mons vertaalt het ook zoo: que vousfoyez furcbargez. Lutherus en Beza vertaaien het, te onrecht, door droefenis, qfflitïio. Erasmus, door an, gustia, en hy verklaart het door augujlia rei jamdia. ris, het welk hier nogthans niet ftrookt. 'a*.' i'| «Ve'r«r«s vertaale ik; maar dat de gelykbeid be> ixaird worde. Beza vertaalt het ook: fed ut. 'ï(TfV« betekent 1 Cor. XVI: 17 ook gebrek of behoefte. By dit woord ititvp* ontbreekt iets. Beza en Beausobre drukken het op deeze wyze uit: ut vestra abundantia fuppleat, quod illis deest. En zoo ook de oude Latynfche Overzetter; ut vestra abundantia Ulorum inopiam fuppleat. Lutherus vertaalt het ? geduurende deezen duuren tyd. Er wordt zektrlyk de toenmaalige duure tyd door verftaan, gelyk Grotius en Hammond ook hebben aangemerkt, in welken de arme Christerente Jerufalem eenigeonderfteuningnoodighadden, en waar van wy Hand. Xb 27 enz, XII: 25. Rom. XV25, en 1 Cor. XVI: 3 leezen. Gelyk gefchreeven ftaat, te weeten Exod. XVI: 18: toen men het Manna met den Gomer mat, vondt hy niet daar boven , die veel gezameld hadt, noch hy daar onder, die weinig gezameld badt. Lutherus vertaalt het te recht: gezameld badt, en zoo leesr men ook in den Hollandfchen Bybel. Beza verkeerd: collegil (gezameld heeft.) vers 16, 17, 18, IQ , 20, 2i, Maar Gode zy dank, die Titus in het hart gegeeven beeft, die zelfdemoeyteom uwentwille op zich te neemen. Want by nam, wel is waar, de (myne) vermaaning aan, maar by was zo» yverig, dat hy uit zicb zeiven tot u afreisde. Maar wy "bebben den Broeder met bem afgezonden, die aan bet Rvangelie In f heeft by alle Gemeentens, (en dit niet alleen, maar hy is ook door de Gemeentens eenpaarig tot mynen reisgenoot verkoorenj met deeze gaave , die wy voor de Armen inzamelen tot eer des Heeren, enter betoonin ge van uwe  goo Verklaaring van den tweeden Brief uwe goedwilligheid', waardoor wy verhoeden, dat niemand kwaad van ons Jpreeke by zulk eenen grooten over. vloed, dien wy voor de armen by één zamelen: en te vooren bedenken , wat welvoeglyk voor ons zy, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de Menjchen. iy hoi'n wordt door alle Uitleggeren vertaald: dis gegeeten heelt. Het prafens wordt dikwils voor het presterttum gebruikt, Men zie myne aantekening op Jou: V: 2, Indien deeze woorden zullen verftaan worden, moeten wy ze op deeze wyze vertaaien: om dezelfde moeyte om uwentwille op zicb te neemen. Zeltner vertaalt o-w»^;> , met den ouden Latynfchen Overzetter: de zorgvuldigheid, foliicitudimm, het geen ook niet kwaad is. 'e> ri, x»geï* ftaac hier in plaatze van i)j t»V**{Ji«», gelyk te vooren, vers 1, *' s'» % f*h ayclxn, de UeJde jegens ons, Wunt hy nam, wel is waar, de vermaaning (myne vermaaning) aan, maar hy was zoo yverig, dat hy uit ticb zeiven tot u afreisde, "on betekent zeer dikwils want, gelyk ik by Phil. I; 30 getoond hebbe. De betekenis van deeze woorden is: " al ware het ook, ,, dar ik 'er hem niec toe vermaand hadt, zoude hy evenwel uit zich zeiven na u toegereisd hebben ", Men leeze de woorden van den Grondtext flechts met opmerkzaamheid, Grotius vertaalt hec in dien zelfden fmaak: Titus, cum eum borlarer, ut boe iter fusciperet, ostendi', fe jam pretvtnhfe meum defiderium, '£ƒ fua fponte id fr'm cupiisfe. De Heer Meier heefc het ook goed getioifen: hy ging vrywillig, nog eer wy hem daar cm verzocht hadden, tot u. 'AvS-a'V""* betekent, gelyk te vooren, vers 3, fua fponte, uit zich zeiven, vrywillig. Maar wy het ben den Broeder met hem afgezonden, rl* «JVApo», mét eer,en Broeder, zoo als Lutherus het ver. taald heefc. Zeltner, vertaalt het: deezen Broeder. Beza: fratrem Mum. cujus lans est in Euangelio per omnes ecclefias. Grotius, Knatchbull en FIammond zyn van gevoelen , dat wy hier aan Lukas te denken hebben. Estius verftaat 'er Silvanus Theophy. lac»  aan de Cörintben. Hoofdfl. VIII: i6-*"it. 3èï IActus en Hulseman Barnabas door. Hetdecger, in zyn Encbiridion Biblicum, lib. III, cap. 10, §6, en Wnsius, Meletem. Leid.'.p. 138, §2, denken ook aan Lukxs. " Het is niet npodig zegt Beza—' „ ons té kwellen, om te onderzoeken, wie deeze Broe^ „ der geweest zy. " ■ Maar misfchien kunnen wy wel vinden, wien Paulus door deezen Broeder verftaat. Kan hy zyneneigen Broeder niec verftaan hebben («5). Dit bevestigt het 22 vers, in hec welk hy zege: wy bebben ook onzen Broeder met bun afgezonden. Want dat hy daar onzen Broeder fchryft ih plaatze van mynen Broeder, blykt daar uit, dewyl hy in de volgende woorden, daar hy zegt: uien wy dikwils trouw en naerflig bevonden bebben, van zich zei ven alleen fpreekt, en het woord wy gebruikt, voor het enkel vouwige ik. Op dezelfde wyze kan, het geen de Apostel kap. Xl(: 18 zegt: xdMo-a Tltc, xxi ït, dewelke aan eenen Broeder doet denken, van'wien te vooren reeds gefproken was. Het geen de Heer Heuman 'er ten bewyze byvoegt, is zoo zwak, dat het geene opzetlyke wederleggingenoodig heeft. Vjüïtaalee.  302 Verklaaring van aen tweeden Êrief fchenrede (Parentbefis) aan; gelyk ook Schwarz, T. I. van zyne Mor.umev.ta ifigenii; pag. 89, dien Wolf1 niet hadt behooren te volgen. Beza, Zeltner en Mastricht, hebben hecgeheele 19 vers tusichen twee haakjes geflooten, het welk ook niet voegt. Ik merk alleen deeze woorden: en dit niet alleen, maarbyisook door de Gemeenter.s eenpaarig tot mynen reisgenootverkooren, als eene tusfehenrede aan. Intusfchen kan men, met Schoettgen, ook wel aanneemen, dat dezelve met tv i èvujtes begint, en met e-vtU3-r,aoi ipat ein* digt. xtieoTot)}3-us. xue«T6Ktt betekent Hand. X: 41 op iemand, dien men verkooren heeft, met de hand wyZen, en daar door toonen, dat men hem verkiest. Ik heb het daarom vertaald: by is verhoren, gelykwyook in den Hollandfchen Bybel leezen* Beza vertaalt het ook: delectus est. SvtUhfeos iftat, myn Reisgenoot, In de oude Latynfche Overzettinge ftaat ook comes peregrinalionis mean De gisfing van Schwarz , door Wolf bygebracht, dat fv, ixSqpoi hier poputaris betekent, idest, qui eju$,. dem populi fit, fed peregre vivat (een landsman, maar die buitenslands woont) heeft in hec geheel geenen grond, cn verdiende niet eens bygebracht te won den. 2vt t>T %eégirt talrti i$ haxotovpétii vtb' ifiüi, Xiigte; betekent hier ook, gelyk vers 4 de ga/ive of weldaad, die den armen beweezen wordt ; de liefdegift, Beza vertaalt het door beneficentia. Maar in zyne aantekeninge verklaart hy het goed : Vocat Apostolus %«e.» collata munera, in Ecclefics Hierofolymitance fubfidium. Tlgac; tjjv avrel tov Kv°icv M^cit xa) npeS-vplctr if&at j welke (liefdegift) wy voor de armen inzamelen tot eert van den Heere zeiven, en ter betooninge van uwe goedwilligheid, fit trgeS-vfii»! v/ua> vertaalt ErAsmus Schmidt' promiitudinem animi vestram. Het woord sr^S-»,»/*, de goedwilligheid, komt vers 11 en 12 en kap.4 IX: 2 ook voor. Lotheros heeft, verkeerdlyk, vgcS- vftlas geleezen, en het vertaalt: tot lof van uwe goedwilligheid Want dus leest men in geen eene Handfchrift. Ueji  aan de Corintben. Hoofdft. VIII: 16—21* 303 rifos nt&vpUi iy.at vertaale ik; terbetoo-. vge van uwe goedwilligheid. Paulus fchryft, volgens zyne gewoon, te, kort, Beza vertaalt het ook: ad comprobandum promturn ammuvi vesirum, en ËrAsmus : addeclarandam an mi p'omtitudinem. Bengel leest, in zynen Gnomon , vei3-»(*Ut onze goedwilligheid, in zynen Apparatus Criticus brengt hy verfcheidene Handfchriften by , in welke niet vftüt maar «>»» ftaat. Millius verwerpt deeze leezing; clan zy kan zeer wel wel de rechte zyn, kunnende Paulus zoo wel als ^«gefchreevenhebben. . ZrtMÏftsn't roCrc, fit] n; ifixi ftufinTa), Ik Vertaale dit, met Lutherus: waar door wy verbotden, datnie* mand kwaad van ons fpreeke. Ook inden Hollandfchen Bybel, en in de Franfche Overzettinge te Mons, wordt het verhoeden vertaald. Grotius zegt ook : cavens, ne —— Beza, in die zelfde betekenisfe; vitantes boe, en de oude Latynfche Overzetter: divüantes boe. 'Et tv d^ÓTurt, by zulk eenen grooten voorraad. Be. za vertaalt het: in bac ubertaie, en hy verklaart het: in copiofa ista ecclefiarwn munificentia. In den Holland, ïchen Bybel: in deezen overvloed. Grotius: Paulus «ï{ÓT)ir« vocat funnnam pecunia fatis magnum. Ten aanziene van het woord mfcfijnt heeft Wetste in eene menigte van plaatzen by een gezameld, in welke hee zelve voorkomt, en daar door deeze verklaaring be* vestigd. Onze Apostel fchryft, dat by daar door (x)verhoedde, dat niemand kwaad van bem konde fpreeken, byzulk eenen grooten voorraad, die voor de armen was ingezameld. Maar — zal men denken —konde 'er wel een Christen zyn, die dacht, dat Paulus bekwaam was, om de arme Christenen te kort te doen, en hun niet alles, het geen voor hun ingezameld was, getrouwlyk over (x) Door het aannesmen van eenen reisgenoot, om de ingezamelde Iiefdtgiftea na Jerufalem te brengen. Vertaa-- J.1sr.  Verklaaring van den êarften Brief over te brengen ? In geenen deele. Neen PaulüS heeft het oog op de ongeloovigen. Hy wilde ook aan deeze geene gelegenheid geeven, om kwaad van hem te fpreeken^ < Xïpo*eów6iSfoi xaï.x ov tvuirtat Kvgtóu, d&ot xct} hels- jrut M§e\aitaK Deeze manier van fpreeken komt ook gojj. XIIt 17 VOOr: wg»»«ó«Y«s»M xaXi t'vuxiot isdreut «>. 'kei**' 'k vertaale onze textwoorden op deeze wy. ze : vaat voelvoeglyk voor ons zy, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de Menfchen, en draagen zorge, dat niet alleen Godt, maar ook de Menfchen kunnen oordeelen , dat wy wel gedaan hebben Qy). Lutherus vertaalt r* x»x»l, dat bet eerlyk toegaa —«* Zeltner: voorzichtig. In den Hollandfchen Bybel leest men insgelyks eerlyk. Ik voege hier noch de aanmerking van BezA by: Mon est dubium, quin hoe ponatur «VjoAoy/x»?. Ideo vetus interpres vertin PROt-TDEMUS ENIM; id est, »£oy»óvfti> yu§ , quam letlionem m duobus codicibus in' veni. vers 22, 23, 24. Maar wy heiben ook onzen Broeder met hun afgezonden, dien wy dikwils en op veelerleie wyzen getrouw en naarftig bevonden hebben, en die thans te yveriger in zyn doen zal zyn, dewyl hy een groot ver' trouwen in U heeft. Het zy gy nu Titus befebouwt, of onze Broederen (die met hem by u zuilen komen) de eerfie is myn Amptshroeder en Medearbeider by u , mtar de iaatsten zyn af gezandten der Gemeente, en de eer van Cbristus. Betoont hun derhalven uwe liefde, en laat bem zoo wel, als de Gemeente, zien, dat ik met recht op ü geroemd hebbe. Wy hebben hem dikwils en op veelerleie wyzen getrouw ennaerjtig bevonden, «» sSoxinu' Tius vertaalt het ook : quem experti fumus fedulum. 'Er (y) Naar myn oordeel wil Paulus zeggen: " wy wachten }j ons maar alleen niet voor het kwaad zelf , om'datGodchet ,} ziet, maar ook voor allen fchyn des kwaads, om by dö ,! Menfchen niet verdacht gehouden worden. " V^rtaalek i  aan de Corintben. Hoofdjï, VIII: 21—24. 3°5 'e> xc&eït vertaalt Lutherus : in veele Jlukken. Ik vert ale het: op veelerleie wyze»'(vutfaltijj.) Uw) ïc rxeviïujÓTsett, fcilicet fuiurum, aie thans (nog) te yveriger in zyn doen zyn zal. De zaak zelve leen ons dat, van het geen in het vervolg gefchieden zal, gefproken wordt. nï3-oi3-;:V«< sr««^" rjf «5 ifiüi , devoyl hy een groot vertrouwen tot u beeft. Door den Franfchen Overzetter re Mons, en Beausobre wordt hetooktatwirouwen vertaald, en in den Hollandfchen Bybel leest men: groot vertrouwen. Grotius verklaarr het ook zoo: quia (te vobis omnia fperat me auiïore. Maar Beza zet heE op deeze wyze over: ut multam meam fiduciam de vo. lis, dewyl ik een groot vertrouwen tot u hebbe. Zeltner verklaart het ook zoo: " wy hebben gemerkt , „ dat hy veel zorgvuldiger en yveriger is ten aanziene 5, van het goed vertrouwen, het welk wy in u ftel,, len ". De eerfte vertaaling is buiten kyf beter. "eiti iirie Tiico —«• — ei7i dh* iftüi, verklaart Knatchbull op deeze wyze: post tItoo tepetendum est ex v. 20 ftuftia-irc^ ifjtóc, & ante *iïix meos affeftu prcedico. Ik vertaale het: laat hem zien, dat ik met recht op u geroemd hebbe. 'Eit weirarii rav fruM*!*"» Erasmus en Beza vertaalenhet: in confpeElueccltfiarum. Grotiüs verklaart het op deeze wyze: ita, ut illa vefira dilectio appareat omnibus circum ecclefiis, & iis maxime, quorum decreta ad vos venerunt. in den Hollandfchen Bybel Haat; voor bet aangezicht der Gemeentens. De Hoogleeraar Altman ftelde in den jaare 1755, in een Twistfchrifc, onder hem verdedigd, eenewonderlyke verklaaring voor* Te wecten , hy is van gedachten, dat de Afgezandten der Gemeente »> *-?óV«_ 7ro7 rav hic^nriav genaamd worden , dewyl zy de Ge^ meente voorftelden, gelyk Cicero, Pbilipp. III: 8, fchryft: legatus faciem fenatus fecum attulerat. Het woord xxi, vaart hy voort, moet door naamlyk of en. dus, vertaald worden. DodwEll legt de woorden : ri? Tteorarrcv tü» IxxXvriiïv, in zyne zesde Disfertatio Cy. prianica, § 17, ook verkeerd uit. De rechte verklaaring van deeze woorden hebben Wy aan Rapheliüs te danken, die, in zyne Aantekeningen uit Herodotüs, pag. ö"qS, toont, dat deeze Woorden erga, of ad ecclefias, moeten vertaald Worden. Hy brengt uic de Kerklyke GefcbiedcniJfenxmEü. fcEBiös de volgende woorden by: Scripferunt Epiftolum'. th a-fóVwTo» t«ï faftdat ïxKrxÓTravy ad Romanorum 'EpiscépiUm. Hy toont ons eene foortgelyke plaatzë jn het tweede boek van Eusebiüs de Vüatonfiantini , daar wy cap. 45, op het einde, de volgende woirden vinden: t*»»*» y^ctcpiit si; tï^cfrigo neltïU7W cYiawiftpdfU* %oc, banc epiftolam ad me fcripfit. Ik voege 'er nog de aanmerking van Beza op dit laatste vers by: Puto, Paulumipfos Ugatbs comm>ndare, quia, quo major est futura ip/oruin üuctorit.ts, eo V 2 ubé~  2o8 Verklaaring van den tweeden Brief uberior erat futura Corintbiorum collatie (hunne inzame. ÜDg van liefdegaaven.) HOOFDSTUK. IX. vers 1,2,3,4. Docb over de inzameling van liefde, gaaven voor den heiligen, behoeve ik U niet verder te fchryven. Want ik weet uwe goedwilligheid, die ik aan u rceme by de Macedoniërs, dat naamlyk Acbaja reeds voor een jaar bereid geweest is; en gy hebt ook door uwen liejdeyver zeer veelen tot navolging gelokt. Maar ik beb deeze Broederen deswege afgezonden, op dat ons roemen van U in dit fluk niet mocht valfcb bevonden worden, en op dat gy dus, gelyk ik gezegd bebbe, (by myne komst) bereid mocht zyn; op dot niet, wanneer dé Macedoniers met my kwamen, en U onbereid vonden, 103», (ik wil niet zeggen: gy liedenj met dit vertrouwend roemen moogen beftbaamd worden, 'a ?<«xe,i« betekent de ColleEte, of inzameling van liefdegaaven, gelyk kap. VIII: 4. — Foor de heiligen (a) te weeten, te Jerufalem.! Voor eét a%»U voegt Lutherus de woorden : ik zegge, in. Dit doet de Franfche Overzetter te Mons en Beausobre insgelyks. Maar het is niet noodig. Beter vertaalt men het: dat naamlyk, gelyk Vatablus bet ook vertaald heeft. Corinthe was de Hoofdftad van Achajen. Tiaeirxii«S-of. Achajen is reeds bereid geweest, üit verklaart Clericus zeer goed: Achaei paratisfimo fue. runt ad dandum animo (de Achajers zyn ten uiterften bereidwillig geweest, om te geeven.) 'Attï voor een jaar, gelyk kap. VIII: 10. K«' ö ff Cfiut £«>o? r'g'cS-ta-t Tod; vrX'Utai;, beza Vertaalt het te recht door zelus. — Bencel en Beauso. . ure ook: uwe yver. Ik vertaale het: uwe liefdeyv er. Want Paulus bedoelt den yver, die door de liefde jegens de armen ontdoken wordt, Lutherus heefc: zich 1 tt (a) Dat is, Christenen. Vertaalb^  aan de Corintben. Hoofdjl. IX: 1—7. 309 zich niet aan de Griekfche woorden gebonden, en hec op deeze wyze vertaald: uw voorbeeld heeft veelen gelokt, te weeten ter navolginge. Erasmüs in zyne Parapbrafis, de Franfche Overzetter te Mons, Hammond en Zeltner vertaaien hetookzoo. Grotius fchryft ook: ainulatio vefiri exempli. 'Zt i«" ftée'i t«v't«, in dit fiuk. Beza vertaalt het, met den ouden Latynfchen Overzetter: in bac parte. Zoo ook Bencel; en Raphelius, in zyne aantekeningen uit Herodotus. De woorden: moeten niet tusfehen twee haakjes gezet worden. Wanneer de Macedoniers met my kwamen. Wy zien hier uit, dat Paulus voorneemens geweest is, uit Macedonien na Corinthe te vertrekken ; gelyk hy te vooren ook (Kap. li 16) reeds te kennen gaf. 'Eï t£ iveriirsi Tavif xav^trsuq. lutherus heeft het vertaald: met zuik roemen, en dus het woord »»•«. rdo-u onvertaald gelaaten. "ïxcVas-is __ fchryfe Eras. mus — fignificat argwnentum, cui imitüurfides. Dit is verkeerd. Het betekent: een vast vertrouwen, en v Erasmus Schmidt heeft deeze woorden zeer goed vertaald : in tarn firma fiducia. Dit woord betekent Hebr. XI: r ook eene gewisfe toeverzicht, gelyk Lu. therus het ook vertaald heeft: bet Geloof is (Cvi-ruc,^ eene gewiffe toeverziebt (een vast vertrouwen) op het geen men hoopt. Ik heb de woorden: t* C luitn xavuWii»,, op deeze wyze vertaald: met dit vertrouwend roemen, welke woorden kap. XI: 17 nog eenmaal voorkomen. In den Griekfchen Bybel ontmoeten wy dit woord dikwils in deeze betenisfe. Ik zal maar eene plaatze uic het boek van Ruth bybrengen , alwaar kap. I: 12 fV«V«s-iir*ru Lotherüs vertaalt het verkeerd: te vervaardigen. Beza legt het op de volgende wyze uit: KcsTVPTtrfthei dicitur, quod omnibus fuis pariibus conflat. ï'uit enim Paulus, omnia prorfus effe confedta intra adventumfuum; quodfupra, cap. Vllh (5, fignU ficaxit 'verbo fW«*r5>. Jk heb het derhalven te recht vertaald: lot ftand te brengen. rit irfcxxiyyyiZpin* (vXtylsSt iftSt, lutherus heeft het, met den ouden Latynfchen Overzetter, vertaald: deezen u vooren beloofden zegen. Hy heeft derhalven: *eoi*tiyytX(inv geleezen, hetgeen Bengel noch Wetstein in eenige Handfchrift gevonden hebben. Grotius vertaalt het: waar van ik te vooren gefproken beb. te. Intuffchen acht ik het best te zyn, bydevertaa]ing van Lutherus te blyven, dewyl de alleroudfte Overzetter , de Latynfche , het ook zoo vertaald heeft. De meening van Paulus komt dan hier op uit: " lk heb de Broederen vermaand , om uwe inza„ meling van liefdegaaven, die ik den Macedoniers te vooren beloofd hebbe, tot ftand te brengen; en „ ik heb vast vertrouwd, dat gy daar in niet nalaatig ,, zoudt zyn betekent i Cor. XVI: i eene liefdegift; ïv^yix betekent derhalven eene goede en ry. kilyke 'liefdegift. Dit ie ook eene Hebreeuwfche manier van fpreeken. Het woord nmn betekent Gen. XXX111: ir, i Sam. XXV: 27, en 2 Kon. V: 15, insgelyks eenen zegen, dat is, gelyk Buxtorf het in zyn klein Lexicon vertaalt, donum, eene gaave, een gefchenk. Ccccejus vertaalt hec ook, donum, quo quis benevolentiam tejlatur. m» «nrsg urAs.tÉfi'*», dat bet geei\en febynvangierigheid lebbe, dat is, dat gy niet al te fpaarzaam en weinig ceefc, gelyk de Gierigaarts gewoon zyn.  aan de Corinthen. Hoojdfl. IX: 5—7. 311 toStc Si vertaale ik: maar bedenke dit. Zoo ook Beausobre. En Grotius : hoe autem moneo. Lutherus, : maar ik meene dit. Men kan 'er ook onder verftaan x'iya, maar dit zegge ik, gelyk wy Hand. IX: 6" leezen : x*) i k«'e««« «'»«», en.de Heer f prak tot bem. Dat deeze Ellipfis ook by andere Grieken in gebruik is, toont Bos, in zyn boek deEllipfibus Grascis, hfig. 2.82. fq. Door Beza en ia den HollandfchenBybel wordt het ook vertaald: maar dit zegge ik. 'ei' t'v\»yl*n vertaale Lutherus : in zegen, — In den Hollandfchen Bybel leest men: inzegeningen. Ik vertaale het: ryklyk, en zoo ook Erasmus, Zeltner en Lange. Grotius : liberaliter. In den Griekfchen Bybel ftaat Ezech. XXXIV: 26: 4$rUJ»*»ïl»t» geevende eenen jierken Regen te kennen. 'RKxr*s, een ieder geece. Op deeze wyze vat Gro. Xius dit ook op, voegende 'er het woord det by. In den Hollaudfchcn Bybel leest men: een iegelyk do*. Kaü-tts n-g«((|>i4T«f t7i x»eSU, naar zyn goeddunken. Lu. therus: een iegelyk volgens zyne willekeur. Grotius: zoo als by wil. In den Hollandfchen Bybel: gelyk by zicb in zyn hart voorneemt. m»<* aot??, niet met verdriet, waardoor hetiemand zeer doet, als hy iets geeven zal. In den Hollandfchen Bybel: niet uit droefenijje. Lutherus beter: niet met onwilligheid, of niet onwillig. Raphelius , in zyne aantekeningen uit Herodotus, en Wole , vertaaien het: niet ongaerne, animo non invüo. Clericus heefc eene plaatze by Aristoteles gevonden , waar door deeze uitdrukking kan opgehel. derd worden. Een milddaadig Menf.h ï fchryft deeze Wysgeer — geeft (gaerne en gewillig) irrn. Want t« Si AtTüjèï. Een vrolyken geever beeft Godt lief, ixxe\» J«t«» Jy*, n£-i ©*««. Wy vinden deeze zelfde woorden, in den Griekfchen Bybel, Spr. XXII: 8, ftaande in fommige Uitgaaven ten onrechte ivxtyü, in plaatze van«V««•«. Paulus geeeft Rom. Xll: 8 insgelyks deeze les: i /ai»» > e'» iAmgsiüT.j die zicb (over eenen armen) onu V 4 > feu  312 Ve: klaaring van den tweeden Brief fermen wil, doe bet met vreugde. En by Sirach leezen wy, kap. XXXV: 11 en !2: bet geen gy (aan Godt) getfi, dat geef gaerne, en beilig uwe tienden vrolyk. Geef den Hoogflen, naar maate by uverleenabeeft, en, bet geen uwe band vermag, aai geef bem metvrolyke oogen. I vers 8, 9, 10, fi. Maar Godt is machtig, om U allerleie gaave ryklyk te geeven, dat gy altoos in alle dingen volkomen geno g, en tot allerleie gffede werken overvloed bebt, gelyk gefchreeven ftaat: " hy beeft uit» geftrooyt, en den ar men ge ge even, zyne weldaadigbeid, „ zal in eeuwigheid blyven. " Maar by, die denZaayer zaad geeft, geeve ook brood ter fpyze, en vermeerdereuvo gewas, en laate de vruchten uwer weldaadigbeid altoos verder voortgroeyen , dat gy in alle dingen ryk moogtzyn tot alle weldaadigbeid, dewelke door ons dankbaarheid jegens Godt werkt. Av>«t«s i Oici (fcilicet fVi) rrZo-xt %tlg 11 v.giïsrtZo-iq i'if vpS;, Godt kan maaken, dat allerleie weldaaden (van Godt) ryklyk tot u komen, ten einde gy in ftaat naoogt zyn, om den armen daar van te geeven. Het woord ctini wordt, gelyk Erasmus en Grotius aangemerkt hebben, trarfi'ive genomen, en betekent: facere ut abundat. In deeze betekenisfe ftaat dit woord ook 1 Thess. III: 12: 'o K»gA* "V4** xie'wéfr"* r* «V»'»» tit «««Aoac, de Heer laaie u nog verder toeneemen in de lief. de jegtns eikanderen. Het woord xh'* betekent hier deweidaod, gelyk 1 Cor. XVI: 3, en wordt door ErasMos en Grotios ten onrechte door beneficentii vertaald, gelvk mededoor Theodoritus, Chrysostomus, Theopiiylactus, en Suicerus, T. I, p. 9t4. Hunnius verklaart her zeer goed: Deus potest & vult id abundar,ter r'pendere, t\§effvere, ut, quicquid conferunt in pnuperes , id cum fcevore & abundantia ad ip. josmtt redeat, adeo, ut aliis benefaciendo fibi ipfi bene. faci t. n»*» z*'t» vertaale ik: allerleie weldaaden. n«« betekent dikwils allerlei, by voorbeeld Matth. IV: 23: H  nan de Corintben. Hoofdfl. IX: 8—ir. 3*3 ^i^téJ*. v.Vov, alwaar het terltond daarop, vers 24, door »-oii(//«(5 »oVo<5, meuigerleie krankheden, verklaard wordt. ««V*. «W?«s<«, e^«,«{, dat ^ volkomen genoeg bebt, juffielentiam, ddt is , dat hy volkomen te vrede zyt, en een ieder genoeg hebbe, niet flechts voor zynePerzoon, maar ook voor zyn huisgezin, ja ook voor de armen, en tot betaaling der lctiattingen, die men aan de Overheid fchuldig is. 'Urn *it,r. LUTHERUS vertaalt het: dat gy ryk zyt tot allerleie goede -we, ken. Ik vertaale het dus: op dat gy tot allerleie goede werken overvloed hadt, en dus in ftaat zyt, om den armen ryklyk te geeven. Het negende en tiende vers ftaat in de Overzettinge van Lutherus, gelyk in de Uitgaaven van Mastricht en Weistein, tuslchen twee haakjes. Heinsius , Cornelis a Lapide, en Erasmus Schmidt, -zyn ook van dit gevoelen. Dan dit is o. n wodig. Beza merkt het ook niet als eenetusfehenrt de aan, zoo min als Bengel in zyne Overzettinge. k«*»« yiyeaxrai, gelyk gefchreeven ftaat, te weeten Ps. CXIi: 9- Paulus brengt deeze woorden by volgens de Griekfche Overzettinge. 'h Sixatoirvn ivroi f*nu m ri> aiéStct, zyne weldaaiigbeid blyjt of zal blyven tot in eeuwigheid — het geen op het zelfde uitkomt — dat is, altoos in het geheugen der Menfchen blyven, en gepreezen worden(&). Grotius vertaalt het ook: milericordia erga paup- es. Schoettgen, verkeerdlyk: eleemofyna. Ook worde het door weldaadigbeid vertaald in den Weimirfcnen Bybel, by Knatchbull, by Vitringa, lib..UI. de Syna^oga'Vetere, P. 7, cap. 12, p g. 793, byBeausobre, Wolf en Bengel. Onder de ouden heeft The- (h) Liever zoude ik deeze betuiging dus opvatten : " de vruchten van zyne weldaadigbeid zullen hem tot aan den £ anderen kant van het graf volgen ". Vextaalsb>  314 Verklaaring van den tweeden Brief Theophylactus het ook zoo vei taald. — Dat sU ri, «<«;>« ook in eeuwigheidbetekent, toontFesselius, lib. III, cap. 2, § 8. 