°' 2124 5070 «AMSTERDAM  D E LASTER en haare schadelyke gevolgen geschetst, IN EENE VE1HANDELIIG VOORGELEEZEN IN, EN OPGEDRAGEN AAN,DE MAATSCHAPPY VAN VERDIENSTEN, TER SPREUKE VOERENDE: FELIX MEHITIS; Op den eerjlen van Sprokkelmaand, m d c c x c v 111. DOOR J. S. S W A A N, j!pothecar binnen ^Imjleldam en MedeliA derzelver Maaifchappy. TE AMSTELDAM, by GERBRAND ROOS, Boek- en Konstverkoper.   AAN DE MAATSCHAPPY VAN VERDIENSTEN; «ONDER DE ZINSPREUK 3FE3LIX MERIT1S, BINNEN DE STAD A M S T E L D A M, * a WORD  WORD DEZE VERHANDELING O V E R CES LASTER. OPGEDRAGEN» DOOI PERZULVER MEDELID J. S. S W AAN. - VOOR /  VOORBERICHT. J\immer gewoon eenige door my gedaane Ver* handelingen , door den druk gemeen te maken, zoude ook deze, ware het niet om eenige , my daarover gemaakte aanmerkingen nimmer het licht hebben gezien: dan deze deden my bejluiten denzelven onder het oog te brengen van het onzydige "publiek, terwyl ik het tevens noodzdkelyk oordeele, hetzelve te verzekeren, dat myne geheele Verhandeling reeds veertien dagen voor de roorleezing gereed lag. Voor het overige verzoeke ik den Lezer, die hier of daar eenige niet genoeg ontwikkelde Jlellin* gen e£ misfiagen vinden mogt, zich te hennne' rtrip  ti VOORBERICHT. ren, dat deze fchets ten dienfte van eene byzondere Maatfchappy , en niet voor het algemeen zefchikt wau WAAR-  WAARDE MEDEBURGERS? LEDEN DEZER BLOEIJENDE MAATSCHAPPY» Geachte Hotrers! wat den mensch wil , dat kan hy ook. ■» — Zie daar eene fpreuk van den grooten Saltsman, die, hoe zeer ook in verre de meeste opzichten door de ondervinding bewaarheid, echter in zom« migen zyne uitzonderingen heeft. — Zie hem byvoorbeeld, die tot de dichtkunde geenen natuurly» ken aanleg] bezit, hy moge het met ongelooflyke moeite zoo verre brengen, dat hy niet tegen de regelen zondigt , eene tamelyk goede verfiflcatie krygt, en zyne dichtftukken op zyn hoogst draag» lyk worden, dan nimmer zullen zy ons hart vervoeren, nimmer zal zyne pen ons het verhevene, het waare groote in zulk eene maate doen kennen en voor den geest brengen, als de pen van hem, die door de handen der moederlyke natuur tot eenen Dichter gevormd wierd, als de pen van eenen Homerus, Virgiliui, Klopftsh, Toung, en waarom A 4 soa*  ( 8 ) zoude ik hier onzen vaderlandfchen Feyth niet bj mogen noemen. Eene even zoo groote moeilykheid is vast , aan , het beoefenen der redeneerkunde , by aldien niet eene natuurïyke welfpreheid ons tot redenaars als doet gebooren worden s het nuttige in een vrolyk gewaad getooid, of gelyk Heratius het nocmd: het nut met het zoet vermengd, zynen hooreren voor te draagen, hunnen auderzints zoo vlugtigen aandagt, als het ware, aan zyne lippen geboeid te houden , is zeker eencn arbeid; tot welks volvoering eenen iegelyk niet berekend is : men zal my hier tegenwerpen hee voorbeeld , het zoo bekende voorbeeld van Demosthenes, dan deze: hoe zeer uitwendige lighaamelyke hinderpaalen te overwinnen hebbender bezat echter eene aangeboorene genie, en aangeboorene gaven tot de welfprekendheid. Doordrongen van deze waarheid , overtuigd van myne eigenezwakheid in beide deze vakken , zoo wel als Dichter, dan als Redenaar, zoude ik zeker met huivering my zeiven tot deze plaatze zien opgetre. den; byaldien ik niet vertrouwde , dat uwe aanmoedigende toegevendheid reeds zoo dikwerf on. dervonden , het gebrekkige in myne voordragt wel op nieuw zal willen over het hoofd zien, en he& is  C 9 ) is niet dan na deze toegevendheid, en te gelyk uwen vriendelyken aandagt voor my te hebben op« geëischt, dat ik zal overgaan tot myn onderwerp. Diogenes zoo berucht, wegens zyne bekende verachting van alle de gemakken en genoeglykheden dezes levens , als wegens zyn fcherpzinnig bytend vernuft, wierd eens door Criton gevraagd: welke het gevaarlyküe dier ware ? En het antwoord was,„onder de wilde dieren, de Lasteraar» „ onder de huisdieren, de Vleijcr". Een gezegde, naar het my voorkoomd, zoo uitnemend gepast , dat mynen aandacht by hetzelve bi-paald wierd, en my te gelyk eene itoffe