DE LAATSTE LEVENSDAGEN VAN DEN ABT JERUSALEM. Quid egtris, tune apparebit, turn animam ages. Sen. door J. F. F. EMPERIUS, Prof. te Brunswijk. (Uit het Hoogduitsch.) Te HAARLEM, V$ Bij C. P L A A T\ i 7 9   AAN DEN L E E Z E R, Jfijanden der Verlichting — tenen zachter naam weet ik ze niet te geeven — ftroêiden^ naa jerusalems dood^ onder de hand, uit; Dat hij niet als Christen gejlorven vrare. * 2 Die  Die eenigzins met de ïaage konstgreepen hekend is, welke de voorfl anders van Dweeperij en Bijgeloof gewend zijn te gebruiken, tegen hen, die Waarheid en Licht zoeken te. yerfpreiden, zal de fnoode bedoeling van dit vitjlrooifel ligt ontdekken. Het moet in zijne oor en klinken, als of'men elk, die den naam yan Christen draagt, toer.iepe: „ Hebt toch „ zo veel hoogachting niet voor jerusale^, • hij verdient ze niet van u. Hij was een ?, Deist, ofmisfchien wel - een Naturalist. Zij„ ne laatfte ogenblikken hebben ten minflen * doen zien, dat hij geen Christen was. Of „ /iel dan toch niet te veel vertrouwen in hem} „ Leg zijne fchrift&n ter zijde zij zijn  V „- gevaarlijk*. -— 'e? fehuih éen adder onb der het gras, wanneer hij als een voirfian3, der des Christendoms zich vertoont — hij wil u door den fchijn bedriegen, cm u ep „ den doolweg te helpen enz. enz. enz." !!! Zo zocht men den grooten verdienstlijken man — den man, die altijd naar overtuiging te werk ging - den man, die altijd, met het besté hart, zijn leven en krachten aan God en het geluk zijner medemenfchen wijde naa zijn dood $ de achting te ontfleelen, die hij verdiende te hebben en te behouden, en, langs dien weg^ aan de uitbreiding van hei Rijk der •waarheid en dis lichts eenén hinderpaal in den * 3 'weg  weg te {lellen. — God rekene hun dis Zon* de niet toe! Moest dit elk, die prijs op waarheid en verftandige Godsvrucht fielt, tot in de ziel leed joen? Welkom! Driemaal welkom?, moet hem'dan het bericht zijn, dat ons dit tegenwoordig [lukje, omtrent de laatste dagen des Toortrefiijken Mans, geeft. Het verhaal, dat hier vtor ons ligt, draagt fpreekende kenmerken, van historifche getrouwheid 'sMans zwakke oogenblik- ken worden zo min als die van heldenmoed verzweegen. Kom, fnoode Lasteraar eener ede-  Vil edele ziel, die thans in eene. befer waereld een zalig lot geniet lees, en word fchaam- rood! —Kom, Vriend der waarheid! die den groot en Man naar waarde fphattede, en ge* met de vreugde, dat gij u niet bedroogen hebt; gij vindt hem zich zeiven gelijk, - in den dood zo wel als in het leven, — zo als gij hem wenschte te vinden. —~ Kom Gij, die het Christendom boven alles waardeert, die alleen door het zelve uwe gelukzaligheid zoekt! Gij! die huivert bij het denkbeeld van Deïst, Naturalist &c.9 als of de naam u reeds kon befmetten, - kom en lees *- lees onpartijdig zie in jerusalem deti waar en, den flerkgeloovenden Christen op zijn X ■ ■ * 4 flerf  flerfyed -—. leer van hem als Christen fier* yen! . En, zo uw hart onbevooroordeeld over hem vonnist, zal het, met mij, moeten uitroepen, Haarde woorden der Schrift: Mijne ziel fier*t den dood dezes Rechtvaardigen! - Mijn einde zij gelijk zijn einde! De Vercaaler. AAN  aan HAARE KONINGLIJKE HOOGHEID, de doorluchtigste VORSTIN en MEVROUW, MEVROUW PHILIPPINE CHARLOTTE, Hertogin Weduwe van Brunswijk en Lunenburg, gebooren Koninglijke Prinfes van Pruis/en. mijne allergenadigste hertogin en mevrouw!   DOORLUCHTIGSTE HERTOGIN! ALLERGENADIGSTE HERTOGIN en MEVROUW! Ik waage hec, om de volgende bladen, welke de laatfte uuren eens grootcn en zeldzaamen mans fchilderen, op de nederigfte wijze optedraagen9: aan eene hooge Vorstin, die de ganfche waarde des Overlcedencn kende, en van hem, op zijn fterfbed, nog de plechtige betuiging van eerbied en  xff en achting ontving, welke hij bij zijnen overgang in een beter leven met zich nam. Eikeenen, die prijs fteh op alles, wat der menschheid tot cerc verftrekt, moet het aandoen en rcreelen, dat eene voortreflijke Vorstin, haare hoogachting voor wijsheid en Godsdienst daardoor opentlijk te kennen geeft, dat zij eenen man, die haar door zijne fchriften en door zijn gedrag leerde , - zo lang hij leefde , met haare -vriendfchap,-en, - zijne naagedachtenis- door een gedenkteeken, dat hij verdiende, en, - wat nog meer is, — door haare traanen vereerde! Haare Koningl. Hoogheid doet door een zeldzaam voorbeeld de Waereld zien, dat groote zielen daar, waar andere zo gaarne door geleenden luister het oog  xa*- «og verblinden , met een zuiveren en waaren glans fchirteren, welken zij, zelfs op den throon, liever aan de deugd, als aan den hoogen trap, waarop zij (laan, willen te danken hebben. Het is de hardijkfte wensch van alle die geef pen, die, gelijk ik, de Moeder onzes grooten Hertogs met eerbied en bewondering befchouwen: Dat die kalmte en gelukzaligheid, welke de herinnering aan een leven vol van edele daaden geeft - een leven, dat Uwe Koning!. Hoogheid in zulk een hoogen graad geniet, tot aan het uitferfte perk des menschüjken ouderdoms moge voordduuren. Hoe gelukkig fchatte ik mij zeiyen , dat het mij heeft mogen gebeuren, een zo verheven characler van nabij te kunnen eerbie- di-  digen, cn opentlijk die gevoelens der grootfte hoogachting te kennen te geeven, met welke ik fteeds blijve Doorluchtigfte Hertogin! Uvfrer Koningl. Hoogheids Onderdaaniglte allergehoorzaamfte Dienaar e m v e r i v s. VOOR-  VOORBERICHT. Jn de laat ft e krankheid eens mans, welke zich door de edelfïe gevoelens en daaden, door groote talenten, door waare Godsvrucht, door wijsheid en beminnenswaardigheid verre boven de gewoone menfchen verhief, — eens mans, wiens aannaderende dood mij met het verlies eens vriends, waarvan de weerga voor my niet te vinden was , dreigde, zocht ik alles, wat dc gevoelens, die 'er in zijne ziel omgingen, kenteekende, bij eiken flap, waarmede zijn aardsch leven de eeuwigheid te gemoet trad, gade te flaan, en in mijn geheugen te prenten. Ik teekende de merkbaare veranderingen zijns toeftands op, om daarvan eenigen afweezenden vrienden des voortreflijken mans bericht te kunnen mededeelen. Dit Bericht verfchijnt hier in druk, uit hoofde van eene omfïandigheid, welke mij verpligtte om hetzelve alge-  xvi gemeener bekend te maaken. Niemant is 'er, die de onvolkomenheid dezes taf er eels meer gevoelt als ik; echter meen ik- te kunnen hoopen, dat het, zelfs onder die gedaante, welkom zal zijn aan de vrienden van jerusalem, en allen, die hem hoogachten. Het heeft gcene andere aanprijzing als hiftorifche getrouwheid. Men moge bij het ferfbed van meenjgeenen beroemden man gebruik kunnen maaken van de komt,int hetgezigt der bezwijkende natuur in de uur en des berouw s, der ver wijtingen, der bevreesdheid, te omzwagtelen, en de oogenblikken van heldenmoed in het licht te zetten - de man, die zijn leven op eene eenzelvige wijze aan waarheid en deugd wijde, had, 'door de kracht des Godsdlensts gêfterkt, met noodig om zich aan het onderzoekend oog der JVaereld te onttrekken. Hij verfchijnt hier juist zo als hij was : zo als hem zijne vrienden , die 'er bij tegenwoordig waren, zagen: en zo als hem zijne ajweezende vrienden het liefst zullen zien ten voorfchijn brengen.  D e Viceprsjident jerusalem had den harden winter en de eerfte zomermaanden dezes Jaars (1789) doorgebracht in het volle bezit aller zijner zielsvermogens, bij eene, naar het uiterlijk aanzien, ongekrenkte gezondheid, en mee eene ongewoone helderheid van geest. Hij genoot geduurende dien tijd zijn leven met lust» en op dezelfde wijze, als waarop hij gewend was hetzelve te genieten. Vrij van zorgen en lastige bezigheden, leefde hij, in den beminlijken kring zijner voortreflijke Familie, en daaglijks gezegend door de blijken der zuiverfte en oprechtfle hoogachting veeier edele menfehen, voor zijne vrienden, voor zijnen arbeid, welken hij nog bleef voordzetten, en voor verrichtingen der weldaadigheid en der menschlievendheid. Hij befchouwde met de uiterfte deelneeming veeIe gewigtige gebeurenisfen, welke in deze laatlle Jaaren voorvielen. Met de uitftekendfte dankbaarheid aan de Voorzienigheid, wier fchikkingen hij door zijne veeljaarige ondervinding in een ruimen omtrek A moge  co mogt befchouwen, zag hij verfcheiden verbeteringen in het rijk der verlichting en der zeden r waartoe hij in zijne vroeger jaaren het zaad had uitgeftrooid, en waarvan hij den voordgang nog bij aanhoudendheid door zijne veelvouwige werzaamheid bevorderde, rijp worden tot uitgebreider voordeelcn. Hij zettede nog zijne wijdloopige briefwisfeling met zijne buitenlandfche vrienden, regelmaatig en met genoegen, voord. Hij reed in het voorjaar en in 't begin van den zomer nog-alle weeken, wanneer het weder zulks toeliet, na zijn klooster Rid~ dagshaufen, alwaar hij met de Collegiaaten zij- ^ ne bezigheden onvermoeid verrichtte. Hij had nog in 't laast van July, op een warmen en helderen dag, daar ter plaatfe, waar hij altijd zeer gaarne was, uitneemend veel genoegen genooten, was nog met eenige Collegiaaten in hun tuin gaan wandelen, en had zich met veel levendigheids over de fchoone Natuur verheugd. Niemant zou toen geloofd hebben, dat dat bezoek zijn laatfte zou zijn. Omtrent ten zelfden tijde had hij ook de groote vreugde gehad, dat hij zijne oudfte dochter, de vrouw Domina van het klooster St. Crux, in haare wooning op het klooster, die zij eerst onlangs betrokken had, op orde zag. Op deze wijze verliepen zijne laatfte dagen niet alleen in ftille kalmte, maar ook onder aangenaame voorvallen, die, zonder dat zijn gevoel 'er te fterk door aangedaan werd, hem het'genot zijns levens dierbaarer maakten. De laatfte maal dat ik den voortreflijken man vóór  C 3 ) Vóór zijne