TAU KHO TAU JKF LAST TAU KHO TAU JKF LAST TAU KHO TAU TAU KHO TAU TAU KHO TAU JEF LAST TAU KHO TAU GEDICHTEN BAYARD PERS KINDERSPEL Ik speel met God een kinderspel Van: ,'k zie je niet" en ,'k zie je wel" De pot is hemel of de hel Maar 'k speel met God mijn kinderspel. Soms nadert Hij mij in mijn dromen Of schuilevinkt zich in de bomen Of gaat vermomd door onze straat Maar snel verberg ik mijn gelaat: Ik zie je niet, ik zie je wel... Zo was het toch in 't kinderspel? Soms speel ik, dat ik Hem wil zoeken Tussen de blaadren van mijn boeken En 'k roep haast: „buut!" want 'k tast Zijn hand Maar plots sluit zich de letterwand Hij ziet mij niet... Hij ziet mij wel.., Hij speelt met mij een kinderspel. Ik strek de handen voor mij uit En draag een blinddoek voor mijn ogen De kindren, her en der gevlogen Dansen in 't rond en lachen me uit Je krijgt ons niet... ik krijg je wel... En God kijkt toe bij 't kinderspel. Ik speel met God een kinderspel Van: 'k zie je niet en 'k zie je wel De pot is hemel of de hel Maar 'k ben Zijn kind en 'k speel Zijn spel. COMMUNIE Nee, kom niet bij me met je lidmaatschap Ik hoor geen school meer toe en geen partij en ken alleen weer 't ene woordje: „Vrij!" dat ik vergeten had maar dat door wolken brak, als zonlicht op mijn pad. Lok mij niet bij je in je holle kerk en sluit de deuren naar de einder toe juist van die preek en litanieën moe zocht ik het zwerk waar zeker niet Vw God, de storm schiep als zijn werk. De vogel vliegt en stoort zich aan geen heg en geeft een God het lied hem in de keel heeft daaraan doopsel noch communie deel tenzij 'k een nieuwe zin in d'oude woorden leg en meen een andre zwerver, ergens langs de weg. DE LANDARBEIDER Ik melk de koeien op het land En zet het geurig graan aan schoven Wat kan de wereld mij beloven Meer, dan Zijn zegen op mijn hand. Ik doe mijn werk en lees geen krant En stoor de moordnaars niet in 't roven Ik ben het brandhout, God de oven Waarin ik naar Zijn wil verbrand. Ik geld voor knecht slechts onder knechten Maar Heer ben 'k van mijn eigen ziel Geen slaaf van ingebeelde rechten Geen afgod waar 'k voor nederkniel Maar aan mijn land en volk gehecht en Tevreden zo ik Hem geviel. AAN DE MUZIEK Zuivre muziek, zoeter dan wijn of rozen Hoe kust Uw mond de wreedste wonden zoet! Hoe is, die alle zorg vergeten doet, Uw glimlach schoner dan het morgenblozen. Hij heeft voorwaar het beter deel verkozen Die op Uw vleuglen zich verheffen doet Boven de tijd het zonlicht tegemoet, Zuivre muziek, zoeter dan wijn of rozen. Prince, laat ons weer in Uw rijk verpozen Ons hart maak vroom en maak ons denken vroed Keer tot ons in en reinig van het boze De ziel die hunkert naar Uw levensmoed. Zuivre muziek, zoeter dan wijn of rozen. Wat neem ik mee, wanneer de dood mij haalt? •Stel U gerust, niets waar Uw hart naar taalt! Voor ’t beetje wijsheid, dat de wereld smaalt Heb 'k duur genoeg de rekening betaald. Wat neem ik mee, als dood mij achterhaalt? Ook na het antwoord dient de vraag herhaald Als lied noch lust, noch lach noch licht meer straalt Wat neem ik mee, dat niet de moed mij faalt? Geen smaak blijft over, als de wijn verschaalt Geen dode mond die nog van leven taalt Geen middaglicht kleurt, waar de avond vaalt God geef mij sterkte, als dood mij achterhaalt! Niets neem ik mee als straks de dood mij haalt Ijdel werd alles waar het hart mee praalt De trots ontbreekt, de moed verbleekt en faalt 't En zij Uw licht mijn donkerst uur doorstraalt. Prince die in mijn adem ademhaalt Het is Uw zon, die aan de hemel praalt Het is Uw nacht die tot mijn harte daalt Ik lééf in U, wanneer de dood mij haalt. Haast U van hier gevoel, gehoor, gezicht Straks komt de dood en sluit de deuren dicht Slechts wie zich sloot voor alle aardelicht Ziet zonder huiveren haar aangezicht. Nu hult de dood in nevelen het zicht Geen verre ster, geen baken geeft nog licht 't Verloren schip op donkre riffen zwicht 't En zij God zelf onze kompasnaald richt. Ziel zonder ballast, zonder evenwicht 't Is niet de dood, die Uw verwarring sticht Al wat te licht was, krijgt door haar gewicht Als God haar schicht naar 't juiste midden richt. Uit zwartste wolken zendt de dood haar schicht Een lange dreiging en een kort gericht Tot as verbrandt de boom van zorg en plicht Een vlam stijgt op, ontdaan van aards gewicht. Prince, die sluit mijn oog en lippen dicht Wat blijft, als 't lijf Uw peilschot heeft ontwricht? 