Prijs gecartonneerd f DE VLIEGENDE HOIMNDERdoorEVISSER ALKMAAR GEBP. KLUITMAN Gelilustreede Bibilotheek IN de vacantie. Prlje p doel geurt, ƒ* (Leeftiljd 8 – 13 jaar.) .................. (Leeftijd 8-,. Jur.) JAEPIE-JAEPIE. VjjHedrtdt. van comrm, VIER TWEE ECHTE JONGENS. HET JONGENSKAMP, je^dt. Prlje pMIJN JONGENSJAREN, je INSTITUUT SPARREN-^ UIT^^DK^^VLEOEMAREN JAN BLOEMER, ;e dr. door ÜHnVak“* DE» LINDE KAPITEIN VAN MU-Prlje pPrlje p LOE, door 0. TEN NAPEL SOSCO. d. 0. TEN NAPEL DE KATUIL, door D. A. POLDERMANS, „DE VLIEGENDE HOLLANDER” „Mannen! ik heb besloten, Europa voor goed te verlaten...” (Bladz. 98.) „DE VLIEGENDE HOLLANDER” DOOR P. VISSER SCHRIJVER VANI .HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA,' HET BELED VAN ALKAMAAR.' „HEEMSKERCH VOOR GIBRALTAR," E. A. GEÏLLUSTREERD. DERDE DRUK. ALKMAAR GEBR. KLUITMAN BOEKDRUKKERIJ GEBB, KLUITMAN ALKMAAR INHOUD. Hoofdsi. Bladz. 1. De ullvlndlng van Schipper van Halen 7 2. Do aanslag In 'I bosch 26 3. Een nieuwe reisgenoot 50 4. In ongelegenheid 61 5. De eerste tocht 73 6. Van Halen neemt een noodlottig besluit 84 7. In de haven van Port-Royal 100 8. De Boekaniers 121 9. „De Vliegende Hollander" 145 10. De zeeslag tegen de Spanjaarden 164 EERSTE HOOFDSTUK. De uitvinding van Schipper van Halen. In hel begin van de 17de eeuw was de scheepsbouw, en bijgevolg de zeevaart, nog niet zoo heel volmaakt. Enkele knappe mannen onder de zeevarenden hielden zich echter ook toen reeds met het verbeteren van den scheepsbouw bezig en trachtten dien zóó te wijzigen, dal de vaartuigen meer weerstand kregen, zonder daarom nog van hun gemakken iets te verliezen. Op die wijze kwam een onzer landgenooten, met name Pieter van Halen er toe, een vaartuig te bouwen, dat oneindig veel sneller voer dan ieder ander schip uit dien tijd. Maar zooals het meer met nieuwe uitvindingen gaat, geen mcnsch gaf hem zijn vertrouwen. Geen matroos, geen stuurman wou met zijn nieuw gebouwd vaartuig in zee gaan, ofschoon hij eerst als gewoon zeeman en later als een uitmuntend kapitein in de hede Republiek een grooten naam had gemaakt. Pictcr van Halen was de zoon van een scheepstimmerman te Rotterdam. In zijn jeugd had zijn vader hem zijn eigen handwerk geleerd. Hij maakte zich de scheepsbouwkunst in alle onderdeden eigen, voor zoo ver men het toen in dat vak gebracht had. Pictcrs scherpzinnigheid en nadenkende geest ontdekten al heel gauw, dat de kunst van zijn vader, evenals die van andere meesters in het vak, enkel rustte op de navolging van oude voorschriften en raadgevingen, die men voor doelmatig en nuttig hield en waarvan men, door eigenzinnigheid en gedeeltelijk uil traagheid, niet wou afwijken. leder schip werd volgens dien ouden vorm en die oudcrwetsche inrichting gebouwd en niemand zou zijn leven en zijn vermogen aan een anders gebouwd vaartuig toevertrouwd hebben. Pictcr merkte allerlei gebreken nog duidelijker op. toen hij, na volbrachten leertijd, deels uit nieuwsgierigheid, deels omdat hij twist met zijn vader over zijn nieuwe denkbeelden gehad had, op een Rotterdamse!) schip als matroos en scheepstimmerman een reis naar Guinca meemaakte. Daar het hem evenwel aan de noodige kennis van wiskunde en andere wetenschappen ontbrak, zon hij vergeefs op een middel om het erkende kwaad te verhelpen. Toch wanhoopte hij niet, éénmaal dat middel te vinden. Het stond bij hem vast, dat door een anderen vorm aan den romp van het schip te geven en door een verstandiger en doelmatiger inrichting van masten, zeilen touwwerk, een allerbelangrijkste verbetering zou te weeg gebracht worden. Na zijn terugkomst verliet hij zijn vader en vertrok naar Leiden om er in de natuurcn wiskunde te gaan sludecren. Maar hij bezat daarvoor niet cens de noodige middelen, want het loon, bij bel afmonsteren ontvangen, was nauwelijks voldoende om de noodige boeken, werktuigen, papier en klecren te koopen. De ijverige jonge man wist echter al spoedig iels te vinden, om in dezen nood te voorzien. In zijn vrijen tijd maakte hij modellen van schepen in ’t klein, zooals die toen vrij algemeen tot sieraad op grootc handelskantoren werden gezien en die er, tot in de minste onderdeden. volkomen als grootc zeesdicpcn uitzagen. Ze bleken bijzonder in trek zoodat hij hcrhaalddijk er ceiligc in deze of gene grootc zeeplaats legen een flinken prijs van de hand wist te doen en dan weer een poosje onbekommerd kon leven. Terwijl hij nu met ijzeren volharding zijn studiën voortzette, trachtte hij met behulp van de verkregen kundigheden de gebreken nader te onderzoeken van het handwerk, dat hem geleerd was. Eerst nü pas ging hem een licht op voor zijn geest en volle zes jaren bracht hij onder gestadige werkzaamheid, in nadenken en onderzoek door. Langzamerhand stelde hij bet model van een zeeschip samen, voor welks vorm hij gebruik gemaakt had van alle hulpmiddelen, waarover hij, door zijn vroeger beroep en zijn later verworvene kundigheden kon beschikken. Hij bestudeerde zelfs den lichaamsbouw van versdteidene zeedieren, om daaruit nuttige leering te trekken ; ja, men wil, dat hij bepaaldelijk het lichaam van den snoek tot voorbeeld zou genomen hebben bij het bouwen van zijn schip. Hij zou namelijk zijn metingen, waarnemingen en uitkomsten, betrekkelijk den bouw van dezen visch in dezelfde verhouding op een groolercn vorm toegepast hebben. Hóe hij dit alles gedaan heeft, heeft hij niemand gezegd, maar bij de uitvoering van het model in het groot, had hij nauwkeurig iedere kleinigheid opgegeven en met gestrengheid op een zorgvuldige uitvoering aangedrongen. Het ontbrak onzen Van Halen echter nu nog aan hel voornaamste, om volgens zijn model een goed vaartuig te bouwen, namelijk aan geld. Ook dit evenwel hoopte de ondernemende jonkman zich te verschaffen. Als hij maar dezen of genen rijken koopman kon overtuigen van het nuttige en doelmatige zijner uitvinding, zoo meende hij, dan zou er op cenige duizenden niet gezien worden. In het begin paste hij er zorgvuldig op, dat niemand iets van zijn model met de plannen tot uitvoering, schetsen, teekeningen en alle mogelijke becijferingen te zien kreeg. Alleen vertelde hij. dat hij een schip van nieuw fatsoen wou bouwen, hetwelk in half den tijd en met een derde deel van de gewone bemanning een reis kon afleggen en dat toch even veel, zoo niet méér laden kon dan een gewone Oosl-Indievaarder. Maar overal waar hij dit vertelde, noemden zij hem een geestverdrijver, een gek. en in plaats van naar hem te luisteren en de gewenschtc ondersteuning te geven, kreeg hij enkel spot en verachting. Op dié manier kon het dus niet gaan, dat zag hij zelf wel. Nu wou hij de menschen door zijn berekeningen overtuigen en bewijzen wat bij zei, door zijn ontworpen plannen en schetsen te laten zien. Dit was een gevaarlijk oogenblik in