Bibliotheek Universiteit van Amsterdam" 01 3290 0648  D E HAND DER WRAKE.   D E HAND DER WRAKE, TOONEELSPEL. EEN VERVOLG OP DE JAGERS. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN C A R L S TE I N B E R G. door BAKTHOLOMEÜS REKKER en JOHANNES VAN DER STAM, Te AMSTELDAM, Ij PIETER JOHANNES UYLENBROEK» i 7 9 9-   De elendige , die zich met zyne tranen voed , J.eer' dat de Algoedheid let op 's menfchen tegenfpocd ; Dat fteeds de fterlling God ten toeverlaat moet kiezen , JLn dat men in den ramp de hoop niet moet verliezen. UYLENBnOEK, ill FENELON , naar CHÏMIS8. Laaiftc tooncel.  PERSONEN. de opperambtman van zbck, voormaals de ambtman Van Zeek, te Weisfenberg. crunaus vrouw, zyne dochter, in de Jagers KaroIhntje Van Zeek. de ontfanger van 's lands rechten, Zyn zoon, louise, nicht van den opperambtman. anthony warberges, opperjager in plaats van zyn* overleden vader. de op perjageres, zyne vrouw, in de Jagers Frederikje. de oude opperjageres, moeder van Anthony. kareltje, een zoontje van den opperjager. seebag, pastoor te Weisfenberg. a n tj e , een dochtertje van den pastoor. de schout. de vrouw van den schout. de president sudau. de krtgsraad weissensee. matthys, ambtfehryver. de kaste leinesse te Leuthal. een officier. k u d o l f , een jager. twee kinderen. een knecht. bokken. Het tomcel is in Duitschland. D E  D E HAND DER WRAKE, TOONEELSPEL. EEN VERVOLG OP DE JAGERS. EERSTE BEDRYF. Een kamer van den opperambtman. EERSTE T O O N E E L. van z e c k met vtrfcheiden papleren voor zich, welks hy doorloopt. \7 V cel, zeer veel verloren! De drie groote fchuren in de buitenwerken , vol met graan , liggen in de asch, en alle de achterhuizen zyn, tot op den grond toe, afgebrand. Ik kan de fchade, ten minste, op twintigduizend ryksdaalders begrooten. Dat ik, oude vrek look het graan tot dien hoogen prys niet verkocht S maar neen , ik moest woekeren, en famenfehrapen al wat ik maar kon. Warelyk, de menich is toch het onvergenoegdfte fchepfel onder de zon. Het ergste is maar dat de vorst zo veel verliest. Die fchoone zoutmagazynen, dien grooten voorraad van haver en koorn, alles is in rook verteerd. Dan de fekretary... RechtA 4 Yaar.  3 DE HAND DER WRAKE. vaardige hemel! geheel myn vermogen is naauwelyks toereikende , wanneer ik al de fchade moet vergoeden. Indien'er maar geen kommisfie op komt dagen. Die heeren fchynen zo niet meer op myne zyde te zyn; myne oude vrinden zyn geftorven. De opperjager is myn openbare vyand. Wanneer nu aan den vorst word overgebriefd: Ja! mynheer de opperambtman vierde zyn' geboortedag ; het ging 'er zeer wiid en woest in zyn werk ; de vreemde koetfiers en bedienden waren allen befchonken. Het is dus zeer mogelyk, dat door de dronkenfchap dier gasten — Een tweede behoeft 'er Hechts zo van ter zyde by te voegen: Ja, ja, by mynheer den opperambtman gaat het vry flordig toe. Zo iets behoeft de vorst Hechts maar half en half te hooren. Hoe zal ik my uit deze netelige historie redden ? •TWEE DE T O O N E E L. de vorige. matthys. zeck. Wel? ook iets naders van den fchout ? heeft by iets bekend? matth. Hy bekent volftrekt niets ; maar zyne buren verklaren, dat zy den fchout, noch laat, met licht, uit zyne fchuur hebben zien komen. zeck. Met licht? dat is iets, beste Matthys, dat aanleiding tot vele gisfingen geeft. Men ftelt de vraag op: wat hy zo laat met licht in de fchuur had te doen?  DE HAND DER WRAKE. 9 doen ? De kaerel verwaarloost, federt een1 geruimen tyd, zyne huishouding. matth. Ja, en aan dien kant ontftond het eer» He geroep van brand. Ik heb ook bericht gekregen, dat hy arn een' koopman, in de Had, geld fchuldig is; zyn huis is oud, en is door de brandasfurantiemaatfchappy verzekerd. Zeer mogelyk , dat hy Hy zou ook tegen den tuinman Nicolaas gezegd hebben: Buurman! wees voorzigtig ; 'er kan fpoedig een groot ongeluk ontflaan. zeck. Lieve Matthys! wanneer hem dat kon be. wezen worden, ik weet niet wat ik 'er wel om zon willen geven. Het zou een meesterfiuk zyn , indien wy door deze gelegenheid van dien vent wierden ontflagen , van dien neuswyzen patroon , die my , een jaar geleden, by den vorst aanklaagde. Ook konden wy ons dan met fatzoen uit dit misfelyk geval redden; want zo waarfchynelyk als de fchout de oorzaak 'er van is, zo waarfchynelyk is het ook, en, helaas! noch mogelyker,dat die dronken lappen, die vreemde koetfiers, vuur in de Hallen hebben geftort. matth. Voorwaar, zeer mogelyk. Maar, geftrerige heer opperambtman! ik denk, wanneer wy ons fchootvry kunnen Hellen, mag hy zien, hoe hy 'er zich uitred. Men kon de zaak wel zó plooijen en plavnoten , dat men hem niet aan het leven kon komen; en, voor eeuwig, op de vesting of in het tuchthuis geplakt te worden, kan hem zo veel nadeel niet A 5 toe.  io DE HAND DER. WRAKE. toebrengen; wy, intusfchen, raakten dan den oppasfer op de beste wyze kwyt. zeck. Gy fpreekt als een boek. Goed , lieve Matthys! reken op myne erkentenis. Dus hy bekent volftrekt niets? matth. Niets. zeck. Ik dacht dat de gaauwdief in zyn {tinkend kerkerhol gedweeër zou zyn geworden ; maar hy zal 'er niet eer uitkomen vóórdat hy bekent! matth. En zo nu en dan met eene portie gcesfelflagen voortgegaan, zou ik denken dat hem zulks wel tam zal maken. Maar, geftrenge heer! gy moet ook mejuffrouw Louife verbieden, dat zy den fchout niet gedurig dan dit dan dat verzorge. Hy moet immers Hechts water en brood hebben? Ja, ja, het lekkcrfte gebraad, de krachtigfte foep , ftuurt zy naar hem toe. Dan word de rug met brandewyn gewasfchén, dan weer met balfem gefineerd... Wy mogen de huid zo Hukken (laan als wy willen, in één paar daagjes is alles weer glad genezen, en da'n ligt hy daar, en kikt noch mikt, offchoon wy ons moede op hem beukten. zeck. Dat mag niet zyn, moet niet zyn; ik zal het haar verbieden. Gy alleen zult in 't vervolg den fleutel van zyne gevangenis bewaren. matth. Ik geloof dat het ook geen kwaad zou kunnen, wanneer wy zyne vrouw in hechtenis namen. Misfchien kan de vrees voor flraf — zeck. Neen , Matthys! dat zal niet gaan; zy was im-  DE HAND DER WRAKE, u immers afwezig, toen het ongeluk gebeurde, zy kwam eerst twee dagen na den brand te rug. Bovendien is de vrouw jong, ziet 'er niet kwalyk uit; zulk eene brengt dikwyls den ftrengften rechter het hoofd op hol. Myn hemel! wy zyn immers alle zwakke menfchen, mynheer de rechter in zyne deftige pruik ook? Au contraire, men moet, wanneer ons eene of andere kommisfie overvalt, verhinderen, dat zy niet voor de hêeren komt. matth. Nu, ik zal ten minste tot haar gaan; misfchien verftrik ik haar door myne vragen; by 't wal. letje langs, hoor zo van verre, en tracht hare gedachten uit te vorfchen. Men belove haar, dat zy haren man zal zien, en, wanneer zy hem overreed om alles te bekennen , dat zich dan ook alles ten beste zal fchikken. zeck. Dat kunt gy doen. Ga maar ten eerste heen. mattii. Ik zal niets verzuimen. QHy vertrek/.') DERDE T O O N E E L. VAN ZECK. H et kan toch alles noch te recht komen. Maar zie my nu eens die juffrouw Louife ! Naauwelyks heeft zy hier voeten gezet, of zy bemoeit zich reeds met alles. Wacht maar, medelydeude ziel! wy zullen daar wel een fchotje voor fchieten. De gelegenheid om mynheer den fchout in de klem te krygen, is te  12 DE HAND DER WRAKE. te mooi , dan dat ik ze nutteloos zou laten voorby flippen. Eigen behoud is onze eerste pligt. Vervolgeus noch den door en door kundigen heer pastoor en den heer opperjager van hier geknikkerd 5 dan ben ik gerust en zeker. VIERDE T O O N E E L. de vorige. een knecht. knecht. De bode van Braunau heeft dit pak. ket gebragt. zeck. Goed. Hei, hier! Roep mejuffrouw Louife. (Z>e knecht vertrekt.) V T F D E T O O N E E L. van zeck, het pakket openende. Ah a! van de vorstelyke kamer! (77y leest.) ,, Inge„ volge uw bericht van den tienden dezer, gelasten „ wy u, de fchade behoorelyk op te maken, en de „ begrooting daarvan ten eerste in te zenden. Ook be„ velen wy u hiermede, met alle ernst en naauwkcu„ righeid, te onderzoeken, hoe de brand is ontdaan, „ en wie zich aan deze verfoeijelyke en fchadelyke „ onvoorzigtigheid heeft fchuldig gemaakt, ten einde „ dusdanige perfonen, met alle gellrengheid, kunnen s, vervolgd worden. Wy zyn u in genade toegedaan, „ enz." Aha! koorn op myn' molen. Bravo! bravo! De  DE HAND DER WRAKE. 13 De fchout is de oorzaak, hy moet het zyn. Nu kan mynheer naar het tuchthuis kuijeren; daar kan hy, by het fpinnewiel , berichten tegen den opperambtman Van Zeck opltellen. Myn bericht moet heden noch verzonden worden. Tweede brief, „ De opperambtman word hiermede gelast, dit bc„ vel terftond den pastori loei ter hand te (tellen, en „ daarop te letten, dat hy de pastory op den bepaal. „ den tyd ontruime; opdat de nieuwe pastoor geen „ zwarigheden op zyn' weg ontmoete." Bravisfimo! dat gaat immers voortreffelyk! Men zal niet in gebreken blyven. Derde brief. Aha, van het jagtdepartement. „ Hiermede hebt „ gy, zonder uitftel, den opperjager de verbeterin„ gen, ten opzigte van zyne houtgronden en akkers, „ door het beploegen van de door u opgegeven bos„ fchen, fub No. 10, die beter tot wei- en koornlan„ den aangelegd kunnen worden, aan te wyzen." Dat is gelukt. Misfchien (top ik hem daardoor den mond. Door deze fchikkingen verbetert hy zich aanzienclyk, en moet my verpligt wezen. ZESDE T O O N E E L. de vorige. een knecht. knecht. Mynheer de pastoor wenschte gaarne— zeck.  i4 DE HAND DER WRAKE. zeck. Net van pas. Laat hem maar binnen komen. (De knecht vertrekt.') Zekerlyk ten voorfpraak. Maar of hy ook een paar blikken zal opflaan, wanneer hy het befluit ziet! ZEVENDE T O O N E E L. seebag, van zeck. se eb. Vergeef het my, mynheer opperambtman! ik kom, om een goed woord voor den ongelukkigen fchout te doen , u toefpreken. Het is niet waarfchynelyk, en 't fchynt my onmogelyk, dat een man, als de fchout, die zestig jaren een eerelyk man was, op zyn' ouden dag een brandllichter zou worden. Dwalen kon hy, maar zo diep vallen niet. zeck. U, mynheer pastoor, fchynt het onmogelyk , niet eens waarfchynelyk; my is alles zeer klaar. Verwaarloosde hy niet, federt cenigen tyd, zyne huishouding? ziet hy fomtyds niet wat te diep in zyn glaasje? is hy niet in de Had geid op zyn huis fchuldig? brak de brand by hem niet het eerst uit? Zyne buren overtuigen hem immers zeiven ? se eb. Neen , mynheer opperambtman ! Vergeef het my, dat ik u tegenfpreek. By hem kan de brand niet zyn ontftaan; het kwam van den kant, waar de fekretary is. Zyn huis Hond in lichter laaije vlam, offchoon 'er de wind in het geheel niet op was. zeck.  DE HAND DER. WRAKE. 15 zeck. Juist, dit is reeds een fterk bevvys tegen hem. seeb. 't Is waar, het gaat met hem achter uit; maar wiens fchuld is 't? zeck. Ja, wiens fchuld is 't? seeb. Uwe fchuld , mynheer opperambtman. Gy ontnaamt hem zyn' eenigen zoon, die den ouden man onderlteunde; gy daakt hem onder de foldaten, tegen liet verbod van den vorst. 6 Mynheer opperambtman! hier word deze bloedfchuld niet gewroken, maar, geloof my, in het boek van den Opperden Rechter ftaat zy aangeteekend. Dronken heb ik hem nooit gezien, en al had hy zelfs zyn huis in brand gedoken, zo zou hy op zulk eene wyzc zyne fchulden zeker niet betaald hebben. zeck. Wy behoeven hier niet verder over te kibbelen ; alles zal zich wél ontwikkelen. Ik heb order om alles ten drengde te onderzoeken , en dat zal ik doen. Maar weet gy wel, dat het u beter zou voegen, door vermaning , door voordelling, hem tot bekentenis te brengen, en hem aan te raden om, ten minste, zyne ziel te redden, wanneer hy, misfchien, het ligchaam niet redden kan? Maar, neen, gy komt hier, fpreekt van recht en onrecht, en de hemel weet van wat al noch meer. seeb. Word ik dan by hem toegelaten? En wanneer dit het geval ook ware, zo zou ik bovendien een verzwakt, mishandeld man , door lastige voordellen niet meerder martelen. Martelen is het ware  iö DE HAND DER. WRAKE. re woord, heer opperambtman! want het is verfchrikkelyk, het kan onmogelyk de wil der overheid zyn, om dezen ongelukkigen in zulk een verpest kerkerhol, te laten verfmachten zonder menfchelyken byftand. Niet eens zyne vrouwe laat gy by hem komen. De man moet tot wanhoop vervallen. zeck. Loon naar werk. Hy verfmacht niet; hy krygt alle dagen behoorelyk water en brood, en, helaas! tegen myn bevel noch meer, want de medelydende juffrouw Louife voegt hem, tot aller nadeel, verfcheiden dingen toe; maar 'er zal een fchotje voor gefchoten worden. seeb. 6, Wees dit voortreffelyk wezen hierin niet hinderlyk. Een zegenende engel zal u als uw befcbermgeest , gedurende uw gantfche leven , daarvoor verzeilen. zeck. Ja,gy, heeren! fpreekt altoos van goed doen, en oefent dezen pligt toch zelf het minst. Boven, dien fpreekt gy, zo als gy het begrypt. Mynheer! weet gy de fchade wel, die de vorst lyd, daar zyne buitenwerken in de asch liggen? Bemoei u met uw' bybel, en niet met den loop van het recht. seeb. Waartoe verfpil ik noch woorden by dezen wreedaart! Mynheer opperambtman! dezen beleedigenden toon vergeef ik u van harte; de hemel moge u uwe hardheid tegen den armen fchout vergeven , want, geloof my, uw dag zal ook eens aanbreken. Vergeef het my, dat ik u daaraan herinner. Myn pligt, als uw leeraar, vordert het. Ik w.aarfchouvv U, bedenk  DE HAND DER. WRAKE. 17 denk dit wel: wanneer uw laatfte uurtje flaat, zo wensch ik, met een oprecht en ongeveinsd hart, 11 toe, dat gy , alsdan, met het zelfde bewustzyn van een goed geweten, voor uwen rechter moogt verfchynen , zo als de arme fchout, zeker eenmaal, zyner onfchuld bewust, God zal aanfehouwen. zeck. Eu uw dag is reeds gekomen. Kier, lees dit. (Hy geeft hem het bef uit.') seeb. (Leest.) „ Wegens menigvuldige klagten, wegens bewezen onrechtzinnige leere," groote God' welke verwytingen! „ zo als in de byiage duidelyker is te zien, zyt gy hiermede uit uwen dienst, voor zo lang, ontzet, tot wy..." (Hy laat het papier vallen.) ó Gy, myn hemelfche Vader! in myn zesè'nzestigfte jaar van myn ambt verdoken ! op myn' ouden dag een bedelaar! Is dat het loon voor myn' dertigjarigen arbeid! Doch het vertrouwen op God daarom niet verloren. Heer opperambtman! ik gehoorzaam dit bevelfchrift; de wil van myne overheid is my heilig, ik murmureer niet. Ik wensch dat het u (leeds wel mag gaan. Gy hebt my ongelukkig gemaakt; gy hebt my tot den bedelzak gebragt; uwe poging is gelukt; maar God is myn getuige : ik fchu van u zonder haat. (Hy vertrekt.) A G T S T E T O O N E E L. van zeck. Ja, ja, ga maar heen ! wy kennen u reeds, 't Is B goed  13 DE HAND DER WRAKE. goed dat hy verkast; hy kon my vry wat fpels en ongeluks veroorzaken, (Hy fchelt.) NEGENDE T 0 O N E E L. de vorige. een knecht. zeck. Thomas moet terftond den vos zadelen; hy moet brieven naar Braunau overbrengen. Ook moet voor my de fchimmel gezadeld worden. Als Thomas de paarden klaar gemaakt heeft, moet hy boven komen; ik zal hem alles belasten. (De knecht vertrekt.) TIENDE T O O N E E L. louise, van zeck. loui. Wat fcheèlt toch onzen goeden pastoor? de tranen Honden hem In de oogen, toen hy van u afkwam. zeck. Ja, de arme man is zeer te beklagen; hy is zyne bediening kwyt. Maar kon het wel anders zyn; 'er waren reeds zo vele klagten ingekomen. De wederfptnnigheid der boeren komt volftrekt door hem. Zo gaat het, wanneer men zich met vreemde zaken bemoeit. loui. En dat laat gy toe! Gy kunt onverfchillig ■blyven, terwyl een' braav', waardig' man, in hoogen ou-  DE HAND DER WRAKE. 19 ouderdom, zyn brood word ontnomen, terwyl hy met de zynen moet gaan bedelen! zeck. Bemoei u met geen dingen die u niet aangaan, dit is myn Icerflelzel. Ook u wil ik denzelfden, welmeenenden, goeden raad geven , anders, juffertje, kunt gy gaan, van waar gy gekomen zyt. Gy hebt gedurig dan dit, dan dat te bedillen. Een arm meisje, dat van de genade van anderen leeft, moet zich met dergelyke dingen niet inlaten. De medelydende juffrouw is geen kerkermeester. Ik verbied u volftrekt, dat de fchout iets word toegevoegd, anders fpreken wy elkander nader, mejuffrouw! en ik geef 11 uw paspoort; dan kunt gy met den eerwaardigen pas* toor, om ftryd, honger lyden. (Hy vertrekt.') ELFDE T O O N E E L. louise, hare tranen afdrogende. God! reken dien wreedaart deze tranen niet toe; de maat zyner ongerechtigheden is, buitendat, reeds vol genoeg, ó, Het is bitter, zeer bitter, zulk brood te eten! Goed mag ik ook niet meer doen. ó Gy, onbarmhartig, wreedaartig man ! wanneer gy eens op een langdurig ziekbed verfmachten zult; wanneer gy van uwe overdadige maaltyden niet het gerïngfte genot zult hebben; wanneer uwe kostelyke, fchuimende wynen brandend vuur in uw binnenfte zullen worden, wanneer gy zonder troost en zonder redding] daar nederligt; zal deze ongelukkige voor u ftaan , zo als hy thans B 3 \»x~  ao DE HAND D E R W R A K E. verfmacht; dan zult gy wenfchen, flechts het kleinft» kruimpje brood, het geringfte dier overdadige fpyzen, weikon gy, moedwillig, den honden voorwierpt, aan den ongelukkigen te hebben gegeven. Wanhoop zal alsdan uwe ziel vermeesteren, wanneer gy een' vertoornden rechter te gemoet zult treden. TWAALFDE T O O N E E L. Een kamer in het huis van den opperjager. r u d o l f , een geweer fchoonmakende. Zjr\ ik het aan den opperjager zeggen ? maar dan ergert zich die goede heer daarover; hy kan buiten, dien den ambtman niet verdragen. Maar myne goede moeder lyd gebrek! Indien ik om vóórbetaling van myne huur verzocht» maar, dan zou hy vragen : waar. toe dar1 dan moet het 'er uit, en dan is de beer los. Maak het als anderen van uws gelyken ! Schiet eenig Wild en verkoop het. Foei, voor den drommel! hoe kwam my zulk eene flinkfehe gedachte in het hoofd? Ik zou een wilddief worden? neen, zulk roofgeld zou myne goede moeder niet aannemen. Dit mogen anderen doen, en daarvoor by de meisjes of in de kroeg gaan, ik wil dit niet op myn geweten hebben: liever arm en eerelyk. DER,  DE HAND DER WRAKE, m DERTIENDE T O O N E E L. de oude ofperjageres, rudolf. oude opperj. (By de morden van Rudolf: „ By de meis 'es of in de kroeg..." is de oude opperjageres vaar buiten gegaan, en heeft geroepen: Rudolf! Rudolf! 'doch, dewyl zy hoorde, dat hy niet zich zclven fprak, heeft zy geluisterd.') Wel, myn lieve tyd! het menscli praat in zkbzelven, prar.t van kroegen , of meisjes , of een goed geweten. Wat fcheelt dat mensch? Het leutert 'er immers niet? Run. Maar myne moeder lyd gebrek, moet gaan bedelen; haar weinigje huisraad en akkergereedfchap hebben zy haar ontnomen. Ja, voor den duivel! was ik op dat oogenblik by haar geweest, ik had die gasten de beenen van onder het lyf gefchoten, dat zy het opflaan zouden vergeten hebben. oude opperj. ilct mensch wil zich dood fchietcn. (Zy loopt haastig op hem toe, neemt hem het geweer af en zet het weg.) Neen, dat is de meening •niet; dat zou wat fchoons wezen, zulk een fpektakel in myn huis! Goddeloos mensch! dat zal ik myn' zoon zeggen ; noch van daag zult gy ons huis uir. Zie my die wreedheid eens aan, zichzelv' het leven te benemen! Daarom (loopt gy altoos, zo voor u ziende, voort, knorde en morde, fpraakt gedurig met uzelven. Ja, ja, die luiden hebben nooit een goed geweten, die altoos zo voor zich kyken. B 3 e u-  22 DE HAND DER WRAKE. rud. Goede juffrouw opperjageres! de hemel beware my voor zulke zonden: dat heb ik in het geheel niet gezegd! oude opperj. Wat? liegt gy noch? hebt gy niet van fchieten gefproken? {Rudolf ftaat geheel tntfteld.) Nu, kunt gy het heetcn liegen? Dan maar voort! weg, goddeloos fchepfel! Gy hebt by ons ook wel reden tot zulke fieltenfhtkken. Myn zoon bemint u als zyn' eigen zoon. Bcwys ik en myne dochter u niet alle liefde en vrindfchap? he?. Verdedig u eens, als gy kunt. rud. Ja, dat is God bekend. Gy doet zo veel aan my als een vader en eene moeder. (Ham- de handen kusfchende.y God vergelde het u, wat gy aan my doet; ik fprak ook niet van my, maar — oude opperj. Nu, waarvan dan? Nu, fpreek op. rud. Ik zal het u ontdekken. Ziet gy, federt den brand is de ambtman magtig flreng geworden. Myn arme moeder was vyf ryksdaalders interest fchuldig. Het zou mynheer den ambtman, wegens andere zaken, by onzen lieven Heer noch wat geholpen hebben, wanneer hy die beuzeling kwytgefcholden had; maar ja!hy liet haar gering huisraadje, ja zelfs haar weinigje bouwgereedfchap haar afnemen , en hy wil het verkoopen. Nu moet zy gaan bedelen; en daarom zeide ik: dat ik de gasten de becnen van onder 't lyf zou hebben weggefchotcn, waardoor zy het opflaau zouden hebben vergeten. O V-  DE HAND DER WRAKE. 