LAATSTE LEERREDEN VAN JACOBUS MENSINGA» tot Z ij N e gemeente te &ARNEVELD*, op den l8 van slachtm. i706. Geinig tijds voor zijn overlijden uitgesproken'. *EBaUKT TOOa ZIJNE 7RiÉNDÊ*jj   DE HERVORMDE GEMEENTE TE BJRNEFELD. MIJNE ZEER WAARDE VRIENDEN. Schoon hei nu reeds niet veel minder dan twintig jaren geleden is, dat ik mijn affcheid, als 'ttw Lceraar, van u genomen hebbe, & mijne oude genegenheid voor u evenwel geen fins verflorven. Naar u te vragen; van u te hooren; met de hartelijkheid van een oprecht vriend, in uwe belangen deel te nemen; ft van tijd tot tijd te bezoeken, en bij die gelegenheid een woord van onderwijs, of van troost, of van vermaning openlijk tot ü te fpreken: en onder dat alles de aangename betuigingen en blijken van uw.e liefderijke gezindheid tot mij, van u te entfdngen, dat alles heb ik, zeden dien tijd, onder de groot/Ie genoegens van mijn leven gerekend. Gij kunt hier uit afnemen, dat ik mij zeer diep bedroefd hebbe, over het ongemeen zwaar verlies, dat gij onlangs geleden hebt, door dm dood van mijnen zeer waardigen Opvolger. Ik had zoo hartelijk gewenfcht, dat gij u, in het licht van deezs helderbrandendc kaars, noch léfng  n tMg nïM mogen -verheugen; noch zoo veel ft ■hartelijker, uit hoofde van het nut en genoegen , dat ik in de naauwc vriendfehap, waar rneds wij aan elkander verbonden waren-, genoten hebbe-: Maar -de groote Heer van zijne Kerk, die niet and-woord vün zijne daden, die altijd v/ijs en goed zijn , heeft daar onr anders gelieven te befc,hikken, en het be- ■ iazm u en mij-, in die bejehikkingen eer bh" dig te berusten. ■Gij hebt langen tijd den lof Weggedragen, ■•dat gij de genen die onder u in het Euangelij -arbeidden, met zeer veel hoogachting en -toegenegenheid, geëerd hebt. 'Vcrfcheiden, nu reeds zeer bejaarde, Leeraren , die u voor mij bediend hebben-, en noch ■ leven, geven u da; getmgnis; en ik bevestig het zelve zeer gerei!:lijk , na eene ondervinding van twaalf jaren; ook zal u MENS-INGA daar van , noch na dat hij geftorven is, op •eene treffende wijze, getuigenis geve®. Trouwens, de ijver van eenigen uwer, om een vcorddurend ver eer end aandenken aan dien waardigen - man-, in uwe Kerk tc.'/lichten, en in het zelve zijne gewoons en buitengewoone iknsten voor u dankbaar te vermelden, (*) en- (*) Dit gedenkteeken, op kosten van esnigg le4sn der Gemeente oj>ge,ichtt is in de bijgevugde' $teua uitgebeeld*    /// en om van zijn predikwerk onder- tt ecni'ge gedachtenis , al was zij dan ook maar kl:Ui, te. onifangen, is alleen een bewijs van dc dankbare liefde Y die gij hem. na zijnen dood-blijfttoedragen. Aan dez-e laatfê begeerte wordt v&Idaan-, in de jongste Leerreden, die hij onder u -heeft uitgefproken. V Mans bedrukte Jfeduwe heeft mij dezelvein voldoening aan uwen zoo even. gewelden wenfeh, ter hand gefield, met verzoek dat ik den druk van dezelve ten uwen nutte wilde bezorgen. Zij,zal u ongetwijfeld— om den wil van haren Opjfeller — out haren tref fenden. inhoud— en om de gelegenheid bij welke zij [is uit gefproken, in de hoogfe mate aangenaam wezen, en velen uwer zullen naar als een kostelijk kleinood, in de hoogfle waarde houden.- Zij behelst de laatste woorden, de laatste vermaningen en-vertroostingen van u:wen flervenden vriend, mei de jlerkjls. bewijzen van welmenende hartelijkheid,. tot u uit gefproken. En fchoon het niet uit haren inhoud blijkt, dat hij in liet vermoeden ftond, da zijn einde zoo nabij was, moet hij: evenwel diesaangaande min of meer- getwijfeld hebben: zelfs hebben: verfcheidenen uwer mij verzekerd, dat hij, op den predikfloel, zou hebben te l.:. tien gegeven,, dat het toen wel de laau:e;:-.a-.il zou hebben kunnen wezen, dat hij uL.^..jk iot * i «  IV u [prak. Evmwel heb ik deze woorden in zijn opftel niet gevonden. Het oogimrk waar mede u dceze Leerreden gefchonken, wordt , is wel mede op dat gij u haren jlichlenden opwekkelijken inhoud, bij~ vwrdditrmg veel zoudt ten nutte maken: maar vooral, op dat gij den waardigen Man zeiven altijd^ met dankbare liefde en achting, bij deze/ye, zoudt blijven gedenken. Dit fchijnt van zelfs te vorderen , dat zij niet eenige berichten van zijn leven- behoort verzeld te s,aan. Doch ik moet mij hier beklagen, dat ik van alle die bijzonderheden, die ik u gaarn wilde mededeelen, geen onderrechting heb kunnen be. komen, en dat ik dus maar zeer gebrekkig aan uwe billijke verwachting zal kunnen voldoen. Houd u met dit gebrekkige te vrede. JAKOBUS MENSINGA was te Zuidlaren , in het LandJ'chap Drenthe, geboren, den28 Julij 1740. Zijn vader was JOHANES MENS INGA, Dienaar des JVoords in de Gemeente van die plaatfe, en zijne moeder GEERTRUIDA J-ANSSONIUS. Van zijne vaderlijke afkomst is mij niets bijzonders bekend: Drie Leeraren van denzelfden naam, die noch in dienst van Nederlandfche Gemeentens zijn, Waren zijne naaste bloedverwanten,, en daar Wder zijn broeder JOHANNES, een zeer waardig  V waardig dienstknecht van Jezus Christus, aan de Meden in het Oldampt. Zijn moederlijk geJlacht, dat in vroeger tijd de Godsdienstige vervolgingen in de Paltz her-waards ontvlucht is, 4ieeft een geheele reeks van Leeraren, en onder dezelve vele waardige mannen, aan onze Gemeentens in verfcheiden Nederlandfche Landfchappen opgeleverd. Sommigen van welken jicch, met veel nut en met veel lof, hunne Ge» ?neentcns bedienen. Uw overledene Leeraar was niet van den (?eginne af aan , tot den dienst van het Euangelij gefchikt. Men had hem reeds tot het aanleer en van zekeren tak van koophandel overgegeven, toen hij, uit- eigen beweging, daar zijn hart voor het gevoel van waren Euangelijfchen Godsdienst, meer en meer aandoenlijk werd, verkoos, het voorbeeld van velen