't Werk dat Uw geest door mijn geest heeft verricht 'd Ondoofbre vonk, die deel was van Uw licht. Is er een einde? Is er een aanbegin? Zo er verlies is, is er ook gewin? Houdt in balans al wat het leven bood Het tegenwicht in d'andre schaal: de dood? Van daad en dood, zijn letters 't verschil? Of is de daad tot doden slechts de wil? Ik hees de vlag, die rood was als mijn bloed Maar, zo er kwaad is, is er ook een goed? Van leven én van dood is bloed symbool Haat ligt naast liefde, ook voor zoetst idool Ons aller lust is als Achilles' hiel Hoe sterker held, hoe kwetsbaarder de ziel. Er is verandren, was er wel een jeugd? Was smart niet steeds 't allaam van iedre vreugd? Zo twijfelt Rede, als de dood haar naakt Tot eens nog 't leven alle twijfel laakt: Kleinmoedig hart, hoe laf is Uw verzet Zelfs dood gehoorzaamt Liefdes ceuwge wet. Ik dronk de wijn, tot ik de droesem vond: Het zoete leven maakt het harte wond Het zoetste lied is 't lied dat 't meeste loog Geen licht zo licht, of het verblindde 't oog Hoe warmer haard, hoe killer straks de nacht Nu 't avond werd, hoe eenzaam wordt mijn wacht! God van Spinoza, harteloos en koud God Eros, die Uw boog gespannen houdt Uw beider pijl bedreigt mijn wankel hart Uw beider dood is ’t eind van alle smart Wat deert het dan wie Uwer of mij raakt Als toch de dood naar bittre asse smaakt? Spreekt zo de rede, rebelleert het bloed: Zelfs in de dood smaakt nog het leven zoet Als #t niet verstart tot ijs van eeuwgc duur Maar zich verteert in liefdes tijdloos vuur Verlossing noch berusting wenst mijn hart. Dat, stcrvenszalig, Eros' pijlen mart. De levensvlam, die laaiend in mij brandt werpt vreugde-dronken schimmen op de wand Mijn oog, verheugd om 't schouwspel dat zich bood, Herkent met schrik de schaduw van den dood. Mijn broeder zon in welk verslindend uur vereent gij mij met Uw verterend vuur? Mijn broeder water, wanneer in Uw val Sleurt gij dit strootje naar Uw stroomend al? Mijn moeder aarde, warm en doof en stom wanneer omvaamt Uw zwijgen mij alom? Mijn vader licht wanneer kust gij Uw kind de moede ogen eindlijk toe en blind? De levensvlam die langzaam lager brandt Vervaagt haar vale schimmen langs de wand En 't donker slorpt de omtrek van den dood O leven, leven, biedt weer wat gij bood! Nee, ik ben niet bereid te sterven Vandaag, hoewel de wereld samenstort Schoon zijn de weiden, schoon de groene erven Schoon is het leven dat geboren wordt Nog ben ik niet bereid het licht te derven Nog ben ik jong, nog kom ik tijd te kort. Zovele boeken bleven ongelezen en zoveel landen bleven ongezien De laatste wonde is nog niet genezen De beste vreugde wacht mij nog misschien Veel te vroeg, dood, heb ik Uw komst geprezen Ik huiver nu 'k Uw schaduw heb gezien. Waar is de mond, die mij nog eehs wil kussen? Waar is de arm, die om mijn schouder ligt? De dronk der vriendschap die mijn drift kan blussen Waar is de weelde van een lief gezicht? De stem die 't moede kind in slaap komt sussen Dat bang is voor het wijken van het licht? Heer, ik ben niet bereid vandaag te sterven Hoort gij het, God, ik ben nog niet bereid Nog lokt Uw aarde mij om uit te zwerven Nog schijnt elk ogenblik een eeuwigheid Gij schonkt te veel dan dat ik het kan derven Nog is mijn hart niet tot Uw komst gewijd. Heer... geef mij tijd! DE HERBERG Waarheen kan ik mij nog wenden, nu het licht van de dag is geblust Met mijn lijf zo moe van het lopen, en mijn ziel geslagen door lust? In een land met loerende rovers en kapers op iedere kust? Ik vrees, daar blijft enkel de herberg, die heet: in de eeuwige rust. Als door het luik voor kale galg vielen mijn vrienden uit de tijd En over bleef niets dan een walg die galg-gelijk zijn armen breidt. Een kruis, maar dat geen' Christus draagt Het naakte hout schiet niet in knop Een hongerige raaf slechts vraagt Wat hangt te bunglen aan