het leven van Pieter van Halen, want als maar één vernuftig en ondernemend man van zijn argelooze mededeelingen misbruik had willen maken, zou voor hem het resultaat van zijn jarenlang werken en nadenken in ccns verloren zijn geweest. Maar geen enkel koopman deed zich op en de scheepsbouwmeesters, van wie men het oordeel over zijn ontwerpen had ingewonnen, schimpten zelfs nog erger op hem en zijn zaak dan de kooplui en niet één wou er zich mee inlaten. Van Halen werd nu wel niet bepaald moedeloos, maar de lust verging hem toch, om aan iemand verder zijn uitvinding mee te deden. Het liep hem echter niet heelemaal tegen in de wereld. Een rijk Amsterdammer had hem loeren kennen en bood hem een plaats als kapitein, of schipper, zooals men toen zei, op een van zijn koopvaardijschepen aan. Hij maakte er evenwel de voorwaardc bij, dat Van Halen zich op zee niet met zijn nieuwe denkbeelden zou inlaten, maar zich met allen ijver van zijn laak als schipper zou kwijten. Deze beloofde dat. maar ’s nachts smokkelde hij zijn model en al zijn gereedschap binnen boord en al heel spoedig daarop ging hij tiaar Oost-Indië onder zeil. Voor zoo'n bekwaam man hield het besturen van een schip niet veel mociclijkhedcn in. Aan de kaap De Goede Hoop reeds schreef de „comys” •) den reeder een brief vol lof over den nieuwen schipper en verklaarde, dat zijn patroon geen gelukkiger keus had kunnen doen. Van Halen nam gedurende de reis niet alleen de proef op verscheidene van zijn stellingen, maar hij deed ook ondervinding en nieuwe kundigheden op. Een man, zoo scherpzinnig als hij, ontdekte al heel gauw het nadeel, dat de toenmalige wijze van handel drijven had en hij was op allerlei middelen bedacht om ook hierin verbetering te brengen. Pijnlijk ook deed het hem aan, gedurende de reis de ellende te zien van zoo'n groot aantal manschappen, in de enge ruimte van een gebrekkig ingericht vaartuig opgesloten. O, zijn schip, zijn arbeid en denken, zou eenmaal in dal alles verandering brengen! In de Godsdienstige stemming, waarin Pieter van Halen toenmaals leefde begon hij zijn werk van lieverlede te beschouwen als door God hem ingegeven, om er het leven van honderden, ja duizenden door te redden, dat tot nog toe nutteloos verspild werd. Onwrikbaarder dan ooit stond het nu bij hem vast, dat hij alles moest aanwenden, om zijn plannen ten uitvoer te brengen. Hij bespoedigde de vaart van zijn schip zooveel hij ') Cargadoor, koopman op een koopvaardijschip, die den maar kon, het geluk was hem mee, en zoo had hij de zeldzame voldoening, reeds na een tocht van tien maanden, voor de reê van Jacatra, het latere Batavia, het anker te kunnen werpen. Door die buitengewoon voorspoedige reis was de cargadoor in staat allervoordccligste zaken te doen en na een verblijf van maar negen weken in Oost-Indic konden zij de terugreis al weer beginnen. Ook deze ging niet minder voorspoedig, tot dat ze in de nabijheid van de Hollandsche kust kwamen. Het was in den herfst en dus in een tijd dat storm en springvloeden samen werken, ©m het voor de scheepvaart dubbel gevaarlijk te maken. Maar als zeeman scheen Van Halen gelukkiger dan als uitvinder en ondanks storm en dwarrelwinden wierp hij, zonder averij gekregen te hebben, het anker voor 'l'cssel, na een reis van twintig maanden. Deze tocht baarde groot opzien en bracht den reeder een viervoudige winst aan. Bovendien was Van Halen in de gelegenheid geweest, aanmerkelijke verbeteringen aan zijn uitvinding toe te voegen. Hij had namelijk eenige Oost-Indische booten gezien die zoo snel zeilden, dat zij in vlugheid de tegenwoordige stoombooten zelfs overtroffen. Bouw en inrichting van die vaartuigen met al hun zeil- en touwwerk, waren door hem bestudeerd en het resultaat van die studie was zeer aan zijn uitvinding ten goede gekomen. Toen eindelijk het schip gclost was. /werd Van Halen verzocht op het kantoor te komen om er zijn loon in ontvangst te nemen. Er lag vóór hem drie duizend gulden in blinkende, Hollandsche dukaten. In gedachten bekeek hij het geld. Zou het voor de uitvoering van zijn plannen wel voldoende zijn? Met weemoed moest hij erkennen, dal de ijverige werkzaamheid van bijkans twee gevaarvolle jaren hem maar een klein, klein beetje dichter tot zijn doel had gebracht. De koopman zag Van Halen met bevreemding aan. Hij dacht, dat deze niet tevreden was met de betaalde „Ja, hoor ccns schipper,” zei hij daarom, „voor dezen keer blijft het bij liet bedongen loon; maar in het vervolg zal ik jc bij elke reis wel zóó veel geven, dat je tevreden wezen zult.” De schipper, hoorde het niet. „Het is nog niet half genoeg!" zei hij, als in een droom. „Wat? Nog niet half genoeg!” riep de koopman verschrikt, want aan den ccnen kant zou hij den man niet graag uit zijn dienst zien gaan, maar anderzijds had hij ook weinig lust, om het loon tot het dubbele te verhoogen. „Nee, ik moet nog veel meer verdienen," zei Van Halen nog altijd in gedachten. „Maar hoeveel wil je dan hebben?” vroeg de reeder. „Ik ben niet ongenegen je meer te geven, omdat je een bruikbaar man bent.” Intusschcn was Van Halen weer tot de werkelijkheid teruggekeerd. Hij kon zich maar niet begrijpen, waarom hem uit eigen beweging verhooging van loon werd aangeboden. Daarom vroeg hij, wat de rcedcr daarmee bedoelde. „Wel," was het antwoord, „je zegt dat het niet genoeg is, wat ik je voor de laatste reis heb uitbctaald. Maar ik zou je, als ’t kan, toch wel in mijn dienst willen houden. Zeg dus ronduit hoeveel loon je verlangt dan zullen wc de zaak zien te schikken." Op dit oogenblik kwam juist de cargadoor binnen, die heel veel met schipper Van Halen op had. Hij had toevallig de laatste woorden van den patroon gehoord en gaf den schipper een knipoogje om hem te beduiden, dat hij maar stoutmoedig vragen moest De man was echter veel te bescheiden en ook te onpraktisch, om hiermee zijn voordeel te doen. Hij zweeg dus en wist niet, wal hij antwoorden zou. Maar juist door dat stilzwijgen werd de rcedcr nog meer in zijn vermoeden versterkt, dat de schipper met alle geweld uit zijn dienst wou gaan. Dit maakte hem evenwel hoe langer hoe onvcrzettelijker, in zijn begeerte om hem bij zich te houden. „Probeer jij toch ccns, of jij dien stijfkop niet overreden kunt,” zei hij daarom tegen den cargadoor, „hij wil met alle geweld wcgloopcn. Een ander heeft hem zeker meer geboden. Maar wat een ander doen kan, dat kan ik wel dubbel. Ik wil hem zes duizend gulden voor de reis geven, als hij blijft en behalve dat nog het zesde gedeelte van de zuivere winst. Daar kan hij, geloof ik, toch tevreden mee zijn, zelfs al diende hij bij den duivel I” „Ja, dat geloof ik óókl” zei de cargadoor, Van Halen’s hand in die van den reeder leggend. Toen maakte hij oogenblikkelijk een contract op,.dat door den rcedcr