aan de hand gaf, waarmede wy ons, in dit daartoe afgezonderde uur zullen bezig houden. — Daar eene behoorlyke verdeeling voor hooreren en fpreekcr in allen gevallen het gemakkelykfte en minstvermoeieude is, zullen wy dit onderwerp in deezervoege behandelen : dat wy I. Aaantoonen, waar in de Laster eigentlyk beftaat. II. De oorzaaken opnoemen , welke den menscb tot het uitoefenen van deeze haatelyke ondeugd kunnen aanzetten. A 5 III. D*  t lO ) Hl. De redenen naargaan welke Diogene? kunnen bewogen hebben, den Lasteraar by een wild Dier te vergelyken, en eindeiyk IV. De ongelukkige gevolgen affchetzen, welken zy zoo wel voor de gelasterde perfoonen als voor het lasterende monlter zeiven, naar zich fleept, en dit met een groot voorbeeld nader ophelderen. I. Is 'er eene ondeugd in ffoat om ons de grootfte laagte, tot welke den mensch , dat uit zynen aard voor zulk eene verhevene beftemming gefenapen wezen, zinken kan, aan te tooneb, het is voorzeker de Laster ; eene boosheid, die zich daarin van andere ondeugden onderfcheid, dat deze meestal cenig wezentlyk of gewaand genot haaren beöefenaaren aanbieden; tcrwyl de laster geen het minfte genoegen aan den fterveüng fchenken kan, dan alleen dat van de traanen zyner natuurgenooten te doen vloeien, dan alleen dat van hen in eenen onuitkomelyken afgrond van ellende neder te fretten, aanfehouw Hechts den lasteraar, eene helfchen glimlagch , die aan Lucifer pasfen zoude, blinkt op zyn gelaat, en verbergd de wroegingen van zyn gewisfe, byaldienzulk een monfter nog een gewiste bezitten rhogt,. watt.  C ii 1 wanneer het hem gelukt is, anderen, door het zwadder van zyne vergifckdemende tonge ongelukkig te maaken. De Laster beflaat daarin, dat men, of op een enkel vermoeden, of wel voornamentlyk uit loutere boosheid, aan anderen misdaden aantygd, waaraan zy onfchuldig zyn, en hun daardoor hunnen goeden naam, de achting, welken anderen hun toedraagen, hunne vrienden, ja zelfs zomwylen hun leven beneemd. Zy is voornamentlyk twederlei: de eerfte is die foort van laster, waardoor men opentlyk iemand aanvalt, hem in het aangezicht daaden toefchryft, die hy nooit bedreven, en oogmerken . verwyt, die hy niet gehad heeft. Endezeis de minst gevaarlyke, daar men zich voor een dusdanige Lasteraar wachten, en van den opgelegden blaam zomtyds zuiveren, en verantwoorden kan, zoo niet de Lasteraar de vooröordeelen der al te licht misleide menigte aan zyne zyde heeft. De tweede foort is die heimclyke laster, waardoor men in iemands byzyn hem vriendelyk bejegend; doch zoo dra hy afwezig is . f-^m benadeeld, alle, niet alleen eenigzints twvfel- ach-  ( 12 ) achtige, maar zelfs zyne beste daden op z^ie eene wyze doet voorkoomen, als of men grondig onderrecht was van derzei ver fleehte bedodingen , en alles opzoekt, wat maar eenigzints den fchyn des kwaads over dezelve vepfpreiden kan; kortom! die Laster, die zelfs nog in onze dagen maar al te veel dient tot onderhouding van de levendigheid onzer gezelfchappen: en deze is des te gevaarlyker, naarmate de brave, de onfchuldig gelasterde Man, minder weet van waar de vergiftige pylen komen, die hem treffen, naarmate hy hier door minder ia de gelegendneid is, om den arm te wederhoudcn, die zynen goeden naam den doodelyken flag zal toebrengen. —Wy zullen van deze beiden uw door een voorbeeld eenige nadere opheldering trachten te geven. Probus is een man in eene opentlyke bediening geplaatst; hy neemt dezelve getrouw waar,, hy betracht op de beste wyze alle zyne plichten ; dan hy verftaat de kunst van vleijen geheel Biet; dit ondervind Superbus, die even denzel. ven post bekleed, tot zyn nadeel, deze verzuimd nu en dan fommige wezentlyke verplichtingen, die aan zyce bediening verknocht zyn; dit word heca.  ( 13 ) hem door Prolus op eene vry nadruklyke wyze onder het oog gebracht, en gelyk 'er niets moeilyker te bevredigen is,als gekwetlteeigenliefde, is van nu af aan de val van Prolus by Superbus beflooten. Dan op welk eene wyze deze te bewerken ? Superbus bevind dat Probus even min in ftaat is cm anderen te vleijen, als hem, dat hy zich hier door veele vyanden heeft op den halfe gehaald, en hier van weet Superbus meesterlyk gebruik te maken: hy veinst dus getroffen te zyn door de reden van Probus, zyne bediening beter waar te nemen, en dringt zich door allerleije wendingen by den eenvoudigen en niets kwaads vermoedenden man zoodanig in, dat hy wel ras zyn tafelvriend word: alleen maar, om'by de gulhartige gefprekken die hunne fpyzenfausten,bydevrolykefcherts, of by de ontwikkeling van zyn levendig gevoel een woord uit te lokken,dat hy naderhand met zyne eigene gal vermengd, en op de lis. tigfte wyze tegen de mening van den fprekcr aan,verdraait,gebruiken konde, tot de val van zynen openhartigen gastheer: en dit gelukt hem maar al te ras: hy is ftout genoeg om hem in bet aangezicht als een misdadiger van Staat, als eea  C 14 ) een die verderfelyke gevoelens koesterde, te befchuldigen; Probus, die te iaat zag, wien hy zyn vertrouwen gefchonken had, gerust op zyne onfchuld: hy fpreekt kloekmoedig de taal der waarheid, hy meend zich daardoor te redden : maar Probus koomt hiermede vericheide11e eeuwen te laat, en valt. Wilt gy een voorbeeld van de tweede foort: Callidus is met Cestus en verfcheidene anderen in gezelfchap: voor het oog zyn zy zeer vriendelyk met elkander, en van de zyde van Ceslus wel gemeend; dan. deze vertrekt, en hec gezelfchap weid wel dra uit in de lof van dien waarlyk edelen man: Callidus fchud bedenkelyk het hoofd; men vraagd hem, of zyne meening omtrent Cestus anders is: een nog twyfelachtiger neen, is oorzaak dat het gezelfchap, gelyk hy voorzag , nog fterker by hem aandringd op het openleggen zyner gevoelens: eindelyk barst hy uit: ik wilde maar alleen zeggen , dat het jammer was van dezen braven man ; dan neen! men mag van de afwezenden geen kwaad fpreeken: dan fpoedig vergeet hy, na herhaalde belofte van geheimhouding, deze zyne zoo geveinsdelyke aangehaalde zede- fpreuk,  C '5 ) fpreuk, en meld zoo veel jammeren en tnaartn van Cestus, dac, indien Hechts het tiende gedeelte van het verhaalde, waarheid was, deze een volflage fchurk zoude zyn: ondertusfchen vertellen de leden van het gezelfchap, wederom onder dezelve belofte van geheimhouding, die op dezelve wyze naargek'oomen word, deze geheele gefchiedenis aan anderen, en de braave Cestus word in korten tyd van alle lieden die niet doorzichtig genoeg zyn, om wezen van fchyn te onderfcheiden , als een eerlooze gQfchuwd, zonder dat hy het waarom hiervan kan te weeten koomen. — Onze Ilde Afdeeling zoude beftaan in het opnoemen der oorzaaken, welke den mensch tot deze hately. ke ondeugd kunnen aanzetten. Is de mcnfchelyke natuur zoodanig onövefêenkoomftig met dat geene wat zy wezentlyk zyn moest, heeft hy gefchikt voor zulk eene verheve. ne beftemming, gefchapen naar het beeld van dat Wezen, dat de zuiverfte liefde is, de kiemen van zulke hartstochten met zich op deze waereld gebragt, die by haare uitbotting hem kunnen aandryven tot het pleegen van zulk eene verfoeilyke misdaad, als het bezwalken van een's ander's gpede naain  C ló ) naam wezentlyk is, wanneer hy niet daartoe door eenige byöogmerken gedrongen wierd ? Ik voor my, hoe zeer ik ook de vernedering der menfehelyke natuure geredelyk erkenne, gelooven, neen. Elk mensch heeft uit zynen aart van den laster en lasteraar eenen affchuw, die oneindig (terker is dan den afkeer, dien hy voor andere ondeugden, waar van de zaaden in onze eigene gefteldheid leggen, gevoeld, en het is niet dan na deze misdaad herhaalde reizen gepleegd, en het goed gevolg daarvan ondervonden te hebben , dat hy dezen affchuw kan ter zyde zetten. Spooren wy de vonrnaamfte oorzaken op, welken in ftaat zyn hem hiertoe te bewegen. Eene eerfte oorzaak is het belang. De baatzuchtige ziet eenen anderen ruimer bedeeld door de hand der fortuin, dan hy zelve is; hy ziet hem in het bezit van groote goederen, voordeelige ambten , of ook , indien hy eerzuchtig is, hem tot eenen hoogeren rang verheven ; zyne gierigheid