F 1 3o I    OVEREENSTEMMING. der EU ANGELISTEN in de LÏJDENS- en FEESTSTOFFEN.  ., Wij prediken Christus led gekruisten. den Joaden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid. Maar hun die geroepen zijn, beide^ooden en meer mag opgebouwd worden in het geloof, éénmaal den heiligen overgeleverd. Dat God de prediking van Christus den gekruisten onder U zegene! en daartoe het werk der bediening uwer Leer aar en heerlyk maake ! w enscht mijn biddend hart. PETRUS HAACK. A M S TE LDAM den 26 van Slachtmaand 1794. FEEST-  FEESTSTOPFEN op de Geboorte van den Heere JESUS CHRISTUS. Eerste Tekst. Luk. II: vs. i—7. 1 T^n het gefchiedde in die zelfde da1--/ gen, dat'er ccn gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de geheele waereld befchfeeven zoude worden.' 2 Deze ecrftc bcfchrijving gefchiedde als Cyrenius over Syrien Stadhouder was. 3 En zij gingen alle om befchreeven te worden, een iegelijk naar zijne eigen ftad. 4 Enjofeph ging ook op van Galilea, uit de ftad Nazareth naar Judea, tot de ftad Davids, die, Bethlehera genoemd wordt, (om dat hij uit den huize en geflachte Davids was.) 5 Om befchreeven te worden met Maria zijn ondertrouwd wijf, welke bevrucht was. A 6 En  Feest stoffen. 6 En het gefchiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld Werden, dat zij baaren zoude. 7 En zij baarde haaren eerstgebooren zoon, en wond hem indoeken,enleide hem neder in de kribbe, om dat voor hun lieden geene plaats was in de herberg. Tweede Tekst. Luk. II: vs. 8—12. 8 En daar waren herders in die zelfde landftreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hunne kudde. 9 En ziet een Engel des Heeren Hond bij hen, en de heerlijkheid des Heerenomfcheenze, en zij vreesden met groote vrees. [o En de Engel zeide tot hen : Vreest niet, want ziet ik verkondig u groote blijdfchap, die al den volke weezen zal.  Feeststoffen. 3 11 [Naainelijk] dat u lieden gebooren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heer, in de ftad Davids. 12 En dit zal u het teeken zijn, Gij zult het kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. Derde Tekst. Luk. II: vs. 13, 14. 13 En van ftonden aan was [daar] met den Engel eene menigte des hemelfchen heirlegers, prijzende God en zeggende: 14 Eere [zij] Gode in dehoogfte [Hemelen], en vrede op aarde, in de menfchen een welbehagen. Vierde Tekst. Luk. II: vs. 15, 16. 15 En het gefchiedde , als de Engelen van hun weggevaaren waren naar den Hemel, dat de herders tot malkanderen zeiden : laat ons dan henen gaan tot A 2 Beth-  4 Feeststoffen Bethlehem, en laac ons znn het woord dat daar gefchied is, het welk de Heer ons heeft kond gedaan. ■■ 16 En zij kwamen met haast, en vonden' Maria, en jofeph, en het kindeken, liggende in de kribbe. V ij f d e T e k s t. Luk. II: vs. 17—20. 17 En als zij het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun 18 van dit kindeken gezegd was. En alle die het hoorden verwonderden zich, 'over het gene hun gezegd werd van de 19 herders. Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende 20 [die] in kaar hart. En de herders keerden wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden , gelijk tot hen geiprooken was. O VER-  OVEREENSTEMMING DER E U A N GE LISTEN, OVER HET LIJDEN VAN CHRISTUS. EERSTE LIJDENSTEKST. Mat t h. XVI: vs. 1—5. En het is gefchied, enz. Mark. XIV: vs. 1, 2. En het Pafcha, enz. Luk. XXII: vs. t, 2 En het feest, enz. O FE RËENSTE MMING. 1. (M.) En het is gefchied, als Jefus alle deze woorden geëindigd had, (L.) en hetFeest der ongehevelde brooden, genoemd Pafcha, nabij was, (M.) dat hij " tot zijne discipelen zeidc: 2. CM.) Gij weet dat na twee dagen het Pafcha is, en de zoon des menfehen zal overgeleverd worden om gekruist te worden. 3. CM.) Toen vergaderden de Offerpriesters, en Schriftgeleerden, en de Ouderlingen A 3 des  6 Overeenstemming des volks, in dezaaldesHoogepriesters, die genoemd was Cajaphas. 4. En zij (Mr.) zochten, (M.) en beraadslaagden te zamen, (Mr.) hoe (M.) dat zij Jefus met listigheid vangen en dooden zouden. 5. CM.) Doch zij zeiden:niet in het feest, op dat er (Mr.) misfehien (M.) geen oproer worde onder het volk, (L.) want zij vreesden het volk. T\VEEDE LIJDENSTEKST. Matth. XXVI: vs. 6. Als nu Jefus, enz. Mark. XIV: vs. 3—9. En als hij, enz. Johan. XII: vs. 1—8. Jefus dan kwam, enz. OVEREENSTEMMING. 1. (J.) Jefus dan kwam zes dagen voor het Pafcha te Bethanien, daar Lazarus was, die geftorven was geweest, welken hij • opgewekt had uit den dooden. 2, (J.) Zij bereidden hem dan aldaar een avondmaal (M.) ten huize Simonis des  DER EUANGELISTEN. 7 des melaatfchen (J) en Martha diende, en Lazarus was een van de genen die met hem aanzaten. 3. (J.) Maria dan genoomen hebbende (M.) eene alabaster flesch met (J.) een pond zalf van onvervalschcen zeer kostelijken Nardus. (Mr.) van grooten prijs, kwam,(J) en heeft de voeten van Jefus gezalfd, en met haar hair zijne voeten afgedroogd. 4(Mr.)En de albaster flesch gebrooken hebbende, goot die (M.) uit (Mr.) op zijn hoofd, (M.) daar hij aan tafel zat, (J.) en het huis werd vervuld van den reuk der zalf. 5. (M.)En zijne discipelen dat ziende (Mr.) waren daar zommige die dat zeer kwalijk namen bij zich zeiven, en zij vergrimden tegen haar. 6. (J.)Zoo zeide dan een van zijne discipelen, naamelijkJudasSimonis Iscariot, die A 4. hem  * O V E K ï E S S T E M Al I N O hem verraaden zou: (M.) waar toe is die verlies der zalf gefchied ? (J ) waar, om is deze zalf(M.) niet duur verkochc, (Mr.) boven de drie hónderd penningen, (M.) en de penningen den armen gegeeven ? 7. (J.) En dit zeide hij, niet om dat hij bezorgd was voor de armen, maar om dat hij een dief was, en had de beurs, en droeg het gene gegeeven werd. 8. CM.) Maar Jefus zulks verfcaande, zeide tot hun, (J.) laat af van haar, (M.) waarom doet gij haar moeite aan, want zij heeft een goed werk aan mij gewrocht. 9. (M.) Want de arme hebt gij altijd met u, (Mr.) en wanneer gij wilt kunt gij hun wel doen, maar mij hebt gij niet altijd. 10. (Mr.)Zij heeft gedaan het gene zij kon, (J.) zij heeft dit bewaard tegen den dag mij-  ' DER ECANGEITSTEN. 9 mijner bcgraavenis, (M.) want als zij clr-'c zalf op, mijn lighaam gego/iten heeft, zo heeft zij het gedaan tot (eene voorbereiding van) mijne bcgraavenis. i t. (AL)Voorwaar zeg ik u, alwaar dit Euan, gelie gepredikt zal worden in degeheele weereld, daar zal ook tot haare gedachtenis gefprooken worden van 't gene zij gedaan heeft. DERDE LIJDENSTEKST. Matth.XXVI: vs. 14—16. Toen ging een, enz. Mark. XIV: vs. 10 cn 11. En Judas Iscariot, enz. Luk. XXII: vs. 3 —6. En de Satan, enz. O VE R E E NSTE MM ING. 1 (L.) En de Satan voer in Judas, die toe*genaamd was Iscariot, zijnde uit het getal der twaalf. 2. (L ) En hij ging henen en fprak met de Overpriesters en de Hoofdmannen, .hoe hij hem hun zou overleveren. A 5 3 CM.)  io Overeenstemming 3-(M.)En zeide; wat wilt gij mijgeeven, en ik zal hem u overleveren ? (Mr.) en zij dat hoorende waren verblijd, en beloofden hem geld te geeven. 4. (L.) En zij zijn het eens geworden, (M.) en hebben hem toegelegd dertig zilveren (penningen) 5. (L.)En hij beloofde het, (M.) en van toen af zocht hij gelegenheid om hem hun (Mr.) bekwaamelijk (L.) overtclevcrcn zonder oproer. VIERDE LIJDENSTEKST. Matth.XXVI: vs. 17—19. En op den eerften, enz. Mark. XIV: vs. ia—16. En op den eerften, enz. Luk. XXII: vs. 7—13. En de dag, enz. O FE RÊ E NS TE MM ING. i.(M.) En op den eerften dag der ongehevelde brooden, (L.) op welken het Pafcha moest gcflacht worden , (M.) kwamen de Discipelen tot Jefas, zeggende  DER EUANGELISTEN. II gende toe hem, (Mr.) waar wilt gij dat wij henen gaan, en bereiden dat gij het Pafcha eet? 2.(Mr.) En hij zond twee van zijne discipelen, (L.) Petrus en Johannes uit, zeggende: gaat henen en bereidt ons het Pafcha, op dat wij het eeten mogen. 