zijner brave voorvaderen en bloedverwanten te volgen, en den Heere Jezus Christus, in de verkondiging van de leere zijner verworvene verzoening met God, te dienen. Hij begaf zich, tot dat einde, aan het huis van zijnen zoo evengenoemden waardigen Broeder , aan de Meden, die hem in de Latijnfche en Griekfche taal vlijtig onderwees, met die- gezegende vrucht, dat hij in 1759 zijne Akademifche letteroefening te Groningen begon : juist op den zelfden tijd, waarop ik die hoogefchool verliet. * 3 Drie  17 Drk jaren lang heeft: hij zich aldaar, en '(&■ dert noch twee jaren te Utrecht geoefend, Behalven zijne naarstiglicid in zijne letteroefeningen, gaf zijn gezond verfiand en zijne naauwgezette Godsdienstigheid, van den begin-ne af aangenoeg te zien, dat de kerk eens een waardig dienaar van het Euangelij in* hem te wachten had. Be Utrechtfche hoogefchool werd in dien tijd v er fierd, door een zeer aanmerkelijk aantal van jongelingen, die innadruk aan hunnen Schepper gedacltten.. Verfcheidene van deze waardige lieden, die. fe dert burgelijke of kerkelijke bedieningen bekleed hebben , en thans noch leven, /preken altijd van MENSINGA, als van een uitmuntend fllch-tend voorbeeld voor anderen. Op den i o Aug. 1766 kreeg hij vrijheid, om opentlijk te prediken, en fpoedig daar op werd hij beroepen, tot predikant te Schoten en onderhorige dorpen in Vriesland. Hij werd daar de opvolger van zijnen en mijnen vriend, IV. R. NANNINGA, die, reeds in het volgende jaar, de ongemeen groote verwachting, die men met grond van hem had opgevat, door zijnen Zeer vroegen- dood, te Er onrijp, te leur /lelde; en hij werd, mede op de aanprijzing van dien ■waardigen man, in deszelfs plaats verkozen. Hier verbleef MENSINGA drie en een half jaar, en hij (prak altoos van die gemeente met het  VII 'het uiterste genoegen, gelijk hij m dezelve noch in liefde gedacht wordt. Hij werd in den jare lyjo naar Franeker beroepen. Altijd verblijdde hij zich van achter , over deeze bejlelUng van Gods voorzienigheid, dis hem gelegenheid gegeven had, om door nuttigen omgang met verfcheiden geleerde lieden, aan welken hij zeer aangenaam was, veel nut te doen voor zich zeiven. Vele bezonderheden van zijnen dienst in deze Gemeentens zijn ons, bij gebrek, van berichten , niet bekend. Hij was, ook in de Gemeente van Franeker, zeer geacht en geliefd. Evenwel had hij er, meestal om zijne gematigde denkwijze, over zaken van minder belang, van eenige weinige ijver ar en, groote onaangenaamheden. Wij zouden hier van meer kunnen verhalen, doch dat zou van geen nut wezen. Alleenlijk moesten wij van deze verdrietelijkheden een enkel woord zeggen, om dat zij de reden geweest zijn, dat hij op uwe roeping, tot het bejluit gekomen is, V welk ander fins vrij zonderling voorkomt, om Franeker voor Barneveld te vcrwisfelen. Zij, die van de wijze weten, waarop hij tot u beroepen werd, hebben altijd erkent, dat in dezelve het bezonder beflier van Gods voorzienigheid duidelijk zichtbaar was. Daar zijn redenen waarom men dit alles hier niet in het breeds  VIII hreede verhak?! kan. Be Eerw. VAN BEK F EEN, die noch eenige oude betrekking op u had, daar het lot, in uwe vorige beroeping,tustusfchen hem en mij bejïist hadde, noemde MENSINGA aan een lid van -uwen Kerkenraad, en aanflonds was hij aan alle de broederen aangenaam, en zelfs aan de geheele Gemeente, bijna zonder uitzondering. Ook nam hij uwe beroeping met blijdfchap aan, en hij werd door mij op den i 8 November i778 ingezegend. Sedert zijt gij zelve van nabij getuige geweest van het geehe hij onder u geweest is 'en verricht heeft. Van den eersten aanvang van zijnen dienst af, was zijn werk onder u bij mtftek gezegend. Hij erkent dat zelf, tot eerS van God, in zijne laatste Leerreden, V welk de reden is, dat ik mij hier over niet breeder in late. Baar ontflond als een nieuw leven in de Gemeente. Be begeerte om Gods woord te hooren , nam bij uitnemendheid toe, en elk was gereed om zich, veel meer dan ooit te voren, in de leere der waarheid te laten onderwijzen. Bit maakte hem den dienst onder u, die altijd ongemeen werkzaam was, noch veel zwarer. Maar zijn ijver, aangevuurd door het blijkbaar nut van zijtien dienst, ontzag geen arbeid, hoe zwaar hij ook wezen mogt: zoo zelfs, dat het op den duur bleek, dat zijne Ikhaamskrachten voor den zeiven te zwak waren. Onder-  LX Ondertusfchen werd zijn invloed in de Gemeente zoo groot, dat men, uit toeneiging tot zijné enderrechtir.gen, en vertrouwen dat men in hem [lelde, vrij algemeen vooroordcelen liet varen, tegen welken meer dan een van zijne voorzetten te vergeefsch geworsteld hadden. Ook was hij de man niet, die zich door tegen/land gemakkelijk liet affchrikken. In het gcene hij meende zijn plicht te wezen, ging hij met eene onverzettelijke pandvastigheid te werk, maar de wapenen, waar mede hij alles overwon, waren vriendelijkheid en zachtmoedigheid. Nu moet ik noch iets zeggen van de lofwaardige /lichting, door welke hij zijnen naam onder u vereeuwigd heeft, te weten, het ProVeniers-Arm- en Kinderhuis, dat hij heeft opgericht. Het bepier van den armen/laat onder u ging met verfcheiden gebreken gepaard. Zedert vele jaren waren de inkomsten met. de uitgaven niet geëvenredigd, en de fchulden namen dagelijks toe. Een merkelijk aantal van oude zwakke lieden en van jonge hinderen, moest hier en daar he/leed worden. Dit viel zeer kostbaar. En daar doorgaands geene anderen, dan min of meer behoeftige lieden , genegen waren, om zulke heftedelingen in hun huis te riemen, was het voed/U en de verpleging van die ongelukkigen, en het onder* ■ wijs van deze Jeugd z~er gebrekkig, ** forige  X -Forige leeraren hadden daarover lang