'o Si ixi%»>er>>'yat rirlgfict reu rvil^ctri xaj «jr«» ti( /s««. rit ' het welk fuppetidau betekent, daaj- het eerde woord, naar zyn oordeel, wil zeggen: cddere aliquid ad islam Juppeditaiionem. Paulus «-» fchryft hy — loc voto fitiul cömpltüitur argumentum fpei, quod Deus, qaiismumbonbrujmipfislargiatttr-, unde in alios queque posfint esfe l beraks, multo magis ea, guibus ipfi ad vilam iuendum wdigeant, fitfuppeditatu. rus. ü^nB-v'tKf rit trtróget vfiüt, by vermiiviere uw gewas (c~). Dit verklaare Grotius zeer goed: '' hy geeve, dac ,, gy in hec vervolg in ftaac moogc zyn, om meer te kunnen geeven K«i ttgrov xogyynw , die geeve ook brood. Zoo leest men ook in den Hollandfchen Bybel, en by Grotius en Hunnius, det. Erasmus en Ldtherus vertaaien het verkeerd; die zal ook brood geeven, en zal vermeerderen. Hec woord ««IüV^ heeft, gelyk te vooren ("vers 18) het woord tcsgtmutit, fenfum tranfitivum, en moet vertaald worden : ly laaie voort groeyen. Ta ytniftar* betekent by Lutherus bet gewas. Ik vertaale het, met den Weimarfchen Bybel: de vruchten. t« 00 De vruchten uwer weldaadigbeid. Vertaale»,  aan de Corintben. Hoofdft, IX: 8—it. 315 t« ïixxicrvns vp«u Door de vruchten rüi h»*uyt, verftaat Spanheim ook, in zyne Daèia Emngetica f Pi JJI, pag. 433 > de vruchten der wltdaadigheid, dia hy opera cantatis noemt. Hammond verklaart het op deeze wyze : Implebit Deus, quod in PJalmo CX/ƒ fcriptum est, ubi infignia exjlant premis fa de divitiis , quibus abundabit domus bominis benefici. Dms, qui li. beralem, dum jua largitur, duiorem facit, de necesfariis omnibus vobis profpiciat, düioresque ob liberalitatem vos reddat, è? tisfruclibus donet, qui fequi folent liberalita. tem, é? copias vestras in poster urn augett. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook goed verklaard; " gy ziet jaarlyks vooruwe oogen, dat, wan« „ neer het zaad in de aarde wordt uitgeftrooic, Godt „ 'erzvnen zegen toe geeft, dat het zich ryklyk ver- meerdert, en dus de Menfchen'er niet alleen hun " voedzel uit vinden, maar ook nogiets kunnen over. „ houden, om wederom te zaayen. Daarom moet „ gyniet twyfelen, wanneer gy den armen gccJ doet, „ of Godt zal u en uwen voorraad ryklyk zegenen, „ zoo dat gy, door deeze uwe weldaadigbeid, niet „ alleen niets verliest, maar zelfs het uwe ryklyk ge„ zegend en vermenigvuldigd worde ". nin 5rAct>r(£s,Kii* sis parelt «TAófijrcs, wolf IS, met Stolberg , van gedachten, dat het woord «-a»». r,£lu<.voi onmiddelyk met de woorden van vers 8: «-ifir. «0V1 si? <*•«» tey» «VaS-o», verbonden is en dat vers 9 en 10 als eene tusfehenrede moet worden aangemerkt. Dan wy hebben te vooren reeds gezien , dat hier geene zodaamge tuskhenrede moet aangenomen worden. Grotius verftaat by s» *•*>»■« ««nj^Ki het woord t'tè, GT ZTTin alle dingen ryk; endieftrooke hier zeer wel. Lange verklaart het ook zoo. •ab-aÓ(ï5 betekent ook kap. VI11: 2 de weldaadigbeid. Men zie aldaar myne aantekening. Te deezer plaatze wordt het dus vertaald door Grotius , Hunnius , Beausobre, Schoettgen en Lange; als mede in den Hollandfchen, Engelfchen en Weimarfchen Bybel. Welke weldaadigbeid dankbaarheid jegens Godt werkt, te  316 Verklaaring •»'. ftxra genoemd , ditiistbnare Geesten, Zoo heeft Grotius Mittvey\t (Phil. II: 2j) te recht vertaald: eenen Dienaar. En ter zelfder plaatze, vers 30, worde de dunst xareveyU genaamd. »'t>!s. Mee hec woord rtirm worde op de verzamelde liefdegaaven gedoeld , die aan de arme Christenen te Jerufalem moescen ter hand gefteld worden. Ik heb daarom geene zwaarigheid geïrnakc, om hec op deeze wyze te vertaaien: welke liefdegaave door deezen dienst (der Broederen) zal over. gebracht worden. Deeze liefdegaave vervult bet gebrek der Heiligen (rf), (d) Zie myne korte aantekening op vers 1 van dit Hoofdftuk. ( Vertaale r.  aan de Corinthen. Hoofdfl. IX: ia—-15. 31? WgiiiraiavM^üiru, ra vrtgïfixrtt rat «>(«». Lip. VIII: 13, 14 betekent rl iré^nf** ookbet gebrek, iie»™****» eü*, het welk kap. XI: 9 ook voorkomt, betekent niets? meer, dan «.««-adj»»», welk woord wy in het Nieuwe Testament dikwils aantreffen. nttirc-iij'cvtra $t* a-ü»«» iv%#giri»i ©e&i. Beza ver» taak'hcc ouduidelyk: redundat per multas gratidrurn acliones in Deum Grotius verklaart hec beter liberalitas etiam buhc fruttum jert, quod, qui ea liberalitate fublevantur, Deo gratias agunU De betekenis is, zoo als ik hec heb overgezec: 'zy werkt veele dankzeggingen aan Godt. Hec dertiende vers wordt in de Uitgaaven vanMAstricht en Wetstein tusfchen twee haakjes gefloocen, maar niec in die van Beza en Millius. Schoettgen merkc hecdertiendeversooknietalseenetusfchenrede aan, maar wel hec cwaalfde, hec welk ook verkeerd is. Aid t*s $exiph ris Siaxotlai rauw, gy bewyst door deeze liefdegaave dat gy beproefd (en oprecht inhec Geloof} zyt. Lange vercaalc hec ook zóo. En in deeze betekenisfe is ons hec woord kap. II: 9, en VIII: 2 ook voorgekomen. Het woord 3.f«£«rrt« hangt te zamen met «V"«»(ver& 12). Beza en Grotius willen daarom, dat men behoorde ce leezen: Jvrw. De laacstgemelde fchryft: Osttndimus ad Marci Vb. 40, reSbumproobliquofape pnni non apud nostros tantum, fed etiam elegantiores Grcecos. Waar van hy twee voorbeelden uit Ho« Merus bybrengc. En Beza: non cobceret istud cumparlicipio fed cum proecedentibus: quod non animadverfum magnopere pertwbavit bujus loei conjtrutlionem. Roe autem ita esfe distinguendum, vel Mud osten. dit, quod participium S>%xfyirn non potuit fine copulacoU' ftrui cum *«* tjf It). A«g5 èfta^cyiotf iftutin- tc ivttyylM» rev xeircü , zy pryzen Godt wegens uwe gehoorzaamheid jegens de Evangelifcbe leere van Christus , die gy daar door (door deeze daad) belyit. 'o^J. >.t.  3*8 Verklaaring van den eerjlen Êrief **yU betekent Heer. III: r. IV: 14, en X: 23, oofe de belydenis; en ó,«»«.ysï» 1 Joh. IV: 3, 15011 2 Joh. vers 1, bekennen, Grotius heeft het niec wel getrof• ten : Gaudent Judaei fraires — dus legt hy het uit • quod vos qucque per profesfionetn in baptismo faSlam fubjuistis Euangelio Christi. En Beza vertaalt hetop deeze wyze: Deum glurificant devestratestandafubjec tione in Euangeiium Cbrifii obedientia. Dat ik ivnyyihtn vertaale de Evangelifcbe leer, en ra» Xg(r«5 voor den Genitivus Objeclihoude, kan niemand vreemd dunken; Het is bekend genoeg, dat de leere des Evangeliums dikwils ivctyylxw genaamd wordt, als mede dat Xfi«ï, maar ik Paulus, ik dezelfde Pau.lus, die ik anders zoowel met u te vreeden»ben, moet u thans beftraffen, dewyl gy myne handelwyze laakt, zeggende, dat ik, als ik by u ben, my nederig jegens u gedraage, maar, wanneer ik aan u fchryve, onvriendlyk ben, en my van harde woorden tegen u bediene. De woorden: ik, dezelfde Paulus, zyn op iets betrek*  jao Verklaaring «55 ik vermaane U. Dus heeft Lutherus het, te recht, vertaald, dien Calovius en Bengel volgen. Door den ouden Latynfchen Over. zetter, door Beza, en in den Hollandfchen Bybel wordt het, niet zoo goed, door precor, ik bid u, vertaald. Eerst vermaant Paulus de Corinthers; naderhand', om hen noch zoo veel te meer te beweegen, bidt hy hen, in het^ volgend vers. Ik vermaane u h'i t« »-f«ó»Jir«s x«i iiemxUiti t«» Xgt* «■»". Dit vetklaart Grotius verkeerd, zeggende: Paulus merito bas preztipue virtutes Cbristi commemorat, quia propter earum imitationem maxime fpemeb dur. (Paulus maakt inzonderheid van deeze deugden van Christus gewag, om dat hy, om dcrzelver navol, ging voornaamlyk , veracht wierdc). Welk Christen toch' zoude iemand willen verachten, die zoo leeft, als Christus (ƒ)? Ik vertaale het: ik vermaane u met Christlyke zachtmoedigheid en goedheid. Aid, met den Genitivus, betekent ook met, by voorbeeld 2T1M. II: 2. Aia ivf "S *«) ix-iuxilctf reu XgifoC , met. de zachtmoedigheid en goedheid die Cbristus badt, dat is , met Cbris-.lyke zachtmoedigheid.^ 'Os , xttrd nel-rami ftct t«iti<»o? "» Cut>, fcilicet it ui , dit ik, als ik by u ben, my nederig gedraage. Ik heb hier by (ƒ) Grotius is zeer we? te verdedigen; want vooreerst) zegt hy ni«, dat Paulus, om de navolging van deeze deug-• den, by de Christenenen veracht wierdt, en. ten tweeden ont- ■ brak het zekerlyk te Corinthe ook niet aan Christenen, dies Paulus, om zyne uiterlyke nederigheid en zachtheid, min-der achtten, dan hy wegens zynen yver voor hun geluk wel[ verdiende. Allen, die te Corinihe , den naam van Chris-, tenen droegen, waren geene echte Christenen. Vertaa? • ler.  aan de Corintben. Hoofdji. X: i—6. 321 by gevoegd: gelyk gy gewoon zyt te zeggen (g)l Dat die wel gedaan is, kan men uic vers 10 zien, alwaar Paulus uicdruklyk fchryft : de brieven, zeggen zy (b) luiden bard. —— t«t»<»«{ betekenc Matth, XI: £9 ook ootmoedig, of nederig. Kïf«' vertaale Beza: coram. In zyne aan- rneikinge fchryfe hy: ipfa antitbefis liquida ostendit , idem boe valere, atque **g«* t .prcefens, ut ipfe Apottolus txplicat infra verfu 10. Raphelius verklaare hec, ia zyne aantekeningen uic Polyeius verkeerd. 0*t(ü lU Cp£s betekenc: ik ben kloekmoedig en onver, febrokken tegen u. Lutherus vertaale hec, in dit en hec volgend vers, gelyk mede Phil. I: 14 iet; tunSarftig ecgen cud)/ welk woord in zynen tyd ook de betekenis hadt van heldhaftig ofkloekmoedig. Erasmüs zyne vertaaling luide ook zoo: audax fum erga vos. Aktftai, tl pi a-«ga)» S-ctf^mraf. De Óverzeteers en Uitleggers hebben begreepen, dac bier iets ontbrak. Lutherus vult het op deeze wyze in: ik bidde, dat myniet noch (noodig) zy, tegenwoordig floutmoedig te bandelen. En zoo leest men ook in de 'Franfche Overzettinge te Mons. Wolf: videte, ne presfens uti deleam. feveritate: " eadem ellipfi, cujus exemplum exjlatfupra* „ cap. VIII: 4. " Beza: Rogo, ut ita vos geratis, «ffl dicar prcefens egisfe ea confidentia, quam nonnulli audaciam appellant, adverfus eos &c. Lange: "ikbiddeu, „ te verhoeden, dac niec enz. " Glassius, pag.772. Rogo, ne occajionem £? caufam mibiprctbeatis, necesfi- ta- (g) Ik zoude het liever op de volgende wyze invullen: gelyk fommigen zeggen. Het welk ook beter met het woord 4>uri ftrookt, door onzen Schryver uits vers 10bygebracht. Vertaaler. (/;) Dus leest men in de Uitgaave van Beza, en ook 'n eenige Handfchriften , die Wetstein opgeeft. Ook in de oude Laiynfche en Syrifche Overzettinge ftaat: inqüiünt. Het is dus onbetwistbaar, dat Wolf het woord verklaart Beza verkeerdlyk :" naarMenfchlykgezaghandèlen ". I 1 ejl — fchryft hy — n»n alio pi esjiiliofreti, quam quodpramobisferimus, qui videlicetbomines fumus viles ,fi nibil aliud, qnam hominem , fpetl.es. haque nomen r*e*U hoe in loco declarat nature hoir.inum, adeoque ipfius Pauii & collegarum *jus, imbecilitaUm, cui oppenitur fpiritualis £7 dpostolica autla. itas. Wolf verwerpt deeze verklaaring niec zonder rede, m~ar fielt eene mdere voor, die my niecaanneemlyker voorkomt, Hy is van gedachten, dac naar het vleefcb wandelen hier betekent more bommvm fcecularium & affeStièus pravis mdulgentium vivere (gelyk de waereleis- ge-  ' aan de Corintben. Hoofdjl. X: i—6. 323 gezinde Menfchen leeven, die hunne ondeugende driften involgen). Tales vaart hy voort —. Juni bypoaitce & Jimulatorcs, coram fcHiStt óptima queeque minan. les, abj'entes vero omrda alia. tentames, & lemtaiem cum acerbiiate permutantes. Grotius verklaart dit vers ook verkeerd: Rogo vos: ne cogar, ubi adero, audaSter uu ea Jiducia, quat/HH Deum babeo; nempe impltturum Deum nteaffusta' dejldefid. (Ikbiddeu, dat ik niet gedwongen worde, wanneer ik tegenwoordig zal zyn, my van dat vertrouwen re bedienen , hetwelk ik in Godt hebbe; te weeteu, dac Godt myne rechtmaatige verlangens zal vervullen.) De rechte betekenis van deeze woorden komt hief op uit : " Ik vermaane, ja ik bidde u, m:iakt niet , „ dat , als ik tot u kome, Ik genoodzaakt worde , ,, om hard met u te handelen , cn de ApOstolifcfW „ kloekmoedigheid te gebruiken, die ik denke tegen „ die geenen te mogen gebruiken, dcwelken niet al„ leen by zich zelve van gedachten zyn, maar ook „ rond uit zeggen, dat ik my vlecfchlyk gedraage, en ,,' niet gelyk een Apostel, die door den Heiligen Gecs: „ geregeerd wordt. " 'E> ■ i^upx, eene zonderlinge, en in het geheel niet waarfchynJvke aanmerking , die men by hem kan naleezen. Glassius verklaart het, pag. 924., op deeze wyze : Cmfilia deftruentes, ö* omnem altitudinem, extoilentem fe udverfus cognitionem Dei, x*i «?«j;f««e;i«ri£««j-eï, £f in 1 aptivitatem redigentes omnem intelle£f.um in obfeq dum Cbrifli. Alleenlyk hadt hy ratiocinationes, in plaatze van confilia, moeten fchryven. ItsTt •J4'»,«« eVotlfcft'.n.v xetrx rijf ytürtaf Tav ©toï , alle boogiens, die zicb tegen de kenr.isfe van Godt verheffen, siat i-^ufia. betekent alles, het geen zich hoogmoedig verheft. De kenr.v van Godt is de Apoftolifche leere, door welke men Godt recht leert kennen. Grotius verftaat insgelyks door y,»Vj» xeC Gul" de leere des Evangeliums; en Glassius noemt het, in die zelfde betekenisfe, pag. 1852: veritatem cosleftis verbi. Wy neemen alle gedachten gevangen, en brengen ze tot gehoorzaamheid aan Christus, £*«gj»«A(**'j"Vittt "•«» vlmux «'« tnt v'-x-xxeit TfC Xfirct.'. Het woord x?trav~ is ook hier de Genitivus ObjeÈli; weshalven Lange het zeergoed vertaald het ft: tot de gehoorzaamheid, die rl&ir*s verklaare Vorstius , in zyne PbMogia Sacra , cap. 16, pag, 526 te recht : nos /Ipostoli pradicatione Euangelii effictmus, ut cogitdti. mes bominum, qui a Deo rebusque diiinis an~ea p-orjus alieni erant, fubjugen'ur , nee amplius vcpugnent, hec est, ut convenantur bomines, £f ex infidekbus fi int fide* les. (Wy Apostelen veroorzaaken , door de verkondiging van het Evangelie, dat de gedachten der Menfchen , die van Godt en Godtlyke dingen te vooren ten eenenmaale vervreemd waaren, te ondergebracht worden, en niet langer tegenftandbieden, dat is, Hac de Menfchen bekeerd, en van Ongeloovigen tot Geloovigen gemaakt worden.) Dit is ook de verklaaring Van SdicÈrus, T. I, pag. 138, daar hy dezelve met dezelfde woorden voorftelt, zonder nogthans VoRstius te noemen. Elsner vertaalt het woord *>xr<*' a*t/£fi» tefiimoniis tjf argumentis aliquem convincere. Dan dit woord heeft nooic deeze betekenis gehad. " Mis. „ fchien zoude hy anders gefprooken hebben — fchryft „ Wolf — zo hy hec onmiddelyk voorgaarde ludc „ gelieven te befchouwen ". Defpreek- wyze: b.'t*»ii*M heefc Raphelius ook by Pct.y- (l) De Heer Sturm verklaart het op deeze wyze: " wy j, overwinnen alle kunttenaavyen , waar door de Aienfchcn „ zich tegen Christus verzetten ". " X 4  ga? Veiklaaring van den tweeden Brief bius gevonden. Beza. vertaalt het niet kwaalyk: ëf paratum hubendo, quo vimi.emus omnem conturnuc.am. Alleenlyk hadc hy, met den ouden Latynfchen Overzetter, behooren te fchryven: omnem inobedientiam. Het woord »* Tios fchryft, hier eer plaacze , in zyne Overzettinge insgelyks fe. Ik vertaale deeze woorden in diervoege: is bet, dat iemand zicb verzekerd houdt, 'dat hy Cbristus tot eenen Heer beejt, Xginu iimt betekent, aan Christus toebehooren, hem eigen zyn. Hy nu, die. aan Christus toebehoort, diens Heer is Christus, die heeft Christus tot zynen Heer. In den Hollandfchen Bybel en by Bengel wordt het dus vertaald: indien iemand by hem zeiven vertrouwt, dat by Cbristi is. Tcvto Xsytct&a thAii dep' ïavroC, tri, xctS-ac dvri% Xolm fiH, tZru nat ifiiï<, die bedenke toch ook by zich zeiven, dat, gelyk ly Christus tot zynen Heer heeft, ik zoo ook Cbrisw tol mynen lieer bebbe. Het woord toyigétS-u X J ver-  330 Verklaaring van den tvoeeden Brief vertaald Beza verkeerd: by neetne bet by zicb zeiven af. j Grotius: vel me non monente cogitet. Lutherus: die • iêrtke zulks ook wederom by zicb, dat enz. Lutherus { heeft- het woord door wederom vertaald; Beza ' door vicisfim; Erasmus door rurjum ; de oude La. 1 tynfche Overzetter door iierum. Dan men moet wee- J ten, dat het woord *■*'.?.<» dikwils overtollig is, by voorbeeld Joh. XVIII: 33, alwaar het de Syrifche Overzetter ook heeft weg gelaaten, en 1 Cor. XII: I ii. ■ Grotius laat het in zyne Overzettinge van on- j zen Text ook weg. De woorden: xeir«v , fcilicet U), legt j Grotius verkeerd uit: " gelyk gy uit myn leeven cn wandel, gelyk mede uit myne wonderwerken zien « „ kunt. " Apparet id fchryft hy omnibus ex 6 vita mta £? ex meis miraculis. . bouwing'). Men ziet, dat de Apostel van de macht 11 fpreekt, die hy ontfangen hadt, om grovezondaaren, zoo als den Bloedfchender en Hymen.t.us, teitraffen, en wel, ten einde zy boete doen en zich bekeeren J mochten. Ik heb de woorden: nogtbans niet tot uw \ verderf, maar tot uwe opbmwing enz. Om dat dit in ! enze taaie beter luidt. Calovius bericht, dat zeker 1 Jefuit, Sanctarellus genaamd, in den jaare 1624. » een gefchrift uitgaf, waar ih hy deeze woorden op de » volgende wyze bybracht: Dominus dedit mibi potesta. \ tem'nan ad cedificandum, fed ad deflruendum. Maar hy i voegt 'er by, dat hy deswege door de Sorbonne beftrafc is. 'Oi,.« üio-%»v$i» (f«V»>U"». Z >o fpreekt hy ook i Cor. XVI.- 3, in plaatze van JW r*\ ,VWs. Het woord Ut vertaalt Be'.a ecu of tanquam. Lange vercaalt het: dat ik niet daarvoor aangezien wou de. Men kan het ook dus overzetten: zoo dat ik bet aanzien niet wil bebben. Sommigen hebben gedacht, dat het begin van dit negende vers ontbrak. Lutherus en Bengel beginnen hetzelve op deeze wyze: maar'dat zegge it u, dat gy ü niet laat dunken enz. Be^a : quod eo dieo, ne. Lange vult het op deeze wyze in: maar ik wil bet niet doen, te weeten breed van myn macht opgeeven. Dan Beaüsob'»-ï vertaalt men, zegt by. Wie dan ? Bengel fchryft in de aanmerkingen op zyne Overzettinge: " Paulus doelt op iemand, die onbefchaamd was in zyne woorden. '' Beausobre meent by vers i1 , dat de Apostel op eenen zyner wanden doelt, en waarfchynlyk op dien, dien hy kap. XI: 4 befqhryft. En Wolf is ook van gedachten, dat Paulus het oog op iemand van zyne Vyanden heeft. ' n "." ;' Dan het is in het geheel niet waarfchynlyk, dat Paulus maar van eene Perfoon fpreekt. Ja het tegendeel blykt klaar , dewyl hy vers 1 van veelen fpreekt, die over zyne brieven dus oordeelen. Beza> r maajtte  332 Verklaaring van den tweeden Brief maakte daarom geene z'waan'gheid, om in zyne Uic. gaave van hec Nieuwe Ttsiamen ryt ftondt. Dan men moec weeten , dat betekent ook adjungere , annumerare; welke betekenis Elsnerds by Heliodorus, Plutarchus en Hierocles gevonden heeft. Grotius en Be. 7a vertaaien het ook zoo. En deeze betekenis voege beter hier ter plaatze. Dat (m) Ik vertaale f/rit ;J)fcr« in bet enkelvouwige, door ik. fïet fnrejkt van ztlf, dat Paulus hier van zich allcer?' fpreekt.  aan de Corintben. Hoof ijl, X: 12—14. 33 jf Dat Paulus in die vers ironice fpreekt , is het gevoelen van Beza , Glassius (pag, 15:9) Grotius , en BEAUscsaE. Ook is die zeer wairlchynlyk. s^yxjeof iciuraii ftaat hier in plaatze van a-vyxeliaf iftavrdf, gelyk Kom. XIIf: 8 i«'rfc> (laat , in plaat, ze van n«»r«». Beza nttfc hec ook door nos vertaald. Glassius , Calovius , Hunnius en Bengel bedriegen zich, als zy denken, dat Paulus hier van de valfche Apostelen fpreekt. Wy hebben re vooren geeoond, dac hy hecoog heefc op Menfchen, die zynen ftyl, waar van hy gewoon was, zich in zyne Drieven bedienen, afkeurden. 'A»cs elwnt i> IuvtoÏï ixvre' t ^STfotTyrS; , xtti rvyxgitóiTlf Liiru'; Éa»T6<4, Iv daar zy züb zelve in bunne gedachten meeten , en zich met tlkandaen vergelyken , zyn zy dwaas. De woorden er 'mr,eZo-,, moeten wy nog wat blyven ftaan. Grotius heefc aangemerkt, dat Photius het woord k *«. a/itTga xxv%firiui9-ct, maar ik betekent niet flechts nonne, maar ook non. by voorbeeld, Luk. I: 60 en XIII: 3. Joh. XIII: 10, u. In fora* mige Handfchriften ftaat hier niet iw, maar i ©f»?, en dac daar noch uhetu, nog utrgct, herhaald wordt; quat —- voegt 'hy 'er by Jcriptura planisfima ejt. Deeze leezing is nog waarfchynlyker , dan de voorgaande , dewyl zy by eenen ouden Overzetter gevonden wordt. Bengel verklaart dit verkeerd: Mhe." dicitur re. fpeüu Dei diftribuentis, ^«treJpecluApoJtolilaborantis, Jtaque *mu» determinatur per pére». By het woord ««>»> moet ik nog wat blyven ftaan. Merg»» — fchryft Beza — dLüur modus Jive quantitas rei admenfee: autem illudipfum . quodalicuiaimen, fum eft: quo Jen/u meminit fui, id eft , velut at regulam , Jibi admenfi territorii. Grotius : k*v«- eft junis, per quem agrimenf'>res cuique poffejjori panes terrarum affignant. Sic Apoftoli alii alias injlituerunt ecclefias, plurimas Paulus. k«&i betekent ook eens maat van hoorn, die onder flaaven of anderen uitgedeeld wordt. Dit toont Lïpsius in zyne Opera criticce, pag. 521 en^q, in da Uicgaave van ijoöinSSvo. De oude Latynfche Overzetter vertaalt hec menfwam regulce, qua menfus ejt ; waar uit Erasmus te recht befluic, dac hy ipirgwi, geleezen heeft. En Wetstein meldt dac deeze lee. zing ook in zeker Handfchrifc ftaat, het welk in de Keizerlyke Bibliotheek gevonden wordt. Clericus fchryfe: {-«•«• eft funis, quo utebantur agrimenfores ad dividenda prtzdia: fed bic tralatitio Jenfu, fumitur pro fpatiis locorum, intra quee Paulus Euangdi',um pratdicare aggresfus erat. Vide Gal. II: y. Moe ï 2 ergo  34o Verklaaring van den tweeden Brief er "o vult Apoflolus, fi gloriari vellet, fe non atïurum de frutlibus face prcedicationis in locis , ubi alius prius Euangeiium prcedicasfet , fed tantum in locis, ubi primus id amiuntiarit. Adi Rom. XV: 20. Series Oratwnis—i vaart hy voort — ofiendit, hanc ejje hujus loei JententU am, videturque (hec fchynt maar) Paulus rationem fua prcedicationis opponere rationiprcedicationis quorundam Judceorum Euangeiium amplexorum, quod pofteanuntiarunt iis in locis, in quibus prius a Paulo nuntiatum erat. Joh. Friche, in leeven Senior te Ulm, heeft deeze plaatze, in zyn boek de cura Ecclefice veteris circa canonem facrez fcriptura, zeer fraay opgehelderd. CA- ISTONIS nomen fchryfe hy Cap. III. §. 2. -— cmnino ejje Apofiolkum, de regula Veritatis Euangelica ufurpatum, extra dubium efi e Gal. VI: 16, jamque fupra vindicatum a nobis. Nunc Mud folum addimus . mirifice confirmari fententiam , quee CANONEM non nifi per RE3 ULAM explicari debere merite contendit, & quidem regulam divinam . loco alio , 2 Cor X: 13 fqq. ubi Paulus uligou t«ï x«»ó»»s commemorat, i«i'n't;irtt i ©lis, menfuram provintia velut vel arvi Dominici porticnem, in qua excolenda laboraret, quam Dominus ad regulam ipji dimenfus fit: tranfiatione ab agrimenforibus fumata. Nam cum A;.ofto!i alias id pracipui in curfü muneris fui aceppisfent, nulli ut privatim genti, nedum ■ecclefice privata. adftringerentur , q-.;ippe ampliori multo p.r exlefias terrasque fpatiofas vocatione atque potestate infiruèi; non tarnen fine menfura, fine regula curfus , divinitus ordinata cuique, id fiebat , nee licebat im*ewttlmt i<*j»W« {vers 14) extendare fe ac pmurfare ultra, quam decuit, * *c.v%°<9-<*f it ««lorgia «.utóu, (vers 16) aut gloriam ombitiole fcótari in agro aliis admenfo. Baldoinus ; Si Paulus omnino propter adverfariorum impudentiam gloriari aliquid togatur, menfuram fuce gloriationis ponit Apofiolatum fuum, qui exrendit fe ad Judetos pariter cf gent es, Act. XI: 15 &? XXII: 2 r, imo ab Hierofolymis usque ad Ulyricum, Rom. XV: 19. Hujus menfura feu regulam vocat dona & expedüiones a Deo concejjas. _ Gro*  aan de Corinthen, Hoof'djl. X: 12—14. 