3 (L.)En zij zeiden tot hem: waar wilt gij dat wij het bereiden ? 4. (L.) En hij zeide tot hen, (Mr.) gaat henen in de ftad, en (L.) ziet als gij in de ftad zult gekomen zijn, zoo zal u een mensen, ontmoeten, draagende een kruik water, volgt hem in het huis daar hij ingaat. 5. (Mr,) En zoo waar hij ingaat, zegt tot den heer, (L.) den huisvader van dat huis, (M. ) de Meester zegt u, (M.) mijn tijd is nabij, waar is de eetzaal, daar ik het pafcha met mijne discipelen ceten zal ? 6. (M.) En hij zal u wijzen eene groote op-  E2 O, V IH R -£ ENSTE M M I V G opperzaal, toegerust en gereed, bereidt het ons aldaar. 7.(M)En zijne discipelen gingen uit, en ' kwamen in de ftad, en vonden het, e-olijk hij hun gezegd had, en (M.)deeden gelijk (crus hun bevolen had, en bereidden het Pafcha. VIJFDE LIJDENSTEKST. Matth.XXVI: vs.20—25. En als het avoiid, enz. Mark. XIV: vs. 17—21. En als het avond, enz. Luk. XXII: vs. 14—16. En als de uure, enz. Johan. XIII. vs. 18 — 30. Ik zeg niet, enz. O FE REE NSTE M 3/1NG. 1. (M.) En als het avond geworden, (L) en als de uure gekomen was, (Mr.) kwam hij (L.) en zat hij aan , en de twaalf apostelen met hem. 2. (L.)En hij zeide tot hen: ik heb grootlijks begeerd dit Pafcha met u te eeten, eer dat ik lijde, want ik zeg u, dat ik niet meer daar  DER. EüA NCËLISTEN. 13 daar van eeten zal, tot dat het vervuld zal zijn in het koningrijk Gods. 3. (Mr.) En als zij aanzaten, (J.) werd Jefus ontroerd in den geest, en zeide: voorwaar, voorwaar ik zeg u, dat een van ulieden, (Mr.) die met mij eet, mij,zal verraaden. 4. (J.) de Discipelen dan zagen op malkanderen, twijffelende van wien hij (dat) zeide, (M ) en zij zeer bedroefd geworden zijnde, (M ) begon een iegelijk van hun, de een na den ander, tot hem te zeggen: ben ik het? En ecu ander: ben ik het? 5. (J.) En een van zijne discipelen was aanzittende in den fchoot van Jefus, welken? Jefus liefhad. Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vraagen zoude, wie hij toch ware, van welken hij dit zeide. 6 (J.) En deze vallende op de borst van Jefus, zeide tot hem: Heer: wie is hec? Jc-  14 O V E R È* E 21 S T E MM T N 6 Jefus antwoordde, (Mr.) en zeide toe hem: het is een uit de twaalf, (Al.) die de hand met mij in de fchotel indo.opt, die zal mij verraad en. 7. (J.) Deze is het, dien ik de beet, als ik ze ingedoopt heb, geeven zal; en als hij de beet ingedoopt had, gaf hij ze aan judas Simonis Iscariot, 8. (Al) En hij zeide: de Zoon des menfchen gaat wel henen, gelijk van hem gefchreeven is, maar wee dien mensen, door welken de Zoon des menfchen verraaden wordt; het ware hem goed, zoo die mensch niet gebooren had geweest. 9. (M.)En Judas, die hem verried, antwoordde en zeide: ben ik het Rabbi? Hij zeide tot hem : gij hebt het gezegd- 10.(J.) En na de beet, toen voer de Satan * in hem. Jefus dan zeide tot hem : dat gij doet, doe dat haastelijk. 1 r.  DER EüANGEI. ÏSTÊN. 15- 1r. (J.) En die verilond niemand der genen die aanzaten, waartoe hij hem dat zeide. 12. (J.) Want fommige meenden, dewijl Judas de beurs had, dat hem Jefus zeide: Koopt het geene wij van nooden hebben tot het feest, of dat hij den armen wac geeven zoude. 13 ()•) Hij dan de beet genoomen hebbende, _gjng terftond uit, en het was nacht. (*) (*) Dat Lukas XXII: vs. 17 en 18. niet behoort tot den 5den Lijdenstekst, fchoon in de verdecling der Lijdenstekften te Amfteldam, die twee versfen er toe gebragt worden, maar tot den6.Pctrus. zeide tot hem, (Mr) nog dies te meer, (M.) al moest ik ook met u ilerven, zoo zal ik u geenszins verloochenen; desgelijks zeiden ook alle de discipelen. l i. (!"-.> En hij zeide tot hen: als ik u uitzond, zonder buidelenmaale, en.fchocnen, heeft u ook iets ontbrooken? En zij zeiden: niets. 12. (L.) Hij zeide tot hen: maar nu, wie eenen buidel heeft, die neeme hem, desgelijks ook eene maale, en die geen . heeft, die verkoopezijn kleed, enkoope een zwaard. 13 (L ) Want ik zeg u, dat nog dit, het ■ welk gefchreeven is, in mij moet volbragt worden, naamelijk: en hij is met de misdaadigen gerekend, want ook die dingen , die van mij (gefchreeven zijn) hebben een einde. 14.  DER EüAKGRLISTENi if 14. (L.) En zij zeiden: Heer! zie hier twee zwaarden; en hij zeide tot hen: het is genoeg (*). negjsnde lijdenstekst. Matth.xxvi: vs.36-38. Toen ging Jefus, enz. Mark. xvi: vs. 32—34. En zij kwamen, enz. Luk. xxii: vs- 40. En als hij, enz. Johan.xviii: vs. i*>—2. ... daar een hof, enz. OVEREENSTEMMING. 1. (M.) Toen ging Jefus met hun in eene plaats, (*) Hier op volgt, zo het ons voorkomt, de troostrede des Heilands, Joh. xiv. aangeteekend, na het 31e vs. ook in de zaal, waar zij het Pafcha gegeeten hadden , gefprooken ; dan zijn bemoedigend onderwijs, hun op deii weg van Jerufalcm naar de beek Kedron gegeeven, Joh. xv: vs. 16. en zijn plegtig, allervoortreffelijkst en troostrijk gebed, doorjohannes aangetekend in het XVIIe hoofddeel van zijn Euangelic, waarna de Heilvorst, over of door die beek gaande, met zijne leerlingen zich begeeft naar en ih den hof van Gcthfemane. De geleerde Schutte , die het ook zoo begrijpt, oordeelt dat Matth. xxvi: vs. 30. kan vertaald worden: én'als zij' den lofzang gezongen hadden, planden zij op om uit te flappen. B 4  24 Overeenstemming plaats, (J.) daar een hof was (M.) genoemd Gefjifemane, (J ) in welken hij ging en zijne discipelen. 2. (J.) En Judas, die hem verried, wist ook die plaats, dewijl Jefus aldaar dikwijls vergaderd was geweest met zijne discipelen, 3. (L.) En als hij aan die plaats gekomen was, (Mr.) zeide hij tot zijne discipelen: (M.) zit hier neder tot dat ik henen ga, en aldaar zal gebeden hebben. (L.)Bidt dat gij niet in verzoeking komt. 4-(M.) En met zich neemende Petrus, en de twee zoonen van Zebedeus, (Mr.) Jacobus en Johannes , (M.) begon hij droevig, (Mr.) verbaasd en zeer beangst te worden. 5. (M.) Toen zeide hij tot hen, (Mr.) mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe, blijft hier en waakt (M.) met mij. TIEN-  DER E UANGELISTEN. 2ï DERTIENDE LIJDENSTEKST. Matth.XXVI: vs.48-50. En die hem verried, enz. Mark. XIV: vs. 44—46. En die hem verried, enz. Luk. XXII: vs. 47, 48. ... en (naameüjkJudasJ enz. OV.EKE ENSTE MM I 3t G. 1. (M.) En die hem verried, had hun een (Mr.) gemeen (M.) teken gegeeven, zeggende: dien ik zal kusfen, dezelve is het, grijpt hem, (Mr.) en leidt hem zekerlijk henen. £.(Mr.) En als hij gekomen was, ging hij terftond tot (M.)Jefus, (Mr.) en zeide: (M.) wees gegroet, Rabbi! (Mr.) Rabbi, (M.) en hij kuste hem. 3. en flocgcn de Handen aan Jefus •> en greepen hem. De beroemde en roemwaardige Schutte heeft, in zijne heilige J-aarb. deel p. iu eene aantekening breedvoerig dit onderzocht, en beredeneerd beweezen, dat het kusfen van Juchs, vóór 's Hcilands woorden: ik ben htt'% en het daarop volgend nederftorten der fc'uaar, gcRh.ed zij.  g2 OvEJIËENSTE MM I N G 3. (M.)Maar Jefus zeide tot hem: Vriend, waar toe zijt gij hier? (L.) Judas, verraadt gij den Zoon des menfchen met eenen kus ? 4. (M.) Toen kwamen zij toe , en floegen de handen aan Jefus, en greepen hem. VEERTIENDE LIJDENSTEKST. Matth. XXVI: 51 — 54. En ziet, een van die gene, enz. Markus XIV: vs. 47. En een der genen, enz. Luk. XXII: vs. 49—51. En die bij hem waren, enz. Johan. XVIII: vs. 10,11. Simon Petrus dan, enz. OVEREENSTEMMING. 1. (L.) En die bij hem waren , ziende wat daar gefchieden zou, zeiden tot hem: Heer! zullen wij met het zwaard flaan ? 2. (M.)En ziet, een van de genen die met Jefus waren, (Mr.) die daar bij Honden, (J.) Simon Petrus dan hebbende een zwaard, (M.) de hand uitfieekende trok zijn zwaard uit. 3.  DER EUANGE LISTEN. 33 3. (J.)En (M.) flocg den dienstknecht des hogepriesters, cn hieuw hem (L.) zijn rechter oor af, (J.) en de naam des dienstknechts was Malchus. 