geklaagd, en daar tegen te vergeefsch heilzame voorjlagen gedaan. Het bleef voor den ftandvastigen ijver vim MENSINGA bewaard, in dit kwaad de noodige voorziening te doen. — Hij ondernam het /lichten van een huis, waarin, alle zulke arme lieden, die tot hier toe bij ingezetenen in de kost befleed werden, onder het onmidddijk opzicht der armbezorgers, bij elkander konden geplaatst worden. Op zijn verzoek, brachten de leden der Gemeente tot dat einde, eene aanmerkelijke fomme gelds bij een, en anderen beloofden hunne voertuigen te leenen, tot het aanbrengen van bouflo/fen. Hij wekte Leeraren, die u te voren hadden [gediend, maar nu naar elders verplaatst wa#se» op, en dj zouden aanmerkelijke toelagen, die zij bij hunne bekenden verzameld hadden; dat deden ook verfcheiden van MENSÏNGA'S vrienden en bloedverwanten in Holland en elders. De bon ging fpocdig voord, en liet huis kreeg eenee vertooning die eene plaats van veel gxaoter aanzien esre zou aandoetu Ook bleek Jtet ras dat de hut van den armen/laat daar deur grootelijks verlicht werd^ en dat deeze aimen, hier bij een vergaderd, veel beter en reiner verpleging en onderhoud genoten, dan fvo^rhenen, behaiven dat de wetten van deeze fiich-.  XI fitchiihg hen tot een naarstige, betamelijke engeregelde levenswijs verplichtten. (*) Na dat deeze zaak haar bef lag gekregenhad , befloot de Stichter van dit huis, een ander gebruik van het zelve met het eerst bedoelde te verbinden: om het namelijk mede tot een proveniershuis te doen dienen, voor zulken die begeerden alhier voor hun leven hun kost te hoopc-n. Eenige bovenvertrekken werden daar toe zeer net en zindelijk gereed gemaakt, en zïjr die zich van deze gelegenheid tot hier toe bediend hebben, verblijden zich grootelijks over het befluit waar toe zij gekomen zijn. Om dit alles naar behoor en in te richten, was die geest van orde,, van zuinige berekening en van flandvastige oplettendheid van nooclcn, die aan MENSINGA eigen was. Ook houden zij, die alle de heilzame fchikkingen r diehij op alles gemaakt heeft, naauvrkeurïg hebben opgemerkt, dezelve voor een meester/luk, en de armen/laat ondervindt en geniet derzelver voordelen; In het laatst van zijn leven, breidde hij het nut dezer weldadige Stichting noch verder ** 2 -• uit* (*) De Eerw. VAN VLOTEN heup deze-laatfte nuttigheid noch verder vergroot, door het bevor-. deren van een Kerkeraads bef uit,- dat alle armen, in dit huis en buiten het zelve, de laatjlen op verbeitrtev&n hunne bedeeling, verplicht,.am eene wekglijkfclie Catechizatie die hij zelve voor hun houdt, te moeien bijwonen.  XII uit. Tot hier toe was er voor het onderhoud e;l de opvoeding van weeskinderen niet naar behooren gezorgd, Hij ondernam een nieuw gebouw bij het vorige te voegen, onder den naam van Kinderhuis. Foor gelden die hier toe noodig Waren, werd hem de nodige verzekering gegeven, door verfcheiden weldadige leden der Ge* weentc, die hem daartoe erfmc.kingen uit hunne nalatenfchap beloofden, die tot zijn voornemen meer dan -toereikend waren. Dus gemeten nu vele kinderen, in dit huis, bij de noodige geregelde verpleging, eene opvoeding, waar van men zich onder Gods zegen, de heilzaamste gevolgen beloven mag. Zijn lichaam was niet zeer fierk. Door menigvuldigen arbeid was het noch aanmerkelijk verzwakt. Hij kon alle de zware leeraars* diensten gedurende eenigen tijd niet naar behooren waarnemen. Wijlend de Heer van SCHAFFELAAR. in meer dan een ander opzicht uw Weldoener, zag dit met leedwezen , en bood zich aan tot het verjlrekken van het grootst deel der bezolding van eenen tweeden Lee raar gedurende MENSINGA''S leven. En deze deed met blijdfekap afffand van een aanmerkelijk deel van zijne bezolding, tot dat zelfde einde: engij kreegt met aller genoegen en toejuiching dien Eerw. VAN VLOTEN, die na dat hij ruim vijf jaren de  XIII da ambtgenoot Van MENSINGA geweest is, hem federt in den vollen dienst is opgevolgt. Ondertusfehen kwam deze laatste van zijne zwakheden allengs wederom te rug. Uwe beide leeraren, die in de grootste vereeniging leefden en werkten, dienden u met eenen voorbeeldigere ijver, zeer rijkelijk de leere van het Euangelij toe, en God zegende hunne vereenigde pogingen ten uwen beste. Van zijn huislijk leven moet ik er nu noch het een en iinder bijvoegen. Toen hij tot tt overkwam, had hij tot zijne huisvrouwe AGNETA REGINA VAN HEIJST van Am-, fier dam, die hem in den jare 17 8 i door den dood ontrükt is, en hem twee dochters heeft nagelaten. In den jaré 1784 verbond hij zich voor de tweedemale in huwelijk met ELISABETH VAN BEEK, insgelijks van Amfterdam, die hij in het Kinderbedde in den jare 1787 verloren heeft. Hij fpreekt van deze beide in de Leerreden, met eene hartelijkheid, die de plaats van eene fier lijke lofreden bekleeden kan. Voor de derdemaal verbond hij zich in den jare 1791 met SARA SEVENBERGE, Weduwe 'van Mr. PIETER VAN STRATEN, die zijn vroegtijdig overlijden nu hartelijk betreurt, met en nevens zijne twee dochters uit zijn eerste Hw ** 3 welijk,  xir welijk, RE GINA eit GEERTRUIDA MENSINGA. Van zijne laatste ziekte heeft hij zelf, in zijne laatste Leerreden, berichten gegeven tot den tijd toe, dat hij die Leerreden uit/prak. •Hij had daarop, om redenen, die hij zelve opgeeft eene zeer fterke gezetheid, en de beweegredenen die hem daar toe aanzetten waren zeer lofwaardig. Maar de uitkomst toonde dat zijne krachten tot dat werk, dat mèt flerke gemoedsaandoeningen moest verzeld gaan,geenfins genoeg waren terug gekomen. Hij was na dien dag noch in ftaat om uit te gaan, en vrienden te bezoeken; doch men kon hem in geen gefprekken inwikkelen, zelfs niet over onderwerpen waar over hij anders vrij gereed was