krankheid zag, was op vrijdags den yden van Augustus. De dochter zijns vriends munter en haar gemaal, de Heer Juftitie-raad brun, die op 4uinne te rug reize na Coppenhagen opzedijk over Brunswijk gingen, om den Viceprajident en zijne Familie te bezoeken, waren juist aangekomen. Hij verheugde zich zeer over dit bezoekj en was op dien dag buitengemeen opgeruimd. Hij liet zich onder anderen ook op de liefderijkfte wijze in gefprek in met den zoon zijner Vrienden, een kind van vijf jaaren» Dit kind, dat een zeer gevoelig hart en buitengemeene levendigheid bezit, hegtte zich zo fterk aan den eerwaardigen man, en gaf hem zijne liefde met zo veel vuurs te kennen, dat hij en allen die 'er tegenwoordig waren daarvan aangedaan werden. Men zou geloofd hebben, dat een vroeg ontlooken gevoel voor hec fchoone en goede het kind de ganfche voortreflijkheid eens zo uitmuntenden mans hadde doen gewaarworden; dat zijn niet vooringenoomen hart met de menschlievende ziel des wijzen, die nu binnen kort zijne volmaaking te gemoet zou gaan, zoude hebben kunnen fympathifeeren. Hoe weinig dachten wij allen daaraan, dat het zo fchielijk zoude gebeuren! Deze dag werd vergenoegd beflooten, de daarop volgende was niet minder vrolijk; en de Vicetraffdent bracht dien avond met zijne Dochrers alleen door, en fprak met dezelvenop deliefde- en belangrijkfte wijze. Hij rekte dit vrolijk huislijk gefprek langer als naar gewoonte uit, als of hij 'er eenig voorgevoel van gehad hadde, dat hij dit genoegen voor As de  (4) de laatfte maal genoot. Op zondag, den c/den vari Augustus, kwam hem een waardig en veeljaarig vriend, de Heer Opperhofmeester von preen bezoeken, welke een lang gefprek met hem had, en zich met die hartlijke deelneeming, welke hij den Viceprafïdent tot in zijne laatfte dagen liet blijken, verheugde over die vergenoegde zielsgefteldheid, welke allen, die hem in deze dagen zagen, aan hem bewonderden. Naderhand begon de Ficeprafideni nog een brief te fchrijven, welken hij echter uit hoofde van een bezoek, dat hem een Vreemdling gaf, niet eindigde. De laatfte woorden des briefs waren deze: „ De vriend„ fchap van waardige en verdienstlijke man„ nen had voor mij van ouds de grootfte be„ koorlijkheid. Maar hoe Iromper alle mijne „ overige gewaarwordingen worden, hoe na„ der ik aan mijn einde kom," —- Hier werd hij geftoord, en dit waren de laatfte regels, die hij fchreef. Zo gemeenzaam hem ook altijd de gedachten aan zijn aannaderend levenseinde waren, zo aandoenlijk hij die in alle zijne laater brieven aan zijne vrienden uitdrukte, hij kon echter in dit oogenblik onmooglijk denken, dat zijn einde zo nabij was. De brief ïs zo duidlijk en met zulk eene vaste hand gefchreeven, dat niemant, die denzelven zag, daar uit voor een toeval van dien aart, als hem omtrent één uur daarnaa overkwam, eenige vrees zou hebben kunnen opvatten. Toen de Vreemdling vertrokken was, ging hij in een andere kamer tot zijne doorreizende  C5> de Vrienden, die hij bij zich op het middagmaal genoodigd had. Men zettede zich vergenoegd aan tafel; hij fprak zeer opgeruimd, at weinig, maar, naar het fcheen, met fmaak. Terwijl men nog zat te eeten werd hij eensklaps ftil, en het Gezelfchap bemerkte, dat de beet, welken hij in den mond had, onbeweeglijk bleef Zitten, en dat, op dat zelfde oogenblik, zyn gezigt aan de linkerzijde ftijf en eenigzins vertrokken was. Allen, die bij hem waren, zagen eikanderen verfchrikt aan, niemand had den moed zich zeiven of eenen anderen te belijden , wat hij vreesde; en doch lag het hun allen op de leden, dat het dat verfchriklijk toeval moest wezen, dat zich naderhand maar al te duidlijk liet zien. JJder werd echter door de vreeze, dat men den Viceprafident eenigen fchrik veroorzaaken zoude, wanneer men zyjne bekommering liet blijken, tegengehouden. Zo zaten zij eenige oogenblikken in fpraaklooze angst, totdat de Heer Juftitie-r aad b run het verfchriklijk ftilzwijgen afbrak met de vraag: Wat is dat? Deze vraag hoorde de Viceprceftdent niet, hij bleef onbeweeglijk zitten, zonder eenig geluid te geeven. Zijne Dochters vloogen de kamer uit, om zo fchielijk als mooglijk den Genees-en Heel-meester te laaten haaien, en de eerfte uitbraak van haar fchrik en fmart voor haaren Vader te verbergen. De Vrienden en de Bediende, welke laatste middelerwijl in de kamer gekomen was, biceven bij hem. Binnen eenige minuuten bekwam de Vicepraftdent weder zo verre, dat hij, toen zijne Dochters weder binnen kwamen, van zijn ftoel ppA 3 ftaat»  co (laan en zijne Vrienden met eene duidlijke ftera verzoeken konde, dat zij het hem doch mogten vergeeven, dat hij hen had doen fchrikken. Hij voegde 'er bij, dat hij niet wist, wat hem zo plotslijk was overgekomen. Men verzocht hem dat hij een weinig in de kamer heen en weder gmge;hij deed dat, zonder dat men hem behoefde te onderfteunen, en, naar het fcheen, ook zonder moeite, terwijl hij verfcheiden maaien zeide, dat het thans weder beter met hem was. Kort daarop kwam zijn Geneesheer en oude vriend, de Heer Lyfmedkus brückmann, welke, eer hij nog in de kamer ging, naauwkeung bericht ontvangen had van alles, wat er was voorgevallen De Vicepraftdent ging hem met zijn gewouuc viiwidlijkhcid te gemoet, en zeide: Ik heb mijnen Vrienden en armen Kinderen een fchrik aangejaagd; ik weet niet, wat het was, het is echter nu geheel weder over. Hij wendde zich daarop tot den Heelmeester, die juist in de kamer trad, en zeide al fchertfende tot hem: Daar komt gij nu ook; men heeft, gelijk ik zie, aanftonds alle noodjge fchikkingen gemaakt. De Heer Lyfmedicus brückmann verklaarde, dat hij flegts een weinig gisting in het bloed vond, en gelooide, dat het niet meer als een krampachtig toeval geweest was; hij bleef echter daar,om denKranken langer gade te liaan. Terwijl hij zo bij hem zar, en over verfcheiden zaaken met hem fprak, werd de fpraak des Kranken op éénmaal onduidlijk, en het gezigt vertrok zich fterker na de linkerzijde, De Geneesheer, die met vriendfchaplijke deelneeming eene zich altyJ  ■Cr) geïgk blijvende omzigtigheid verbindt, uitte .zich in 't geheel niet over de waargenoomen verandering, voelde hem aan den pols, en zeide bedaard; Het zal evenwel doch goed zijn, om een weinig bloeds af te laaten tappen , is daar terftond nog eenige gisting. Men opende hem eene ader aan den linkerarm, legde fpaanfche vliegen, en verzocht hem na bed te gaan. Hij had nog krachts genoeg, om, door de Zijnen geholpen, in het nabuurig flaapvertrek te gaan, en bij het ontkleeden befpeurde men voor het eerst eenige zwakte in den linkerarm. Maar tegens den avond, toen juist eene van zijne Dochters naast het bed zat, •vattede hij met de rechter zijne eigen linkerhand, drukte dezelve met veel vriendlijkheid en bracht ze eindelijk aan de lippen, en nu zag zijne Dochter eerst, met onuitfpreeklijke ontlteltenis, dat hij zijne eigen hand voor de haare hield, en in 't geheel geen gevoel in den linkerarm had. Geduurende den naamiddag bleef hij zich zeiven nog volkomen bewust, tegens den avond begon hij te {luimeren, en zijn bewustzijn fcheen zwakker en meer beneveld te worden. Des naamiddags fprak hij nog veel, maar niet zeer verftaanbaar, en op een ten uiterften aandoenlijken en liefderijken toon; men merkte duidlijk, dat hij ten oogmerk had, om de bekommering der zijnen daardoor te verminderen, dat hij zich als naar gewoonte met hun in gefprek begaf. Zy zochten ook van haare zijde zo veel mooglyk haare verflagenheid te onderdrukken, om haaren geliefde» Vader de aandoening te befpaaren,welke eene al A 4 te  (8 ) te duidlijke kennis van zijnen toefhnd bij hem had kunnen te weegbrengen. Hij liet niets blijken van de bij hem voorgevallen verandering, en fcheen ook zelf niet duidlijk te weeten , wat hem overgekomen was. Tegens den avond kreeg hij eene koorts, en fprak, zo dikwijls hij uit zyne fluimering ontwaakte, m uitdrukkingen, welke eene eenigermaate overfpannen verbeeldings - kracht te kennen gaven. Er was volftrekt niets ongewoons voorgevallen, het geen men voor de aanleidende oorzaak van dit toeval van beroerte zoude kunnen houden; geene geweldige gemoedsbeweeging, geene afwijking van zijne gewoone levenswijze en zijnen fteeds in acht genoomen eet-regel, geene fterker infpanning zijner krachten. Het was daarin, en in het bewustzijn, dat 'er niets verzuimd was, wat menfchlijke voorzigrigheid en zorgvuldigheid kon doen, om zijn dierbaar leven te behouden, dat zijne tot in de ziel bedroefde Kinderen en Vrienden de eenige, bij hunne droefheid moogïijke, tevredenftelling vonden. Het kan zijn dat, gelijk zommigen geloofden, eene al te groote en te lang aanhoudende fpanning der zenuwen, geduurende de buitengewoone koude van den voorgaanden winter, de afgelegen oorzaak van dit toeval was; doch het is waarfchyn3ijker, dat zijne, bij zijnen hoogen ouderdom, langzaamerhand uitgeputte natuursvermogens yan zelfs ophielden te werken. De  ( 9 ) De treurige tijding van des Victprzfidents krankheid verfpreidde zich zeer fchielijk dooide ganfche Stad, en maakte dat elkeen voor het leven eens zo geachten mans begon te vrcezen. De hooge Leden der Bruhswykfche Vorstlijke Familie, die hem 'als vriend, als leermeester en den getrouwden dienaar hunnes huizes beminden: veele andere iiiwooners van Brunswyk, die hem als een beroemden fchrijver, als een buitengemeen aangenaam lid hunner gezelfchappcn, of, in nader betrekkingen, als raadgecver, als weldoender, als een zeldzaam voorbeeld van verheven deugden hoogachteden, kwamen met den grootften fpoed, door hooplooze bekommering als gejaagd, naar zijnen toeftand vernccmen. Het was des maandags middags, zijnde den loden van Augustus, dat ik den