23 oude opperj. Ja, zo, dat is wat anders. Nu, zeg het maar niet aan myn' zoon; want dan is 'er geen Hellen met hem. Wy zullen wel zien, dat wy die vyf ryksdaalders by elkander krygen; ik zal ook met mynheer den intendant fpreken. Wees maar gerust, gy zyt een brave jonge. God zal u ook geen gebrek laten lyden. Wie vader en moeder eert, hen lief heeft, die zal het wél gaan. Ik heb u verongelykt, daar hebt gy wat: drink 'er eens voor. rud. (Kuschi haar de hand.) God vergelde het u noch in uwe kinderen! .Maar om te drinken , zegt gy? neen , myne moeder lyd honger, die breng ik dit gcfchenk. Zy mag 'er haar bekomst voor eten en zich eens verkwikken. Zy heeft my zo menigwerf gevoed, nu zal ik haar voeden. Ik kan water drinken. (Hy vertrekt.) VEERTIENDE TOONEEL. de oude opperjageres. Dat heb ik toch al myn leven gezegd, dat die Rudolf een goed mensch is. Maar waar of myn Frederikje blyft! zeker noch by hare zieke. Zy is toch inderdaad goed en gulhartig. Zodra maar iemant niet Wei word, aanftonds is myn Frederikje by de hand.' Maar, dat heeft zy van my. Ja, ja, myne Hoffmansdroppcltjes heeft menig een' geholpen. QEr word aan dc deur geklopt.) Kom maar binnen! B 4 VT Fr  34 DE HAND DER WRAKE. VTFTIENDE T O O N E E L. de vorige. van zeck. zeck. Goeden morgen, lieve juffrouw opperjageres. oude oppert. Wel hnrtclyk goeden morgen, geflrcnge heer opperambtman ! wy hebben in lang de eer en het geluk niet gehad, u hier te zien. Wel, hoe vaart mynheer de opperambtman? immers wél? zeck. Goddank , zeer wél. oude oppert. En nichtje Louife ook noch altoos even vrolyk? En uwe lieve, afwezige familie, zeker ook zeer wél? Dit verheugt my van harte! zeck. Ten hoogde en duizendmalen verpligt. oude oppert. Belieft mynheer de opperambtman niet iets te gebruiken? dan zeck. Ten hoogde verpligt, ik heb reeds iets gebruikt. Waar is mynheer de opperjager? oude opperj. Ja, wie weet dat, waar of hy in de bosfehen rondzwerft! Het is uitgemaakt dat myn zoon zeer yverig zyn ambt waarneemt. zeck. Ja, dat is uitgemaakt; doch hy kon noch veel meer verdienen, indien hy niet zo eigenzinnig ware. oude opperj. Maar — dat heeft hy narr zyn' vader. En ook, ik denk een weinig eigenzinnigheid kan geen kwaad, en daarom lar.t ik hem mat.r begaan. , z£ck.  DE HAND DER WRAKE. 25 zeck. Niet altoos, lieve juffrouw! uw overleden heer gemaalhad ook meer kunnen bezitten. oude opperj. Wy waren te vrede, en wie dat is, heeft altoos genoeg. Wy zyn, God dank, niet één' avond hongerig te bed gegaan. zeck. Dat is wel waar, maar men heeft ook meer noodig: men wil toch zyne kinderen gaarne iets nalaten'? oude opperj. Ja, ziet gy, daar heb ik niet veel verftand van, om daarover te fpreken. Maar ik denk, volgens myn eenvouwdig gevoelen: laten onze kinderen God vreezen, hunne naasten beminnen, ordentelyk leven, en arbeiden; dan zal de Heere hen niet verlaten. Want ik denk altoos, één onrechtvaardig verdiende penning komt niet tot den derden erfgenaam. Belieft gy niet een fnuifje? zeck. Zeer verpligt! Goed gezegd én de doos dicht. Ik verheug my ook van harte, dat ik u eene goede tyding kan brengen. De vorst heeft op myne voorftellingen uw zoon verbeteringen toegedaan. Schoone gelegenheid tot weiland, ook goed land tot koornvelden. Ik kwam juist met oogmerk, om het hem te zeggen. oude opperj. Wat gy zegt! Wel lieve tyd! Dat myn zoon toch maar hier ware! Dus fchoon weiland? Veel genade van den vorst, en veel goedheid van u. Ja, dit heeft myn zoon ook zeer noodig. Hy moet fomtyds veel hooi koopen;de weiden zyn verfcheiden jaren, wegens het hooge water, niet bruikbaar geweest. B 5 ZES-  ±6 DE HAND DER WRAKE. ZESTIENDE T O O N E E L. de vorigen. warberge r. oude opperj. (Voortvarende?) Hoor, lieve Anthony! nu heeft de goede hemel ons uit den nood geholpen. Gy krygt fchoone weilanden en akkergronden. Dat heeft mynheer de opperambtman u bezorgd. JNu zult gy niet meer zo verlegen om hooi behoeven te zyn, gy, goede jonge! Maar wat zyt gy bezweet! Lieve hemelI ryd toch niet altoos zo hard; gy zult wis en zeker noch eene bloedfpuwing krygen. ]a, ja, lieve Anthony! fchoone weilanden. Wat zyt gy rood! drink toch vooral noch niet. wa rb. Lieve, goede moeder! laat my toch ook eens fpreken. Ah! uw dienaar, mynheer opperambtman! hoe kom ik reeds zo vroeg aan deze eer? zeck. Ei, ik bid u! reriproce , eene eer voor my. Ik wilde u Hechts de aangenaamfle tyding brengen, dat de vorst op myne voorftcllingen u, by uw ambt, eenige verbeteringen heeft toegedaan. Hier , lees dit. oude opperj. Ja, ja, denk eens, lieve zoon! fchoone weilanden en vette akkergronden. warb. Mynheer opperambtman! de vorst is zeer goedgunilig , ik erken deze gunst gelyk ik behoor; ook u bedank ik voor uwe welmeenendheid; maar ik kan van 's vorsten gunst geen gebruik maken. zeck. Waarom niet? Wat vr.lt u nu weer in? É o w-  DE HAND DER WRAKE. £7 oude opperj. Wel, myn lieve tyd, Anthony! Zyt gy wel by uwe zinnen? warb. Gy vraagt: wat my invalt? my valt in, dat ik myn' vorst anderszins zou beitelen. Hy betaalt my , opdat ik zyne bosfchen verbeteren , maar niet zou verwoesten ; opdat ik aanbouwen , maar niet zou floopen. zeck. Ik kan niet zien, hoe gy dit verwoesten kunt noemen. oude opperj. Maar, lieve zoon! hoor mynheer den opperambtman toch terdeeg aan. warb. Lieve moeder, ik heb reeds alles gehoo.d, en begryp alles. Gy, mynheer opperambtman! kunt het niet zien: dit wil ik zeker gaarne geloven, dewyl gy Hechts gewoon zyt naar u te halen, flechts altoos uw eigen ik tot oogmerk hebt. Word hierover niet moeijelyk; ik fpreek openhartig en voor de vuisr, gelyk myn vader. Ik zie het echter beter in , en moet het beter verftaan. De lége plaatzen kunnen zeer goed tot nieuwe bosfchen worden aangelegd, de vochtige tot elzen en beuken, en de zanderigfte tot dennen en eikenboomen; in het eene gedeelte kan een zeer fraai eikenboschje geplant worden. Dat is ook myn voornemen. Mynheer'. de bosfchen zyn hier immers zo dun geworden, dat het fchande is. Op verfcheiden dorpen brand en ftookt men immers ftroo? hoe vele duizenden verlaten niet het land uit gebrek aan hout? Ja, warelyk! ik zou in myn graf noch moeten blozen, wanneer myn opvolger eens kon zeggen: de vorige  23 DE HAND DER WRAKE. rige opperjager moet een baatzuchtige fchurk zyn geweest, dat hy die fchoone gelegenheden zo misbruikt, en tot zyn voordeel heeft aangewend. zeck. Nu, nu; uw zoon, die toch zeker u zal opvolgen, want het is hier immers reeds de gewoonte geworden, dat de heeren vaders zorg dragen, dat hier geen vreemdeling word geplaatst, zou dit'niet van zyn' vader zeggen. warb. Dat moet hy doen, indien hy een eerelyk kaerel is, en is hy dat niet, wierd hy een deugcnict, dan zou ik den vorst, noch op myn doodbed, verzoeken, hem liever naar de vesting te zenden, dan hem myne bediening te geven. Want zie, mynheer! het zou hem beter zyn, dat de vorst hem naar de vesting zond, dan dat de bedrogen vorst hem, naderhand , veel flrenger zou moeten ftraffen. Kort en goed, ik neem het niet aan, en zal noch dezen dag myne gevoelens hierover aan het jagtdepartement inzenden. oude opperj. Zoon, wees toch wys; neemt gy het niet, dan neemt hy het zekerlyk. Denk toch eens aan de fchoone weilanden, den fchoonen hooibouw! warb. Lieve moeder, wanneer ik hooi noodig heb , dan koop ik het voor myn eigen geld. Zo veel heb ik, dat myn vee geen gebrek behoeft te lyden: en overvloed is nutteloos. Z E-  DE HAND DER WRAKE. 29 ZEVENTIEN D E T O ONE EL. de vorige n. seebag. oude opperj. Wel, goeden dag, heer pas. toor! zeck. Ik groet n. Ik geef u noch tyd, u te bedenken , en het welzyn uwer kinderen te overwegen." warb. Daarover valt niets meer te bedenken niets meer te overwegen. EIou God voor oogen en heb hem lief; hoed u voor iederen onrechtvaardig verdienden penning, zeide myn vader, toen zyne oogen reeds gebroken waren, en deze nalatenfchap is myn geheele katechismus. Wat myne kinderen betreft, ik zal hen met goede voorbeelden voorgaan, ik zal hen tot arbeid en deugd opbrengen, dan zullen zy, ook zonder een' koperen duit van my, door de waereld komen Wurdcn zy deugenieten, dan naar het tuchthuis met hen : daar kunnen zy hun brood, by het fpinnewiel verdienen , geen kwaad in de maatfehappy berokke• nen , en daarmee afgedaan. Belieft gy „iets te gebruiken ? zeck. Zeer verpligt. Uw dienaar. (Hy vertrekt.) warb. Ga maar heen. Foei! ik wilde my niet driftig maken , en toch oude opperj. Maar, lieve zoon! hoe gy ook aanftonds opvliegt, en wat zondige taal is dat? myne kleinkinderen in het tuchthuis! 1 warb. Lieve moeder, ik ben maar niet anders, en  3o DE HAND DER WRAKE. eu wanneer ik het mensch flechts zie, is het altoos of my ue keel toegewrongen word. Ach, onze brave heer pastoor! door ergernis heb ik u niet eens gezien. AGTTIENDE T 0 0 N E E L. DE VORIGEN. DE JONGE OPPERJAGERES. jonge opperj. Z(ie daar, myn' lieven heer pastoor! Hoe gaat het u? is uw Antje weêr beter? Ik heb gisteren noch meer pakjes kruiden ontfangen , ik zal ze u zenden. seeb. Verpligt, goede vrindin! Ja, God dank! zy heeft 'er baat by gevonden. Dat middel heeft zy ran u te danken, en ik u het leven van myn kind. Ik, arm, oud man, kan het u niet vergelden; maar onzer aller Vader zal 'er u voor beloonen. jonge opperj. Wel, lieve heer pastoor.' wie denkt terftond op eene vergelding ? Hebt gy ons niet dikwyls die fchoone les gegeven: begeert men, of zoekt men wedervergelding voor eene goede daad , die men verpligt is te volbrengen, zo hebben wy ons loon al weg. oude opperj. Ja wel, myn lieve Frederikje! jonge opperj. Ah , daar is immers de geitrenge heer ook al? Huiskruis daar gy zyt! Lieve Anthony! Nu, trotschaart! wilt gy u wel laten kusfchen? warb. Wel, daar dan, huisplaag! Billykerwyze moest  DE HAND DER WRAKE. 31 moest ik het niet toelaten, maar gy begrypt, dat ik uw heer en koning ben ? seeb. God fchenke u deze verdraagzaamheid noch vele jaren! oude opperj. Ja wel, goede heer pastoor! by zo iets verheugen zich de lieve engelen in den hemel! seeb. Maar weet gy wel, beste vrinden, waarom ik eigentlyk hier kom? allen. Wel nu? oude opperj. (Spreekt voort.) Gy zyt immers geen Jobs bode? seeb. Ik kom om van u , myne liefde vrinden op de waereld, affcheid te nemen. allen. Affcheid te nemen? warb. Hoe moeten wy dat verdaan ? seeb. Na een' dertigjarigen, moeijelyken arbeid, word ik, in myn zesè'nzestigde jaar , van myn ambt ontzet; God is myn getuige ! buiten myne fchuld. Morgen moet ik de pastory ontruimen. Ik murmureer niet, maar vrouw en kind gaan my ter harte. oude opperj. De hemel beware ons! wat tyding is dat? warb. Heb ik wél gehoord? Gy , heer pastoor, word van uw ambt ontzet: en waarom? waarover? oude oppekj. Ongelukkig vrind! zeer zeker is de opperambtman hiervan de oorzaak. seeb. Lieve vrindin, het kan zyn. Misfchien heb ik ook noch meer vyanden. De opperambtman heb ik nitts in den weg gelegd, hy my zeer veel, ik vergeef het  3a DE HAND DER WRAKE. het hem van harte. 'Er is een God , die onze beiden daden eens op de fchaal der gerechtigheid zal wegen. oude opperj. Dus zyt gy afgezet? Inderdaad afgebet ? seeb. Hier, lees dit. oude opperj. Neen, dat is goddeloos, onchristelyk. jonge opperj. Wy willen u niet verliezen, wy kunnen u niet misfen. warb. Nu, zo zal de opperambtman toch —Daar, lees eens. Zekerlyk is de opperambtman 'er de oorzaak van. Niemant dan hy heeft die pylen gefmeed , en de groote finjeurs in de (iad fchieten ze af. Vergeef het my, mynheer pastoor , dat ik zo vry fpreek, maar ik kan my niet bedwingen, wanneer het hier kookt. En, zo waar als God leeft! nu weet ik genoeg: het moet eens overloopen. Daarom (loop hy zo fpoedig weg, toen gy kwaamt, en vertrouwde zich niet u onder de oogen te zien. Ja, al had het my ook myn ambt gekost, ik zou den booswigt uit het vengster hebben gefmeten. Maar laat hy my maar onder de oogen komen! oude opperj. Anthony! wat is dit nu weer? Metjrftwë drift maakt gy toch niets weder goed. Koeltjes, koeltjes, myn zoon: misfehien is het ongeluk noch te voorkomen. jonge opperj. Ja, ziet gy, zo verbittert hy zichzelven, en anderen, het leven, seeu.  DE HAND DER WRAKE. 33 seeb. Vrind, bedaar! vergeef en vergeet. Het is immers noch niet bewezen, of hy het heeft bewerkt ? warb. Neen, mynheer! hy, en geen ander heeft u die kool gedoofd; hy kan geen eerelyk man in zyne nabuurfchap dulden. Hoor, mynheer pastoor! ik geloofde, voordezen, dat myn vader menigmaal te driftig-, te eigenzinnig was; maar, waarde vrind! in de weinige jaren dat ik dit ambt bekleed heb, ondervond ik, dat myn vader gelyk had. Hy is een fchurk door en door: waar hy niet opentlyk kan moorden, daar moord hy in 't verborgen , en ik wil geen Warberger heeten, indien het goed met hem zal ailoopen. seeb. Niet te driftig, lieve vrind! Hy kan toch ditmaal onfchuldig wezen. warb. Neen, mynheer pastoor! het is zyne fchuld, en laat my maar begaan , myne drift komt misTchien deze reis recht van pas. Wanneer het hier brand, en hier boven kookt, moet ik lucht maken. Ik kan geen fnoode fchelmftukkcn zien: dat heb ik van myn' vader; wanneer ik een' fchurk voor my zie, jeuken alle myne vingers, en wanneer ik myne handen t' buis moet houden, zo moet ik hem ten minste zeggen: kaerel, gy zyt een fchurk! oude opperj. Myn zoon! alles is goed, maar dit is de rechte weg niet. jonge opperj. Lieve Anthony, bedaar toch; gy benadeelt uzelven immers het meest! seeb. Lieve vrind! daarmede komt gy niet door de waereld. Gy ftort u en de uwen in het ongeluk. C Maar  34 DE HAND DER WRAKE. Maar zo zyt gy, goede, driftige luiden allen. Uwe drift laat u dikwyls niet toe, eene zaak uit het rechte oogpunt te befchouwen ; altoos gaat gy te ver, zo in het goede, als in het kwade. oude opperj. Daar hebt gy gelyk in! Ja, aanftonds Huift men op, en,by het licht befchouwd, maakt men de zaak altoos erger. warb. Myn lieve heer pastoor! gy kunt gelyk hebben , maar geloof ook my: eerelykheid word toch altoos beloond. Ik geloof myn' vader: om eene goede daad te verrichten kan men niet ras genoeg te werk gaan; gelyk het ook het beste is , wanneer men een fchelmftuk ten eerite tracht te doen mislukken. Gy gelooft niet welke ftrikken die eervergeten man my fpant ; hy zou my gaarne zien vertrekken , dewyl ik hem op zyne lange vingers zie. Mynheer pastoor, het gaat hier immers goddeloos in zyn werk ! Ik kan het ook in 't geheel niet famenknoopen. Wil de vorst niet zien, of llrooit men hem zand in de oogen? Die fraaije brandhistorie , met den armen fchout, dien men voor een' brandftichter wil doen doorgaan! menfchen, het is immers om razende te worden! Mynheer pastoor ! daar reed ik eergisteren voorby de afgebrande woning van den fchout: in een' hoek onder een' elendig rietendak , aan alle kanten open , lag de arme vrouw met hare kinderen; zy ziek, de kinderen naakt, zonder brood ; zy zagen 'er uit als geraamten. Is dat recht van hem gehandeld? Kon hy haar niet intusfchen ep het ambtshof innemen? Neen, daar zwelgt hy,daar brast  DE HAND DER WRAKE. 35 brast hy boven in zyn roofnest , terwyl de naakte menschheid verwenfchingen en duizende van vloeken tot God opzend. Ik liet haar by een' boer brengen. Het vee en al het overige , wat deze arme luiden hebben gered , is op het ambtshof gebragt. Het fchreit immers ten hemel ! Men neemt ons immers de bete broods voor den mond weg , en nu wil hy ons noch van de dichting uit Gods woord verfteken. Maar ik wil naar het ambtshof gaan ; ik wil hem zyn geweten roerei) , en fielt hy niet , oogenblikkelyk, een bericht voor den vorst op , of zegt hy my de ware reden niet, waarom men u van uw ambt berooft, zo zal ik iets ten voorbedde daarltellen. Holla hei! Rudolf! Myn' hoed ! jonge opperj. Goede Anthony, om 's hemels wil niet! denk aan uwe vrouw , aan uwe kinderen ! oude opperj. Myn zoon! gy gaat te ver, gy begint de .zaak aan het verkeerde einde. seeb. Neen, myn goede heer opperjager, dat laat ik niet toe ; indien gy noch een weinig liefde voor my hebt , doe my dan dit verdriet niet aan. Gy bemint my immers zo hartelyk ? doe my toch het vermaak en blyf. warb. (Fait kern om den hals.) Ja, warelyk ! ik bemin u uit grond van myn hart; gy zyt immers myn tweede vader en Ieeraar, en juist daarom gaat uw on geluk my ter harte. Nu goed, uit liefde voor u, zal ik u genoegen geven. Maar noch dezen dag (lel ik C 2 .een  36 DE HAND DER WRAKE. een bericht op aan den vorst. De gemeente moet een fmeekfchrift inleveren tot onderzoek in uwe zaak, ik zal de onkosten betalen; en nu moet gy my, goede, brave man! ook een vermaak doen: ja een zeer groot vermaak ; gy moet nu het verzoek niet afflaan aan uwen goeden Anthony, die u gelyk zyn'vader bemint, uwen lieven zoon niet afflaan. Niet waar ,' Frederikje? en gy , lieve, goede moeder, gy begrypt my reeds ? ó , Kemel ! van vreugde loopen de oogen my reeds over, indien mynheer de pastoor het doet. oude en jonge opperj. Alles, alles , wat gy wilt, goede Anthony, lieve Anthony! seeb. Wel, wat dan, beste heer opperjager? warb. 6! Laat den opperjager maar weg, noem my zoon, dan maakt gy my hoogmoedig. Kom met uw vrouw en kinderen by my wonen ; uwe lieve vrouw zal ik naast myne eerwaardige moeder eerbiedigen; uwe kinderen zullen myne broeders en zusters zyn. Leef, brave gryzaart! by my ongeftoord, zorgeloos in de armen der vrindfchap , der liefde, by menfchen , die geven wat zy hebben. Zo veel heeft de goede God my gegeven : ik deel alles gewilliglyk en gaarne met u ; en, de hemel weet het, met een blymoedig hart. Niet waar , lieve vrouw! oude, vereerenswaardige moeder ! wy deelen gaarne van Gods weldaden meê ? jonge opperj. (Klemt zich om zynen hals.) Lieve, goede, eerelyke Anthony! Ja, ja, in Gods naam.' ja, wy zullen alles deelen; daar voor zal ik u liefheb-  DE HAND DER WRAKE. 