om zich zehen mede uit te laten: bekalven alleen over die waarheden van den Godsdienst, die de gronden zijn van alle ware Christelijke vertroosting. Zoo bleef hij die ge* heele week. Hij bereidde zich zelfs, om den eerstvolgenden dag des Heeren na den middag te prediken. Doch des zaturdags kreeg hij een aanval van beroerte, die hem de volbrenging van dit voornemen onmogelijk maakte. Hier op volgde eene verdooving aan de eene zijde van zijn lichaam, die van tijd tot lijd toenam. De krachten van zijn lichaam en de vermogens van zijne ziel verminderden allengs, in  XV in evenredigheid daar mede. Hij fprdk weinig en afgebroken, maar altijd van zijne liefde tot de Gemeente, en dat deed hij met zeer veel aandoening, tot allen die hem bezogten. Aldus eindigde hij zijn •werkzaam, gemeenttuttig en Godvruchtig leven op den &2 van Wintermaand 1796. Dus verkort gij, helaas ! al te vroeg uwen uitmuntenden Leer aar, toen hij noch niet meer dan 56 en een half jaar gekeft, en u 18 jaren gediend hadde. Een fmertelijk verlies, voor zijne bitterlijk bedroefde Weduwe, en voor zijne Kinderen. De Heere betoone zich aan de eerste een Man der Weduwen, en aan de laat sten een Vader der Wezen. Hij geve dat het geloof, en de Godvrucht van velen van hare vrome voorouderen, en 'inzonderheid van den braven MENSINGA haren Vader, en den uitmuntenden DAVID VAN HEIJST* haren Grootvader, die zoo zeer In eenen naaugezetten levenswandel uitblonk, in de harten van de beide Dochters wonen mogen, en dat zij door eenen nedrigen, zedigen en Godvrucht! gen levenswandel verf rekken mogen, tot eere van de gefagten waar uit zij gefproten zijn, en van de opvoeding die zij genoten hebben. En gij, geliefde Gemeente, uw verlies is x,waar, maar de goede Heer van zijne Kerk, heeft gunstig voor u gezorgd. De zeer waardl- é'5  XVI ge VAN VLOTEN blijft u mei woorden wandel leeren en /lichten, en zijn arbeid onder u is niet ijdel in den Heere. Hij hebbe tm alle uwe liefde, die te voren tusfchen uwe beide Leeraren moest verdeeld worden. De Heers flelle hem meer. en meer tot zegen onder u, eh fchenke hem lust en kracht tot zijn zwaar.wichtig werk. Leeft in onderlingen vrede. Houdt vast aan de zuivere leer der genadige vergeving, om den verzoenenden dood van den Heere Jezus Christus; fluit uwe harten voor vele verderflijke nieuwe leeringen, van den tegenwoordigen tijd, en waakt uit alle uwe magt, tegen het inbrekend bederf in de zeden , dat in dezen tijd alomme in ons Vaderland, zoo verbazend toeneemt. Ik bevele u Code, en den woorde zijner genade, hem die magtig is tl op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder de geheiügden. Ik ben gelijk ik altijd, was i Geheel uw vriend, broeder en dienaar A. VAN DEN BERG. ARNHEM, . den 14 Febr. 170S.  F I L I P. I: 6*. Vertrouwende dit selve, dat hij, die in u een goedt werck. begonnen heeft, [dat] voleyndigen sal, tot op den dagh jesu chris ti. D eeze woorden fchreef de liefderijke Apos« tel Paulus , ter bemoediging van de Christenen die te Filippi waren. Hij fchreef die, toen hij, voor zijn eigen leven, in zeer bedenkelijke omftandigheden was. Hij was wel niet krank, maar hij zat, om den wil van het Euangelij, te Rómen gevangen. Dit bedroefde de Filippiers in eene hooge mate, en vervulde hunne harten met groote bekommernisfen, over Hem, van wien zij zoo groote nuttigheden ontfangcn hadden. Zij hadden, uit voorzorg voor zijn noodig onderhoud, hem, door de hand van Epafroditus, milde onderfleuningen toegezonden. In dezen brief betuigt A hij  t LEERREDEN hij hun daarvoor zijne dankbaarheid, en hij zegt hun in denzelven zeer veel, tot hunne bemoediging en onderrechting. Het was nu omtrent tien jaren geleden, dat hij allereerst te Filippi het Euangelij had gepredikt. -Hij had toen door zijne prediking Lijdia, en den Stokbewaarder, en derzelver huisgezinnen, met noch veele anderen, uit de Joden en de Heidenen, tot het geloof in den Heere Jezus Christus toegebragt, en dus aldaar eene Gemeente voor den Heere Jezus Christus geiticht. Deze menfehen hadden toen gemeenfehap aan het Euangelij gekregen; zij hadden de genade Gods in waarheid bekend, en waren daar bij gebleven tot nu toe. Dit was dat goede werk, waarvan de Apostel fpreekt: dat goede werk., dat God in hun, niet alleen in hun verhand, maar ook in hunne harten begonnen had, en het welk nu uij hier omtrent altijd in voorddurende twijfelmoedigheid moesten blijven leven: wat troost onder alle hunne gebreken en zwakheden, wat bemoediging in het midden van de gevaren en de verdrukkingen, wat blijdfchap in God gedurende hunnen wandel door dit tranendaal, konden zij dan immer deelachtig wezen? Maar God, die oneindig goed is, wil dat zijn volk dit vertrouwen hebben zal, en leert het dit door den (33) «f. v: 27.  over FILIP. I: 6. tf dén h. Geest, zoo omtrent zich zeiven, als omtrent eikanderen: gelijk dat uit onzen rexc en ook van elders (34) blijkt.—— Laat ons — den grond, en-— de vrucht van dit vertrouwen kortelijk aanwijzen. De grond van het vertrouwen , op deze volmaking van dit goed werk, vindt de ge* loovige Christen niet in zich zeiven. Daar toe vindt hij in zich zeiven noch kracht, noch ftandvasrigheid — op God, op hem alleen fkat dit zijn vertrouwen vast. Zijne alvermogende kracht, zijne ondoorgrondelijke wijsheid, zijne onuitputtelijke goedheid, zijne onveranderlijke trouwe, zijne onberouwclijke toezeggingen , die hij in Christus, zich zei ven tot heerlijkheid, ja en amen maakt, geven hem volkomen recht , om vastelijk op het zelve te rekenen. —** Vinden zij, door het getuigenis van Gods geest, met hunnen geest, dat hij een goed werk in hun begonnen heeft: dit doet hen, op die gronden vertrouwen, dat hij dit werk zijner handen niet zal laten varen, maar dat hij het vastelijk zal voleinden.