ondcrtcekcnd werd. Ook Van Halen onderteekende, maar heelcmaal werktuigelijk; de cargadoor zette er, als getuige, toen óók zijn naam nog onder en zóó kreeg onze schipper door een misverstand het vooruitzicht, om binnen een jaar een welgesteld man te wezen. Maar eerst toen hij met den cargadoor het kantoor verlaten had, werd de zaak hem volkomen duidelijk en dankbaar schudde hij zijn vriend de hand die zoo Kocd voor zijn belangen gezorgd had. Van Halen had thans allerlei wenschen. Nu het schip toch afgetakcld en hersteld moest worden, verzocht hij den reeder, om enkele wezenlijk nuttige veranderingen in het geheel te maken. Maar jawel, hier ondervond hij al dadelijk een hardnekkigen tegenstand I Wél liet de patroon dadelijk een scheepstimmerman halen, om met den schipper over de voorgesteldc veranderingen te spreken, maar de baas, die het al vroeger met Van Halen, naar aanleiding van diens uitvindingsplannen, aan de stok had gehad, wilde ook nu van al die nieuwigheden niemendal weten. „Maar beste vriend, je begrijpt den schipper geloof ik niet,” zei de cargadoor. „Zus wil hij het hebben en soo zou hij dit graag zien 1” en nu herhaalde hij precies hetzelfde, wat de kapitein al beweerd had, maar liet den man ongemerkt een paar goudstukken in de hand glijden. Nu, dat hielp! „Ah zóó, schipper, was dat uw bedoeling? Zeker, zeker, dat kan bést, héél bést, hoor! En dat andere zóó? Nee maar, dat lijkt me een prachtige verbetering zelfs toe!” Kortom, het scheen, dat den scheepstimmerman opeens een heel ander licht over de zaak was opgegaan en de schipper behoefde zich verder „heusch niet ongerust te maken: alles zou precies volgens sijn opgaven veranderd en verbeterd worden. Daar kon hij op reke«Maar schipper,” vroeg de reeder toen de timmerman weg was, „heb je dan je plannen voor een nieuwen scheepsbouw nóg al niet opgegeven?” «Hoe zou ik het kunnen?” zei Van Halen langzaam en ernstig; „dan had ik immers zélf getoond, dat ze niets waard waren?” «Hoor eens, schipper,” antwoordde de koopman, „je bent etn knap gezagvoerder, maar, neem me niet kwa“jk. a,s scheepsbouwmeester deug je niemendal I Neem dus een goeie raad van me aan ....” «En die is?” „Zet al die geleerdheid uit je hoofd; leef alléén voor je beroep, en als je nog een paar reizen gedaan hebt als de éérste, dan ben je een rijk man.” «Ja, dat is zoo en dan ...." «Welnu, en dan?..vroeg de reeder verrast. «Dan ga ik mijn denkbeelden verwezenlijken, bouw volgens mijn eigen ontwerpen een schip en steek er mee 'n zee, zoo waar als ik Pieter van Halen heetl’’ «God zij je genadig en ieder, die met je mee mocht Baan. Ik gaf geen gulden voor het leven van jullie allemaal!” Van Halen glimlachte en ging heen, vast overtuigd, dat men later wel ccns anders over zijn uitvinding zou °ord celen. Wat zijn tweede reis aanbelangt, die was nog voorspoediger dan de eerste; hij werd beroemd door de geheclc Republiek cn zelfs de hooge rcgccring deed hem de schitterendste aanbiedingen, wanneer hij maar in ’s lands dienst wilde overgaan. Doch ja, dan had hij zijn plannen moeten opgeven, cn dat, neen, dit nooit! Als commandeur van twee schepen ondernam de kloeke zeeman weldra een derden tocht naar Oost-Indic. Daar aangekomen kreeg hij vervolgens het opperbevel bij een tocht naar China en Japan. Na twee cn een half jaar keerde hij weer naar Holland terug en, in weerwil dat wij met Spanje in oorlog waren, kwam hij met rijk beladen schepen behouden en wel in Amsterdam binnen. Zijn naam als zeeman was door dezen tocht nog grooter geworden dan vroeger, zoowel door de Oost-Indischc Compagnie, als van rcgecrinswcgc werden hem opnieuw de schitterendste aanbiedingen gedaan. Maar, niets mocht baten. Hij verliet den dienst van zijn rcedcr, die door hem groote sommen verdiend had, cn ging van Amsterdam naar Vlissingen, om er zich geheel aan zijn uitvinding te wijden. Hij richtte een werf op cn nam l>ckwame timmerlieden in zijn dienst, «Be hij zelf ondcrrichttc, hoe hij het schip gebouwd wilde hebben. Ofschoon verwonderd over den vreemden vorm van het nieuwe vaartuig, werkten die mannen er toch met ijver en opgewektheid aan, omdat zij nog nooit zoo goed betaald waren. Van Halen was er zorgvuldig op bedacht, dat alles nauwkeurig en goed werd bewerkt Geen plank, geen stuk hout, ja zelfs geen spijker werd aan het schip gebruikt, die niet van te voren door hem in orde was bevonden. Zoo ontstond langzamerhand een vaartuig, waar geen enkel ander schip uit die dagen in fraaiheid van vorm mee vergeleken kon worden. Maar ieder bekeek het met wantrouwen en vooroordeel Zoo’n lagen, spitsen romp en vooral zoo’n vreemde kiel hadden ze nog nooit gezien I En dan zoo heelemaal zwart met alleen maar zoo’n witte streep 1 dat alles had zulk een ernstig aanzien, dat de nieuwsgierige zeelui het vreemde vaartuig „De Doodkist" noemden. Eindelijk was alles gereed en zou het schip van stapel loopen. Geen mensch echter durfde zich op het dek te wagen dan hij zelf en de weinige matrozen die hij ten laatste voor een goede bckxniing had weten te bewegen, hem behulpzaam te zijn. Maar toen het fraaie vaartuig onder een vrceselijk schuimen cn spatten te water liep, behaalde hij al een halve overwinning. Want even diep als de voorsteven in de golven dook, even krachtig verhief het schip zich weer en gleed toen vogclsncl over het kalme water heen. Van Halcn's gezicht strailde van geluk, want nu wist hij, dat zijn berekeningen juist waren geweest. Binnen veertien dagen lag het schip opgetakeld en van al het noodigc voorzien, ten anker. Nu nog matrozen aangemonsterd, en alles was in orde. Maar ofschoon hij daartoe zelf de taveernes bezocht, waar hij wist dal zeelui kwamen en een dubbele gage aanbood, geen enkel zeeman wou zich op „die Doodkist" wagen. Nu had van Halen het vaartuig zelf wel een mooier naam gegeven en het „De vlugge Chrisliua" gedoopt, maar bij al de kustbewoners was het niettemin onder den somberen naam van „De Doodkist" bekend en berucht. Op zekeren dag toen hij, na reeds in drie zeemansherbergen vruchtcloozc pogingen aangewend te hebben, de vierde taveerne binnentrad, hoorde hij opeens uitroepen: „Wel heb ik vam z’n leven! Kees! Klaas! Gcrrit! Zeg, is dat schipper Van Halen niet!” Van Halen keek verrast op en zag nu aan een van de verste tafeltjes vier van zijn vroegere matrozen zitten. Dadelijk ging hij er naar toe met een vroolijk: „Zoo jongens, hoe maak jullie het?” en schudde ze hartclijk de hand. „Patent schipper 1” nam Kees voor allen het woord. „We hebben het nog zoo vaak over u gehad, niet waar maats?” zei Gcrrit. „Maar wc dachten dat u al lang in een deftig huis op de Keizersgracht woonde en van eenvoudige matrozen wel niet meer welen wou.” „Integendeel, de matrozen willen niets meer van mij weten naar het schijnt.” „Ei kom, schipper, nu