3*i Grotius: (tq-s'ut illa menfura meiApojlolatus ad vosusque pertingeret. ■ 'Ov yug as ui i^êgulm *U v^lg!xTtl,cftt, Ixvtov's. •wam ik reize zoo vei re niet om, dat ik niet ook tot uzoude kunnen komen. Dit verklaart Lange verkeerd: " „ wy (trekken ons niet te verre uit, te weeten, dat ,, wy ons zouden toelchry ven, tot aan u gekomen te „ zyn met het Evangelium , en nogthans zoo verre „ met gekomen waren: gelyk men tot onzen hoon „ voorgeeft. " Bensel en Beausobre vertaalen het ook verkeerd: non enim extendimus ros ultra menfuram nostram. — De verklaaring van Grotius is niec beter: non extendimus infpecJionem nojtram in enloca. in quee non pervenimus, id est, in qua) juris nibil batemus. -r— Lutherus; " want wy vaaren niec te wvd, „ als hadden wy niet toe u gereikt. '.' - De Hol- landfche vertaaling: " wantwy en ftrekken ons zeiven ,, niec te wyd uic, ais die tot u niec en zouden ko„ men . Wetstein heefc hec op deeze wyze vertaald: Limites Provir.cm nostra, a Deo nobis asfignatos, nonexcesfimus, cum ad vos perveniremus. Maar de laatste woorden komen met den Grondtext niet overeen. Gelyk ik het heb overgezet: ik reize zoo. verre niet om, zoo vertaalt het Fricke ook in zyn boek de Canone Scriptwas Sacra, cap. lil, §.2, pag. 89: extendere fe ac procurfare. J want ik ben immers ook reeds tot u gekomen met bet Evangelie (de Evangelifche leere) van Cbristus. Pervenimus ad vos etiam usque in Euangelio Cbristi, vertaale Beza hec. Ook m de oude Lacynfche Overzeetinge ilaat: tn Euangeho Cbristi. Maar hy verklaare hec op deeze wyze: dum Cbristum pradico five Cbristum euanatVzan. do. In den Hollandfchen Bybel ftaat ook: want wv zyn ook gekomen tot u toe in den Euangelio Cbristi - Bengel vertaalt de woorden: i'-rfm^, jD zv. ren Gnomon, onduidelyk: infunm'oneeuange'lva Ook Jn zyne overzettinge : want wy zyn ook tot u toe in het Evangetfum van Cbristus gereikt. Lutherus heefc het Y 3 - goed  ^1 Verklaaring van den tweeden Brief goed vertaald: met bet Evangelium. 'e» betekent ook met, by voorbeeld i Cor. IV; 21. Dat men door rl luayyUn» fi Xgifiv de Evangelifche leere van Cbristus te verdaan heeft, valt niet zwaar te ontdekken. Paulus fpreekt hier immers van de leere, die hy op veele plaatzen gepredikt hadt. Hier uit volgt, dat t»v Xfirév de Genitivus Objecli is, en van (of'aangaande) Cbristus moet vertaald worden. Dat 'tep$c4w even zoo veel betekent, als het andere woord , t'i»«< is iruhuitgelaaten ; het welk' dikwils gefchiedt , by voorbeeld Rom. V: i 1, Hand. XXIV; j, en op meer andere ptaatzen, daar by gebracht. 'E» ■».r;i'.i; xóa-»i«, datiS, c» r»v «»«f Vel rat èltiiai xiteoii, Erasmüs Schmidt verklaart het op deeze wyze; Non gmn i' in'ur tU *« «VtTe"» quafi qui nunquam ad vos CoTint ios mea prae-.icatione Euangelii pervenerim, fc? ita j If, gloriën cum vos-ipfi fciatis, me prasdicatione Euangelii apud vos prarenijje alios, & ita non gloriari in iaboribus &lioium, qui ante me fundamenta ecclefiastica apud  aan de Corinthen. Hoofdfi. X: 15, 16', 345 apud vos fecerint, qua ego ipfe Deigratiajeci, falcemea minime in mesfem atienam immijja. Nam non vester tantum traiïus, fed cjf r» fVs*»»»« (vers 16) loca ulterioramibi {■? pradicationi mea a Deo admenfa funt. Ideoque, quod verfu 15 dixit: «u* e'» «»«rg/«s «ós-o^, 2*0 uer/a i. Bengel verklaart het op deeze wyze: Non infered mus pedem in alienam Frovinciam, dicentes: " Hec mea „ funt '\ 'eat/ï* Sé t't;«»ts$, id est — fchryfc Be?.a —- ^Tao Si ïx.*n,, wy bebben veelmeer boop, het geen zich wel laat hooren. Ik vertaale het: ja ik hoope, dewyl 'er eene opklimming is. Beausobre vertaalt het ook zoo. Wy bebben (ik heb) de boop , •« uiy*>\vi9-Kittt *<*. r« ri» r'fcüv üf wiftrrtytt., dat myn werk, volgens myne inrichting, zich zeer verre zaluuflrekken. 'e» *>ö, onder u , niet per vos (door u) , gelyk Gr.otj.us eo Erasmüs Schmidt het vertaald hebben. Dat/«-/«At.». s-»»«< hier gebruikt wordt in plaatze van ,«t>«Ao»S-n'«£«utmf rViswVi**, ï»vfiï>, dus leest: «»f«. ^/««s «ft jriVi«s f« kunnen wy hem onze toeftemming niet geeven. * Beausobre heeft het verkeerd vertaald : Nous esperons meme, qui, vctre foi etant augmenté, nous etendrons beaucoup plus loin notre partage por votre moyen. Volgens zyn oordeel wil Paulus zeggen: " dewyl ,, myne tegenwoordigheid by u niet meer noodzaak,, lyk is, zal ik het Evangelie onder afgelegene vol- ken prediken, eo ook na Rome en Spanje reizen." In den Hollandfchen Bybel leest men ; " hebbende „ hoope , als uw geloove zal gewasfen zyn, dat wy „ onder u lieden overvloedelyk zullen vergroot wor„ den na onzen regel '', her welk vry onduidelyk is. ■x*r« *}» xcttóm ifiüt, volgens myne inriebtwg, of, Y 4 voU  344 "" Verklaaring van den tweeden Brief volgens myn richtfnoèr. Glassius verklaart dit, pag* 1435 op deeze wyze: k«»»,, Regula, boe loco figni. ficat iltud fpatium, quod ad regulam admenfum est: quafi Deus terrarum oroem inter Apostolas diviferit, pradicatione Euangelii excolendum. Calovius: per regulam intelligitur idem, quod verju 12 £? 16, nempe menfura regula, quam Deus partitus est unicuique praconi Euangelii in Provinciis. Beza : Elevabant illi ministerium Apostoïi, quid autem afferebant? Nempe nibilin eo grave ac robustum esfe prester epistolas, qua grande nescio quid fpirent; fed cum prafers confpiceretur, fermone ac toto vultu nibil esfe Ulo abjetlius. ld vero cum dicerent, contrarias virtutes wnnes Jibi tribuebant. Ergo, inquit Paulus, istorum fastum deridens, non aufim egobomuncio inter istos gigantes comparere, ac multo minus turn aliis me conferre. Sed mirum est, fapientes istos ita dejipere, ac multo minus cum aliis me conferre. Sed mirum est, fapientes istos ita defpere, ut non intelligent, quam abJw de faciant. ^ Nam eer te fi quis fe velit metiri, is aliqua menfura indiget, vel fe cum aliis comparet necesfs tst. Menfura autem ista quanam fuerit ? Nempe res aHqua gesta. Quid autem isti projerevt prater falfam de fe perfuafioneml Perinde igitur Jaciunt, ac fi quis fe non aliqua menfura, puta cubuto, ulna, decempeda, fed fe ipfo vellet metiri, ut fi quis pumiiis jattetfe gi. gantem, nee aliam jaCtantiafue rationem afferat, quam quod ita Jibi perfuaferit. Hammond heefc dit vers zeer wel omfchrecven : Nul urn jus wibi tribus apud eos, quos alii ad fidem Euengelio babendam adduxerunt: fed fpero, quo magis au* gebitur^ ecclefia vestra, eo magis provincia m'a fines pro. hüum iri ob commercium, quod vobis cum aliis terrarum tre&ibus intercedit. e turn. Lutherüs heeft het onduidelyk vertaald : en ons niet roemen met bet geen met eene vreemde regel bereid is. Even zoo onduidelyk is de Hollandfche Overzetting: niet om te roemen in een andets regel over bet geene^ dat airede bereid is. Glassius, pag. 1425: 'Axslreut xntut est pars mundi alleri attributa, feu ad quam excolendam Deus aliam conflituit l§ vocavit. ■ Grotius denkt, dat dit zoo veel is, als Ér»i>»5; waar in hy mis heeft. Calovius verklaart het op deeze wyze: in iis, quee ab aliis jam occupata funt, &f per Euangelii culturam prceparata, gloriemur. Bengel: in ea, qua parata funt, gloriando nos inferre. Ik verfla het dus: " het betekent zich beroemen over dingen, die reeds gereed en vol„ tooit zyn, als of men 'er de oorzaak van was; „ zich beroemen , dat men den grond gelegd heeft, „ fchoon men alleenlyk op den, door eenen ande„ ren gelegden grond gebouwd hebbe; om met de „ taaie van den Apostel , 1 Cor. III: 10 te fpree- ken ". Het 16 vers verklaart Calovius op deeze wyze r fpem babtmus in Deo, qui at>ud eas etiam, qui ultra vos X 5 foM,  Qffi, Verklaaring van den tweeden Brief ftnt, Euangeiium prctdicabimus, futurumque, ut vel de iisforfitan nobis fit gloriandum, fi etiam aliquid profueritnus. Dan hy ichryft onduidelyk. Ik voege 'er nog de verklaaring der woorden •» «•jfcar^t» ««■•'« by, die Clericus voordek, verklaarende hy vervolgens ook het geheele vers, indiervoege: fignificatür provineia,. quam quispiam alius ad fidem vocare rtspisfet. k«»*» enim hic, ut antea, Jonat LINEAM, qua finitum erat fpatium decurrendum: fc? a^irgmt refpicit confuetudinem ftadiorum, in quibus unicuiqueerat fuus trames alba linea distindlus, d quoquicunque in alt. %m trans gr ediabatur , i**fi»T.*hx&m " fuPer extendi, ., extra lineam fuam ", dicebatur. Eo refpiciens Apostolus bic dicit. fibiesfe fpem nonnullam t»ü uiy<.hin&*i Ut wu.™U., MAGNIF1CARI SECUNDUM REGULAM SU AM. IN ABUNDANT1AM; quafi dicer et, Je excurfurum ultra metam, quee fibi antea pofitafuerat, id est, per urbes ulteriores nuntiaturum Euangeiium, & quidem xard *a>i>» fetvate fua linea, qua provineia fua ab aliorum provinciis distinguebatur. Dan in deeze verklaaringe is alles niet even zeer gegrond. Vers 17, 18. 'O li xuvzdfif";, «'» Kfg/» xx,x£ra. 'o« ya\ i izvAt «■mris», ixthii tYl fla'»*/t«s , «'■*>' «» » Kve'H mh9»^>> heeft Lutherus vertaald : die beroeme zicb des Heeren. Lange heeft deeze Overzetting volgens den Grondtext verbeterd: hy beroe-' me zich in den Heere. Ook is zicb des Heeren roe. nen,- geheel iets anders, als zicb in den Heere roeKen. Door Kvgiot, den Heer, verftaan Grotius en Lanse den Heer Cbristus. Dan dit is niec noodig. Wy vinden deeze woorden : die zicb roemen wil, roemezicb in den Heere ook 1 Cor.'I: 3r> alwaar Calixtus deselve op deeze wyze verklaart .- fatealur, fe ex femet tpfo nihü babere, fed omnia Deo accepta referat, eumque unum  aan de Corintben. Hoofdjl. X: 17, 18. 347 Munt falutis 6? felicitatis caufamagnoscat. Beza: Deo totam gloriam vindicet in folidum, ne infefe fuptrbi tt : deinde ad Dei gloriam, non adjua commoda, rejerai, quicquid gratia a Deo accepit. Naar myn oordeel geeven deeze woorden ce kennen, dac wy , wanneer wy w'el gedaan hebben, alle de eer daar van niec aan ons ielve, maar aan Gode moeten toefchryven. Calovius lege hec dus uic: Domino omnis g'.orii tribmUr in fuxesfu ministerii. Deeze is ook de verklaaring van Beausobre ; en zy ftrookc zeer wel mee hec voorgaande. 'o« yaj o lavttt rmirut, want niet hy, die zicb zeL ven pryst. ■jMrn/u betekent , ik pryie aan. De brieven van aanpryzinge of aanbeveelinge worden kap. III: genaamd. Maar hier ter plaat* ze, fchryft Grotius terecht, l*eeekenc commendaft zoo veel, als pryzen. 'e*«ï»«s iri SUiu-f. De oude Latynfche Overzetter heeft ifriüét door Me, Beza door is vertaalt. Dan hec behoefc in de Overzettinge niec uitgedrukt ce worden. a^/^cs vertaalt Lutherus ten onrechte: bekwaam. Lange en Bengel: beproefd. Zoo wordt het ook in den Hollandfchen Bybel vertaald. Grotius verklaare het: idoneus ad vitam ceternam. Deeze verklaaring heefc de goedkeuring van Calovius. Non enim — fchryfe hy — nifi per fidem in Cbristum, idonei fumus. Dan die is toch de rechte becekenis van deeze woorden niec. Ik vertaale het: die is reebtfebaapen goed. Atmuxguv betekenc ook: iemand beproeven, by voorbeeld 1 Tim. III: 10, en 1 Cor. XI: 28. Door de beproevingnu worde men overtuigd, dac iemand goed is. Zoo noemt onze Apostel, 2 Tim. II: ij, eenen reebtfebaapen,goe» den, arbeider, Sóuftot t'eyxryr, Lutherus heefc die vers ten deele verkeerd, ten deele onduidelyk, overgezec: want daarom is iemand niet bekwaam, dat hy zicb zeiven pryst, maar dat bem de Heer pryst. Lange verbecerc hec zoo: " Wanc tó niec hy, die zich zelvea roemt, is beproefd en op- recht  345 'Verklaaring van den tweeden Brief recht bevonden, maar hy, dien de Heer voor be„ proefd en getrouw erkent. " HOOFDSTUK. XI. ', , - ...' i Vers I, 2, 3, OipiAo» i>iu%i&e Ktv pix^tt Tl rut ui el>lj>) vu($tt*t «'y»i' *af , '6u 2f<{-». $i/3evuuf êi, fttlxuf, ai* itfii Evttt t^tl*»S-ti"t i» t»T irxtnvgyix ilvrov , 'iura tpS-agti ra tm'uxTa s/tan tlxo rif j «VrAÓTifrss t'*! iis ri» Xf*s-i». ^CÓ rföf g)l TB}? £0C& een wei- . pz'g dwaasheid (grootfpraak) te goede wildet houden! Doch gy houdt bet my ook te goede! want ik yvere om u \ tnet eenen Godtlyken yver, nadien ik u aan eenen Man verloofd hebbe, dat jf: u aan denzelven, als eene reine Maagd, mogt aanbieden, te weeten aan Cbristus. Maar j ik vreeze, dat, gelyk de Jlar.g, door haare arglistigheid, Eva bedroegen beeft, ook uw verftand op dezelfde wyze 1 zal verdorven,, en van bet eenvouwig Geloof aan Cbristus afgetrokken worden. De iamcuhang van dit Hoofdftuk met het voorgaande is deeze. Toen de valfche Apostelen niet ophielden, zich te beroemen, en te pochen, gelyk wy in het voorgaande Hoofdftuk gezien hebben, werdt Paulus genoodzaakt, ook eens van zyne daaden breed op : te geeven; en we! om der Corintheren wille, als die . daar uit moesten afnecmen, dat hy een echt Aposcel, en der hoogachtinge, die zy hem tot dus verre hadden, toegedraagen , ten vollen waardig was. De grootfpraak van Paulus is eigenlyk geene grootfpraak , maar eene beroeping op zyn goed geweeten, hetwelk 1 hem het getuige nis gaf, "dat hy in alle opzichten aan J zyn' Apostel mpr voldaan hadt, en dat hy eenen iegelyken , die hem van de minde nalaatighcid of ontrou- ! wc zoude willen befchuldigen, vryelyk onder de 00gen konde zien. Otpe>\vii isstl&t&t ftev fiixgo, ti a'$gnrv>xf. Wilde Qodt, dat gy my een weinig dwaasheid te goede hieldt, heef t Lutherus het vertaald. Gal. V; 12 leest men' 1 i»  aan de Corintben. Hoofdjl. XI; r—3. 34» in zyne Overzettinge insgelyks: wilde Godt, dat zy. uitgeroeid wierden. Hoe dikwerf deeze manier van fpreeken misbruikt worde, heb ik by 1 Cor. IV: 8» bl. 200 enz. getoond. Beausobre heeft het ook ver* taald: plüt a Dieu. Ik vertaale het: acb! dat gy my toch een weinig dwaasheid wildet te goede houden. :Zot> leest men ook in den Hollandfcnen Bybel. Bengel: O! dat gy my in de dwaasheid wildet verdraagen. Lan» ge vertaalt het ook zoo, of, ''ik wenfchte, dat gy het my te goede hieldt. " De uitdrukking: wildt Godt — vaart hy voort — " wordt hier niet gevoeglyk gebruikt. " Lutherus heefc het, Openb. III: 15» goed vertaald: Acb! dat gy koud of warm waart, ïv. Ook houdt hy ïti dtp^rvm voor de rechte leezing. Maar Wolf dwaalt zeer, wanneer hy rf ütp>ervit> wil geleezen hebben , en daar by u of 'ftr\ verftaat. Zulk eene EUipfis toch is zeer ongewoon. Hy melde, dac in de meeste Handfchriften zoo ftaat, en dac Millius 'er maar vyf heefc kunnen opwyzen, in welke men de gewoone leezing vindt. Millius heefc hec ook in zyne Uitgaave van hec Nieuwe Testamenc zoo laaten drukken. Wetstein houdc »jT d*« y»i ®l™ want ik yvere om u met ee. nen Godtlyken yver. Grotius vertaalt dit geheel verkeerd : Sollicite vos cuftodio (ficut mariti folent, qui tixores fuas ardenter amant) idque facie propter Deum. Bengel vertaalt het ook, met den ouden Latynfchen Overzetter, verkeerd: amulorzelo. DeHeerWoLLB heeft in 1748 een Programma over dit vers uitgegeeven, het welk in de bondige uittrekfels van Godtgeieerdeen Wysgeerige Twistfcbriften van 1749, bi.98enz. beoordeeld wordt. Dan hy heeft buiten twyfelmis, wanneer hy de woorden : ©'«» &*a>. dus vertaald : beminne u met eene Godtlyke lief de. zd~a«5 betekent nergens de liefde, zoo min als &x»C, beminnen. Dit geheele vers heeft Beza kwaalyk vertaald, en in het zelve verkeerdlyk eene Parentbefis gefteld. Zyne Overzetting: Ambio enim vos Dei zelotypia. Aptavi enim vos, quos uni viro ut virginem puram fistam, nempe Cbristo. in den Hollandfchen Bybel beeft men hem gevolgd: want ik ben yverig over u met eenen yver Godts. Want ik beb ulieden toebereid, om u als eene rei. ne Maagd eenen Manne voorteflellen, namelyk Cbristo. In de verklaaring van Beza is ook veel, dat verkeerd js, by voorbeeld. Malw aptandi voce uti, qua (3 conciliatio tjf defponfatio intelligatur, ficuturis fuo tempors nupliis.  t%an de Corintben. Eoofdjl; XI: 1—3, %y$ 2dA* »>«{. Chrysostomds verftaat 'er de fyitvvrt» (minyver) door. Erasmüs, Vatablus, en Erasmus Schmidt vertaaien het ook: zelotypus fum erga vos. Paulus doelt buiten twyfel op den minyver tusfchea gehuwden. Beausobre verklaart het ten onrechte van den yver, dien Godt zelf hadc, om de Cc rinthers te bewaareu, dat zy hem niec ontrouw wierden. Rapheliüs verklaare het, in zyne aantekeningen uic Herodotus, op deeze wyze: Comparat Paulus eccle. Jiam fponfee , Cbristum fponfo. Concilïatores barum nup~ tiarum funt ministri ver bi. Tempus confummandi matrimonium non est bujus, fed alteriusJceculi. Clericus gaat nog verder: Ecclejia Christiana — fchryft hy — in bisce terris videtur Cbristo desponfari% 6? post banc demum vitam ab eo domum duci. Itaquemul. ta accidere posfunt inter despenfationem Mam fpirüualeta iS nuptias, & re vera accidunt; quibus desponfa Christ» ecclejia. vitiatur ac corrumpitur, aut inter dum etiam alt», ri nubit. Corintbiam ecclejiam Paulus. desponderat Cbristo : fed antequam eam Mi veluti traderet in manum, Pfeudoapostoli poterant eam ad etbnicismum; aut ad alium opinionem , non multo meliorem, revocare tramde* re: q>v {ixtf vertaale ik: ik yvere om u met tenen Godtlyken yver. Lutherus vertaale hec ook zoo, gelyk mede Erasmüs Schmidt en Meier. Doch Schmidt verklaart hec door eenen grooten en uitneemenden yver, en merkc het als eene Hebreeuwfche manier van fpreeken aan. Lange verftaat het zoo, als of Paulus gezegd hadt, met eenen yver, waar toe Godt my aanzet, en dien ik, om de wille van Godt, voor u hebbe. Zoo ook Wolf, dewelke het dus verklaart: Divinus zelus dicitur, qui a DMno numins est excitatus, éf in Bei bonorem unice ferlur. 'HgfUtrduTii yoig v/idf hl «»Jji vertaale de Heer Wolle, in zyn boven aangehaalde werk; zeer ver-  aan de Corintben. Hoofdft; XI: r— 3. 353 keerd: ik beb uwe liefde gezocht, ik beb my gebeelnaar uwen zin gericht. Hammond verklaart hot nog fiechter. Hy is van oordeel, dat Paulus op de zogenaamde doelt, diebydeLacedemoniersvoor de opvoedinge der Kinderen, inzonderheid der meisjes, zorge droegen, en voor haare goede zeden wachten. Naar zyn begrip dan heeft Paulus willen zeggen: Ego fum vester xetf-vm* vobis pretjeclus, quafi uirgini, ut mores vestros formem , quo posfim vos offerre Christo puram virginem. Clericus verwerpt deeze verklaaring met recht, en verwondert zich, hoe Hammond op deeze gedachten heeft kunnen komen. Door de Maagd verftaat Erasmüs Schmidt terecht de Kerk van Corinthe. Dewyl de Leeraaren der Kerke door Godt als werktuigen tot deeze Geestlyke vereeniging gebruikt wor. den, vergelykt Calovius , zoo wel als Wolle, in het bovengemeld Programma, dezelve zcergevocglvk by de Bruidwervers, of Paranympben. Quanquam Zt' lus —. fchryft Calovius —— proprie fponji fit bic tarnen transfertur ad paranymphum, qui propter fponfum etiam zelo flagrat, quantum fcilicet paranympbus competiu Sponfus tamen eccleficeJblus Christus est; Joan. 111: 29. Ministri autem ecclefice funt amici fponji pronubi. 'Heuentutt. De oude Latynfche Overzetter heefc het, terecht, vertaald, despondi, gelyk mede Clericus, en veele anderen. Dat eene Dochter aan iemand, verlooven, zoo wel dgué^u», als deulfy&eq, betekent, bewyzen Elsnerus, en Raphelius, (in zyne aantekeningen uit Herodotus) uit veele plaatzen der oude Grieken. 'e» <*.?{}, aan eenen Man, In alle Hoogduitfche Bybels ftaat verkeerdlyk: aan eenen Man, zondernadruk op het woord eenen. Zoo leest men ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel. Lange en Bengel vertaaien hec, te recht; aan eenen eenigen Mmne. TlatB-btt dyijv »«{«r?o-«/, *ü XgirJ. D't Vertaalt Lü« therus verkeerdlyk : dat ik e'.ne reim Maagd Cbnsta toebracht; welken misfiag Klemm ook heeft aanpe■ IX. Deel Z inefkt.  354 Verklaaring van den tweeden Brief merkt. Voor de woorden x?7 moet een comma ftaan, en men behoort het te vertaaien : te weeten aan Christus (nempe Cbristo) gelyk Beza , Erasmus Schmidt, Bengel, en Wolle het ook hebben overgezet. Dit comma voor rJ Xf<«-a vindt men ook in de uitgaaven vanMastricht, Millius, en Wetstein. Grotius en Lange merken hier by aan, dat in de dagen van het ouüe Teftament, de floogepriefter verplicht was, om eene reine Maagd te trouwen, Levit. XXI: 13, 14. Dit was eene affchaduwing, om te toonen, dat ook de rechte Hoogepriefter van het nieuwe verbond, Christus, aan zyne Kerk eene reine Maagd zoude willen hebben. Elsner verklaart dit vers op deeze wyze: Paulus. dicit, fe munere parentis defungi, qui despondeat ecclefi. am Corinthiam tanquam fuam filiam. Nam t«»« appellat Corintbios cap. VI: 13 £f fe ><»/«, parentem, cap. XII: 14. Dan het is eeneongerymdheid, Christus als i den Zoon van Paulus aantemerken, als dien hy zyne Dochter ten Huwelyk gegeeven hadt. n<*f««-nV«/ hebbe ik vertaald aanbieden (tctftcileri). In die betekenisfe komt dit woord Coloss. I: 22, 28 en Eph. V: 27, ook voor. Otfitvuajh, ujx*(, ai ° 'ifiS "evu> t'|-i T«s terluara tjftdv «V» rïi «V>,órrj- Tti rïf i;sT»>x{ *jj varoveyiu üvrcS , met of door baare arglistigheid. Lutherus vertaalt het: fcbalkbeit. De oude Latynfche Overzetter: astutia. Beza: calliditatefua. Eras. mus Schmidt: verfutia, Grotius: vafricie fua. T*è r.i'fotT* iu£r vertaalt Hedinger : uwe gedachten; ook betekenc ra ïoxfictrx kap. II: 11 en X: 5 de gedacb. ten. Te deezer plaatze vertaalt Beza het: mentes vestros. Ik heb het overgezet: uw verftand. In deeze betekenisfe kwam het kap. III: 14 voor, daar wylee*zen: rd reifiara a'vrüt èz-aStt9-», hun verftand is verkeerd geworden. Chladenius heeft, in een Twistfchrifc over dit vers, in den jaare 1714 te Wittenberg verdedigd, § 10, ** roiuciTu, door mentes vertaald, en de Overzetting zinnen (die ook in den Hollandfchen Bybel gevonden wordt, verworpen. Dan Lutherus, die hec insgelyks door uwe zinnen heefc overgezet, verklaart op eene andere plaatze, door Chladenius bygebracht, dat hy 'er niec de uiterlyke zinnen, maar de inwendige gevoelens door verftaat: hoewel deeze betekenis hier ter plaatze niet zeer voege. Dat ook uw verftand zal verdorven worden, ep$-*e~. Dus leest men ook in den Hollandfchen Bybel. Lutrerus vertaalt het verkeerdlyk : verrukt worden, Bencel heefc hec ook' niec gerroffen, als hy het op deeze wyze verklaart: corrumpantur amisfa vifgina i puritatc. Z 2 'a»S  355 Verklaaring van den tweeden Brief 'A5ro *>,< a-r>ÓTïT/>5 *•?« Xgiri». Dit vertaalt Lutherus : van de eenveuwigbeid in Cbristus. hetwelk onduidelyk is. Niet duidelyker is de Hollanöfche Overzetting: om af te wy ken van de eenvouwigheid, die op Christus doelt. Beza: a fimplicitate, quee estinCbris. to, het welk hy op deeze wyze verklaart: quee iisconveniat, qui in Cbristo funt. Beausobre : & de lafidelitè, que vous devéz a Jefus Christ. het welk hy op de volgende wyze verklaart : " voor zoo verre wy ge,, trouwlyk houden , het geen wy Gode beloofd heb„ ben, en zynen geboden met allen vlyt gehoorzaa„ men ". Wolf verftaat door &srAÓT-T« illam fimplicitatem, quas do£trivam Eumgelicam confervat, & tuetur interneratam. Grotius vertaalt het finceritas, in welke betekenisfe dit woord kap. I: 12 ook is voorgekomen. 'A*aót«— fchryft hy — est finceritas Jive puritas , nihil alieni admixtum babens, qucevirginilati, dequaccspium dici, refpondet. Ik vertaale het: van bet eenvouwig I geloof aan Cbristus afgetrokken worden. Deeze Over» zetting wordt bekrachtigd door het volgend vers , in het welk de Apostel van de zodaanigen gewag maakt, die eenen anderen Jesus en een anderEvangelium predikten. Van myne verklaaringe wykt die van Chladenius niet verre af, die, in zyn boven aangehaald Twistfchrift, § V, door «Vjh'thj de fimplicitas moralis verftaat , cujus caufa est fides in Cbristum. VerS 4» 5> °"* f1' '"*{ * 'eX'/**"! 'tiratt xt^ia- trli , it cvx ix»(v^$tuit , j! irnvu* tricot A«yc4/3«>f r« , i' ev uitccrcXat. Ei ei x«i 'linirvt rü , cxHb.' cv riytu.ru , aXb. ft irx.ni ^atEg4i3-£»Tf« it ttürit > ■r; Cukc. Docb byaldien iemand tot u kwam, en eenen anderen Jefus predikte, dan ik gepredikt bebbe, of gy eenen anderen Geest ontfingt. dan gy reeds ontfangen helt, of" ten ander Evangelie, als gy tot dus verre bebt aangenomen, zoudt gy dan wel doen, met dit te verdraagen en \ toe te laaten? War.t ik denke, dat ik (tot dus verre) 1 tn  aan de Corinthen. Hoofdft. XI: 4—6*. 