37 hebben , zo als noch geen vrouw haren man heeft lief gehad ; ik kan niet fpreken , tranen verflikken myne woorden. Gy zyt een getrouwe , brave echtgenoot, en vader! Onze kinderen hebben een groot kapitaal op interest. oude opperj. Ja wel, lieve, brave zoon, welk eene vreugd beleef ik aan u ! gy hebt my veel genoegen in myn leven veroorzaakt, maar nooit zo veel als heden. Ach, ja! van harte zeg ik; ja! goede heer pastoor ! jonge opperj. Lieve heer Seebag,doe het toch. Maak een , bovendien gezegend, huisgezin geheel ge. lukkig. seeb. (Kan van aandoening tiaauwelyks fpreken.) Lieve vrinden! deze toegenegenheid vergelde u God, die de liefde tot den naasten in den hoogden graad beloont. Maar , goede, brave man , ik moet uw aanbod afflaan. Gy hebt kinderen ; ik ontfleel het uwe kinderen. God zal my niet verlaten. Ik ga naar de flad: myn broeder en myne naastbeftaanden zullen my wel onderhouden. allen. Ach, neen, beste heer pastoor! onze leeraar ! onze vader ! Neen ! gy zult niet naar de flad gaan. warb. Wat, kinderen! myne kinderen zullen geen gebrek lyden : laat hen eerelyke jongens worden, dan zullen zy hun brood hebben. Lieve heer pastoor! ik heb geen vader meer; zyt gy myn vader. Sla my dit onfchuldig verzoek niet af. Gy zyt onze zielzorger, c 3 gy  38 DE HAND DER WRAKE. gy waart myn leeraar , vormde dit hart tot deugd en opreehtheid, en ik zou toeflaan , dat anderen dan wy uwe oude dagen u aangenaam maakten? Neen, dat kan ik niet, dat wil ik niet toeftaan. Wy meenen het, waarachtig! van harte. Kom by ons; toe, doe het. oude opperj. Toe, lieve heer pastoor,doe het. jonge o*perj. Sla uwe lieve dochter haar verzoek niet af. Gy hebt my en myn' Anthony gelukkig gemaakt. Ik was altoos uwe lieve dochter , en die wilt gy weigeren , u in uwen ouderdom op te pasfen, te dienen , en haren kinderlyken pligt te oefenen. Ö! Ik hoorde u zo gaarne Gods woord ons, zo duidelyk, op het harte drukken. Dit moogt gy nu niet meer doen; maar wy kunnen toch in onze kamer met u bidden? Gy weent. Gy zyt aangedaan. Lieve Anthony ! moeder ! dat is een goed teeken; onze lieve pastoor blyft by ons. allen. Ja, gy blyft by ons. oude opperj. Ach, vrome gryzaart ! ik zou niet kunnen ftervcn, indien ik u niet by my had. Gy zult my de oogen fluiten. allen. Ja, gy blyft by ons, gy zyt onze woning tot zegening. (Zy vaüen hem om den hals.) seeb. Ik kan van aandoening niet fpreken. Nu dan, in Gods naam ! ik zal by u komen wonen, ik neem uwe hulpe aan , maar Hechts voor zo lang, tot de Voorzienigheid my weder helpen zal. allen. (Omhelzen hem.) Duizendmalen dank! dui-'  DE HAND DER WRAKE. 39 duizendmalen dank ! De hemel loone het u ! Nu zullen wy recht vergenoegd leven. warb. God zy gedankt ! De ftorm is voorby. Nu zal de zegen eerst recht in myn huis zyn verblyf nemen. Wy zullen zeer vergenoegd , zeer vrolyk met elkander leven. Tot aan uw einde blyft gy by ons, en eischt God n op, dan geeft gy my, myn Frederikje , en myne kinderen, uwen vaderlyken zegen, die dan 'gedurende ons gantfche leven op ons zal beklyven. Ach , lieve heer pastoor ! nu ben ik zo vergenoegd als een koning; ik geloof, ik zou den hatelyken opperambtman alles kunnen vergeven. seeb. Nu, vaar dan wel, brave man! gy, myn lieffte, beste vrind! warb. Om u fpoedig weêr te zien. jonge en oude opperj. Kom toch fpoedig, zeer fpoedig, goede heer pastoor. (Seebag vertrekt.) NEGENTIENDE TOONEEL. de vorigen buiten seeb ag. warb. Laat ik u toch noch eens kusfchen, lieve vrouw! ook gy, goede, vrome moeder. Ach, dat ons de hemel noch zo lang te famen liet ! Welk eene uitmuntende vrouw hebt gy my gegeven, goede, lieve moeder ! ik zal 11 op myne handen dragen. jonge opperj. Ja toch, goede, lieve Anthony. Hoe gelnkkig zullen wy zyn ! oude opperj. Maar, lieve kindertjes, gy Haat , C 4 daar,  40 DE HAND DER WRAKE. daar, en verblyd en omhelst en kuscht elkander; dit is alles goed , maar het noodzakelykfte vergeet gy. Waar zullen toch onze goede luidjes blyven ? Wy moeten immers fchikkingen maken ? warb. Ja , lieve moeder, dat laat ik aan u en myne Frederikje over, dat is uw vak, uw zaak. oude opperj. Ziet gy, Frederikje 1 nu weet mynheer geen raad , maar leven en geweld fchoppen dat kan hy , ja het huis op en neer loopen dat iemant verlegen en bevreesd word. jonge opperj. Lieve moeder, de mannen maken het heden ten dage niet anders. Zy zyn rechte fpooken in huis, door wie het altoos ipookt; maar daaraan moet eene verftandige vrouw zich niet Itoren. warb. Ja wel, ik geef u gelyk. jonge opperj. Ei , nu geeft hy ons gelyk, de geftrenge heer der fchepping, nu hy in angst en verlegenheid zit , nu hy ons beiden aan zyn' hals heeft; maar anders vergeet hy den eerbied , dien hy aan de eer van zyn -huis verfchuldigd is. Zo als gisteren, toen gy weêr gelyk wildet hebben, en zo uit enkelen ambtsyver op de tafel floegt; en toen ik om den geltren-en heer lagchte , en ook op de tafel floeg, toen wierd gy boos, en liept weg. warb. Laat dat zo wezen, laat dat zo wezen; ik had ongclyk! Maar waarom ben ik ook zo doldriftig? oude opperj. Ja, zekerlyk, uw vader zeide altoos: de jonge zou my geheel en al naar zyn hoofdje zetten, indien ik hein zyn' zin gaf. JON-  DE HAND DER WRAKE. 41 jonge opperj. Ik zal u die doldriftigheid toch wel verleeren , u, U! goede Anthony! nu, geef my een' kusch ; ik heb u toch van harte lief. warb. Ik u insgelyks van harte ! oude opperj. Ja, Frederikje, verleer het hem maar by tyds, naderhand is het te laat; maar hoort gy dan niet? Dat kuscht elkaêr en kuscht elkaêr, en heefc elkaêr toch reeds zo lang gekuscht. Kinderen ! kinderen ! Nu, die zullen elkaêr, geloof ik, kusfcben, tot in eeuwigheid. Amen. jonge opperj. Hoor, nu moet gy ook niet meer zo vloeken. warb. Ach watl ik vloek wanneer de dingen, die recht konden gaan, fcheef en flecht voorkomen. Daartegen bid ik ook altoos, wanneer ik op de jagt ga. oude opperj. Ja, dat zal ook een fchoon gebed zyn ! jonge opperj. óV Moeder! ik weet wel waarom; maar gy, kwade jonge! vloekt immers ook wanneer gy t' huis komt ? ware. Nu ja! ik vloek, wanneer — wanneer zulk eene wilde kat, gelyk gy , myne jagt heeft bedorven. (Hy vertrekt.) jonge opperj. Hoor eens aan, lieve moeder: ik eene wilde kat! Ja, ja, beste moeder! 'er is met de mannen geen huis te houden; zy trekken zich niet» aan. Gy, lieve mannen, gy zyt ook rechte bullebakken! oude opperj. Ja wel, Frederikje. Een man is een rechte huisplaag. (Beiden vertrekken.") Einde des eerflen bedryfs. C 5 TWEE-  42 DE HAND DER WRAKE. TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. De kamer van den opperjager. war berg er zit te fchryven. rudolf. rud. (Treed binnen.') De postmeester heeft, terftond, eene expresfe aan mynheer den geheimraad gezonden. (Hy vertrekt.) warb. Wacht maar, mynheer opperambtman! dat zal u zo zagt in de maag vallen, dat gy 'er noch lang pyn van in uw buik zult hebben. De geheimraad is noch één dier brave mannen , üie niet fchroomen, ook den vorst de waarheid te zeggen. Voert nu met elkander uit wat gy wilt, ontneemt my zelfi myn (tukje brood, (teelt en rooft; ik zal toch een eerelyk man blyven; maar den verkondiger van Gods woord zult gy ons niet ontweldigen. Wie weet welk een ftyloor van een' geestelyken men hier wil zenden. En helpt dit niet, en maken zyne medemakkers in de refidentie weer zo veel wisjewasjes als laatst, toen zy my een' fchelm in folio tot onderjager wilden opdringen,dan zal ik noch eens voor den vorst verfchynen; de vorst is goed: die *al hen de pruiken wel recht zetten. TIVEE-  DE HAND DER WRAKE. 43 TWEEDE T O O N E E L. de jonge opperjageres, warberger. jonge opperj. (Lobpf over het tooneel.) Lysje ! Lysjc ! Dat de menfchen ook niet van te voren vragen ! warb. Zo, kindlief! reeds alles in gereedheid? wel, huisvrouwtje! gy zyt zo werkzaam. Wat fcheelt u toch? gy ziet 'er uit, als of gy my en Lysje wildet opeten. jonge opperj. Wel , men moet wel verdrietig worden; daar wilde ik voor onzen lieven pastoor het kamertje, dat op het.bosch uitziet,tot eene flaapkamer gereed maken ; daar, dacht ik, wekt hem het geblaf van lêlyke honden niet ; daar flaapt de goede gryzaart met zyne oude vrouw zo gerust. Antje flaapt by moeder. Des morgens zingen hem meer dan honderd ftemmen het danklied aan hunnen Schepper voor; en, begryp eens ! daar heeft dat lompe Lysje 'er aardappelen opgelegd. warb. Wel nu, fmyt Lysje met aardappelen en al het vengfter uit. jonge opperj. Bewaar ons! welk een zondige inval is dat! Gods gaven het vengfter uit te fmyten! Ja daar ziet men het, de mannén weten veel waar de middag of avond van daan komt. Wanneer de geftrenge heer van de jagt wederkeert, dan fmaakt hem een gerecht van gebraden aardappels zeer goed, het verftaat zich, wanneer de huisvrouw zelve de pot heeft klaargemaakt. warb. Dat fpreekt van zelve. Maar waar zult gy nu  44 DE II AND DER WRAKE. nu de aardappelen laten ? Ik zou 'er wel weg voor weten. jonge opperj. Ik heb ook reeds zulk een' inval gehad. warb. Welk een' dan ? jonge opperj. Wel, lieve Anthony! wanneer wy ze onder menfchen , die door den brand arm geworden zyn, uitdeelden? doch voorzeker dan derft gy uw geliefde gerecht. w a r a. Kom , kom ! loop heen met uwe aardappelen ; ik wil ze het gantfche jaar niet eten: wanneer de arme menfchen maar verzadigd worden! Braaf, lieve Frederikje ! Hoor , maar gy moet niet hoogmoedig worden : dit is de eerde , verdandige inval gedurende onzen echt. jonge oppf.rj. Wat ? de eerde, verdandige inval ? Zie my dien eigenwyzen heer eens aan ! dat is een geleerde, hooggeleerde, dat is — wars. 6 Wee! ö wee! nu is de beer los! ja, ja! men moet de vrouwen maar het verdand betwisten. Nu nu, word niet boos , gy zyt altoos een iief verftandig vrouwtje geweest. jonge opperj. En noch eens, lieve Anthony! die arme luiden kunnen toch ook de aardappelen niet zo zonder iets 'er by eten. Ik heb ook noch een lekker zydukje fpek, dat zal ik insgelyks uitdeelen. warb. Daar, vrouwlief! daar hebt gy een' hartelyken zoen , zo als op onzen bruiloftsdag. Gy hebt gelyk , geef altoos den armen: zy zyn onze zekerde fchul-  DE HAND DER WRAKE. 45 fchuldennars : de lieve God is hun borg ; en die zyn fchuld betaalt verarmt niet , en betaalt alles met dubbelen interest. DERDE T O O N E E L. de vorige n. de oude oppekjageres, vervolge), s rudolf. oude opperj. Heb ik het niet gezegd ! alweer by elkaêr; de oude moeder mag zich affloven zo veel zy wil 1 Frederikje ! 'er is immers noch volilrekt niets in orde gebragt ? warb. Alles in de beste orde, lieve moeder ! rud. Mynheer de pastoor komt reeds, met zak en pak, daar achter het bosch aan. oude opperj. Daar hebben wy nu het geval ! warb. Komt reeds? dat is kostelyk ! hy worde gezegend, omdat hy het by ons voor lief neemt. Kom aan , wy zullen hem allegaêr te gemoet gaan, en dus den man van ons geluk in onze woning binnen leiden.'" oude en joi\ge opperj. Ja, dat zullen wy. (Zy vertrekken allen.') VIERDE T O O N E E L. Kamer van den opperambtman. van zeck, matthys. z e c k. Uit de vrouw van den fchout is derhalve ook niets te vernemen ? matth.  46 DE HAND DER WRAKE. matth. Die doet niet anders dan lamenteren en fchreijen. Wy zullen den fchout noch ftrenger moeten behandelen. De bailjuw dacht dat hem Hechts een paar duiinfchroefjes wel tot bekentenis zouden brengen. zeck. Dat gaat niet aan. Ik moet wel alles ten ftrengfte onderzoeken , maar foortgelyke gewelddadigheden durf ik niet wel op my nemen. Alles kan zich noch fchikken, wanneer 'er maar geen kommislle ons op het lyf komt. Het volk fteekt hier den neus, over al, veel te veel, in den pot. Ik heb ook reeds misdaan, omdat ik, tegen het verbod van den vorst, ondanks de duurte , met het koorn woekeren wilde. Nu is alles in rook verteerd, en myn vermogen 'er by! V T F D E T O O N E E L. een knecht, de vorigen. knecht. Een expresfe heeft dezen brief gebragt. (Ily vertrekt.) zeck. Aha! van myn' ouden vrind, den dikken kamerraad! Wat fchryft toch die goede man? ,, Ik melde u, doch geheel fub roia, 'er zal u een „ kommisfie op den hals gezonden worden." Nu, daar hebben wy het al. ,, Over de historie van den brand ,, word gemompeld en bedenking gemaakt; ook heeft „ de zoon van den fchout, die onder het lyfregiment „ dient, onlangs by de generale revue den vorst aan. ,, gefproken , over zyn' vader hoogstdenzelven ondcr„ houden, en zich over velerleije en veelvuldige dingen „ uit-  DE HAND DER WRAKE. 47 „ uitgelaten." Zie my dien kaercl eens aan. „Insgelyks „ wil ik u wegens uw'zoon den ontfanger, ais vrind, „ den raad geven , om een waakzaam oog op hem te „ houden. Gy weet , gy hebt borg voor hem getee„ kend. Helaas , voor vyftig duizend daalders ! Geen ,, kleinigheid ! Hy verkwist, zyne vrouw noch meer. „ Men verhaalt hier , dat zyne vrouw onlangs in de „ opera is geweest, en boven alle de dames heeft „ uitgeftoken. De voi>t vroeg, wie of die dame wa„ re ? De vrouw van den ontfanger. Zo! kan een „ ontfangers vrouw zulk eene ftaatfie voeren ? Eenige ,, vrinden hebben noch geantwoord , dat zy zeer ryk m is" Die jonge krygt den duivel noch op zyn'' kop; hy maakt my noch ongelukkig. Ja , wat doen wy nu ? Wy zullen met den fchout toch wat meer toegevendheid behooren te gebruiken. Breng den fchout voor eerst in de gevangenis in den hoektoren. Zeg hem, dat hy ook zyne kinderen zal z\tot(Matthjt vertrekt.) ZESDE T O O N E E L. VAN ZECK. Hoe zal ik my uit dit fataal geval redden ? Welk een krygsraad of kamerraad zal de zaak onderzoeken? Hier alleen van vyanden omringd, waar een ieder op myn' ondergang loert ! In de refidentie weinig voorfpraak meer ! My valt iets in. Misfchicn ontfangt de krygsraad Weisfenfee hiertoe bevc'. Hy is een jong mensch  48 DE HAND DER WRAKE. mensch en arm. Indien ik hem. in myn belang kon overhalen. Louife zou voor mynheer den krygsraad geen kwade party zyn. Een bruidfehat van twintigduizend ryksdaalders is juist niet te verachten. Ongetwyfeld zal ik met haar veel moeite hebben; zy heeft altoos het een of het ander in te brengen; harefchoolfche opvoeding heeft haar tot een dweepfler gemaakt; doch misfchien zal het ook wél gaan. Wanneer zy hem maar bevalt, dan heb ik gewonnen fpel. Zeker, twintig duizend ryksdaalders , een knap fommetje! en ik red my uit myn' oogenfehynelyken ondergang: daarvoor moet niets te kostbaar zyn. Ook den pastoor zal ik onderfteunen ; misfchien fnoer ik daardoor Warberg den mond, dat hy zwygt. ZEVENDE T O O N E E L. van zeck, louise. ' zeck. Aha! net van pas, lieve Louife. Ik wilde u flechts zeggen , dat ik gasten kryg uit de refidentie. A G T S T E T O O N E E L. de vorigek. matthys, Vervolgens de schout. matth. Mynheer opperambtman, de fchout begeert, met alle geweld, u te fpreken, of hy wil zyne oude gevangenis niet verlaten. zeck. Wat wil het mensch? Laat hem maar binnen komen. (De fchout word binnen gebragt , is zeer fiecht  DE HAND DER W RAKE. 49 /leekt gekleed, ziet 'er vervallen en armoedig uit. Hy is geboeid aan handen en voeten.) Wat wilt gy ? Ik kan u niet helpen wanneer uwe voorgewende onfchuld u 'er niet doorhelpt. Maar men kent de gewone taal reeds: de booswigt is altoos onlchuldig. schout. Onlchuldig ben ik, dat weet God! de hemel mag het u vergeven, dat gy my, armen, ouden man! zo laat mishandelen, daar gy noch geen bewyzen dat ik fchuldig ben hebt. Zie my aan, geftrenge heer! kunt gy deze befchouwing met een gerust geweten verdragen? Gy keert u om. Zie dit bleek en ingevallen gelaat! zie hier de lidteekens der ketenen! Zie myne borst en rug door de geesfelftriemen myner beulen aan Hukken geflagen. Heer opperambtman! kunt gy dit als rechter voor god verantwoorden ? Zyt recht, vaardig , zyt geftreng, maar echter menfehelyk. zeck. Met zulk een' verharden boosdoener kan men niet anders handelen.' Loon naar werk! schout. Wat heb ik misdaan? zeck. Hebt gy niet uw huis in brand gedoken? Zyt gy niet een brandftichter? schout. Neen , dat ben ik niet. U zal 't misfchien , het beste bekend zyn, hoe de brand is veroorzaakt; door myn huis is het niet aangekomen. zeck. Hebt gy niet a:in uw' buurman gezegd dat hy voorzigtig zou zyn, en te huis blyven, 'er kon fpoedig een groot ongeluk gebeuren? schout. Zo heb ik niet gefproken. Ik zei, opdat 'er geen ongeluk gebeure. Ik wilde hem waarin fchou-  50 DE HAND DER WRAKE. fchouwen, dewyl het dien dag zo zwaar ftormde. Ik wist dat hy zich dikwils in den drank te buiten ging; sis zyn meester was het myn pligt. zeck. Zyt gy niet noch laat met eene lantaarn uit uw' ftal gekomen ? Indien gy dan zo voorzigtig waart, om uw' buurman te waarfchouwen, wat had gy zo laat in uw' Hal dan noodig? schout. Om brand te verhoeden, dewyl myne huisgenooten veeltyds los in hun zaken zyn, en men zulke luiden zelf moet naargaan. zeck. En dat moet met eene lantaarn gefchieden? Doch het zal wel uitlekken. Weet dat ik de flrikfte bevelen heb , om alles ten ftrengste te onderzoeken, en ik heb noch middelen in handen, om de waarheid uit te vorfchen. Ik waarfchouw u, laat het niet tot het uiterste komen. Ik wil noch door goedheid alles by u beproeven, daarom doe ik u in eene andere gevangenis overbrengen. schout. De hemel zal u zulks vergelden. Maar, geftrenge heer! laat gy ook my deze boeijen afnemen. Gy kunt verzekerd zyn dat ik warelyk niet weg zal loopen;want ik ben onfchuldig. Daar zit ik, arm, oud man! zonder eenigen troost, dan dien de hemelfche vader my toezend , en wanneer dan myne tranen te voorfchyn komen, tranen» van dankbaarheid 1 en ik zo vurig als hartelyk god wil aanbidden, om my kracht en fterkte in myn lyden te verkenen... dan kan ik niet eens myne handen ten hemel opheffen. Geftrenge heer! doe het om gods wil, indien gy het om inynent wil  DE HAND DER WRAKE. 51 wil niet wilt doen, opdat ik vurig en hartelyk kan bidden. Ja, werp my weder in myn vorig kerkerhol, ik zal niet morren; indien de voorzienigheid het begeert: zy weet het best, wat ons menfchen nuttig is ; doch flechts zonder ketenen. (Vallende voor hem fuder.) Om de barmhartigheid gods, die wy allen noodig hebben, weiger my dit niet, laat my vry tot god bidden. zeck. Verdiend hebt gy het niet. Matthys ! roep den fipier. matth. (Reept.) Hee la! (Sipier binnen.) zeck. Neem den gevangenen de ketens af. schout. (Valt voor den opperambtman op zyne knieen.) God vergelde u deze weldaad hier namaals! God vergelde ze u in uwe kinderen! Nu moge het met my gaan zo als het wil. Men moge my op het rad zetten of verbranden; het is het zelfde, ik ben toch onfchuldig. Nu kr.n ik weder zo vurig en hartelyk tot god bidden; nu kan ik weder deze handen vouwen, en tot u opheffen; nu kan ik u danken voor genooten weldaden; myne vrouw en kinderen in uwe befcherming aanbevelen, en zegen over myne vyanden van u affmeken. (Hy word weggeleid.) NEGENDE T 0 0 N E E L. van zeck, louise, matthys, zeck. Matthys! ga met my naar myne kamer, en 0, Louife, zrl ik wel nader fpreken. D 2 TIEN-  5a DE HAND DER WRAKE. TIENDE T O O N E E L. LOUISK. Rechtvaardige god! welk een tooneel! Noch beven alle myne leden. En gy, geduchte rechter, gy zwygt! uwe langmoedigheid duld dezen verfchrikkelyken man noch langer? En dezen duivel moest ik in de handen vallen? Hier moet ik het brood der ongerechtigheid eten, dat, tot het kleinite kruimpje toe, met duizenden van tranen der verdrukte onfchuld vermengd is! Ik moet het zweet der armoede met ieder beet indikken. Neen, dat hou ik niet langer uit. Liever droog brood, en dat met een gerust geweten , dan hier aan eene wellustige tafel te zwelgen, en den vloek der armen, de verwenfchingen van bedolen weduwen en weezen op het voorhoofd, gelyk een gebrandmerkte, met zich rond te dragen. (Zy vertrekt.) Einde des tweeden bedryfs. DER-  DE HAND DER WRAKE. 