spot u een beetje!” „Nee, warempel niet! Het is de zuivere waarheid. Al een week lang loop ik de ccne taveerne in, de andere uit, om volk aan te monsteren voor .het nieuwe vaartuig, dat ik gebouwd heb. Maar geen menscli heeft lust om met mij in zee te gaan, ofschoon ik tweemaal zooveel gage geven wil als een ander.” „Hoe is het mogclijkl Dubbel loonl Een nieuw schip! En welk vaartuig is het? Misschien hebben wij het wel al gezien 1” „De Vlugge Chris!ina!" „De Doodkist!” riepen allen verbaasd, tja, neem ons niet kwalijk schipper," nam Kees het woord, „maar zóó noemen ze het ding hier allemaal." „Jawel, ik weet hel, jongens I Van kwalijk nemen is dus volstrekt geen sprake. Maar jullie kent me. Jullie zult er dus toch zeker niet op tegen hebben, om aanstonds hét vaartuig cens met me te bekijken.” „Nou schipper, ’t is wel om dat u het bent,” zei Gerrit, „maar een ander kreeg mij er niet aan boord, zelfs voor geen twee realen van achten I” Ook de overige drie verklaarden, dat ze, uit oude betrekking tot Van Halen, wel cens mee wilden, maar dat een vréémde ze voor geen geld aan dek gekregen had. De vier matrozen verlieten nu met hun vroegeren schipper de herberg en een kwartier later waren zij aan boord van „De Vlugge Christina." Van Halen liet hun alles zien, legde het voordeel van den vreemden bouw en van iedere nieuwigheid uit en eindelijk slaagde hij er in, het viertal voor een zeereis aan te monsteren. „Weet je wat, jongens," zei hij nu, „ik heb al genoeg ondervonden, dat geen enkel Hollandsch matroos, die mij niet kent, in mijn dienst wil komen. Doe jullie dus nu cens je best, dat ieder van je vijf matrozen aanwerft. Hier heb je geld, reis daarvoor naar Amsterdam en andere zeeplaatsen, en kom binnen een paar weken den uitslag van je pogingen mccdeelcn. Zoo werd nu afgesproken. Een stuurman dacht Van Halen zelf wel te vinden, .maar toen ook voor die betrekking na veel moeite zich niemand ter beschikking wilde stellen, besloot hij, bij zijn bloedverwanten cens rond te zien. Misschien zou er wel een zoon van een zijner beide ooms lust hebben, dacht hij, om onder sijn leiding de stuurmanskunst te leeren. Hij reisde dus naar Rotterdam. Zeventien jaren was hij uit het ouderlijke huis vandaan geweest; nu kwam hij er terug als een bezadigd, bijna onbekend, vermogend man. Zijn vader was nog in leven, maar met de lichaamskrachten waren ook de geestvermogens van den grijsaard afgenomen. Hij was blij over zijn knappen zoon, maar lachte onverschillig over diens daden en voornemens. Pictcr vond hier alles in welstand, maar hij voelde zich thuis als een vreemde. De beide zoons van zijn oom Casper bleken gestorven, en omtrent zijn oom Boudewijn vernam hij, dat die met zoon en dochter sinds jaren naar het Noordbrabantsche dorpje Oosterhout vertrokken was. Pieter besloot nu, daar heen te gaan, om zijn oom op te zoeken. Hij kocht een paar pistolen, want de wegen, vooral in Noord-Brabant waren destijds heel onveilig, en ging reeds den anderen morgen op reis. TWEEDE HOOFDSTUK. Dc aanslag in ’t bosch. Het reizen in de 17c eeuw was alles behalve gemakkclijk en Van Halen was dus doodmoe, toen hij, pas tegen den avond van den tweeden dag. behouden in Ooslcrhout aankwam. Hier informeerde hij dadelijk naar Boudcwijn Van Halen, zonder er bij te zeggen, dat dit een bloedverwant van hem was. „O, die vrek?” zei er een, „die woont hier al lang niet meer' „Vrek?” riep een ander, „de chirurgijn is zoo arm als Job!” „’t Mocht wat!” Het weer een derde zich hooren. „De man is het dorp uitgegaan juist omdat hij bang was. met al zijn geld onder de mcnschen te wonen I" „Maar waar woont hij dan nu?" vroeg Van Halen, die door al die tegenstrijdige berichten niet veel verder „O, als u dezen weg in slaat,” zei een van de boeren, „dan bent u er in een uur.” „Dank je!" en onze schipper liep al weer door, in de hoop het huis van zijn oom nog vóór het hcclcmaal donker was te bereiken. „Maar denk er om, sinjeur! het bosch is bij avond niet pluis!” riep de boer hem nog achterna. Doch Van Halen hoorde het al niet meer. In weerwil van zijn vermoeidheid stapte hij stevig door, om toch maar zoo gauw mogelijk aan hel doel van zijn tocht te zijn. Vreemd kwam het hem voor hoe zijn oom, die toch chirurgijn was, er toe komen kon, om zoo eenzaam te wonen. Zouden die boeren toch waarheid gesproken hebben? Zou de man werkelijk zoo’n gierigaard zijn? Maar ja, nu herinnerde hij zich toch ook wel, van jaren geleden, dat oom Boudewijn onder de overige bloedverwanten wel eens van schraapzucht beschuldigd werd. En dan, had hij niet eergisteren nog gehoord, dat oom naar elders was gegaan omdat hij te duur was, waardoor hij het in Rotterdam niet langer houden kon ? Gaandeweg werd hem nu alles duidelijk: Oom Boudcwijn was alzoo een vrek I Hoe zou kannen, wijf! Dan kunnen wc op den goeden uitslag drinken. Ik zal ondertusschcn een nieuwen vuursteen op mijn geweer schroeven, want de oude draak zal zijn schijven wel niet zoo gemakkelijk uit zijn klauwen laten „Hoe ver is het hier vandaan, Martcnsz?” „Wel, een klein half uur geloof ik.” „Wat dunkt jullie ervan, mannen, als we dan over een uur maar op weg gingen?” Van Halen luisterde niet langer. Hij svisl trouwens meer dan genoeg. Die gewctenlooze schelmen hadden het dus op het geld van zijn oom. ja heel waarschijnlijk op zijn léven gemunt. Hoe gelukkig toch, dat hij nog in staat was, dat snoodc plan te verijdelen. „Maar,” dacht hij, „kan ik hier wel vandaan komen zonder gezien te worden en argwaan op te wekken? Alt, door het raam misschien!.. Hij deed eerst de deur op het nachtslot, om niet overvallen te worden. Voorzichtig sloop hij daarop naar het venster. Hij wist dat gelukkig zonder ccnig geraas te openen. Toen keek hij naar beneden, Maar. jammer genoeg, voor een spróng was het veel te hoog. Wat nu gedaan? Door de gelagkamer? Dat ging niet..." Op cens kreeg van Halen een inval, ging naar het bed, haalde de beide lakens er uit en knoopte die stevig aan elkaar. Toen nam hij de ijzeren roede van de bedgordijnen, legde die in de lengte op het raamkozijn, dwars voor het geopende raam; bond er het cenc uiteinde van de vercenigde en in elkaar gedraaide lakens aan vast en het zich nu met de grootste behoedzaamheid naar beneden glijden. Op zijn teenen sloop Van Halen het huis langs, maar nauwelijks was hij uit het licht van de herberg en op den zandweg, of hij begon te loopen zoo hard hij maar kon. Hij kon naar gis nog geen half uur in het rulle zand voortgchold hebben, toen hij een huis ontdekte. Dat zou stellig wel de woning van oom Boudcwijn zijn. Hij klopte aan. Geen antwoord. Hij klopte luider; maar alles bleef stil. Nu begon Van Halen ongeduldig te worden I Voor de derde maal klopte hij op de deur, maar nu buitengewoon hefuig. Dat scheen te helpen. Hij