of trotsch worden gaande, hy merkt dit aan als goederen, al» vooröordeelen , die van het geen hem toebehoorden, zyn afgetrokken; hy begind met een ander deze goederen te misgunnen , te beny- den,  ( *7 ) den j gaat voort met den wensch, bm die aari eich te kunnen trekken, en eindigd, daar hy die tiet kan te wegc brengen , met hem ten minften het geruste bezit dcrzeJveh te benemen , zyn geluk te ondermynen, door allerwege zynen eer aan te randen , en hem te vertoonen als een. mensch onwaardig het geene hy bezit. Zoo vorderd, (dat ik dit in 't voortygaan moge zeggen,) den mensch van lieverleê op het pad der ondeugd: niemand word in een oogenblik een volflagen fchurk: maar ook alleen den eerften flap tot het fnisdryf valt hem moeilyk, terwyt de volgenden allengskens gemakkelyker worden. Eene tweede oorzaak is dezen, dat het lasteren van een's anders goeden naam, daar dezen Laster ter goeder trouw door een ander voor waarheid word aangenomen, den verhaaler gelegendheid geeft tot het ten toon fpreiden van zyne eigene gewaande deugden, door de fouten van een ander onbarmhartig te gispen. De Mensch wil altyd beter fchynen, dan hy is , bezit hy geene inwendige deugden, in plaatfe dan van alle zyne vermoogens aan te wenden, om zichzelven te verbeteren, zoekt hy liever zich op eene gemak, kelyker wyze daar voor fchadeloos te ftelfeh, B doof  ( 18 ) door Hechts derzelver uiterlykheden te vertconen, hoe belangryk word hem de Laster niet wanneer hy dezelve uit dit oogpunt befchouwd, welk een hoog gevoelen boezemd het een ander niet in van zyne braafheid, wanneer hy op eenen jammerenden toon, de verdorvendheid der wereld beklaagd, en tot bewyzen daar van gefchie. denisfen van anderen verhaald, waar van hy zelve de famenfteiler is: dan hy bedenkt niet, dat men den Leeuw kend uit zynen klaauw, en, dat elk, die maar eenige menfehenkennis bezit, genoegzaam weet, dat hy, die waarlyk braaf denkt, altoos genegen is de feilen van zyne medemenfchen te bedekken, dewyl de zwakheid, der menfchelyke natuur in aanmerking nemende , hy weet hoe veele moeite het hem zei ven kost, om deugdzaam te zyn , en dat het alleen den veinsaard, den huichelaar is, die in (laat is de misdagen van een an ier, al zyn zy waar, zonder noodzaak te verbreiden Eene derde oorzaak is afgunst: de man, die zelve geene braafheid bezit, kan ook niet leiden dat de waarlyk deugdzame man voor zodanig zoude doorgaan; en des eene meerdere agting verdienen , dus tracht hy, door anderen aan de deugden  ( J0 ) Öeü van hunnen naasten te doen wantrouwen,' en hun dus deze achting te benemen, hen mede te doen daalen tot op dién trap van verfaaging, op welken hy. zei ven flaat: en hou zoude hy ook koelbloedig het geluk kunnen aanzien van den braven man , die ilecds zynen plicht betragt, daar dit reeds voor hem een ftilzwygend verwyt is, een verwyt, des te treffender, naarmate hy in zynen eigen boezem meerder bewust is rhetzelve verdiend te hebben: het kan dus niet anders, of hy moet dezen den bitterfte haat toedraagen,en daar de deugd by den grootftcn booswicht eerbied verwekt, en hy maar enkele reizen ftoutmoedigheid genoeg bezit, om haar opent, lyk aan te randen, zoekt hy haaren val te berokkenen door de pest die in het duister omwaard, door den Laster. Eene vierde, en zeker niet geringe oorzaak, is de begeerte om aartig te zyn. Hy, die zyne geest met geene wezentlyke kundigheden verrykt heefc, en die dus over erndige onderwerpen, in gezelfchappenhet gefprek niet kan levendig houden, wil levendig houden, wil echter voor geen nietsbednidend wezen doorgaan, gaarne ook eenige 6*. guur maaken ,eenige geestigheid toonen,en daar B 2 de'  ( *> } de bekrompendheid van zyne kennis hem Met wczentlyk ce fchitteren, fteld hy zich daarvoor fchadeloos ten koste van afwezende perfoonen, door op eenige aartige wyze hunae gebreken voorteftellen, en die met eenige aacmerkelyke aanhangzels van zyn eige maakze! te vermeerde, ren. Niets waardige wezens! Gy verdiend meer beklaagd dan veracht te worden , die op zulk eene