voortreflijken man op zijn krankbed zag. De verandering, welke ik met inwendige droefheid aan hem befpeurde, was verfchriklijk. Zijn aangezigt, uit welks zachte trekken anders de aanminnigfte vrolijkheid en de hartlijkfte toegenegenheid zijnen vrienden te gemoet lachten, was vertrokken en opgezwollen; zijne voorheen zo fterk teekenende oogen fpraken niet meer, — waren bewolkt; zijn mond ftond wijd open; zijne lippen, van welken zo dikwijls de zachte Aroom eener inneemende welfpreckendheid vloeide, waren lang zonder beweeging, en namen 'er naderhand verfcheiden maaien de proef van', of zij verftaanbaare woorden konden voordbrengen. Hij reikte mij zyne rechterhand A 5 toe,  ( io ) toe, drukte de mijne met tederheid en zag mij me: zijne flaauwe oogen ftrak aan. Langzaamerhand vergaderde hij weder eenige krachten. Ik was nu ook weder van de ontroering, die op het eerlle gezigt bij mij ontftond, genoeg bekomen, om met hem te kunnen fpreeken. Naa dat hij door eenige uitdrukkingen, waarvan ik de levendigheid zocht te verminderen, mij zijne toegenegenheid had te kennen gegeeven, maakte hij gewag van eene zaak van klein belang, welke hij in die dagen moest bezorgen en welke ik voor hem kon verrichten. Zijne woorden waren zo onverftaanbaar, en zo dikwijls door lange tusfehenpoozen afgebrooken, dat ik met moeite ontdekte, waar hij van fprak. Zijne fpraak werd langzaamerhand verftaanbaarer, en dewijl hij gaarne nog meer wilde fpreeken, en naar elk woord, dat gefprooken werd, met oplettendheid luifterde, zo verhaalde ik hem verfcheiden zaaken, welke ik dacht dat hem eenig genoegen konden veroorzaaken. Hij hoorde met deelneeming de tedere verwelkoming, waarmede in deze dagen zijne Doorluchtigheid, de Hertog, en het Hoog-vorstlyk Huis, haare Koningl. Hoogheid, de Hertogin weduwe van Brunswyk, bij haare te rugkomst van haar flot Antoinetten-ruhe na Brunswyk, ontvangen hadden. Ik maakte gewag van een klein Fransch dichtftuk, dat een edel vriend des Ficeprafidents, bij die gelegenheid, had overgegeeven. Hij toonde veel begeerte om het te leezen. Het werd hem verfcheiden maaien voorgeleezen; hij fcheen het echter niet geheel te verftaan, waar'  c h i waarom ik hem den inhoud hordijk bijéénge» trokken opgaf; hij gaf toen te kennen, dat het hem behaagde, en zeide bij die gelegenheid het eene en andere tot lof van den auteur, welken hij zeer hoogfchattede. — Zijne Dochters kwamen, nu de eene en dan de andere, aan het bed des Kranken; hij floeg dan zijne matte oogen op haar met een blik vol liefde, en drukte haar ftilzwijgend de handen. Des avonds, omtrent zes uuren, kwam de Geneesheer. De Kranke was, federt den voormiddag, een weinig beter geworden, hij had een dunnen drank kunnen gebruiken, waarbij hem het nêerflokken minder bezwaarlijk geweest was, als des morgens. De gevolgen van het toeval der beroerte kwamen nu meer en meer voor den dag. Men bemerkte, behalve de beleediging die het aangezigt, het linkeroog en de fpraakwerktuigen ondergaan hadden, dat de linkerarm geheel en al, en de linkervoet in een minder graad verlamd was. De Lijder fcheen tot nog toe van zijnen toenand ver.icr niets te bezeffen, als dat hij voelde onpaslijk te zijn. Hij beurde zich eenigzins op in de tegenwoordigheid des Geneesheers en zeide, met een lachend gezigt, zo ver hij dan zijn gezigt nog tot lachen kon vertrekken, en veel verlteanbaarer, als hij tot dus verre gefprooken had: de drank, welken mijne Dochters mij geeven, fmaakt veel aangenaamer als uw poeder. Dat poeder werd, om dat de Lijder het bezwaarlijk kon doorzwelgen, met een mixtuur verwisfeld, het welk grootstdeels uit verkoelende zaakcn bellond. Dc pols floeg de-  dezen avond bij aanhoudendheid nog zeer fterk, en liet eene te rugkomst der beroerte vreezen. Evenwel was, zo als de Geneesheer zeide , deze nog voordduurende gisting des bloeds een beter teeken, als dat de pols eensflags zwak was geworden. Hij was van gedachten, dat de Kranke federt den morgen niet Ui Timer geworden was; maar hij kon doch ook geen bepaalde hoop op beterfchap geeven. Afgemat door het infpannen zijner weinige krachten, viel de Kranke vervolgends in eene lange aanhoudende fluimering. De volgende nacht was zeer lijdelijk: de Kranke had nu en dan, wanneer hij wakker werd, eenige woorden gefprooken, en zich ook laaten verbedden. Bij die gelegenheid deed zich ook de verlamming des linkervoets duidlijk zien. Eene, door zulk eene groote verandering in de geheele linkerzijde des lighaams ontflaane, verdooving fcheen zich nu ook door de werktuigen der zinnen te verfpreiden, 'sDingsdags morgens kwam het mij voor, dat hij veel krachdoozer was als den voorigen dag. De pols floeg zwakker, het linkeroog was geheel verduisterd, en het rechter was ook fiaauw. Hij herkende mij, toen ik aan zijn bed kwam; het ontbrak hem echter aan kracht om te fpreeken, en hij kon naauwlijks met ééne fyllabe op een paar vraagen, welke ik deed, andwoorden. Ik zag hem een geruimen tijd liggen, wel is waar met open oogen, maar doch zonder merkbaare teekenen van bezinningskracht e»  ( *3 ) en tegenwoordigheid van geest. Zijn lighaamlijfe gewaarwordings - vermogen was met dat al zeer gevoelig; hij werd elke vlieg, die hem kwelde, gewaar, en verdreef ze met de hand; en van die infecten waren 'er, bij het buitengemeen warme weder, zo veelen in de kamer dat men ze niet allen van hem kon afhouden. Hij lag in dezen deerniswaardigen toeftand, ^eduurende den meesten tijd, zeer gerust en zonder zich te beklaagen; echter kwamen 'er ook oogenblikken,waar in hij liet blyken, dat hij inwendig fmarten gevoelde. Hij had ds$ ochtends eenigen eetlust laaten merken; nier lang daarnaa begeerde hij, meer door teekenen als door woorden, een weinig foep. Zijn Bediende, welke dezelve niet aanftonds in gereedheid had,and\voordde:dat zij ten eeriien zou gebracht worden. Wel nu geeft ze dan toch hier! riep hij met eene zeer luide item, met eene infpanning van krachten en een ongeduld, het welk hem in 't geheel niet eigen was, maar hem in dit oogenblik door een fmartlijk gevoel uitgeperst werd. Zonder twijfel werd zijn, altijd voor fmart zo ten uiterften vatbaar, lighaam thans zo fterk aangedaan, dat hij de pijn niet langer zonder verzachting kon verdraagen; en zijne bewustheid was zo duidlijk niet, dat hij den tijd, die 'er noodig was om hem verzachting te bezorgen, afwachtte. Dewijl hij zich in zulk eenen ten uiterften zwakken toeftand bevond, oordeelde men, dat het niet goed ware, dat men bezoeken bij hem liet komen. Hij uitte ook in 't geheel geene be-  C H ) begeerte naar onderhoud en bezigheid voor den geest, integendeel, de man, die zo geheel en al voor den geest pleegde te keven, fcheen onder het gevoel van lighaams - ongemakken geheel verzonken te liggen! Tegens den middag Werd hy onrustiger en ftrekte dikwijls zijne rechterhand uit, met eene veel beteekenende, naar hulp rondom zich zoekende, beweeging. Het was een weinig beter, toen ik hem* omtrent drie uuren in den naamiddag, weder zag; hij was opmerkzaam op het geen 'er rondom hem gebeurde, luisterde zigtbaar naar alles, wat 'er gefprooken werd en fprak zelf eenige, redelijk verftaanbaare en zaamenhangende, woorden. Hij nam weinig of in 't geheel geene geneesmiddelen, en men kon hem flechts eenige theelepels van een dunnen drank doen gebruiken. Des woensdags voormiddags bevond zich de Kranke, naa een goeden, in eene geruste fluimering doorgebrachten, nacht, veel beter. Zyn aangezigt was minder vertrokken, en zyn rechteroog was weder helder. De toon van zijne Item kwam weder naderby aan den toon, die hem anders eigen was. De hoop begon in het hart der Zijnen weder te herleeven. Hij had, van den zondag af, bijna drie dagen, in zijnen treurigen toeftand,zonder merkhaare verandering, doorgebracht. Zijne zielsvermogens waren, of door eene fombere fluimering geheel beneveld geweest, en dat was geduurende verre het grootfte gedeelte des tijds, of, wanneer zij ook nu en dan door de wolken, waarmede zij omgeeven waren, heen fchcenen, dan  ( i5 ) dan was die zwakke fchemering doch maar van korten duur en verre beneden den zuiveren fchitterenden glans, die hun anders eigen pleegde te zijn. Het was ten uiterften treurig voor allen, die hem liefhadden, hem daar zo geestloos, zonder deel te neemen aan het geen om hem gebeurde, en van de krankheid geheel ter neder geveld te zien liggen. Daar is misfehien onder de rampen, die het lot der menfehen zijn, geen eene, die meer fmartlijk medelijden verwekt, als die verduiftering der ziels-vermogens, vooral, wanneer men dezelven zo doordraaiend en zo roemrijk heeft zien fchitteren. Deze fchaduwen fcheenen bij den Kranken, des woensdags morgens, langzaamerhand te verdwijnen. Geheugen en bewustheid herftelden zich weder, en de gefchokte werktuigen der waarneeming begonnen te bekomen van de verdooving, waardoor zy overweldigd waaren. Tegens den middag was hij recht opgewekt en fprak, met volkomen tegenwoordigheid van geest, over eenige vreemdlingen, die toen in Brunswijk waren, en die hij zeer goed kende. Het was minder duidlijk, wat hij zeide over eene fchets der zedenkunde, welke hij onlangs geleezen had, en welke thans zijne gedachten bezig hield. Het bleek eerst naderhand, dat hij van een klein, kort te vooren uitgekomen, boek (Ueber die natürliche Meral von H. ) fprak, het welk hij 's daags voor zijne krankheid had beginnen te leczen. Men werd nu met genoegen gewaar, dat zijn geest zich we-  C 16) Weder met de gewoone en hem aangenaamd* voorwerpen onderhield; maar de voortellingen , * die hij 'er zich van maakte, waren nog niet geheel klaar, of, hij had ten minden zeer groote moeite om dezelven in woorden