53 DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. van zeck, louise. zeck. Lieve Louife! een mooi meisje kan aartig en bevallig wezen, zonder krenking van hare deugd. Ik wilde u hierdoor alleen te kennen geven, dat gy niet zo fluursch zyn moet, wanneer fomtyds de eene of andere heer u een wellevend kompliment maakt, al loopt 'er ook zo fchertfende eene kleine equivoque onder; uwe eer lyd, immers, daarom geen het minde nadeel? Gy moet het zo nier maken, als laatst, toen my eenige jonge heeren uit de tendentie bezochten, en toen zy met u badineerden, gy wegliept , en niet weêr te voorfchyn kwaamt. Ik ben daarom niet moeijelyk op u, maar waarom heeft men u zulk eene wonderlyke opvoeding gegeven? l o u 1. Lieve oom! myne opvoeding was geheel niet wonderlyk. Vrees god , wees liever arm en braaf, dan ryk en ondeugend ; dit waren de grondbeginzelen die men my inboezemde. zeck. Myn hemel! gy begrypt my al weêr niet; ik zeg u immers : altoos zonder krenking van uwe deugd; maar ik meen flechts, dat gy over diergelyke fcherts, en diergelyke boert, niet aanftonds zo moeijeD 3 lyk  54 DE HAND DER WRAKE. lyk moet worden ; men kan niet altoos zyn geluk vóórzien! wie weet wat over u beflor.cn is! TWEEDE T 0 0 N E E L. een knecht, de vorige n. knecht. Mynheer, de pastoor is 'er. zeck. Ah ! net van pas: laat ons beidjes voor het tegenwoordige alleen. Wy fpreken noch wel eens nader over dit onderwerp: wees voor het overige onbevreesd. loui. Wat zou ik vreezen! deugd dwingt ondeugd fteeds tot ontzag, wanneer zy geen lchyndeugd is, (Zy vertrekt.) DERDE T O O N E E L. seebag, van zeck. seeb. Vergeef het my , heer opperambtman! ik had gedacht u niet meer te zullen lastig vallen; doch uwe goede oogmerken ten opzigte van myne zeck. 6, Foei! foei! niets meer daarvan. Ik moet u verfchooning vragen, dat ik u te voren zo hard bejegende ; echter , lieve hemel ! zult gy immers my zulks niet ten kwade duiden ? de menigvuldige bezigheden maken my dikwyls verdrietig: geloof my, myn hart heeft 'er geen deel aan : derhalve vergeten en vergeven. Blyf gy nu, volmaakt gerust, noch in uwe wo-  DE HAND DER WRAKE. 55 woning , totdat ik iets tegen uw ontflag heb ingeleverd. Ik heb in- myn bericht alles gezegd, wat een eerelyk man Hechts tot uw best kan zeggen. seeb. Daarvoor dank ik u ten hoogde : maar ik verzoek u, wel by zonder, geen vergeeffche woorden meer voor my te fpiilen. Ik heb myn ontflag, neem het aan, dewyl de wil myner overheden my heilig zyn moet. Ik voed daarom geen haat tegen iemant. Ik heb zestig jaar geleefd, en wellicht is myn einde naby. Het opperwezen heeft in het lot myner kinderen voorzien, en myne vrouw zal , na myne dood, ook geen gebrek lyden. zecic. Recht zo , lieve heer pastoor ! daarvoor ben ik noch op de waereld. De weduwe van onzen goeden predikant , die ons deeds de beste lesfen gaf, de zuiverde leer, uit volheid van hart ons zocht in te prenten, moet geen gebrek lyden, en zal geen gebrek lyden. seeb. Ook daarvoor dank ik u. God beloone u, ten minste uw' goeden wil; doch zy is reeds bezorgd. zeck. Zo? en hoe dan? seeb. Onze brave opperjager heeft my met vrouw en kinderen in zyn huis genomen ; by hem zal ik leven en derven. zeck. Brave jonge man! dat is rechtfchapen. Inderdaad, een zeer menschlievende inval'. seeb. Derhalve verzoek ik u , de honderd dukaten , die uwe goedheid my heeft toegezonden, te rug te nemen. D 4 , zeck.  50 DE HAND DER WRAKE. zeck. Wel myn lieve tyd! hoe komt u dit in ge. dachten, mynheer Seebag ? de hemel beware my, dat ik zulks zou doen ! wat myne rechterhand gaf, heeft myne linker niet geweten, seeb. Ten hoogile pryswaardig, indien gy het oprechtelyk meent; maar gy hebt kinderen, en die komen het toe; ik wil en mag hen niet te kort doen. zeck. Myne kinderen hebben genoeg. Ik neem het niet aan. seeb. Neem het te rug, doch wilt gy een goed werk verrichten, doe het dan onder de ongelukkigen, die door den brand zyn arm geworden , uitdeden. Gy koopt u daarvoor vele zegeningen. zeck. Voor hen zal ook gezorgd worden. Ik dank u, dat gy my hieraan herinnert; noch dezen dag zal ik het werkftellig maken. Dus neem gy 't maar aan; doe my dit vermaak. seeb. Neen! ik dank u nochmaals; maar wilt gy my een laatste verzoek nu wel toeftaan ? zeck. Wel waarom niet? zeer gaarne. seeb. Laat dan den armen fchout los, fchenk hem aan zyne verzwakte, zyne tot zinneloosheid toe gebragtc vrouw en kinderen weder. Ik was dertig jaren zyn leeraar, heb hem altoos als een' eerclyk', godvreezend' man gekend ; het is niet mogelyk dat hy deze daad heeft kunnen plegen. Denk eens aan de bittere elende van dit ongelukkig huisgezin. Zyn huis ligt in de asch: hy heeft alles en alles verloren , uitgenomen een weinig huisraad. Thans begint de zaaityd, alle zyne buren  DE HAND DER WRAKE. 57 ren hebben hun armoedje reeds in de aarde gebragt, zyne akkers liggen onbezaaid en onbebouwd , zyne vrouw kan het land niet bebouwen. Bedenk toch , dat de tyd met zyn proces verloren gaat, de herfst en de winter flaan ook voor de deur. De man moet zyn huisje voorzien, wil hy gedurende den winter leven. Word hy nu onfchuldig bevonden , gelyk hy inderdaad is, dan heeft de man noch brood, noch huis, noch kluis, niets waarmede hy zyne naaktheid kan bedekken. De oude, eerelyke man, die altoos een arbeidzaam, vlytig man is geweest, een braaf onderdaan, moet nu, aan de hand van zyne vrouwe en zyne kinderen , gaan bedelen, vervloekt zynen goeden vorst en zyne rechters. Ik bid u, om gods wil! goede heer opperambtman , laat den man flechts zo lang los totdat de kommisfie komt. Ik fla voor hem in ; de opperjager fielt zyne gantfche bezitting voor hem te pand. Geloof my, de hemel zal het u loonen. zeck. Zeer christelyk van u gefproken , lieve heer pastoor; zeer edelmoedig van den jongen opperjager. Geloof my, ik zie, helaas! dit alles zeer wel in; myn hart fpreekt zelfs voor hem ; maar offchoon ook het hart des rechters voor den aangeklaagden fpreekt, kan hy toch niet handelen gelyk hy wil; dewyl hy den loop van het recht niet kan verkorten. Wat ik echter in 't vervolg voor hem kan doen, indien hy inderdaad onfchuldig bevonden word , wil ik hartelyk gaarne verrichten. seeb. Nu dan, het zy zo; zo als gy wilt, zo als » 5 gy  58 DE HAND DER. WRAKE. gy 't kunt verantwoorden , verantwoorden voor god, uwen onpartydigen rechter. My , als leeraar , voegt het niet , de gerechtigheid in den weg te willen treden, maar, heer opperambtman! oefen gerechtigheid, Iaat geen wraakzucht of byzondere haat de dryfveêr wezen, god ziet in uw hart, en uw einde, let hier op, kan met een vreesfelyk geftreng oordeel, fpoedig naderen. Denk aan uwen ftryd des doods, dien gy, vroeg of laat, moet beginnen ; denk aan uwe kinderen , op wieu deze bloedfchuld zekerlyk zal komen. Het laatste woord van uwen voormaligen leeraar roept u toe: laat uwe kinderen zegen , in plaats van vloek na! opdat de nakomelingfchap^ niet, ten eenigentyde , in het noodlot van uwe kinderen , gods wonderbaren vinger der rechtvaardigheid bewondere. (Hy wil vertrekken.) zeck. Hoor toch eerst , lieve heer pastoor! Gelooft gy dan, dat ik geheel gevoelloos ben? Ik verzeker u , hier verklikt zich maar al te zeer een zeker gevoel. Ik wilde gaarne den middenweg met het mensch inflaan ; ik wenschte , dat hy vrywillig be. leed , ten einde ik niet verpligt worde om flrenger met hem te handelen. Ik heb de ftrikfte bevelen. Doe my noch dit genoegen, ga gy by den fchout, fpreek met hem , misfchien bekent hy eerder aan u dan aan my; zeg hem, dat ik alsdan myn bericht wel zodanig zal famenfïanfen , dat hy 'er met eene zeer genadige ftraf zal afkomen. seeb. Lieve heer opperambtman! die man zou bekennen wat hy niet misdreven heeft! De hemel beware  DE HAND DER WRAKE. 59 re my , dat ook ik den man noch zou kwellen ! Vergeef my eene vraag. Ik ontdekte den brand het eerst; de vlam kwam van uw achterhuis , om en om by de fekretary. De fekretary is ook afgebrand, flechts weinige papieren zyn geborgen, van 's lands penningen niets. Moest gy daar geen fcherper onderzoek naar doen ? indien 'er een fchelmftuk gepleegd ware... het zy verre van my , iemant te befchuldigen ! doch ik gevoel zo iets... zeck. Dat ontbreekt 'er noch aan! Ik geloof, mynheer pastoor! indien ik wel begryp , dat gy my tot een' brandftichter wilt maken. De bewyzen zyn zo klaar als de dag , dat de vlam by den fchout is uitgebarften ; en indien hy niet wil bekennen , dan zal ik hem wel tot bekentenis noodzaken. Doe nu wat gy wilt. Uw dienaar. seeb. De uwe. (Hy vertrekt.') VIERDE T O O N E E L. VAN ZECK. Ziie my dien onverftandigen heer pastoor eens aan! Hy gevoelt zo iets... hy moet van hier weg. Ik zal terftond een bericht opttellen. U, mynheer de opperjager , zal ook de mond gefnoerd worden. Twee zielenzorgers in het dorp gaat niet. De boeren zouden altoos den ouden huigchelaar aanhangen ; dat verwekt tweefpalt. Maar de kommisfie blyft lang weg: in-  6o DE HAND DER WRAKE. indien ik maar eerst de bekentenis van den fchout heb , en die zal ik hem afdwingen, indien hy het niet goedwillig doet. Ik moet my wapenen , zo goed ik kan. Zelfsbehoud is thans myn eenigile doel. Aan zulk een' kaerei is niets gelegen , of hy 'er al het flachtoffer van word of niet. (Hy vertrekt.) V r F D E T O O N E E L. De herberg te Leuthal. de kaste lei nesse komt eerst binnen. SUdau, w eissensee. kast. T reed maar hier in, myne heeren! ik zal aanftonds myn Barteltje gaan zoeken. De achterkamer zal terftond gereed gemaakt worden. (Zy vertrekt.) sud. Mynheer krygsraad! volvoer thans uw' last; herinner u hetgeen de vorst zeide: gaat, myne vrinden, droogt de tranen myner onderdanen af', ontheft' my van hunne vloeken en verwenfehingen, opdat zy my niet dan als hunnen vader eeren. Rydt naar het ambtshof, zegt, dat gy geheel alleen zyt gezonden; houdt op alles een opmerkzaam oog, op ieder perfoon; gaat omzigtig te werk. Inzonderheid moet 'er één kaerei, die ambtfehryver is, en Matthys heet, zyn, die ons niet ontfnappen moet; wy moeten den rot onvoorziens in den val zien te knippen. Ik zal intusfehen hier onderzoek doen. Indien gy hulp noodig hebt, zendt dan terftond tot my. Aan uwe voorzigtigheid en be-  DE HAND DER WRAKE. 61 bedaardheid vertrouw ik alles; ik ben te driftig, daarom blyf ik hier. Gaat in vrede ; de dank der geredden zal uwe belooning zyn. weiss. Ën der,aanhoudendheid zyner genegenheid. (Hy vertrekt.') ZESDE T O O N E E L. SUDAU, Vervolgens DE KASTEL E iness E. sud. Ha! niet dan duivelskinders konden deze bloeijende velden verwoesten ! Arme vorst! wat deed men u onrecht! hoe misleidde men u! uw wil was het, om alle uwe onderdanen gelukkig te maken, en dezen hier zyn onafmeetbaar elendig. Jaren lang mergelde het monster deze luiden uit, totdat zy, ondanks hunne geringe welvaart, bedelaars wierden. Men ziet geen menfchen, maar flechts fchimmen en geraamten! kast. Neem het toch niet kwalyk, myne heeren... Waar is dan de eene heer gebleven ? Neem het toch niet kwalyk, dat de boel niet zo ten eerste klaar is. sud. Bekommer u niet, goede vrouw! ik zal hier noch een weinig rondwandelen ; maak intusfchen alles gereed. (Hy vertrekt.) kast. Dat moet wel een zeer voornaam heer wezen; en toch zo vrindelyk! Barteltje! Barteltje! rep je wat: wanneer 'er zo wat komt, komt alles te gelyk. Barteltje! waar of toch die talmkous weêr blyft? (Zy vertrekt.) Z E-  6z DE HAND DER. WRAKE. ZEVENDE TO O N E E L. Eene kamer by den opperjager. seebag, warbergbr, de oude opperjageres, de jonge oppirjageres; antje, welke breit. jonge opperj. Noch een kopje, lieve heer pastoor! seeb. Ik bedank u, goede juffrouw. warb. (Tegen Antje.~) Klein flokftertje ! vraag niet eerst; fchenk maar in; wanneer men de luiden eerst veel vraagt, heeft inen, doorgaans, niet veel lust tot geven. jonge opperj. Alwéér wat? door 'er u niet aan, beste heer pastoor! hy moet altoos op het een of ander vitten. oude opperj. Ja, de mannen moeten altoos op het een of ander vitten. Myne Frederikje deelt toch gaarne meê. Lieve kind! gy breit zo vlytig, als of gy om daghuur moest werken. antje. Ach, lieve juffrouw! men kan niet te vlytig zyn. warb. Wel waarl dat zeg ik ook gedurig tegen myne huiseere. jonge opperj. Hebt gy al weêr wat? Ben ik lui? Ben ik een leêgloopfter? wars. Nu, nu! 't is goed! 't is goed! jou-  DE HAND DER WRAKE. 63 jonge opperj. Gy verdient niet, dat gy zulk eene goede vrouw hebt. warb. Nu! nul ik ben te vrede! seeb. Kinderen ! uw gelukkig huwelyk, baart u duizende genoegens. Antje"! foortgelyk lot worde ook eens uw deel. jonge opperj. Ach! lieve heer pastoor! wensch haar dat noch niet. Een' man. en de koorts krygt men zonder onze bede: het huiskruis komt van zelf. oude opperj. Ja wel! ja wel! warb.. Ik ben u toch een zeer lief huiskruis, niet waar? FrederikjeI Reken het maar ! gy bemint my toch van harte. Dat heb ik u te danken, beste heer Seebag! Indien ik eens die lêlyke ambtmansdochter had getrouwd, verbruid! ik zou geen vergenoegd uurtje gehad hebben. Den armen man beklaag ik van harte, Zekerlyk heeft hy zyn ambt mede ten huwelyk gekregen ; maar te dromvinke ! zulk een bekend vrolyk Fransje te moeten nemen... Ik beklaag den armen man: pas maar op, mynheer pastoor, zy zal hem zeker arm maken. In verkwisting en weelde opgevoed, weet zy thans by een bepaald inkomen van zuinigen niet. oude opperj. Vast en zeker! daarom zeg ik altoos: breng uwe dochters op tot werkzaamheid: want kunnen zy handen uit den mou.v Heken, dan geeft gy haar grooter en beter huwelyksgift mee , dan geld en goed. warb. Waar zyn toch de jongens? j o n-  6\ DE HAND DER WRAKE. jonge opperj. Dat weet de koekoek, waar die knapen weer (teken! seeb. Frederik is boven op de kamer by myne vrouw: hy houd haar gezelfchap. A G T S T E T O O N E E L. de vorigen, kareltje, vervolgens rudolf. jonge opperj. Daar komt 'er al een van de jonkers. (Zy gaat hem te gemoetl) warb. Waarom gaat gy hem toch te gemoet? zal hy dan nooit alleen leeren loopen? jonge opperj. Voor den fara , de jonge valt immers ? warb. Wanneer hy valt, moet hy weer opitaan. Nu, jonge heer 1 Ziet gy mynheer den pastoor niet? Maak een' dienaar. Zo! kareltje. Mama! een' boterham! jonge opperj. Wéér eten? gy hebt even eerst gegeten ; dat eet van den morgen tot den avond: gy flagt, hierin, volmaakt uw' vader. oude opperj. Och, laat den jongen maar begaan. Kom hier, Kareltje, kom hier! ik zal 'er u een' fmeeren. warb. Recht zo, goede moeder! hy moet maar gedurig eten; dan word hy (terk, groot , dik en vet. kareltje. Grootmoeder! noch eentje. warb. Of de kommisfie reeds is aangekomen» seeb.  DE HAND DER WRAKE. 6$ Se es. Toen ik ftrakjes van het ambtshof kwam, zag ik eene koets voorby ryden ; 'er zat een heer in, die my toefcheen zo iets te wezen. warb. De ambtman moet toch menigmaal verduiveld verlegen raken , wanneer hem zulk eene kommisfle op den hals gezonden word. Zulk een mensch is toch geen oogenblik zeker : een flecht geweten kan nooit gerust doen flapen. Lieve Frederikje! laten wy ons geweten altoos zuiver bewaren, dan kunnen wy gerust flapen, en ieder fchurk onder de oogen zien. oude opperj. Net zo ! een goed geweten, een zagt hoofdkusfen. jonge opperj. En waarom zouden wy naar onrechtvaardige dingen haken ? de hemel fchenkt ons bovendat meer dan wy verdienen. seeb. Wél géfproken, goede juffrouw, meer dan wy verdienen. Vergenoegdheid is het grootfle goed op de aarde , en verleent o:is alleen een fchuldeloos geweten. warb. Nu denk ik, zal toch ook de zaak van den armen fchout befiischt worden. Hoor , mynheer pastoor! deze zaak is my onbegrypelyk. seeb. Hy is zekerlyk onfchuldig. w a li b. Dat zeg ik ook. Wanneer maar niet die Matthys zulk een fchelmftuk heeft gepleegd , of deopperambtman zelf. seeb. Hy? wel neen ; die vierde immers zyn' geboortedag? maar voor Matthys wil ik juist niet inftaany E da-  66 DE HAND DER WRAKE. dewyl de fekretary reeds in de asch lag , toen 'er alarm wierd geflagen. warb. Hy is altoos een roekeloos, flecht mensch geweest. Zyn vader, zo als ik wel heb hooren verhalen , deugde ook niet veel: hy danste, volmaakt, naar de pypen van den ambtman. My is immers ook afgezet? Myn vader nam den jongen op, dewyl hy nergens een goed heenkomen wist. Maar, zo als het veeltyds gaat, flank voor dank; hy wierd liever fchoen. potfer van den ambtman. rud. 't Is beestachtig, want — warb. Wel ? allen. Nu ? rud. Ja, zie eens, my gaat de zaak in 't geheel niet aan; maar echter 't is ysfelyk. Ik kom, zo even, van het ambtshof. Daar z^g ik hoe de vrouw van den armen fchout, door Matthys, met zyne medehelpers , naar het ambtshof wierd gedreven. De arme vrouw kon niet gaan; zy trokken haar, met geweld, voort, en fleepten ze, byna, over den weg. Heer opperjager! het trof my zo, dat, indien ik kruiden lood niet had verfpild, ik den kaerel voor den kop zou gefchoten hebben. warb Rechtvaardige hemel! Neen, mynheer pastoor ! dat kan zo niet langer , ik wil naar het ambtshof. jonge opperj. Neen, lieve Anthony! dat zult gy niet. SI KI.  D Ë HAND DER WRAKE. 67 SEBa. Vast niet, blyf gy hier, ik zal 'er naar toe gaan. oode opperj. Neen , kindertjes! Iaat u «zeggen. Ik zai naar het ambtshof ."-aan ; ik zal met den raad fpreken ; de kinderen van den fchout zal ik medcnemen ; met den opperambtman is het den morinan ge* toasfchen. De vrouw van den fchout kan zich, buitendat, niet met woorden 'er door helpen; My ligt het hart op de tong. Zyt volkomen gerust, ik zal zekerlyk van dienst wezen. Frederikje ; geef myn' anderen rok, ik zal de heeren , ronduit , de waarheid zeggen. Niet waar, deze muts kan ik wel ophouden ? Gy, mynheer pastoor, zult my verzeilen. Gy, myn zoon, zyt te driftig, en zoud uzelven misfchien vergeten; ik zal wel fpreken, ik zal niet befchroomd zyn. God en de rechtvaardige zaak zullen my de woorden in den mond leg. gen. Kom, mynheer pastoor ! warb. Moeder, gy zult niets terzake uitrechten, gy zult verltomd liaan. oude opperj. Zeker niet! ik zal wel fpreken; al ttond 'er de koning by, zal ik evenwel fpreken. De elende van anderen maakt ons (louter in 't fpreken, dan voor onszelven : men roere maar dapper zynen mond. Kindertjes ! laat my flechts begaan. Misfchien hebben Wy een' recht vergenoegden avond; en, niet waar,lieve heer pastoor! 'indien wy de onfchuld hebben gered, dan zullen wy gerust en zagt kunnen flapen? Tot flusjes, Heve kinderen! (Zy waggelt met haar /lokje heen.) Einde des derden bedryfs. E 2 VIER*  68 DE HAND DER WRAKE. VIERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. VAN ZECK , WEISS ENSE e. zeck. Dus bonne amitié, en vrindelyke behandeling. weiss. Bonne amitié, en dat van zelve fpreekt, vrindelyke behandeling. zeck. Volgens affpraak. Recht, mynheer krygsraad ! gy ziet en weet uit ondervinding, dat men het den boer nooit naar zyn' zin kan maken': altoos klaagt hy. Wanneer dit flag van luiden flechts éénen duiver meer bezit dan noodig is, wel dan is 'er geen huis mede te houden. Daarom zeg ik altoos: hoe korter men dit volk houd , hoe beter. Dit foort van menfchen wierd om te werken geboren: het moet, voor't overige, van alle welvaart onkundig blyven. weiss. Dat kan niet altoos , en ik moet u maar zeggen , dat de vorst wenscht , en zich dikwyls uitlaat, gaarne alle zyne onderzaten gelukkig te zien. Want hy zegt dikwyls; wat helpen my uitgemergelde arme onderdanen? den grootften fchat, dien een vorst verzamelt, is de welvaart zyner onderzaten. zeck. Ik prys de warelyk vorstelyke gedachten van onzen dierbaren landsvader ten hoogfte. Maar, mynheer krygsraad! het verftaat zich , wanneer de onder-  DE HAND DER WRAKE. 