wyze, bezigheid voor uwen geest moet zoeken , daar zoo veele middelen beidehand zyn om onzen tyd op eene aangenamen , nuttigere en voor onze medemenfchen zeker onfchadelykere wyze door te brengen. — lk zoude nog meerdere oorzaken hier by kunnen voegen, dan, daar deze de voornaamtte zyn, zal ik my bekorten, en liever de gelykhcid aantoonen , die er III. Volgens Diogenes plaats heeft tusfehen een wild Dier en den Lasteraar. Gelyk het Tygerdier, fchoon rookend' nog van 't bloeJ, Zoo korts gekên geplengd, zyn woede op nieuw doet blyken, Hoewel geheel verzaad, als hem een mensch ontmoet, Uit bloeddorst dien verfcheurd,zelfs aast op doode lyken: Gelyk door list de Hang in 't groen te fchuilen tracht, Van  C 2Ï ) Vandtiar op 't onverwachtst tot den ellend'Iing naderd, En reeds den fteek des doods aan hem heeft toegebracht, Voor hy, van fchrik herfteld zyn zinnen heeft vergaderd: Gelyk de witte beer, aan 't verre Noorder ftrand, Zelv' door de felle koud' zyn bloeddorst niet kan toornen, Op 't ys, geheel verftyfd, zyn droeve prooi vermand, Die ongelukkiglyk hem was te nagekomen: Zoo is ook de aard van haar, die thans myn lier bezingd; Nog ftand, nog ouderdom, zyn voor den Laster veilig, Zy, die op loogen tuk, de waarheid fteeds verrrinkt, Misbruikt den Godsdienst zelv', voor'c deugdzaam hart zoo heilig, Des Tygers bloeddorst, en der (langen listigheid, De wreedheid van den beer ftreeft zy nog ver te boo.ve.11 Daarby het wilde dier den mensch flechts dood verbeid, Zoekt zy, wat erger is, zyne eer, zyn heil te rooven. Zy ryt den band van een , die 't minnend paar verbond ; Vsrbreekt gezelligheid, en let op recht nog reden; Zy is 't, die held by held in haaren muil verflond ; Zy is 't, die hier de deugd vaak dost op doornen treeden} 'tVerfcheurend wilde vee gaat weinig in getal, Op weinig plaatzen flechts in woestenyën dooien; B 2 Va*  C 22 ) yan d'opkoomst van de Zon, tot daar zy dealen zal, Werkt Laster overal van d'een tot d'andre Poolen. —■ Men fch'uwd het wilde Dier, men kend vooraf zyn aard, Slechts wreed voor Dieren, die tot zyn geflacht niet hooren, Slyft 'c voor den Lasteraar, voor hem alleen bewaard. De ftem zyn's evenmensch's, die der Natuur te fmooren; De ftem zyn's evenmensch's, neen ! dit verdiend hy niet. Hier zoude wy te zeer zoo fnood een pest verhoogen: Die wredelyk den dolk in 't hart van andren ftiet, Is d'eer onwaardig op den naam van mensch te boogent En hebben wy dan niet de kracht uw's taal's gevoeld, Toen gy Diogenes dit zeggen ons deed hooren; De wreedfte onder 't vee, dat op verfcheuring do^ld. Is wis de Lasteraar tot gruw'len flechts gebooren. Eindelyk fchiet ons nog over de nadeelen , de. ongelukken aftetekenen, welke uit den Laster voortvloeien, of 'er de gevolgen van zyn: en welken zoo groot zyn, dat Solon, de groote Wetgever der Atheneren het burgerlyk geluk niet veilig oordeelden, byaldien niet de gcflrengfte (haffen tegen den Lasteraar waren vastgefteld , en te regt: hoe menig een bittere 'traan toch perst deze der onfchuld niet ten  C 23 ) ten cogen uit; hoe weinig moeite kost het hem niet door een enkel woord eenen nadeligen indruk tegen iemand in de harten zyner hooreren te verwekken; maar hoe oneindig vele, om dien eens gemaakten indruk weder uktewisfehen ; treden wy zoo veelè Huizen binnen,weleer de zetels van vermaak en genoegen , doch , waar thans de tweedracht haaren Scepter zwaait, en alle geluk onherflelbaar verboren is, en letten wy'dan, dringen wy dan met een nafpoorend oog, door tot de eerfte bron, waar uit deze onzalige verandering ontfproten is; het zal de Laster zyn, de helfche Laster, die de harten van echtgenooten van elkander verwyderde , ouderliefde deed zwygen ; broedermin en vriendfehap in den felfte haat veranderde, en de deugdzaamfte harten elkander deed miskennen. En welken Hand der maatfeh -ppy is voor haar te eerwaardig, dan dat zy haaren zwadder niet rp denzelven zcude uitfpuwen. De brave geestelyke! die ons hart zoekt te verbeteren, ons den Godsdienst van de bcminneïykftc zyde voorfteld; zy