—» En hebben zij bevonden, dat hij dit werk, nadat hij het in hun begonnen heeft, ook heeft bewaard, verfterkt, bevestigd, zelfs in het midden van alle verzoekingen en gevaren: ook dit vermeerdert hunne hope, dit verfteikc B hun (34) n kor. v. rom. vin. ps. train, en cider»,  18 LEERREDEN hun vertrouwen, dat hij dit werk zijner handen niet zal laten varen-, maar dat hij het zelve zal voleindigen, zoo dat het eens alle zijne volkomenheid verkrijgen zal. Maar waartoe moeten ware gcloovige Christenen dit vertrouwen oefenen?— Niet alleen om blijde en wel getroost te leven, in alles dat hen bejegent: als die weten, dat hunne lichte verdrukking, die zeer haast verbijgaat, hun werkt een ganfeh zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid. Want God ziet gaarne, dat zijne kinderen zich verheugen den ganfehen dng in zijn heil, en voor zijn aangelichte komen met vrolijk gezang, en daar toe is hun dit vertrouwen ten höogsten nodig, om zich in God te verlustigen, met Vergetenis van al hun druk, en kommer naar de wereld: — Maar voornamelijk moet hun dit vertrouwen dienen, om fterk te wezen in den Heere cn in de fterkte zijner magt; toegerust tot den geestelijken ftrijd en om hen te doen jagen naar de volmaaktheid, waartoe zij geroepen zijn,£35) en dus tot alles moed in God te doen hebben, en in des Heeren werk meer ilandvastig en meer overvloedig te maken, als die weten, dat die arbeid niet ijdel zal zijn in den Heere. (36} Want het is er zoo verre van daan, dat dit vertrouwen hen zorgeloos en werkeloos (35) EF- VE I0- (06) I KOR. XV. 58.  over FILIP. I: 6. ip keloos zoude maken, dat zij juist dan, wanneer hen hetzelve bezielt, en zij door hetzelve aan God vasthouden, het zorgvuldigst waken, het ijverigst ftrrjdèn, cn het fterkfte lopen de loopbaan die God aan hun heeft voorgeltcïd; in al het welke, zij zonder dit vertrouwen, moedeloos bezwijken, en zich niet in ftaat bevinden, om trage handen en flappe knien op te richten, noch rechte paden voor hunne voeten te maken, maar veel eer neigen, om te verachteren in de genade. En daarom is hun dit vertrouwen, en de moed op de trouw van God, zoo ten hoogften nuttig en nodig. Zie daar, mijne geliefde Toehoorders, deze vier ftukken, die in onzen' tekst liggen, u kortclijk uit Gods woord uitgeleid en bevestigd.— Het kwam mij voor, dat de overweging van dezen tekst, en van het gcene hij ons leert, voor ons zeer gepast is, in de omftandigheden, waar in wij ons op dezen dag bevinden. Deze is in twee opzichten opmerkelijk.— Aan den eenen kant , om dat dit de eerste maal is, dat ik, na eene ziekte van vijf weken, waarin ik meermalen dagt, dat mijn B a werk  4ö LEERREDEN werk reeds onder u zoü geëindigd wezen, door Gods ontfermende goedheid, wederom voor uw aangezicht heb mogen optreden, orn het woord der zaligheid tot ü te fpreken. Dit zou reeds een einde kunnen genomen hebben, ik had hier reeds, aan den voet van dezen prcdikfloel, in het ftof des doods kunnen nederliggen: zoo dat uwe oogen mij, en de mijnen u niet langer zagen. Doch de Heere, die goed is, heeft dit noch genadig afgewend. Wij mogen, al is dit van mijne zijde noch in zwakheid, elkander evenwel Wederzien, ja wederzien in het huis, en in het werk des Heeren. Dit weet ik is u aangenaam, en een ftof van dankzegging, gelijk het mij eene ftoffe Van dankzegging is. Am den anderen kant, is de omftandigheid, waarin ik heden tot u fpreke, niet 'minder aanmerkelijk, uit hoofde van den tijd van mijn verblijf onder u: daar het nü, juist op dezen dag, achttien jaren zijn, dat ik, voor de eerstemaal, als uw leeraar, tot u fprak, en onder u in den dienst van het Euangelij bevestigd hen.— Deze beide om» handigheden maakten mij zeer begerig, om, juist op dezen dag, voor uw aangezichte opte klimmen, al is het dan met veel zwakheid , daar ik dus zeggen kan, dat ik, na achttien jaren, op dezen dag tweemaal aan  over FILIP, I: 6, »i a gefchonken ben: eerst bij mijne eerste komste tot u, en nu voor de tweede maal, door mijne oprichting uit mijne gevaarlijke krankheid. Wat mijn wedervaren aanga, gedurende deze achttien jaren onder u, moet ik u iets van het fmertelijke, en iets van het aangename herinneren. Dit kan u en mij , onder Gods zegen,vertrouwen in boezemen,op God, die mij in het fmertelijke onderfleund, en in het aangename onverdiend gezegend heeft. Gij moet niet denken, geliefde Gemeentevan Barneveld! wanneer gij mij van fmertelijkheden hoort fpreken, dat ik daar door zulke onaangenaamheden zou verdaan, die mij: door u zouden wezen aangedaan. Neen! die heb ik door u toedoen maar zeer weinig, en dan noch maar van fommigen, en dat- in eenen tijd van verbijstering, geleden, (*) Het geene mij van uwen kant het meest gefmert heeft, en dat ik menigmaal zeer fterk ter harte genomen hebbe, was daarin gelegen-, dat zich de meestcn onbekeerlijk onder alles getoond hebben, en onder alle getrouwe vermaningen en waarfchouwingen, die zij van Gods wege ontvingen, in dc zonde hebben blijven voordleven; en dat. daar onder ook B 3 dezulken (*) Men denke hier bij aan de onftuime tijden, die wij in ca na 1787 beleeft hebben.  »2 LEERREDEN dezulken zijn, van welke ik zonuijds betere gedachten had opgevat, (maar die veelal noch dezelfden blijven, die zij voor velen jaren geweest waren:) zoo. dat mij de hope op hunne bekcering dikwijls begint •te bezwijken. Ja! dat dit mij menigmalcn in mijne ziele gefmert heeft, en noch fmert, dat kan ik niet ontveinzen: en ik zeg dit te liever opcntlijk, pf het noch, in den eenen of anderen, beginzels van waar berouw verwekken mogt, Maar behalven dit alles, heb i^,. onder Gods voorzienige beiïelling, ook uitwendige •fmertelijkheden- ondergaan, die al zeer aanmerkelijk waren.