69 derdanen 'er geen misbruik van maken, daardoor niet ltuurs en hoogmoedig tegen hunne overigheid worden, zo als hier, helaas! het geval is. Geloof my, ik heb buitendat hartzeer genoeg van dit jan hagels goed; hadden zy nu noch meer dan noodig is om zich den honger te (Tillen , dan ware 'er in 't geheel geen overwegkomen mee5. weiss. Ik wil zeer gaarne geloven, dat dit hier het geval kan zyn ; maar algemeen toepasfelyk is deze ftelregel toch niet altyd. zeck. Zeker niet. Ik verzoek u , indien uwe gezondheid u lief is , u met het volk hier in geen particularaas in te laten, want dan krygt gy nooit met hen gedaan. Myns bedunkens, moest gy het by myn bericht maar laten berusten , gy kunt ook verzekerd zyn, dat ik Hles behoorelyk zal oplosfen. weiss. Daar twyfel ik niet aan; maar wy moeten toch deze en gene hooren en wederhooren, om niet van onrechtvaardigheid befchuldigd te worden. Daarby zal ik de luiden tot rust aanmanen, opdat zy niet altoos in nuttelooze klagten uitbarsten. zeck. Dan moet mynheer de krygsraad maar terftond met het tuchthuis dreigen , anders richt gy by dit foon van menfchen niets uit. wei ss. Maar, mynheer opperambtman ! gy weet, by eene kommisfie van onderzoek moeten beide partyen de zaak volkomen eens zyn; dan gaat het werk (poediger van de hand , en men kan dan dit of dat veranderen. Gy hebt den vorst in uw bericht de E 3 fcha»  ?o DE HAND DEK W R A K E, fchade grootcr opgegeven , dan ze inderdaad is. Wy hebben, by de bezigtiging, dezelve niet zo hoog gefchat. zeck. Zouden 'er wezendlyk fraudes gepleegd zyn ! misfchien een abuis van den uiifcbryver, door overhaasting.. . weiss. Daarover zullen wy op een' gelegener tyd fpreken; zr.cK. Dat vcrfhiat zich. (Ter zyde.) Die weet ook waar Abraham de mostert haalt. weiss. Daarenboven kan 'er toch zulk een groote voorraad van gezolderd graan, dat met de vorstelyke fchuren zou zyn verbrand, onmogelyk zyn geweest; want de vorst belastte immers, uit hoofde van de groote duurte , waardoor de arme landluiden gedrukt wierden , het koorn voor den ouden prys te geven , en eene zekere hoeveelheid om niet onder de armen uitte dcclen> Hier, in dit bericht, ftaat, dat zulks werkelyk is gefchied; doch, volgens dit andere bericht, is al de voorraad door de vlam verteerd. zeck. (Ten uiterfte verlegen.) Is 't wel mogelyk? weiss. Hier, lees maar. zeck. Volflrekt een abuis , dat ik toch znl onderzoeken. De luiden hebben het hunne bekomen, op myne eer en geweten; foortgelyke abuizen zyn immers toe te geven? want de verwarring, die de brand heeft veroorzaakt, is onbefchryfelyk. weiss. Voorzeker is by dusdanige omftandigheden dit  DE HAND DER WRAKE. 71 dit alles zeer wel toe te geven. Kunt gy u op uw' ambtfchryver verlaten ? Hoe heet hy ? zeck. Matthys ; hy is de eerelykfte man van de waereld ; maar dewyl hy ftreng in zyne zaak is, mogen de boeren hem niet lyden. weiss. Gy zult dit vast het beste weten. Men fpreekt niet zeer tot zyn' lof; ten minde , op myne reis hier naar toe , verhaalde men my zo het een en ander ; doch het volk weet zeer veel wat het praat'. zeck. Recht zo: het praten van zulk flecht volk moet gy niet geloven. (Ik moet hem maar een weinig voorthelpen.) Maar , myn hemel ! zie ons beiden ook hier zitten : op een droogje; wy redeneren ons immers heesch en fchor? Een glaasje Rynfchen wyn? wat dunkt u, mynheer de krygsraad? weiss. Is niet te verachten. zeck. Louife ! Louife ! Louis. (/« de zy kamer.1) Ik kom. zeck. Breng ons toch een flesch Rynfchen wyn ca kelkjes. Wel ja , myn vrind en begunstiger, by zulk een glaasje vlot het alles beter en gemakkelyker; men fpreekt, en maakt het elkander verftaanbaar. weiss. Dat is 20. De fekretary ligt geheel in de asch. Had gy 'er noch gelden van den vorst in bewaring, en zyn de papieren gered? Ziet gy , mynheer opperambtman ! ik moet zulke en foortgelyke vragen ontwerpen , om verflag te kunnen doen , want onze kaïnerprefident is een naauwkeurig en zeer braaf E 4 man.  p. DE HAND DER. WRAKE. man. Maar gy ziet wel dat ik flechts de vragen ontwerp: men kan dan berichten wat men wil. zeck. Rechtfchapen man! niet meer dan billyk; onzen pligt moeten wy betrachten. Helaas ! 'er kunnen wel zes duizend ryksdaalders in bewaring zyn geweest, doch de papieren zyn allen verbrand. weiss. Dat is erg ! zeer erg! darr zal menig een door lyden. Wy 2uiien toch , welftaanshalve, den ambtfchryver ondervragen. De puin hebt gy, waarfchynelyk , om eene nieuwe uitbarsting van vlam te vóórkomen , noch niet laten doorzoeken; want anders moest men toch een weinig gefmolten zilver van de zesduizend ryksdaalders onder den puinhoop hebben gevonden ? zeck. Nu noch hebben gevonden? ja, dan kent gy het volk hier niet, dat zou zo iets laten liggen! weiss. Een wacht, ten minfle een brandwacht, hebt gy 'er toch, ongetwyfeld, by gefield? zeck. Dat fpreekt van zelve. TWEEDE TOONEEL. de vorigen. louis*. 10ui. Hier, myne heeren. zeck. Gy ziet 'er van daag zeer bekoorelyk uit. J«Iu, wees niet befchaarad. weiss. Ja, ja, wees niet befchaamd, gy zyt een recht lief meisje. Heer opperambtman heer opper- ambt»  DE HAND DER WRAKE. 73 ambtman ! gy raakt zo fchielyk van my niet ontflagen als gy wel zult wenfchen. zeck. 6 , Ik verzoek onderdanigst... Alles, wat in myn gering vermogen is, is tot uw' dienst. weiss. Ook deze betooverende engel? ö, Dan blyf ik altoos hier. looi. In dit geval zult gy uw woord niet kunnen houden , mynheer de krygsraad. Ik zou u zeer fpoedig vervelen. zeck. Nicht! dat is niet zeer befchaafd gefproken ! weiss. Daar zegt gy eene onwaarheid, ten koste van uw gedacht. Een zulk bevallig meisje kan volftrekt niet vervelend worden. looi. Gy fchertst, mynheer de krygsraad! ik heb flechts een.dagelyks voorkomen; in de hoofddad hebt gy veel mooijer meisjes. Met uw verlof. (Zy vertrekt.) DERDE T O O N E E L. weissensee, van zeck. W e1ss. M ynheer opperambtman, gy bezit in uwe nicht een' fchat, zo geestig als fchoon. zeck. Ja, zy is een goed, deugdzaam, wel opgevoed, meisje; ik bekleê de plaats van vader by haar, ik wil ook mynen vaderlyken pligt getrouw aan haar vervullen. Niettegendaande zy arm is, krygt zy ech. ter een' bruidfchat van twintig duizend ryksdaalders, zo zy komt te trouwen. E 5 weiss.  74 DE HAND DER WRAKE. weiss. Dat is braaf van een' vermogend' man. Zy is dan noch ongehuwd ? zeck. ó, 'Er heeft zich reeds deze en gene opgedaan ; maar , waarom? om het lieve geld. Zy ver. dient een' braav' man. weiss. Gewis, het zou my zeer leed doen,indien zy ongelukkig wierd; zy heeft veel indruk op my gemaakt. zeck. Mynheer de krygsraad ! gy fchynt my toe .de man te zyn, dien ik zoek; zonder omwegen, zonder komplimcnten ; de kortfïe weg de beste. Louife heeft indruk op u gemaakt ; ja , jr-, verzet 'er u maar niet tegen; ik ben een oude vos, zo iets merk ik ter7 ftond. Hebt gy zin in myn nichtje? weiss. Wel , myn lieve mynheer opperambtman! waar wil dit heen ? Zo was het niet gemeend. zeck. Ei wat i dat weet ik ! Wilt gy myn vrind zyn? Wilt gy Louife tot vrouw hebben, en met haar een' bruidfchat van twintig duizend ryksdaalders ? weiss. Mynheer opperambtman zeck. Nu, zeg flechts ja, en de koop is zo goed als gefloten. Ik uwe vrindfchap , en gy Louife met twintig duizend ryksdaalders; een aartig fommetie, niet waar? Wat gy daarenboven noch in uwe huishouding noodig mogt hebben, nu, daar zal ook voor gezorgd worden, want de oude oom leeft noch. Kom ! kom! maar ja gezegd. weiss, Mynheer opperambtmrn! had ik my kunnen vlei.  DE HAND DER WRAKE. 75 vleijen — zo veel goedheid ik heb immers noch geen gelegenheid gehad -— zeck. Dat zal we! fchikken. Gy zult Louife hebben; hier, myne hand 'er op. Willen wy, als een paar oude vrinden, ook zo recht amicabiüter te werk gaan? Mag ik my aan u openbaren? weiss. Ik dank u, en neem uw aanbod aan. Zyt, van mynen kant, van alle flechts mogelyke wederdienflen verzekerd. zeck. Bravo! gy zyt myn vrind! Met uw verlof. (Hy vertrekt.) weiss. Dat gaat goed! En reeds zo verre met hem ! zeck. (Te rug komende.) Ziet gy, volgens de oude manieren en gebruiken , moet een minnaar zyne minnares ook een klein gefchenkje geven; hier, fleek haar dezen ring aan den vinger, en zy zegt u op het zelfde oogenbük : ja% weiss. Mynheer opperambtman ! waardoor heb ik dit verdiend? Leven en laten leven z e c k. Ei, gy zyt ook een wonderlyk mensch, anders zyt gy immers zulk een nobel man! neem het maar; zulke beuzelingen beminnen de lieve vrouwtjes gelyk de kinderen hunne fpeelpoppen. Dus ik openbaar my geheel aan u. Gy neemt myne Louife met hare twintig duizend ryksdaalders. Terflond op den bruiloftsdag brengt zy u alles meê. Nu , (Hy ziet rond, of 'er iemant aan de deur is.) gy moet weten , ik heb vele vyanden in de hoofdftad, zy reikhalzen naar myn gering armoedje, dat ik voor my heb overge- gaêrd;  76 DE HAND DER. WRAKE. gaêrd; maar de menfchen weten niet, hoe men hier geplaagd word. Ja , indien alles zo wierd ingewilligd! maar dan hapert het hier-, dan hapert het daaraan, en men wil toch ook gaarne een' gemakkelykcn dag na den zuren arbeid hebben, en dan houd deze de hand op , en dan weer die de hand op. Kortom, om verftaanbaar en zakelyk te fpreken , alles leeft van myn gering bezuinigd duitje. weiss. Vast maken hebzuchtigen dikwyls gebruik van dusdanige zeck. Ziet gy, men heeft kinderen, die kosten — daar word dan zekerlyk veel verteerd; dan heet het: men verkwist; en gewis krygt men dan den naam van flreng te zyn. Myn voorganger heeft hier een beetje al te dol huis gehouden. Met myn huwelyk kreeg ik het ambtje. Ziet gy, ik was een arme drommei, ik was blyde dat ik in zulk eenen overvloed kwam; ik maakte zekerlyk ecnige veranderingen , die met den toeltand , waarin ik alles vond , niet al te volmaakt ftrookten. Ik had het op de eene of andere wyze moeten vinden, maar myne lieve vrouw v as 'er tegen. Daar komt noch by, dat men altoos maken moet dat 'er overfchiet; waar zal het van daan komen ? de boer moet 'er maar aan geloven , men móet hem wel een weinig medenemen, want hy is tot lastdier toch geboren, en dan gaat men wel eens de maat te buiten; dit gebeurt den besten. Vind gy dus zekere dingen niet zo als het behoorde ; hier of daar ecnige w .uorde ; zyn de onderdanen een weinigje te veel meè. ge-  DE HAND DER WRAKE. 77 ■genomen , nu , ik beloof verbetering, alles komt weêr op den ouden voet, gy begrypt my wel ; gy zult alle berichten ten besten plooijen, en zo handelen wy ook in het vervolg altoos afnictbiliter met elkander. Wy verrichten onze zaken altyd met elkaêr, en myne berichten , in het toekomende, zyn altyd zo goed als zy behooren; daarvoor leven wy ook zonder de minde drubbeling, in broederlyke eendragt , en voor mynheer den krygsraad fchieten 'er dan ook noch eenige percentjes over. Maar toegedagen ! weiss. (Stil.) Naauwelyks kan ik my meer bedwingen. (Overluid.') Niet meer dan billyk; maar kan ik my op u verlaten , mynheer opperambtman ? ik ware ongelukkig , indien ik mistrouwen'moest voeden, indien gy flechts zo fpraakt, om my in den flrik te krygen , want, begryp, wy zien elkaêr voor het eerst. zeck. Ei,toch niet! wy fpreken hier als broeders. Dus toegedagen ! weiss. Top ! Ik waag het! gy verflaat de kunst iemant iets zo recht, fmakelyk voor te dragen. Men moet u genegen worden. zeck. Niet waar , ik ben zulk een knevelaar niet, als het knorrige volk my hier afmaalt ? weiss. De berichten toch, ten opzigte van den brand, die moeten een weinig veranderd worden. By voorbeeld, het gezolderde graan in de vorstelyke fchuren ? zeck. Ik zal het u zeggen: zekerlyk kom ik daarmede in het naauw. Ziet gy I ik wil den verkoop noch  78 DE HAND DER WRAKE. noch wat uitftellen ; gy begrypt wel, om den vorst te bevoordeelen; weiss. Dat begryp ik. En uit yver voor den vorst deelde gy ook niets onder de armen uit? zeck. Juist j doch ik heb het verdeeld. Dus zyn Wy het met elkander eens. Nu wegens den fchout. Ik denk, dat, wanneer hy niet bekent, wy eens eene uitzondering moesten maken; wy zullen hem met meer geftrengheid dwingen, en, klapt hy, dan, zonder veel otnflag, naar het tuchthuis te Braunau zenden; want, voor zyne dood ben ik niet. Daar kan hy wolle kammen , en doet niemant meer nadeel ; want hy moet volftrekt weg , anders komen wy evenwel in het baauw. wiiss. Zekerlyk ! Maar ik wil hem toch ook ondervragen , dan heeft het meerder fchyn van recht. Ik zal hem wel zulke ftrikvragen voorhouden, dat hy 'er meê verlegen zal raken, en misfchien bekent hy, dan hebben wy geen geftrengheid noodig. zeck. Heerelyk! heerelyk! Ook dat! Nu, ik zal Louife by u zenden ; maak met haar alles in orde « (Ter zyde.) Bravo ! voor ditmaal ben ik 'er noch zo heelshuids afgekomen. (Overluid.) Louife zal aanftonds by u zyn. Het zal my verwonderen, hoe zich deze by myn' voorflag zal gedragen. (Louife komt.) Goed , dat gy komt; uw geluk is gevestigd. Gedraag u wel, verbeuzel uw' welvaart niet. Ik zal u beiden hier alleen laten. (Hy vertrekt.) FIER.  DE HAND DER WRAKE. 79 VIERDE T O O N £ E L. weissensee, l o u ! s e. toe. M yn oom zeide my, gy had bevolen weiss. Niets van bevelen. Schoonheid gebied. Ik heb u een voordel van wegen mynheer uw' oom te doen ; de man denkt zeer vaderiyk over uw geluk. Verbeur, vooral, zyne goedheid niet. i.oui. (Ter zyde.) Zekerlyk wil de vrindelyke oom my koppelen. (Overluid.) En waarin bedaat die byzondere deelneming , die myn oom voor my heeft laten b'yken ? weiss. Gy moet trouwen ; hy wil u middelen verzorgen. Wilt gy u aan myne befcheidenheid overgeven ? Zal ik by u aanzoek doen ? tooi. Mynheer krygsraad! was dit het bevel van den vorst waarmede hy u hier zond? Zoud gy geen veel gewigtiger pligten hebben uit te oefenen ? weiss. Te weten ? loui. Het geluk der onderdanen te vestigen, hunne elenden te verminderen , hunne lasten te verlichten, hunne ketens, in welken zy geklonken wierden , te verbreken? weiss. Deze taal in uwen mond? loui. De taal van een waar, oprecht gevoel; de roepdem van honderden door 11 y. Laat het geveinsdheid of andere oogmerken zyn , die gy hebt, maar myne uithuwelyking kan uwe ware bezigheid niet uitmaken. weiss,  8o DE HAND DER WRAKE. weiss. Waarom zou zich dit met myne bevelen niet laten vereenigen ? Lour. Nimmer. Op dit gelaat teekende de fchepper te vduidelyk oprechtheid en eerelykheid ; of zou gods vinger onwaarheid hebben gefchetst, dan zou ik my moeten overtuigen , dat 'er geen oprechtheid of eerelykheid meer in de waereld is. weiss. Gy dwaalt, lieve Louife. loui. Neen , . mynheer ! ik dwaal niet. Deze'taal is de taal van het hart; ik vorm my flechts dit beeld van u. De vorst zend u als zynen lieveling hier, ftelt u in zyne rechten, geeft u het wraakzwaard in de hand. Het leven der onfchuld, de vermindering van duizendvouwdige elenden , het toekomftig geluk van ten gronde neigende huisgezinnen , de bedelftaf of de welvaart van beroofde en beftolen wezen hangt thans van uwe wenken af. Gy hebt hunne zielen op uw geweten, wanneer zy in het vervolg roovers en moordenaars worden. Uw goede vorst wacht, misfchien, met een kommervol verlangen , om haast uit uwen mond te vernemen , dat men hem niet meer vloekt , dat men voortaan gods zegen over hem affmeekt; en deze man, die voor de beleedigde menschheid zulke wigtige bevelen heeft, zou met een meisje kunnen beuzelen, en daardoor zyne hooge waardigheid, en de hoogheid van een' reddenden engel vergeten} weiss. (Ter zyde.) Welke taal ! Ik , die hier flechts deugnieten vermoedde ! zulk een engel onder duivelen ! (Overluid.') Indien dit alles zich hier liet ver-  D*E tt A K D DER W R A" K E. 81 véreenigen, indien ik nu de man ware, dien uw oora voor u had beftemd? loci. ó! Dan roep ik u, als een waarfchouwende hefchermgeest, toe: Vlied het gevaar, vlied uw tydclyk en eeuwig onheil! ontwyk de verzoekingen, de valftrikken, die u ten afgrond voeren! Heeft hy u eerst, door zulke duivelfche begochelingen, de keten om deti hals geworpen... warelyk ! gy verbreekt die fchandelyke keten niet, maar gy word, gelyk hy,' een roover. weiss. Doch, indien uw lieve, goede oom, dien gy nu zo fmaad , de man niet' ware , waarvoor gy fiem houd? indien gy verkeerdely'k over hem dacht? Ik zal u iets in bedenking geven: Overweeg zyne vaderlyke voorzorg voor u , want hy geeft u een huwelyksgoed van twintigduizend ryksdaalders mede. i.o ui. Ha! bloedgeld! het is aan de weduwen en weezen ontroofd , ontftolen, den armen boeren afgedwongen , die het in 't zweet huns aanfchyns moesten verdienen, ó, Mynheer krygsraad ! wanneer de duizenden , millioenen , en noch eens zo veel millioenen tranen , zuchten , en verwenfchingen tot god opklimmen... hoe zwaar zouden deze lasten ons eens op ons geweten drukken! De geringste iii den boercnftand zou ons vervloeken , zou ons naroepen: Daar gaan zy heen,' die roovers! ook met myn' afgedwongen penning hebben zy zich verrykt. weiss. Wat heeft u toch zo zeer tegen uwen oom opgezet? Gy zyt immers noch niet lang in zyn hui's geweest? F i.ou!.  82 DE HAND DER WRAKE. loui. Het gefchrei der onfchuld, het gejammer der elendigen, dit drong dóór tot in myne ooren. Naauwelyks zette ik mynen voet in dit roofnest, of, wat zag ik rondom my ? ledige hutten , in welken eertyds de welvaart alles bloeijen deed. Geen men. 1'chen, maar geesten waren in deze ftreken', op wier gelaat de wanhoop te lezen is. In gindfehen hoektoren zuchtte de onfchuldige fchout vergeefs in ketenen , en bad in zyne gevangenis tot god, uit de diepte des afgronds, voor het oog der waereld verborgen. Daar in dien toren verfmacht een eerelyke kistenmaker, omdat hy de waarheid fprak: zyne kinderen gaan naakt en bloot. Zyt gy in de omliggende dorpen geweest? hebt gy de duizenden vervloekingen geboord, die met ieder morgengebed over dezen barbaar worden uitgelïort? ó, Mynheer krygsraad! volbreng de goddelyke beflemming van uw beroep. Wees gy de engel der redding; zet den (lonten roover den voet op zynen trotfehen nek; vertreed gy de flang, die zich, in fpyt van alles, met het bloed harer medefchepfelen mest. Weiss. Zo als gezegd is, lieve Louife! gy dwaalt, goed meisje; armoede en elende heerfchen overal, zelfs in de gelukkigfte (laten. De vorst kan onmogelyk alle zyne onderdanen gelukkig maken. Zie hier dezen ring, dien ik u als een' trouwring aanbiede. Zou die u deze hersfenfehimraen niet doen vergeten? loui. Een mooije ring! de (leenen glinsteren fchoon. Is het uw eigen ring, of heeft men 'er U reeds door aan 't zwygen gebragt? Mynheer myn oom ver-  DE HAND DER WRAKE. 