doet flechts aan zyne toehoorderen geloovcn, dat zynen wandel flechts met zyne leer overëenftemd, en alle den invloed, dien hy op de harten gehad heeft, alle de kracht zyner lesfen, al het nut, dat hy had kunnen te wegebrecgen , is verB 4 dwee-  C 24 ) dweenen. Den ecrlyken, den onpartydigen rechter., die op de billykfie wyze vonnis veld, zy doet den fchyn des kwaads over hem kooraen, zy verfpreid flechts, dat zyne oegen ligtelyk verblind worden door dea glans van het goud, dat gefchenken veel by hem afdoen, en zie daar; den braaven man verliest alle zyne achting. — Even eens is het met den Koopman, die te vooren in- en buitenlandsch een uitgefl;rekt crcdiet bezat; een enkele Lasteraar verhaald , dat zyne zaakan niet voordelig gaan; hierdoor, worden zyne fchuïdenaars bevreesd', overvallen hem allen te gelyk, en den ongelukkigen, die genoegzaame, goederen, maar geene genoegzaame gereede penningen bezat, word uit dezelve geftooten, en zomtyds zelfs tot den bedelzak gebracht. — Dan denadeelen, welke zy individuëele perfooncn toebrengt, zyn nog niets, wanneer men dezelve vergelykt by de nadeelen , welken zy in ftaat is der Maatfchappy te veroorzaaken: bet is zeker dat geene Maatfchappy beftaan kan, waar geen onderling vertrouwen tusfehen het volk en deszelfs bcltuurers plaats grypt: w^arhet volk niet gerust, is, dat dcrzel ver bedoelingen, derzelver verrichtingen, alleen hun welzyn, hun geluk ten oogmerk hebben: in zulk eene maatfchappy toch worden de bclascin-  C 25 ) gen, ter ftyving van s'lands fchatkist, of ter verdediging tegen eenen vyand zoo noodzakclyk, met weerzin gedragen, 'er word eene doodclyke werkloosheid uit gebooren, het volk word door beroertens, dooe inwendige verdeeldheden gefchokt, en den geheelen ondergang van den Staat is het noodzakelyk gevolg van zulk een wantrouwen, Hoe zeer ondertusfehen de Laster hiertoe medewerkt, hoe zeer zy geduurig bezig is , om dit onderling vertrouwen aan 't wankelen te brengen; en'eindelek geheel te vernietigen, hoe vcele natiën zy hierdoor ongelukkig gemaakt heeft, zoude ons de gefchiedenisfen van alle tyden en volken overvloedig leeren; byaldien wy in onzen leeftyd geenegebeurenisfengezien hadden , die ons ten vollen daarvan konden overtuigen. Zy vertoond ons de daden van den volksvriend, die orde en wetten bemind, zyne daden, die het best des volk bedoelden, uit zulk eea oogpunt, op zulk eene verdraaide en ingewikkel. de wyze, dat het fchynt als of eigenbelang, zucht: tot overheerfching alleen zyne dryfvederen waaren, en de brave man eerst geëerbiedigd en bemind, word nu door de menigte, die zich al te ligt misleï. den laat, die door eenige weinigen, wanneer men hen flechts dea fchyn laat van tc hoerfchen, en hunB 5 né  C 26 3 ne zwakheden vleid op de vernederendste wyze , kan beheerscht worden; die zelve brave man, zeg. ge ik, word nu verguist, gevloekt, gewantrouwd, en kan daar door voor zyn Vaderland van geen nut meer zyn: ftraks zullen wy hiervan nog een voorbeeld van nader by bezien: trachten-'wy thans te ontdekken , of de Lasteraar zelve onder alle deze flachtöffers zyner woede gelukkiger is. — Indien die mogelyk ware , weg dan met het denkbeeld van deugd, zy beftond niet, zy ware eene harfenfehim: weg dan met het denkheeld, dat een eeuwig rechtvaardig wezen de daden en gedachten der Stervelingen zoude gadeflaan! maar neen! hy zelve, de Lasteraara is misfehien de ongelukkigfte van allen: hoe zeer hy zyne oogmerken mogen bereiken, hoe zeer hy eenige licht te misleidene menfehen in zyne belangen kan overhalen , in zyne logentaal geloof kan doen liaan, de menfehekenner doorgrond hem, en de verontwaardiging van dezen, de vrees van door hem ontmaskerd te worden , doen hem lidderen, en beneemen hem alle zyne vreugde over de goede gevolgen zyner boosheid: terwyl de voorzigtigheid, die hy iïeeds in acht moet nemen, om zich zeiven niet tegen te fpreeken, om zyne zaak altyd op de» zelve wyze te vernaaien, iets het geen reeds Üe ou«  ( 37 ) paden wisten, voor een Lasteraar vangroot