hoorde tenminste iemand in de gang aankomen en een oogenblik later vroeg een mannenstem: „Wie is daar?" „Ben ik hier terecht bij den chirurgijn Van Halen?” was de wedervraag. „Jawel, maar mag ik ook weten, met wien ik te doen heb?” „O zeker; ik ben een neef van de familie; Pieter van Halen, uit Rotterdam!” „Best mogclijk, waarde vriend, maar hoe weet ik dat? Wie zal mij zeggen, dat het geen landlooper is, die buiten staat?” „Hoor eens oom,” want Van Halen twijfelde er niet aan of het was oom Boudcwijn zelf, die achter de deur stond, „u kunt mij open doen of niet, dat moet 11 weten; maar wees er zeker van, dat daar uw geldclijk voordeel of nadeel mee gemoeid is!” „Celdelijk voordeel," die uitdrukking met opzei gekozen, scheen te helpen. Het slot van de deur ging knarsend over, twee ijzeren grendels werden wcggeschovcn en Pieter stond tegenover zijn oom. die, met een pistool in de hand, hem nog altijd wantrouwend aanzag. Toen de grijsaard evenwel van den kant van zijn bezoeker niet de minste verdachte beweging bespeurde sloot hij de deur weer zorgvuldig dicht, schoof opnieuw de grendels er voor, draaide het slot om en noodigdc toen zijn neef uit om binnen te komen. „Ja, nu zie ik toch wel familietrekken,” begon de oude, toen ze in de woonkamer gekomen waren. „Maar anders, hcusch neef, ik zou je niet herkend hebben! Wc hebben elkaar dan ook al in geen twintig jaar gezien nietwaar? Dal is mijn zoon Andries en dit mijn dochter Lotje. Mekaar nooit gezien, hè? Zeg, neem me niet kwalijk, neef, dat ik je wat lang buiten heb laten staan, maar je moet zóó voorzichtig wezen tegenwoordig! Er zwerft hier in den laatstcn tijd nog al vreemd volk rond en diefstal en inbraak zijn aan de orde van den dag. Niet dat ik geld heb.. „Daar schijnen sommige menschen toch anders over te denken.” „Wel, hoe is het mogelijk, hoe is het mógelijk I Ik ...” „Ja, hoor eens oom, daar wil ik niet over twisten: maar zóóveel is zeker, dal er een bende dieven van avond hier wil inbreken.” „Dieven?!” riep de grijsaard ontzet; en sidderend sloeg hij de magere handen in elkaar. „Ja, stellig ooml En misschien zijn ze al op weg.” „Ik begrijp het niet! ik begrijp het niet!” klaagde de oude in den grootsten angst. „Hoe konden de schelmen welen dat ik geld... Ik wil zeggen: hoe konden de schelmen er toch loc kómen? Ik ben immers geen penning rijk!” „Komaan, ooml Klagen helpt niet veel! De schavuiten kunnen ieder oogenblik hier zijn. Er moet dus gchèndeW worden! Zijn er wapens in huis? De mijne heb ik in de herberg van Griet Kals laten liggen." Dat had Pictcr gedaan uit vrees, dat ze onder het neerglijden langs den muur af mochten gaan. „Wapens, jawel, hier is alvast een pistool!'* en de oude nam het vuurwapen weer op, dat hij bij het binnenkomen van Pietcr in de hand hield en later op de tafel gelegd had. „En daar achter u, tegen den schoorsteen, hangen nog twee geweren en drie pistolen,” zei Andrics; „ze zijn allemaal geladen.” „Mooi zool Welnu, oom blijft hier om nichtje gerust te stelled! Andrics laadt de afgcscholcn geweren en pistolen! Ik zelf zal me aan het dakvenster plaatsen. Andrics, breng me er heen; maar zonder licht hoor!” De toon waarop dit alles gezegd werd verried, dat de man gewoon was bevel te voeren en liet geen tegenstand toe. Terwijl Andrics en Van Halen naar boven gingen, klemde lootje zich doodsbleek aan haar vader vast. Maar de grijsaard beefde haast nog erger dan het meisje en kreunde: „O, die schavuiten 1 O, mijn geld, mijn arme geldjc!” „Och vader,” zei het meisje, „laat ons liever van geluk spreken, dat wc zoo'n kloeken verdediger hebben gekregen I Maar u moet niet zoo jammeren, vader. Het is beter, dat de dieven u niet hooren.” Zoodra Van Halen boven was, opende hij het venster en zag naar buiten er was niemand te zien; hij luisterde alles was stil. Boven de bosschen kwam de maan op. maar het licht werd door voorbijtrekkende wolken verduisterd. Nadat Van Halen een poosje op den loer gestaan had, hoorde hij onder het raam certig gefluister; hij kon duidelijk de vier roovers onderscheiden, die vlak voor de deur stonden. „Ze zijn er, Andrics," fluisterde Pietcr zacht; „ze beraadslagen voor de deur. Ga even je vader en zuster waarschuwen; dan zijn ze tenminste op alle gebeurlijkheden voorbereid.” Van Halen keerde nu weer op zijn post aan bet venster terug, om zijn waarnemingen voort te zetten. De roovers schenen het nog niet ccns Ie wezen, hoe zij het zouden aanlcggcn; legen de gewone inbraakmiddclcn toch bleek de stevige deur veel te goed bestand. Ze namen hun toevlucht tol list: ze klopten en, toen zij geen antwoord kregen, voortdurend harder. Toen ook dit niet hielp, beraadslaagden zij opnieuw, plaatsten vervolgens de tromp van een kabarijn tegen het sleutelgat van de huisdeur en scholen er doorheen. Door het schol sprong het slot nu wel, maar de ijzeren grendels hielden de deur nog altijd gesloten. Van Halen, ofschoon hij er bij het zien van al ehoeftcn te voorzien. Toen hoorden een paar van mijn mannen toevallig een gesprek dat uw matrozen met elkaar hadden. Wc vernamen, dat u volk noodig had om uw schip weer te bemannen. Omdat u hier moeilijk heter matrozen zoudt kunnen vinden heb ik u toen mijn eigen zeelui gestuurd en ben nu zelf hier gekomen. En nu kunt u mij een roover noemen, maar ik beroof niemand, behalve de Spanjaarden. Welnu, hel eerste Spaansche schip dat wij ontmoeten is mijn! Dan zal ik u dit vaartuig weer tcruggoven en u aan (linke, vertrouwde manschappen helpen, zooals u gehad heeft. U kunt dan, wat mij betreft, vrij varen waarheen u maar wil. Ook ben ik bereid u uit den buit alle schade te vergoeden. U weet nu wie ik ben en hoe ik het met u meen. Neem dan nu uw besluit 1” De toespraak van dezen zonderlingen man had indruk op Van Halen gemaakt. Hij hing het pistool weer aan den wand; nam een flescli kostclijkcn Maderawijn uit een kast en schonk twee glazen vol. Toen ging hij tegenover den Boekanier zitten en zei: ~'t Is goed, ik zal u mijn schip Icenen, zoolang u het noodig heeft. Dat u een vrijbuiter bent. doet er voor mij heel weinig toé, want de menschcn haat ik, omdat ze mij mijn hccle leven lang hebben tcruggestooten. Er mag dus gebeuren wat wil, ik zal u tot niets aansporen en ook van niets terughouden. Maar één man kan hier maar bevelen; een van ons beiden is hier te veelt" „Wel neen, vriend, u is hier bevelhebber gedurende de vaart en heer en meester over alles. Mijn mannen moeten u gehoorzamen als trouwe matrozen. Maar tijdens het gevecht zal ik bevelen en ik zal u zeggen, waar-, heen wij varen. Wilt u het op die voorwaarden met mij wagen?" „Aangenomen!” zei Van Halen en drukte de hem toegestoken hand. Lolonois nam zijn glas op, klonk met Van Halen en zei: „Welnu, mijnheer, laat ons dan, in nood en dood, goede scheepsmakkers