uittedrukken. Hij fprak op dien dag voor de eerde maal over zijne krankheid; hij zeide, dat hij geloofde, dat 'er eene zinking op zijn linkeroog gefchooten was. Van den linkerarm daarentegen, die geheel onbruikbaar naast hem lag, fprak hij geen woord. Deze arm was, federt het begin der krankheid,altijd, zonder eenige verandering, zo blijven liggen, als men hem ijderkeer, wanneer de Kranke te bed gebracht werd, legde. Thans bemerkte men, dat hij anders lag, en daar niemant van de geenen, die in de kamer waren, hem aangeraakt hadde, zo moest de Kranke zelf hem zekerlijk anders gelegd hebben. Hij had hem buiten twijfel met de rechterhand opgenoomen, want, noch te vooren noch naderhand, kon men eenige eigen beweegings- kracht in den anderen arm befpeuren. Hieraan zag men, dat de Kranke pooging deed, om nader met de natuur van zijne krankheid bekend te worden, waar van hij in den beginne degts zeer duidere voordellingen fchecn te hebben. Hij was 'er ook op uit, om zich eenige verligting en kleine gemakken te bezorgen, en liet onder anderen eene leist aan het bed vast maaken , om met behulp zijner rechterhand, in welke hij öog veel derkte toonde te hebben, zijne ligging naar welgevallen te kunnen veranderen. Men  C 17 ) Men dach: ,dat het hem aangenaam zoude ■zijn, om eenigen zijner vrienden te zien, welken zich in de naaste kamer bevonden. Hij drukte hun de handen, fprak echter maar zeer weinig, en begon kort daarnaa te {luimeren. Toen hij weder ontwaakte, werd de vereerenswaardige Heer Hofraad- gaertner, een zijner oudfte vrienden, tot hem binnen geleid. Hij herkende hem reeds van verre ■, en ft'rekte met levendigheid zijne hand uit, om de hand zijns vriends te vatten-. Mijn waarde, lieve Vicepr Uw woord léert mij dit zonneklaar, Maakt mijn geloof onwankelbaar. Hoe hoog is 't mènschdom u verpligt, Door Jefus dierbre leer verlicht! O zalig uitzicht, ook voor mij! Mijn ziel is tot verrukking blij. 'k Zie reeds van verr' de gloriekroon., In Christus 't rijk genadeloon. Dair  ( 46 ) Daar blijkt me uw wijze raad, ö God! Zo gunftig voor mijn eeuwig lot: 'k Geniet daar, vrij van leed en druk, Door uw genaê, 't volmaaktst geluk. Hoe fmaakte ik reeds uw weldaên hier! Algoedheid! 'k dank uw hoog bellier , Dat mij geringen tegenfpoed Altoos zo rijklijk heeft vergoed. De kindschheid van mijn eerst beftaan Wijst dus me een hooger uitzicht aan. Uw liefde, die mij hier geleidt, Blijft ook mijn deel in de eeuwigheid. 'k Zie vrolijk, Vol vertrouwen, uit Naar 't einde van Gods raadsbeftuit, Als ik, van zonde en fmart bevrijd, Dan zegevier op dood en tijd. De  ( 4? > De dood komt mij niet fchriklijk voor? I lij baant mij 't waare levensfpoor, Door 's Hoogden magt verwint mijn hart Waar 't derf bed dreigt, en 't fcheiden fmart. Wanneer van ons, door God vereend, De laatfte hier heeft uitgeweend, Dan zien we elkander juichend weêr, Dan kent ons heil geen wisf'ling meer. Heer onzer dagen! uw genaê Verzelle ons allen, vroeg en fpaê, Maake ons getrouw aan pligt en deugd, En kroone ons eind' met vrede en vreugd! Bij de woorden: „ De dood komt mij niet „fchriküjk voor;" welke woorden zo geheel „ en al pasten op het geen de Kranke thans „ gevoelde, riep hij met levendigheid en kracht „ uit: „ ja! hij is niet bitter!" Zijne ziel was op eenen edelen toon, voor den Hemel bereekend, geftemd. Zij was vervuld  < 48 ) vuld met blijmoedige ftandvastigheid en vast vertrouwen op het alwijze en algoede Wezen. ■ Naa eene kleine tusfchenpoos, in welke hij zijne krachten verzameld had, zeide hij „ De Godsdienst is een onuitputbaa., re bron van wijsheid en gelukzaligheid. „ Veféénigt u met mij, mijne Kinderen, in de •., vreugde, welke het geloof fchenkt: ftaat mij ., daarin bij. De krachten verlaaten lang- „ zaamerhand de werktuigen des lighaams; „ maar mijne blijmoedigheid, mijn vertrouwen „ op god blijft in de ziel!" Hij hield weder op. „ Hoe oanke ik u voor uwe liefde," „ begon hij koft daarop weder; „ hoe lief- derijk zijt gij altijd om mij heen, mijne l, Kinderen; troost u: zo zullen dra, bij ihijne ,, intreede in het andere leven, de Engelen j, om mij heen daan!" zijne Dochters waren te fterk aangedaan, om hem anders als met traanen te kunnen andwoorden. Hij bedankte ook zijne Dienstboden die zich rondom hem vergaderd hadden, voor hunne getrouwe dienften, en zocht hen over zijn verlies te troosten. Daarop vroeg hij, of de Geneesheer nog niet kwame. Waarfchijnlijk wilde hij denzelven ook nog eens, op eene plechtige wijze, zijne dankbaarheid betuigen. Hij had daar reeds dikwijls gelegenheid toe gezocht, maar de Heer Lijfmedicus, die zijn gevoelig hart kende, had het altijd ontweeken, om de fterke ontroering, die 'er bij den Lijder door zou hebben kunnen veroorzaakt worden, voortekomen. De Kranke herhaalde zijne vraag naar den Geneesheer; men andwoordde hem, dat hij fpoedig zou-  <49) zonde komen; dat men echter terftond om hem wilde zenden, bijaldien hij, nog vóór den ge, woonen tijd, zijne hulp begeerde. „ Neen, „ zeide hij met drift, „ ik heb niets meer van hem noodig. Troost en blijmoedigheid " in het fterven behoef ik van mijnen Geneesheer niet te ontvangen, die heb ik reeds.' Niet lang daamaa kwam de Heer Lijfmedicus. De Lijder fprak zo veel niet met .hem, als wij verwacht hadden, dat hij in den toon, waarop zijne ziel thans geftemd was, met hem zou fpreeken; zodra echter de Geneesheer^n het zijdvertrek gegaan was , zeide de Kranke : Als het hem toch maar niet begint te ver" veelen, om bij mij te komen! Hoe kan ik " hem toch genoeg voor de vriendfehap, die " hij mij in mijne laatfte uuren betoont, mijne dankbaarheid betuigen!" De Heer Lijfmedicus was 'er niet geheel mede te vreden, dat deeze fcene, die allen, die 'er bij waren, zo geweldig ontroerd had, voorgevallen ware. Toen hij echter hoorde, dat men 'er op geenerlei wijze gelegenheid toe had gegeeven, maar dat de Kranke, uit eigen beweeging, gelegenheid gezocht had, om van die geenen, welken hij het meest beminde, affcheid te neemen, en ze tot het verlies haar* geliefden Vaders voortebereiden, vond hij 'eiminder zwaarigheids in. Hij zag, dat het niet mooglijk en ook niet goed voor den Kranken zou geweest zijn, om dit losbarften der levendigfte, lang in'zijne ziel opgekropte, aandoening tegentegaan. Ja hij was zelfs van oorD deel  ( 5° ) 'deel, dat zulk eene vcrligting des harten gó%> de uitwerkfels, ten minften eene grooter bedaardheid, bij hem zoude kunnen voordbrengen. De Kranke had in de daad veel meer krachten jaaten blijken, als men, federt de verflimmering zijns toeftands, bij hem befpeurd en van hem verwacht hadde. De fterke ontroering, die zijne ziel had kunnen doorftaan, zijne klaare bewustheid, het duidlijk uitfpreekcn zijner woorden, de vrijer beweeging zijns arms, fcheenen juist zo veele teekenen eener terugkcerende Merkte te zijn. Hier kwam nu nog bij, dat men zich een foortgelijk tooneel herinnerde, in eene voorgaande zwaare krankheid voorgevallen, toen hij den dood nabij meende te zijn, en van zijne Familie affcheid nam. Hij had toen even hetzelfde blijmoedige vertrouwen op de Godheid, even" dezelfde begeerte om tot een hooger beftaan overtegaan, laaten blijken. En dat oogenblik van plechtig affcheid neemen was toen juist de crifis der krankheid geweest; de natuur had toen nog ééns alle haare krachten regen haar bijéén verzameld, en voor deze reize gezegepraald. Tegenwoordig, bij eenen veel hooger ouderdom, was de hoop op beterfchap veel minder waarfchijnlijk; zij ontwaakte echter toch nog ééns, voor eene korte poos, in de harten der Zijnen, en hoewel zij dezelven ten laatften teleuruelde, zo deed zij doch eene weldaadige werking, en liet haar tijd, zich langzaamerhand tot het verlies, dac zij moesten lijden, voortebereiden. LToeii  Toen de Geneesheer vertrokken was, bleef de Lijder zich nog ophouden, bij eenige, minder duidlijke, maar met de voorafgegaane aandoening gen ten naauwften zamenhangende denkbeelden, die zijne fterk gefpanncn verbeeldiugs - kracht verder uitwerkte, Hij verbeeldde zich, dat hij al geftorven was, en dankte zijne Dochters, dat zij zijnen dood aan eene zekere hooge Perfonaadje alhier reeds hadden laaten weeten. Deze verbeelding ontrustte de Zijnen zo fterk niet, als zij gedaan zou hebben, bijaldien zij zich niet herinnerd hadden, dat- de Kranke zich, in voorgaande zwaarekrankheden, ook daarmede had bezig gehouden. Hij pleegde het zelf te verhaalen, dat hij zich toenmaals in eene fterke hitte der koorts had verbeeld, hoe zijne van het Iighaam gefcheiden ziel nog boven hetzelve zweefde, het als eene brandende kool zag gloejen, en 'er vol medelijden, als op eenen vreemden lijdenden, op neder zag. De koorts, welke de Kranke thans had, was niet hevig, en hield kort daamaa op. Ik had gevreesd, dat zij, naa eene zo fterke ontroering, veel geweldiger zoude geweest zijn. De indrukfels, die deze niet te vergeeten en onwaardeerbaare fcene maakte, waren naauwlijks om te verdraagen. Men kon het krankbed des voortrellijken Mans nooit zonder weedom naderen. Maar nu, — naa het lang ftilzwijgen van elke levendige gewaarwording, die geenen uitgezonderd, welke door lighaam- lijke fmart gaande gemaakt werden, de blijken der tederftc aandoening op zijn bleek D % ge-  gelaat te leezen, in zijne flaamve oogen weder eenen lïraal van hun voorig vuur te ziett fchitteren, getuige te zijn, hoe hard hem het fcheidcn viel, en hoe zeer met dat al de Godsdienst hem over die fmart deed zegepraalen, nog ééns zijne krachten, in haare geheele grootte te zien werken, krachten, die men moest denken dat eerlang voor de waereld verboren zouden zijn — — welk een gezigt! Verwondering en verbaasdheid over de