belang te zyn, en het geen zy bedoelden met hun, „ oporT let mendacem esfe memorem," daar, zegge ik, deze voorzichtigheid hem in een geiladig bedwang houd , hy is overal bevreesd, durfd niemand onder de oogen te zien: en zyn gelaat verraad zynen geduurigen angst, verraad, dat hoe hy ook voor het uiterlyke moge fchynen , hy inwendig verre is van gelukkig te zyn! — Thans zoude ik mynen taak afge« daan kunnen rekenen, hadde ik niet beloofd een ongelukkig voorbeeld van den Laster by te brengen; en dit is het, waartoe ik thans zal overgaan,en waarmede ik myne Redevoering zal befluiten. Het fiere Athene, grootsch op nyverheid en pragt, Waar Konst en Wetenfchnp ten toppunt fcheen te ftygen ; Waar heen Minerva zelv' haar zetel had gebragt; Geleek met Griekenland ten ondergang te neigen. — Hystaspes in *t bezit van Perfiscb ryken troon; H"d een ontwerp beraamd zyn landen te vergrooten; Hy rukt op Griekenland, een ingebeelden hoon, Dit was de glimp; waar zx>o veel bloeds om wierd vergoten} Jönië valt, en zwicht, wyl Sparta weiflend ftaat; Alleen het trotsch' Atheen duift d'ondervverping doemen ; Eb  C 28 ) En fthoon het groot gevaar der Burgren moed verflaat, De Athener is 't alleen, die fier zich vry durft noemen. Athene wapend zich, en, tot meer zekerheid Sluit het een naauw verbond, met zwak're Griekfche Steden, Daar 't, wyl men nog den Pers met zyne heiren beid, Zyn kleine Legermagt reeds doet te velde treeden. Zyn kleine Legermagt, tien duizend helden fterk, Aan welker fpitze zich tien Legerhoofden zagen; Doch held Miltlades, bekwaamst in 't oorlogsperk, Zag d Oppermagt aan zich door d'andren opgedragen. Een ongelyke plaats, waar Perfisch Ruitermagt Van geen gebruik kon zyn ,word door hem uitgekozen: -= Terwyl heel d'aarde ftaart op Marathon, - en wagt, Of Griek, of Perfiaan zal als verwonnen bloozen. —t Di flag begint, en held Miltiades zoo kloek Is overal, hy fpoort d'Atheen'ren aan tot ttryden, By die, door een vermaan, by andren, door verzoek, Wekt hy hun Griekenland van 't Perfischjuk te vryden. Athene overwind: — den Pers gaat op de vlucht, Zyn benden zyn verftrooid, zyn legerhoofd verflagen; Terwyl hy om 't verlies van zes maal duizend zucht, Is, al wat overfchiet, een kans ter zee te wagen. Het  C 29 ) Pet vluchtend heir zoekt, hun behoud in hunne v!oofj Zoekt, zoo dra mooglyk om Kaap Sunium te varen; Daar 't tot een landing noch op Attica befloot, Verlaten door 't vertrek der Griekfche kgerfcharen. Dan held Miltiades, die door zyn zegepraal Niet werk'loos was, bevroed het doel der Perfiaanen; Breekt op, koomt voor Atheen', belet door vuur en ftaar De landing aan den Pers, die hem nog ver moest waanen."—< Zoo red myn held Atheen' zoo red hy Griekenland; Zyn giorie word gemeld, door duizend, duizend monden: Miltiades alleen verdreef den dwingeland ! Dus galmd d'Athener uit, zoo duur aan hem verbonden. Dit wekt den Laster reeds, die geene deugden duld; Dan de voorzichtigheid gebied haar nog te zwygen; Het hart der menigte is nog al te zeer vervuld Met eerbied, om dien held met vrucht iets aan te tygen, Wel dra vertoond daartoe zich een gelegendheid : Hy word naar Paros ter verovering gezonden; En ziende, dat hem niets dan wisfe neerlaag beid, Acht hy zich tot behoud van volk en vloot verbonden.— Hy trekt te rug, en — zelv' gewond,komt in Atheen'; Nu' wind de laster veld; zy durft zich laaten hooren , „ DaS  C 30 ) Dat hy, door 't Periisch goud alreeds verwonnen fcheeè', j, En 's vyands trotfche magt by Paros « al dorst fchooren." — Hy word geroepen, tot verfchooning zyner daên, Die korts geleden noch den Perfen vorst deed beven: Dan zelv' verwond, en ziek, bied zich zyn broeder aan, Om 't volk in zynen naam 't begeerd verflag te geven; Ik hoor Tifagoras: dus^ dunkt my vangt hy aan: Atheners! zyt gy nog den naam van Grieken waardig, „ Zoo vryheid, vaderland! uw nog ter harte gaan, Duld, duld dan,dat ik d'eer een's Burger's thansrecht,, vaardig: Een's Burger'S, die voor uw in 't veld van Marathon, „ Wanneer de Iaatfte fnik der vryheid fcheen befchooren, ',, Haar red, haar glans herfteld, der Perfen trotsch verwon,' En zoud gy zulk een's held's,des onfchulds item niet horen." 