— Ik bedoel hier bezondcr, ;het verlies van. twee lieve Vrouwen en drie. Kinderen, die hier onder deeze zerken rusten. De allertreurigfte omiïandigheden in welke mij .de eerste, en ook de tweede, Echtgenoot, door den dood' ontrukt zijn, behoef ik u niet te herinneren. Ze zullen in uw geheugen noch levendig zijn; in het mijne, zullen ze altijd in aandenken levendig blijven. Meermalen ben ik, gedurende dezen tijd, met krankheden en. langdurige zwakheden bezogt geweest. In de jaren 1788 en 1789 hebbe ik lang en zwaar gefukkeld, en dikwerf ben ik in dien tijd voor uw aangezicht opgeklommen, met de vreeze, of het niet wel de laatste maal zoude wezen, dat ik tot  ©ver FILIP: I: 6. 23 u fprak.. Noch geen drie jaren geleden, heb ik tien weken lang, moeten doorbrengen, zonder dat ik dezen predikftoel beklimmen konde, en nu is het wederom vijf weken, dat eene- bedenkelijke krankheid mij daar m gehinderd heeft. Alle deze omftandigheden- zijn, buiten twijfel, van eenen zeer bedroevenden aard geweest. Maar als ik ze vergelijk',, met het leed, dat vele anderen in dien tijd getroffen heeft, cn met het geene ik gaarne belijde, dat ik wel om mijne zonde en ontrouw verdiend had, en bijzonder me: de gunstige onderfteunirig onder, en genadige uitreddingen uit alle deze bezwaren, tot op heden toe, dan blijft er voor mij niets over, dan ftof tot de ootmoedigfte en hnrtelijkfte dankbaarheid jegens God, mijnen Weldoen der. Daarom wilde ik den Heere , te dezer ure , eenen Ebenhaëzer, een gedenkteken van Gods hulpe oprichten, door hem voor alle zijne weldaden dankbaar te loven. Ik love u 0 God, die uwe gedachten en wonderen aan mij zoo vele gemaakt hebt, dat ik ze niet kan tellen v en wat zal ik meer zeggen, Gij kent uwen knecht, Heere! Heere! Van wien komt het, A. Toch., dan alleen van hem., dat ik al dien tijd uwe liefde en meelijdige hulp genoten hebbe? Het is B 4 de  *4 LEERREDEN de Heer, die uwe harten tot mij geneigd heeft, van den tijd mijner komfte tot u af, tot op dezen dag. Nooit was ik in bezwaren, of elk heeft zich beijverd, om zich de*, zelve aan te trekken. Met hoe veel liefde hebben mij velen bezogt, geholpen, en onder, fteund, niet alleen bij dage, maar ook bij nachte, wanneer dat in de zwaarste gevalle» noodig was. De belangneming van het grootst deel der Gemeente in mij, ook nu, in mij-, ne laatste krankheid;■ de vreeze dat ik u door. den dood moge ontrukt worden; de ijver om, mij in mijne zwakheid te bezoeken, of mee gevoel naar mijnen ftaat te vernemen, even eens als of er zeer veel aan mij gelegen was, kan ik u niet verbergen, dat mij me-, nigen traan van dankbaarheid uit de oogen geperst heeft, en mij dikmaal in ftil gepeins heeft doen zeggen, waarom word ik noch bemind? waarom, ftelien zoo velen belang in mijn. leven, en in mijne herftclling? waarom geniet ik noch de gimst en liefde van de Gemeente, in welker oog en achting een v^achte fakkel had kunnen en mogen zijn? en onder welke mijn werk en dienst, met ZOO veel ontrouw, ijverloosheid en gebreken^ is vergezeld geweest, dat ik reden heb, om te zeggen, Heere, treed niet in het gerichte jnet uwen knecht!—. Met ho.e veel ijver en liefde  over FILIP. I: 6. as liefde, heeft mijn waarde Ambtgenoot» ala ik ongefteld was, en ook in deeze laarfte krankheid mij bijgeftaan, en" het werk, dat er te doen was, willen op zich nemen, als een broeder. Met gevoelige aandoeningen,, heb ik dit alles dikwils nagedagt, in mijne eenzaamheid, op mijne legerftede, toen ik zwak was. Met dankbaar gevoel, heb ik het voor den Heere erkent, en nu wil ik het in het openbaar ook voor u erkennen, als eene zaak die mij zeer groot is, en voor welke hulpe van mijnen waarden Ambtgenoot, en belangneming van de Gemeente, ik u hartelijk mijne dankbaarheid betuige. Dit doe ik met te meerder gevoel, om dat uwe liefde en achting in deze achttien jaren niet verminderd, maar veel eer vermeerderd, bevestigd en meer gegrond geworden is, en ik betuigen kan, 't geen alle leeraars niet betuigen konnen, dat, over het algemeen, vrede en liefde, tusichen mij en u heeft plaats gehad, deze achttien jaren lang, tot op dezen dag. En niet tegenftaande dit alles groot is, noch grooter is het evenwel, dat mijn arbeid in het Euangelij onder u, met hoeveel gebrek dezelve. ook door mij verricht is, en gij er altijd gunstiger over geoordeeld, en de gebreken in dezelven meer voorbij gezien hebt, B 5 dan  26* LEERREDEN dan ik' zelve: dat mijn arbeid, zegge ik, door de genade Gods niet geheel te vergeeffch geweest is. Ik herinner mij op dezen dag, dat van mijne eerste Leerreden af, die ik onder u deed, en vervolgends, vooral in de twee eerste jaren van mijnen dienst, er weinig Leerredenen door mij gefchiedden, of ze deden, door de genade Gods, eenige uitwerking, en droegen eenige vrucht, 't Is waar, naar het aantal van de genen, in wier harten zich eenige beweging en werk openbaarden, zijn er weinigen, bij welken het gebleven en doorgebroken is: maar op zich zeiven genomen, zijn er evenwel al verfcheidenen, aan wien de Heere het woord gezegend heeft, en van welken ik vertrouwen mag, dat de Heere in dezelve een goed werk begonnen,, bewaard en voortgezet heeft, en dat hij het ook voleinden zal, tot op den dag van Christus Jezus. Gij, die u daar onder zoudt mogen tellen; en ook gij, die eerder, of onder eenen anderen dienst, den Heere zijt toegebragt, maar aan wien ook het woord door mij gefproken, meermalen tot eenen merkelijken zegen heeft mogen verftrekken; geeft toch God alleen daar van de eer, want hij die plant, en hij die nat maakt zijn niets, maar het is God die den wasdom geeft, die 'tgoede  over FILIP. I: 6. 