4. (L.) En Jefus antwoordende zeide: laat hen tot hier toe (geworden). En raakte zijn oor aan, en heelde hem. 5. (M.) Toen zeide Jefus (J.) tot Petrus: fteek uw zwaard (M.) weder (J.) in zijne fcheede, (M.) want alle die het zwaard neemen, zullen door het zwaard vergaan. 6. (M) Of meent gij dat ik mijnen Vader nu niet kan bidden, en hij zal mij meer als twaalf legioenen engelen bijzetten. 7. Q.) Den drinkbeker dien mij de Vader gegceven heeft, zal ik dien niet drinken? 8. (M.) Hoe zouden dan de fchriften vervuld worden, die zeggen dat het alzoo gefchieden moet? C VIJF-  34. Overeenstemming VIJFTIENDE LIJDENSTEKST. Mark. XIV: vs. 48—52,. En Jefus antwoordende,enz. Matth.XXVI: vs, 55WJ5& Ter zelfder uure, enz. Luk. XXII: vs. 52 en 53. En Jefus zeide, enz.. OVEREENSTEMMING. 1. (M.) Ter zelfder uure fprak Jefus tot de fchaaren, (L.) tot de overpriestörs en de hoofdmannen des Tempels , en de ouderlingen , die tegen hem gekomen warert: 2. (Mr.)Zijt gij uitgegaan met zwaardenen ftokkettj als tegen eenen moordenaar, «m ftiij te vangen ? Dagelijks CM.) zat (Miv) ik bij\uliédeft in den tempel Jeerende, en gij hebt mij niet gegreepen, (L.) de handen tegen mij niet uirgeftooken. 3. (L.) Maar dit is uwe uure, en de magt der duisternisfe, (M.) doch dit alles is gefchied, op dat de fchriften der profee-  üiïr EüAN'CELisTEtf. 35feeten zouden vervuld worden (*). Toen vlugtten alle de discipelen , hem verlaatende. 4. (Mr.) En een zeker jongeling volgde hem, hebbende een lijnwaad omgedaan over het naakte (lijf), en de jongelingen grcepen htm. 5. (Mr.) En hij het lijnwaad verlaatende is naakt van hun gevlooden. ZES (*) De natuur der zaak , en de vergelijking der Euangeiisten komen ons voor hier duidelijk genoeg te leeren, dat het grijpen en binden van Jefus, waarvan in den i6den Lijdenstekst melding gemaakt wordt, gefchied zij vóór het vlugtcn der discipelen, en van den Jongeling, die, zijn lijnwaad verlaatende, naakt gevlooden is, zo dat het ïa^ vers van Joh. XVIII. in de ovcrëenftemming op deze woorden dus moet volgen : (M.) Doch dit alles 'is gefchied, op dat de fchriftcn der profeeten zouden vervuld worden , (J.) de bende dan , en de overfte over duizend, en de dienaars der Jobden ?iamen Jefus gezamenlijk, en bonden hem, (M.) Toen ylugtten alle de discipelen? hem verlaatende. ' C 2  36 Overeenstemming i öT "~ : ZESTIENDE LIJDENSTEKST. Johan.XVIII.vs.ia—14. De bende dan, enz. JVIatth. XXVI: vs. 57. Die nu Jefus, enz. Luk. XXII: vs. 54. En zij greepen hem, enz. fififibsgmc osfiwrml vof obrroddDn tmodOVEKËENSTÈ-.MMING. i.(J.)De bende dan, en de overlte over duizend, en de dienaars der Jooden namen Jefus gezamenlijk, CL.) zij greepen hem, (J.) en bonden hem. • 2. CJ.)En (M.) die nu Jefus gevangen hadden, leidden hem henen, eerst tot An'. iias, want hij Was des wijfs vader van Cajaphas, welke deszelfden jaars hoogepriester was* 3. (J.) Cajaphas nu was de gene die den Jooden geraaden had, dat het nut ware , dat één mensch voor het volk itorvc. 4. (MO En zij leidden Jefus henen (M.)tot Cajaphas (M.) den hoogepriester: (Mr.) En  DCR EüANGELISTEN. 37 En bij hem vergaderden alle de overpriesters, en dé ouderlingen , en de fchriftgeleerden (*). ZEVENTIENDE LIJDENSTEKST. Johan. XVIII: vs. 19—24. 19. De hoogepriester dan vraagde Jefus van zijne discipelen, en van zijne leer. 20. Jefus antwoordde hem: Ik heb vrij uit gefprooken tot de weereld; ik heb alle tijd geleerd in de fynagoge en in den tempel, daar de Jooden van alle plaatzen famenkomen, en in het verborgen heb ik niets gefprooken. 21. Wat ondervraagt gij mij ? Ondervraagde genen die het gehoord hebben, wat ik tot (*) In de orde der Lijdenstckften te Amfteldam is in de opgaaf der tekften Mark. XIV: vs. 53. niet geplaatst. De vergelijking met Matth. XXVI: vs. 17. leert duidelijk, dat dit vs. uit Markus tot de overëenfcemming behoort. C 3  j8 Overeenstemming tot hen gefprooken heb. Ziet deze weeten wat ik gezegd heb. 22. En als hij dit zeide, één van de dienaars, die daar bijftond, gaf Jefus eenenkinne- 'bak'flag, zeggende: antwoordt gij al zoo den hoogepriester? 23. Jeins antwoordde hem: indien ik kwalijk gefprooken heb , betuig van het kwaade, en indien wel, waarom fiaat gij mij ? 24. (Annas dan had hem gebonden gezonden tot Cajaphas den hoogepriester). ACHTTIENDE LIJDENSTEKST. Matth.XXVI: vs.59—63. En de overpriesters, enz. Mark. XIV: vs. 55—61. En de overpriestérs, -enz. OVEREENSTEMMING. ï. (M.) En de overpriestérs, en de ouderlingen, en de geheele groote Raad zochten valfche getuigenisfen tegen Jefus, opdat Zij  DER Eü^NGELISTEÏÏ. 39 zij hem dooden mogten, en vonden niet. 2, (M.) En hoewel daar veele valfche getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet, (Mr.) want de getuige, nisfen waren niet eenpaarig. 3. CM.) Maar ten laatften kwamen twee valfche getuigen (Mr.) en opiïaande getuigden valschlijk tegen hem, zeggende: 4 (Mr.)Wij hebben hem hooren zeggen: Ik zal dezen tempel (M.) Gods, (Mr.) die met handen gemaakt is, afbreeken, en in drie dagen eenen anderen, zonder handen gemaakt, (M.) opbouwen. 5. (Mr.) En ook alzoo was hun getuigenis niet eenpaarig. \ 6. (Mr.)En de hoogepriester in het midden opftaande vraagde Jefus, zeggende: antwoordt gij niets ? Wat getuigen deze tegen u? 7. (M.) Doch Jefus zweeg ftil, (Mr.) en ant* woordde niets. C 4 ttfc.  40 Overeenstemming NEGENTIENDE LIJDENSTEKST. Matth.XXIV: vs.6301164. En de hoogpriester, enz. Mark. XIV: vs. 61 en 62. Wederom vraagde, enz. OVEREENSTEM M1 N G. 1. (M.) En de hoogepriester antwoordende, (Mr,) vraagde hem wederom, en zeide tot hem : (MO ik bezweer u bij den leevendigen God, dat gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zoon (Mr.) des^gezegenden Gods. 2. (Mr.) En Jefus zeide (M.) tot hem: gij hebt het gezegd, (Mr.)ik ben het, (M.) doch ik zeg ulieden, van nu aan zult (Mr.) gijlieden (M.) zien den Zoon des menfchen zittende ter rechtehand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels. TWIN-  DER EüA NGEI, ISTEN. 45 - ! r TWINTIGSTE LIJDENSTEKST» Matth.XXVI: vs.65-68. Toen •verfeheurdc, enz. Mark. XIV: vs. 63—65. En de hoogepriester, enz. Luk. XXII: vs. 63—65. En de mannen , er/. 0 FE R È'E NSTEMM ING. 1. (M.)Toenverfcheurde de hoogepriester zijne kleederen v zeggende: hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van nooden, ziet nu hebt gij zijne Godslastering gehoord? 2. (M.)Wat dunkt ulieden? En zij antwoordende zeiden: hij is des doods fchuldig. (Mr.) En zij alle veroordeelden hem des doods fchuldig te zijn. 3. (M.)Toen Ipogen zij in zijn aangezicht, en floegen hem met vuisten. 4. (Mr.)En zommige (M.) andere (L.) mannen , die Jefus hielden, befpotteden hem, en floegen (hem), en als zij hem overdekt hadden, floegen zij hem ophetaan- C 5 ge-  42 O.VCRÜEÏf S'TSMM ÏUC gezicht (Mr.) met vuisten, -(M.) en gaven hem kinnebakflagen , zeggende: profeteer ons, Christus! wie is het die . u geflagen heeft ? * ) 5. (L.j En veele andere dingen zeiden zij tegen hem, lasterende. EEN EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST .(*). Johan. XVIII: vs. 15—19. En Simon Petrus, enz. Matth.XXVI: vs.58,69,70. En Petrus volgde, anz. Mark. XVI: vs.54, 66—68. Ei) Petrus volgde, enz. Luk. XXII: vs. 54 — 57. En Petrus volgde, enz. OVER ME NS TE MM ING. 1. (J.)En Simon Petrus volgde Jefus, (M.) van verre.-tot aan de zaal des hoogeer • pries- (*) Daar de drie eerde Euangelistcn , Mattheus, Markus en Lukas, de drievoudige verloochening van Petrus, als gelijktijdig ejt achter (lep anderen vol" geilde, verhaalen, en \ycl zoo, dat Mattheus.cn Markus die opgeeven voorgevallen zijn, nadat de Heiland des nachts verboord en veroordeeld was, geeft Lu-  DER EVANGELISTEN. 