35? in niets geringer geweest ben, dan de (mar hunneverbeclding) ongemeen groote Apostelen. En gefield, dat ik (niet welfpreekend, maar) in de konfi van fpreeken en fchryven onbekwaam ben, zoo ben ik het evenwelniet in de (weetenfehap of) kennisfe, maar ik ben, in alle flukktn, by u allen genoeg bekend geworden. Het woord y*\ kan hier nieciuani betekenen, gelyk Lutherus het, me^c den ouden Latynfchen Overzetter, vertaald heeft. Beza vertaalt het enim vero, hec Welk hier niec wel ftrookt. Men zoude het gevoeglyk door maar (' gelyk mede Richard Simon , in zyne aantekeninge op die vers, in zyne Overzectinge van het Nieuwe Teftamenc. Beza kwam insgelyks , op hec einde van zyne aanmerkinge, od de rechte verklaaring: nifi maiimus-— fchryfe hy •—• turn oblique carpereadverfarios, quos etiam ironice vocet AMPLIUS, QUAM APOSTOLOS. Byaldien hy langer nagedacht hadc, zoude hy gezien hebben, dac deeze de rechce verklaaring is. ï»-fe a<«, fchryven de meeften; ook Erasmus, Be. za, en Grotius. Dan Erasmus Schmidt merk: hec als een woord aan, en fchryfe: Schoettgen fchryfe insgelyks: 'ïn;*i '» est vox una, ficut dicimus: Swiftttuftn c? u-irtenrvyx*'»« Dan, dewyl a/«» een Adverbium is, hadc hy geene Verba, maar Adverbia ten voorbedde behooren by cc brengen, Ook waren die gemaklyk te vinden, by voorbeeld: ine*>»> vrtpit- &$, vxigUKgtfiai, vvrigtpvZc., '£* xdj liïiaTili TaT Xi-ya> , «»v ca Tri y»*xr£i, en gefield, dat ik (geen redenen» maar) in de konft vanfpreekenen fchryven onbekeerd (onbekwaam) ben, ben ik bet evenwel niet in de weetenfehap. Dac hec woord *W, wanneer Jjec op o Ji volgt, zoo veel als nogtbans, echterof'evenbetekent, heefc Raphelius aangemerkt, en [met Z 5 eeD  362 Verklaaring van den tweeden Brief een paar voorbeelden uit HERODOTUsbeweezen. Onze Apoltel fpreekt kap. IV; 16 ook zoo. Beza vertaalt het insgelyks tarnen. Maar dat hy in zyne Overzettinge: quod fi rudis funt fermone, het woord **i wegge, laaten heeft, is geen geringe misflag. Zo ik ookalon» 'bedreeven was — fchryft onze Apoftel, dat is: gefield e> ns, d it ik bet was. Her woord iWr-; betekent Hand. IV: 13 en 1 Cor. XIV: 16, 23 en 24 ook eenen ongeleerden. By ziya, zoo wel a!s by yvda-t, ontbreekt het woord fum. Beza heeft her op beide plaat zen ingelafcht. Dat Pailus niet welfprcekend geweest is, bekent hy zelf 1 Cor. U i t , daar hy zegt: ikpredikebet Evan. gelie niet met welfpreekehde woorden (a), «»« hrc, even weinig tot beveiliging van dat gevoelen dienen'; het welk de Heer Heuman hier beweert; want de Apoftel zegt niet; ik ben onbedreeven in de konst van fpreeken, maar, voor onderflellender wyze: gefield, dat ik onbedreeven ben, ofj al ware het ook , dat ik de konft vau welfpreeken niet vesitor.dt. Ybrtaaler,  tan de Corintben. Hocfdfl. XJ: 4—6. 3CT3 dat hv zich dikwyls van den gemeenen volkftyl bediende. „ „ J Fatetur Paulus boe loco — fchryft Joh. Barclajus, in Parcenefi ad -StStarios, lib. 1, cap. 11, pag. 1 j8 — fe fermone imperitum esfe ; nifi fiolide &ƒ impie vehs , Paulum bic ex bumilüate mentüum esfe. Flacius verklaart zich in zynen Clavis, P.II, pag. 511, op deeze wyze: queeritur, verene fuerü Paulus Jermone imperiius. Fuerunt enim, qui die er ent, Paulum boe bumiliter, non vere, de fe fcripfisfe: quos refellit Hteronymus in Commentario ad Titum, 6? tn Epijtoia ad Algafiam, itcefcribens: Mud: '' etfi imperitus finnonenontamen „ fcientia ", ne quaquam Paulum de bumilüate, fed de confcieniice veritate dixisfe, etiam nunc approbamus. Vervolgens fchryft Estius; Linguce Grcscce nitorem, ja. cilitatem, eloquentiam, qualis in fcribtis Grcecorum ora. torum ac Pbilofopborum confpicitur , Paulo non ad juisfe, ingenue fatendum. Res enim clartor est exipjius Epihlios, quam ut opus fit proberi, aut utneganposfit (V) Clericus heeft by deeze woorden eene lange aantekening, in welke hy inzonderheid Bezawederlegt, en waar uit ik flechts de laatste woorden zal bybrengen: Cum Paulifermo fitidioticus, nonfuntom. ifia ad nivum refecanda, aut ad «xe>P"*> quandam rbetoricam exigenda: quod non palitur idioticifermonis natura, qui fummam rerum fpeStat potius, quam fubtiliores circumfiantias. Nee funt ex bisce locutiombus , fezpe Jxlecc laborantibus, r.imis rigida confeeïaria deducenda, quee nunquam attendunt, qui ttwwrëf loquuntur. Ante oculos perpetuo babet e nos oportet fummam ipfam Euangelii, & adimum loquentis, atque inde explicandce ejus lotutiones potius, quam ex nimis fubtili vocum fingularum exanime. ; _, Zeltner verklaart het ook goed: ik ftel de Lvan„ gelifche waarheden niet naar de regelen der konft, maar, (b) Dit is'Swaar van de welfpreekendheid in woorden, of de zuiverheid der taaie, waar van zich de Apostel bedient; maar dit neemt niet weg, dat 'er welfpreekendheid in zyne wyze van voorftellen kan geweest, zyn. Vertaaler,  364 Verklaaring van den tweeden Brief „ maar, met gemeene woorden, een vouwig voor ". Gelyk mede de vermaarde Godtgeleerde, D. Benner , in zyne Otia Sacra, cap. 15. Paulus hadt zulk eenen ftyl, als, volgens het oordeel vaa Amerosius , alle Predikanten behooren te hebben. Oratio docJoris ecclefiaflici — fchryfe hy , iib. I. de Ojficiis, cap. 22 — fitpura, Jïmplex, dilucida atque manije(la, plena gravitatis ö* pondeiis, nonaffectata elegantia. Patricius Junius brengt, in zyne aanmerkingen op de brieven van Clemens Romanos , pag.9, vcricheidene oude Kerkleeraaren by, dewelke erkennen, dat Paulus imperitus fermone geweest is. Dit heeft ook de HeerHoFFMAN, Hoogleeraar in de Griekfche taaie te Tubingen, in zyn zeer geleerd Twistfchrift , de Stylo Pauli, over 2 Cor. XI: 6, in den jaare 1757 verdedigd, zeer bondig beweezen. Wolf is insgelyks van dit gevoelen. Mibi fchryfe hy — Jememim bujus pbiafeos optime confuluiffe vtdentur, qui de fermonis babitu £ƒ indole aedpiunt, fed ita, ut afftttatce aliorum loquacitati opponalur. Hy heldert het met twee fraaye plaatzen uit Xenophon op, ook brengt hy ewee wonderlyke verklaaringen , de eerfte van Harenberg, de tweede van Schwarz te Coburg, by; gelyk hy te vooren eenengeheelenreeks van Uitleggeren , die het even zoo weinig gecroffen hebben, aanhaalt. Dac Paulus zeer geleerd, en ongemeen welfpreekend geweesc is, bevveeren veelen , en wederfpreeken dus den Apoftel zeiven, die op. veele plaaezen, door my ie vooren reeds bygebrachc, hec cegendeel beweerc (c). Beza fchryft: Cum orationis Pauli totara indolern proprius eonfxdeio, nullam ego in ipfo Platonefi. milem grandiloquentiam, quoties HU libuit mysteria Dei éeionare, nullum m Demoflbene parem hi,/>TyTit comptrisJe me, jateor: quoties animos vel mem divinijudiciiper. ter. (c) Zo men myne twee voorgaande aantekeningen naleest, zal ;nen zien dat deeze tegenfpraak hecht in fchyn is. Vii2- ïa^l£r.  aan de Corinthen. Hoofdjl. XI: 4—5. 365* terrefacere, vel commonefacere, vel ad contemplandam Dei bordtatem attrabae, vel ad pietatis ac ntijericordics efficia eonjïüuit adbortari: nullam denique vel in ipj'o jirifiotelo cjf Galeno magis exatlam docendi metbodum invenio. Toen de bekende Laurentius Muller noch Conrector was, op het Gymnajium ce Schleufingen, heefc hy aldaar, in den jaare 1718 , een Twisifchrifc, de Stylo idiotico, fcriptoribus Novi Tejtamenti, ac prceapue Paulo, a Ctiticis affitto, verdeedigd, hec welk vol van geleerdheid, en vyf vellen groot is. In die gefchrifc beweerc hy , dac Paulus de Griekfche taaie volkomen verftaan heeft, dat hy eenen zeer cierlyken ftyl hadt, en ook duidelyk in hec fchryven was. De WittenbergcrHoogleeraar, Kirchmayer, heeft in de eerfie verzameling van nuttige aanmerkingen van den Hofprediker Colerus , bl. 200 toe 208 een gefchrifc laacen drukken, hec welk eoc citel heeft: de. Paulo Apoftolo non nifi in utraque ad Corintbios Epiftola. idiotamJe projesfo. Hy is van gedachten, dat Paulus zich niet in ernft eenen onbedreevenen of onwectenden noemt, maar op zyne vyanden doek, dewelken hem van onweetendheid befchuldigden. Paulus — fchryfe hy — Jermonis imperitiam dsclarat, non veram de Je in genuefatentis Pauli, Jedfingentes, objettamquefibi fimulantis, ac vel largientis. Hy beweerc ook, dac Paulus een zeer geleerd Man en een groot Redenaar geweesc is. De Kancelier Pfakf is insgelyks van gedachten (in zyne Tbeologia Antideifiica, cap. X, §7. pag. $66. fqq.) dac Paulus wel fomcyds zeer eenvouwig en duidelyk gepredikc heefc, om ook door den gemeenen Man verftaan ce kunnen worden, maar dac hy evenwel op veele plaatzcn eene groote welfpreekendheid heefc doen blyken. " Paulus — fchryfe hy — heefc zelfs geeftigen beleefd kunnen fpreeken, opdewyzedec ,, voornaamen; het welk hy genoeg in de redevoerin,, gen getoond heeft, door hem voor het Sanhedrin, zoowel als te Antiochien, teLyftra, enteAchenen ., gehouden. Hy was ook zelfs in de Heidenfche " & „ Dich.  366 Verklaaring van den tweeden Brief Dichters beleezen, zoo dat hy, in zyne redevoe. „ ringe te Athenen, Aratcs, en, in zyne brieven, Menander en Epimenides bybrengt ". Hoewel men met recht zoude kunnen twyfelen, of Paulus zelf deeze Dichters wel geleezen hebbe. De Heer Alberti fchryft, in zyne Obfervationes ad N. T. by Tit. I: 12, op welke plaatze men door. gaans denkt, dat een gezegde uit den DichterEpime. kides wordt bygebracht, pag. 411: Vulgo Epimeni. des bujus verficuli fertur auctor. Sed de eo nibil certi ajjiimari potest, cum adeo tritum fuerit Mud di£tum, ut in ore etiam pueris esfet, quod feite notavit quoque Anna Daceria in nolis fuis ad Callimachum. Dewyl ilc de woorden: ihewm tü a«V« (fcilicet üu\) vertaald hebbe: ik ben in de konst van fpreeken enfchryven onbedreeven, kan men van my verwachten, dat ik rede geeven zal, waarom ik dit gedaan hebbe. Paulus fprak niet flechts de Godtlyke waarheden voor zyne Toehoorers, maar fchreef dezelve ook; ja hy fchreef aan de afweezenden veel meer, die hy wilde, dat zyne brieven zouden leezen. Men heeft bygevolg onder het woord a«V? niet alleen het fpreeken, maar ook het fchryven te verftaan. Van dit begrip is Wolf ook, dewelke pag. 661 zegt: Paulus boe loco fuum loquetitis fermonem , alteri fcribentis oppofuiffe , exijlimari vit potest, cum ipfe bic rJ» a«V>* cpponat ■y»d)Vfi, quee fane &? loquenti coram £?'fcribenti, adeoque abfenti, aderat. —— Dit heeft ook de bovengemelde Hoogleeraar Hoffmann, in zyn Twistfchrift, § V, aangemerkt. cv tï yiua-ti. 'a^' «v tTUHTi QaiSgu&tvTii h Trüe-n ett inZi, nogtbans ben ik bet niet in de weetenfehap, maar in alle flukken ben ik hy u allen genoeg bekend geworden. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel ftaat oök: in de weetenfehap. De oude Latynfche Overzetter heeft het ook goed vertaald: fcientia — maar Beza verkeerd: notitia. Paulus badt -— als een Apoftel ■— eene volledige kennis, van alles, wat hy anderen moest leeren. Zeltner vertaalt het, mee Luthejius, in de kennisje, maar hy verklaart het, ten onT reen-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XI: 7—-o. 367 rechte, op deeze wyze: wat de bondige uit voering „ en voorftelling der zaaken, dacis, van Godts ver,, borgenheden, betreft. " By hec woord ?f»s-t« is l *«*tJ, of/» w£r»'t in zyne vertaalinge uitgelaaten. Zeltner vertaalt s', vao-it onder allen — by u ben ik in alle dingen en onder allen wel bekend. Bengel verklaart hec ook zoo; 'e, st«ï»/, inomnire, e'» »«♦-,►, in omnibus bominibus. I Maar wat wil de Apoftel zeggen, als hy fchryft, dac hy in alle Jiukken by allen genoeg bekend 'is ? Lange lege hec niec kwaalyk uit: " ik ben in allen opzich„ te onder u allen openbaar geworden, zoo dac gy ,, zelve wel weet, hoe gy daar over behoorc te oor„ deelen ". De verklaaring van Beza en Grotios is ook niet onwaarfchynlyk. Die van den eerstgemelden luide dus: Vos ipfi in omnibus me penilus apenum £?'fuci expertem cognovistis, cn van den laatscgenoemden: > Fucum nulla in re fecimus; in omnibus aperte uobiscum agimus. Men kan ook de meening van Paulds op deeze wyze uitdrukken: gy kent my zeer wel. Vers 7,8,9. h dfCatfrUl f're/ge-tf, iuavtti TUXH'ütf. (»« ifiiïi i'4-«.9-?t» ; 'in lei£sdt r* rtv GuS ÉtixyyiAut iuDyytllrdftm ^tï^J "Aaas ixx^trlctf IrUnrx, Za/3u, l^d. wo» , *e)s Sr,t Vftat llmMÜM XUj Wxga, ipïc xcu a's-s. fff&eis iv x*ri»dexycrx ivh>U. Tl yd? veeg*ut* pc» 'a-gos-a. ,trxfe.»r*> 'i diutpei tkS-éirtt ctiro Uuxshtixi, xxi ii ti *£aeï iuï, t'uxvrl, t'rie**-», rr^Uu, oj'heb ik daar door misfehien gezondigd , dat ik my vernederd btbbe , op  368 Verklaaring van den tweeden Brief cd dat gy verhoogd mogt voerden ? dat ik naamlyk u hei Evangelie -van Godt om niet gepredikt hebbe. Ik beb andere Gemeentens beroofd, en (van haar) bezoldmg genomen om, bet geen tot onderbond van myn leeven vereifcbt •wtodt, aan my te geeven. Ja, toen ik by u was, en pebrek badt, ben tü evenwel niemand tot last geweest. Want, bet geen my ontbrak, gaven my de Broederen, die uit Macedonien aangekomen waren; en dus heb ik m alle dingen zoo gehandeld, dat ik u niet lastig viel, en zoo zal ik voortaan ook handelen. r Defpreekwyze: d**t>rU*, zondigen, vinden wy ook i Petr. Ih 22. Hec volgende woord, betekenc hier, en vers 9, niec my zeiven, gelyk hec in den Hollandfchen Bybel is overgezet, maar, zoo als Lutherus het vertaald heefc, wy. Heb ik misfchien daar door gezondigd — wil Pau- rus zeggen dac ik my vernederd, en, als een flaaf door den arbeidmynerhanden, mynonderhoud oezochc hebbe ? Heb ik daar aan misfchien ook kwaalvk cedaan, dat ik u door dat middel verhoogd, dac is van u toe myn onderhoud niets begeerd hebbe ? _' ' . Want daar door werden de Christenen in zekeren zin verhoogd , dat is , boven Paulus verheven dathy, als een flaaf, arbeidde, terwyl zy, als Heeren, niets toe zyn onderhoud gaven. Dat ik u naamlyk vaart hy voore — het Evangelie van Godt om niet gepredikt hebbe. Ik heb hec woord maamlyk 'er bygevoegd, hec welk , gelyk men weec, ?n de Griekfche en Latynfche taaien dik wyls word weg. gelaaten. Beza heefc het even zoo goed, door id est Ui Lutherus vertaalt ïr< iaoxwant, hetwelkhierniet zeer voege. Hec becekenc hier ter plaatze, gelyk vers 3°He2t"woordt*Taï-!<»A verklaare Beza verkeerdlyk: cum me demitterem , " renuntians videlict fuo juri, ut mox explicat: quod comviemoratur. Act. AVHi: n " Bengel verklaare t**W.: bumilitate tnviclu, en U«$Zr*: exaltaremini [piritualiter; waar van hec een zoo min getroffen is als het ander. G*0™^;,  aan de Corinthen. Hoofdjï. XI: 7—9. 369 klaart het ook verkeerd: Iu»ut\, t«.*et,%, : ita vile vi. vens, quafi fervus esfem, ﻫ y>J9 i^Hn, ut vos per fidem dona fpiritus confequerenimi. Even zoo minkunrjen wy de verklaaring van Lange aanneemen : " dat 3» gy verhoogt zoudt worden , dat is , op -dat ik het „ Evangelie zonder eenigen aaniloot mocht prediken» ai en daar door u ryk maaken, en tot de hooge waara, digheid van Godts kinderen doen geraaken. " Niec minder onaanneemlyk is de verklaaring van Wolf .* Paulus exaltationem Corintbiorum non qucerit in gratuito Euangelii praconio, fed in eo, quod per prceconium illui qucerebat, boe est , in elevatione per fidem ad Deum, Sic £? Tuwthurif Pauli non abfolvebatur penuria, cui fe libens fubjiciebat, fed aliis quoque capitibus, qu<& ipfe comprehendü fupra cap. X: 1, dicens: ï( **r« *ê«V«T« VXVtlttf ff Vft7t. a»«s IxKkro-ixc Icrixtitra \afiat i^atitt, ik heb andere Ge. meentens beroofd , en Qvan dezelve) beztlding genomen. De twee woorden van dezelve, zyn ook door Beza, en Erasmos Schmidt , gelyk mede in den Hollandfchen Bybel, in den Text gebracht. Löscher houdt deeze woorden, in zyne Stromata9 Secl.I, pag. 38, voor eene vraage. Dit is ook het gevoelen van den Heere Meier; Heb ik'misfchien andere Gemeentens beroofd, en van baar bezolding genomen? Dat dit verkeerd is, toont Wolf, daardoor, dat, daar het eerde van dit vers met het tweede , door het woord *«;, verbonden is, ook dit tweede geene vraage zyn kan (d). Maar hoe kan Paulus zeggen, dat hy geene bezoU ding genooten heeft ? Hy zweert immers in het volgende tiende vers, dat hy deezen roem, van het Evangelie om niet gepredikt te hebben, zich nooit zoude laaten neemen; gelyk hy ook 1 Cor. IX: 15 fchryft: ik (d) Dit bewys, of liever deeze wederlegging is zeer flauw, immers wat belet ons, ook het eerile gedeelte van dit vers vraagswyze optevatten? Heb ik misfchien andere Gemeentens ieroofd, en bezolding van haar genomen. Vertaaler. IX. Deel. A a  370 Verklaaring van den tweeden Brief ik wilde liever flerven, dan dat my iemand deezenmynen roem zoude ie niet madken. Zoo fprak hy ook toe de oudften der Gemeente ceEphefen, toenhyH.and.XX affcheid van hun nam, vers 3c gy weet zelve, dat my deeze handen tot nooddrujt vanmy, en van de geenen > die met my geweest zyn, gediend bebben. Ik antwoorder het woord foldye of bezolding wordt hier in eene oneigenlyke betekenisfe genomen , en Theodoritüs, die Suicerus zyne toefremming geeft, vertaalt het: dt»y*«i „ ning van hec geen hy onefangen en uitgegeeven ,, hadt. Die nu met eenen anderen iets te doen hadt, „ hielde tegenrekening. Zulk eene rekening hadden „ de Philippers met Paulus gehouden , dat is, zy 5, hadden hem geregeld, en op zekere vafietyden be„ zolding gegeeven. " Dezelfde Uitlegger fchryfe by vers 10: " ik befiuit uic deeze woorden , dat de gifte „ van de Philippers, of, zoo als wy het zouden noe. „ men, de bezolding, diePAULUs van deezeGemeen1, te trok, over den tyd was uitgebleeven, hec welk „ den  aan de Corintben. HoofdfJ. XI: 7—0. 37 * I s, den Apoftel, daar hyce Rome gevangen was, thans \ „ meer dan ooit ongemaklyk viel ". _ r Zekerlyk zat Paulus te Rome in de gevangenisie, t -en, dewyl hy mee zyne handen thans niet verdienen i konde, moeften de Chriftenen hem van eeten en drinf ken, en wat hy verder noodighadt, verzorgen. Maar I dit was geene geregelde bezolding. Zoo leezen wy I ook 2Tim. I: 16, dat, toen Paulus te Rome in de | gevangenisfe was , Onesiphorus na hem toegereisd is , en den Apoftel in deezen zynen toeftand verkwikt 1 heeft. Dit verkwikken verftaan Aretius en Mosheim te recht van de goedefpyzeen den goeden drank, dien hy den Apoftel in de gevangenisfe bracht. Ja, toen ik by u was, *xt nagd* »>««. Het woord .*«/ heb ik , dewyl hier eene opklimming in de rede is, door ja vertaald. In die betekenisfe wordt het zeer dikwyis gebruikt, gelyk ik reeds meermaalen heb aangemerkt. n?is *>«"« betekent ook 1 Cor. H: 2, en XVI: 7 en 10 , by u. rjgis iftSt cWviV Dit vertaalt Bengel : tot uwe bediening. Lutherus, aat ik ook predikte, welkeoverzetting Klemm, niet zonder rede, afkeurt. In den Hollandfchen Bybel ftaat: om u te bedienen. In de ;oude Latynfche Overzeainge : adveftrumminifterium* Beza vertaalt het: ut vobis infervirem. Grotius:^ fuftentandos pauperes veftros; id enim — voegt hy 'er by —fupra est h**»,U cap. VI: 3. VIII: 4- IX: 1 12 & 13, welke Overzetting niet veel van de myne vcrfchilr. . . K*i iae^i-c iu *»7f>«V* itthAi, ja torn ik gebrek hadt, ben ik evenwel niemand tot last gewéést. Millius haalt in zyne Prolegomena, § 1254, de twee eerfte ' woordendoor, eh houdt ze voor eenbyvoegzel van eenen Affchryver. Dart Wolf wederlege hem te recht. fiis verbis — fchryft hy omnino ceque adfenfumopus est in boe tonmate, quam in fequenti. 'rngnSós becekent iemand , die gebrek beeft , gelyk in hec volgend vers vrleztt» gebrek te kennen geefc. Over hec woord hec welk kap. XII: 13 en 14 wederom voorkom c, handelt Stolberg, in zyn A a 2 boek  372 Verklaaring van den tweeden Brief boek de Soloecismis , cap. XXIII, pag. n8 fqq. en verwerpt niet flechts de Overzeccing van Beza, maar ook van Heinsios. Beza , aan wien Grotius zyne toeftemming geeft, vertaalt het; non obtorpui cum cujus quam incommodo. Heinsius: nulli mutuum fumendo aut mercede ulla incommodavi. Stolberg verklaart hec op deeze wyze; nullum pro Apojlolico munereJlipendium exegit, fed fuis mambus laborans viStum, quantum potuit, jibi paravit. Ubi dejuit aliquid, fuffettumfup. pletumque Mud est a Macedombus. To tls-éjü^a ftev treerectsn-kr'gairco it dhxrpci è*S-i,Ttc >Vi UxKshnat, waar aan bet my ontbrak, dac gaven my de Broederen, die uit Macedonien waren aangekomen. Bengel vertaalt het; amplius fuppleverunt. Nonnibü — voegt hy 'er by —fupplevit Paulus fua manulaboriofa. Dat deeze Broederen uit de Stad Philippi gekomen waren, maakt Grotius , uit Phil. IV: 15, zeer waar» fchynlyk. 'a*1 betekent hier uit, gelyk Hand. XIV: 19,, «r,>s« «'*) 'AtTuxiUt, zy kwamen uit de Stad AnliocbU . m. By Hand. XVIL 3 en 13 heb ik meer foortsely- . ke plaatzen aangetekend. 'e.<**,i\ ci/3*eï „>7, Iftxvrh hie.*™, xu) m^ra, ik heb %n cule dingen zoo gehandeld, dat ik u niet lajlig viel, en zoo zal ik voortaan ook bandelen. Op dezelfde wyze heb ik 2 Thess. UI: 4, nomn , xu] Wi-ers, vertaald* gy doet bet, en zult bet nog verder doen. Meer foortgelyke plaatzen heb ik by Joh. XVH: 26 aangeweezen. Onze plaatze heeft Beausobre ook vertaald • a mTprnjlabT ERASMDS ScHMIDT; talem deinceps quoque ■ vers ic, ir, 12. "£(-« «'a,'9-i/« Xfifi t', ;r< „• ; xuv'Xr,JftKrt r~f A%«ï«t. Aurfo Sfi lux u'yairZ UfUlt; 'O Qtic AK '0 . it *«/ W*l4mm, ï,a ixxó^ tv> doep:,*. ï>», £ xHVxüira, , J0fe£»,, Kct3-^ xa) < - ik ver wekere u by de waarheid van Cbrijtus, die in my is dat ik my deezen roem in de landen van Acbajen niet zal ' laaten neemen. Waarom dan? Misfchien, dewyl iku niet  aan de Corintben. Hcofdji. XI: ro—12. 373 niet liefbebbe ? Dat weet Godt. Maar bet geen ik tot dus verre gedaan bebbe, zal ik nog verder doen, ten ein. de bun de gelegenheid aftefnyden, devoelken gelegenheid, ivenfcben, om te toonen, dat zy niet anders, als ik, zyn; gelyk zy zicb daar van beroemen. «Aj/^ua Xgirov «'»t'ftoi, Beza vertaalt dit in zyne aanmerkinge: vobis ego per Chrijïum vere affirmo , en houdt het met recht voor eene eedzweering. Onze Apoftel fpreekt dezelve, Rom: IX: 1, dus uit: aa*3-i(«( A/y* ,", xgifü, ia $iv%ftaf, ik zegge de waarbeid in Cbriftus, en liege niet. — —-In Achajen was, Corinthus de Hoofdftad. Deezen roem zal ik my laaten neemen, te weeten , dat ik u het Evangelie om niet gepredikt hebbe. "o ©si{ «1 h>, dat weet Godt, te weeten, dat ik u bartlyk lief bebbe. Grotius houdt dit te recht ook voor eenen eed, en verklaart hot op deeze wyze: '*■ „ Godt ziet in het hart, en weet, dat ik u lief ,, hebbe ". Tdt $i*l»Tti, vertaale ik: den geenen, dewel- gelegenheidwenfchen. Beza: eccafionemquiexoptant. Grotius: qucerentibus. Dit vers verklaart Lange zeer wel: '' de valfche 5, Apoftelen — zegt hy waren inhaalig , en zog- „ ten, by het Evangelie, hun voordeel. Byaldien „ nu Paulus bezolding genomen hadt, zouden zy „ hunne gierigheid met de nooddruft (—beter met bet voorbeeld—) van Paulus hebben kunnen veront,, fchuldigen, en gelegenheid gehad hebben, om tf* „ zeggen: ziet, wy handelen even zoo, als Paulus„ Alhoewel Paulus nu niet verpüchtwas, omdeswe„ gen van zyn recht afteftaan, deedt hy hec evenwel, „ ten overvloede, en uic hertlyke liefde, om aan hec „ Evangelie geene hindernis coecebrengen, gelyk zy gedaan hadden ". Hec tweede ïr* betekent, gelyk op meer andere plaatzen, niet op dat, maar dat. Ik heb'er daarom do woorden: om te toonen, moeten invoegen, ten einde de mcening van den Apoftel vollediger uittedrukken. A a 3 vers  374 Verklaaring van den tweeden Brief Vers 13 } 14, 15. 'Ol yag Teiev-ni •J/lviïatrófêXet , t(ytl-i *«ƒ ï«A«(, ftlTarz>lf*»ri£ofc:iioi th dirifiktvs. Ka/ iv S-dv. tarct. 'Avtcs y«e. « ^«■rmtét fttrct^^^K"^ *** dyy^ep tyarïc. 'Ov fiiyu dit, ti *cu o' itx'xotct dvrcv ftirur^xfixrlm £ctraj l'n Siuxittvf iïixaiao-vviisl ü« ro reAej trof xmrd t« 'tgyx, c'vrüt. Want zulke valfche Apcftelen zynhedrieglykearleiders , en veranderen zich in Apoftelen van Cbriftus. En dit is ook geen wonder. Want de Satan zelf verandert zich in eenen Engel des lichts. Het is derhalven geene groote zaak, wanneer ook zyne dienaaren de gedaante van Predikers der gerechtigheid aanneemen: welker einde nogtbans volgens hunne werken zyn zal. By het woord fttrctrxyfeungifistoi heefc men li-pit te verftaan, gelyk te vooren, vers 6, by rd>. Gelyk deeze valfche Apoftelen gearbeid hebben, zoo zal ook hun loon zyn. Hun einde naamlyk en hun loon zal de verdoemnis zyn. vers \6, 17, 18, 19. nu» xlyu, t<; fdt ï»f«' dtp. geta (lv*i li $t ftyyt, naj d( df<«», «& di e't dfiif4cii. 'HiïlaS yd( d.tt%l&t rut d$£Ótav , cpglyif-ei ótrsc, ik ZCg bet nog eenmaal, memand denkt, dat ik. een dwaas ben; maar wilt gy dit denken, hoort my dan evenwel als eenen dwaas , oft dat ook ik my een weinig beroeme. (Want) bet geen ik thans Jpreeke, f preek ik niet als inden Heere, maar als in dwaasheid, dewyl ik my met zoo veel vertrounsen beroeme. Nademaal zicb nu veelen naar den vleefcbe be-  aan de Corintben. Hoofdjï. XI: 13—19. 375" beroemen, wil ik ook roemen. Want gy verdraagt gaarne de dwaazen, dewyl gy wys zyu n«A<» Aêys», ik zeg bel nog eenmaal, niemand denke, dat ik een dwaas ben, te weeten, wanneer ik myzelven wat beroeme. Want versi hadt hy hen reeds verzocht, dat zy het hem te goede wilden houden, zo hy zich een weinig beroemde. 