grootheid van geest in dezen zeldzaamen Man, bij het aannaderen eens oogenbliks, voor het welk de meesten ridderen; eerbied voor de denkwijze, die hem bezielde; geheel en al opgegeeven hoop, om hem ooit weder herfteld te zien; droefheid over het verlies eens zo weergadeloozen vriends en uitmuntenden voorbeelds; deelneeming aan de fmarten aller, die hem toebehoorden, en die zich in den fpraakloozen kommer zijner Dochteren, en in de luide jammerklagtcn zijner braave Dienstboden lieten blijken — dat alles fchokte mij op eene onbefchrijflijke wijze. Ik verwijderde mij, om frisfe lucht te fcheppen , en mijne gedachten weder bijééntezamelen. Ik lpoedde ter naastbij gelegen Stadspoortc uit. De avond was fchoon, de hitte was afgekoeld, de ganfche Natuur om mij heen had een lachend voorkomen, en haar onwcelerflaanbaare indruk werkte op eene weldaadige wijze op mijne aandoeningen. De weg, welken ik toevallig infloeg, was dezelve, welken de Viceprafident, zelfs nog in zijne laatste jaaren, zo gaarne tot zijnen wandelweg pleegde te neemen. Hij  ( 53 ) ïlij zal hem nooit weder betreeden; moest ik nu bij mij zeiven zeggen: zich nooit uit dit {landpunt over de fchoone Natuur verheugen, nooit van deze plaats der Godheid een haar behaaglijk dankoffer brengen, voor het gefchenk des levens, en het aanfchouwen haarer uitmuntende werken! Overal zweefde het beeld des edelen Mans, en het toonecl, dat ik zo even had verhaten , om mij heen. De herinnering eeniger fchoone daaden zijns arbeidzaamen levens, het welk hij thans op eene zo verheven en aandoenlijke wijze befloot, werd bij mij zeer levendig. Ik voelde fterker als ooit, hoe gewigtig, hoe vereerenswaardig het menschfijk leven wordt, wanneer men het zd beiteedt, als die voortreflijke Man het befteedde, en, hoe gewillig men het in de handen des Scheppers weder kan teruggeeven, wanneer men deszelfs groote pligten getrouw vervuld heeft. Hoe zeldzaam gelchiedt dat! waar ziet men op het fterfbed — wanneer de ziel, uit het gewoel des levens opgeroepen, elk fteunpunt, waar op zij zo gaarne rustte, ziet wankelen; wanneer zn, verhaten van alles, wat zij beminde, waar zij genoegen in vond , van de Natuur , van haar Iighaam, den grooten ilap tot een niet gekend aanwezig zijn, alleen, en, zonder eemgen bijftand, moet doen — waar ziet men dan die blijmoedigheid , van welke ik getuige was, waar die gewillige onderwerping aan den wil der hoogfle wijsheid, dat blijde vooruitzien na een vooidduurend edeler beflaan, in een veel heeriiiker leven, als deze, voor ons reeds zo heerJ D 3 faJ'  ( 54 ) lijke Natuur, ons kan geeven! Zulke gewaarwordingen konden, in dien graad van klaarheid en llerkte, alleen maar in eene ziel vallen, die alle haare krachten toegewijd had aan den dienst der Godheid, en de bevordering van waarheid en deugd onder de menfchen, —die reeds federt lang gewoon was, zich geheel, zo wel in lijden als in vreugde, overtcgeeven aan de leidende hand der Voorzienigheid. Welk eene waardigheid laat zich hier in de menschlijke natuur ontdekken, welk eene hoogheid in haare beftemming! wat voor eene bewonderenswaardige magt bezit waare Godsdienst, om het gevocligfte hart te ftijven tot het ondergaan der fmartlijkfte fcheiding, om den geest, in een ftervend iighaam, onwankclbaaren moed te fchenken, en hem zegepraaiende verwachtingen inteboezemen, terwijl hij den naaren grafkuil geopend ziet om hem te ontvangen. Toen ik tegens den avond weder bij den Kranten kwam, hadden zich intusfehen verfcheiden gunstige verfchijnfels laaten befpeuren. Hij gevoelde eene aanmerkelijke vermindering van onaangenaame gewaarwordingen, en de koorts had hem bijna geheel verhaten. Hij lag nu, even als of hij niets meer met aardfche belangen te doen, en den hatsten zwaaren pligt zijns levens vervuld hadde, zijne ontbinding in ftille kalmte, en in heilige gedachten als verzonken, aftewachten. Tegens den nacht viel hij in eene zachte ifluimering, die verfcheiden uuren duurde. Het aandoenlijke tooneel had bij zijne Fami-  ( 55 ) mïlie de beste uitwerkfels gehad. De tedere liefde voor haaren waardften Vader had haar in de noodzaaklijkheid gebracht, om, bij dezen geweldigen aanval op haare aandoeningen, haare fmart, zo veel het haar ook mogte kosten, intehouden. Een al te hooge graad derzclve, hoe rechtmaatig en natuurlijk die ook mogt wezen , zou die zegepraal des Godsdiensts, dien verheven triomf des ftervenden Wijzen ontheiligd hebben. Zij waren nu met de gedachten aan fcheiding, welken zij voorheen nog zo gaarne van zich verwijderden,gemeenzaamer geworden; en bij eene nader overvveeging, bij grooterbedaardheid, bij den troost des Godsdiensts, waren die gedachten minder fchrikverwekkende. De wijze, waarop zij, door den geliefden Man zeiven, daartoe voorbereid waren, was fmartJijk, maar ook weder tevredenilcliende en opbeurende. Zulk eene blijmoedigheid, zulk eene vaste overtuiging aangaande een beter leven in hem te befpeuren; zo treffend in haar geloof, dat die fcheiding niet voor altijd zijn zoude, ver? ilerkt te worden; zo duidlijk te zien, dat die waarheden, die haar Vader leerde, bronnen van hemelfche rust waren, — dat alles vervulde haare harten met dankbaarheid jegens de Voorzienigheid. Het zou treuriger geweest zijn, om eenen man, wiens groot oogmerk geduurende zijn leven geweest was, den naam gods te verheerlijken door het uitbreiden van waaren en verlichten Godsdienst, uit de waereld te zien gaan, zonder dat men levendiger blijken van zijne overtuiging bij hem gewaar werd. En hoe gemaklijk zou dat hebben kunnen gebeuren, •bij eene krankheid, welke de edelfte deeD 4 lei|  C50 len des lighaams zo geweldig aantastte, en de werktuigen zijns denkvermogens zo ligt onbekwaam kon maaken tot hunne gewoone infpanningen ! Maar dit tooneel drukte het zegel op de overtuigingen, die hij, geduurende een lang leven, opgedaan had. Niet, dat zij minder zouden gegrond geweest zijn, bijaldien eene heftiger krankheid of een plotslijke dood den grooten leeraar der Godsvrucht belet hadde, om nog een plechtig getuigenis haarer werkzaamheid afteleggen; maar hij zou dan doch niet, zelfs in zijnen dood, leerrijk ; niet door zijne laatfte woorden een bevorderaar der waarheid en des Godsdiensts geworden zijn. In een oogenblik, waarin alles, wat niet overtuiging is, wankelt, deed hij overluid belijdenis van de groote fom zijner onvermoeid voordgezette onderzoekingen, van het vaste vertrouwen, dat god niet Hechts op Waerelden en haare groote wetten opmerkzaam is, maar ook op ijder enkel mensch, en hem vaderlijk door den duisteren doolhof dezes levens leidt; dat hij hem bij alle emfti -e poogingen naar waarheid en aanwas in volkomenheid onderfteunt; en hem ook met dezelfde vaderlijke trouwe zal leiden door belangrijker tooneelen eens beftaans van hooger natuur, welks gelukzaligheid in den naauwsten zamenhang ftaat met het gebruik, dat men, op dezen Jaager trap, van zijne krachten maakte. De toeftand, waarin de Kranke zich den volgenden morgen (den 27 Aug.) bevond, beandwoordde niet aan de verwachting, die men 'er Van gehad had. Die opgewektheid van geest, die  C 57 ) die duidlijke bewustheid, die meerder fterkte, welken anders op eene zo lange en zachte fiuimering pleegen te volgen, waren in 't geheel nier. bij hem te befpeuren. ■ Hij bracht bijna den gebeden voormiddag door in de grootfte magdoosheid en eene aanhoudende flaaprigheid; en maar weinig, van het geen rondom hem voorviel, fcheen indruk op hem te maaken. Tegens den naamiddag bevond hij zich eenigzins beter. Hij het zich, zo dikwijls hij zich wat kon opwakkeren, iets voorleezen, om de ketenen van denkbeelden, welken zich in zijne ziel aaneenfchakeldcn, en hem te zeer vermoeiden, aftebreeken. Hij wilde iets hooren leezen uit eene hem toegezonden nieuwe Reisbefchrijving door Calabrie en Sicilië van den Heer b art els; men verkoos daartoe de belangrijkfte (lukken, van de levenswijze en de burgerlijke gefteldheid der inwooners, en van de natuurlijke fchoonheden en de fchriklijke natuurverfchijnfels dier Landftrecken. Hij fprak met duidlijke bewustheid over het geleezene, en gaf, toen 'er van de droevige lotgevallen der Siciïiaanen ,in de aardbeeving van 1783 , gewag gemaakt werd, zijne deelneeming te kennen. Bij eene andere plaats, waar gefprooken werd van het ijswater , dat de inwooners van Italië zo gaarne ter hunner verfrisfing gebruiken, riep hij uit: „ Wat zijn zij gelukkig!" Hij gevoelde buiten twijfel in dit oogenblik eene fterke hitte. Sedert hij de fpruw had, was het hem niet mooglijk geweest, het gcringfte voedfel door de keel te brengen, en dus nam hij zigtbaar in D s krach-  ( 55 ) trachten af. Wanneer hij pooging deed om iets doorteflokken, al was het ook maar een weinig laauwe thee, dan volgde daar een hoest op, die hem ten uiterften bezwaarlijk viel. De koorts, welke des morgens onmerkbaar geweest was, kwam des middags weder; zij werd echter niet hevig. Tegens vier uuren kwam 'er eene aanzienlijke Dame, de Gemaalin eens Ministers, welke federt langen tijd een vriend des Viceprafidents geweest is, om den Kranken te bezoeken. Hij was juist een weinig vlugger, nam het bezoek met genoegen aan, en fprak met eenige infpanmng, die hem nog meer opwakkerde, en met zijne gewoone vriendlij kheid en oplettendheid. Uit foortgelijke oogenblikken, had men, wanneer men den Kranken op andere tijden niet zag, ligt kunnen befluiten, dat hij zich niet zeer flecht bevonde; maar, naa een korten eenigzins helderen tusfehentijd, volgde dan verflimmering der krankheid en eene langer aanhoudende magtloosheid. Ondertuslchen had de Kranke met veel tegenwoordigheid van geest gefprooken, en daarom hoopte men, dat het