43 priesters, (J.) en een ander discipel. Deze discipel nu was den hoogepriester be- Lnkas, die wel de befpotting, maar niet de verhooring cn veroordeeling , waar van de finaadyplle bejglö'tahg het gevolg was, heeft aangetekend, die drievoudige verloochening op, als vóór dezelve gefchied te zijn, echter in het 19de vs. van hetXXIIf*'.' hppfdd. aantekenende, dat er eenigen tijdmsfehen ;,u'de verloeren zij, dan Johannes, die geoordeeld wordt daar bij tegenwoordig geweest te zijn, en zeer naauwkeurig ecnige omftandigheden daarvan opgeeft, bij de andere Euangelisten niet aangetekend , verhaalt die drievoudige verloochening zoo, dat hij de eerde verloochening vóór de ondervraaging, en de tweede cn derde, achter den anderen volgende, na dat de Zaligmaakcr reeds verhoord en fmaadeüjk befbot e» geflagen was, opgeeft, uit vergelijking der Euange-listen, in hunne orde en oogmerk in het befchrijve« der lijdensgefchiedenis, komt het ons voor, dat, te« aanzien van den tijd, de wijze en omftandigheden der drievoudige verloochening, Johannes meet gevolgd worden, en de overë'enftcmming alzoo moet opgemaakt worden; Mattheus en Markus tekenen beide ook duidelijk aan, dat Petrus Jefus gevolgd zij tot aan cn in de zaal des hoogpriesters, vóór de eerfte ver-  ■fy- Overeenstemming bekend, en ging met Jefus in des hóogepriesters zaal. , 2. (J.) En Petrus Hond buiten aan de deur, de andere discipel dan, die den hoogepriester bekend was, ging uit, en fprak met de deurwaardfter, en bragt Petrus in, (Mr.) tot binnen in de zaal des hoogepriesters. 3. (M.) En binnen gegaan zijnde, zat hij bij de dienaaren, om het einde te zien. CL.) verhooring en vevoordeeling des Heilands, Matth. XXVI: vs. 58. en Mark. XIV: vs. 54. cn Johannes geeft, Hoofdd. XVIII: vs. 15 en 16. de bijzondere tnnftandigheden op, hoe hij daar binnen gekomen zij, en zijnen godlijken meester voor de ccrftemaal verloochend hebbe. Dus zou in de overëcnftemming Joh. XVIII: vs. 15 tot 18, vergql. met Matth. XXVI: vs. 58,69,70, Mark. XIV: vs. 54, 66—68. en Luk. XXII: vs. 55-57. voorkomende, in de orde der Lij den stekften te Amfteldam als de alfte Lijdenstekst, eigenlijk;op den i6<*en moeten volgen, en den if&nLijdenstekst uitmaaken.  DEa EUANGELISTEN. 45 (L.) En als (J.) de dienstknechten en de dienaars (L.) vuur ontltooken hadden, (J.) om dat het koud was, (L.) in het midden van de zaal, en zij te zamen nederzaten (J.) en zich warmden, (L) zat Petrus in het midden van hun, (J.) en warmde zich. 4. (Mr.) En als Petrus beneden in de zaal was, kwam eene van de dienstmaagden des hoogepriesters, (J.) die de deurwaardfter was, (Mr.) en ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, (L.) en haare oogen op hem houdende,zeide (Mr.) ook gij waart met Jefus denNazarener (M.) den Galileër, (J.) en zijt gij ook niet uit de discipelen van dezen mensch? 5. (M.) Maar hij loochende het voor allen, zeggende: (Mr.) Ik ken (hem) niet, noch ik weet niet wat gij zegt, en hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide. ' TWEE  46 OvEUiiËN STEMMING ' . TWEE EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Matth.XXVI:vs.7j—74, En als hij, enz* Mark. X1\T: vs 69—71: En de dicn>trmngd, enz. Luk. XXI:: 50—60. En korts daar na, cn;:. Juiun. XVlii: vs. £5-^27. En Simon rctrus, enz. 0 V E R Ë E NSTE MMIN G. i.(J.) En Six:on Petrus ftond en warmde zich, (L.) en korts daar na, (M.) als hij naar de voorpoort uitging, zag hem eene andere (dienstmaagd) (Mr.) cn begon te zeggen tot de genen die daar bij Honden: (M.) deze was ook met Jefus den Na'zarencr, (J.) en ziji ook gij niet uit zijne discipelen? 2. (M.)En hij loochende het wederommet eenen eed,zeggende: ik ken den mensch niet. 3. (Mr.) En een weinig daar ha, (L.) als het omtrend een uur geleeden was, (J.) een van de dienstknechten des hoogepriesters, die maagfehap was van den ge-  DER Eü A NO SLISTEN. 47 genen, dien Petrus het oor afgehouwen had, zeide (Mr.) wederom tot Petrus: 4. (Mr.) Waarlijk gij zijt één van die, want gij zijt ook een Galileër, (M.) want ook; uwe fpraak maakt u openbaar. (J.) Heb, ik u niet gezien in den hof met hem? £. (J.) Petrus dan loochende het wederom, (Mr.) en hij begon zich zeiven te vervloeken en te zweeren: ik ken dezen mensch niet, dien gij zegt. DRIÉ EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk.XXII: vs. 60^ 62. En terifond als hij, enz. Matth. XXVI: vs. 75. En ttrftbnd kraaide, enz. Mark. XIV: vs. 72. En de haan kraaide, enz. , Jóhan. XVIII: vs. 27. En terifond kraaide, enz. O V E-, R EENS TE MM IN G. i.(L.).En teritond als hij nog fprak,kraaide de haan (Mr.) ten tweedemaal. s.(L.) En de Heer zich omkeerende, zag Petrus aan, en Petrus werd indachtig des  48 Overeenstemming : des woords des Heeren , (Mr.) het welk Jefns tot hem gezegd had: eer de haan . tweemaal zal gekraaid hebben, zult gij mij driemaal verloochenen. 3.(L.)En Petrus (Mr.) zich van daarmaakende (M.) naar buiten gaande, weende • hij bitterlijk. VIER EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk. XXII: vs. 66 —71.enXXIII:vs. i. Enalshet, enz. Matth. XXVII: y& 1, o* Als het nu morgenftond, enz. Mark. XV: vs. 1. En terftond des morgens, enz. Johan. XViil: vs. 28. Zij dan leidden Jefus, enz. O FE RË E N S T E M MI N G. i.(Mr.)En terflond, des morgens vroeg, (L ) als het dag geworden was, vergaderden (M,) alle de overpriestérs, (Mr.) en hielden te zamen raad met de ouderlingen (L.) des volks, (Mr.) en de fchriftgeleerden en den geheelen Raad tegen jefus, dat zij hem dooden zouden. 2.  DER E UANGELtSTEN. 49 2. (L.) En bragten hem in hunnen Raad, zeggende: zijt gij de Christus? Zeg het ons. En hij zeide tot hen: Indien ik het 11 zeg, gij zult het niet geloovcn. 3-(L.)En indien ik ook vraag, gij zulr mij niet antwoorden, of Ioslaaten. 4. (L.) Van nu aan zal de Zoon des menfchen gezeten zijn aan de rechte (hand) der kracht Gods. 5-(L.) En zij zeiden allen; zijt gij dan de Zoon Gods? En hij zeide tot hen: Gij zegt, dat ik het ben.. óY(L.) En zij zeiden: wat hebben wij nog getuigenisfen vannooden, want wij hebben het uit zijnen mond gehoord? 7-(L.) En de geheele menigte van hun ftond op, (Mr.) en Jefus gebonden heb. bende, (M.) leidden zij hem weg, (J.) van Cajaphas in het rechthuis, (M.) en gaven hem over aan Pontius Pilatus den ftad houder. D VIJF  50 Overeenstemming VIJF EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Matth. XXVII: vs. 3—5. Toen heeft Judas, enz. Hand.I: vs.18. Deze [Judas] dan heeft verworven, enz. OVERËENSTE MM ING. 1. (M.) Toen heeft Judas, die hem verraaden had, ziende dat hij veroordeeld was, berouw gehad, cn heeft de dertig zilveren (penningen) den overpricsteren en den ouderlingen wedergebragt. 2. (M.)Zeggende: ik heb gezondigd, verraadende het onfchuldig bloed. Maar zij zeiden: wat gaat ons (dat) aan'/Gij moogc toezien. 3. (M.)En als hij de zilveren (penningen) in denTempel geworpen had, vertrok hij, en henen gaande verworgde zich zeiven- 4. (11.) Deze dan heeft verworven eenen akker, door den loon der'ongerechti>heid, en voorwaards overgevallen zijnde is midden- opgcborfïcn, en alle zijne ingewanden zijn uitgefïort. ZES  DER EüAKGELlSTEN. 51 ZES EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Matth. XXVII: vs. 6—10. En de overpriestérs, enz. Handel. I: vs. 19. En het is bekend geworden, enz. OVEREENSTEMMING. 1. (M.) En de overpriestérs de zilveren (penningen) neemende, zeiden: het is niet geoorlofd dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is. 2. (M.) En te zamen raad genoomen hebbende, kochten zij daar mede den akker, des potbakkers , tot eene begraavenis voor de vreemdelingen. 3-(M.) Daarom is die akker genoemd dén akker des bloeds, tot op den huidigen dag. 4. (M.) Toen is vervuld geworden het gene gefprooken is door den profeet Jeremias, zeggende : en zij hebben de dertig ziL veren (penningen) genoomen, de waarde des gewaardeerden van de kinderen D 2 Is-  52 Overeenstemming Israëls,den welken zij gewaardeerd hebben. 