de strop. Op jazz-muziek van vliegtuigbom Danst over 't hout de tijd voorbij Haar hoge verre horzclbrom Is luider dan mijn dun geschrei. De laatste mens viel door het luik Dat zwart is voor de naakte galg De laatste vis zwom in de fuik De sloot stikt stinkend in haar walg. KERSTMIS Een Joodse vrouw, verkoren door d'allerhoogste macht heeft ons haar zoon geboren in 't donkerst van de nacht. Een licht begon te gloren Zo teder en zo zacht Toen zongen englenkorcn Het offer is volbracht. Die één gezin toehoren In Zijn naam saamgebracht Hebben de grens verloren Die scheidt ras en geslacht. „God's kindren al geboren Gelijk tot hemels pracht..." Hoe ging dat woord verloren Werd vrede hatens macht? O Prince wilt verhoren Ons aller bittre klacht Heer, breek Babylons toren Neem ons weer in Uw wacht. Uit Joodse vrouw geboren Jezus, in nood en smart Laat hen Uw schreien horen En breekt hun harde hart. In dal te grote overvloed Die daaglijks onze wanhoop is Zoek ik vertwijfeld op de gis Een uitweg uit de stroom van 't bloed Die drijft mij, met steeds groter spoed Van ongewis naar ongewis En 'k hoor reeds, waar ik d'oever mis Het ruisen van dood's donkre vloed Maar eindlijk houd ik darmen in Mij overgevend aan de stroom En wat gemis scheen wordt gewin Waar werklijkheid vervloot tot droom Een oud gebed valt mij weer in: Geschiede Uw wil... Dat Uw rijk koom'! ZjO straks de dood mij wacht te Ispahan Waar, teugelloos, de angst mij henen dreef Zal dit sonnet, dat 'k in de herberg schreef Hem zeggen: reeds genas ik van mijn waan. Tijdens de rit. Nu durf ik voor U staan Zie naar mijn handen of ik soms nog beef Ik wil een man zijn, 't uur dat ik nog leef Ik zal mijn oog niet voor U nederslaan. Het kraakt van vorst, dit is de laatste nacht Ik hoor de voeten buiten van de wacht En weet het graf als deze winter koud. Maar 't hart is warm en rijk als 't immer was Geen cel belet dat vorstbloem op het glas In kristallijnen vorm mijn rijkdom houdt. God, die het raadsel van mijn leven In wolk en winden hebt geschreven Waar zeeschuim op de stranden beeft Zie, hoe ik eindlijk als een bader De grote zee vertrouwend nader Waar Uw geest over 't water zweeft. Naakt is mijn lijf, ik ken Uw stromen Zo weinig als mijn hart zijn dromen Die Uw geweld niet meer weerstaan Ik wil niet wikken meer of wagen Maar laat mij door Uw deining dragen Waarheen Uw hoge winden gaan. Ik wachtte dood, toen schonkt gij leven Ik dacht ge naamt, ge hebt gegeven En ik versta Uw wegen niet Niets ben ik dan een naakte bader Die treedt Uw eindeloosheid nader Met dankgebed: „Uw wil geschied"! Ik heb het morgen-rood gezien En weet: de zon komt op Geen Flak weerhoudt haar hoge baan Geen kogel en geen strop Al hangt men mij aan hoge paal Toch komt de zon straks op De zon beurt uit de deemstering Haar lachende gezicht En hult het grijze galgenveld In haar verheerlijkt licht Eerst raakt haar straal mijn ogen en Dan glijdt de strik pas dicht Ik heb de dageraad gezien De ochtend voor mijn dood Er was, met haar glans in mijn hart Geen plaats meer voor hun lood En 'k dank U, God, voor 't schouwspel dat Eer 'k tot mijn laatste uitkijk trad Uw morgenstond mij bood. FEEJ TSJANG TAU COLOPHON De bundel „Tau Kho Tau" werd in 1941 gedrukt in een beperkte oplaag met de Weiss Antiqua letter op Hollands Textpapier, uitsluitend voor vrienden van dichter en uitgever. De betekenis der chinese woorden „Tau Kho Tau Feej Tsjang Tau" is „De weg die het past te gaan, is niet de gewone weg.' 3T Weg is ongewis. die my steeds vergis veet en kol zeker,dat Haaf Einde zeker is Febr 7' Tti.a cx-iaolc en genumut.-d vn I Lot 7 • u-a door den dichter geslgne rd en ven e.cn voor elke bundel < speel ■-1 – v. n titelgedicht voerden. COLOPHON De bundel „Tau Kho Tau" werd in 1941 gedrukt in een beperkte oplaag met de Weiss Antiqua letter op Hollands Textpapier, uitsluitend voor vrienden van dichter en uitgever. De betekenis der chinese woorden „Tau Kho Tau Feej Tsjang Tau" is „De weg die het past te gaan, is niet de gewone weg." IX/XV De weg is engewis. Ik, die my steeds verg is weet en kal zeker dat Haar Einde zeker is Jof Lest Fe br '45.