83 Verftaat dat uitmuntend. Dit is het eerste verband misfchien van uw ziekelyk geweten? ö Wee! wee u, wanneer gy het tweede noodig hebt! weiss. Indien het nu een gefchenk van uwen Waardigen, goeden oom ware, dat ik warelyk niet beter wist te belleden ? loui. Ja wel,een waardige, goede man. Niet waar? de ftcenen glinsteren fchoon! Zie maar eens, mynheer krygsraad! hoe de tranen der weduwen en weezen hier onder deze vonkelende lleenen mede dóórfchitteren ! Zie maar eens! hy is wel wat waardig ! want duizend vloeken hechten op denzelven. Warelyk, een mooi gefchenk! ó, Hoe beklaag ik u, ongelukkige vorst! wanneer gy flechts zulke getrouwe dienaars hebt! (Zy werpt hem den ring voor de voeten.') Daar, roover! neem uw geplunderd goed te rug! my verblind gy niet. Man, met uw openhartig gelaat! wie gy zyn moogt, de grootfte of de geringde onder de dienaars van uw' vorst, gy zyt een booswicht, ik veracht u! (Zy vertrekt.) V T F D E T O O N E E L. weissensee, alleen. ~Vv' at was dat ? Welk eene grootheid van ziel I welk eene rondborstigheid! Zy fprak waarheid! flechts hare! getuigenis alleen, en de booswicht is ontmaskerd. Ik wil my aan haar in myne ware gedaante vertoonen; zy zal myn' arbeid verlichten. Fa Z E  ?4 DE HAND DER. WRAKE. ZESDE T O O N E E L. van zeck, oude opperjageres , twéé kinderen, wéissensee. zeck. Ha! welkom , lieve juffrouw opperjageres! wat voert u hier naar toe? Hoe kom ik aan die eer? Ongetwyfeld heeft mynheer uw zoon zich wysfelyk bedacht. Mynheer de krygsraad Weisfenfee , dit is mejuffrouw de weduwe van den heer opperjager. oude opperj. Eene goede zaak brengt my by u, de zaak der menfehelykheid. Vergeef het my, heer opperambtman ! het is niet goed, dat gy zo met den armen fchout handelt, en noch flechter, dat gy ook zyne beklagenswaardige vrouw , die bovendien ziek en gebrekkig is, zo onmenfchelyk laat bejegenen. Het is goddeloos van Matthys , dat hy de ongelukkige, bykans, naar het ambtshof heeft gefleept. zeck. Lieve juffrouw, wie heeft u zulks wys gamaakt? Ziet gy , mynheer krygsraad, zulke logens flrooit men uit. weiss. Myne lieve juffrouw! de vrouw van den fchout moest naar het ambtshof, en ik heb mynheer den opperambtman reeds te kennen gegeven, dat dit terflond had behooren te gefchieden. oude opperj. Goed.' alles goed! maar de wyze, de wyze, mynheer de raad! Ik lees op uw gelaat eerelykheid en'menfehelykheid. Onze goede vorst heeft u hier  DE HAND DER WRAKE. 85 hier gezonden, om alles te onderzoeken, en dus moet gy een' ieder ook hooren Het is ongehoord, zo als men met den armen fchout hier te werk gaat. De hemel beware ieder christenmensen voor zulk eene rechtsoefening. Ja, heer opperambtman! vertrek uw gelaat zo als gy wilt; doch waarheid blyft waarheid. De arme fchout wierd in de gevangenis gefleept, dewyl hy den brand zou hebben veroorzaakt; hy wierd in een Hinkend, morfig hol geworpen, en dagelyks door Matthys word hy met (lagen mishandeld. Mynheer de raad! die Matthys is een boos mensch! een deugeniet. Geen mensch mag eens by den armen man komen! om hem te vertroosten. zeck. Hoor dit toch eens aan, mynheer de raad! Weiss. Myne waarde juffrouw! daaraan is mynheer de opperambtman onfchuldig. Dat is de loop van 't recht; maar mag ik wel vragen, in hoe verre u de zaak van den fchout aangaat? oude opperj. Mynheer de raad ! de, tot dus verre, oprechte, vrome levenswandel van-den fchout, zyne onfchuld , de elende van de arme vrouw en hare verlaten kinderen , die fpreken by my voor den fchout; en, lieve tyd! wanneer wy elkander niet wilden helpen, hoe erg zou het dan dikwyls met menig een' 'er uit zien? Liefde tot zyne naasten heeft de Heere ons bevolen, en dat kom ik naar. Is dat billyk, dat mynheer de opperambtman de ongelukkigen het hunne heeft afgenomen, dat zy noch uit den brand hadden gered ? 't Is onchristelyk! waar zullen de menF 3 fcher$  86 DE HAND DER WRAKE. fchen aan brood komen? Hoe zullen zy lmn brokje lands bebouwen ? Thans is het de zaaityd. Hangt men den onfchuldigen met den fchuldigen , fchoon zy ook broeders zyn f Mynheer de raad! dat moet gy veranderen. weiss. Lieve juffrouw! het is zekerlyk hard, maar de loop van 't recht is niet anders; de vrouw van den fchout kon medepligtig zyn. zeck. liet verwondert my ten hoogfte, mejuffrouw opperjageres ! dat gy u met zaken bemoeit, die u in 't geheel niet aangaan. oude opperj. Hoe! een moet zich toch de goe. de zaak aantrekken: word daarom niet moeijelyk. Denk maar eens , mynheer de raad! daar kwam ik zo even in de hut van den armen boer, die den fchout had ingenomen. Zyne vrouw hadden zy weggefleept, de kinderen lagen op ftroo; zy geloofden, dst hunne moeder wederkwam. Zy riepen my toe: Moeder! moeder! komt gy weer? brengt gy vader mee? ó, Mynheer de raadl deze woorden doorfneden my het hart; gy zelf zoud niet onverfchillig zyn gebleven. Indien mynheer de pastoor niet mededeelde van het weinigje dat hy heeft, dan waren de onnoozele kinderen reeds lang van honger omgekomen. (Zy gaai naar de deur.) Hier, hier, zie, zie, mynheer de opperambtman! zie, mynheer da raad! deze droevige geraamten eens aan. Kan een christenmensen dit gezigt verdragen ? Is het niet hemeltergend, dat deze kinderen voor de fchuld van hunnen vader moeten boeten? Gy zyt aan- ge-  DE HAND DER WRAKE. 87 gedaan, mynheer de raad! Ach, ik zag het wél, met een, dat gy een goed heer zyn moest. Nu, denk nu eens , de zaaityd gaat voorby, de landeryen der arme menfchen blyven onbebouwd , of mynheer de opperambtman laat ze voor zich bebouwen ; fchoon het voor de vorstelyke kas den naam heeft. Ja, ja, voor de vorstelyke kas, maar die zal 'er weinig van bekomen. De man word nu onfchuldig bevonden, dan heeft hy niets in handen, zyne woning kan hy ook niet optimmeren, dan is hy zonder huisvesting, zonder brood; hy moet, met vrouw en kind, gaan bedelen. Werkzaam zyn de menfchen altoos geweest, dat moet men hen nageven; dus bedelen hebben zy niet geleerd. Wanneer nu de kinderen om brood roepen: Vader! moeder', brood! ik heb honger ; dan moet hy {telen, of zelfs, de hemel behoede ons! de reizigers aanranden. De kinderen worden gaauwdieven, ftraatflypers, en komen misfchien noch aan de galg. Mynheer de opperambtman! hoe zal het eens daar boven met uwe rekening 'er 'uitzien, wanneer de ongelukkige fchout met zyne kinderen u aanklaagt? Daar zullen wy de monden niet tot zvvygen kunnen brengen ; daar toch zyn geen kerkerholen , om de luiden op te fluiten, wanneer zy waarheid fpreken. De rechter hier boven, die niet om te koopen is, hoort den bedelaar en den koning. weiss. Goede juffrouw.! de zaak van den fchout zal noch heden voortgezet worden; en gy, ongelukF 4 «<  W DE HAND DER WRAK E. kigenl hier hebt gy iets. Verliest gy uwen vader, dan zal ik uw vader zyn. zeck. Reeht! ook ik verzoek, dat de fchout heden noch verhoord worde; men kon wel wat wonders denken !... oude opperj. God, ik dank u, dat ik toch iets voor de goede zaak heb uitgewerkt. Kinderen! kuscht d.en heer de hand. Bedankt hem kinderen. Wy danken u! wy danken u! oude opperj. Dit zal u vergolden worden, "ynheer de raad! Gy zult zien, hét zal u tot zegel «>ng gedyen. Hy, die het goede beloont, laat zo iets niet onv«-Solden ; gy zult noch dikwyls aan de oude oppefjageres denken, wanneer het u wel gaat; en li« SM eens op uw fterfbed, want wy moeten toch alle°n «erven, dan zal de dag van heden en deze daad u veel genoegen geven, en gy zult zagt ontflapen, als Jeder rechtvaardige. (Zy vertrekt.) ZEVENDE T O O N E E L. VAN ZECK, WEISSENSEE. weiss. Mynheer de opperambtman 'Iaat dit voorval u niet misleiden ; ik gaf de kinderen , welfiaanshalve, eene kleinigheid ,'doch het blyft zeker by het oude. Ik heb Oechti noch eenige berichten in gereedheid te brengen, dan zullen wy den fchout toch verhooren; de luiden mogte» anders mis: trou*  DE HAND DER WRAKE. &9 irouwen in my (tellen; doch wees gy maar gerust, wy zullen de zaak fpoedig beflisfchen, wy hebben immers bewyzen en getuigen? zeck. De klaarde bewyzen; en zo ras hy overtuigd is, dan, voort met hem. In waarheid, mynjheer! gy zyt een zeer uitmuntend man. Louife heeft vyf en twintig duizend ryksdaalders. weiss. Wy zyn voor elkaêr geboren. (Hy vertrekt.) A G T S T E T O O N E E L. van zeck, vervolgens matthys. zeck. Dien verftandigen man moet een goede geest my hebben aangebragt. Maar zie die leepe juffrouw de opperjageres eens aan; wacht maar! het zal haar wel op'haar dak waaijen. (Matthys komt binnen.) Wel nu? Noch al het oude en 't zelfde? Wat zegt de fchout? matth. Hy doet niets dan bidden; maar laat hem bidden, wy hebben hem vast. zeck. Mynheer de krygsraad zal hem verhooren, en noch van daag. matth. En dan van daag noch naar Braunau met hem in het tuchthuis. zeck. Beitel maar intusfchen een' grooten wagen; dan word hy by nacht weggebragt. Gy kunt hem ook F 5 op  po DE HAND DER. WRAKE. op nieuw in zyn vorig kerkerhol werpen, en in boei. jen laten klinken. matth. Wat dunkt de genadige heer, wanneer wy hem vooraf noch een weinig meer gedwee maakten ? Hechts door geringe pyniging : de 'woorden gaan dan flinker uit den mond; of hy fpreekt in 't geheel niet, en bevestigt daardoor alles en alles. NEGENDE T O O N E E L. de vorige f. de ontfanger. ontf. Is myn vader t'huis? Ha, vader! zeck. Ga nu maar heen, brave Matthys! maak alles, gelyk behoort, gereed. matth. Ik begryp u; ik bcgryp u. (//y vertrekt.') TIENDE T O O N E E L. VAN ZECK, DE ONTFANGER. zeck. Nu, myn zoon, wat is 'er van uw'dienst? Mensch 1 wat deert u? Gy ziet 'er zo verlegen uit. o nt f. Vader l help my ; anders ben ik cnherftclbaar verloren. zeck. Wel nu , wat is 'er dan voorgevallen ? Spreek toch! Myn God! alle myne leden beven. ontf. Ik kom aan 's lands kas vyf en twintig duizend ryksdaalders te kort. Ik weet, van zekere hand, dat  DE HAND DER WRAKE. 91 dat 'er morgen eene kommisfie van onderzoek zal komen. Ik weet geen raad, geen hulp. Krediet heb ik niet meer, flechts gy kunt my redden. zeck. Vyf en twintig duizend ryksdaalders! Zyt gy dol? Ik ongelukkige vader! waardoor komt gy, zo verfchrikkelyk veel, te kort? waar hebt gy het °-eld gelaten? Spreek, ongelukkige! fpreek! o nt f. ó, Vraag my niet veel, help my ! red my! de fpoedigfte hulp is hier noodig, anders zit ik overmorgen gevangen. Vader! ziet gy, ik ben wanhopend ; helpt gy my niet, dan ben ik gefcliandvlekt, myn leven lang ongelukkig, kom op 't fchavot, zo waar ik leef! Helpt gy my niet, dan maak ik u ook pngelukkig. zeck. Ha, elendige! is dat het loon voor myne vaderlyke voorzorg? Heb ik dat aan u verdiend? Gy denkt my te verfchrikken, maar gy zult ook ondervinden, dat ik een ftrenge vader kan zyn. Ik geef geen penning. Waarom hebt gy zo liederlyk geleefd? Zy mogen met u doen wat zy willen. o nt f. Gy wilt my dus niet helpen? zeck. Neen. o nt f. Gy wilt my aan de fchande blootfïellen? zeck. Ja. owtf. Vader! voor ik my aan finaad en fchande overgeef, vermoord ik vrouw en kind. De eerste maakte my ongelukkig; zy moeten niet elendig en in verachting leven. zeck. Blaaskakery, r.nders niet! daarmeê maakt gy my  92 DE HAND DER WRAKE. my niet bang, myn zoon. Verkwisters kunnen een voorbeeld aan u nemen. o nt f. Ja, een ysfelyk, bloedig voorbeeld zullen zy aan my nemen; maar ook roovers, onderdrukkers van weduwen en weezen, zullen aan u een fchrikkelyk voorbeeld nemen. Ha" wanneer wy dan, arm aan arm, naar het fchavot treden; wanneer het wraakzwaard blinkt; wanneer de dood met alle zyne ysfelykheden my omringt... dan zal myn bevende mond u noch toeroepen : Vader! dit bloed kome over u , myne ziel is aan de uwe verbonden; gy zyt myn moorde_ naar ! waarom hebt gy my hiertoe opgevoed ? (H* vertrekt.') zeck. Willem! hoor toch! (Hy vertrekt.) ELFDE T O O N E E L. De herberg te Leuthal. van SUDAü. Neen, dit is onbegrypelyk! zo had ik het my tqch niet voorgeileld. In welk een' droevigen ftaat zyn de landeryen» Armoede en elendc heerfchen in de kleiafte hut, zo wel als in de grootste woning. Den meesten ziet de wanhoop ten oogen uit: neen! dat moet anders worden, en, waarachtig! het zal anders worden. Zulke rooveryen moet men fluiten; het is buitendien' erg genoeg, dat men de kleine misdaden niet, zo als het behoort, kan vervolgen; dat ieder ding altoos een' naam  DE HAND DER WRAKE. 93 naam heeft, ó Gy, vorsten! hoe zeer zyt gy dikwyls te betreuren ! de beminnenswaardigfte word veeltyds fchandelyk misleid. Van weinig oprechten, van louer vleijers en baatzuchtige menfchen omringd , kunnen de elende en armoede door dezen zwerm van gelukzoekers niet zo licht tot voor den troon doordringen. Gy word onrechtvaardig genoemd, en zyt het niet. ó! Wanneer gy het u toch tot eene wet wilde maken, gemeenzamer te wezen ! In plaats van de vermaken, die gy op den troon nu en dan meent te genieten; in plaats van uwe winter- en zomerverlustigingen, reist onbekend,zonder goud en pracht, uwe (laten menigmaal door; begeeft u onder uwe onderdanen, hoort zelf toe, ziet zelf naar; ontwykt de hut der armen niet, en gewent u meer de menigvuldige elende zelf te zien; dan zult gy vele lasten verlichten, gelukkigen maken, tranen der onderdrukten afdroogen,den roover van uwe kudde verwyderen , en den laster trotferen. ö, Zulk een traan der geredde onfchuld, tranen van een gelukkiggemaakt huisgezin, zyn zó genóegelyk, voldoen en vergenoegen u meer, maken u opgeruimder Van gemoed, dan wanneer gy van een bal of de jagt te rug komt. ^TWAALFDE T O O N E E L. de kasteleinesse brengt een glas melk op een bord. de vorige. kast, Neem het toch niet kwalyk, genadige heer!  94 DE HAND DER WRAK Éi heer! dat ik niet ten eerste — het is heden marktdag, dan is 'er altoos meer te doen. s u d. Het is wel. 'Er zyn hier zo veel boeren vergaderd; wat is 'er dan heden te koop? kast. Och, het dorp is groot. Voorheen waren hier twee herbergen, maar de eene is te niet gegaan, dewyl... doch het is beter, dat men den mond houd. Ook zullen de goederen van den fchout heden verkocht worden. sud. Hy is immers noch niet overtuigd, dat hy den brand heeft gedicht? hoe kunnen dan zyne goederen reeds verkocht worden ? kast. Ei, wat kan dat fcheelen? daar laat zich veel van zeggen. Hy heeft en moet den brand hebben gedicht, dewyl zy het, ginter, op het ambtshof zo willen hebben. sud. Wat duivel! Gaat het hier zo? Doch , uil. Is uw ambtman dan zo geftreng? kast. Nu, dat knn noch al fchikken; onder de kwaden is hy noch de kwaadde niet. Ach! men zou 'er veel van kunnen zeggen, wanneer men maar dorst. sud. Zo, zo! Maar het ziet 'er hier overal zo armzalig uit. Gy moet flechte huishouders zyn, dat gy niets overgaêrt. kast. Slechte huishouders? Ja, daar valt wat flecht huis te houden. Voor jaren heerschte hier welvaart in de woningen; maar nu — sud. Wie is de oorzaak dan van dit verval? kast. Ach, genadige heer! vraag dit liever aan de boe-  DE HAND DER WRAKE. 95 boeren zelf; geen onzer durft iets laten blyken, om niet voor al zyn leven opgeflotcn te worden, waar men zon noch maan kan zien; zo als de ongelukkige kisten, maker, die nu reeds drie jaren gevangen zit. Zo veel zeg ik maar, dat het beter is maar alles langs zyne koude kleêren te laten afdruipen; men geve goedwillig den rok, opdat men het hembd noch moge behouden. (Zy vertrekt.') DERTIENDE T O O N E E L. de kasteleinesse komt te fllg, ttt leid seebag binnen. sud au. kast. Zo, goeden dag, heer pastoor! Hier is de vreemde heer. (Zy vertrekt.") VEERTIENDE T O O N E E L. seebag, sudau. sees. Een vreemdeling begeerde my te fpreken? sud. Die vreemdeling ben ik. Zonder veel tyd te verliezen, mynheer pastoor! ik ben de kamerprefident Sudau, doch ben voor u, voor het tegenwoordige, Hechts de kamerprefident. Gy begrypt my! Ik moet u, over zekere dingen, fpreken. Hoe lang zyt gy hier predikant geweest? szeb. Reeds dertig jaren, mynheer de kamerprefidenr> Genadige heer kamerprefident sud.  96* D E HAND DER WRAK E„ sud. (Lagcht.~) Laat dat: genadige heer, maar ach' terwege. Niet de genadige heer, maar de kamerprefident Sudau, fpreekt met u; geen voorrechten of voordeden ontfing ik vóór myne geboorte, noch eenige geringe aanfpraak op myne waardigheid ; het kamerprefidentfchap verleende my de vorst en de Haat: dus kort en bondig. Gy hebt lang gediend ; gy zyt in uwen ouderdom afgezet; de heeren konfiftoriaalraden moeten gewigtige redenen hebben gehad ; mynheer de fuperintendent meent dat gebrek aari rechtzinnigheid, die in uwe predikatiën fchynt door te ftralen, de oorzaak 'er van is. seeb. Ik heb altoos het woord gods zuiver en onvervalscht gepredikt. Ik heb myzelvcn niets te ver. wyten. Vrees god, bemin uwe naasten als uzelven, heb ik myne gemeente byzonderlyk trachten in te prenten; het fcheen my de bevattelyklte leerwyze te wezen. sud. Ik geloof u; want uwe eigen gemeente fpreekt meer voor u, dan alle rechtzinnigheid dier heeren. Ook zyn die weinige Avoorden,met kracht en overtuiging op het hart gedrukt, de beste lesfen ; gy hebt daarmee, misfchien, meer nuts gedaan, dan velen uwer ambtgenooten met hunne uit oude postillen famengeflanste Hellingen en tegenilellingen. Waar woont gy thans? gy hebt de pastory reeds ontruimd? seeb. Ik woon by den heer opperjager: hy heeft my met vrouw en kind ingenomen. SUB.  DE HAND DER WRAK E. 97 sud. Hy moet een waardig man zyn. seeb. Hy is de braaffte man van den gantfchen aardbodem ; ik heb hein opgevoed, ik was zyn leermeester: hy heeft een goed hart. sud. Maar men befchuldigt u , dat gy de gemeente fterkt in flyfzmnigheid , en aanfpoort tot weêrfpannigheid. seeb. Eene valfehe befchuldiging; het is God bekend , dat ik de my toebctrouwde gemeente als myne kinderen aanfchouwe ; ik bemin hen allen vaderlyk.De luiden beminnen my daarvoor weder. Wanneer hen een of ander deert , dan komen zy by my, en vertrouwen my hunnen nood;dan pref ik hen r*;.d, troost hen, zoek hen te heben, waar ik kan; bemerk ik eenig gefchil, dan pooj ik hen te vcrcenigcn , en verzoen hen weder. Ik reken my ih vtrp'.tgt , als hun leeraar; ik zoude tuy voor een' hureling honden, Indien ik dit naliet. Poel ! opgeruid heb ik de luiden nooit. su o. Braaf van u g&ftttlti MM duld u ook noch ten kwade , dat gy het huwelyk van den opperjager met zyne tegenwoordige huisvrouw, die kitolyk is, met alle kracht hebt helpen bevorderen, en de moeder op alle wyze hebt zoeken over te halen. seeb. Rechtvaardige hemel ! gy ziet, ondanks alle zyne dwalingen, echter den Karaïb en Kamtfchadaal genadig aan .wanneer zy plegtig voor u nedervallen... en my, als-uwen dienaar,veroordeelt men, omdat ik vreedzaamheid onder het menschdom , omdat ik verdraagG zaam*  98 DE HAND DER. WRAKE. zaamheid predikte ! Mynheer de kamerprefident ! de groote God is onzer aller vader , wy menfchen zyn allen zyne kinderen. Het eene gedacht voed beter begrip van dit oneindig Wezen, en van de ware wyze om het prachtig of eenvouvvdig te dienen, dan het andere ; daarom zyn wy nochtans allen broeders, en moeten vreedzaam met elkander leven. De jonge lui beminden elkaêr, de vader was 'er meê te vrede; vervolgens ook de moeder ; zy leven thans in den gelukkigden echt. sud. Voldoende bewyzen voor u. Gy zyt een waardig man! De opperambtman moet uw vyand zyn. seeb. Ik klaag niemant aan ; ik heb hem nooit iets in den weg gelegd. Ik, oude, zestigjarige gryz-' aart word met fmaad en fchande uit raynen post gezet. Ik klaag niemant aan. Haten noch murmureren, over harde lotgevallen , betaamt den leeraar niet. s u d. (Stil?) Of ik met die finjeurs een eitje te pellen zal hebben, wacht maar! (Overluid.) Noch eene vraag. De fchout zou de buitenwerken in brand hebben gedoken... Hoe was tot dus verre zyn gedrag? seej. Mynheer de kamerprefident! hy was altoos een braaf man, leefde dil en deugdzaam; ik ken hem, federt dertig jaren. Hy is warelyk onfchuldig ! sud. Goed! het is my zeer lief, u, waardig man! te hebben leeren kennen. Boosheid en fchelmdukken liggen by uwe aanklagt in het verborgen ; maar ik zal alles in 't helderst daglicht brengen. Ga nu heen! Ik beveel u, voor alle dingen, de diepfte ftilzwygend- heid  DE HAND DER. WRAKE. 