5^(M.)En hebben dezelve gegeeven voor den akker des potbakkers, volgens het gene mij de Heer bevoolen heeft. 6. (H.) En het is bekend geworden aan allen die te Jerufalem woonen, alzoo dat die akker in hunne eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is, een akker des bloeds. ZEVEN EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Joh. XVIII: vs. 28—32. 28— En zij gingen niet in het rechthuis, op dat zij niet verontreinigd zouden worden , maar op dat zij het Pafcha eeten mogten. 29. PiJatus dan ging tot hen uit, en zeide: wat befchuldiging brengt gij tegen dezen mensch ? 30.  DER ElTANGELISTEI». 53 30. .Zij antwoordden en zeiden tot hem: indien deze geen kwaaddoener ware, zo zonden wij hem u niet overgeleverd hebben. 31. Pilatus dan zeide tot hen: neemt gij hem, en oordeelt hem naar uwe wet. De Jooden dan zeiden tot hem: het is ons niet geoorlofd iemand te dooden. 32 Op dat het woord van Jefus vervuld wierd, dat hij gezegd had, betekenende hoedanigen dood hij fterven zou. ACHT EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk. XXIII. vs. 2. En zij begonden hem, enz. Matth. XXVII: vs. 11—14. En Jefus ftond, enz. Mark. XV: vs. 3—5. En de overpriestérs, enz. OV E R.Ë E NST E M MING. x.(M.) En jefus ftond voor den ftadhouder, (Mr.) en de overpriestérs befchuldigden hem van veele (zaaken). 2,(L.) En zij begonnen hem te befchulD 3 di-  $4 Overeenstemming digen, zeggende: wij hebben bevonden dac deze het volk verkeert, en verbiedt den Keizer fchatting te geeven , zeggende : dat hij" zelve Christus de'koning is. 3>(M.) En als hij van de overpriestérs en de ouderlingen befchuldigd werd, antwoordde hij niets. 4. (M.) Toen zeide Pilatus tot hem: hoort gij niet? (Mr.) Ziet hoeveelezaakenzij tegen u getuigen ? 5. CM.) Maar hij antwoordde hem niet op één eenig woord, alzo dat de ftadhouder zich zeer verwonderde. NEGEN EN TWINTIGSTE LIJDENSTEKST. Johan.XVIII. vs. 33—36. Pilatus dan ging, enz. Matth. XXVII: vs. 11. En de ftadhouder, enz. Mark. XV: vsv 1. En Pilatus vraagde hem, enz. Luk, XXIII: vs. 3. En Pilatus vraagde hem, enz. OVEREENSTEMMING. i.(J.) Pilatus dan ging wederom in het recht-  DER EuANGELISTEN. 55 rechthuis, en riep Jefus, en zeide tot hem : Zijt gij de koning der Jooden ? 2. (J ) Jefus antwoordde hem: (M.) gij zegt het. (J.) Zegt gij dit van u zeiven, of hebben het u anderen van mij gezegd? 3-(J.) Pilatus antwoordde: ben ik een Jood? Uw volk en de overpriestérs hebben u aan mij overgeleverd. Wat hebt gij gedaan? 4. (J,) Jefus antwoordde: mijn koningrijk is niet van deze weereld; indien mijn koningrijk van deze weereld ware, zoo zouden mijne dienaars voor mij geftreeden hebben, op dat ik den Jooden niet ware overgeleverd ; maar nu is mijn koningrijk niet van hier. D 4 DER-  56 Overeenstemming DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Johan. XVIII: vs. 37 en 38. Pilatus dan zeide, enz. Luk. XXIII: vs. 4. En Pilatus zeide, enz. 'QVERËENSTEMMl N G. i.(J.) Pilatus dan zeide. tot hera: zijt gij dan een koning? Jefus antwoordde, gij zegt dat ik een koning ben. Hiertoe ben ik gebooren, en hiertoe ben ik in de weereld gekomen, op dat ik der waarheid getuigenis geeven zoude; een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort mijne Hem. 2 (J.) Pilatus zeide tot hem: wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Jooden, en zeide tot (X.) de overpriestérs en de fchaaren : ik vind geen fchuld in dezen mensch (*). EEN (*) Onder de geleerden , die over de overè'cnIbmming gefchreeven hebben, zijn er die oordeelen, dat  DER EüANGELISTEN. s? EEN EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk: XXIII: vs. 5—12. 5. En zij hielden te öerker aan, zeggende: hij dat op den 30^11 Lijdenstekst volgen, en voor den giften gaan moet, het gene wij vinden in den d8fte» Lijdenstekst, in het 3'ie, ^ cn 5d<-* vs. De reaen hier van is te vinden in het verhaal van de orde der zaaken, zoo als Mattheus en Markus die opgecven; Lukas heeft noch van het zwijgen des Heilands op de ingebragte befchuldiging, noch van de verwondering van Pilatus daar over, iets aangetekend. Johannes alleen heeft uitvoerig de ondervraaging over Jefus koninglijke waardigheid opgegeeven, die Mattheus , Markus en Lukas zeer kort hebben opgetekend, en Mattheus en Markus beide laaten zeer overeen Hemmend daarop volgen het zwijgen des Heilands, op de befehuldigingen der overpriesteren en ouderlingen , cn de verwondering van Pilatus hier over; bovendien is dan de orde der zaaken zeer klaar en duidelijk, gelijk men zien kan, wanneer men, na de twee eerde verfen van den a8^n Lijdenstekst,ter-, ftond daarop den a$*èn leest, en laat volgen, en dit vergelijkt met Luk. XXIII: vs. 2 en 3 en Joh. XVIII: vs. 33-38. D 5  58 Overeenstemming hij beroert het volk, leerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe? 6. Als nu Pilatus van Gaiilea hoorde, vraagde hij, of die mensen een Galileër was. 7. -En verftaande dat hij uit het gebied van Herodes was, zond hij hem henen tot . Herodes, die ook in die zelfde dagen binnen Jerufalem was. 8. En als Herodes Jefus zag, werd hij zeer verblijd, want hij was van overlang begeerig geweest, hem te zien, om dathij veel van hem hoorde, cn hoopte eenig teken te zien, dat van hem gedaan zou worden. 9. En hij vraagde hem met veele woorden, doch hij antwoordde hem niets. 10. En de overpriestérs en dc fchriftgeleerden ftonden, en befchuldigden hemheftiglijk. 11.  DER EüANGELISTEN. S9 ii. En Herodes , met zijne krijgslieden, hem veracht en belpot hebbende, deed hem een blinkend kleed aan, cn zond hem weder tot Pilatus. 12- En op. dien zelfden dag werden Pilatus en Herodes vrienden met malknnderen, want zij waren te vooren in vijandfchap tegen den anderen. TWEE EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk. XXHI: vs. 13—16. 13. En als Pilatus de overpriestérs en de overften, en het volk bij één geroepen had, zeide hij tot hen: 14. Gij hebt dezen mensch tot mij gebragt, als eenen die het volk afkeerig maakt, en ziet, ik heb hem in uwe tegenwoordigheid ondervraagd, en heb indezen mensch geene fchuld gevonden , van het gene daar gij hem mede befchuldigt. 15.  60 Overeenstemming 15. Ja' ook Herodes niet: want ik heb uliedcn tot hem gezondeii, en ziet, daar is van hem niets gedaan , dat des doods waardig is. 16. Zoo zal ik hem dan kastijden en Ioslaaten. DRIE EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Mark. XV: vs. 6—10.. En op het feest, enz. Matth. XXVII: vs. 15—18. En op het feest, enz. Lük. XXIII: vs. 17—19. En hij moest hun, enz. Johan. XVIII: vs. 39 en 40. Doch gij hebt, enz. OVEREENSTEMMING. - i.(M.)En op het feest was de ftadhouder gewoon (L.) en moest (M ) den volke eencn gevangenen (L.) loslaaten (Mr.) wrien zij ook begeerden. 2. (M.) En zij hadden toen eenen welbekendengevangenen, genoemd Barabbas, (L.) dewelke(J.)een moordenaar was,(Mr.) die in den oproer eenen doodflag gedaan had,  DER EüANGELISTEN. 6\ had, met andere medeöproermaakers, (L.) om zekeren oproer, die in de ftad geichred was, (Mr.) gevangen. 4. (Mr.) En Pilatus antwoordde hnn, (J.) gij hebt eene gewoonte, dat ik u op het Pafcha eenen loslaate, (M.) welken wik gij dat ik u zal loslaaten, Barahbas of Jefus, die genoemd wordt Christus? 5. (Mr.) Wilt gij dat ik u den koning der Jooden loslaate ? (want hij wist, dat hem de overpriestérs door nijd overgeleverd hadden). VIER EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Matth.XXVII:vs. 19— -3. En als hij, enz. Markus XV: vs. 11—14. Maar de overpriestérs, enz, Luk. XXIII: vs. 20—23. Pilatus dan riep, enz. Johan. XVIII: vs. 40. Zij dan riepen, enz. OVEREENSTEMMING. i.