'e< Jè betekent hier: maar indien, en geenszins: maar zo niet. In deeze betekenisfe komt het Matth. VI: 1, en IX: 17, gelyk mede Mark. II: 21 en 22 ook voor. Dit heeft Glassius, pag. 1099, en Heüpel, in zyoen Commentarius over Markus, by kap. ih ai, pag. 33, insgelyks aangemerkt. Ook toont Heupel eene plaatze uit Thücydides, en eene andere uit Chrysostomus , in welke de fpreekwyze t'„ fi fii op dezelfde wyze gebruikt wordt. In onzen Text is iets uitgelaaten, het welk men echtergemak]yk kan invullen. Ik heb het dus uitgedrukt: maarzo gy dit wilt denken. Voor de woorden , bet geen ik tbans fpreeke, heb ik het woord viant gefteld; dewyl Paulus thans de rede bybrengt, waarom hy thans anders fprak, dan te vooren. Het geen ik tbans fpreeke, fpreek ik niet als in den Heere, maar als in dwaasbeid, "o xaxü, óv ««?« Krfi", &« •» dtpeon!»!. Kcerd k^/»» vertaale ik, met Lutherus, in den Heere. Eckhard brengt in zyne Nota ad N. T. ex Arijiopbanis Pluto, pag. 115, eene plaatze by, in welke x*r« ook in betekent. Wanneer Paulus zegt , dat hy thans niet in den Heere fpreekt, geeft hy daar door te kennen, dat eige roem en grootfpraak Gode niet behaagt, maar eene dwaasheid is. Maar, warneer hy zege: *>'s ,V vin, leert hy daar door, dat hy flecbts in febyn dwaas fprak, dat is, dat het maar alleen fcheen, alsof hy zich zeiven beroemde. Ook bezondigde hy zich door dit roemen niet , dewyl de valfche Apoftelen hen» noodzaakten, om tot zyne verdediging, al wat tot zy. nen roem-trekken konde, byLte brengen, en in zoo A a 4 ver-  376" Verklaaring van den tweeden Brief verre fprak hy »»rtl Kvgnt. Intusfchen zegt hy even* wel, dat hy thans niet fprak*«»■«Kvgtev, waarmede hy te verftaan geeft, dat hec roemen op zich zelf niec goed is, en behoort nagelaacen te worden. Paulus •— fchryft Aretius —— boe non loquitur ex Dei aut Cbrifti mandato, fed pro affeftu fuo. De Apoftelen waren niet altoos vry van Menfchlyke zwakheden; men zie myne aantekening op Hand. XXIII: 3. Calovius, die in zyne verklaaring van deeze plaatze, veel met my gemeend heeft- dwaalt, voor zoo verre hy denkt, dat Paulus dit door Godtlyke ingeeving gefprooken heefc. De woorden «'» tkótv tiT in-erdc-ti xctvxJireat heefc Lutherus op deeze wyze vertaald, dewyl-wy in bet roemen gekomen zyn; het welkKlemmterechcafkeurt. Wac v«ir**n hier betekene, hebben wy by kap. IX: 4 getoond. Te weeten r.i ■xa.ru, r»i e-«'fx«, udyu xav^reftai. Want gy verdraagt de dwaazengaarne, dewylgy wys(verftand\af)zyt, ■yJt <»''lxe<&' «Qglt'ift»} at-nt, — Zicb naar den vleefcbe beroemen, geeft: ce kennen, zich beroemen, dac men , in aardfche dingen, deeze of geene voorrechten boven anderen heeft; zoo als by voorbeeld, dat men meer geleerdheid bezit, vermaarder is enz. dan anderen. Dit is zekerlyk geene lofwaardige, maar eene dwaaze roemzucht. Maar zegt Paulus terwyl gy wys zyt, of, zoo als Lutherus het vertaald heeft, nademaal gy wys zyt, kunc gy zulke dwaa*  aan de Corintben. Hoofdjl. XI: 20. 377 dwaazen wel verdraagen, en hun hunne dwaasheid te goede houden. VerS 20. 'Avéxs&s fi Tif lf,:»% ««raïoaW, cl rit KOrfs^/ii, tl Ti; Axit$dtii , tl rif /ara/giro/ , 'ti rif v'fiUf iis jrgóe-as-oi Sigu, gy kunt bet verdraagen, vaanneer iemand u als jlaaven behandelt, vaanneer iemand u (uwen voorraad) op eet, wanneer iemand (gefchenken van u) neemt« wanneer iemand zicb boog verbelt, (ja) wanneer iemand u in bet aangezichtjlaat. K*rtdtoui\>\ vertaaltGatacher. infervitutem redegit. Dit is verkeerd, want de vaifche Apoftelen maakten hunne aanhangereu niet tot flaaven , zy behandelden dezelve flechts als zodaanigen, dacis, met verachtinge, en als of zy Heeren, enhunne Toehoorers geringe lieden waren. 'ei rif ka.y.iix.111, fi quis accipit, fcilicet " a vobis "» Indien iemand (van u) neemt, te weeten, gefchenken. Joseph Nerius houdc deeze Overzetting : aicipere munera, in zyne AnaleSta (die men in Gaudentii Roberti Miscellanea Italica erudita, T. IV, kan vinden) ook voor de rechte, en verwerpt die van Ambrosios: dol» capere. Erasmus en Castalio vertaaien het insgelyks: fi quis dona accipit. Beza vertaalt hec verkeerd: fi quis fiipendium accipit, denkende dat Paulus het woord ityüw in hec oog heeft, waar van hy vers 8 gefproken hadt. De vertaaling van Oeder, in zyne Obfervationes Sacrce, cap. XIII, §. 6, pag.i\6:fi quis x*na*ms occupat collidequce incautos abripit, kan ook niet aangenomen worden. Gatacher is het mee zich zeiven niet eens in zyne Adverfaria Postbuma, cap. 27, pag* 710 fq. Nu eens vertaalt hy het dus: fi quis fubllantias vejlras accipiendo vel repiendo confumit; dan eens op deeze wyze : fi quis per tecbnas callidas quceflum faciendo emungit vos , welke laatste Overzetting ook aan Elsner behaagde. PJeudoapofioli enim — vaart Gatacher voort — non tantum prcedicationis pretium a Corinthiis fumebant, fed etiam ipfos exedebant. Ten laatsten omfchryfe hy die vers op deeze wyze; Miro quodam modo affecli videmi' nif 0 Corintbiil fiquidem alios fufiinelis, etiawfi in ferA a 5 vi*  378 Verklaaring van den tweeden Brief vitutem vos redigint, exedantvos, malis artibus qucestum de vobis faciant, arroganter atque infolenter fefe efferant, contumeliofe etiam vos babeant: cum me interim infuper habeatis £ƒ vilipendatis , qui nibil a vobis exigo, nibil inibi arrogo, fed gratis Euangeiium vobis annuntio, ac lumihttr £ƒ demisfe adverfus vos me gero. De woorden: UrnjcariAlii, vertaalt Lutherus: is het, dat u iemand fcbindt. Zeltner : wanneer iemand u opeet, met al uwen voorraad. Glassius verklaare u (vos) te recht, door facultates vesiras, uwe haave en goeder^ .^^^ ^ wanneer iemand, gelyk de valfche Apoftelen, zicb boog verheft, entrotfehis. Kap.XII: 7 leezen wy: *»« f*v «'«-tg« ftl xoXa(p ISfi, een Engel des Satansjlaai my als met vuisten. Gelyk ik door het woord als 'er by. gevoegd hebbe , zoo moet men het hier ook by voe. gen. De valfche Apoftelen floegen Paulus niet werk. lyk'in het aangezicht. Maar het geen zy deedden, deedt den Apoftel even zoo zeer, als of hy den hevig'. Hen flag in her aangezicht ontfangen hadt. In myne voorrede voor den Brief aan de Romeinen heb ik aangemerkt, dat Paulus , die volgens zyne getemperd, heid van eenen driftigeu aart was, dikwyls iets har» der uitdrukt, dan zyne eigenlyke meening is, en dus dat zyn gezegde zomtyds door het woord alsof omzoo te fpreeken moet verzacht .worden. vers 21, 22. Karei «rtfilct, klya , t>; «r; i^s?? r!(B-i»r'rufti!. °E» J f «» r<5 rcA,«« («'»utpprit* klya) rc>.ftüxxyd. 'E/3g«<ó< fV r«*K«y«. IrgaDAÏrws'.o-i; Kxyu. Srig^se, 'APe«*f* f*MjX«i« yl. Ik zeg bet tot myne oneer, dat ik zwak (cnonverttan. di") newordtnben. Doch waarop iemand pocht — ikfpreek in dwaasheid — daar op kan ik ook pochen. Zyn zy Hebreeuwen? Ik ben bet ook. Zyn zy Israëliten ? Ik cok.  aan de Corintben. Hoofdjl. XI: 23—25. 379 ook. Zyn zy Nakomelingen van A::rabam ? Ik ook. Lutherus vertaalt: h » i' t«« tja/m, waar op iemand koen is. Zeltner : waar op zicb iemand iets uerbeeldt. 'a, 'in. Het woord m3i A«A»,) jlzrèg IV». '£» xaVolS visttrTirégvs , e'» a-Ai(y«i5 i/'irij /3«»sïr6>; , (» CpvXatictis xi^iTtrn-rtgcj; , 3-ssj«tc<; sj-,j»i*'«;<5. "ïjto 'loaSxiat Trivri-xic, TiTTctgaKatrct «-«ga '«Aa^n», t»,'; t ffxl3?iS-H' , «sr«| sAiB-xS-1', TgU liuvclyvrx , n^S-üV-lga» e'» ,i ^t,3-sT jtsb-oiW. Z)>rc dienaaren van Cbrijlus? (Ik /preek, als of ik niet recht wys was) ik ben nog meer een Dienaar van Cbriftus, dan zy. Jk beb meer gearbeid (dan zy), ik heb veel meer flagen geleeden, ik ben meermaalen in gevangenisfen geweest, en zeer dikwyls in doodsgevaar. Van de 'Jood, beb ik vyf maaien veertig flagen, min eenen , ontfangen. Driemaalen ben ik gegeesfeld, en eenmaal gefteenigd. Driemaalen heb ik Schipbreuk geiteden, en in de diepte (der zee) eenen dag en eenen nacht doorgebragt. Zeltner vertaalt het, met Lutherus, verkeerd: zy zyn Dienaaren van Cbriftus, maar voegt 'er evenwel by: volgens bun voorgeeven. Dan men ziet klaar, dat hec eene vraage is, zyn zy Dienaaren van Cbriftus ; gelyk in het onmiddelyk voorgaande: zyn zy Hebreeuw wen ? zyn zy Israe'liten ? Dat ihet woord ira^cmti, het welk in de Schrift en van het Nieuwe Teftament nergens, dan alleen te deezer plaatze, voorkomt, zeer goed Griekfch is, toont Zeltner. Ik fpreek, als of ik niet recht wys was. Paulus heeft het oog wederom op vers 1 , in het welk hy de grootfpraak eene onbetaamlyke zaak, en dwaasheid noemt. Ik ben nog meer een Dienaar van Cbriftus, dan zy. Paulus was naamlyk een Apoftel, en de Apoftelen wa-  580 Verklaaring van den tweeden Brief waren de eerfte en onmiddelbaarfte Dienaaren van Christus, gelyk Paulus i Cor. XII: 28 leert. •ï*ff iym fcilicet dvr.v,. Elsner en Bos toonen , dat de Grieken aldus fpreeken. Erasmus Schmidt daarentegen is van gedachte , dat het woord •««{, wanneer 'er geen cafus by ftaac, een adverbium is. Ik ben (om der leere des Evangeliums wille) zeer dikwyls in doodsgevaar geweest, it 9-tUro.c, in periculis mortis. Dus leezen wy ook Kap. I: 10; « ©«'«« i« Tv\i*ivTov 9-*>uTou fffe'w. , Godt beeft my uit zulk een groot leevensgevaar verlofl. Ik beb van 'de Jooden vyf maaien veertig flagen min eenen, ontfangen. In het Griekfch is hec woord «■*«;- y*f uitgelaaten. Men ziet uit deeze opcellinge , dac de Gefchiedenis van onzen Apoftel zeer onvolledig is, wanc in de Handelingen der Apoftelen, en in de Brieven van Paulus worde hier van geen gewag gemaakt. Ik merk hier by nog aan, dac , daar Moses. Deüt. XXV: 3 bevolen hadc, eenenmisdaadiger veertig flagen te geeven, de Jooden genadiger geworden zyn, dan Moses, en den zeiven Hechts negen en dertig flaagen deeden geeven (e). Breedvoerig handelt hier over, om van andere geleerden te zwygen BuxTorf, in zyne opdracht, van zyn boek de abbreviaturis Hebraicis, aan Mornjeus. rsU iwlyvia, >*xS-4w I* «■* *'*«n**, driemaalen beb ikfebipbreuk geleeden, en in de diepte (der zee) eenen dag en eenen nacht doorgebragt. — n«sïV betekent Jac. IV: 13, Hand. XX:3, XV: 23 en XVIII: 23 ook den tyd doorbrengen. Door r«/3»3-.», dediepte, verftaanBaronius, Erasmüs, (O Eigeniyk hadt Moses bevolen , eenen misdaadiger te liaan, volgens den aart en de zwaarte zyner misdaad, maar nooit hooger dan tot veertig flagen te komen. Het was dan niet. om dat de Jooden genadiger geworden waren , dan Moses maar uit eene befpotlyke nauwgezetheid, dat zy dit tot ?q verminderden, uit vreeze, dat men zich zoude kunnen verteilen, en de misdaadige dus eenen flag te veel bekomen. Men zie Michajjlis, Mofaifch Recht, V. V , 5 239, bl. 56. Vertaalee.  aan de Corintben. Hoofdft.Xl: 23—25. 3§f Mos, Hammond, Clericus, Erasmus Schmidt ea Zeltner eene diepe gevangenis- Theophylactus verhaalt, hoe fommigen in zynen tyd gedacht hebben , dat Paulus in een put gevallen was. Niet minder dwaalt Sclpicius Severus, dewelke in zynen eerften briefde S. Martino, pag. 359 denkt, dat Paulus door de golven ingezwolgen geweest, en naa verloop van drie dagen en even zoo veele nachten uit de diepte wederom boven gekomen is. Sam. Basnage is in zyne Annales ad a Cbrijti jy, § 16, pag. 676, van gedachten, dat Paulus door zwemmen het gevaar-, van doorfchipbreukointekomen, oncworfteldis. Pau~ lus-— fchryft hy — fracïa navi noSbem 6?diemnatanda xranfegit, donic, adfpirante Deo, vel ad portum perveniret. vel in navem jubfidiariam reciperetur. Dan dac dit niet getroffen is, blykt daar uic, dewyl Paulus op die wyze niet é» rw in de diepte, zoude geweesc zyn. Hy bekent zelf, dat in den Griekfchen Bybel de zee /3»3-»e genaamd worde. De allerwaarfchynlykftegisjingis, dac Paulus, coen hy fchipbreuk leedt, een (tuk hout gegreepen heeft , en op het zelve den geheelen dag en daar op volgenden nacht gebleeven is; dat de baaren by die gelegenheid hem dikwyls over hec hoofd geflagenzyn, en hy dus, in eenen eigelyken zin, in de diepte der zee geweest is; tot dat hy eindelyk, door Godts genade , den Oever bereikte, en wederom aan land kwam. Lange, die in den beginne ook genegen was, om te denken, dat Paulus , in eenen diepen kuil geworpen, daar in een etmaal gelegen heefc, eer hy 'erwederom uitgetrokken, of op eenige andere, wonderdaadige, wyze verlost wierdc, verklaare hec naderhand op dezelfde wyze, als ik. " Naar alle waarfchynlyk„ heid — fchryfe hy — verftaat de Apoftel door de „ diepte wel de diepce derzee, maarzoo, dathydenk„ lyk op een vat of plank vierentwintig nuren lang „ in zee omgedreeven heefc, en wonderbaarlyk bewaard is, toe dac hy een laaescen nog gelukkig ge,, red wierdc (f). ven (ƒ) De Heer Stürm verklaart deeze woorden in zyn Hand- wcor  382 Verklaaring van den tweeden Brief lierS 2f5. 'O^tirselxii irti&xxic, xiiiïv'ftt roTctftai), xisèV. ,«<; Adf*», xivöV»« xosi iïitpii, it njrsiaij zroXt.ü'zis} e'r ■fyv%u iuti yvf*f'Txri. Xue.it fr«gixres , jj e s-ïe-asw/j f.et>v x KctS-'ifpcsgat , z ftlgifttcc rat ixxXxo-'iZv, in moeite en arbeid , in veel voaaken, in honger en dorst, in veel vasten, in koude en naaktheid: behalven bet geen my nog anders lastig valt, daar ik dagelyks aanloop bebbe, «72 voor alle Gemeentens moet zorgen. Mc%9-oc is meer , dan xoV«!} Hierom heb ik hec 2Thess. III: 8, alwaar deeze twee woorden ook by eikanderen ftaan, door met moeyte arbeiden, ver* taald. 'e» dyevrr,Uic. Door dit woord geeft Paulus te ken* nen , dac hy veele ilaaplooze nachten gehadheefr. Hy hadc dikwyls zoo veele zorgen, dac hy geheele nachten niec flaapen konde. 'e» Mfi» xdi-^u, in honger en dorst. Hy kwam, op zyne reizen dikwys op plaatzen, daar hy niets te eeten of te drinken vondt. 'e> yoftritntii in naaktheid. Dat yv^t dikwyls niec Jetterlyk iemand, betekent die naakt is, maar" alleen iemand, die flechc gekleed is, heb ik bv Mark XIV: 51 beweezcn. — Ook kwam de Apostel dikwyls mid. den in den winter op plaatzen, daar hy geene behoorjykc legerftede vondt, maar>zig op de aarde in zynè klee-  g34- Verklaaring van den tweeden Brief kleederen moesc nederleggen, om ce fiaapen; wesha!ven hec niec anders zyn konde, of die moest hem aaü veel koude blootftellen. Daarom leezen wyook: U Bebalven bet geen my nog anders lastig valt, daar ik da?elyks aanloop bebbe. 'h fsr<«-»V*«-is xx3-' iftle«, «•is vocatur. Zoo verftaan het ook Hunnius , Musculus en Wolf. 'e^Wsw? — fchyfc de laatstgenoemde — est amica incurfio , frequens ê? quotidiana £ompellatio. Raphelius vertaalt het ook, m zyne aantekeningen uit Polybius concurfus occupationum. Grotius vertaalt dit woord door oppugnatio, en lege het dus uit: oppugnor quotidie ab ea anxietate, in qua verfari ecckfius vides. Beza, Junius en Tremellius vertaaien het: agmen illud in me quotidie infurgens, id est, follicitudo de omnibus ecclefils. Hammond en Clericus; occupationes, quee mihi quotidie nascuntwr ob ecdefiarum. Coccejus: commotio mea quotidiana cura ommum ecdefiarum. t % D. Simon vertaalt het woord «*«™Vw>-»«, § VII, xoilio, conventus cjf concurfus, en§X, verklaart hy het op  aan de Cerintben. Koofdjl. XI: 29» 38^ : op deeze wyze: prceeuntibus ecclejia nostrce doEioribits baud ultimi omnino nominis in.rür*r.* Apostoli neque ; bostilem quendam infultum, neque curas generatim pro i divini coïtus emolumento fusceptas, fed multitudinem 6? ' incurfionem quafi negotiorum, adventu fratrum 6f ami-. eorum expeditione literarum 6? confiliorum , responfime ! denique ad qmstiones dijfieiles tfobfeuras, indicare ar- ' bitramur. ' "^Het woord ïirnr£r*ri; komt Hand. XXIV: 12 , 1 Num. XVI: 40 en XXVI: 19 ook voor. Maar hec : betekend op alle deez» plaatzen een oproer, welke be- ; teken is hec intusfehen in onzen tegenwoordigen cext. 1 niec kan hebben. Of hec ergens eenen aanloop te ken- 1 nen geeve, is my niec bekend. f 'h fii'eift,x irctrat ra» tx*Aif»-<»5V. Hier is de Genitivus [ Objehi. Lutherus heefc hec te rechc vereaald: ik 'l draag zorge voor alle Gemeentens. Paulus was hoofd- 1 opziener van de geheele Chriscelyke Kerk. By »' i ontbreekt het werkwoord. Raphelius vervult I deeze Ellipfis, in zyne aanmerkingen uit Polybius, t op de volgende wyze: pratter (xa?'t) bcec externa in*. 1 commoda, quee modo recenfui. alia etiam onera Eeclefié', 1 472e premunt. De ReBor Seelen heefc in den jaare r 743 eene '} kleine verhandeling over die woord uitgegeeven, in | welke hy hee zelve (.§. VI.) op deeze wyze verklaare: I „ dewyl Paulus niet in perfoon by alle Gemeentens 1 „ geweesc is, en ook aan alle Gemeentens geene 1 „ brieven gefchreeven heefc, heefc hy die gedaan I j, door zyn Gebed voor alle de Gemeentens, en zyne I „ harclyke liefde eoc dezelve allen. *' Dan dickomc, 1 my niec aanneemlyk voor. Paulus was zeer verre I inde waereld omgereisd; en hadc veele brieven geil fchreeven, van dewelken de ééne Gemeence aan de { andere affchrifeen moese zenden (Coloss. IV: 16). 1 En hoe veele brieven van onzen Apostel zyn 'er niec ] verlooren gegaan? Men kan derhalven niec zeg,?en , I dat zyne zoree voor alle de Gemeentens daar in alleen I beflaan heeft, dat hy ze lief hadt, en voor dezelve. I bsdt. Hoe kan dit voor dezelve zorg draagtn genaamd ' IX. Deel. B' b wor-  gfö Verklaaring van den tweeden Brief worden? Het betekent veel meer: voor dezelve niet zorgen. VerS 20. t/s eèSsisï, xo) ivx. «ioSW; TU TxsttiïaXlg'.TOf, xo) iv* tyd wgctfi«i; want waar is toch iemant zwak, dat ik niet ook zwak zoude worden? Waar wordt ie. mand iën zwakke broeder) geërgerd, dat ik niet ook (in yver) zoude ontbranden? Ik heb dit vers, gelyk het zeventiende, met het woord want begonnen. Paulus geeft, op beide deeze plaatzen de rede (van zyn voorig gezegde) te kennen, en hieldt het woord want in de penne. Suicerus heeft dit woord , T. II. pag. 896, verkeerdlyk zo verklaard: " ik lyde de hevigste fmerten, „ en worde jammerlyk geplaagd. " Zeltner treft het beter: '' ik brandedoor rechtvaardigen yver." Den zwakken neemt Paulus Rom. XIV: 1, dien, die zwak is in bet Geloofde). VerS 30, 31. 'e' *ttv%tt.&-cy St7, t* t*s dS-tislae ft»» iau^o-afUtf. 'o ©£os »«/ rntrtig rdü xveiev' vftdn, 'li>rt>v Xet. reiï, elht, i dt sti'Aoj'JjTss tic t» dia»*, êVi èu ^/iviïoftaf , docb zo ik my al moet beroemen, wil ik my van myne Zwakheid beroemen. Godt en de Vader van onzen Heere, Jefus Christus, (dewelke tot in eeuwigheid geloofd en gepreezen moet worden) weet, dat ik niet liege. Alle deeze woorden komen Kap. I: 23, als mede Rom. I: 25 en IX: 5 ook voor, daar wy ze reeds verklaard hebben. De Apostel herhaalt dezelve voor een gedeelte in het vyfde vers van het volgende twaalfde Hoofdftuk. vers (c) Paulus brengt dit by ten bewyze van de moeylykheid zyner bedieninge. Dezelve verplichtte hem, om zwak te worden met de zwakken, dat is, zich naar hunne zwakheid te fchikken, dezelve met toegeevendheid te gemoet te komen, en met de yveraaren te yvereh, om ze dus, allen voor het Evangelie van Jesus te winnen. Een wenk voor alle Leeraaren van het Christendom! Vertaaler.  aan de Corintben. Hoofdfl. XI: eo—33. 387- Vers 32, 33. 'E» Aaftxruu 0 '&ixtx*li 'Agérx tov fixriklas fipfai/fl» Tr,t a«ftxa'«li'«» wóAo, "Kiaraf fit S-tA«». k«}j ftoj S-ng/Ss? s'» «-«f y«'»JI '%axd&>ir èW t«w ts!%ov, , xaf e |('ip»- y«» t«5A;£''ea« «'«""o». T"e Damaskus bezette de Landooogd van den Koning Aretas deeze Stad met eene wacht, en voilde my gevangen neemen. Maar ik werdt door een venjter in een korf langs de muur nedergelaaten, en ontkwam dus zyne banden. Hiller heefc ia zyn Onoma* fiicum Sacrum. pag. 116, aangemerkt, dac denaam van deezen Arabifchen Koning, in zyne caale, Al Hareth is, hec welk becekent de Leeuw. Zyn Latynfche naam is Aretas. Heconderfcheidder befchryvinge van deeze gefchiedenisfe, volgens hec verhaal van Lükas, Hand. IX: 24 en 25, mee dac van onzen Aposcei vergeleeken, beftaac in de volgende byzonderheden. Ldkas. Paulus. •recgiTu'g««» t«s wiIa«$ iftl^cie 'i ê» WfUpêeet Lici. 'ZAtlo-opaj y«f t't iTrarluf kx\ diraxctxvtyitt Kv*U>. Het roemen doet my geen nut. Tbans zal ik tot de verfcbyningen en openbaaringen des Heeren komen. Paulus hadt, in de twee voorgaande Hoofdftukken, zich over de valfche Apostelen beklaagd, deweiken hem verachtten , en zich zelve beroemden, grootere gaaven dan hy te bezitten. Hy hadt hun getoond, dat hy veel meer veel grootere gaaven van Godt ontfangen hadt, dat hy in zyn Leeraarampt meer hadt gearbeid, dat hy om de wille van Christus meer geleeden hadt; maar dat hy het, des alles niet tegenftaande, ongevoeglyk oordeelde, daar op te roemen, en zich daar mede groot te maaken. En nu vaart hy voort: bet roemen doet my geen nm, dat is, ik zoek 'er myne eer niet door, tot dat einde zal het roemen my geenszins dienftig zyn. Beza vertaalt het ten onrechte: gloriari non convenit mibi. De oude Latynfche overzetting is goed: non expedit. En zo heeft Grotius het ook vertaald. Het woord y«V is hier overtollig. Dit is zeer ge. woonlyk, gelyk ik by 1 Cor. III: 13 getoond hebbe, op welke plaatze Letherus het woord y«? ook onvertaald gelaaten heefc. Ook heeft hy wel gedaan > dat hy ons «V niec heefc overgezet. Wanc dac die woord insgelyks dikwyls niets betekenc, heeft Devarius reeds aangemerkt. In den Hollandfchen Bybel heefc men hec vuaarlyk vertaald. heeft Beza te recht vertaald: veniam ad apparitiones & revelationes Domini, (ik zal nu coc de verfchyningen en openbaaringen des Heeren komen). Wanc t« betekend ook ad, by voorbeeld 1 Cor. XIV: 35, Joh. XI; 31, en op meer andere plaatzen, die ik by Joh. XX: 1, heb bygebracht. Raphelius brengc ook, by onzen tegenwoordigen Text, twee plaatzen uic Herodotus by, in welke «it ad beteken' B b 3 Pao-  590 Verklaaring van den tweeden Brief Paulus fpreekt van veele verfchyningen en veele openbaaringen, die hy gehad hadc. Hy doelt derhalven op meer anderen, dan die hy in de volgende verfen befchryft. Alle de openbaaringen en verfchyningen , die hy gehad heeft, kan men by Lange §. 3 vinden. Men heefc ook verdichte 'ArcKxxv^ui Pauli, waar over de Abc Schmidt in zyn pftudo-novum Testamen. turn, cap. IV.pag. iij, Ittig in zyne verhandelinge, de pfeudepigrapbis Cbristi, Marine, £f Apostolo. rum, cap. VII. §. 4 fqq. en Fabricius, in zynen C«dex apocrypbus Novi Testamenti, T. II. pag. 945 fqq. handelc. Wanneer de Apostel zegt: tbans zal ik tot de ver. fcbyningen en openbaaringen des Heeren komen, moec men 'er, uic het vyfde vers, de volgende woorden by voegen: waar van ik my zoude kunnen beroemen. Vers 2, 3, 4, y. 'ÜifoS atS-eutrtt ?, Xjis-s ï{» trut h. xtTtcrrdgat (fits it a-Jftetri , iv* c'iUct sits é'ittos ras a-dftcttoe , *'jk rif» i ©sis iiiïtt) ugirxyttTa Tot rcioviat 'ea»s TgiTS» èvgxtc'C. Kcij éija Tflf ToioÖTo, cit^gwxit (int it o-dftXTt, int s'xrös tsJ vdftxrci, iv* ciict i ®tii öiöty) óTt igirdy/i si; tod jraga'fsi. e"»i , x«/ nKtvo-it app-,jTO pyftciret, * ivn s'|o» cltS-gafct ^aX^o-af. Ik kenne eenen Christen die voor veertien jaaren (of by in bet lichaam of buiten bet lichaam geweest is, weet ik viiet, Godt weet bet) ontrukt wierdt tot in den derden Hemel. En (om hec noch ééns te zeggen) ik kenne dien zelfden Menfch — maar of hy in bet lichaam, of Miten bet lichaam geweest is, weet ik niet; Godt weet het — Deeze werdt ontrukt tot in bet Paradys,en hoor» de onuitfpreeklyke woorden, naamlyk die geen Menfcb kan tiitfpreeken. Wanneer men van eene zaak fpreekt, betekent hS* ik weet bet', maar, wanneer men van eene perfoon fpreekt, betekent het: ik kenne hem. Heinsius heeft het derhalven met den ouden Latynfchen Overzetter verkeerd vertaald : fcio hominem ■— Beza beter: novi hominem. f  aan de Corintben. Hoofdft. XII: 2—.5. 