3, Had ooit Miltiades het Peifisch goud gezogt; •„ Toen waar 't de tyd geweest't verraad best botte vieren; Zoo toen Hystaspes had myn broeder om'gekogt, „ Zou Perfisch Legervaên reeds op deez' wallen zwieren.' „ 't Is waar, hy bragt de vloot te rug van Paros ftrand; ,, Zyn kleene magt kon nooit dat Eiland t' onderbrengen: „ Maar is 't den waaren held niet altoos minder fchand, é Een;  C 31 ) • ,j Een zoo gedwonge vlucht, dan nutloos bloed te plengen? „ 't.Waar nutteloos geweest, dewyl der Perfen vloot, „ Reeds opkwam tot ontzet, en wislyk zyne kielen, „ Noch bezig met 't beleg, in Paros haven floot, Dan had gy vloot en volk ellendig zien vernielen. „ Dan, neen! Miltiades, die met zyn dappeiheid „ Beleid en kunde paart; komt men van pas berichten* „ Dat zoo hy langer nog met weg te zeilen beid, „ De Vloot der Perfen hem tot blyven zal verplichten. „ Thans offert hy zyn roem gerust aan 't vaderland, En hy, dien gy zoo laag durft van verraad verdenken; „ Brengt veilig heel uw Vloot aan het Atheenfche ftrand: „ En — wat zal 't loon thans zyn, dat gy dien held zult fchenken, „ Bedenk, Atheners ! toch, wat, flegt gevolg uw wacht; „ Wen gy veroordeeld hem, die dus uw recht verdadigd, „ Bedenk, wanneer gy eens-hem hebt ter dood gebracht, „ Hoe gy den Laster voed, de moordlust fnood verzadigd; ,i Bedenk, hoe gy den Pers thans in de handen werkt, i, Hoe zal dien dwingeland der Grieken zich verblyden: „ Bedenk, hoe deze twist uw's vyands macht verfterkt: u En — wie, wie zal voordaan aan 't hoofd der heiren ftryden ? „ Wie  C 32 ) 11 Wie zal zich wagen by zoo wanklend, wuft een vo!*ï„ H Dat 't eerlte oogenblik uw niets dan lof doet hooren J „ Maar 't volgende oogenblik gereed flaat uw den dolk', ,'; Mishaagd haar 't minfte flechts, ten boezem in te boorén- )( — Atheners! keert te rug! fpreek uwen redder vry, Laat geen onfchuldig bloed uw verfche lauren fmetten3* „ Dat w' onder zyne vaan veeleer der dwinglandy, „ Van Perfen's Opperheer op nieuw gaan paaien zetten" Hier zwygt Tifagoras, verwachtende met recht, Dat waarheid op het volk, haar invloed zou herkrygen,' En d'onfchuld het gefchil zien tot haare eer beikcht, Maar — Laster overwon: zy bracht de deugd tot zwygeri. Het te licht misleide volk, dat dan „ Hofanna" juicht, En korten tyd daar na doet,, kruist hem! kruist hem! "hooren, Vertoonde ook nu zyn aard, daar 't fchreeuwende betuigd: „Wat onfchuld" flechts verraad „ hem zy den dood befchooren" Zoo woed de Laster zoms, gehuld in 't kleed der deugd,' Belangloosheid en vrede is uit 't gelaat te leezen ; Terwyl haar zwarte ziel inwendig zich verheugd, Oi 't zien der offers, door haar fnoode macht verwezen.' Alle overtuiging, alle moeite helpt hier niet: Het  ( 33 ) Het vonnis was geveld, 'er was geen hoop voor'tIcevcns Doch 't volksbeftuur, dat meer uit biliyke oogen ziet, Wil niet, voor 't minst, zoo 't fchynd, dat onzen held zou fneven. De ftraf word dan in naam ,voor 't minst in naam verzagt; Daar hy een vyftigtal talenten moest betaalen; En tot deez' groote fom door hem was opgebracht, Moest Griekens redder in een kerker ademhaalen. — 'k Verheel my thans myn held, door wonden afgepynd; Daar hy deez' tyding krygt, die zyne ziel moest fcheuren, Op 't krankbed uitgeftrekt, door 't vriendental omheind, Nog moedig opgebeurd, by zoo veel flof tot treuren: „Atheners"! roept hy uit, miskend g'uw vrienden dan, „Wind Laster zoo veel veld's in deez' beroemde (treken, „Welaan! ik volg myn lot, gemoedigd, als een man; '„Myne onfchuld doet my 't hoofd getroost nog opwaarts fteken. „ Doch, denk aan 't geen ik zeg, niet my, reeds na aan 't graf; „Maar uw, uw treft deez'fchand, eens zult gy beter denken; „Gy zyt misleid, en ik, ik weet, dat deeze ftraf „By 't billyk nagedacht nooit mynen roem zal krenken". Zoo heft den trotfchen eyk, zyn fiere kruin omhoog, Offcboon de ftormvvind loeit.de donders om hem brullen, C Of.