99 -heid tegen ieder een'; zelfs tegen den opperjager. Gy hebt geen vreemdeling gevonden , -weet van niemant. Gy begrypt my ? Alles zal te recht komen; meer zeg ik u niet. Gy bederft alles , wanneer gy 'er één woord van doet uitlekken. Uw dienaar. USeebag .vertrekt.) VTFTIENDE T O O N E E L. sudau, een officier. of f ic. Genadige heer! hier is een brief. sud. (Leest.) „ Gy houd op den ontfanger Van „ Zeck een waakzaam oog; hy moet naar zyn' vader „ zyn gevlugt ; hy heeft bericht bekomen, dat eene „ kommisfie zyne zaken zou komen nazien. Het aan „ de kas te kort komende is reeds vyfentwintig dui„ zend ryksdaalders. „ Uw toegenegene." Komt gy van Braunau? offic. Ja, mynheer de kamerprefident. De papieren en effecten van den oatfariger zyn reeds verzegeld. Zyne vrouw heeft huisarrest. s u d. Goed ,■ ryd nu naar het ambtshof, geef dit papier aan mynheer den krygsraad van Weisfenfee; maar aan hem , in eigen handen. Het kommando is hier niet verre van daan? offic. Neen, hier te Lohenhuifen ; het is alle oogenblikken gereid. G 2 SUD.  loo DE HAND DER WRAKE. sud. Gy moet u, op het ambtshof, met niemant in een afzonderlyk gefprek inkten, en u geheel onverfchillig toonen by alles wat 'er gebeurt. Gy moet een waakzaam oog houden op alle luiden in huis, inzonderheid op Matthys, den ambtfchryver, en zelfs den opperambtman moet gy niet uit het oog verliezen. Hier hebt gy uwe orders. Uw dienaar! geweld van buiten. Neen, dat zal niet, moet niet gebeuren. Wy gaan naar den ambtman. sud. Welk een geweld? Zie maar eens aan. ZESTIENDE T O O N E E L. de voeigen, de kasteleinesse. kast. (Komt haastig binnen?) Ach , genadige heer I gy lchynt zulk een medelydend heer te zyn : keer het toch ten beste. Ach ! alle myne leden beven van fchrik. sud. Wat is 'er gebeurd? kast. Och! de molenaar kwam daar van het ambtshof; hy verhaalde dat de fchout op de pynbank zou gebragt worden, noch deze nacht of van den avond. De ambtfchryver had hem zulks in vertrouwen verteld. Rechtvaardige hemel! dat houd de man niet uit. Nu willen de boeren naar het ambtshof. Loop hen na; 'er gebeurt vast een ongeluk. sud. Welaan! ik wil naar het ambtshof; fpoed u naar uw kommando, en volg my terfbud. (Zy vertrekken allen.) Z E-  DE HAND DER WRAKE. 101 ZEVENTIENDE T O O N E E L. Kamer in het huis van den opperjager. de jonge opperjaceres , kareltje. jonge opperj. w aar of toch myn man blyft? en moeder komt ook niet te rug. Ik weet het niet; ik ben gedurig zo bevreesd , zo wonderlyk te moede. Dat drommels rondzwerven in de bosfchen; indien hem maar geen ongeluk is overgekomen : hy kan met zyn paard zyn gevallen. Ook de pastoor blyft weg, Waar of de ftoute jongens toch dwalen? Ah, daar is reeds zulk een trauwant. kareltje. Moeder, een' boterham ! jonge opperj. Ei, ei! kleine floköp , gy wilt ook maar altyd eten. Alwéér den fchoen neergetrapt ! (Zy haalt dien op.) 'k Zal u leeren , gaauwdief! lieve jonge, met jouw ontjes van oogjes. (Zy kuscht hem.) Wat ziet gy 'er alwéér uit, kleine dragonder! De jongens maken iemant toch het meeste fpels. De lieve mannen deugen reeds van hunne wieg af aan niet. Nu, ga; maak een' dienaar. Zo ! kareltje. Moeder! geef my een' boterham! AGTTIENDE T O O N E E L. de vorige n. de opperjager , de oude opperjaceres. jonge opperj. Zie zo! daar zyn ze beiden; nn ben ik ook weer gerust, G 3 KA-  ïoi D E HAND DER. WRAKE. kareltje. Grootmoeder! grootmoeder! een' bo. terham ! . oude opperj. Ja, myn kind! gy zult'er een' hebben. Kindertjes, ik ben recht moê. jonge opperj. Maar waar bleeft gy dan toch zo lang ? ik ben hier den gantfchen tyd alleen geweest. warb. Knor niet, twistzoekftertjel ik ben de verbrande huizen noch eens voorby gereden. Hebt gy Wat te eten? Ik heb een' verfchrikkelyken honger. jonge opperj. Wel, lieve moeder'! hebt gy wat uitgewerkt ? oude opperj. Ja, lieve Frederikje! mynheer de raad is een allerbraafst man ; hy beloofde, de zaak van den fchout noch heden te onderzoeken; ook gaf hy de kinderen een paar Hukken geld. Denk eens .'die goede heer zeide : Kinderen ! ik wil uw vader zyn. Daarom zeg ik altoos : Voort maar by den rechten man gegaan , dzt is het beste! maar fris den mond geroerd , wanneer het tyd van fpreken is. Mynheer de opperambtman zr.1 ons wel, ik weet niet waar, gewenscht hebben, maar ik liet my niet overbluffen; ik heb hem den mantel eens recht uitgeveegd; hy kreeg kleur op kleur. warb. Wie komt daar zo recht toe op ons huis aanryden ? Een kirebou ? Wat koekoek , het rydtuig van den opperambtman te Wiefeneiche ? 'Er zit alleen eene dame op den wagen. NE.  DE HAND DER WRAKE. 103 NEGENTIENDE T O O N E E L. de vorige n. rudolf. rud. Heer opperjager! wonder boven wonder! De dochter van den opperambtman, mevrouw Grunau, flapte voor ons huis 'er uit. Daar is zy reeds. TWINTIGSTE T O O N E E L. de vokigen. grunausvrou w. grun. vr. Helaas , heer opperjager ! wat ik u bidden "mag , vergun my voor een paar uurtjes eene fchuilplaats by u. ó Hemel! wat komt my over! jonge opperj. Ga zitten, mevrouw. oude opperj. Een glas water, kind. Wat is 'er . gebeurd ? grun. v r. Ach l jonge opperj. Wat is u overgekomen? Nu, nu, bedaar eerst wat. oude opperj. Hier, kind! drink eens! grun. vr. Hemel! myn onmeêdoogende man! dat had ik niet van hem verwacht. Hy heeft al zyn geluk aan my te danken ; hy heeft my verrtoten, met frnaad en fchande weggejaagd ! ó ! Noch is het als of ik die fchrikkelyke woorden hoor: Ga, doorbrengeer ! van waar gy gekomen zyt: uwenthalve wil ik geen fchurk worden. warb. Aha! fchort het hem daar? grun. vr. ö , Yerfloot my toch niet! Zekerlyk G 4 heb  io4 D E HAND DER WRAKE. heb ik, evenmin als myn vader, deze goedheid verdiend; maar ik bid flechts, voor weinige uren , totdat myn vader vóórbereid is: in deze kleeding fchaam ik my, hem onder de oogen te komen. jonge opperj. Stel u gerust, mevrouwt blyf zp lang by ons, als het u belieft. warb. Kan u dat gerust ftellen,wanneer ik u zeg, dat gy ongelukkig zyt? Dit doet al het voorledene' vergeten. Gy hebt recht op onzen byftand, om als wy kunnen u met uw' man te verzoenen. grun. vr. ó, Nooit ! Ik kan hem ook geen ongelyk geven ; ik heb hem geruïneerd, ö, Vader ! vader ! dat zal u vergolden worden; gy hebt my bedorven. Juffrouw! alleen op den weg, hier naar toe, heb ik genoegzame ondervinding tot betering gehad, ïk kwam op een van de omliggende dorpen, °bnd eenouden boer om eene fchuilplaats; naauwelyks herkende hy my, of hy riep my toe : Scheer u weg, ga van waar gy gekomen zyt , en al kon ik u met een glas water helpen , ik zou het niet doen , bloedzuigfterl Zie, mevrouw! zo ftraft de hemel godloosheid, bedriegery, onbarmhartigheid tegen de evennaasten , reeds in het tweede lid. Jonge opperj. Wees maar gerust. Weet gy wat? kom voor een poos op eene andere kamer, leg u wat neder , gy hebt verkwikking noodig; ga gerust een weinig flapen : wy zyn zulke wreede menfchen niet. £1 wat onder ons gering eigendom behoort is tot uwen diensp,  DE HAND DER WRAKE. log dienst. Hier ten huize vind gy ook onzen goeden pastoor met zyne familie. oude opperj. Ja, kom, kindlief, op myne kamer , die heeft een mooi uitzigt op het bosch; daar is het fül en veilig. Ga maar met my. (Beiden vertrekken.) jonge opperj. Wat is dat? Welk een geweld» EEN- EN- TWINTIGSTE TOONEEL. de vorigen. de schoutsvrouw en boeren komen haastig binnen. sctiouTsvR. Rechtvaardige hemel! Heer opperjager, help my, arme vrouw, fta my by! ik eii myn man... ó hemel! (Zy valt op den grond.) warb. Help de ongelukkige ! bedaar! boeren. Ja, de fchout zal gepynigd worden. schoutsvr. Ach! noch beven alle myne leden. Matthys heeft het ons gezegd. Ik en myn ongelukkige man moeten op de pynbank. Hy wil ons alle nnarten doen ondergaan. Ik moet bekennen wat ik niet misdeed ; en dan fprak hy van op het rad te zetten. Door angst, en myzelve niet meer bewust, fprong ik uit het vengfter. Ik, bedroefde vrouw, en myn brave man zullen op het rad gezet worden... (Zy valt hem te voet.) Om alles in de waereld, heer opperjager, laat dit niet toe. (Zy valt weder neer.) warb. Wat ! wie wil hy alle fmarten aandoen ? hy zal op het rad gezet worden 1 Wat duivelfche bocsG 5 heid  ïoÖDE HAND DER. WRAKE. heid! tegen alle landswetten. God ! hoe heeft my dit ontfteld ! Maar, zo waar ik leef, dat zal hy niet, zo verre zal het niet komen. Zyt maar gerust, menfchen ! doet niets buiten my , ik zal u verzeilen. Nu mag iet gaan zo als het wil! Hei ! Rudolf! Een dubbele loop, en myne beste pistoolen ! jonge opperj. Om 's hemels wil, man! wat wilt gy doen? warb. Ik wil naar het ambtshof gaan; ik wil den opperambtman in zyn gezigt zeggen, dat hy een fchurk is. Hei'. Rudolf 1 breng het dan. jonge opperj. Anthony! wat ik u bidden mrg, zie van dit fchrikkelyk voornemen af; gy maakt ons allen ongelukkig. WARB. Neen, ik wil alles goedmaken; ik wil hem alles voordellen, en wil hy niet hooren, dan, zo waar als ik Warberger heet, jaag ik hem een' kogel door den kop. boeren. Recht zo, heer opperjager! jonge opperj. Zogy ooit een vonkje liefdevoor my gevoed hebt, bedenk u dan toch; gy zyt al te driftig. warb. Daar valt niets te bedenken; de onfchuld te redden is pligt. jonge opperj. Denk om my, uwe kinderen; wat zal 'er van ons worden ? warb. Wat den hemel behage ! De arme fchout heeft ook kinderen; de mynen zullen niet gaan bedelen. Voor den duivel , waar blyft Rudolf! (Rudolf komt  DE HAND DER WRAKE. 107 komt binnen.) Laad ze met No. 2, daar, maak open! dubbele kogels 'er op. Ik zal u, aff'chuwelyke booswicht ! ik zal u zo treffen , dat de befpatte behangfels van uw bloed tot een eeuwig gedenkteeken zuilen getuigen. jonge opperj. Kind, ik bid u! laat af, laat af! myn eenige beminde Anthony ! ó Hemel! mynheer de pastoor! (Seebag is zo even binnen gekomen.') ö, Een reddende engel voert u hier. Wat ik u fmeeke, help hem verbidden; hy wil naar het ambtshof wil met pistoolen — wil een moordenaar worden. warb. Eene rechtvaardige zaak geleid my: de zaak der onfchuld. De ambtman wil den fchout op de pynbank doen brengen, , ik wil 'er naar toe ; ik wil hem zyne wreedheid voorhouden ; jn , en hoort hy niet, mynheer pastoor ! een' kogel door den kop: dan verlot ik de waereld van een ondier. seeb. Neen , dat moet gy niet , dat zult gy niet, het zal zo verre niet komen; ik zal u zeggen —- warb. Mynheer pastoor! behoudens uwe achting; ik heb altoos uwen wil gevolgd, maar ditmaal laat ik my niet overreden. Geef hier, Rudolf. Zo ! jonge o»perj. (Zy heeft Rudolf de pistoolen afgenomen.) Neen, nooit! warb. (Hy rukt haar de pistoolen weder uit de handen.) Laat my gaan , ik bid u, waarachtig • laat my gaan. jonce opperj. Neen, ik laat u niet gaan. Ik lig hier voor u , ik omvat uwe knieën , vermoord eertt  ip8 DE HAND DER WRAKE. eerst my; hier , hier uw geweer : zo beleef ik de fchande niet, u als moordenaar te kennen. seeb. Heer opperjager! hoor toch flechts ik weet dingen jonoe opperj. Hier, barbaar! hier! zie uw ongelukkig kind , dat gy ongelukkig maakt; vermoord het, vermoord ook my, ons allen, en begin dan deze goddelooze daad, flerf dan vervolgens op het fchavot, opdat de voorbygangers zeggen kunnen: Die ontaarte vader! hy vermoordde, in zyne. dolheid , moeder, vrouw , kind. Vloek, eeuwige vloek rust op zulk een' verfchrikkelyken e.cht met zulk een' verfchrikkelyken man. seeb. (Verhindert haar verder te fpreken.') Jufvrouw! wat doet gy? Geen zulke vreesfelyke woorden meer. warb. (Stoot haar verre van zich af.) Laat my gaan ! Al het voorledene komt in myn geheugen op. Ik zie hier niets, dan de mishandelde onfchuld. Daar, zie hier heen , zie de arme mishandelde vrouw. Ik wil voor zyne voeten fmeeken, my voor den duivel nederwerpen ; eerelykheid zal voor fchelmen knielen ; hy moet van zyn fchrikkelyk voornemen aftappen; wil hy dan niet! ha ! hier kookt het ! de maat zyner zonden is vol; ik wil de onfchuld redden of fterven ! dan mogen zy my wegflecpen, zy mogen my vermoorden, op het fchavot vermoorden, dan zal de voorbyganger, wanneer hy het bloedige ligchaam op het rrd gefield ziet, eens zeggen: Warberger ftierf voor de  DE HAND DER WRAKE. 109 onfchuld ; hy was geen booswicht, geen moordenaar! (Hy heft Kareltje in de hoogte.) Aan u , ó God! beveel ik dit kind ; wees gy zyn vader. (Hy kuscht hem hartelyk, en geeft hem aan zyne moeder.) Komt, kinderen ! (Alle boeren volgen hem.) jonge opperj. Man! man ( om Gods wil! seeb. Heer opperjager! heer opperjager! (Hy volgt hem met de boeren?) boeren. (In de verte?) Recht zo, heer opperjager ! [Zy vertrekken allen.) Einde des vierden bedryfs. V Y F-  noDE HAND DER WRAKE. VYFDE BEDRYF, Kamer op het ambtskof. EERSTE T O O N E E L. van zeck. De hemel zy gedankt ! ook dit tot (land gebragt. Louife geeft den krygsraad hare hand; nu i's hy geheel de myne, nu moet hy naar myne pypen dansfen. Dezen keer ben ik het onweder noch gelukkig ontdoken ;'t is waar, het kost wel wat! Vyfentwintig duizend ryksdaalders zyn een kostbare blikfemleider ; doch zeifsbehoudenis is onze eerste pligt. Maar tot de pynbank wilde hy toch volflrekt zyne Mem niet geven. Had maar Louife hem niet zo aangezet! Wacht maar, mynheer de fchout, gy zult fpoedig anders zingen, en, zo ik my niet vergis , zit gy morgen reeds in het tuchthuis. Maar dat Matthys noch niet te rug komt!... Myn verduivelde jonge maakt een kasbankroet van vyfentwintig duizend ryksdaalders. TWEEDE T O O N E E L. VAN zeck, matthys. zeck. Eindelyk , lieve Matthys ! Wel nu ? hebt gy myn' zoon gevonden ? matth.  DE HAND DER WRAKE, m matth. Nergens ! In zyn huis was reeds alles verzegeld. Zelfs zyne vrouw heeft huisarrest. Mis» fchien is hy naar de ftad. zeck. Reeds alles verzegeld? Onmogelyk! matth. Zo als ik u zeg. Ik pakte rny ten eerste weder voort; want met die heeren is geen fpotten. zeck. De droes, hoe zal dit afloopen ! wat begin ik nu ? hoe help ik my hier uit ? hier moet ik voorzigtig zyn.. Spoed u naar den toren. De bailluw zal 'er reeds zyn. Wil de fchout niet goedwillig bekennen , doe dan uw' pligt. Zyt voor het overige gerust; met den krygsraad ben ik de zaak reeds eens ; de fchout moet in het tuchthuis. Haast u maar. (Matthyt vertrekt.) DERDE T O O N E E L. een knecht, van zeck. knecht. Een expresfe van den opperambtman Grunau. zeck. Wat of dat zal beduiden? (Z/y leest.) „Uwe „ dochter, die ik u hiermede plegtiglyk te rug geef, zal u al het voorgevallene reeds hebben bekend gemaakt. Eene doorbrengfter deugt niet in de wo,, ning van een' eerelyk' werkzaam' man," (Hemel,wat is dat?) „ of ik moest, gelyk gy , alle boeren druk„ ken, myn' goeden vorst beitelen , of als een fchurk „ het land verlaten. In weinig jaren heeft zy dui„ zenden doorgebrsgt. Ik veifloot haar dus, en heb ,, myn'  ïii D E HAND DER WRAK Ev ,, myn'advokaat reeds belast, op eene fcheiding aan te ,-, dringen. Vervloekt zy zodanig eene verbindtenis „ die my ongelukkig heeft gemaakt! De vloek rustte „ op uwe huwelyksgift , daarom kon ik met haar ook „ geen zegen hebben. Had gy uwe kinderen beter ,, opgevoed , dan zoud gy dit hartzeer niet beleven; „ maarerken den vinger der Voorzienigheid, en beter u. ,, grun au." Loopt my dan alles en alles tegen ! Naauwelyks heb ik eene kwade zaak uit de war gefchipperd, of'er is weêr eene andere voor handen. Zouden dan de laatlte woorden van den ouden Warberger aan my bewaarheid worden ? „ Heer opperambtman, beter u; begint het eens met u fpaak te loopen, dan zal alles te gelyk fpaak loopen." Waar of zy is , die ongelukkige? knecht. De heer ontfanger is hier heen gevlugt; hy is in den tuin, in het prieel; hy moet u noodzakelyk fpreken. (Hy vertrekt?) zeck. Ik zal aanftonds komen, ó Hemel! Ja, brave pastoor! gy hebt de waarheid voorzegd ; maar nu kan ik niet meer te rug. VIERDE T O O N E E L. warberger , VAN zeck. warb. Vergeef het my, dat ik zo onaangediend kom; maar myne bezigheden lieten niet toe — zeck. Gy zyt immers altoos welkom ? w A r b.  BE HAND DER WRAKE, nj WARi. Ik heb een groot verzoek aan u. Op uwe gedurige verzekering van vrindfchap grondde ik de toeftemming van myn innig verlangen ; ik bicde u, daar tegen , myne oprechte vrindfchap aan : al het gebeurde zy vergeten. Warelyk, een groot offer, dat ik u breng, in zo verre het my myn pligt en geweten toeflaat. zeck. Ja , vergeven on vergeten ! Ik wil alles doen, fpreek. warb. Mynheer opperambtman, binnen weinige uren zal de arme fchout op de pynbank worden gebragt; wie weet, misfchien reeds binnen het uur; ik bid u, fla van dit afgrysfelyk voernemen af. zeck. liet doet my leed, dat ik dit niet kan doen. Waarom bekent by niet ? warb. Heer opperambtman,hoe kan hy bekennen, wanneer hy niets heeft misdaan ? Gy handelt warelyk al te billyk, al te rechtvaardig, al te verftandig , dan om tot zulke gruwelyke hulpmiddelen uwe toevlugt te nemen ; tegen den wil van den vorst daartoe uwe toevlugt te nemen !... zeck. Men zou, 't is waar, buiten de pynbank wel kunnen , maar 'er zyn enkele gevallen, waarin zy noch altoos moet gebruikt worden, 't Is zeker altyd eene fchrikkelyke toevlugt , maar in de zaak van den fchout is zy het laatfte middel. warb. Zyn 'er dan geen andere wegen op? zeck. Ik weet 'er geen. WARs. Heer opperambtman ! gy kunt die vinden, H wan»  ii4 D E HAND DER WRAKE. wanneer gy Hechts verkiest. Ik bid u, om 's hemels wil , verfchoon den ongelukkigen, ouden man; hy is wis en waarachtig onfchuldig. Kwel den armen, ouden man niet meer. Uwe fixengheid heeft hem, buiten dat, op den rand van het graf gebragt. zeck. Het doet my leed; maar hier in kan ik u geen genoegen geven. warb. Gy moet my genoegen geven, zo waar de hemel boven ons is. zeck. Wy zullen zien. Uw dienaar. warb. Mynheer,, ga niet weg, hoor my aan, verfchoon hem, wat ik u fmeekcn mag, verfchoon hem. zeck. Ik kan niet, ik mag niet. warb. Wie verhindert u hierin? van u hangt het af. Van u hangt het leven van den fchout , van u hangt het welzyn van zyne familie af. U zullen zyne kinderen hunne welvaart of den toekomstigen bedelzak te danken hebben. zeck. Mynheer opperjager, dat hangt van my niet af. De wetten en myn pligt verhinderen my thans anders te handelen, hoe gaarne ik ook wilde. warb. Wetten ! pligt! ha, ha, ha! die de wreedaart reeds honderdmalen met voeten heeft getreden. Heer ambtman! een fchrikkelyk oordeel kan vroeg of laat over u komen ; treê te rug van dezen fchroomelyken weg. Wanneer nu de gantfche toorn Gods u treft , dan zult gy de ontferming der menfchen noodig hebben ; vergeefs zult gy by God en menfchen barmhartigheid zoeken. zeck.  DE HAND DER WRAKE. 