27 *t goede werk begonnen, bewaard en bevordert heeft, en dien er dus. alle de eer alleen van toekomt. Maar ik moest ook niet vergeten,, onder de zegeningen, die ik onder al den zwrv.n arbeid hier genoten hebbe , mede te tellen, dat de goede voorzienigheid, toen mijne meeste en beste krachten hier verfleten waren, en het werk mij,, in mijne klimmende jaren, daar door begon moeilijk te vallen, mij eene hulpe in mijnen waarden Ambtgenoot hoeft toegevoegd; zoo dat wij nu in het dienstwerk deelen, waar door ik ontlasting van arbeid , en gij den geheelen dienst meer volledig hebt, dan die anders zou hebben kunnen gefchieden. Buiten deeze gunstrijke beftellingcn, moet ik melding maken, van de menigvuldige vertroostingen en. inwendige onderfteuningen, die de Heere mij ook, vooral onder vérfcheidene bezwaren, genadig heeft willen toedcelen, waar door ik mij in de zwaarste ongelogenh-den, dikwerf, met zoo. veel blijdfehap in God, en in zijne wijze en goede alregeering, kon vertroosten, dat ik niets beter wist, dan puur het voorfchrift van den Zaligmaker te bidden, p Vader! uw wil gefchiede ! en dat ik zo< veel ftof vond, tot ootmoedige dankzeg::', over de goedertierenheden van God, en zijne wr-  «8 LEERREDEN vermenigvuldigde genade in Christus, dat ik verlegen ftond, wat ik den Heere zou vergelden, voor alle zijne weldadigheden en getrouwheden aan mij onwaardigen bewezen. In mijne beste tijden, heeft het mij meermalen doen verlangen naar mijn einde, om den Heer Ce beter te kunnen verheerlijken, uitwonende in het lichaam, dan in het zelve inwonende, daar het noch met zooveel bederf bezwaard is. In deeze mijne laatfte ziekte, heb ik die levendigheid van mijn gemoedsgeftel, zoo niet gehad, als ik wel gewenfcht en verlangt hadde, doch een ftil en minder gevoelig toever» zicht op God, en op de oneindige genade en barmhartigheid van den Heere Jezus Christus, als den getrouwen Zaligmaker van arme zondaren, die nooit iemand laat befchaamd worden, van alle de genen die zich aan hem toevertrouwen, was mij evenwel meermalen tot ftérkte. En hoe het ook mogt uitvallen met de uitkomst van mijne krankheid, het zij ten leven, het zij ten doode, ik wenfehte dit aan den Heere over te geven. Doch de begeerte mijnes harte ftrekte zich Uit, om te leven; en wel bijzonder, om deze drie redenen. Voor eerst, op dat ik u, die mij in deeze achttien jaren lief geworden waart, noch eenigen tijd zou mogen Hichten,, en  over FILÏP. I: 6. 29 en voor den «enen öf den anderen, noch mogt ftrekken tot een middel ter bekeering. In de tweede plaats, uit liefde tot mijne geliefde huisvrouw en mijne kinderen, die ik zeker Wist, dat zich bitterlijk bedroeven zouden? wanneer Ik door den dood Van haar werd weggenomen; gelijk ik daar van reeds vooraf de fterkfte bewijzen gezien hadde. In de derde plaats, om mijne eigen verbetering, en de uitzuivering van zoo veel kwaad, dat mij, tot mijne groote fmerte, bij aanhoudendheid aankleeft, en mijn geheele leven befmet, voor de oogen van hem, dien de reinen van harten alleen zien zullen. Deze drie Hukken waren de eenigste redenen van mijn verlangen naar herftelling. Mochten deze begeertens, nü ik wederom ben opgerecht, minder of meerder bereikt worden, door de verlenging van mijne dagen, en het hervatten van mijnen arbeid, dan zoudt gij, die mij eene geliefde Gemeente zijt, dan zouden zij, die mij het naast aangaan, dan zou ik zelve, alle reden hebben, om de genade en barmhartigheid des Heeren, die mij weder heeft gelieven op te rechten, nu en eeuwig met dankzegging te prijzen. Er zullen er wel onder u zijn, die ftil bij zich zeiven denken, ja! mogt dat voor mij Zoo zijn! mogt ik een van de eersten zijn, en  3o LEERREDEN en nu meer nut doen met het woord, dan ik er ooit mede gedaan hebbe: maar ik vreeze, dat er ook velen zijn, die daar nu noch geen het minste overleg op maken. Van u, die zoo gefteld zijt, kan ik niet Vertrouwen, dat dit goede werk in u zou begonnen wezen. Ik vreeze veel eer voor u, dat het kwade werk der zonde, dat de Satan in u begonnen heeft, en waaraan gij zulk eenen lust hebt, van hem in u zal voleindigd worden, tot op uwen dood en den dag van Christus Jezus, en dat gij dan dat verfchriklijk woord zult hooren, wijkt van mij, gij allen die ongerechtigheid werkt. Ik vreeze dit van u, om dat ik zie, dat gij aan dat kwade werk zoo vast houdt; het zelve met zoo veel ijver en gezetheid voorftaat, en dit gij zoo veel kloppingen en overtuigingen al verwaarloosd en uitgedoofd hebt, om aan het kwade vast te houden. En uit hoofde van die vreeze, zou ik de zaak hopeloos, zonder langer voor de zelve te bidden , aan ü zeiven overlaten , in* dien ik noch niet eenig vertrouwen op God had, dat hij, daar hij, zoo lange hij het woord zijner genade fchenkt, ook noch den eenen en den anderen heeft, in wien hij door zijne kracht het kwade werk verbreken, en het goede werk beginnen wil. En dat vertrouwen  over FILÏP. li 6\ 3* trouwen heeft mij, in mijn werk, onder u, telkens opgebeurd, en mij bij u op geloof en bekeering, ftceds doen aandringen en aanhouden. En zoo vertrouwe ik vooreerst, dat God in die flechte en booze menfchen een goed werk beginnen wil, en dat er hier ook noch zijn, of komen zullen, in. wien hij dit naar zijne eeuwige liefde doen zal. Want het gebed van zijn volk en van zijne knechten om dat goede, en zijn woord, dat een middel tot dat goede is, zal naar zijne beloften niet o-eheel te vergeeffch wezen. En och hoe gaerne wenfchte ik, dat gij dit hoorende, het aanbelang daar van voor u zeiven, met volle overreding mogt opmerken, en beginnen te zuchten en te bidden, dat God dit