(M.)En als hij op den rechterftoel zat, zo heeft zijne huisvrouw tot hem gezonden,  Cz Overeenstemming den, zeggende: heb toch niet te doen met dien rechtvaardigen, want ik heb heden veel geleeden in den droom om zijnent wil. 2c (M.) Maar de overpriestérs en de ouderlingen hebben de fchaaren aangeraadèn, dat zij zouden Barabbas begeeren, en Jefus dooden , (Mr.) de overpriestérs bewoogen de fchaar , dat hij hun liever Barabbas zou loslaaten. 3.(M.) En de ftadhouder antwoordende zeide tot hen: welken van deze twee .wilt gij dat ik u zal loslaaten ? (J.) Zij dan riepen alle wederom , zeggende: niet dezen, maar Barabbas. 4..(Mr.) En Pilatus antwoordende (L.) riep hun wedérom toe, willende Jefus loslaaten: (M.) wat zal ik dan doen (met) Jefus, die genoemd wordt Christus, (Mr.) dien gij eenen koning der Jooden noemt? 5-  DER E VA SC ELISTES. 63 5. (Mr>) En zij (M.) alie (Mr.) riepen wederom (L.) daar tegen, zeggende: kruis (hem), kruis hem.' 6. (L.)En hij zeide ten derdemaal tot hen: wat heeft deze dan kwaads gedaan ? Ik heb geene fchuld des doods in hem gevonden; zo zal ik hem dan kastijden en loslaaten. 7. (L) Maar zij (Mr.) riepen te meer, en (L.) hielden aan met een groot geroep, eifchende dat hij zou gekruist worden: En hun en der overpriesieren geroep werd geweldiger (*). VIJF O De beroemde Ik en laat, in zijne Overéén, jhumhig, door den geleerden Schacht uitgegeeven, hier op het verhaal de geesfeling van Jefus volgen, dat hier voorkomt in den 36^11 Lijdenstekst;, en daar na de handwasfehing van Pilatus, cn de loslaating van Barabbas, het gene bij ons in den 35^ Lijdenstekt voorkomt, dan, uit vergélijRtrfg; van het verhaal der Euangelisten, komt ons de orde, die bij ons  64 Overeenstemming VIJF EN DÊRTIGSTiljpENSTEKST. ^inb.XXVIl: vs.24—26. Als nu Pilatus zag, enz Maffe. XV; vs. 15. Pilatus nu willende, enz. Luk. XXIII: vs. 24 en 25. En Pilatus oordeelde, enz. OVEREENSTEMMING. 1. (M.) Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer (dat er) Oproer werd, nam hij water, en wiesch de handen voor de fchaar, zeggende: ik ik ben onfchuldig van het bloed dezes rechtvaardigen: gijliedenmoogttoezien. 2. (M.) En al het volk antwoordende zeide: zijn bloed (kome) over ons, en over onze kinderen. 3. (Mr.) Pilatus nu willende de fchaar genoeg doen, (L ) oordeelde dat hun eisen gefchieden zoude. 4- ons gehouden wordt, natuurlijker cn beter voor, gelijk de geleerde Schutte en anderen die ook zoo opgeeven.  DER EUANGELISTEN. 6j 4. (M.) Toen liet hij hun Barabbas los, (L.) den genen die om oproer en doodflag in do gevangenis geworpen was, welken zij geëischt hadden. ! tl ZES EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Johan. XIX: vs. 1 — 3. Toen nam Pilatus, enz. Matth.XXVII: vs.27—30. Toen namen, enz. Mark, XV: vs. 16 — 19. En de krijgsknechten, enz. OVERËE NSTE MM ING. 1. (J.) Toïm nam Pilatus dan Jefus, en geesfelde (hem). 2. (M.) Toen namen de krijgsknechten des ftadhouders Jefus met zich in.het rechthuis, (Mr.) en leidden hem binnen inde zaal, welke is in het rechthuis, (M.) en vergaderden over hem de ganfche bende. 3-(M.)En als zij hem ontkleed hadden, deeden zij hem eenen purperen mantel om. E 4,  66 OVERÊENSTEMMTNO 4. (J.) En de krijgsknechten eene kroon van doornen gevlochten hebbende,zetteden die op zijn hoofd, (M ) en eenen rietHok in zijne rechte (hand): en vallende op hunne kniën voor hem, befpottcden zij hem, 5, (M.) Zeggende : weest gegroet , gij Koning der jooden, (J.) cn zij gaven hem kinncbakllagen , (M.) en op hem gefpogen hebbende, namen zij den rietflok, en floegen op zijn hoofd (Mr,) en vallende op de kniën aanbaden hem (/). ZE- (*) Dat de befpotting , den Heiland aangedaan. Joh. XIX: vs. 1—3. cpgegeeven, niet moet onderfcheiden worden van die , welke verhaald wordt Matth. XXVII: vs. 26—30. en Mark. XV: vs. 16—19. (gelijk zommïgc uitleggers'geoordeeld hebben, meenende dat de laatstgemelde laater, dan de eerstge.raelde, den Heilvorst zoude aangedaan .zijn, zo alsook beweerd wordt door den geleerden J.H. Schacht, in zijne .Latijnfche uitgaaf van de Overêenjïemmins van tien beroemdenIken, pag.58.)blijkt hle'r uit, om dat eene  DER EüAïIGELISTEN. 6? ZEVEN EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST, joh. XIX: vs. 4—7. 4.Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: ziet ik breng hem tot ulieden eene naauwkeurige befchouvving van het verhaal der drie Euangelisten ons leert, dat de tijd, plaats, uitvoerers en alle omftandigheden, hoe onderfcheiden zij ook fchijnen , in de daad dezelfde zijn; gelijk breeder bij den beroemden Schutte, in zijne heilige Jaarboeken, 0.^ deel, pag. 313. kan gezien worden, die ten befluite van zijne opgegeeven bewijze» zegt: zoo men die verfchillende fielt, moeten er twee doornen kroonen gevlochten, en Christus tot twee reizen toe ontkleed, 'en hem een purperen kleed aangedaan zijn: maar wie kan dat gelotven.' — Ook kan uit het gene daar op gevolgd is, en bij alle vier de Euangelisten, hoofdzaaklijk op dezelfde wijze, verhaald wordt , gelijk uit den 46^ Lijdenstekst zal gezien worden, blijken, dat Johannes, Mattheus en Markus, in den 36^11 Lijdenstekst, van dezelfde befpotting fpreeken : Johannes toch is meermaalen gewoon, eenige bijzonderheden van 'sHeilands lijEs den,  68 Overeenstemming den uit, op dat gij weet, dat ik in hem geene fchuld vinde. ■ 5- den, bij de andere Euangelisten korter aangetekend^ uitvoeriger te verhaalen, waartoe zijne tegenwoordigheid bij vcelen derzelve, en zijn laater fchrijvcn van het Euangelie, aanleiding gegeeven heeft; en uit dit gezichtpunt moet het gene Johannes verhaalt, iq hetXIXtle hoofddeel van vs. 4 tot 16, befchouwd worden, dat hij alleen heeft, en geen der andere Euangelisten ; de befpotting des Heilands heeft Mattheus en Markus uitvoerig aangetekend, Johannes, die veel laater fchreef, zeer kort, Lukas meldt van deze befpotting niets, maar beide Mattheus en Markus, die deze omtrend met dezelfde woorden verhaalen, tekenen beide, zo wel als Johannes, aan, dat het gefchied zij na de geesfeling. Zie Matth. XXVII. vs. 26. Mark. XV: vs. 15, en joh. XIX: vs. 1 ; waarop Johannes de allerlaatfte poogingen van Pilatus, om den Heiland van de doodftraf te bevrijden, van vs. 4 tot vs. 16. die geen Euangelist heeft , opgeeft, cn daarop volgt bij hem de wegleiding van Jefus, om gekruist te worden vs. 16. gelijk die ook Mattheus heeft, Kap. XXVII. in het laatfte deel van vs. 31. en Markus Kap. XV. in het laatfte lid van vs. 20. Dus is Christus eerst gegeesfeld en vervolgens befpot, in dat  der Euangelisten. 69 5. Jefus dan kwam uit, draagende dedoornen kroon, en het purperen kleed. En (Pilatus) zeide tot hen: ziet, de mensch. 6. dat fpotgewaad aan de fchaar voorgefteld, en, niets der Jooden woede veranderende , eindelijk door Pilatus overgegeeven om gekruist te worden; waarop hem de purperen mantel, om hem te befpotten, omgehangen door de krijgslieden , hem afgedaan, en zijne eigen klcedereu aangedaan werden, en zoo werd Jefus weggeleid om gekruist te worden , en dus moet het gene Mattheus heeft, Kap. XXVII: vs. 31. En toen zij hem befpot hadden, enz. en Markus Kap. XV: vs. 20. En ah zij hem befpot hadden, enz. uit Johannes dus worden aangevuld, dat, na dat Jefus befpot was, en in dat fpotgewaad , naar Joh. XIX: vs. 5. aan de fchaar, die, ver van mededoogen, op zijne veroordeeling bleef aanhouden, vruchtloos was voorgefteld, eindelijk, naar Joh. XIX: vs. 16. door Pilatus werd overgegeeven om gekruist te worden, waarom de 4otte Lijdenstekst eigenlijk in de overë'enftemming beginnen moest met deze woorden uit Markus XV: vs. 20. En zij deeden'hem den purperen mantel af, en deeden hem zijne eigen kle.ederen aan , cn leidden hem uit, om hem te kruifigen, ca2$ E 3  7o Overeenstemming 6. Als hem dan de overpriestérs en de dienaars zagen, riepenzij, zeggende: kruis (hem), kruis hem! Pilatus zeide tot hen: neemt gijlieden hem, en kruist hem, want ik vind in hem geene fchuld. 