391 ^OfJ» tV zgiru. Ik kenne eenen Menfch in Cbristus — dus wordt het-door Lutherus, Flacius en Erasmus Semidt vertaald, gelyk mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel. Men fprak zoo in de tyden van Paulus , dewyl de naam Christen toen noch niet gebruiklyk was, gelyk ik in myn Twistfchrift de ortu nominis Cbristianorum getoond hebbe. Dan, dewyl nu de naam Christen in gebruik is, heb ik, het Kap. V: 17 en Rom. XVI; 7, de Christenen vertaald, gelyk ik ook Gal. I: 22. t*ïs c«^«Waf« tmc it zeis-? vertaale: aan de Cbristelyke Gemeentens. Op dezelfde wyze wordt de uitdrukking van onzen Text overgezet door Lucas Osiander , Grotius , den Jefuiet Justinianus , Hedinger , Estiu; cn Beausorre. In den Weimarfchen Bybel is het ook op die zelfde wyze uitgedrukt, gelyk mede by Be.".a in zyne aanmerkinge. ne) tray hnxna-irde'», ben ik tot in den derden Hemel ontrukt geworden. Het komt my waarfchynlyk voor, dat dit gefchied is, toen Paulus in Arabien was, waar van hy Gal. I: 17 gewag maakt. Dewyl hy aldaar eene Godtlyke vertroosting zoonoodig hadt, fchynt my die tyd zeer gefchikt geweest te zyn toe dc Openbaaringen, met dewelke de Heer hem verwaardigd heeft. Ik zie in Doddridge zyne aanmerkinge op Hand. IX: 23, dat de Engelfche Godtgeleerde, D. Wells, reeds op deeze gedachte gekomen is. De geleerde van der Mark oordeelt het, in zyne Sylloge Differtatiomm, te Rotterdam in den jaare 1721 gedrukt, Differt. XXIV, § 8, onzeker, op welken tyd deeze ontrukking zy voorgevallen, " wanc —■ zegt hy — de Jaarboeken van Paulus zyn ten uiterften onzeker ". Het geen hy'er in deeze verhandeling meer vau zegt, heb ik uit andere reeds by gebracht. Witsius oordeelt hec in de Melet. Leid. p. 42 § 9 waarfchynlyk, dac deeze ontrukking op dien tyd is voorgevallen, toen Paulus met Barnabas na Aneiochien gezonden was, om den Heidenen aldaar hec Evangelie te Prediken, (Hand. XIII: 1 enz ) EstiB b 4 us  39» Verklaaring van den tweeden Brief b3 en Lange Hellen het, als eene zekere waarheid, vast. De Heer Harenberg geeft zich in de Biblio. theca Bremenfis, T. VII, pag. 886 fqq. veelmoeyte, om te bewyzen, dat dit in den jaare 37 van de Christïyke tydrekening is voorgevallen. Hec alierwaarfchynlyksc is hec vermoeden van Sam. Basnage, Annal. ad a. C. 37, § 59 en ad a. C. 41, § 20 , dac deeze ontrukking van Padlus in hec Paradys in hec 4t jaar van Christus moec gefteld worden. Ondertusichen zeg ik, ten befluice, mee Witsius , in Vita Pauli, Seft. III, § iD, pag. 44. " terwyl Paulus „ er niets van vasc gefteld heefc, zullen wy hec ook „ onbellisc laacen ". Ofby in bet lichaam of buiten bet lichaam geweest is, weet ik met; God weet het. Coccejus is van begrip, dac Paulus, hec geen hy toen hoorde, uic den mond van Christus zeiven (ex ipfius filii Dei ore) gehoord heeft. Glassius zegt, pag. 572. Denotatur SanEtus me t^vo-uc^c, quo correpti Santti Dei bomines extra tmndum hum: anima evehebantur ad beatum SaerofanSice Trinitates adfpebfum. Witsius is van oordeel, in zyn eerfte boek depropbetis &>propbetia, cap. IV:%lo,pag. 24, dat men met geene zekerheid kan zeggen, anfola eeftanca repmfentatione in coslum fuerit translatusfine ulla loei mutatione, an vero relitta terra ad fuperas fedes fuerit transveeïus; atque id fi faSlam fit, an contigerit fibi corpore £? anima junclis, an quoadfolam animam tantts per a wpore feparatam. Dewyl Paulus zelf het niet geweeten heeft. Apostola nibil definiente fchryft hy hier wederom <— neque nos definiamus. Suf. ficiat objervasfe — vaart hy voort — tantum fuisfe re. velatiopis hups claritatem, ut ipfe fibi vifus fit rebus illis cceleshbus prcefens interfuisfe. Dewyl Paulus fchryfe. of zy (te weetcn zyn ziele) in bet lichaam of buiten bet hchanm geweest is, kan men daar uit beftuicen, dat alleen zyne ziele in den Hemel ontrukt is geweest. •Ae*ctyt,T„. Hy werdt ontrukt tot in den derden He. •mei, (entrfitfet) vertaalt Lutherus het Becer zege Lan. ge: Paulus is eenen tyd lang na den Hemel weggerukt. la den Hollandfchen Bybel leeuc men: opgetrokken. Ti*  aan de Corintben. Hoofdft. XII: 2—5. 3°3 T'e» 7».«t«», dat is, rom. In deeze betekenisfe komt «.uw. ook voor iCor. V: 5 en 11 , VII: 28, en XI: 16. • ■, ve»s t(Itöv êv?a,2v heeft Lutherus vertaald: tot «» /Jen rferdere HemeZ. Het woord tot is uitgelaaten. Paoi.us werdt in den Hemel ontrukt. Zoo betekent ,#>» •A*w£t Hand. XVII; lAindeftad Athenen. In dien zelfden zin komt dit «»« ook voor Hand. XXIII: 23, cn Ldk. II; 15. _ . Door den derden HraeJ wordt de bovenfte Hemel verftaan, waar in zich de Engelen en zalige Geesten bevinden, en waarin zy Gode zien. Paulus fpreekt hier met de Jooden, dewelken de volgende verdeeling der Hemelen maakten : eerst de Luchthemel boven denzelven de Sterrenhemel, en daar boven de Hemel der Hemelen, of de bovenfte Hemel. Grotius drukt dit zeer geestig uit: tlebrmi ccelum pmiuntur in tres regiones, quarum prima est nabij era, altera astrif era, tertia angelifera. Dit is ook de verklaaring van onze meeste Geleerden. Nochtans fommigen verklaaren het verkeert. D. Herwert is, in zyn werk deraptu Pauli, van gedachten, dat Paulus op den Tempel te Jerufalem doelt, die uic drie deelen beftondt, te weeten den Voorhof, het Heiligdom, en het Allerheiligfte, in quo Deus re. fponfa dabat. De verklaaring van Clericus is noch wonderlyker en ongefchikcer. Hy vermoede, dat men door den derden Hemel eene plaatze, die niec verre van de Aarde gelegen is , ce verftaan heefc. Ook is hy van gevoelen, dac hee verheerlykc lichaam van Christus, gelyk mede hec lichaam van Henoch, Moses en Elias noch niec in den hoogden Hemel gekomen is, maar misfchien — zegt hy — ad Sip. temtrimes, aut ad Austrum Solis, pxtraplanetarwnOrlitas. k*< t«»töiïvt>» «Y9-mi7m» vertaale ik: En (om het noch eens te zeggen) \k kenne dien zelfden Menfch. Zeltner drukc het dus uic: en ik kenne (zeg ik) enz. '£15 To, ir«?a'oW«v, in het Paraiys. Dac die een erfiaanïch woord is, bewysc Grotius in zyne aanQ b 5 roer-  •t» 391 Verklaaring 3-e,ax* hier zich zeiven bedoele, is het onwaarfchynlyk gevoelen van Calovius, Glassius en Bengel. Paulo — fchryfe Calovius, pag. 517 — maxime profuit bac «yinr*» auditio, ut in gravisfimis tentationibus, periculis & adverfitatibus in munere Apoflolico perfereniis contra tot Di. abohrum aliorumque hoslium cobortes mira istbac IS divina revelatione /onfirmatus perjlaret invittus. Ziec hier nu myne gedachten. ■ ■ Wat men door tTiénr» ij/**** te verftaan hebbe , verklaare Paulus zelf, wanneer hy 'er by voege: ««'»» «gJ» **Mil&uat y«g iga. QeiSoftai Se, (ti ris ih tfii Xayia-tiTai vsisg £ fihln-ti fii, y dxovtt n óf iftdi, daarvan zoude ik my kunnen beroemen: maar ik wil my over my zeiven niet beroemen, maar alleenlyk over myne zwakheden. Wel is waar, al wilde ik my beroemen, zoude ik evenwel geen dwaas (gcea zotte pocher) zyn. Want ik zoude de waarheid fpreeken. Maar ik ontbeude my daar van, op dat niemand my  aan de Corinthen. Hoofdfi. XII: 5, 6. 399 my booger acbte, dan by aan my ziet, of van my zeiven boort. De Apostel wil zeggen: indien ik roenigierig was, gelyk de valfche Apostelen, zoude ik my daar over kunnen beroemen. Kxt/jji'^wai» vertaalt Bengel te recht: gloriariposfem. En Grotius gloriarer, het welk ook niet te verwerpen is. Op dezelfde wyze leezen wy, in hec volgend vers, êtrcftw. ero, in plaatze van esfem of jorem; en «e», dicam, in plaatze van dicerern. Dicerem enim vera, heeft Grotios het ook vertaald. TaevTov is hier niet het masculinum, maar het neutrum, gelyk vers 8. Lutherus heeft het hier eer plaatze ook goed vertaald: daar van wil ik my beroemen. Beza, Erasmus, Grotius en Bengel vercaalen het verkeerd: fuper ejusmodi homine. In den Weimarfchen Bybel wordt hec ook zo vertaald. Hec moet zyn: fuper bac re, gelyk vers 8, en niet: fuper ejusmodi. Ik wil my over my zeiven niet beroemen, maar alleen, lyk over myne zwakheden. Op dezelfde wyze fpreeke Paulus vers 9, en kap. XI: 30. — Maar hoe kan een Menfch zich over zyne zwakheden beroemen? Ik ancwoorde; wy moecen niec zo zeer op de woorden van Paulus , als wel op derzelver becekenis lecten. Hy bedoelc ce zeggen: ik wil my niec beroemen, maar belyde veel meer, dat ik een zwak Menfch ben, en veele zwakheden aan my hebbe. In plaatze van my te beroemen, zal ik bekennen, dat ik aan menigvuldige zwakheden onderhevig ben. 'e» t«7« «cShïsi«(5 [icv vertaalt Beza, te onrecht: ex infirmitatibus meis. Door deeze «<&»(/«< verftaac Suicerus , T. I. pag. 547 fq., met Chrysostomus, Theodoritus , Oecumenius en Theophylactus , affli&ioms, het lyden, waar van de Apostel te voo. ren gewag gemaakt hadt. Zo wordt het ook in den Weimarfchen Bybel, gelyk mede door Grotius, Lange en Wolf verdaan. Dan dit lyden kan hier niet wel bedoeld worden, daar de Apostel van hec zelve zeer lange te vooren, reeds in het voorgaande Hoofd-  40o Verklaaring van den tweeden Brief Hoofdftuk, gefproken heeft. Oök betekent üS-iuld nergens affliclio, het lyden. 'e*» y*\ 5-sXttri xcit/%t!.*-?!txr y*g t'eu. Weliswaar, al wilde ik my beroemen, zoude ik geen dwaas (geen zotte pocher) zyn. Want ik zoude de waarheid zeggen. Het woord yd? betekent hier niet want. maar ftrekt Hechts om het gezegde van den Apostel met het voorgaande te vérbinden,en kan dus in de overzettinge zeer wel uitgelaaten worden. 'e«, s-»a»,V« vertaalt Grotius te recht: fi vellem. Het kan hier geene andere betekenis hebben. Erasmüs en Beza vertaaien hec ook niet ongepast: fi voluero. ibtiHoputt $, fti rts tU tft\ hiyimTati ixig o /SAêtij ft!, zuxtvur.il ifttv , maar'ik ontboude my daar van, op dat niemand my booger acbte, dan by aan my ziet, of van my zeiven boort. Beza dwaalt zeer, wanneer hy het paree loquor, en Bengel, wanneer hy hec paree hozc trafto (in zyne overzettinge: maar ik verfeboone') vertaalt. Grotius drukt het beter uit, door abfiineo. Ook by andere Griekfche Schryvers betekent tpiiiiS-xe dikwyls abftinere, zich onthouden. m«' Ta iif ift\ xcylo-tTcti vertaalt Beza: ne quis de me cogitet, en verklaart het: in laudem meam. Wolf vertaalt het ook, met den jongen Majds, de me, dat is, volgens zyne verklaaring: quo ad me pertinet; boe fenfu —— voegt hy 'er by — ne quis de me mehque rebus prceclarius fentiat. 'ïir^ ó' /SPitirii f*s, « uxtia ti f'| XftQÜ, op dat nietpand my hooger achte, dan hy aan my ziet, of van my zeiven (uit mynen mond) boort. Omgekeerd fchryft onze Apostel, Phil. IV: 9: aixolo-xn, *«i 'èifon h iftöi, het geen gy van my geboord, en zelve aan my gezien hebt, dat doet. baéVk fte vertaale Beza : videt esfe me; en Grotius verklaare het op deeze wyze: Ne ■quisquam me aliunde ceflimet, quam. ex ipfis, quee vidit me facientem, aut docentem audit. Deeze twee verfen heefc Lutherus genoegfaam  aan de Corintben. Hoofd]}. XII: 7. '401. geheel vertaald, zo als het behoort; waarom ik ook voor het grootfte gedeelte by zyne overzetting gebleeven ben. vers 7« t$ CtuiSiixv *vJ» *xn* c 2 a3a  494 Verklaaring van den tweeden Brief aan gravia tormenta corporis, Augustinus aan doloret corporis , Vincentius , een Dominikaan aan dolores Jlomacbi, Nicetas aan hec voeteuvel of infirmitates renum, In de Hamburger gemengde Bibliotheek, Tom. I, pag. 883 enz., beweert een ongenoemd Gereformeerd Godtgeleerde, dat hec een morbus cbr.onkus geweest is, en de Apostel aan de vallende ziekce gelee, den heefc. De beroemde Hoogleeraar in de Geneeskunde te Jena, G. W. Wedel , houd hec in zyne Exercitationis Medico-Pbilologicce, Dec. Vil. Exercit. V, voor eene melancbolia byponcbondriaca ; en de Marburger Godtgeleerde , D. F. U. Riesz geefc hem,, in een Twistfchrift over dit vers, in 1714 verdedigd, zyne goedkeuring. De beroemde Quistorp te Rostok heefc in hec jaar 1739 eene verhandeling laacen drukken, de polo Pauli. non de unico morbo bypocbon* driatOy fed de varüs generatim cjflitlionibus explicando. De Heer Stosch, die in hec vyftiende deel van hec Nieuw geleerd Europa , 'er ook ook zyne gedachten heeft bygevoegd, heeft het meest al goed getroffen. Daar in alleen moet ik hem myne coeftemming weigeren, dac'hy deezen plaaggeesc voor eenen Jood en naastheftaanden van Paulus houdt. In de Bibliotheque Angloife, Tom. 1, pag. 182 fq. wordt eene Predikatie van den Bisfchop Bulk aangehaald, waar in hy gelooft, dat Paulus van eene fmartelyke ziekte fpreekt: maar we':ke ziekte het geweesc zy, laat hy onbeflist. Witsius vertaalt het, in vita Pauli, in zyne meletemata Leidenfia, Se£l. III. §. XI, pag.45, furculuminftxum carni, en denkt, fuisfe morbum dolorificum, quo per intervalla fuerit vexatus, quique tantam carni, id est, corpori, Pauli creaverit molestiam, quantam creare folet wfixa carni fpina. s*.'a»i}/ betekent ook fpina. Vatablus en Grotius verftaan het ook van eene ziekte. De Heer Lober, weleer Superintendent te Orlamunde, die in het jaar 1705 geftorven is, was van gedachten, dat Paulus het Cbiragra gehad heeft, en dat deeze de rede is, waarom hy zyne brieven niet zelf gefchreeven, maar Hechts ondertekend heeft. . ■ Een  aan de Corintben. Hoofdjl.. XII: 7. 405 Een ongenoemde in het Hesftfcb Hefoffer, ft. 24, bi. 369 verlcaac door den paal in betvleefcb en den SaUatuingil.i eene aanhoudende fukkeling, en zwakheid van lichaam, die hem wel niet bedlegerig maakte, maar nogthans ten uiterften lastig viel. En vaart hy voort —dewyl Paulus het woord gebruikc, ben ik van oordeel, dat deeze zwakheid voornaamlyk in zyn hoofd geweest is, en hy dus veel van aanhoudende boofdpynen , geruifch in het hoofd, en duizelachtigheid te lyden gehad heeft. Hieronymus verklaart het, in zynen Commentarius in Gal. IV: 14, de doloribus capitis. Tertullianus betuigt in zyn Boek, de pudieüia, cap. 13, dat al in zynen tyd veelen van oordeel geweest zyn, dat men aan hoofdpyn, door den Apostel geleeden, te denken heeft. Bartholinus verklaart het ook zo in •zyn Boek de morbis Biblicis, cap. 24. De Heer Schwarz te Coburg heeft in het derde deel van de Nova Mifcellanea Lipfienfia, pag. 183 fqq. eene Verhandeling laaten drukken , onder den titel: Explanatio 2 Cor. XII; 7. Hy vertaald het woord er.ixc-b door vermis, en is van gedachten, dat "Hiob ook wurmen gehad heeft. Op het einde (pag. 193) fchryft hy, dat de betekenis der woorden van Pau■lus hier op uit komt: Ne revelationum mngnificentia efi erat, bceret in parte mei ea, qucB ad peccata facile in■flamman potest, divinitus immisfum omhe affliStionis genus, tanquam in lobo vermium illa copia , quee violenPee Satanicos certisfimum pmbebat indicium, quee eadevt me me quoque affligat 'oportet, ut ne animus meus efferatur. Hy fchryft pag. 185, dat hy de eerdé is, die deeze woorden van den Apostel recht verklaard heefc. Dan, weinigen zullen die gelooven. De Kardinaal Hugo de S. Caro, die in de dertiende Eeuw geleefd, en eenen Commentarius over den geheelen Bybel gefchreeven heefc, was van ge. voslen , dac hec de ziekce geweesc is, die men ge^ woon is, hec miferere te noemen. Hadc hy hec wel wonderlyker en ongefchikter kunnen verklaaren? C c 3 Lyra.  4o6" Verklaaring van den tweeden Brief Lyra fchryft: Angelus Satance me colapbizat, vel pasfionem iliacam (het kólyk~)incitando, vel carnis con~ cupifcentiam incendendo. In de Gtosfa ordinaria ftaat: ut colapbizet, id est, omnem motum fuperbice reprimat incatiendo tribulationes, veltentando, ut quidam ajunt, per libidinem. Thomas van Aquino verklaart het ook van het kolyk. Daar is nog eene ziekte over, die men in het Latyn incubus, by ons de nachtmerrie noemt. De Heer Reimman, Superintendent te Hildesheim, was, in her tweede deel van zynen Catalogus criticus , pag. 248, van oordeel, dat de nachtmerrie den Apostel dikwyls gedrukt heeft. — Ik befluit 'er uit, dat de goede Man zelf 'er veel mede geplaagd geweest is. Het allerflegtfte gevoelen is dat van hun, dewelken denken, dat Paulus hierover wellustigheid en eene neiging rot ontucht klaagt. Ik verwondere my — fchryft Erasmus — " dat dit gevoelen aan éénen ee„ nigen Godtgeleerden heeft kunnen behaagen. „ Want wat kan 'er ongerymder zyn, dan te den„ ken, dat zulk een Apostel, die daar en boven reeds „ een oud Man was, nog door eene brandende be. ,, geerte tot wellust zoude hebben kunnen geplaagd „ worden ? En nogthans —> vaart hy voort — heeft „ het Augustinus ook zo verklaard ". Melanchton noemt dit Tom. IV. van zyne werken, pag. 310 een dwaas gévoelen. Ja ook de Jefuiet, Benedictus Justinianus, fchryft by onze plaatze: Quid magis ahfurdum, quamcredere, tantum Apostolum, jam fenem adbuc libidinis ardore astuare? fpreekt men daar door onzen Apostel niet lynrecht tegen, die 1 Cor. VII: 7 van zich zeiven getuigd, dat hem de gaave van onthoudinge in renen zeer hoogen graad eigen was? En nogthans zyn 'er zeer veelen, die dit dwaas gevoelen gehad hebben , niet alleen onder de Roomfchgezinden, zo als Haymo, Baptista Mantuanus lib. I. de patientia, cap. 10, Hugq de S. Caro, Alphon6us Tostatus , Cornelius a Lapide, Bellarmi. nus, Tirinus, Estius; maar ook onder de Gerefor- meer-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XII: 7. 407 meerden, een Pasor, die het, in zyn Woordenboek van hecN.Testament, concupifcentiamcarnalemnoemu Ta in onze Kerk fchryft Flacius, in zynen Clavis, op het woord palus, dat het ook wel eenige kwaade begeerte kan geweest zyn. Dan dit is zonder nadenkch, in haast, gefchreeven, dewyl hy het, onder het woord ftimulus, anders verklaart. Hier fchryft hy naamlyk: Fuit fpiritualis queedam imperfetïio: quandoquidem Cbristus, denegans ei liberationem ab illa, v. 9 dicit: fufficere in bac vita fuam gratiam, quee omnem imperfecliohem nostram contegat £f condonet, donec ai pienam perfetlionem pervenerimus. Ook onder hec woord palus verklaare hy hec de fpirituali quapiam calamitate. Melanchton denkt, dat het byzondere vertehrikkingen geweest zyn. Existimo —— fchryfe hy T. IV van zyne Werken, pag. 311, — fuisfe fingulares tetrores, quales fape defcribuntur m Pfalmis, ut, cum David inquit: NON EST PAX OSSIB US MEIS. Et varia funt luEta fidei de multis doctrines partibus, de Ecclejia periculis, fjf de privata falute; in quibus animi valde cruciantur. Tales cruciatus fignificat Paulus, cum nominat M). "i»,<* arts-* vertaald Grotius verkeerd: ut ah int a me dolor Me. 'Er wordt van den Satansengel gefproken, dien, Paulus gebeden hadt, dat Godt gebieden wilde, van hem te wyken. Dus meene ik deeze uitdrukking van den Apostel te moeten opvatten, die hier, volgens zyne gewoonte, zeer kort is. Kaf f*" vertaale ik: maar hy beeft tot my gezegd. Dat xaj dikwyls in de betekenisfe van maar voorkomt, is bekend. — Grotius heefc hier by eene vreemde gedachte, hy is van begrip, dac Gode hem door hec Joodfche batb eol geanewoord heefc. Neen.' Gode ancwoorde den Apostel in zyn hare, hy ontfing in zyn hart Godts antwoord. 'Af*»? cot i> %xe's myne genade is groot genoeg jegens u. (Laac u derhalven daar mede vergenoegen). Dit beftuit, hec welk uic hec onmiddelyk voorgaande volgt, gaac de Aposeel mee ftilzwygen voorby. Erasmus heefc, in zyne Parapbrafis, deeze woorden ook op deeze wyze uicgebreid: Paule, contentus esto mea in te beneficentia , nee ultra quicquam efflagites. Grotius vereaald het woord «?*« niec kwaalyk: fufficiet, id est, fuffecere debet. Maar Wolf vereaald hec geheel verkeerd (c), wanneer hy denke, dac 'er de genade van Gode door moec verftaan worden, die den Aposeel geduurig onderfchraagde, zo dac hy bekwaam was, om aan alle verzoekingen cegenftand ce bieden. Hec (b) Dit kan gewislyk de betekenis van deeze woorden niet zyn, dewyl Christus by elke van deeze drie vermaaningen de belofte van verhooringe gevoegd heeft. Voor het overige is het hier de plaatze niet, om over de redenen, waarom fomtyds onze gebeden onverhoord blyven, breedvoerig te fpreeken. VjErtaaler. (c) Ik beken geenen grond voor deeze uitfpraak te kun hen vinden. Vertaaler.  aan de Corintben, Hoofdjl. XII: 8, 9. 417 Het oogmerk van Paülos is , te zeggen : " (d) wanneer het Evangelie door zwakke Menfchen gepredikt wordt, die zelve geene macht hebbeq, en. ook van anderen geen hulpe ontfangen, ja door machtige ongeloovigen vervolgd worden; en de Evangelifche leere zich des niet tegenftaande uitbreidt, en ontelbaare Menfchen tot Christenen gemaakt worden; dan is het openbaar, dat dit aan de macht en de hulpe van Godt moet worden toegefchreeven , en men daar by gedrongen is uitteroepen: dit is Gods vinger, dit beeft Godt gedaan. Lange legt het ook zoo uit: * de kragt van Godt ,, wordt nooit beter erkend, dan in zwakke werkcui„ gen. Men ziet dit vooreerst aan de uitbreiding ,, van het Evangelie, door de Apostelen in de ge,, heele waereld, en de ftichcing van zoo veele ker„ ken. Wie hadt kunnen denken, dac dit in zoo ,, korten tyd, door zoo weinig, en van alle uiterly,, ke machc zoo geheel ontbloote Menfchen, en wel, „ onder zulk eenen geduurigen cegenftand , zoude „ hebben kunnen coc ftand komen? Wie zoude ge,, dachc hebben, dac de Marcelaaren, en onder de,. zelve zoo veeie zwakke en cedere Vrouwen, het „ mee alle ftandvastigbeid zouden hebben kunnen,, verdraagen? Maar Godts getrouwheid betoonde 5J zich altoos zoo krachtdaadig in hun , dat zy het „ mee de grootfte gelaatenheid verdroegen ". Beza heeft hec ook zoo verklaard: Tunepotisjimum elucet Dei potentia illa omnem captum bumanum fupe* rans, cum infirmisfimis inftrumentis ad res maximas. per~ ficiend'is utitur; quod in Euangelii potismum prtsdicatione Apostolica patefecitz ut declarat idem noster Aposto* lus, i Cor. I: 27. 'h (d) Het woord yde ftaat in de eerfte uitgaave des N. T. van Erasmus niet, ook niet in die van Aldus Manutius. Dan het kan niet wegblyven, en Erasmus heeft het ooi; in zyne volgende uitgaaven 'er bygevoegd. IX. Deel. D d  4i8 Verklaaring van den tweeden Brief 'h y*e SüictftU p°v t» d<&nu* TiXiievTuj, want daar geene krachten zyn, daar vertoont zicb myne kracht eerst recht. De Franfche Overzetter te Mods heeft hec ook zoo vertaald : car ma puisfance fe Jait plus paroitre dans ta foïblesje. Wolf verklaart net ook recht: ut perfeSta agnoscitur. Zoo ook Grotius : perfeütius ag. noscitur. Beza vertaalt hec onduidelyk: ad finem adducitur. Klein keurc de overzetting van Lutherus : myne kracht is in den zwakken machtig, niec zonder rede af. Meier heefc hec ook niec getroffen: myne kracht wordt in de zwakken zoo veel te volmaakter. Lange en Bengel vertaaien hec niet alleen vaifch, maar ook onverftaanbaar: de eerscgemelde zegt: my. ne kracht komt recht tot baare voleinding; de laacfte: myne kracht wordt in zwakheid voleind. Bengel verklaare hec, in zynen Gnomon, even zoo verkeerd en zoo onverftaanbaar : perficitur , id est, fua peragit, perficit. Grotius dwaalt buiten twyfel, wanneer hy door c'S-mia» eene ziekte verftaat. Bengel doet, in zynen Gnomon, achter ?«'r«/Ki« het woord ff» uit. Si Paulus — fchryft hy — fcripfisfet Tirana ft°» , credo , fubjecisfet: » dS-»sU /*«». Hoe verkeerd is deeze gevolgtrekking? Beza heeft hem reeds wederlegd. Vetus interpres -— fchryft hy — (te weeten de oude Latynfche Overzetter) omisit pronomen (pov) quod tarnen in omnibus Gratis codicibus (waar vanBEZA 'er zeventien hadt) additur : £? tan. tam babet empbafin, utomittinen potuerit integra manente fententia. "ühi-a Je ftaXt.0, xctv%fi'o-eucbf h r«i? a«V»| s'r' èfii i Sufetftii tov XjirDÜ, Ut habitat m me potentia Cbiisti, Nam "pï/ «J habitat e int ''iorio, quod Grcece a-Kutovi dicitur. " Het negende vers wordt in den Weimarfchen „ Bvbel byna geheel verkeerd, verklaard, En by, ,, de Heer, beeft tot my gezeid: laat u aan myne Ge,, nade genoeg zyn. Het is tot nog toe tot uwe za- ligheid niet dienftig, dat ik den paal uit uw vleelch neeme, en des Satans Engel van u afdryve. Gy „ kunt deeze aanvechting noch niet ontbeeren, ten „ einde u niet, wegens uwe hooge Openbaaringen, eh uwe byzondere gaaven, te verheffen. Daarom ,, laat dit u genoeg zyn, dat gy aan my eenen gena„ digen Godt en Vader hebt. Want myne kracht is 3, in de zwakken machtig. Het ftrekt tot myne Eer, dat ik door u, alhoewel gy een zwak, zeer ge,, plaagd Menfch, en aan veele aanvechtingen dage- lyks onderworpen zyt, myne kracht derwyze be„ toonc, dat gy niet alleen in zulken ftryd tegen den 3, Duivel de overwinning behoudt, maar ook delee„ re van het Evangelie, tot bekeering en zaligheid „ van veele Menfchen overal uitbreidt. Daarom wil „ ik my het allerliefst beroemen van myne zwakheid, „ over myne veelvuldige droeffenisfen , op dat de ,, kracht, de krachtige hulpe en byftand, van Chris„ ius by my woone, en my, in de hutte der menig„ vuldige droeffenisfen en aanvechtingen , als met 3, eene hutte overfchaduwé en bedekke ". • Dit moet ik noch aanmerken , dat het woord »«l het welk voor uo-* ftaat, niet by «jjiwc-? behoort, maar by SV èftè. Daarom heb ik het ook dus vertaald: op dat de kracht van Cbristus op my komen en by my woonen mooge. vers IO- Aa%agiaji inte X^trcv, 'nO»«' VS roet  aan de Corintben. Hoofdjï, XII: 11—13, 421 tót! ïvwrii t'iftï, daarom ben ik zeer wel te vrede in zwakheden, in verfmaadingen, innooden, in vervolgin. gen, in angsten , die ik om de wille van Cbristus ir.oet lyden. Want wanneer ik zwak ben, dan. ben ik Jierk. 