goede werk in u beginnen wilde. Ik vertrouw daar bij, dat God de minste zuchtingen en gebeden, die oprechtelijk en met volle mcening van het harte, naar hem uit en opgaan, om dit goede werk, gunstig hooren, en vermeerderen, en verlterken zal: dat hij met zulk eenen zal handelen, even gelijk de vader zijnen verlorenen zoon deed, dien hij te gemoete ging, toen dezelve noch verre was. Die tot hem komt, zal hij immers geenzins uitwerpen. Ik vertrouw eindelijk-, dat, er hier, en daar  3* LEERRÈDEN daar noch wél zaad In het hart van den eenèn en anderen verborgen ligt, dat nu zoo wel voor den pe'rïbon zeiven, als voor anderen onbekend is, maar dat God des niet te min, noch eens zal doen üitfpruiten j gelijk hij meermalen gedaan heeft. En dat ik dit mijn vertrouwen op God* u bij deze buitengewoone gelegenheid openthjk Verklare, gefchied niet, om u in het booze werk zorgeloos te doen Voordgaan. O neen! maar om u, aangaande dit goede werk, voor u zelvcn ernstig bezorgd te maken, en Vooral om zulken, wier harten zich aanvanghjk mogten beginnen te openen, en in welke de vermaningen en Waarfchoüwingen doordringen, te ondencheppen en te hulp te komen, èn och! mocht God mijn leven daar toe verlengd hebben, op dat ik daar van noch aangename gevolgen beleven mogt. Voor het overige moet ik nu mijne reden met Paulus richten, tot zulken onder u, die met minder of meerder klaarheid erkennen, dat Gods genade het goede werk in hunne harten bégonnen heeft. Is het al niet, dat gij dit zoo klaar zien kunt, in opzicht tot het goede werk zelve, gij moogt dat even. Wel opmaken, aan uwe hartelijke en gedurige zuchtingen tegen het ongeloof, de verdorvenheid en het gebrek aan liefde, en aan uwe  over FILIP. I: 6. 33. uwe innerlijke verlangens, óm toch met cc» volkomener geloof en vuriger liefde voor Go'i te leven, daar deeze ztichtittgèn, wanneer zij' oprecht voor God zijn, ook uit dit goede werk van God voardkomen, en ven het zelve de bewijzen zijn. — Van u kan ik dftzelvê vertrouwen; dat God, die een goed werk in u begonnen heeft, het zelve cok zal voleindigen, en dat vertrouwen moet ik u ook 'in boezemen, op dat het u ópwekke, om meer blij en heilig te leven. Wat er goeds in u is, wat u onderfcheidt, dat is niet van u begonnen. Vletfch en bloed heeft het u niet geopenbaard, noch eenig menfeh heeft bet u gegeven, neen God, de goede God heeft het begonnen, en menfchen hebben het niet kunnen vernietigen, ook die niet, die dat anders wel zouden gewild hebben.— Erkent dit met dankbaarheid en ootmoed voor den Heere, en geeft zijne vrije goedheid de ecre. Hij heeft u gemaakt, met gij. — Bedenkt daar toé toch veel, hoe gij van nature zijt, onvatbaar en onwillig tot dat goede werk, op dat gij het beginzo! van geloof en liefde 'te levendiger, tc zekerder voor Gods werk moogt kunr.n, houden , en met verwondering de genade aanbidden, die op u zulk eenen verdorven, Hechten en alleronwaardigüen hederzag. C Gij  34 LEERREDEN Gij meent, en dat meent gij niet zonder reden, dat gij daar van meerder vrucht en en vordering zien. moest, doch die vrucht, die vordering, is ook het werk van God, die het geene hij in u begonnen heeft, ook za! voleinden. Daar toe moet gij dit zelfde vertrouwen met Paulus dat God door Chrishet goede werk, dat hij begonnen heeft, zal bewaren, Herken, vermeerderen, voleindigen, tot on den dag van Christus Jezus. Bedenkt alle de zekerheid, die daar voor is, in Gods deugden, en in de gerechtigheid van zijnen Zoon, en zoekt u daarop iu vertrouwen te verlaten, als op eene genoegzame vastigheid,, maar die ook de eenigfte grond van vertrouwen voor u zijn moet. Doen zich hier tegen vele bedenkingen op, die u tot wantrouwen aanzetten, geeft u daaraan niet over, daar zij u van uwe fterkte afrukken, maar ftrijd, al is het ook donker den ftrijd des geloofs. Komt het al ligt bij u op, dat gij u zoud kunnen bedriegen, en dat u vertrouwen op God ijdel zou kunnen wezen : zulk eene bedenking is niet vreemd in oprechten, die voor zelfsbedror, meer vrezen dan geveinsden; maar merkt hier tegen op, dat zij, die met hun hart in Christus op God vertrouwen, Qva door hem de zonde te overwinnen, en  over FILÏP. I: 6. 35 voor hen te leven, met alles wat zij zijn, geen reden hebben, om te'vreezen, dat hun vertrouwen, gelijk dat van een huichelaar,, hen befchamen zal. Want God ziet de oprechten aan, en heeft in Christus aan hun een welgevallen. Valt u de ftrijd bang, en vreest gij, dac gij in den zclven zoudt kunnen onderliggen, daar voor is geen het minste gevaar, wanneer gij door vertrouwen, op Gods kracht, in waarheid ootmoedig vasthoudt, want daar door overwint men:. Het geloof overwint de wereld. Ontbreekt er aan het goede werk noch veel in u : erkent in geloof, dat God als de beginner, het zelve ook voltooien zal, wagt en arbeidt tevens in dat vertrouwen, en uw vrucht zal uit hem gevonden worden. Ziet ondertusfehen in vertrouwen en verlangen uit, naar den dag van Christus, in welken het goede werk eerst voltooid zal zijn, in u, en in alle gelovigen met u. Dan, dan zult gij de dwaasheid van al uw wantrouwen erkennen, wanneer gij ziet dar alle Gods beloften vervuld zijn, en dat u gefchied is, naar derzelver inhoud. Dan zult gij alle gebrek Voor eeuwig te boven zijn, en zonde , duivel en wereld niet' alleen, maar ook den dood zeiven zien onderworpen aan C a uwe  3<5 LEERREDEN voeten. Dan zuk gij ondervinden, welk cm groot en zalig uitzicht het goede werk nu in u begonnen , gehad heeft: wanneer Christus zal verheerlijkt v/orden in alle zijne hei. ligen, en wonderbaar in allen die geloven, Amen. Kom Heere Jezus, ja kom haascehjk^ Amen! hec zij zoo, Amen! Te ARKHE M, Gedrukt bij Chri«tiaan Nijhoff.