wezen. Maar zeg mij nu eens, wie u bent. U moet wel heel veel verdriet ondervonden hebben, dat u zoo neerslachtig bent geworden.” Van Halen vertelde nu in weinig woorden zijn lotgevallen en de Boekanier zag hem deelnemend aan. Toen verzonk hij langzamerhand weer in zijn gewone zwaarmoedigheid, keek stil voor zich uit en nam eindelijk zijn gewone plaats aan het roer weer in. Een oogenblik later kwam ook Lolonois aan dek. Hij verzamelde zijn manschappen en deelde de noodige bevelen uit. Meteen gaf hij eenige wenken, om den kapitein goed in het oog te houden. Toen ging hij naar Van Halen en vroeg: „Het blijft immers bij ons verdrag?” „U hebt mijn woord!” was alles wat de ongelukkige antwoordde, maar verder sprak hij in het geheel niet Al heel gauw echter waren de Boekaniers er van overtuigd, dat het schip bestuurd werd door een zeeman zonder weerga en ondanks liet vreemde van het geval, verdween bij die roekelooze mannen binnen één enkelen nacht alle vrees voor. het gevaar, waarin Van Halen hen zou kunnen brengen. NEGENDE HOOFDSTUK, „De Vliegende Hollander." 'T'ven volgenden morgen kwam Lolonois bij Van Halen en zei: „Wc hebben gebrek aan water en zijn dicht bij de groote bron. Als u dus het anker wilt uitwerpen, dan kunnen onze mannen de tonnen vullen." „Water, zoet water in zee?” vroeg de kapitein verwonderd. „Ja, niet ver hier vandaan borrelt uit den bodem van de zee bronwater op. Doordat dit, zooals u weet, lichter dan zeewater is, blijft het aan de oppervlakte. U zult u zelf kunnen overtuigen, als wij de plaats bereikt hebben. Stuur maar wat meer landwaarts tol; bij die groote rots, daar!” Van Halen deed1 het en spoedig waren zij met het schip op de aangeduide plek. He't anker werd uitgeworpen en de boot neergelaten en bemand. Op dit oogenblik kwam een van de Boekaniers bij Lolonois en vroeg: „Kapitein, wat moet er met den matroos gebeuren, dien wij beneden nog altijd bewaken?” „Hel is een van uw vroegere manschappen,” zei T,olonois tegen Van Halen. „Het beste was, om hem, zoowel in uw als in ons belang, hier achter te laten. Geen half uur van de plaats waar wij landden, ligt een dorp, dat hij gcraakkelijk bereiken kan. Maar handel met hem zooals het u het beste voorkomt.” Van Halen had een vreeselijken haat opgevat tegen allen, die vroeger tot de bemanning van zijn schip behoord hadden. Ook Thomas, ofschoon hij wist hoe trouw die hem was, begon hij meer en meer te haten, omdat die alleen hem voortdurend aan de trouweloosheid van de anderen herinnerde. Hij besloot dus, hem aan land te zetten. Daarom liet hij hem in de kajuit komen, betaalde zijn loon .en zei hem aan. dat hij oogenblikkelijk zijn schip moest verlaten. Thomas zag zijn meester weemoedig aan, maar waagde het niet, hem tegen te spreken. Hy verliet de kajuit en ging aan het werk alsof er niets gebeurd was. De Boekaniers keken hem verwonderd aan maar Lolonois, die meende dat Van Halen Thomas liever niet wilde ontslaan, gaf zijn mannen een wenk, dat zij den matroos stil aan zijn werk zouden laten. Zoo kwam het, dat Thomas met de anderen in de boot ging en in tegenwoordigheid van Van Halen mee aan land stapte. De Boekaniers, die niet met het vullen van de tonnen bezig waren gingen hier jagen en menig fraaie stier werd geveld en de beste stukken er van aan boord gebracht. Van Halen was op deze tochten een zwijgend toeschouwer die, ofschoon hij ook een geladen geweer bij zich had, toch aan de jacht geen deel nam. Intusschcn waren de anderen in de groote boot bezig, om de tonnen aan de bron te vullen, waar de hcelc dag mee gemoeid was. Lolonois bleef aan boord om te zorgen, dat alles naar behooren en op geschikte plaatsen geborgen werd. Van tijd tot tijd legden de booten aan en werden dan telkens door hem weer met lecgc vaten afgezonden, want hij wilde zooveel drinkwater opdoen als mogelijk was. Doordat zij de groote boot nog hadden, waarmee Lolonois op het schip gekomen was, kon een groot deel van de manschap ongestoord met Van Halen aan wal blijven. Tegen den avond evenwel gingen de meeste Boekaniers naar boord terug. Alleen zij, die blijven moesten om te roeien, waren nog in de boot en wachtten op den kapitein, dien zij niet ver van liet strand in diepe gedachten verzonken op en neer zagen wandelen. Ken oogcnblik later zagen de Boekaniers, dat Thomas naar hem toe kwam om een gesprek met hem te beginnen. Uit de driftige bewegingen van Van Halen maakten zij op, dat zij oneenigheid kregen. Op dit oogcnblik werd er van boord, als sein om de boot terug te roepen, een schot gelost. De Boekaniers brachten het vaartuig tot op een paar meter afstand bij het land. Toen hielden zij op met roeien en legden een plank tot op den oever, zoodat Van Halen droogvoets in de boot zou kunnen komen. Terwijl hij dichter bij kwam zagen de Boekaniers, dat hij rood was van woede en dat zijn oogen onheilspellend fonkelden. Thomas volgde hem langzaam en van verre, maar toen Van Halen dicht bij de boot gekomen was begon hij op eens vlugger te loopen en trachtte, te gelijk met zijn meester, in hel vaartuig te komen. Van Halen stond zelf al op de plank. Nu riep Thomas, dat men hem ook aan boord zou nemen, want dat de kapitein hem wilde achterlaten, maar de Boekaniers verstonden hem niet. Thomas riep nog harder. Midden op de plank keerde nu Van Halen zich om, spande den haan van zijn geweer en school op den ongelukkige, eer iemand het kon verhinderen. De arme jonge man zonk in elkaar, hief zich weer op en wankcklc nog eenige stappen naar de boot, terwijl een donkere bloedstroom uit zijn wonde vloeide. Toen zonk hij opnieuw neer en bleef stervend liggen. De Boekaniers zaten ontzet op hun roeibanken. Niet één kon de oorzaak van deze verschrikkelijke daad gissen en zij zagen Van Halen, die zich zwijgend aan het roer plaatste, met dreigende blikken aan. Daar viel een tweede schot van boord, de zeilen werden al bijgezet, de tijd drong en barsch gaf Van Halen bevel om weg te roeien. Zóó eindigde de laatste en de eenige trouwe matroos van Van Halen zijn leven. Aan boord was Van Halen’s daad natuurlijk onmiddellijk bekend. leder, zelfs de meest verharde Boekanier, vermeed hem nu, niet één die het waagde, over het voorgevallene een woord met hem te spreken. Het schip ging onmiddellijk onder zeil en was denvolgenden dag in de Caraïbische zee, om daar jacht op Spaanschc schepen te maken. Thans, in volle zee, merkte Lolonois pas goed, hoe venvonderlijk vlug Van Halen’s vaartuig was. Maar het viel niet te ontkennen, dat de goede leiding ervan geheel afhing van de goedwilligheid van den zonderlingen kapitein en het was nog altijd de vraag, of die zich in beslissende oogenblikken naar zijn wil zou schikken. Van zijn wraak was alles te vrcczcn, van zijn welwillendheid daarentegen alles goeds te hopen. Maar ofschoon