115 zeck. lieer opperjager! ik verzoek zulk eene taal niet meer. warb. Heer opperambtman! gy hebt kinderen, wilt gy hen niet iets tot zegen nalaten ? zal het vervolg uwer dagen de geringde goede daad dan niet opleveren? Wilt gy allen troost, op uw ziekbed, van u weeren ? zeck. Heer opperjager! bemoei gy u met uwe bosfchen; de juftitie is uwe zaak niet; doe gy flechts uw' pligt. warb. Mynheer ! dien leerde my altoos myn geweten ; doch ik wil bedaard blyven. Heer opperambtman ! ik blyf borg voor den fchout; laat zyne zaak noch eens onderzoeken. Gy, mynheer, gy hebt myne kleine landhoeve altoos gaarne willen hebben, ik fchenk ze u. Hartelyk gaarne offer ik ze voor den fchout op ; het zal alles onder ons blyven, verfchoon flechts den ouden man : hy zal immers onder de handen van zyne beulen derven! Bezwaar toch niet, om uw eigen geluk , bezwaar uw geweten , by zo vele onrechtvaardigheden, toch niet noch met moord. zeck. Ei, wat ! ik kan ook bovendien niet begrypen , waarom ik langer deze beleedigende aanmerkingen van u aanhoor. Mynheer ! wat gaat u de zaak ven den fchout aan ? warb. Mynheer! de mishandelde onfchuld gnac ieder eerelyk' mm aan : het fmart hem, wanneer eei> fchurk haar met voeten treed. Wees goediiartig, verfchoon den fchour, onderzoek zyne zaak noch eens. H 2 2ÏCC  iiöDE HAND DER. WRAKE. zeck. Heer opperjager 1 ik zal my over deze mishandelingen beklagen, en daarmeê uw dienaar! warb. Ha ! by God alleen kunt gy in 't vervolg klagen, niet by menfchen. Gy ontkomt my niet. (Hy fluit de deur.) zeck. Mynheer! wat begint gy? warb. Heer ambtman , zie my aan; ik beef, ik fiddcr voor de goede zaak. Nu ontkomt gy my niet. Om Gods wil verfchoon den fchout ; dit is , zo waar als ik leef , myne laatfle waarfchouwing. Knielende bid ik u : (ik knielde tot dus verre alleen voor God , maar om de goede zaak moet men ook voor duivels knielen :) verfchoon den fchout. zeck. Mynheer! Hei, help! help! warb. (Spiingt op.) Alles is dus vergeefs. Ha ! uwe aanhangers verfchrikken my niet. (Hy haalt twee pistolen te voorfchyn.) Onmensch 1 zie hier 1 bedenk , in twee minuten flaat gy voor God , uwen geduchtcn Rechter ; want i:o waar de hemel boven ons is , ik vermoord u , al moest ik 'er noch zo veel om ondergaan. Trcê te rug ! verfchooning ! verfchooning ! zeck. Mynheer ! geweld in myn huis ? Zyt gy razende ? warb. Deze kogel was, op welke plaats ook, voor u beflemd; ziet gy? gy ontkomt my niet, niets kan u redden,dan oogenblikkelyke verfchooning. stemmen van buiten. Zy zyn hierin opgefloten; breek de deur open. zeck.  DE HAND DER WRAKE. 117 zeck. Hei! help! help! (Er word van buiten op de deur geweld gebruikt.') warb. Rechtvaardige God ! ik ben geen moordenaar. Ha ! eer men hier inbreekt, red ik toch de onfchuld. Daar , elendige ! hebt gy uw langvcrdiend loon. (Hy brand los op Van Zeck, doek de kogel vliegt dicht voorby zyn hoofd; hy valt op eerf leuningftoel; intusfehen word de deur opengebroken.) V r F D E T O O N E E L. de vorigen, seebag, DE oude en jonce* op PEItJAGBRES, rudolf, grunausvrouw, weissensee, sudau, een officier, lou- ise; matthys, de schout, geboeid, boeren; twee boeren, gebonden ; d e ontfanger. jonge opperj. O m 's hemels wil, man ! wat hebt gy gedaan ? oude opperj. Zoon! zoon! gy vernedert my diep. grun. vr. Myn vader! myn arme vader! seeb. God dank ! noch is 'er geen ongeluk gebeurd; 't is flechts de fchrik. warb. De maat uwer zonden was noch niet vol ; maar gy ontgaat uwe ftraf niet. zeck. Hemel ! wat is my overgekomen! ik ging te verre. (Rond ziende.) Maar, wat zie ik I weiss. Eene groote vergadering! n 3 sud.  n8 DE II A N D DER WRAKE. sud. Mynhefr opperambtman ! ik beklaag u vaij harte. Mynheer opperjager, dit zal geftraft worden. Zulk een' braav' man zo te mishandelen ! Gy zyt gevangen. Wat heeft u tot dezen vreesfeiyken ftap bewogen ? warb. De zaak der gerechtigheid. Myn lot mag kantelen , hoe het wil ! Gy , booswicht ! triomfeer , lagcht maar : gy ontgaat toch uwe Itraf niet. sud. De vorst veile zelf uw vonnis ! Mynheer de krygsraad, hebt gy alles naauwkeurig onderzocht, en hoe hebt gy alles bevonden? De uiterste geftrengheid is hier noodzakelyk, opdat den eerelyken man recht gedaan worde, en de fchurken hun loon ontfangen. weiss. Ik heb bevonden, dat mynheer de opperambtman de grootste booswicht is, die op becnen loopen kan. zeck. Mynheer de krygsraad , welk eene taal! vergeet gy... weiss. Uwe eereloosheid? hoe zou ik die vergeten? Elendige! gy waande my te zullen omkoopen; gy verbeeldde u my door uw goud te verblinden; gy onderftelde my ondeugend genoeg , om door wellust my tot ftilzwygendheid te verpligten... Zie dit fchuldeloos fchepfel.dat gy ongelukkig maken en opofferen wildet; frie dit deugdzaam meisje, en bloos. Trotschheid, boosheid en domheid zyn toch, dikwyls, onaffcheidelyke gezellinnen. Gy dacht my te misleiden , maar ik heb het u afgewonnen. By zulk een'gevarelyken booswicht, als gy zyt, was de uiterste voorzigtigheid noodig. Sidder, elendige, bet uur  DE HAND DER WRAKE. 119 uur van uw ftreng ftrafgericht nadert. Hier hebt gy den fchandelyken prys, waarvoor ik uwe rooveryen begunstigen, den moord , de fchreeuvvendlte onrechtvaardigheden toelaten, en myne ziele voor elendig goud verkoopen zou: deze ring en dit papier, myne huwelyksgift, verydelen alle uwe uitvlugten. Hier, mynheer de kamerprefident. (Jiy overreikt hem beiden?) zeck. Hemel! kamerprefident! hoe heeft men my bedrogen! Weiss. Hier zyn de berichten van al het voorgevallene, gy zult zien dat hy geen gemeene booswicht is. Deze edelmoedige pc-rfoon ouderlteunde my in alles, ontdekte my veel, bragt my in den fchrikkelyken toren , waar meer dan helfche fmarten voor deze ongelukkigeu bereid waren. Ik wist van den laatsten vreesfelyken flap, begunstigde dien, om te zien, hoe verre zyne wreedheid zou gaan. Door haar ontdekte ik het helsch gebroed, dat zich had vereenigd om onzen goeden vorst te beitelen. Zy onderlteunde my om Matthys voet voor voet te volgen, en zyn fchrikkelyk fehelmltuk te ontdekken. Deze engel onder duivels befiierde myne fchreden, en dit edel fchepfel had hy, om welk een prys ook, ongelukkig gemaakt. sud. Myn vorst zal u beloonen. De woorden van mynen meester waren : droog de tranen myner onderderdanen af, onthef my van de vervloekingen , die dit monster my berokkende; verminder de veelvuldige elende, die deze barbaar veroorzaakte, en, waarachtig! ik zal het doen. (Jiy brengt den fchout voor 11 4 hem.)  ïa»DE HAND DER WRAKE. hem.) Kent gy dezen man ? zie , deze boeijen droeg hy onfchuldig ; zyn hart martelde gy onrechtvaardig; met nooit te genezen wonden bedekte gy hem, en om uwe wreedheid volkomen te doen zien , wilde gy dezen ongelukkigen doen pynigen , om misdaden te bekennen , die hy nooit heeft bedreven. Hoor en beef. Alles is ontdekt; ook gy wierd bedrogen, door uwen getrouwen Matthys ; hy is misdadig , gelyk gy. Zie dit bleek ingevallen gelaat, zie deze Hechte kleederen; zo zal hy eens met u voor eenen anderen Rechter (taan, en wee u alsdan! V/as de man fchuldig? zeck. Naar het uiterlyke. sud. Spreek gy, ongelukkige gryzaart. alle de boeren. Wy verklaren allen, dat hy onfchuldig is! sud. Zyt gerust, goede lui. schout. Zie my aan, genadige heer! zou ik wel zulk een fchelmfluk gepleegd kunnen hebben , daar ik zestig jaren een eerelyk man geweest ben, 't'welk alle deze goede menfchen hier getuigen kunnen. alle de boeren. Ja, genadige heer! ja, hy is onfchuldig. schout. Mynheer de ambtman heeft reeds lang myn'ondergang gezocht, dewyl ik zo vele onrechtvaardigheden niet wilde toelaten. God is myn getuige, ik heb hem nooit iets in den weg gelegd. Voor° twee jaren ontnam hy my myn' oudlten zoon, en Hak hem onder de foldaten ; voor my, arm' man ! was hy een groote fteun, Ouder ontelbare tranen wierden vader  DE HAND DER WRAKE. 121 en zoon van elkander gefcheurd ; ó, mynheer ambtman! toenmaals lagchte gy op eene hoonende wyze; maar de goede God telde myne vaderlyke tranen. Om my geheel te bederven, wierd ik voor een' brandftichter uitgekreten. Myn huis liond in volle vlam, toen men my uit het bed lichtte ; met eene vreesfelyke Hem riep Matthys mede : Ziet, menfchen, hy doet als of hy flaapt, die brandflichter! zo wierd ik, arm, oud man ! naakt en bloot uit het bed gehaald, by de hairen over de ftraat naar het ambtshuis gefleept; ja, hemelfche Vader, gy weet het, ik lieg niet ! gefleept , en in een' flik donkeren toren , waar my de zon niet befcheen, noch het daglicht indrong, geworpen. Ik wierd, ten eerste, op eene wreedaartige wyze, geflagen, en deze tuchtiging herhaalde men dagelyks. Genadige heer! ik zou hulpeloos zyn verfmacht maar deze engel , my van boven toegezonden , ver. kwikte my dikwyls, kwam heimelyk, by nacht, by my in den toren, bragt my, in plaats van myn befchimmeld brood en Hinkend water,verkwikkende fpyzen, verzagtte, door heelenden balfem, myne fchrikkelyke fmarten. De hemel zal het u, lieve juffrouw, duizend en duizendmaal vergelden. sud. (Droogt zyne tranen af.) Edel, uitmuntend fchepfel! schout. Gy zyt aangedaan , genadige heer! gy zult my niet doen ftraffen. Ik ben waarachtig onfchuldig! Ik moest bekennen, dat ik aan de fekretary vuur gelegd en myn eigen huis in brand gcftoken had. H 5 Men  laa DE HAND DER WRAKE. Men klonk my in zware ketenen; niet eens een' rok, om myne naaktheid te dekken, om my voor de koude te befchermen, liet men my ; oude vodden imeet men my toe. Heden wierd ik in de pynkamer gebragt ; de wreede Matthys was reeds bezig my de duimfchroeveu aan te doen; ik zonk in onmagt neder, maar men fchudde my totdat ik bykwam. Nu vergunde de wanhoop my alle myne krachten, ik verzamelde al myn' moed , en, vloekende God en menfchen , was ik reeds van zins, dezen duivel myne lange keten om den hals te flingeren, en hem en my te wurgen, toen deze engel, van den hemel gezonden, binnen trad, en my bevrydde. U, goede, brave heeren, kan ik niet danken: tranen verflikken myne woorden. Onze hemelfche Vader zal het u vergelden. Maar vergun my , uwe weldadige handen te kusfchen. Helaas! ook dit kan ik niet. Ziet gy, de ketens hinderen my? sud. Neem hem de ketens af: hy is vry. allen. God zy geloofd! schout. (Fait neder.') Albefturer! u behoort myn eerste dank. Gy zyt geprezen ! gy kende myne onfchuld, gy hebt ze aan het licht gebragt. Genadige beer! nu tot u: lang zal ik niet meer leven ; hier kan ik niets doen dan voor u bidden ; maar verfchynen wy eens famen voor den Oneindigen , dan zal ik met deze ketens voor zyn aanfehyn treden — want met deze ketens moet men my begraven dan zal ik hand aan hand met u voor onzen hemelfchén Vader flaan, en zeggen: Goede God! deze man (laakte myne boei-  DE HAND DER WRAKE. 113 boeijen, bragt myne onfchuld aan den dag,fchonk den kinderen hunnen vader weder, o! fchenk hem daarvoor die eeuwige gelukzaligheid , welke gy den goeden menfchen hebt toegezegd. sud. Hier is de waarachtige getuige der onfchuld van dezen man. Men had my hier reeds ontdekt, hoe deze beiden medepligtig konden zyn. Mynheer de luitenant nam hen in llilte gevangen, vond hen by eene groote geldkist: zy bekenden, terftond, de eerelooze daad: hoe zy en Matthys de zesduizend ryksdaalders, die op de fekretary waren geweest, geftolen, en naderhand de fekretary en het huis van den fchout in brand geltoken hadden. Toen ik in den toren invloog, waren 'er flechts deze getuigen noodig,en dit monster wierd insgelyks tot bekentenis gebragt; herhaal hier uwe bekentenis. matth. Het is alles waar. zeck. ö! Schrikkelyk, fchrikkelyk! sud. Erken nu de onzigtbare hand der wrake, zie haar noch duidelyker in uwe eigen kinderen. Qly leid den ontfanger en Grunausvronw tot hem.) zeck. Schrikkelyk l fchrikkelykl Moet my nu alles in eens overkomen! ó, Warberger ! Warberger! gy had gelyk. , ontf. Ja, vader! zie hier uwen door u ongelukkig geworden zoon ! ja , cnjelukkighebt gymygemaakt. Hal wanneer ik bedenk, wat ik had kunnen zyn, en wat ik geworden ben. De goede natuur heeft my met verftand en het beste hart begiftigd. Hoe nuttig had ik den Haat en den vorst kunnen worden ! Gy hebt  124 D E HAND DER. WRAKE. hebt dit fchuldeloos hart bedorven; door uw voorbeeld wierd ik een [booswicht, gelyk gy een roover. Gy gaaft my eene flechte opvoeding : guiten/lukken , in myne vroege jeugd,noemde gy geest en aartigheid , en in eigenzinnigheid wierd ik geftyfd; in meergevorderde jaren was ik reeds een volkomen booswicht, gelyk gy. Had gy uit my een' eerelyken , vverkzamen boer gemaakt, uit myne zuster eene brave huishoudfler... Vader! in uw fterfuur hadden wy u noch gezegend, ö Gy, vaders en moeders! neemt hier een ysfelyk voorbeeld ter waarfchouwing : hier ltaat een zoon, die zyn' vader moet vloeken. Ja, vloek, vloek over uwe opvoeding! vloek over myn' geboortedag! gy hebt my tot wanhoop vervoerd, brengt my op het fchavot. 11a, ha, ha! een triomf zonder wedergaê voor de onfchuld. Vader en zoon gaan nu één' weg om de gerechtigheid een merkwaardig offer te brengen ; om de nakomelingen van ondeugende ouders een verfchrikkelyk voorbeeld te geven. Myn ongelukkig kind moet nu , met de verachting op het voorhoofd geteckend, gaan bedelen, en word misfchien een roover. 6 Vader ! vader ! gy hebt ons allen onuitfprekelyk ongelukkig gemaakt. Gy hebt den vorst , den ftaat eene goede nakomeüngfehap omdolen. zeck. 6 Rechtvaardige hemel ! Zoon ! zoon ! houd op ! grun. vr. Broeder! onze arme vader is buitendien ongelukkig genoeg; overhoop hem niet noch met verfmading. ont f. Ik ben verloren, maar ook gy zyt verloren. Uwe  DE HAND DER WRAKE. 125 Uwe rooveryen , uwe onrechtvaardigheden zyn zonneklaar geworden. Herinnert gy u noch, dat 'er voorleden jaar groote hongersnood was, en heele huisgezinnen voor uwe deur verfmachtten ? uwe fchuren waren vol; ongetroost diet gy de naakte, weenende, hongerende menschheid van uwe deur weg, dronkt gerust een flesch champagne , op den hoogen prys van het graan, liet u van het gedolen geid een' nieuwen wagen maken, en reed naar het bad. zeck. Almagtige ! dit van myn' zoon ! waar ver berg ik my ? ont F. Toen hoorde de Vader der ontferming de benaauwde verzuchtingen van allen , die hulpeloos verfmachtten ; het bang gefchrei van elendige vaders en moeders , die met hunne zuigelingen verhongerden ; toen zonden ze hunne verwenfehingen naar boven, en toen wierd de maat uwer zonden vol. Wanneer de arme fchout met zyne ketens rinkelde , toen (loeg de overgehoopte fchaal uwer ongerechtigheden door , en de barmhartigheid Gods vlood van uwe zyde; toen verhoorde de Eeuwige de onfchuld. Ondeugende vader! gy hebt met myn tydelyk en eeuwig geluk gefpeeld ; nooit kan u de geringde troost, noch van God , noch van menfchen , op den dag van uw derven en terechtftelling verleend worden. sud. Ysfelyk ! hier krimpt de menfehelykheid te rug; dil! ik wil niet verder hooren. Ongelukkige! de belydenis van uw' zoon veroordeelt u reeds ter dood, noch veel meer de getuigenis van dezen man. Ramp- za»  is6 DE HAND DER WRAKE. zalig mensch ! zo vele vermogende onderdanen hebt gy arm gemaakt, en aan mve hebzucht, uwe gierigheid, opgeofferd ; een bloeijend land hervormde gy tot eene wildernis; jammerende weduwen, troostelooze wezen, vloeken u , en uwen goeden vorst. Zie in uwe kindereu een verfchrikkelyk voorbeeld der wrekende hand Gods , zie het in deze doodelyke geftalte. zeck. (Stort yllings te rug.) 6 God der wrake ï ook deze!., gy hier? (0/> een" der boeren wyzende.) sud. Gyzelf beeft ? Zie ook in dit bleek gelaat uwe veröordeeling. Omdat hy de waarheid fprak, fmachtte hy jaren lang in ketenen. Ga , monster ! uit myne oogen ; gy oefende geen barmhartigheid aan uwe arme medemenfchen ; troosteloos verliet de verdrukte uwe deur; ook u zy alle medelyden geweigerd. Wanneer gy dan , gelyk de arme fchout , met uwe ketens rinkelt , wanneer gy troost zult zoeken, en niet vinden, erken dan de ftraffende hand Gods aan u en uwe kinderen ! Voort!... U, mynheer! geef ik den opperambtman , zyn' zoon, benevens Matthys en zyne medepligtigen, over. Gy flaat my met uw hoofd voor hen borg : zy moeten, terftond, naar de hoofdftad vervoerd worden. Mynheer de opperambtman en zyne medepligtigen moeten worden weggebragt met denzelfden wagen, die voor den fchoutbefteld was,om hem naar het tuchthuis te brengen. Weg met hen! grun. vr. Vader! ongelukkige vader l wat zal'er van my worden? ZE CIC,  DE HAND DER WRAK E. 127 zeck. Beter u , ik ga myne verdiende ftraf ontfangen. (Hy vertrekt met Matthys , den mtfanger, de gebonden boeren en den officier.) sud. Heer opperjager! warb. Vergiffenis, genadige heer! oude opperj. Maak myn'zoon niet ongelukkig. seebag en de overigen. Wy allen fmeeken voor hem ; hy is zo braaf, zo goed. sud. Gy , goede menfchen , gy fmeekt allen? Ja, myn lieve heer krygsraad I dan moeten wy ook toegeven. Zyt gerust, mejuffrouw! hier hebt gy uw'man vry, en gy uw' zoon weder. Maar, als uw oprechte vrind, waarfchouw ik u echter: matig uwe drift, fchoon ook voor eene goede daad, want uiterftens In het goede zyn dikwyls noch fchadelyker dan in het kwade ; doch , op dezen avond zy alles vergeten. Omhels my , brave man ! alle de boeren. God zegene den goeden heer! den genadigen heer ! Ontneem ons , genadige heer! onzen goeden pastoor niet. sud. Mynheer Seebag ! in u heb ik een' braav*, waardig' man gevonden ; ook hebt gy de goede getui. genis van alle deze luiden in uw voordeel. Gy zyt weder in uw' post herfteld. Neen, goede menfchen, gy zult uwen leeraar niet verliezen. Hier, hier breng ik uwen zielzorger weder tot u. alle de boeren. God vergelde het u! duizendmaal dank ! sud. Hier, ongelukkige verdrukte gryza'art, hebt gy  128 D E HAND DER WRAKE. gy uwe vrouw en kinderen weder ; ik zrd voor u zorgen; ftel u gerust , en vergeet uw verdriet. Lieve Louife ! gy hebt uw' onderhouder verloren. Gy handelde te edel , te braaf, om in het vervolg gebrek te moeten lyden... allen. Wy allen willen haar onderhouden, wy willen haar op onze handen dragen. sud. Neen , kinderen ! Iaat dat aan uwen goeden vorst en my over ; ik zal haar vader zyn , wilt gy myne dochter wezen? loui. Deze goedheid maakt my hovaardig. Slechts noodzakelyk onderhoud en een fchuldeloos hart, dan ben ik reeds gelukkig. sud. Braaf, lieve dochter! engel van een meisje! gy zult my de oogen toedrukken , en ik zal zagt ontflapen. Wie trekt zich deze ongelukkige aan? seeb. Ik, genadige heer! ik was haar leeraar. warb. De opperambtman was wel myn vyand, maar hy is nu ongelukkig, alles is vergeten; zy zal met my deelen. oude opperj. Zy zal myne dochter wezen. jonge opperj. En myne zuster. schout. Neen, fchenk haar aan my, genadige heer ! Mynheer de ambtman heeft my veel verdriet aangedaan , daarvoor wil ik zyne dochter voeden en oppasfen, en myn armoedje met haar deelen. sud. Gy zyt in alle opzigten een braaf man. Warelyk, haast zou men moeten geloven , dat edelmoedigheid, grootheid en ware deugd, Hechts alleen onder het  DE HAND DER WRAKE. 159 het eenvouwdige boerenkleed gevonden worden. Geef my uwe hand, druk ze , zo als de eerelyke man ze drukt; ik ben trotsch op u, gy zyt myn vrind. schout. Genadige heer, zo veel vernedering, zo veel goedheid ! laat ik u, knielende, verëeren. alle de boeren. Wy allen ook. God fpare u noch lang in 't leven 1 sud. Foei, foei, kinderen I wat is dat ? (Ify droogt zyne tranen af.) Slechts in uw midden , ó, gy goede , arme , verdrukte luiden ! by u gevoel ik my rustig en vrolyk. Deze avond is de fchoonfle van myn leven. Stelt u gerust voor de toekomst, goede menfchen; het zal alles beter worden. Ik wil , zo veel ik kan , uwe tranen afdroogen , en de plaats gehad hebbende wanorde doen ophouden. Keert gerust naar uwe woningen te rug, neemt de verwenfehingen van het hoofd van uwen goeden landsvader af: hy zal in 't vervolg de welvaart onder u verbreiden; hy wil uw-aller vader zyn. Bemint uwen goeden vorst, gelyk goede kinderen hunnen vader beminnen, en zegent hem. schout. (Knielende.) Ja, hy zy gezegend onze goede vorst 1 God zegene hem ! allen. Ja, God zegene hem! Hy zy duizend» vouwdig gezegend van ons allen ! (In deze houding van opgetogen verrukking valt het gordyn.) EINDE,   By den boekhandelaar Uylenbroek, te Amueldam, is gedrukt: B. Rekker, Benjowsky, tooneelfpel, met muzyk.ƒ — : 12 • en J. v. d. Stam, De Temperamenten, blylpel. s— : 12 1 De Geleerde Vrouw, blylpel. * — : 12 ■ De Gelukkige Inval, blyfpel. r— : 8 —— Vaderlyke Liefde , tooneelfpel. - — : 12 — De Jagers, tooneelfpel. f— : 12 ' De Herfstdag, tooneelfpel. - \% De Hand der Wra- " ke, tooneelfpel. «— : 12