heden mooglijk zou zijn, om aan den ernstigen wensch haarcr Koninglyke Hoogheid, de Hertogin weduwe, te voldoen, welke haaren zo zeer gcachten vriend nog ééns in dit leven wenschte te zien. Zekerlijk was de Patiënt thans minder als in de voorige week in ftaat, om een bezoek te ontvangen, van het welk men , zelfs bij eenen eenigzins beter toeftand des Kranken, reden had te vreezen, dat 'het, zo wel voor de hooge Vorstin, die hem daar* me-  C 59 ) mede wilde vereeren, als voor hem zeiven, al te aandoenlijk zijn zoude. Nog minder kon dit bezoek tot een volgenden dag uitgeüeid worden: de oogenblikken werden nu kostbaar en onzeker, en, naar het tooneel van den voorigen dag te reekenen, kon men niet anders denken, of de Kranke zou ook in ftaat zijn om deze ontroering doorteftaan. De Heer Lijfmedicus was ook van die gedachten. Hierop besloot men deze omitandigheden aan de voortreflijke Vorftin te melden, en haare beveelen aftewachten. Haare Koning!. Hoogheid nam het befluit om haar voorneemen zo terftond uittevoeren. Zij hield zich zelve verzekerd, dat het haar eene gerustllelling zijn zoude, wanneer zij, zelfs in zijne tegenwoordige omitandigheden, eenen man zag, welken zij meer dan veertig jaaren haare achting cn vriendfchap waardig gekeurd had, en die haar, in zo meenig treurig oogenblik , waarvan zelfs de hoogde trap van menschlijke grootheid niet vrij is, den troost der wijsgeerte en des Godsdiensts had medegedeeld. Haar hooge geest was ver boven alle die bedenkingen verheven welke zo veele anderen van het gezigt eens fterfbeds te rughouden, cn, geduurende een lang leven aan meenigeene fmartlijke fcheiding gewoon, kon zij ook het op handen zijnde verlies eens haar zo waarden mans, met ftandvasrigheid en bedaardheid, te gemoet zien. Staande den djd, dat dit bezoek verwacht werd, kwam de Heer Predikant bartels bij den Kranken ? dien hij wakker en redelijk vlug vond. Gehoord hebbende, op wat toon zijne  C 60 ) zijne ziel tegenwoordig geftemd was, leidde dezelve het gefprek op onderwerpen, die daar heen behoorden. Hij gaf den Lijder te verftaan, dat het hem verheugde, dat hij zo veel rust en bedaardheid in zijne tegenwoordige om„ Handigheden genoot. ,, Waarom zou ik dat „ niet,"andwoordde de Kranke — en hij voegde „ 'er naa eenige oogenblikkenzvvijgens bij: ,, on„ der het opzigt van het beste en goedertierenfte „ Wezen."— Hierop werd 'er van devriendlijke deelneeming gefprooken, welke bijkans alle goede menfchen laaten blijken, omtrent de lotgevallen dier geenen, die zich in opzigt tot het best der menschlijke Maatfchappij verdiend gemaakt hebben ; deze liefde en achting zij reeds een voorfmaak der gelukzaligheid, welke men eens in een beter leven zal deelachtig worden. De Geneesheer kwam kort daarnaa in de kamer, de Kranke ontving hem met veel tederheid; hij wilde deszelfs-hand aan zijne lippen „ drukken. „ Hoe zal ik u," zeide hij, „ mijnen dank voor uwe getrouwe vriendfchap „ doen zien! Wat heeft mij deze man," voegde hij 'er bij, naa dat de Geneesheer zich in de naast gelegen kamer begeeven had, wat heeft mij deze man altijd goedhartig" be„ handeld; hoe heeft hij alles uitgepluisd, om „ mij eenige verligting te geeven!" Inde daad, deze waardige Arts had zich alle mooglijke moeite gegeeven, om hem verzachting te bezorgen, en de geneesmiddelen zo voortefchriiven, dat zij, zonder tegenzin en met minder bezwaarlijkheid, konden gebruikt worden. —> Te-  Tegens zes uliren kwam haare Koningl. Hoog* heid. Zij bracht, uit eene goedhartige voorzorg voor de rust des Kranken, niemant van haar gevolg mede. Eer zij in de kamer trad, zeide zij zeer liefderijk tegens zijne Dochters: Dat zij haare aandoeningen wel zodanig bedwingen zoude, dat haar bezoek den Patiënt niet al te fterk aandeed; dat zij hem flechts nog éénmaal wenschte te zien, en eenige weinige minuuten met hem te fpreeken. Daarop begaf zij zich, verzeld door de oudfte Dochter des Viceprctfidents, in de kamer. De Kranke, wien men van dit bezoek te vooren verwittigd had, en die zich fterk genoeg voelde, om hetzelve aanteneemen, gaf met tegenwoordigheid van geest en met aandoening zijne dankbaarheid te kennen voor de eere, die hem beweezen werd. „ Hij fchattc„ de zich gelukkig," zeide hij, „ dat zijne zo „ geëerde Vorftin hem nog bij het einde zijns „ levens met een bezoek verheugen wilde, en „ verwaardigen, om nog ééns van zijne lip„ pen die gevoelens te komen hooren, welke „ hij bij ziinen overgang tot een beter leven „ met zich zou neemen." Haare Koningl. Hoogheid vermijdde alles, waardoor de Kranke, die altoos met de getrouwde liefde het Huis zijner Vorften was toegedaan, te zeer kon getroffen worden. Zij zeide hem, dat zij hem veel beter vond, als zij verwacht had, dat zij hem nog meermaalen hoopte te zien, en bood hem allerlei foort van verfrisfingen aan. Zij hoorde met genoegen, dat hij nog aan zo veele dingen deelneemen en zich nog zo  C 62 ) 20 zeef verheugen koude over het bezoek der geenen, die hem waard waren. Zij leidde het gefprek op eenige onlangs voorgevallen gebeurenisfen. De Kranke fprak daarover met volkomen bewustheid; onder anderen gaf hij ook de hoop te kennen, welke hij koesterde, dat de groote veranderingen in Frankrijk ten fterkften zouden medewerken tot de bevordering der gelukzaligheid des ganfchen menschlijken Geflachts. Haare Koning!. Hoogheid vond haaxen vriend nog geheel aan zich zeiven gelijk, en HoogstdezelVe verliet hem in de hoop, dat zij hem nog niet vcor de laatfte maal gezien had, naa dat zij met zijne Dochter, in een andere kamer, nog eene wijl had gefprooken over den edelen Man, en in 't bijzonder over die gevoelens, die hij den voorigen dag had laaten blijken. Geduurendc dien tijd bleef ik bij den Kranten in de kamer. Het kwam mij voor, dat zijne krachten uitgeput waren, maar vooral dat zijne keel veel gelceden had, door de moeite, die hij gedaan had om fterker en minder afgebrooken te fpreeken. Ik ging bij zijn bed zitten, en hij fprak in den beginne eenige woorden met mij in zijn gewoonen toon; 'doch koit daavnaa begon hij onrustig en woel. achtig te worden, en begeerde terftond iets te drinken te hebben. Zijne oudftc Dochter had kort te vooren eenen drank voor hem klaar gemaakt, welken zij weggezet had; de Zusters konden dien niet aanftonds vinden. De Kranke vroeg 'er naar, met tocneemend 011- ge-  C 63 ) geduld, en toen men den drank bracht, was dezelve hem te koud; hij wilde hem niet gebruiken maar begeerde heete thee; en bleef, tot dat men dezelve bracht, het geen in een paar minuuten gefchiedde, op eene angfiige wijze onrustig. Zodra hij nu de thee gebruikt had, en de fmart, die hij voelde, een weinig verzacht was, kwam zijne gewoone kalme bedaardheid te rug. Tegens den avond werd hij weder door de koorts aangevallen; zij ontrustte hem lang en hield hem uit den flaap. Naderhand fliep hij wel, maar zeer onrustig; hij verviel tot allerlei verbeeldingen en droomen, waar uit hij dikwijls plotslijk ontwaakte, een paar woorden uitfprak, en terflond weder infliep, zonder zich recht te kunnen opwakkeren. Deze huiverige angst veroorzaakte den Zijnen veel bekommering. Ik bleef dien nacht bij hem; de krampen en ftuipachtige beweegingen hielden eerst om één uur op. Geduuiende dien tijd gingen zijne gedachten met groote fnelheid van het eene voorwerp over tot het andere; zij hielden zich echter grootstdeels met afgetrokken voorwerpen bezig. Hij zeide naderhand zelf, dat hij zich voornaamlijk met een opvoedings. plan had bezig gehouden, en dat zijne gedachten zonder zijn wil altijd weder op dat onderwerp teruggekomen waren. Men kon zulks ook opmaaken, uit de enkele woorden, die hij van tijd tot tijd uitfprak, het geen hij ook wel bij gezonde dagen pleegde te doen, wanneer hij alleen was, en zich met eene ernfiige en aaneengefchakelde overweeging bezig hield. — In den middernacht klaagde hij over be-  C64 ) benaauwdheid en groote magtloosheid, terwijl hij dikwijls uitriep: Ach God! ach God! Toen de koorts eindelijk ophield, gevoelde hij eenige vcrligting, en viel in eene lange aanhoudende fluimering. Tegens den morgen (vrijdags den 28 Aug.~) was zijne ziel weder met zijne geliefkoosde denkbeelden van een toekomftig gelukkig beftaan vervuld. Hij geloofde, dat hij reeds in hec andere leven was, en voelde zich daarin gelukkig. Het is merkwaardig, dat hij nu reeds voor de derde maal in zwaarc ziekten en na aan den dood, op even dezelfde verbeeldingen gevallen was, hoe zeer ook die ziekten zich naar haare natuur van eikanderen onderfcheidden. Hij had zich reeds in twee voorgaande krankheden met vreugde en tevredenheid verbeeld, dat hij zich aan de andere zijde der grensfcheiding dezes levens, over welke hij nog eerst heen moest flappen , bevond, en genoot toen, zo als thans, het voorgevoel eener blijde eeuwigheid. Hij zeide dien morgen verfcheiden maaien tegens zijne Dochters, en naderhand ook tegens den Geneesheer, dat hij reeds aan de plaats zijner hooger beflemming was aangeland en aldaar eenen zijner vrienden had aangetroffen, in wiens gezelfchap hij zich zeer gelukkig voelde. Aan die verbeelding kleefde hij zo vast, dat hij verder gevolgen daar uit trok, en aan zijne Dochters vroeg ; of zij geen bezoek tot het doen van rouwbeklag bij de naagelaaten Familie zijns vriends zouden afleggen? Hij liet zich daarin in  Có5) in 't geheel niet tegenfpreeken, en verloor die gedachten niet, voor dat 'er des morgens eenige bezoeken kwamen. Hoewel hij echter nu ook nog eens gewaar werd; dat hij aan deze zijde des grafs was, zo bleef hij doch bij de overtuiging, dat zijn ingang in de eeuwigheid zeer nabij was. Hij bleef daarbij altijd even gerust en blijmoedig. De