de zielstoestand van Van Halen en vooral diens laatste handelwijze zijn tegenzin en bezorgdheid opwekten, toch dacht Lolonois te ridderlijk cn te edelmoedig, om den krankzinnige zoo maar op zij te zetten en zich op die manier in het volledig bezit van het vaartuig te stellen. Niettemin zou hij er graag lieer en meester van worden cn hij hoopte nog altijd, dat een of ander gunstig toeval hem van Van Halen zou bevrijden, zonder dat hij daar zelf toe race moest Zijn mannen evenwel dachten er heel anders over. Zij voelden voor Van Halen niets dan afschuw en vrees en alleen de gezindheid van Lolonois jegens hem, wcerhicld die onversaagde mcnschen, om den dollen stuurman, zooals zij hem noemden, uit den weg Ie ruimen. Van Halen bevond zich dus in een heel gcvaarvollen toestand, maar hij zelf had daar volstrekt geen besef van. Hij deed zijn werk met een nauwgezetheid cn bekwaamheid, die ieder, zelfs de meest vooringenomene. moest bewonderen. De vaart door de Caraïbische zee ging, door hel gunstige weer zoo snel, dat ze reeds op den vijfden dag voorbij kaap Honduras zeilden. Nu richtten zij hun koers meer Noordwaarts, naar de Amcrikaanschc kust, waar lolonois wist, dat zich Spaansche schepen met kostbare ladingen bevonden. Maar, dichter bij de kust gekomen, sloeg het weer om cn nu had men iederen dag met hevige windvlagen te kampen, die voor elk ander schip noodlottig zouden geweest zijn. zorgdheid opwekten, toch dacht Lolonois te ridderlijk Halen zulke buitengewone bekwaamheden aan den dag dal de Boekaniers opnieuw het volste vertrouwen in hem stelden cn hem. tot in zijn geringste bevelen, onvoorwaardclijk gehoorzaamden. Zij hadden een stormachtigen nacht doorgebracht cn de meeste Boekaniers lagen beneden, nog vermoeid van de inspanning, toen plotseling de wacht uitriep: „Schip in zicht!” Lolonois bracht nu al zijn manschappen op hel dek. Hij zelf vloog het want in, om aandachtig het vreemde vaartuig op te nemen. Het lag Noordwaarts en zeilde naar de kust, blijkbaar met de bedoeling om te ontvluchten. Bijna vijf mijlen was de Chrislina er van verwijderd, zoodat het nog ónmogelijk goed kon waar- genomen worden, maar toch hoopte Lolonois, dat het een van de Spaansche schepen zou zijn, waar omtrent hij berichten in gewonnen had. Het kwam er nu maar op aan het in te halen, voor het de haven en de kust bereikt had. Lolonois ging nu naar Van Halen toe en zei: „Kapitein, het oogenblik is gekomen, dat ik uw hulp noodig heb. Zou u willen probccrcn, om dat vaartuig in te halen en het opperbevel aan mij ovcrlatcn, zoodra het tot een vechten komt?” Van Halen glimlachte en gaf dadelijk de noodigc bevelen. De masten droegen in een oogenblik zooveel zeilen, als men in dien tijd nog nooit gezien had. Door een gunstig toeval ging de wind uit het Zuid-westen waaien, zoodat hel vaartuig trots en bevallig, als met de vlucht van een vogel vooruit snelde. Alle Boekaniers waren in stomme bewondering bij dit nooit geziene schouwspel en I.olonois had moeite, om zijn volk bij hun werk te houden. De kanonnen werden geladen, kisten vol kogels, vaten met kruit, geweren, sabels en enterhaken werden aan dek gebracht De Boekaniers trokken hun ovcrklecrcn uit, bonden zich roode sjerpen om het lijf en staken dolken, degens en pistolen in hun gordels. Al die toebereidselen namen ongeveer een uur in beslag. Toen gaf Lolonois aan zijn manschappen bevel, om zich langs de borstweringen op den grond neer te leggen en liet de Spaansche vlag hijschcn. De Chrislina was het vreemde vaartuig nu al lot op twee mijlen genaderd. Uit het voorkomen van het schip kon men met vrij groote zekerheid opmaken, dat het een Spanjaard was, en uit den spoed, waarmee het zocht te ontvluchten, dat het rijkboladen moest wezen. De oogen van Lolonois fonkelden. Hij wikkelde zich dichter in zijn mantel en knikte Van Halen, die elke beweging van den vreemdeling nauwkeurig waarnam, dankbaar toe. Plotseling stuurde men op het vreemde schip Oostwaarts, om naar de Antillen te stevenen. „Ze zijn van koers veranderd!" riep Lolonois Van Halen toe. ,Jawel, ze willen mij ontwijken. Maar het helpt hun niemendal. Ik zal ze overzeilen!" antwoordde Van Halen, die blijkbaar het grootste genoegen in deze jacht had. Hij gaf nu ccnigc bevelen. Enkele kleine veranderingen aan de zeilen, een geringe nik aan het roer en I.olonois zag met voldoening, hoe de Chris! ina den vluchteling weer als een roofdier navloog. Wel had de Spanjaard alle zeilen bijgezet, maar van oogenblik tot oogen- blik kwam de ■ Chrisiina toch dichter bij en met den middag kon Lolonois de manschappen op het andere schip al tellen, die met angst en toch ook met nieuwsgierigheid naar De Vlugge Chrisiina uit zagen. Nog wist men daar niet, waarvoor men het schip van Van Halen houden' moest, want het voerde toch de Spaansche vlag, maar de Boekaniers lagen loerend achter hun verschansingen als panters achter de rotsen. „Het oogenblik is nu gekomen, kapitein Van Halen!” zei Lolonois, „Sta nu het opperbevel aan mij af.” Van Halen wenkte een Boekanier, gaf hem het roer over en ging beneden in de kajuit om daar rustig op den afloop te wachten. Lolonois liet een kanonschot lossen. Het vreemde schip zeilde echter door. Een .tweede schot dreunde en van den romp van het andere vaartuig vlogen de splinters als vurige vonken door de lucht. Een luid geschreeuw en gejammer volgde, de Spaanschc vlag werd gcheschcn, maar men zeilde „laadt de stukken opnieuw 1 Enterhaken gereedl Niet opstaan, vóór ik het beveel!" riep Lolonois en hield nu zelf het roer. Plotseling draaide het vreemde schip bij, want het zag wel, dat aan ontvluchten toch niet te denken viel. Een minuut later schoot de Chrisiina op hel achterste gedeelte van hel vaartuig aan en Lolonois riep: „Werpt de enterhaken uit! Vuur!” Het dek van de beide schepen werd plotseling in een dikken kruitdamp gehuld. Op hetzelfde oogenblik sprongen alle Boekaniers overeind en binnen een paar seconden zaten de schepen door enterhaken aan elkaar. Onder aanvoering van Lolonois sprongen de Vrijbuiters als razenden aan boord van den Spanjaard, iwaar zij met angstig geschreeuw en slecht gerichte geweerschoten werden ontvangen. De bemanning van het Spaansche schip was In het begin te zeer verrast om veel tegenstand te bieden. Eerst toen zij de vijanden als booze geesten midden in den kruitdamp naar alle kanten om zich heen zagen houwen en steken, vermanden zich de nog ongedeerde Spanjaarden en begonnen een wanhopigen weerstand. Er ontstond een hardnekkig gevecht van man tegen man. De Spanjaarden zagen nu, wie zij voor hadden. Zij verdedigden zich woedend. Het gelukte hun. zich te verzamelen en doordat zij, ondanks hun verlies, veel sterker in aantal waren dan de Boekaniers, begonnen die wel wat in het nauw te komen. Lolonois