7. De Jooden antwoordden hein: wij hebben eene wet, en naar onze wet moet hij fterven, want hij heeft zich zeiven Gods Zoon gemaakt. ACHT EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Joh. XIX: vs. 8 — 12. 8. Toen Pilatus dan dit woord hoorde, wierd hij meer bevreesd. 9. En ging wederom in het rechthuis,. en zeide tot Jefus: van waar zijt gij? Maar Jefus gaf hem geen antwoord. jo. Pilatus dan zeide tot hem: fpreekt gij tot mij niet? Weet gij niet dat ikmagtheb, u te kastijden, en magt heb u los telaaten? 11.  der Euangelisten. 1 r. Jefus antwoordde: Gij zoudt geene magt hebben tegen mij, indien het 11 niet van boven gegeeven ware; daarom die mij aan u heelt overgeleverd, heeft grooter zonde. 12. Van toen af zocht Pilatus hem los te laaten : maar de Jooden riepen, zeggende: indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij des Keizers vriend niet: een iegelijk die zich zeiven Koning maakt, wederIpreekt den Keizer. NEGEN EN DERTIGSTE LIJDENSTEKST. Johan. XIX: vs. 13—16. Als Pilatus dan, enz. Matth. XXVII: vs. zóh. ...maarjefusgegeesfeld,enz. Mark. XV: vs. 15V .. .en gaf Jefus over, enz. Luk. XXIII: vs. 25. ... maar Jefus gaf hij over, enz. OVEREEN S TE M MIN G. 1 (J ) Als Pilatus dan dit woord hoorde, bragt hij Jefus uit, en zat op den rechterftoel, in de plaats genoemd LithoE 4 ftro-  '72 Overeenstemming flrotos, en in het Hebreeuwsch Gabbatha. 2. (J.) En het was de voorbereiding van het Pafcha, en omtrend de zesde uure, en hij zeide tot de Jooden : ziet uwen Koning. 3- 0) Maar zij riepen: neem weg, neem weg! kruis hem! Pilatus zeidè tot hen: zal ik uwen Koning kruifigeh? De overpriestérs antwoordden: wij hebben geenen Koning, dan den Keizer. 4- 00 Toen gaf hij hem dan aan hun over? op dat hij gekruist zoude worden. VEERTIGSTE LIJDENSTEKT. Mark. XV: vs. 20 en 21. En als zij hem, enz. Matth.XXVII:vs.31 en32. Entoen zij hem, enz. Luk. XXIII: vs. 26. En als zij hem wegleidden, enz. Johan. XIX: vs. 16 en 17. ... en zij namen Jefus, enz, OVEREENSTEMMING. i.(Mr.)En als zij hem befpot hadden, deeden zij hem den purperen mantel af  der Euangelisten. 73 af (*), en deeden hem zijne eigen kleederen aan, (J.) en zij namen Jefus, (Mr.) en leidden hem uit om hem tekruifigen. 2.(J.) En hij, draagende zijn kruis, ging uit; (L.) en als zij hem wegleidden, (M.) uitgaande vonden zij eenen man van Cyrenen, met naame Simon, (Mi-.) die daar voorbij ging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, (M.) dezen dwongen zij, (L.) en leiden hem het kruis op, dat hij het achter Jefus droege. EEN EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk. XXIII: vs. 27—31. 27.En eene groote menigte van volk, en van vrouwen, volgde hem; welke ook weenden en hem beklaagden. 28. (*) Zie de voorige aanmerking over den 36^0 Lijdenstekst. E 5  74' O V E R Ü E N S T E M AI r N <; 28. En, Jefus zich tot haar kcorende zeide: gij dochters van jer-i'^cm! weent nier over mij, maar weent over 11 zeiven, en over uwe kinderen. 29. Want ziet daar komen dagen, in welke men zeggen zal: zalig zijn deonvruchtbaaren, en de buiken die niet gebaard hebben, en de borften die niet gezoogd hebben. 30. Als dan zullen zij beginnen te zeggen, tot de bergen: valt op ons, en tot de heuvelen: bedekt ons. 31. Want indien zij dit doen aan het groene hout , wat zal aan het dorre gefchieden? TWEE EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Mark. XV: vs. 12 en 23. En zij bragten hem, enz. Mstth.XXVII:vs.33en34. En gekomen zijnde, enz. Johan. XIX: vs. 17. En hij . .. ging, enz. O FE REE NS TE M MING. i.(Mr.) Eli zij bragten hem tot de plaats, (70  DER EVANGELISTEN7. 75 (J.) welke in het Hebreeiiwsch genoemd wordt Golgotha, (Mr.) het welk is, overgezet zijnde, lloofdfchedelplaats. 2.(M.) En gekomen zijnde tot de plaats, gaven zij hem te drinken edik met, gal gemengd, (Mr.) gemyrrheden wijn: (M.) en als hij dien gelmaakt had, wilde hij niet drinken. . i . i DRIE EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk. XXIII: vs. 32011 33. En daar werden, enz. Matth. XXVII: vs. 38. Toen werden met hem, enz. Mark. XV: vs. 25, 27, 28. En het was, enz. Johan. XIX: vs. 18. Alwaar zij hem kruisten, enz. ' OVER 'È E NS TEM M ING. 1. (L.)En daar werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid, om met hem gedood te worden. 2. (L.) En toen zij kwamen op de plaats genoemd Hoofdfchedelplaats, ÉróJÖg- den  7$ Overeenstemming den zij hem aldaar, (Mr.) en'het was de derde uure. 3 (Mr.) En zij kruifigden met hem twee moordenaars, eenen aan zijne rechtecn eenen aan zijne flinke (zijde), (J.) en Jefus in het midden. 4-(Ml\) En de fchrifr, is vervuld geworden, die daar zegt: en hij is met de misdaadigen gerekend (r). VIER EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Luk. XXIII: vs. 34. 34' En Jefus zeide: Vader 1 vergeef het hun, want zij weeten niet wat zij doen (2). (O Jef. LUI: vs. 12. Daarom zal ik hem een deel geeven van veelcn, en hij zal de magtigen als eenen roof deelen, om dat hij zijne zie! uit geflirt heeft in den dood, en met de overtreeders is geteld geveest, en hij veder zonden gedraagen heeft, cn voor de overtreeders ge. üeden heeft. - O) Zie de laatfte woorden van Jef. LUI: vs. 12. VJJF  der Euangelisten. -tj VIJF EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Johan. XIX: vs. 19—22. En Pilatus fchreef, enz. Matth. XXVII: vs.' 37. En zij fielden, enz. Mark. XV: vs- 26. En het opfchrift, enz Luk. XXIII: vs. 38. En daar was ook, enz. OVE RË ENS TE M MI NG. 1. GO En Pilatus fchreef ook een opfchrift (Mr.)zijner befchuldiging, (J.) enzette (dat) op het kruis, (M.) boven zijn hoofd, (J.) en daar was gefchreeven: Jefus de Nazarener , de Koning der Jooden. 2. (J.) Dit opfchrift dan lazen veelen van de Jooden, want de plaats, daar Jefus gekruist werd,was nabij de ftad, enhec was gefchreeven in het Hebreeuwsch, in het Grieksch (en) in het Latijn. 3. (J-)De overpriestérs dan der Jooden zeiden tot Pilatus: fchrijf niet: de Koning der  £8 Overeenstemming der Jooden, maar dat hij gezegd heeft: ik ben de Koning der Jooden. 3. (J-) Pilatus antwoordde: dat ikgefchreeven heb, (dat) heb ik gefchreeven. ZES -EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Johan. XIX: vs. 23 en 24. De krijgsknechten, enz. Matth.XXVII: vs. 35en 36. Toen zij nu hem, enz.' Mafk. XV: vs. 24. En als zij hem gekruifigd, enz. Luk. XXIII: vs. 34b cn 35. .. . en verdeelende, enz. O FE R ËENSTE MM ING. 1. (J.) De krijgsknechten dan, als zij Jefus gekruist hadden, namen en (M.) verdeelden zijne kleederen, (J.) en maakten vier deelen , voor eiken krijgsknecht een deel, en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheellijk geweeven. 2. (J.) Zij dan zeiden tot malkanderen: laat ons dien niet fcheuren, maar laat ons daar overlooten, wiens (die) zijn zai;  DEK. EuAJTOEt, ISTEJI. -jg zal 5 (Mr) op dat vervuld zoude worden - het gene gezegd is door den profeet (i): Zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijne kleeding hebben zij het lot geworpen. (J.) Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan, (M.) en zij nederzittênde bewaarden hem aldaar. 3. (L.) En het volk ftond en zag het aan (*). (1) Psalm XXII: vs. 19. Zij deelen mijne kleeding oiider zich, en werpen het lot over mijn gewaad. O Deze woorden uit Luk. XXIK: vs. 35. brengt de geleerde Iken tot dien Lijdenstekst, die bij ons de 48^ is , en naar ons oordeel te recht, dewijl de daarop volgende woorden, cn ook de overjle met hen befchimpten hem, dit duidelijk leeren, en dus te kennen geeven, dat en het volk, dat is zommige uit het zelve, en de overften Jefus befchimpt hebben; dat Mattheus en Markus ook beide aanwijzen , En die voorbijgingen lasterden hem; dat uit de woorden var» Lukas, zoo als die in den 4ötl«i Lijdenstekst in het afgetrokkens voorkomen, niet blijkt. ZE-  80 Overeenstemming ZEVEN EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Joh. XIX: vs. 25 — 27. 