overtuiging van die verheven waarheid, dat wij, naa het afleggen van ^jdeze loopbaan in eene andere treeden, die voortreflijker en gelukkiger zal zijn naar evenredigheid der maate , waarin wij onze krachten ter bevordering van het goede bedeedden ■ die overtuiging had zich op het on- ivitwisbaarfte in zijnen onderzoekenden, doordringenden en verlichten geest ingeprent. Alle overige denkbeelden verdweenen om hem lieen; hij zag ze verdwijnen zonder kommer — deze overtuiging bleef. Nu was zij de hoofdfom zijner lange onvermoeide werkzaamheid des geests,* zijne verkwikking in zijne fmarten; zijn licht in de duisternisfen, die hem hoe langer hoe nader begonnen te omringen. Door haar (men kon het niet zonder bewondering zien) werd zijne ziel, in dezen benevelden tusfchenftaat tusfchen twee levens, werkzaam gehouden en gelukkig. Wie moet niet gelooven, dat deze ziel, naa geheel afgefcheiden te zijn van zintuigen, die haar thans maar tot last fcheenen te verftrekken, onmiddelijk haare gewaarwordingen, verrichtingen en genietingen in een hooger graad voordzet! wie moet ook niet bij zulk een ilerfbed gevoelen,hoe veel 'er van afhange,dat E men  ( 6-6) men zorge draage, dat de ziel eens zodanige befliriten uit de verrichtingen haars levens kunne trekken, welken zij dan als haar zeker eigendom blijft behouden, wanneer minder wezenlijke, aan plaats en tijdsomftandigheden gebonden , denkbeelden als morgendroomen verdwijnen, en zodanige kundigheden en grondbeginielen, die zich door dikwijls herhaald naadenken en beoeffenen diep in de ziel ingedrukt hebben, alleen de bedwelming overleeven, waarmede de werktuigen onzer waarneemingen door den dood bevangen worden. Die volflagen onverfchilligheid omtrent alle belangen dezes levens, welke bij den Kranken plaats vond, was bewonderenswaardig. Geene zijner gedachten vielen te rug op iets, war hem hier dierbaar was, hij klaagde over geen verlies, en toonde geen fpijt over den eenen of anderen onvoltooiden arbeid. Hij was geheellijk onbekommerd over het lot der geenen, die hem lief waren. En doch was hij met zo veele achtenswaardige menfchen door tedere banden der vriendfehap verbonden, en door de hartlijkfte liefde aan zijne Familie verknocht; - en doch ftrekte hem de genegenheid,' die zij voor hem haddert, altijd tot de groot-' fte vreugde. Deze geruste zorgloosheid was' derhalve niet een gebrek van aandoenlijkheid; want wie had toch wel ooit een tederer en deelneemender hart als deze menfehenvriend J Zij kwam uit een edeler bron voord. Zijn onwankelbaar vertrouwen op de Voorzienigheid liet hem niet twijfelen, of dezelve waakte met de  C 67 5 de getrouwe liefde eens Vaders, voor eikeenen, dien hij beminde, even als voor hem, en zou, wanneer hij den Zijnen onmoomen werd, middelen bij de hand hebben, om elk hunner, naar zijne onderfcheiden betrekkingen, gelukkig te maaken. Bij dat groot geloof was hij nog wel altijd deelneemend, maar zonder alle angftige bekommering. Hij vroeg naar zijne vrienden, fprak over niets liever als over de afwezigen, gaf zijne hartlijke toegenegenheid omtrent de tegenwoordigen te kennen, maar zonder de geringde fmarten over de op handen zijnde fcheiding van hun te laaten blijken. Hoe kon hij dat ook doen? daar hij deze fcheiding alleen befchouwde als eene bevordering tot eene hooger beftemming, waartoe zijne vrienden ook eens zouden komen, en waarheen hij hun maar voor een korten tijd zoude vooruitgaan. Het is niet minder merkwaardig, dat hij, naa het aandoenlijk affcheid van de Zijnen, waarbij hij meende overtuigd te zijn, dat hij zo aanftonds de Waereld zoude verlaaten, doch geen ongeduld daarover liet blijken, dat hij nog langer aan deze zijde der grensfcheiding moest blijven vertoeven, en dat de zwaare kluisters des lighaams hem nog langer beletteden om zich om hoog te begeeven, na heerlijker gewesten van gods waereld. Hierin toonde zich ook het fchoone evenwigt zijner wel geregelde ziel, — de fterke overheerfching der grondbeginfelen, naar welken hij pleegde te handelen, over de wenfchen des harten endeverE 2 wach-  C 68 ) wachtingen der verbeeldingskracht. Bij deze onverwachte uitrekking zijns {mardijken beftaans toonde hij eene onderwerping aan den Godlijken wil, die Zich altoos gelijk bleef, ftil geduld en blijmoedige gehoorzaamheid. Slechts in die oogenblikken, waarin hevige koortfen hem benaauwden, en bij zodanige pijnlijke gewaarwordingen, die eene oogenbliklijke verzachting eischten, liet hij eenige onrust merken, welke niets anders was als een reikhalzen der natuur na bijftand, en welke» zodra de kramptrekking der fmart ophield, weder voor zijne ftille bedaardheid plaats maakte. Op dezen dag bracht de Kranke, van deri middag af, eenige uuren door in een zeer zachten flaap. Zijne natuurlijke gelaats - trekken waren weder herfteld, het ademhaalen ging Zonder bezwaar, de mond was veel minder met flijm bezet, als den voorgaanden dag, en het nederflokken was minder pijnlijk. Hij genoot een korten tusfchcntijd van rust, welken hem de koorts, door haar wegblijven, vergunde. Ik vond hem om zes uuren wakker en zeer gerust. Toen ik aan het bed kwam, drukte hij mij met veel tederheid de hand. „ Ik dank „ u voor uwe groote goedheid," zeide hij; „ gij moest bij dit fchoone weder meer gaan „ wandelen." Ik andwoordde. „ als ik maar „ bij mijne wandeling de hoop kon medenee„ men, dat ik u binnen kort weder beter zou„ de zien." „Ik erken," zeide hij, mij nogmaals „ de hand drukkende, „het vriendlijke uwerge„ voelens, maar zoudt gij mij wel wenfchen dat „dit  C 69 ) „ dit mijn bedwelmd beftaan langer uitgerekt „ wierde ? " „ Bij alle uwe tegenwoordige magt„ loosheid," gaf ik ten andwoord, „hebt gij doch „ nog heldere tusfchenpoozen, die u veroorlooven „ om u met groote en opbeurende gedachten j, bezig te houden; met gedachten, die voor ons „ allen zo aandoenlijk zijn, en ons nog hoop „ maaken, dat wij uwe krachten eens weder her„ fteld zullen zien. Ook voor mij is dat groote „ vertrouwen op de Godheid, die rust der zie„ le, die gij onlangs liet blijken, zo leerrijk en „ zo opbeurend geweest." — „Ach," viel hij mij „ in de rede, „ ik erken met dankbaarheid de ge„ nade, die god mij verleent, maar ik moet „ mij niet weder aan die denkbeelden bloot gee„ ven, zij doen mij te fterk aan." „ Het is ook „ thans niet noodig," zeide ik, „ dat gij u daarme„ de ophoudt;wij zijn allen nu reeds, door het geen gij ons eergisteren zeide, geruster, en „ danken de Voorzienigheid, dat zij u ook in de„ ze zwaare krankheid zo veel blijmoedigheid van „ geest gefchonken heeft. — Zal ik uwe Hoog„ eerw. nu iets voorleezen? Ik ziehier die Reis„ befchrijving na Calabrie nog liggen." „Tegen„ woordig daaruit niets,„gaf hij ten antwoord, „ hoewel zij mij veel onderhoud gegeeven heeft." Hij zeide nog eenige woorden tot lof des Schrijvers, dien hij in perfoon kend e; hij vroeg na eene zaak, die hij wist, dat ik voorneemens was te verrichten, cn na eenige vrienden hier in de Stad; hij fprak van dezelven naar zijne gewoonte met genegenheid en deelneeming. Ik wilde hem, bij de groote magtloosheid, waarin hij was, niet gaarne langer laaten fpreeken, E 3 en  ( 70 ) en vroeg hem, of hij geene pooging wilde doen, om een weinig te Animeren. Hij zettede echter het gefprek nog eenigen djd voord, en viel kort daarnaa in eene geruste fluimering. Dit kwartier uurs was het helderfte geweest, dat hij den geheelen dag had. Hij fprak met de duidlijkfle bewustheid en de grootfte tegenwoordigheid van geest. Zijne woorden waren verftaanbaar en aaneengefchakeld. Ik was, den ganfchen tijd door, alleen met hem in de kamer geweest. Hij liet 'er in 't geheel geene ongerustheid over merken, dat 'er niemant zijner lieden aanwezig was, naar welken hij anders altijd, wanneer hij ontwaakte, pleegde rond te zien. Zo geheel zich zeiven gelijk, zo liefderijk, zo zacht zo vereerenswaardig was de edele Man, in het laatfte gefprek, dat ik met hem had. Hoe gaarne zou ik hem die aandoeningen, die mij liefde en eerbied voor hem inftorteden, te kennen gegeeven hebben! — Verheerlijkte Geest! in welk een gelukzalig gewest der fchepping gij ook thans moogt woonen, weggerukt van eene Aarde, die gij door uwe wijsheid zegende, voor wier bewooners uw zachtaartig hart altijd oprechte toegenegenheid gevoelde, en, op eiken volgenden trap van uw hooger aanweezen, nog bij aanhoudenheid zal blijven gevoelen. — Ontvang voor uwe vriendfehap, voor uw voorbeeld, de dankbaarheid, die mijn hart u brengt, welke ik niet in ftaat was,u in dit leven nog eens te betuigen. De Kranke bracht den ganfchen avond en het grootfte gecleeke van den nacht gerust door.  ( 7* ) door. Tegens den ochtendftond verliet hem de flaap en de koorts werd flerker. Ik zag hem, des morgens om 9 uuren, geheel afgemat en buiten ftaat om te fpreeken. Toen het wat laater werd, had hij eenige helderer oogenblikken; maar zijn toefland verflimmerde hand over hand. Van den middag af lag hij in eene bijna onafgebrooken fluimering: Het geheele Iighaam werd door krampachtige beweegingen gefchokt, maar de Kranke werd 'er niet door opgewekt. Zomtijds lag hij, geduurende een langen tijd, zeer ftil, en haalde zeer zacht, op eene naauwlijks hoorbaare wijze, adem; de bekommering der Zijnen rees nog hooger, toen hij 's avonds, om 9 uuren, eene hevige koorts kreeg, onrustig in het bed begon te woelen en, met groote benaauwdheid en eene weemoedige ftem, over hitte en magtloosheid te klaagen. Zijne Dochters hadden hem nooit zo fterk hooren jammeren; de aandoenlijke toon zijner ftem deed te veel werking op haar, dan dat zij haaren kommer geheel voor hem zouden hebben kunnen verbergen. De Kranke befpeurde,midden onder de pijnlijke gewaarwordingen zijns lijdens, de uitbarsting van haare niet langer teruggehouden fmart, en riep haar met eene vaste ftem toe: ,, Kinderen! „ niet zo verlegen! Vreugde! Vreugde! verheugt „ u toch over mijne aannaderende hooger ge„ lukzaligheid!" Toen ik laat in den avond bij den Kranken kwam, was dit benaauwde tooneel nog niet geëindigd. Hij begon eerst tegens middernacht te bedaaren. Op zijne begeerte werden hem een paar gezangen, en een zeer fchoon gebed van zollikofer, dat op E 4 zij-  C 7* ) zijnen toeftand paste, voorgeleezen; hij begeerde ook nog het XSfU.de Hoofdftuk van het Evangelhim van Johannes te hooren leezen, waar hij altijd zeer veel werks van maakte. Des zondags morgens was hij zeer ftil en geweldig afgemat. Tegen den middag bezocht hem de Heer Predikant barthels, maar hij kon geene zameafpraak met hem houden. „ Het lijden dezes tijds," zeide de Predikant tot hem, met de woorden der Schrift, „ is kort 3, en van weinig beteckenis, wanneer men het „ met de vreugde der eeuwigheid vergelijkt. „ De bewijzen," voegde hij 'er bij, „ wel„ ke de Godheid ons van zijne goedheid „ reeds geeft, door de verzachting onze* „ lijdens, zijn groot." Deze woorden, die zo geheel met de aandoeningen des Lijders overeenftemden, troffen hem. Hij veegde een traan af. Hij kon, het geen hij voelde, niet met woorden uitdrukken. Hij wilde, uit hoofde van de moeite, die hij had, om iets doorteflokken, in 't geheel geene geneesmiddelen meer gebruiken. Men bad hem zeer om maar iets ter verkoeling te neemen; door het geen men zeide om hem ovcrtehaalen, werd hij een weinig ontrust, doch hij herftelde zich weder, naa dat hij eenige druppels gebruikt had. Hij lag ftil, en de opflag van zijn oog was zeer liefderijk. Toen eene zijner Dochteren zijne hand nam en tegens „ hem zeide:"Vergun mij, dat ik uwe hand door „ de mijne verkoele," andwoordde hij met groote „ vertedering:" Die hand, die gij mij aanbiedt, „is  C?3 ) „is de mijne; en zij zal het eeuwig blij* „ven." 'Er was in de laatfte dagen zijner krankheid geene ftijfheid of vertrekking in de linkerhelft zijns gezigts te befpeuren. Zijn gelaat was even zo, als het vóór zijne krankheid was, alleenlijk met dat onderfcheid, dat 'er thans de teekenen der grootfte magtloosheid en de bleeke kleur des doods op heerschten. Zijne beide oogen werden vóór zijn dood nog eens weder hélder. Daar bleef hem nog maar ééne verkwikking over, en dat was, dat men hem meermaalen uit het bed nam, en op eenen daar naast ftaanden leuningftoel liet zitten. Hoe buitengemeen zwak hij ook was, zo werd hij doch nooit flaauw bij dit veranderen zijner ligging. Hij bracht, den zondag naamiddag, en het grootfte gedeelte van den volgenden dag, door, in eene redelijk geruste fluimering. Hij was bijna in 'r geheel niet meer in ftaat om te fpreeken. Des maandags naamiddags vroeg ik, toen ik in de kamer trad, of ik nu den Kranken ook niet zoude ftooren, en of het hem thans gelegen kwame om mij te zien. Hij hoorde die vraag, en andwoordde zelf: „ Var* „ ganfchen harte." Die woorden waren alles, wat hij kon uitbrengen. Tegens den avond nam de hitte der koorts zeer toe, en de benaauwdheid des Kranken werd hoe langer hoe heviger. Hij riep eenige maaien, als hij aan de fmarten dacht, die de E 5 Zij-  04 ) Zijnen over hem moesten hebben, uit: „ Ach „ mijne arme Kinderen!" In deeze naare. uuren der vreeslijkfte koortshitte hield zich zijn geest weder bezig met gedachten aan dé Godheid -hij fprak eenige korte gebeden uit; zomtijds fcheen het, uit eenige bijbelfche uitdrukkingen, die hij gebruikte, dat hij aan de Lijdens-gefchiedenis onzes Verlosfers dacht. „O god verlaat mij „ niet," riep hij uit! „ Dit is dan het ein„ de! Ik geloofde" zeide hij daarop tegens „ zijne Dochter, „ dat de dood de ingang „ tot het leven was!" „ Gij weet dat zelf „ het best," andwoordde zijne Dochter, die „ vreeslijk aangedaan was, „ dat hij dat is," „ Mogt hij toch maar fpoedig komen" zeide „ hij: „ O god verleen mij moed in deeze „ laatfte oogenblikken!" Deeze huivering der angst hield kort naa middernacht op. Toen de koorts afnam, kwam zijne gewoone kalme bedaardheid weder, en met haar zijne aangenaame uitzigten, zijne blijmoedige onderwerping aan den wil der Godheid. Hij liet zich weder die Gezangen voorleezen, in welke zijne gevoelens in beter zamenhang uitgedrukt waren, als hij ze thans zelfs in ftaat was uittedrukken, en gaf bij Verfcheiden plaatfen, door enkele woorden en tekenen, te verftaan, dat de gedachten , die in zijn hart omgingen, daarmede op het allernaauwfte overéénftcmden. De hevige koorts van dezen nacht was doodlijk; het was de laatfte kamp geweest, die de bezwijkende natuur tegen de zegepraalende krankheid waagde. Den  ( 75 ) Den volgenden morgen, zijnde dingsdag den ijlen Sepiemb., hg hij, van het aanbrceken des dags af, in eene ftiile fluimering. Zijne lighaamskrachten waren nu geheel uitgeput; maar zijne ziel hield zich nog, en wel met uitfluiting van alle overige, denkbeelden, bezig met zijne zalige verwachtingen, die hij zo dikwijls had, laaten blijken. Hij ontwaakte nog maar in enkele en weinige oogenblikken uit de zoete fluimering, waarin hij hoe langer hoe dieper verzonk, en wanneer, hij de lippen nog opende, dan was het om de Godheid te prijzen, of om op eene vertroostende wijze de kalmte zijns harten te kennen te geeven. Eens zeide hij tegens icmant van zijne lieden; dat hij nergens zo hartlijk naar verlangde, als naar een fpoedig einde, en dat hij in dit leven niet we-, der wenschte te rug te _ keeren. Hij was met zijne gedachten zo geheel in het andere leven, dat hij zich verbeeldde, zijne voor veele jaaren reeds overleeden Gemaalin, aldaar ontmoet te hebben, terwijl hij haar eenige maaien op eene tedere wijze bij haaren vóórnaam riep. Hij dacht nu niet meer te rug aan voorwerpen, die aan deze zijde des grafs behoorden. Zijne gedachten zweefden reeds om hoog in een grooten afitand van deeze Aarde; zijn leven was nog maar eene foort van aangenaamen droom, — niets meer; en de oogenblikken , in welke hij fcheen wakker te zijn, verminderden hoe langer hoe meer: De laatfte verftaanbaare woorden, welke hij nog vóór den middag, ea dus meer dan twaalf uuren vóór zijnen dood, fprak, waren deze: „ Heden avond, zal god, „ mijn Heiland, toetreeden, en mij mijnen „ kamp  ( 7* ) „ kamp helpen eindigen." Het gebeurde naderhand nog maar een paar maal dat de Stervende eenig geluid van zich gaf. Uiterlijke voorwerpen maakten nu geen indruk meer op zijne zintuigen, die voor deze Waereld toegeflooten waren. De Arts zag hem voor de laatfte maal, des naamiddags om vijf «uren, maar hij zag den Arts niet meer; hij had zijne oogen al vooraf geflooten en opende ze niet weder. De zachte rust zijner ziele teekende zich op zijn gelaat. Alle trekken der fmart waren weder van hetzelve verdweenen; zijn toeftand fcheen in 't geheel niet onderfcheiden te zijn, van dat geruste (luimeren, dat den vermoeiden eene aangenaame verkwikking fchenkt. De adem werd tegens den nacht fiiller en onmerkbaarer. De laatfte oogenblikken des voordvluchtenden levens werden, noch door de minfte ftuiptrekking noch door de geringde fmart, ontrust. Zijne hand bewoog zich nog geduurig: hoe langer hoe minder — zij verftijfde; msfchen twee en drie uuren des morgens haalde hij voor de laatfte maal adem —• hij was *er niet meer! De nacht, waarin hij dit leven verliet, was boven alle verbeelding fchoon. De Maan fcheen met haaren helderden glans. Geen togtje der lucht ftoorde de ftaatige ftilte der Natuur. Dit was het fchoone einde eens fchoonen sode gewijden levens, het welk 79 Jaaren, 9 Maanden en 20 Dagen duurde. OP-  OPSCHRIFT,, OP HET GEDENKTEEKÈN, TER EERE VIN JERUSALEM, opgericht, in de Klooster-kerk te Riddagshaufen. (*) De woorden det Opfchrifts zijn van de hooge Vorjiin zelve, welke aan de naagedachtenis van jerusalem dit Gedenkteken toewijde.  Foor zij de: dem andenken des seligen und wuerdigen viceconsistori alpraesidenten und abts JOHANN FRIEDRICH WILHELM JERUSALEM geb. d. xxii. novemk. mdccix. gest. d. ii. sept. mdcclxxxix. s e t z t dies grabbial PHILIPPINE CHARLOTTE verwityiête herzogin zu braumschweig-lueneburg. Ter Linkerzijde : er war ein christlicher ph1losoph ein einsichtsvoller lehrer vernuenftiger gottesverehrung £>er den jetztregierenden herzog und seine geschwistek. unterrichtete gesch1cicte go ttesgelehrte bildete und einen meisterhaften erziehungs-ent wurf ersann und ausfuehrte. Ter Rechterzijde: zur 4ufklaerung legt e er den ersten grund und durch seine talente und rechtschaffenheit erwarb er sich al l ge meine verehrung. seine verdienste werden unvergesslicii eleiben sein andenken wird nie verloeschen und besonders mir seiner freundin bestaendig werth und schaetzbar bleiben.  Op de Voorzijde ftaat: TER GEDACHTENIS VAN DEN ZALIGEN EN WAARDIGEN VICECONSISTORI A A L P R A E S ID E N T EN ABT OHANN FRIEDRICH WILHELM JERUSALEM GEB. D. XXII. NOVEMJB. MDCCIX. GEST. D. II. SEPT. MDCCLXXXIX. WORDT DIT PRAAL-GRAF OPGERICHT DOOR PHILIPPINE CHARLOTTE HERTOGIN WEDUWE VAN B RU N S WIJK-L U N EN B URG. Op de Linkerzijde: HIJ WAS EEN CHRISTLIJK PHILOSOOPH EEN SCHRANDER LEERAAR VAN VERSTANDIGEN GODSDIENST VELKEDEN THANS REGEERENDEN HERTOG EN DESZELFS BROEDERS ONDERWEES EN ZUSTERS^ BEKWAAMS GODGELEERDEN VORMDE EN EEN MEESTERLIJK ONTWERP VOOR OPVOEDING UITDACHT EN UITVOERDE. en Op de Rechterzijde: TER VERLICHTING LEGDE HIJ DEN EERSTEN GROND EN DOOR ZIJNE TALENTEN EN BRAAFHEID VERKREEG HIJ ALGEMEENE HOOGACHTING. ZIJNE VERDIENSTEN ZULLEN VOOR DE VERGEETENHEID BEWAARD BLIJVEN DE GEHEUGENIS VAN HEM ZAL NOOIT VERDWIJNEN EN VOORAL MIJ ZIJNE VRIENDIN ALTIJD WAARD EN DIERBAAR BLIJVEN.