'EvScxa vertaalt Bengel insgelyks: ik ben te voeden, en: bono fum animo; gelyk Lutherus: ik ben go.ds. moeds. In den Engelfchen Bybel (taat: ik ben vergenoegd. Theodorirus vertaalt het Theophylactus: obleElor. Beza en Pasor vertaaien hec mede : obleclor in infirmitatibus. RcëL , in het eerfte deel van zynen Commentarius over den Brief aan de Ephcfers, pag. 774: voluptatem habeo in mfiniv-t.iti' bus. Beza verklaart hét zeer goed : Non tantum oequo vel forti animo ferq, fed etiam voluptatem maximum ex iis capio. 'ince Xgtinl- vertaale ik: die ik om Christus wille lyde. Zoo luidt ook de vertaaling van Grotius : Cbristi caufa; en van Meier: die ik om Christus wille verdrage. 'otu> a&uZ, rart SavurU ïiui, want wanneer'ik zwak ben, dan ben ik Jlerk. Curcelljeus heefc deeze woorden in fommige Haridfchrifcen niet gezien. Maar Wetstein heeftze in alle Handfchnfien gevonden. Zy moeten daarom blyven ftaan. In len Hollandfchen Bybel ftaat: zoo ben ik machtig — beter in den Engelfchen: zoo ben ik fterk. .Wanneer ik het zwakst ben —— wil de Apostel 'zéggen , en ieder een denkt,, dac het nu met my gedaan'is, dan geefc Gode my de grootfte kracht, , en redt. my. Men vergelyke hier mede, het geen Paulüs kap. I: 8, 9, 10, IV: 7, 8, 9, en VI: 7 gefchreeven heeft. VerS ii, 12, 13. Tiy»ix «', ti xtu duJè» i/ti. t* ftii yxe mftiix TtS «VoFÓAs. xxit:ey4&r4 li V/A è' t*V»j vWuiir, , t'l vtifitieif xui Tff««r» kx) St/>du.tr(. T'y*" iVi' , o 1 tTr.Surs t,3V£ rxi Aeiir*i i xxXktixc , e'r ui o:i «arr; i'yu au KtTSt J^xxirx ip.ii ; Xx£l«'{ è'iret&-aj, ik behoorde door u gepreezen te worden, dat is, gy behoorde te erkennen, dat ik een waar Apostel ben, en dus de valfche Apostel niet hoogcr te achten, dan my. ï«h^i betekent ook kap. III: I, V: 10, en X; 18 züb pryzen; cn brieven van aanbeveelinge, in welke men gewoon is iemand te pryzen, heeten kap. III: i, ■inrifoXui, 'O"}), yae vrtgtir* t*V i-n-toXtxv «jr«c«A«»j , ïi *«V ««JJ» itftt, want ik ben in niets geringer geweest, dan de (naar hunne verbeelding) overgroote Apostelen boewei ik (van my zei ven) niets ben. Paulus bedoelt de valfche Apostelen , gelyk kap. XI: 5 , 13; alwaar ik getoond hebbe, dat Jan^A/a» maar één woord is. Ik ben niet, te weeten, van my zeiven, dat is, al. les, wat ik in myn ambt verrichte, moet aan Godt toegefchreeven worden. Door de genade van Godt ben ik, bet geen ik ben, zegt hy, 1 Cor. XV: 10, dat is, ik ben door Godts genade een Apostel. Dat Paulus hier van de valfche Apostelen fpreekt, trkent cok Glassius, pag. ijiq, gelyk mede He- DIN-  aan de Corintben. Hoofdft. XII: 11—13- 4&3 dinger en Lukas Osiander. Maar Chemnitius, in examine Confilii Tridentini, P.I, L. l, feEt. IV, art 1 § 30, verftaat door »srigAi«r «V«roA«»«, waare Apostelen, de mede Apostelen van Paulus. Indien dit de meening van den Apostel geweest ware, zoude men in den Text de andere groote Apostelen moeten leezen. Maar dit woord de andere ftaat 'er niet by. En kan men wel denken, dat Paulus zich zei ven ee. nen grooten Apostel genoemd heeft? Maar als zulk een groot man; als Chemnitius was, dwaalt, is het niet te verwonderen, dat veelen hem in zyne dwaaling navolgen, die hem als hunnen voorganger aanmerken, en hem blindhng volgen, dewyl zv nauwlyks denken, dat het voor hem mooglyk is, te dwaalen. Dus hebben dan ook Erasmus Schmidt, Lange, Bengel en Beausobre hem hunne toeftemming gegeeven, ook is het in den Hollandfchen en Weimarfchen Bybel dus vertaald , gelyk mede in de Franfche overzettinge, die te Mons is uitgeko- raen. Erasmus en Beza hadden het ook reeds dus vertaald. , Ta pc o-Vf*"* *»» <**■«■;Ac» x*TS» vertaalt Bengel , Ietterlyk volgens den Griekfchen Text: zy zyn onder u gewerkt ge. worden. Vloeyender is het, te zeggen: zy zyn by u te zien geweest. Men kan het ook vertaaien: zy zyn byugefcbied.  *H Verklaaring van den tweeden Brief f 'E' -fi*" *xo(t";>> by - alle myne lydzaambeid, dat is, daar ik by zoo veele vervolgingen altoos lydzaam en fu e S„geweest ben. Pr&tipuum argumentum ïchryft Erasmos, in zyne Parapbrafis — Apostolici pettoris est, Euangelii gratia nibil non libenter perpeti. Hic certe nota (ego Paulus j prasfiiti Apostolum, Grotius fchryft ook, by deeze plaatze: vera Apastolicum. est,plura, quamcateri, adverfa tolerarefortitsr. Het onderfcheid tusfchen re'?«r* en heb ik reeds by Joh IV; 48 en by Rom. XV: 19 getoond. Tte*t betekent een wonderwerk het welk fchrick en ontroering baart. Zulle een wonderwerk verrichtte Paulus, volgens Hand. Xlil: tr, aan Barjesus, en op eenen anderen tyd aan Hymen^üs. wordt in den Hollandfchen Bybel door krachten vertaald, in den Engelfchen door machtige daaden. Het één en ander is onduidelyk. Ik vertaale het: Godtly. ke daaden, dewyl Godt dezelve door zyne Apostelen verrichtte. •' I',5"? |'"> • VTTllB-VTC fVf J Tut Aaxexs7, heb ik reeds by vers 8 van het voorgaande Hoofdftuk verklaard. Grotius vertaalt deeze plaatze geheel verkeerd; naar zyn oordeel wil Paulus zeggen: An minora dona per impofitionem mamum mearum vos recepistis, quam Mas ecclefw, quas Petrus £ƒ alii Apostoli Jundarunt ? Even zoo verkeerd verklaaren het Hunnius en Calovius : fi vos Ccrintbii rion agnoscitis meum Apostolaium, fascinati nimirum ina- rAs-  aan de Corintben. Hoofdjl. XII: ii—13. .4*5 nvfima perfuafionePfeudoapostolorum, age, edisferatmibi vestrum aliquis, quid illud fit, in quo cateren ecclejia vel Judaorum vel geniium antecellant. etckfia vestra i quafi bacvestra meo fundata tSplantata ministerie- pauci■oribus iS obsourioübus fignis Apostolica- dignitatis fuerit per me nobilitata, reliqua autem ecclefice per alios Apostolos , pluribus tS augustioribus. Hoe, inquam, peto mibi dilucUe eommonfirari. Vergeeft my tocb deeze verongelyking, %*e.tr*&t ft*» T«» «SWvs**!!™». D. Schwarz te Coburg heeft in de Nova miscellanea Lipfienfia, Tom. I, pag.' 31 fqq. eene verhandeling laaten drukken, in welke hy beweert, dat Christus en zyne Apostelen nooic ironicé.(op eenerf fpotcenden toon) jgefprqkeq hebben., en dat dus ook te deezer' plaatze geene z'rome-(fpotrede) voorkomt. Dan ik heb hem reeds geantwoord-in myne Aantekeninge, op 1 Cor. IV: 8. 1 Vergeeft my dit ongeluk, ftaat ten onrechte in dea Hollandfchen Bybel (a) maar in den Engelfchen Bybel, zoo wel als in de meergemelde Franfche overzettinge te Mons, leestmen: dit onrecht; of deeze ver. ongelyking. Dat hier eene Ironie plaats heeft, is zeer zichtbaar, ook erkennen dit Grotius en Beausobre,. en de meeste Uitleggeren. Echter zyn *er ook eenige weinigen, die dit ontkennen. Ab ironia — fchryft Bengel —fermo Apostolicus abborret. ;Dat dit «ten éénenmaale bezyden de waarheid is, heb ik in myn antwoord aan Schwarz getoond. — De Heer Meier verklaart hec ook: " „ vergeeft my deeze verongelyking, by aldien ik u daar door verongelykt hebbe ". zuh 1 '^ïbts'xlisv 1 v ü rtori'Jh&usi* ven . (a) De Heer Heuman heeft hier of niet wel gezien, of eenen druk voor zich gebad, in welken.door .een drukfout in plaatze van y een u gezet was; ten minsten leeze ik, in myne uitgaave; vergeeft my dit ongelyk, welk woord met het Hoog'duitfche X\ms$tl waar van onze Schryver zich bedient, in betekenisfe volmaakt, overéénkomt. Vertaaler. D d j  426 Verklaaring van den tweeden Brief VerS 14, 15. 'ihv , T{('r«» (ra;/**; èj;» iA$sï> Cftxf ,. xai iv K*von*£x.rlT0i vfttlr. O» ynèj £>)T4> tx iftüv, «»' vftsif, Ov ycto, iQÜtoi T* TfKtx Toï; y«Mv«-i 9-»exvp£iif , «( y«»hs «-«i's rixttif. 'Ey« Jt ï^f» ^cesi-am»-!» xxl txfcirauad'gt>Vtf r«7» if/vXü> vptür, it K»t rt^e-e-aTtfUf v'ftxt dyxxat *'"«» xy**aft«!y ziet, ik ben nu ten derdenmaile gereed, cm tot u te komen, en wil u (wederom) niet lastig vallen ; want ik zoeke niet bet uwe, maar u. Want de kinderen zyn niet verplicht, voor hunne ouderen fchatten te verzamelen, maar de ouderen voor de kinderen. Maar ik wil gaerne en gewillig alles, ja myn leeven zelf, ten beste van uwe zielen aanwenden, al ware bet cok, dat ik, daar ik u zoo lief bebbe, door u minder bemind zoude worden, 'ifcè betekent, gelyk het Latynfche ecce, zoo wel zie in het enkelvouwige, als ziet in het meervouwige. Ldtherüs heefc het vertaald: zie, maar in den Hollandfchen Bybel leest men.: ziet, het welk beter is. De uitdrukking 'tTciftufêXtff, met eenen Infinitivus, komt Hand. XXI: 13 en iPetr. IV: 5 ook voor. Dac het goed Griekfch is, heeft Wetstein by de eerstgemclde plaatze getoond. Onze Apostel as meermaalen gewoon , ta&iJV in plaatze van ïexi&ai, en «a£», in plaatze van 'ex'f">»t te fchryven. In deezen Brief vinden wy dit kap. I: 15» '6, II.-1, en op veele andere plaatzen. Het woord hebben wy reeds by, kap. XI: 8 verklaard. Ook zie men, het geen over deeze plaatze in hec vyfde deel vah de Bibkotbeca Bremenfis £? Ver den fis, pag. 198 feq. gefchreeven is. De woorden: ik zal u niet lastig vallen worden in den Weimarfchen Bybel verkeerdlyk (b) dus verklaard: " ik zal by myne oude gewoonte blyven, en „ geene bezolding van u neemen ". I Zoo ook Lange: " ik wil u niet lastig vallen, door nu nog eersc be- ,, zol- (i) En nochtans weef ik niet, hoe deeze woorden beter, en met den famenhang meer overéénkomftig zouden kunnea verklaard worden. Vertaale».  aan de Corintben. Hoofdjl. XII: 14', 15. 427 „ zolding van u te neemen, maar ik zal handelen, is gelyk voor deezen ". Ik zoek niet bet uwe, maaru, dat is, myn oogmerk is niet, door u ryk te worden, maar u zalig te maaken. Dit deedt ook de beste Leerling van onzen Apostel, zyn geestlyke zoon, Timotheus. Van deezen betuigt hy Phil. II: 10, 11, dat hy even zoo gezind was, en niec op zyn eige voordeel zag. Alle Leeraaren van het Evangelie behoorden den Apostel dit te kunnen na zeggen: ik zoek niet het uwe myne Toehoorers, maar u; of ten minden moesten zy kunnen zeggen: ik neem wel is waar de bezolding, die gy my geeft (c), en die tot onderhoud van my en de myne noodzaaklyk is, met dankbaarheid aan, maar dit is niet het hoofd doelwit van mynen arbeid, de zorge voor uwe zielen gaat my boven al ter harte, en ik bevlytige my, om u, zoo wel door myne leere, als door myn voorbeeld , op den weg te brengen, die een Hemel voerc. • , . , . 'EA» i^""* iuwmirtt na) t'xS-ceTUmS-vtrapxf i/Vf« rüi -tyvKSi maar ik wil gaerne en gewillig alles, ja myn leeven zelfs, ten beste van uwe zielen aanwenden. Dac hier «?>s-* in plaacze van de Compara'ivus in plaatze van den Pofttivus gebruikt wórdt, heb ik by verso reeds aangemerkt. In den Hollandfchen Bybel leest men: zeer gaerne. En zoo heeft Lutherus hec ook vertaald, fchryvende fait scwc 3 vrant in zynen tyd gebruikte men hec woord f««t in de betekenisfe van zeer. Lutherus vertaalt het onduidelyk : icy feil teregen/ itttb ftargekget ioerten. Even zoo duister is het inden Hollandfchen Bybel overgezet: ik wil de onkosten geeven, i ! ■ en (c) Ook is 'nier in niets onbetaamlyks, dewyl de omftandïgheden van het Leeraarambt, federt den tyd der Apostelen, zoo geheel veranderd zyn, dat het zelve nu eenen geheelcn Menfch vordert, en het dus over het algemeen zeer flecht zoude waargenomen worden, indien een Leeraar nog bovendien eenig tydlyk beroep moest waarnemen, om zich en de zynen tc verzorgen, Vfrtaaler.  428 Verklaaring van den tweeden Brie} en voor uwe zielen tot onkosten gegeven worden. Beza vertaalt het: Ego libentisfime jumtum impendam, ex expendas pro ammabus vestris. Grotiüs : res me^s , quanquam tenues, inpendam. Lange : " ik wil zeer „ gaerne de kosten uitleggen tot onderhoud van my ,, en de mynen, ja zelfs het leeven opofferen, en „ my tot den dood bereid houden voor uwe zielen, „ om u, by zoo veele vervolgingen en leevensgevaa„ ren , met het Evangelie te dienen ". — In den Weimarfchen Bybel wordt het op deeze wyze verklaard: '* lk wil gaerne met myne eigene handen myn „ onderhoud verdienen, en alles, wat ik heb en ver„ mooge daar toe befteeden, ja ook myn lichaam ea ,, leeven gewilliglyk overgeeven voor uwe zielen, „ dat is, zo ik daar door de zaligheid van uwe zielen Hechts kan bevorderen. Lange en de Weimarfche Bybel hebben het daar in alleen wel getroffen, dat zy my door myn leeven verklaard hebben. Want, wanneer Faulus fchryft dat hy zich ten beste van hunne zielen wil aanwenden, kan dit zekerlyk niets anders betekenen, dan, dat hy zelfs zyn leeven tot hun wtlzyn wil aanwenden, dacis, geen leevensgevaar ontzien, om hen in het geloof ce bewaaren , en de onbekeerden op eenen beteren weg te brengen. Voor uwe zielen, dat is, voor u, ten uwen beste. Dac die een Hebraismus is, hebben Beza en Grotius aangeraerkc, ea Beausobre bewysc het mee veele plaaczen uic hee Oude Testament. El **l x-sei--  aan de Corinthen. Hoofdfl. XII: 16"—18. 429 ook de ConjunBivus kan zyn. Ik vertaale het derhalven op deeze wyze : ik wil gaerne en gewillig alles wat in myn vermogen is, ja myn leeven zelf ten beste van uwe zielen hefteden, al is bet ook (of, gefteld al) dat ik, die ik u zoo zeer beminne, door u minder bemind worde. Niemand zal kunnen ontkennen, dat deeze manier, om aan de Corinthers te fchryven, voor onzen Apostel zeer veel beter voegt, dan ofhy gefchreeven hadt; ik moet bekennen, dat gy my niet zeer bemint, ten minsten, da: gymy zoo niet bemint, als ik u beminne. Vooreerst kan men niet denken , dat 'er onder de Christenen te Corinthusmaar weinigen zullen geweest zyn , die den Apostel hartlyk lief hadden ; en ten tweeden kan men niet verwachten, dat Paulus deeze Christenen in het algemeen , als in het aangezicht zoude gezegd hebben, gy allen hebt my niet lief. Vers 16, 17, l8. "Ep« ti, iyo) ov KitTl$ii(tlF» v'fiii iirüex*» -Wfveyei toXoj vftctf f A«/3fifixi II*{lx«A!)0-es Tit«» *«l rviciirts-iik* to» üttMpii. M«ti cicMtititTririr vft»( Tit«5, 'O» tv s'iiiu wnv'ftaTi jriei'.wccT^'r*»» i «» «'« clvreït wir»; ja, zal'menig een zeggen, wy ftaan bet u toe, wanneer gy zegt: ik beb niemand tot last geftrekt» Maar by denkt teffens, dat ik jlim geweest ben, en u op eene arglistige wyze misleid bebbe : Ik antwoorde: beb ik u wel door iemand van de geenen, die ik tot u gezonden bebbe , in iets verkort ? Ik beb Titus vermaand , om na u toe te reizen) en den Broeder met bem afgezonden. Heeft Titus u in eenigen opzichte benadeeld? Hebben wy niet in denzelfden Geest, bebben uoy niet in dezelfde voetftappen gewandeld? "eï» ti , tyd **Ti|8«f«r«e v'uuf. Ik heb deeze woorden niet wel anders kunnen vertaaien, dan ik gedaan hebbe, om ze in onze taaie duidelyk te maaJtéo. Wat de Apostel bedoele, wanneer hy zegt, dat hy niemand tot last geftrekt heeft, weeten wy reeds uit kap. Xt: 7 en volg. Te weeten hy hadt, toen  433 Verklaaring van den tweeden Brief toen hy by hen was, hun geene onkosten veroorzaakt , maar geleefd, van het geen hy met zyner handen arbeid verdiende. Zoo verklaart het Franzios ook, Orac. 79. a*i' victlefr*i a-sjnaüjyuj tóxa, t'««s eAo/So». Maar by denkt teffens, dat ik Jlim geweest ben, en u op eene ar?, listige wyze misleid bebbe. Ook deeze woorden heb ik dus moeten overzetten, om des Apostels meening in onze taaie duidelyk te maaken. Paulus is gewoon kort te zyn in zyne uitdrukkingen. Lutherus vertaalt vatZveyf tó<$t5c&$ in den Hollandfchen Bybel leest men: listig. a5a« ^«5 vertaalt Lutherus- ik beb u listig gevangen-, het welk geen Duitfch is. ' In den Hollandfchen Bybel wordt het noch iïimmer vertaald : ik beb u met bedrog gevangen. ij,«*~s; ik antwoorde: beb ik u wel door iemand van de geenen,^ die ik tot u gezonden bebbe, in iets te kort ge. daan ? Tusfchen ™« en «» moet het woord }««'»», verliaan worden; en het woord *% wordt hier in plaatze van «W gebruikt, dewyl de Grieken gewoon zyn dien Cofus te neemen , die te vooren is voorgekomen Wetstein heeft in drie Handfchriften pi r„», ?, ge. vonden. Dan deeze leezing kan niet wel aangenomen worden, dewyl zy geen Griekfch is. Ik heb dit vers met ik antwoorde begonnen. In den Weimarfchen Bybel heeft men ook aangemerkt, d3t nu het antwoord volgt. Dat, in het Griekfch, ik antwoorde dikwyls uitgelaaten wordt, en in onze taaie 'er bygevoegd moet worden, heb ik by 1 Cor. LX18 en XIV: 15 en 26 reeds aangemerkt. Heb iku in iets verkort? ('»Ai.ri*T«r* te vooren, kap. VII: 2, lazen wy: wy hebben niemand uit gierigheid m iets te kort gedaan, ivïh» t*a«,.««r«'r««» BEZAfchryftbykap.il: 10, en Gatacher, in zyne Adverf. postouma, cap. 27. pag. 721: nA,»,,*™, ah terum dicitur. qui avaritia vel aliis malis artibus ex al~ terius damno fikt promovet commoda. Zeltner heefc onze phatze ook zo vertaald: beb ik u in iets te kort gedaan? Lutherus: beb ik iemand benadeeld? In den Hol.  aan de Coritttben. Hoofdft. XII: 16—18. 431 Hollandfchen Bybel: beb ik voor deelen van u gezogt? In den Engelfchen: beb ik winst van u gezogt?. ten opzichte van de oude Kerkleeraaren fchryft Soiceros Tom. II' pag. 747: t» sr*i«i»*n«» boe loco ad qu turn'fcf avaritiam referunt. _ iw*«a.™ t/to, hebben Beza, de Franfche Overzetter te Mons, en Beadsobre verkeerd vertaald: ik beb Titus verzogt. Dan het voegde voor Paulus niet wel, zynen Leerling [eene zaak van dien aart] te verzoeken. Beter vertaaien het Lutherus en Bengel: ik beb Titus vermaand. Beza heeft het zelf, kap. VIII' 6, goed vertaald: ut adbortaremur Titum, al. waar'de oude Latynfche Overzetter ook heeft; ut rogaremus Titum. v TlxettiMr» Tito», *«ƒ *w**eriiA«» rtt «JiA0«>, ifc fceö Tita/ vermaand en (niet eenen Broeder, gelyk Luther het vertaald heeft, maar) den Broeder met bem afgezonden. Men ziet met den eerften opflag, dat hier iets ontbreekt, het welk op deeze wyze moet ingevuld worden: ik beb Titus vermaand, om na u, toe te reizen, en den Broeder met bem afgezonden. In den Weimarfchen Bybel leezen wy insgelyks: dat by na u toe zoude reizen. De Franfche Overzetter te Mons , Beausobre en Meier hebben het op dezelfde wyze ingevuld. Erasmus, in zyne Parapbrafis: ut adirei ad vos. Grotius: Hor tatus funt, ut advosiret. 'ov rei dvrd trttvunTi arij««•, vertaalt Beza verkeerd: eodem fpiritu, verftaande 'er den Geest van GoJt door. Castellio vertaalt het beter » door eodem animo. En Grotius verklaart het ook goed, wanneer hy zegt: timp* boe loco affectum animi fignificat. vers 19. naA<» ï»m7« in vult «t»>iy^i>«; Qui it fcfir* A«a«ïfsi». T» ti nmra , «yawW, iteif  432 Verklaaring van den tweeden Brief £wi( m üftar lixehfivf, denkt gy misfchien wederom , dat ik my (Hechts) by u wil verantwoorden ? Ik fpreek (dit) in Cbristus voor Godts oogen. Maar dit alles , myne Geliejden , fpreek ik tot uwe flicbting. Paulus heeft nog eens het oog op het geen hy vers 16 en 17 gezegd hadt. Veelen denken, dac ik u op eene arglistige wyze bedroogen hebbe, hebbende ik wel is waar, zelf het geld niet aangenomen, maar het door Titus laaten ontfangen, die hec my zoude ce rugge gegeven, en ik dus evenwel u daar door benadeeld hebben. Zeltner verklaare hec verkeerd : " wy fpreeken in Christus voor Godt; dat is: hec is niec om myne per-„ foon te doen, maar om de eere van Gode en hec ,, Aposcelampe van Christus, dac hec niec gelascerd „ worde Id den Weimarfchen Bybel word hec ook verkeerd verklaard: " Denkt gy, dat hec ons ,, juisc om onze eige perfoon ce doen is, dac wy ons ,, tegen de befchuldigingen der valfche Aposcelen mee „ zulken yver verdedigen ? Neen, hec gefchiedc toe „ uwe verbetering, dac gy de hoogheid van ons A„ poscelfchap beter eer harte zulc neemen, en onze ,, vermaaningen te gewilliger volgen, hec welk u cot „ bevordering van uwe zaligheid zal {trekken ". In Christus verklaare Beausoere: in den naame van Cbristus. Beter Beza : ut eum loqui vere & fincere convenit, qui fe in Cbristo esfe profiteatur. Denkt gy, of meent gy? A&th komt in deeze betekenisfe ook voor iCor. IV: 9 en XIV: 37- Ax«A«youi««3-« Cfth. Ik heb hec niec wy, maar ik vertaald. Paulus fpreekt van zich zeiven alleen. Denkt gy, dat ik my by u wil verontfcbuldigen ? Worde het door Beza, gelyk mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel ook niet kwalyk overgezet. Ik fpreek dit in Cbristus voor Godts oogen. , In den Hcllanüfchen Bybel leesc men: in Godts tegenwoordigheid, kap. II: 17 leezen wy insgelyks *»u»!*m t«ï ©»•«. t«'  aan de Corintben. Hoofdfl. XII: 20. 433 fcilicet xxXcZftn. Dit woord moet uit het onmiddelyk voorgaande herhaald worden ; gelyk dit in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel , als mede in de Franfche overzettingen van Mons en Beausobre, gefchied is. Lutherus heeft het vertaald: dat alles gefcbied, hetgeen ook zeer wel gaan kan. "ïwf» T$f ifia, iixêhfiït, ik fpreeke bet tot uwe Jlicbting. Dus heefc het Beza , de Franfche Overzetter te Mons, en Beausobre, gelyk mede de Engelfche Bybel ook vertaald. Lutherus heeft het medeniet kwaalyk uitgedrukt : u tol betering. VerS 20. Qo/Scvfixf pi*1** t\$-a» !v%' li»vSa«5, met den ouden Latynfchen Overzetter, door amulationes; welke betekenis hier evenwel niet te pas komt. Even verkeerd vertaald Bengel het door den yver , en Meier door de yverzucbt. Lutherus , zoo wel als de Hollandfche en Engelfche Bybel leest, te recht, de nyd. ®vf*ii betekent de toorn, zoo wel als igyi. Als deeze twee woordeD by eikanderen ftaan, zoo als Eph. IV: 31 en Coloss. III: 8, betekenc ievi toorn of gramfcbap, die in het hart plaats heeft, en S-oftU zulk eenen toorn, die in harde-woorden, of ook in Hagen uitbarst. Men zie myne aantekening op de laatstgemelde plaatze. Kar«a*a('«, wordt door Lutherus en in den Hol. 3andfchen Bybel, achterklap vertaald. Dit woord komt 1 Petr. II: 1 ook in dien zin voor, en Rom. I: 30 betekent x«t«a«'a«« eenen lasteraar. ■ftS-vete-fic, wordt by Lutherus, als mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel vertaald: het oorllaazen; by Beza : jufuni; by den ouden Latynfchen Overzetter: Sufurrationes; in den Weimarfchen Bybel : geheime lasteringen. Rom. I: 30 komt het woord 'ïtbve.iris voor. In de Hekelfcbriften van Theophras. tus, Kap. II, betekent iemand iets in het oor zeggen. Dewyl nu Paulus aldaar van ondeugden fpreekt, heb ik het vertaald: geheime opjlookers van of tegen anderen; hier ter plaatze: geheime ophilzin. gen. Dergelyke ondeugende Oorblaazers worden Su- far.  san de Corintben. Hoofdft. XII: 21. 427 furrones genoemd en S ifurratores, welk laatftc woord Vossiüs, in zyn Boek cie Viiiis Jermonis Latini, lib. UI, cap. 51, pag. 618, by Cicero gevonden heefc. «!«r.»Vt'l°T'*', Klt' f*1 f*1* TcctitiTxitut ixi t?. Ik. vreeze, dut myn Godt my, naa myne aankomst, andermaai by u nedergejlagen zoude laaten voorden , dat ik ■over veelen zoude moeten treuren, die te vooren gezondigd en geene boete gedaan, bebben over bunne Onrèinigbeid; en Hoerery, en- Ontucbt, die zy gepleegd bebben. Ik heb in het voorgaande vers,, de woerden: ikvreeze^ herhaald om dac de zin anders minder dtlidelyk zoude gt weesc zyn. Om die zelfde rede heb ik hec in dit vers nog éénmaal moeeen herhaalen. Die heefc Beausobre , id zyne overzeccinge , ook gedaan : je Crains, au* & mon retour Dieu, tfc. Ik vree«c, dat myn Godt my enz. De nadruk moec, E e 2 in  43<5 Verklaaring van den tweeden Brief in de uitfpraake niet op Godt, maar op het woord myn vallen. By Phil. IV: 19 heb ik aangemerkt, dac, zoo dikwyls Paulus myn Godt fpreekt of fchryft, hy altoos eene fterke aandoening te kennen geefc, hec zy van eene groote blydfchap of eene grooce droefenis. 