25. En bij het kruis van Jefus (tonden zijne moeder, en zijns moeders zuster Maria, Cleopas (wijf,) en Maria Magdalena. 26. Jefus nu ziende (zijne) moeder, enden discipel dien hij lief had, daar bij (taande , zeide tot zijne moeder: Vrouw! zie uwen zoon! 27. Daar na zeide hij tot den discipel: zie uwe moeder. En van die uure aan nam haar de discipel in zijn (huis) (*). ACHT (*) Van vcele vrouwen , die aldaar waren, van verre dit befchouwende, vinden wij melding gemaakt in den 54ftcn Lijdenstekst. Dan wij dienen hier aantewijzen , dat er onder de beroemdfte fchrijvers over de Overëendemming zijn, als Bukman, Ik en, Schutte en anderen, die oordeclcn, dat deze onderhandeling van den Heer Jefus met zijne moeder, en den discipel, dien hij lief had, voorgevallen zij  der Euangelisten. 8r ACHT EN VEERTIGSTE LIJDENSTEKST. Matth; XXVII: vs. 39—44. En die voorbij gingen, enz. Mark.;XV,: vs. 29-30. En die voorbij gingen, enz. Luk. XXIII: vs. 35—37,39. ... En ook de overfte, enz. OVEREENSTEMMING. i.(M.) En die voorbij gingen lasterden hem, fchuddende hunne hoofden, en zeggende: (Mr.) Ha! Gij die den tempel af- zij, en in het overëenftemmend verhaal der Euangelisten van 'sHeilands lijden moet gebragt worden na het afloopen der befpottingen, die in de 48 (Mr.) °P den eerften (dag) der week kwamen (L.) Maria, (de moeder) hij hun voorging naar Gatilea, en dat zij hem daar zouden zien, gelijk hij tevens met de voorfpclling Van zijn lijden hun voorzegd had, terwijl Lukas er nog bijvoegt: en zij werden indachtig zijner woorden. Uit den mond van züiken kan men immers niet denken, dat alleen deze boodfehap tot Petrus en Johannes zou gekomen zijn : zij hebben den Heer weg. genoomen uil liet graf, en wij weeten niet, waar zij hem gelegd hebben. Johannes toch , die het laatst van alle de Euangelisten gefchreeven heeft, en meer bijzonderheden , die bij de anderen niet gevonden worden, opgeeft, verhaalt duidelijk van Maria Magdalena alleen, dat zij, ah liet nog duister was, aan het graf geweest is , gelijk hij ook dc eerde verfchijning en openbaaring van den Heere Jefus aan Maria Magdalena alleen, na zijne opftanding uit den dooden, breedvoerig opgeeft, in het XXfte hoofddeel van vs. n tot 19. waarvan noch bij Mattheus, noch bij Lukas iets gevonden wordt, en waarvan Markus kort dit alleen aantekent, Kap. XVI: vs. 9. En als (Jefus') opgejlaan was, ,s morgeus vroeg op den eerften dag der week, verfcheen hij eerst aan Maria G 4 Mag-  io4 Feeststoffen der)vanJacobus, en Salome, en andere met haar, (M.) om het graf te bezien, (L.) . draa. Magdalena, uit welke hij zeven duivelen uitgeworpen had. Laat mij hier nog bijvoegen, dat het verhaal der andere Euangelisten aan niemand ftrijdig kan voorkomen, met dat van Johannes, zoo hij Hechts opmerkt, dat, Mattheus, Markus cn Lukas van het henengaan der vrouwen in het gemeen melding gemaakt hebbende, Johannes, laater fchrijvende, dit in het bijzonder van Maria Magdalena meldt, met haare boodfehap aan Petrus en Johannes , waardoor die twee discipelen, hoorende dat 'sHeilands graf ledig was, aanleiding kreegen om zulks zelve te gaan zien, dat ook bij dc andere Euangelisten niet gevonden wordt. Het is waar, Joh. XX: vs. a. zegt Maria Magdalena, zoo als dc onzen het vertaald hebben: Wij weeten met waar zij hem gelegd hebben, maar het is lang voor mij opgemerkt, dat in de oude Griekfche handschriften de woorden niet afzonderlijk, maar doorloopende gefchreeven werden, dus •Büi'i^tv, dat, gelijk dc onzen hebben , vertaald wordt wij weeten niet, daar de laatdc lettergreep «s» ook gefcheiden zijnde van ««$«, op deze wijze: ><.«< *uk ï«5w ft» dient vertaald te worden: en ik weet niet, wanneer dus ook die bedenking wordt weggenoomen,  op Paasschem. 105 draagende de fpecerijen, die zij bereid hadden, (M.) en zij kwamen tot het graf, als de zon opging. 7. (Mr.) En zeiden tot malkanderen: wie zal ons den fteen van de deur des grafs afwentelen ? (En opziende zagen zij dat de (leen afgewenteld was) want hij was zeer groot. 8. (M.) En ziet eenige van dc wacht kwamen in de ftad, en boodfehapten den overpriesteren alle de dingen, die gefchied waren (*). (*)In de orde der Paaschftoften alhier is dit ndevs. van Matth. XXVIII. in den eerften Tekst er bijgevoegd; het moet als eene tusfehenrede befchouwd worden, die zekerlijk hier bekwaamlijkst geplaatst wordt, de vier volgende verfen konden er bijgevoegd worden, fchoon anders Matth. XXVIII: vs. 11,12,13,14 enig. eene fchoone ftof voor eene bijzondere Leerrede zou uitmaaken. Eigenlijk moestin de overëenftemming op het vs. van den iffcn Tekst het tfts van den a^ea Paaschtekst volgen. G 5 Twee-  io6 Feestst.opfen Tweede Tekst. Mark. XVI: vs. 5—7. En in het graf ingegaan, enz. Matth. XXVIII: vs. 5—7. Maar de Engel, enz. Luk. XXIV: vs. 3—8. En ingegaan zijnde, enz. O FE RË E NST E M MIN G. r. (Mr.) En in het graf ingegaan zijnde, (L.) vonden zij het lighaam van den Heere Jefus niet. 2. (L.) En het gefchiedde , als zij daarover twijfelmoedig waren , ziet twee mannen flonden bij hen in blinkende .kleederen, (Mr.) en zij zagen (den) eenen jongeling zittende ter rechte (zijde) bekleed met een wit lang kleed, cn werden verbaasd (*). 3- (*) Het fchijnt eenigzins duister, dat Lukas zegt, éht twee engelen bij hen, (die reeds in het graf gegaan waren) /tonden, en Markus alleen meldt van éénen, zittende ter rechte zijde, dan onzes erachtens gaat  op Paasschen. 107 3, (L.)En als zij zeer bevreesd werden, en hec aangezicht naar de aarde neigden , (M.) zeide de Engel tot de vrouwen: vreest gijlieden niet, (Mr.) cn zijt niet verbaasd, (M.)want ik weet dat gij zoekt Jefus (Mr.) den Nazarener, die gekruist was. 4. (L.) Wat zoekt gij den lecvenden bij dc doo- gaaTldkTlhTisternis hier weg, als men onder het oog houdt, dat* Markus alleen van dien engel melding maakt, die tot de vrouwen fprak, en dien hij befchrijft als zittende aan de rechte zijde van het graf, daar Lukas ons bericht geeft van de verfchijning der twee engelen, die aan deze vrouwen zoo onverwacht zich vertoonden en bij hen waren, en dan het Griekfehe woord :È* VJ. 30—32. En ik zal wondertekenen geeven in den hemel en op de aarde: bloed, en vuur, en rookpilaaren. De zon zal veranderd worden in duisternis,  op Pinksteren. 131 V ij f d e Tekst. Handel. II: vs, 22—24. cn 33. 22. Gij Israëlitifche mannen, hoort deze woorden: Jefus den Nazarcner, eenen man van God onder ulieden betoond door krachten en wonderen, en tekenen, die God door hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk gij ook zelve weet. 23. Dezen door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeeven zijnde, hebt gij genoomen, en door de handen der onrechtvaardigen aan het [kruis] gehecht en gedood. 24. nis, cn de maan in bloed, eer dat die groote en vreeslijke dag des He eren komt. En het zal gcfchicdcn, al wie den naam des IIeeren zal aanroepen, zal behouden worden I 2  Ija Feeststoffen enz. 24. Welken God opgewekt heeft, de frnerten des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was, dat hij van denzelven [dood] zoude gehouden wor- ... den..- Dri f n • ia rii ; :'r \iD 33. Hij dan door de rechte [hand] Gods verhoogd zijnde, en de beloften des Heiligen Geests ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgeftort dat gij nu ziet en hoort. ZINSTOORENDE DRUKFEILEN. Bladz. 2óin de noot reg. 5. Mark. Xf-V: vs. 25 — 39. Zijn vs. 35-39 37 . — '—3. Ma'ttfi. XXVI: vs. 17. — — vs. 57. 40in't hoofd Matth. XXiV. moet zijn Matth. XXVI. 43 in dtinootrcg. 5.19*5 vers — —ss^vers. 67 — — 14, 4fiftc Lijdenstekst moet zijn 40^ Lij deus tekst.