1 Cor. Ij 4 betuigde hy zyne byzondere blydfchap, daar over dat de Corinthers zulke goede Christenen waren. Hier ter plaatze geeft hy zyne droefenis te kennen, dat zy geene boete deeden, maar in hunne zonden voortvoeren. Hombergh maakt het woord exS-lvr« betreklyk op rre}i *>*"« (wanneer ik tot u kom), Wolf op ruirut»>Tti (by u nedergeflaagen laaten worden) Het één kan , zoo wel als hec ander, aangenomen worden, maar nogthans is hec eerfte, waar voor Grotius ook was, het waarfchynlykfte. Est traje6tio, fchryft deeze beroemde Man. En over deeze trajeSlio verborum, die in de H. S. zoo dikwyls voorkomt, handeld Glassius, in zyne Pbilologia facra, pag. 1247 fqq. als mede Majus in zyne Findicice flyli Apostolici adverfus cenfu* ram critici Angli, pag. 14: als mede.Gatacher, in zyne -Adverfaria Postbuma , cap. 17 , pag. 580/3. en Wigand Kahler , in een opzetlyk gefchrifc, te Bintelen in hec jaar 1725 gedrukt. Voorbeelden van foorcgelyke trajettiones, of omzettingen van woorden vindt men by Casaubonus, in zynen Commentari. iis ad Tbeopbrasti Cbaracleres morum, ook in Aristoteles. Tie)i vkS( übetekentbyw, zookomthet 1 Cor. 11:5» XVI: 7 en 2 Cor. X: 9 ook voor. Mii vaXi, ixS-étT* ut T«aWr«»i«oj rólt ke"ihiHT,i%''r> "zoude over vee. len moeten treuren, die te vooren gezond'gt bebben. . Te vooren, fchryft Grotios , dat is, die zich, voor myne komst niet gebeterd hebben. Bengel : qui peccarunt ante proximum meum adventum. In den Weimarfchen Bybel: " te vooren, en eer ik ko„ me ". Door d»a3-cie, het welk in den Engelfchen Bybel de Geilheid vertaald wordt, verftaat Bengel lasdviam contra naturam, Rom. I: 26. Van dit gevoelen is ook de Franfche Overzetter te Mons, die het de regie, mens infames vertaald heefc. Grotius verft nc 'er door omne genus Liscivice, en daar in ben ik hec met hem ééns. Ee3 HOOFD-  438 Verklaaring van den tweeden Brief XIII. HOOFDSTUK. VerS Ij 2, 3« Tf/rw rtvre fexefiuf iee)>ii/.Sc. '£»f rcfttuTc-i iuo jK»^Ti/f«» xte) Tf>tai ruB-ïiTiraj n£v pïjfta. ng*éêï» yguift*etixcfi xet) t«ïj AoiycTj »■«;•■<», «'r< , £«r »<{ to uraXtt, iv iptiriftaf, *£*s/' J«J» («Tim roS «» «^Mi XctXcvtrai X^tfoo, 'it lii iftSc, cïxaS-ittï, tvi»Tlï it ift7«, wanneer ik tot u kome, is dit de derdemaal; en dan zal tp de uitjpraak van twee of drie Getuigen alles aankomen. Ik beb bet (u) te vooren gezegd, en zeg bet u nu ook te vooren, als of ik tegenwoordig ware. ten tweedenmaale; en ikfcbryve tbans afweeztnd aan de geenen, die te voo. ren gezondigd badden, gelyk mede aan de anderen allen, dat, wanneer ik-anderwerf kome, ik niet zal verfcbootien ; zo gy anders een bewys verlangt, dat Cbristus door my fpreekt, dewelke tegen u niet zwak, maar onder u machtig is. Padlus hadt uit den mond van Titus , dien hy (kap. XII: iK) na Corinthe gezonden hadt, gehoord, dat te Corinthe veele Christenen eenen zeer onchristlyken wandel voerden, en inzonderheid aan hoererye waren overgegeeven. Dewyl nu de Corinthers den Apostel gefchreeven hadden , dat veelen onder hen zulke zondaaren niet waren, en hem daarom baden, dat hy toch de onfchuldigen niet met de fchuldigen iïrafFen wilde , antwoordt hy hun thans, dat hy het, volgens Godts bevel (Exod. XIX: 15, Num. XXXV: po en Deut. XVII: 6, XIX: 15) op de uitfpraak van twee of drie Getuigen zoude laaten aankomen ; dat hy hun, wanneer hy te Corinthe kwam Getuigen dacht voorteftellen , die Titus hem aan de hand zoude geeven; en dat hy deeze Getuigen op hun geweeten zoude afvraagen, of niet deeze of geene toe hier toe in hoererye geleefd hadt. Het eerfte vers heeft Lutherus: verkeerd vertaald : kom ik ten derdenmaale by u , dan zal allerlei zaak beilaan in den mond van twee of drie Getuigen. n«» (Kftx vcuaale ik: alles. Het is eea bekende He. bruis.  aan de Corintben. Hoofdjl. XIII: 1—3. 439 braismus: *X2m\ betekent zoo wel verbum, als res ^Dat de Apostel, wanneer hy fchryft: wanneer ik tot u kome, is dit de derdemaal, niet zoo moet verftaan worden, als of hy werklyk te Corinthe gekomen was, maar alleen zoo, dat hy voorneemens geweest is , derwaarts te reizen, hoewel dit niec gefchied>zy , heefc Wolf bondig beweezen. Dan Beza belcnryf t die breedvoeriger, wiens woorden ik hier zal laaten volgen: Non patitur historica narratio, ut Pauli post ham epistolam fcriptam adventus fuerit tertius, non modo, auia fecundi a'icujus adventus non facit menttonem Lucas (neque enim is fingulaperfcripfu) fed quia conjlat, eum fuvfe primum ejus in banc urbem adventum, cum Atbenis illucvenit, ut narrat Lucas, Actor. XVIII, auo tempor e prima jecit Corintbiacus ecclefm fundamenta. Inde traiecit Epbefum, & jïatim reSta contendit Hierofohmam. Inde Ctsfaream, 6f postea Antiocbiam, venit Antiocbice aliquantukim commoratus , peragravit ■ Galatiamtf Pbrygiam, doncc Epbefum peragratafupe. riore A fia, deveniret: unde priorem ad Corintbtos epistolam fcripfif- ubi confumtis 11 Menfibus a Demetriifactione expulfus, in Macedoniam venit: unde banc alteram, fcripfit epistolam, Paulo ante, quam ipfe ex Macedonta. in Grceciam tranjïret, ubi tres menfes confumfit. De woorden: U) ee»*Tct 3*4/**(*«("'**' rei«> r«9-««, heefcLocke in zynen Commentarius over deezen Brief, te Londen 1706 gedrukt, die Clericus in zyne Bibliotheque cboijie, Tom. XIII pag. 99 beoordeelc, meesc al zeer goed verklaard. .Clericus geeft, pag. 103, zyne toeftemming aan Grotius, die (a) In deeze betekenisfe komt de uitdrukking**» p^meermaVen voor in de fchriften des N. T., by voorbeeld Luk. I* <■>« JfofTvru a-»(»rcZ &tS *»> het geen Lu- t'h'frus te recht vertaald heeft: by Godt is geen ding onmoogM Fn Matth. IV betekent een iegelyk woord, dat uit den mond vanGodtgav, ook niets anders, dan alles, het geen Gods wil, dat tot ons onderhoud dientn zal. Vertaaler. E e 4  440 Verklaaring van den tweeden Brief dezelve dus uitlegt: cum jan bis terve id dixerim, tandem ratum ent. Grotius heeft Drusius tot voorganger, en Beausobre tot zynen navolger, gehad. Dan deeze overzetting Nvykt van de Griekfche woorden geheel en al af. Ook is Grotius van gedachten, dac de woorden Dedt. XVTi: 6 ilechts eene zinfoeêiing •zyn; waar van Calovius, te recht, zege: Vana§ coacla est bcec glos/a. Tig-tle»** xaj jr^Ai'y* jt ^ h£ri(,t3 ik beb bet (tp te vooren gezegd, en zeg bet u ook tbans te vooren, als of ik tegenwoordig ware, ten tweedenmaale. Beza en Lange verftaan die van den eerften Brief aan de Corinthers, kap. IV: 18 enz. en »**.iv« van deezen tweeden. Die verwerpc Calovius te rechc geevende zyne eoeftemming aan Grotius , die de woorden: «« *-«;«', r, hértt» dus vertaald: velut iterum apud vos futurus. Dan Grotius heefc die verkeerd vereaald. Ook heefc Lutherus hec niec wél getroffen: ik zeg bet u te vooren, als tegenwoordig. Becer Beausobre: als of ik tegenwoordig ware. Kal djréi, ,jb Vjcc'', o", i«»fA*- ,j{ TooJ epürouuj, enik febnve tbans afweezend aan de geenen, die te vooren gezoniigd hadden, gelyk ook aan alle de anderen, dat, wan. neer ik anderwerf kome , ik niet zal verfeboonen. De woorden t.7s r«>„ vertaald Grotius verkeerd- Ji qui adhuc peecaturi funt. 'Ou ipilr,**,, ik zal ben niet verfeboonen. Te wee. ten, volgens de machc, die de Heer my gegeeven heeft , om fcherpe middelen te gebruiken. Dus wordt 7pUDJden.Weimarfchen Bybel te rechc verklaard. Z-eltner: ik zal een zichtbaar voorbeeld van A„ postolifche geftrengheid flellen. i Cor. IV: 21 en „ X: 2. . . Sc*,fti' ^"7" T" " *«*™>T.s Xs,r.Z, i, ,U iuxs V *. 5 ifth * zo M anders een bewys begeert, dat Coristus door my fpreekt; die jegens u Jet ï£w vfrVl °ndeT- U m^ «• woord Ui\ ver. h« aZi ™ fflBI^* Ehasmd, en Beza quandoquidem: het geen op hes zelfde uitkomt. Het  aan de Corintbm. Hoofdfi. XIII: r—3. 441 Het begin van dit vers heefc Lutherus verkeerd vertaald: nademaal gy zoekt eens gewaar te worden den geenen , die in my Jpreekt, naamlyk Cbristus. Beter Lange ; zo gy een Jtaaltje van ernst verlangt, fi defideratis experimentum mes. potestatis miraculoftz in eos exercendce, qui peccaverunt. Zegerus verklaard het ook zoo: Non est imbecillus Cbristus erga vos, fed validus ac potens ad ajficiendum fuppliciis eos, qui in fe iram per maleficia commeruerint. Grotius legt het mede op die wyze uit: Quandoquiaem ita agitis, ut periculum facere veile videamini, quid Cbristus per me ejficere posfit. t«s »» ifM» a«sa«ü»t«5 Xgietü wordt in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, als mede door Beausobre en Hengel, verkeerd vereaald: de proeve van Cbristus. Ook vereaald Bengel hec verkeerd in zynen Gnomon: dubitatisne, an Christus in me loquatur? In den Grondtext komt hec niet vraagswyze voor, en ftoi betekenc hier, buiten twyfel, door my. Paulus fpreekt hier niet van de inwendige taaie van Chris, tus in het hart van eenen Geloovigen, maar van die uitwendige, die hy, door den mond van zyne Apostelen , zoo wel tot Ongeloovigen als tot Geloovigen fprak. Gy zyt bet niet, die fpreekt, was zyne taal, Matth. X: 20, maar de Geest uwes Vaders (die ook myn Geest is) fpreekt door u. 'e, met den Dati- vus berekent ook op andere plaatzen door ; men zie Col. 1: 13, en II: 15* t yO( (Xpij-Of) iis vftxf cvx aiQ-ttü, uü\x Sutctni it iniït. In den Hollaudfchen Bybel worde th een onrechte, in u vertaald. Beter leest men by Beza en Zegerus, erga vos, en ia den Engelfchen Bybel, zoowel als by Lange en Bengel , jegens u. Grotius , dien Beausobre volgc, verklaard dit woord SuvxTit' verkeerd : Cbristus per me apud vos ingenlia dedit potentice jucefigna. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook niec rechc verklaard: " hy heefc „ airede zyne kracht beweezen, nademaal hy, door ,, hec woord des Evangeliums , hec welk ik gepre,, dikc hebbe , u van Heidenen coc Chriscenen ge„ maake, en uit den Geestlyken dood toe hec leeven E e 5 3, ge.  412 Verklaaring van den tweeden Brief ,, gebracht, daar benevens ook myne leere met boven „ natuurlyke, Godtlyke, wonderwerken, bekrach„ tigd heefc ". -Raphelios hadt in de fchriften van Arrianus twee plaatzen gevonden, in welke «ïr heefc Zeltner te rechc door onder u vertaald , by is onder u maebtig. Ik moet nog maar alleen aanmerken ; dat 5Wr/» éen nieuw woord is, hec welk in geene andere fchrif. ten gevonden worde. Van dienzelfden aart is ook hec woord inm'«, 2 Cor. III.- 6 en Coloss. I: 12 by Welke plaatzeBEZA hec een woord noemt, dac Paulus gefmeed heeft. vers 4. y*{ «»«V«»{*5'« /| «oS-sn/*?, >%< e'* «W- ftsac. ©uü. Kat y«f xca nulït J<oSfilt Ir üvttü xW fyrlftiS-a Si, ïrt yttln&t, Srt iftiit iv» trftt, diïéxiKot. Onderzoekt u zelve , of gy bet geloof bebt, beproeft u zelve. Of kent gy misfchien u zelve niet recht, dat Jefus Cbristus in u isl Of bet moest zyn, dat gy onechte (Chriscenen) waart. Maar gy zult, boopeik, erkennen, dat ik geen onrecht (Apostel) ben. Bengel heeft deeze twee verfen zeer verkeerd verklaard. " Verzoekt u zelve ". — Hier Iaat hy deezen volzin eindigen. — " Wanneer gy in het Geloof „ zyt, zoo beziet uwe bekwaamheid: of erkent gy „ u zei ven niet, dat Jesus Christus in u is? Of hec „ moest zyn , dat gy misfchien onbekwaam waart. „ Maar ik hoope, dat gy erkennen zult, dat wy niet 3, onbekwaam zyn ". Naa de woorden Uvroli *tte*fr-n fielt Beausobre een punftum, en Iaat den Apostel dus voortvaaren: bebt gy bn Geloof niet ? Beproeft u zeiven. Dan die punctum ftaac in niec ééne Uiegaave, en ook in niec ééne Handfchrift. Beproeft u zelve , verklaard Grotius nier kwaalyk: an omnia ea dogmata bem retineatis, qua vobis tradidi. Da  44<5 Verklaaring van den tweeden Brief De Weimarfche verklaaring; '~ onderzoekt u zelve of „ gy vi bet G loof zyt; dat is, twyfelt gy nog aan de ,, kracht van mvne Aposcoliièhe bedieninge, zoo „ gaat maar in uw eige hart, gy zult bevinden, dac ,, gy daar door tot Christus bekeerd en geloovig ,, geworden zyc ". Eene zeer wondcrlvke verklaa. ring! Wanc die dit in zyn hare gevoelc'en bevindt, kan hier aan niet cwyfelen. 'h iox Ixiyttvmvrt ixvre-us, 'óri 'ixrais Xji^j it ift~' t's-l»; *i t*i ti Mxi/Jioi ès-e, of kent gy misfchien u zelve niet remt, dat Jefus Cbristus inu is? Of bet moest zyn, dat gy onrchte (Christenen) waart, 'E-*iy„cJtrxsTt heefc Beza ten onrechte vertaald: agnoscitis. De oude Lacynfche Overzetter vertaald het beter: ccgnoscitis. Kent gy u zelve niet, dat Cbristus in u is? Grotius: non cogno.citis, Cbristum per fpiritum fuum in vobis prrzfentem esfe? Hy voegt 'er byi'bene tra&ate bunc bospitem, te weeten, opdat hy niet' wederom van n weg gaa. De Weimarfchen Bybel: " dat Christus ,, door het geloof in u-woont. Eph. III; 17 ". Beausobre, verklaard het verkeerd: " dat de leere van „ Christus onder u is. De verklaaring van Wolf ,, is beter: quozrit Paulus: j ai* y<,»«-xan é*vt«i.s, 'irt 'Uw; Xe>*h »'» ifït ifi; & respondet, omnino eos id esfe psrfpeSturos, modo non fint «7sxi,««<. '£< w Tt «ïoxifu,' Ut, of bet moest zyn, dat gy onechte (Christenen) waart. Grotius; mfi nomine, non re, estis Cbristiani. Beausobre: " of het moest zyn, „ dat gy geéne waare Christenen waart ". Lange: " of hec moesc zyn, dac gy hec bewys niec vindt „ in de beproevinge; anders zult gy wel erkennen, , dat Christus in en onder u is -". 'ASUtfuS betekent iemand, die in de beproevinge niet uithoudt, en de tóetfe niet kan doorftaan. In den Hollandfchen en Enge'fchen Bybel wordt hec vertaald de verworpene,. Die in de benroevinge niet beftand zyn, worden zekerlyk doof Oojt vetworpen Vatablus neemt her woord Rb PRO Hf active , en verklaard het op deeze wyze: Existimo, vos cox»ftat 3f *e°S r)t ©-o», ^ irHÏa-a, iftx, K„-m »«» ftnïh. Ovx' ifiiït iïóxi/t., >h«i St *e°s rl» ©!»» vertaald Lutherus , met den ouden Latynfchen Overzetter i maar ik bidt Godt. Dus wordt het ook in den Engelfchen Bybel gelyk mede by Erasmus, Grotius, den Franfchen Overzetter te Mons, Beausobre en Hammond vertaald. Beza vertaald het: Opto a Deo. In den Hollandfchen Bybel: ik wenfcb van Godt. Lange : ik wenfcb tot Godt. Valla : opto apud Deum; en dus vertaaien het ook Erasmus en Vatablus. Daar in komen zy allen over één, dat zy den Apostel doen zeggen: ik wenfcbe. Ea dat dit de rechte vertaaling is, zien wy daaruit, dewyl Hand. XXVI: 29 dit woord, ik wenfcbe, ook met den Accufativus en Infinitivus voorkomt: ik wenfcbe tot Godt, dat allen, die my beden boor en, zuike Menfchen moogen worden, als ik ben. Lutherus vertaald de woorden: ï«x»f«t, m v»£s x*x» ftviï*: ik wenfcbe , dat gy niets kwaads doet. En zoo leezen wy ook in den Hollandfchen Bybel, en by Beza. Ik vertaale het: dat gy niets kwaads moogt gedaan bebben; niet alleen, om dat 'er ftaat, en geen *Mh, maar ook, om dat de zaak zelve dit vordert. In de tegenwoordigheid van Paulus zouden zy geen kwaad doen. Hy wenfcht by ge. volg, dat zy te vooren niets kwaads moogen gedaan hebben. toxtfcpf heeft Lutherus bekwaam, en «%x,f»s onbe. kwaam1 vertaald, gelyk hy vers 5 en 6 gedaan hadt. Op beide plaarzen heeft Bengel hem gevolgd. Oofc heeft Lutherus het woord verkeerd vertaald: ge-  aan de Corintben. EoofJjï. XIII: 8—10. 449 gezien worden. Alle deeze misflagen in dé overzee finae van die vers heefc Zeltner behouden, cn er niec éénen van verbeterd. Raphelius vereaald , in zvne Aantekeningen uit Herodoïtjs, hec woord ',L„ ook verkeerdlyk: dat wy zyn moogen; gelyk ook Beza: non, ut nosprvbati fimus. 'AïUwot worde in de oude Lacynfche Overzetcinge, en in de Parapbrafis van Erasmüs , reprobi, m den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, verworpen, en_by Beza , rejettanei, vereaald. 'Hf«<« ti i< «SUift'i «»»«/ vereaald Hammond-zeer wonderlyk: quicquid tandem de me fentiatis. Bengel heefc «« in zynen Gnomon rechc verklaard: nulla nobis caufa data est potestatis exercendz. Hec geen ik cusfchën twee haakjes gefteld nebbe; voor zoo verre ik dan by u geene gelegenheid badt, om van myne Apostolifche macht, om te firaffen, blyken te geeven, heefc Hammond op deeze wyze vereaald : ne defit mibi occafio ostendendce meaz Apostolica potestatis apud vos pcenis de peccatoribus fiimtis. Grotius en Meier. verftaan hec ook zoo. Die geheele vers heefc Beausobre, iq zyne Aanmerkingen , goed verklaard. Hec zelfde moet ook van den Weimarfchen Bybel gezegd worden. " wy willen — leezen wy daar " — den roem gaarne oncbeeren, dac wy de krachc van ons ambc eoc fcherp' heid kunnen gebruiken, wanneer gy door boece en bekeering deeze itraffe van u afwende, zoo dat wy " dezelve eegen u niec behoeven ce gebruiken, en de \ krachc van ons ambc in die leuk niec ce coonen; waar\, by wy dan gaarne willen lyden, dac wy voor zwak„ ke, onbekwaame, en onkrachcige lieden door de „ valfche Apostelen uicgefchreeüwd worden ". Alleenlyk hadc, in plaatze van de zes Iaatfte woorden, , éenvouwig behooren gefchreeven te zyn: aangezien worden. vers 8,9,10. 'o» v«? JWi7f »»** - IX Deel. F f *>'{■  45o Verklaaring van den tvoetden Brief TUgTlTH. Allt TcVTe TCtVT* «TUI •y(dlpi), ïrat !t«J»» ftj int- riu»i %tf>v»p<*x if«>» fchryft, in het enkelvouwige, en dus van zich zelven alleen fpreekt, heb ik in de twee voorgaande verfen wy en ik moeien veranderen. Godt beeft my deeze macht gegeeven eh hx-'t°f*ï.*, **} iix ih xuScugitrit, tot opbouwing, en niet om aftebreeken. Zoo wordt het ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel vertaald, gelyk mede in de oude Latynfche overzettinge en die van Beza: tedificationem, deflructiontm. In die zelfde betekenisfe vertaald Bengel het: tot flichting, en niet tot afbreeken. Zeltner: tot om verre baaien. De overzetting van Lutherus: em te verbeteren, en niet om te bederven, is onduidelyk. (b). Eras- (6) Ik ben het hier in zoo weinig eens, met den Heer Heuman , dat ik dit wel haast voor eene drukfout zoude aan-  aan de Corintben. Hoofdfi. XIII: 8—io. 453 Erasmüs beeft, in zyne Parapbrafis, deeze drie verfen goed verklaard: Etenim fi vos in fide morumque fan£bimonia perftiteritis, nibil erit, quod meum potestatem in vos exerceam. Neque recufo videri imbecillis, ai istum Jane modum, fi ideo judicer paruin valere, quod vos exercendas potestatis non dederitis occafionem. Nibil enim posfumus adverfius veritatem , fed quicquid posfumus , posfumus pro veritate. Non fumus yotentes adverfus innocentiam , fed adverfus admisfa potentes fumus. "Ouodfi nibil feceritis animadverfione dignum, nos velut exarmaveritis, vosque potentes innocentia declarabitis , mibi ademta fceviendi (Jpuniendi vos hadt hy behooren te fchryven) potestate. Pergent obtreStatores isti mibi calumniam imbecillitatis impingere , cavillantes, me non potuisfe meo vitio, quod ob vestram integritatem non potui. Sed mibi voluptati est, quoties, cum ad istum modum, vos validi fueritis, nos infirmi judicamur uno non folum gaudemus, fi id contingit, verum etiam optamus ardentisfimis votis, ut mibi videatur aliquid de esfe, modo vos fitis confummati. Hac de caufa putavi, vos feverius per liter as admonendos esfe, ne, cum venero, preefenscogar esfe feverus. Malo, minis emendari vos quam me puniendi potestatem in vos exercere, quam dedit mibi dominus in bonum vestrum, non in malum. Adverfus innocentes nibil posfum: fed vestra rejert, non esfe eos femper impunilos, qui fiagitiis coetum vestrum contaminant. Alles is goed, maar hy hadt de woorden: *-gte iiKeiouit, *«} i«* >h KaS-xlesirir, ook behooren te verklaaren. — In den Weimarfchen Bybel, gelyk mede in de Parapbrafis van Hammond , zyn deeze drie verien ook meest al goed getroffen. Maar wat de woorden aangaat; de Heer beeft my de macht gegeeven tot opbouveing, en niet om af te breeken; men ziet gemaklyk, dat de Apostel zich hier van eene fpreek- aanzien, en inde plaatze daar van leezen: is zeer duidelyk; dewyl verbeteren en bederven juist de zaaken zyn, die men bedoelt , wanneer men van ftichten en omverrehaalen, of opbouwen en afbreeken fpreekt. Vertaaler. F f 3  45+ Verklaaring van den tweeden Brief fpreekwyze bedient, ontleend van twee huizen, waar van het één opgebouwd, het ander omverre gehaald wordt. Een oprecht geloovig Christen kan meteen huis vergeleken worden, het welk, naa dat het gebouwd is, ftaan blyft, voor zoo verre hy, dooreenen Apostel of anderen Leeraar des Evangeliums gebouwd, zich wacht, om niet wederom door ongeloof of moedwillige zonden te vallen, maar in zyn geloof poogt ftandvastig te blyven. Zoo worden de Geloovigen Eph. II; 22 en IV: 16 door onzen Apostel ook met een huis vergeleeken. Op de eerstgemelde plaatze fchryft hy: gy wordt gebouwd tot een buis van Godt; en op de andere: bet gebeele lichaam, waar vanCbris. lus bet hoofd is, wordt door allerleie gewrichten te zanten gevoegd en zoo volkomen opgebouwd; En Prtrüs fchryft, 1 Petr, II: 5, gy wordt opgebouwd, en wordt een geestlyk buis. Ja Christus zelf zegt, Math. VII. 24 enz. die myne leere boort, en daar naar doet, dien vergelyk ik by eenen wyzen man, die zyn huis op eene Jieenrotze bouwde. Wat wil Paulus nu zal men misfchien vraa- gen te deezer plaatze zeggen. Ik antwoorde, het volgende: Christus heeft my, zynen Apostel, macht gegeeven, om te ftraifen, echter is zyne wil, dat ik het zelve meer gebruiken zal, om Zondaaren te verbeteren, dan te verdoemeD. Godt wil den dood des Zondaars niec, maar dat hy zich bekeeren zal en leeven. vers 11, 12. Aemlt, a'i.XQ*}, £«,'fJw, jÉara-4 ook betekent - ik ver heeft " 5 8Clyk LüTHER het daar ook 200 vertaald "o e,c\ ri< ft&w,«.*• Jjrf vertaald Fesselius, fchynlykheid: DeustJ amat hommes & amore eorum mutuo deleclatur. Rom. XV: 5 wordt Godt de Godt der lydzaambeid en des troosts genaamd, dat is, gelvk het door Erasmus en Grotius verklaard wordt auc. tor pacis & aelectioms. (cj. a n h n UZ ur ?ordt bv Lutherus , en in den Hollandfchen Bybel vertaald.- Godt zal met u zyn. Dan het moet vertaald worden; de Heer zal hv u zyn, dat is, hy zal u genadig zyn, en u in zyne befcherminge neemen, gelyk deeze manier van fnree! ueu. ÜKvJ: 28 vo°rkoni£» alwaar ik dezelve verklaard hebbe. Grotius heefc het wel begreepen, verkla» rende op deeze wyze: Deus vobis f avebit auxilil Groet O) Ten opzichte van deeze mtdrukkinge, Godt des Vredens, moet ik nog aanmerken; vooreerst: dat zy nergens anders in de fchnften der Apostelen, dan alleen inde |r.?we„ van Paulus gevonden wordt, kunnende men het "e fTon" der de waarfchynlyke bewyzen tellen, dat de Brief aan de Hebreeuwen ook aan deezen Apostel moet worden toegefchreeven dat daar in die zelfde uitdrukking, kan Xm20, voorkomt. — Ten tweeden: dat deez^e uitdrukkJnê nooit anders gebruikt wordt, dan by gelegenheid of van eenen heilwenfeh of van eene verkLdiging ^ het welk oprechte Christenen zich van Godt beloovS kut nen._En e.ndelyk, ten derden: dat vrede by de Oosterlingen in de betekenisfe van allerlei geluk en voorfooed: gebru.kt wordt. Dus zal dan Godt Is FredL Z vïd betekenen als rf, bron van alle heil, de oorfprong a£ goeds, de rontein van alle zegeningen. Vertaaler.  tum de Corintben. Hoofdjl. XIII: • 13; 427 Groet u onder eikanderen h dylu o***'**™, mnden heiligen kus; volgens de vertaaling van Lutherus, In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, gelyk mede in de Franfche Overzettinge te Mons, en by Beausobre wordt het te recht vertaald: met eenen beiihen kus. Het geen men voor het overige, by de fpreekwyze: iemand met eenen heiligen kus kusjeben, heeft aan te merken, kan men in myne aantekeninge op Rom. XVI: 15 vinden. U groeten alle de heiligen (d), (die zich hier bevinden). Het geen ik 'er tusfehen twee haakjes heb bygevoegd, is zekerlyk de meening van den Apostel geweest. En zo heeft Grotius en Calovius het ook begreepen. vers 13. "h x^i'- T»». 'Af>-h. De genade van onzen Heere, Jefus Cbristus, en de liefde van Godt, en de gemeenfehap van den Heiligen Geest zy by u allen! Amen. Onze Apostel fchryft insgelyks t Cor. VIII: 6. wy bebben maar éénen Godt, te weeten, den Vaier, enmaar éénen Heer, te weeten Jefus Cbristus. Erasmus verklaard het op deeze wyze: fuo more Patrem appellat DEUM, Filium DOMINUM, & fpiritui tribuit COMMUNIONEM , cum Filio tribuerit G RA TIAM, Patri CARITATEM. A PATRE ctspit exordium humani generis redemti, qui fic dilexit mundum, ut Filium unigenitum traderet in mortem. Per FILIUM venit gratia, qui nos nibil promeritos fua morte redemit: donorum diftributio per Spiritum S. faEta. By dit vers fchryft Lange: " wy hebben hier „ een fchoon getuigenis van de verborgenheid der „ Heilige Drieëenheid , hoedaanigen 'er nog, al„ leen in de fchriften van het Nieuwe Teftament, „ meer (i) Dat is, Christenen. Vertaalee. Ff 5  458 Verklaaring van (en tweeden Brief enz. 9i meer dan vyftig gevonden worden; waar van ik « onder anderen in myn boelc, Caufa Dei. Tom II „ gefproken hebbe. Wanc Godt, onderfcheiden'van „ Christus enden Heiligen Geest, is Godt de Van d»r% GODE ALLEEN ZY DE EER! EINDE VAN HET NEGENDE DEEL, i I