was weldra met tien van zijn metgezellen door de voortdringendc drommen van Spanjaarden van de andere Boekaniers gescheiden en tot op het middendek gedrongen. Ofschoon hij zich woedend verdedigde en met bovenmenschelijkc kracht de aandringende vijanden van zich afweerde, scheen het toch, dat zijn goed geluk hem begeven zou. Verscheidene van zijn dapperste mannen zonken doodelijk gewond naast hem neer. Het viel hem dus hoe langer hoe moeilijker om de degenstooten van de vreeselijk verbitterde Spanjaarden van zich af te weren. Het gevecht duurde lang en de kans begon reeds twijfelachtig te worden. Te vergeefs poogden de andere Boekaniers hun kapitein te helpen. De Spanjaarden, ziende dat zij den aanvoerder omsingeld hadden,'weerden de andere vrijbuiters uit alle macht. Het begon er voor de Boekaniers hachelijk uit te zien. Reeds hoorden zij roepen: „Victoriel Victorie!” Reeds werd Lolonois van alle kanten met den dood bedreigd als hij zich niet wilde overgeven. Nog vier van zijn makkers zonken doodclijk gewond aan zijn voeten... Maar zie, plotseling nam alles een onverwachten en beslissendcn keer. Terwijl namelijk de Boekaniers op het Spaansche schip aan het vechten waren, was Van Halen in de kajuit en wapende zich. Een oogenblik later klom hij aan dek en overzag toen het gevecht en Lolonois' wanhopigen toestand. De merkwaardige en in weerwil van zijn vele misdaden toch zoo grootmoedige man had op den armen Van Halen een grooten invloed verkregen en zich binnen weinige dagen zijn gehcele genegenheid verworven. En zie, nu zag Van Halen dien man omsingeld, zag Lolonois en zijn volk in gevaar en zijn geest was nog helder genoeg om te begrijpen, dat de nederlaag der Boekaniers het verlies van zijn schip zou zijn. Plotseling kwam nu al zijn koelbloedigheid en moed weer boven. Snel nam hij zijn besluit, vloog naar de kruitkamèr, droeg met bovenmenschelijkc kracht een vaatje van 150 pond kruit aan dek en ging daarmee, zonder door de vechtenden opgemerkt te worden, aan boord van het vijandclijke schip. Toen wierp hij het in de dichte drommen der Spanjaarden en schoot het met zijn geweer in brand. De uitwerking van deze daad was verschrikkelijk. Meer dan de helft der Spanjaarden werd op een vrccsclijke wijze verpletterd of verminkt Ook Van Halen zelf werd zoo deerlijk gekwetst, dat hij bijna onkenbaar was. Toch schoot hij onmiddcllijk toe om Lolonois te ontzetten. Hij versloeg de twee mannen, die hem hadden aangepakt en voortslccpten, doorstak den derden en plaatste zich met overal gebrande en door hel kruit zwart geworden kleercn naast Lolonois, die hem niet herkende en hem verbaasd aanzag. Nu kregen de Boekaniers racer ruimte. Zij vcrccnigden zich en dreven dc Spanjaarden met dc grootste woede het dek af en het ruim in. Binnen tien minuten was toen de strijd geëindigd en de laatste Spanjaard in handen van de Boekaniers gevallen. Lolonois verzamelde nu al zijn overgebleven manschappen en vroeg: „Wie was toch dc man, die het vat kruit onder dc Spanjaarden wierp en aanstak ?” Niemand had het in dc hitte van den strijd gezien. Opeens viel Lolonois hel verminkte lichaam van Van Halen in het oog, die onder vrccselijkc pijnen over den grond kroop en zich in zee trachtte te storten, om zóó aan zijn verschrikkelijk lijden een einde te maken. Aan enkele? overblijfselen van zijn klccrcn herkende Lolonois huiverend den kapitein en snelde dadelijk toe, om hem te helpen. Men goot zeewater over hem heen, om zijn nog altijd rockende kleercn te blusschcn. Daarna liet Lolonois hem met de grootste voorzichtigheid in dc kajuit brengen en op kussens neerleggen. Onmiddcllijk gaf hij vervolgens bevel om dc schepen van elkaar los te maken, het Spaanschc schip op sleeptouw te nemen, de dooden in zee te werpen en naar het Zuidoosten te zeilen. Toen ging hij zelf in dc kajuit waar hij Van Halen onder de handen van een wondarts vond in een allcrbeklagcnswaardigsten toestand. De arme kapitein van „De Vlugge Chrislina" lag op sterven. In zijn laatste oogenblikken had hij zyn helderheid van geest tcruggckrcgcn en hoe meer het leven voor hem ten einde liep, des te meer geraakte de ongelukkige man.weer in het volle gebruik van zijn geestvermogens. Met een gevoel van diep medelijden knielde Lolonois aan Van Halcu's sterfbed neer. Hij greep zijn hand, die ran zijn leger afhing en zei: „Mijn beste kapitein, in wat treurigen toestand moet ik u vinden 1” „Ach, hel kruit...” kermde Van Halen, „het kruit heeft mij zoo vrccsclijk.. „Dus U bent het dan geweest, die het kruitvaatje midden onder de Spanjaarden aanstak?”. „Had ik het niet gedaan, dan was het met u cn uw volk gebeurd geweest," kreunde Van Halen. „Hemel, hoe is het mogelijkl" riep Lolonois vol bewondering uit „En ik kon u miskennen, u voor een krankzinnige houden! Zoo iets kan alleen een man van moed en van een buitengewonen geest bedenken I U weet niet, hoe dankbaar ik u ben, dat u ons het leven gered hebtl” Van Halen keerde zich onder ontzettende pijnen op zijn leger om en Lolonois en dc zijnen stonden om hem heen met het smartelijk gevoel, niets te kunnen doen lot verzachting van zijn lijden. Plotseling richtte Van Halen zich op en zet: ..mijn leven loopt ten einde. Lolonuis. Nu weet ik, dat ik gek was. Ja. u hebt gelijk gehad, toen u mij voor een waanzinnige Weid ... Maar de valschheid en trouweloosheid van de monschen maakten, dat ik ze verachtte en haatte... Ja, ik haatte de mcnschen, omdat ze mij... terug gestooten hadden. U bent nu in het bezit van mijn schip... ik laat het u na... Daar in die kast zult u papieren vinden, die u omtrent alles zullen inlichten... O God! wat een pijn1... Ik laat u mijn schip na ... zweer mij, dat u het zult laten zinken, als u het niet meer noodig hebt... of het in de lucht laten springen, als u overwonnen wordt... Niemand moet een schip kunnen bouwen naar het model van het mijne U moogt het ook niet doen zweer mij dal!" Lolonois was verbaasd over het verlangen van den stervende. Toch legde hij den eed af, dien Van Halen verlangde. „Dank, dank u ... U alleen bent waard om mijn schip te bezitten ... er beslaat geen tweede zoo op de wereld ... U zult het vaartuig lief krijgen ... het is De arme jonge man zonk in elkaar. (Bladz. 149.) zoo stevig, zoo vlug... het was het dierbaarste wat ik op de wereld bezat. Plotseling scheen hem iets in de gedachten te komen: hij probeerde zich op te richten en toen de Boekaniers hem ondersteunden zei hij: „Het eenc schip voor het andere... laat mij aan boord van het Spaanschc schip vastbinden, als ik dood ben... Maak dan hel vaartuig leeg en laat... mijn lijk in zee zinken ... beloof mij dat!" Lolonois verklaarde met droefheid zich bereid, om dit verlangen na te komen. „Hebt u nog iets anders?” vroeg hij toen. „Neen, mijn vriend 1” zei Van Halen met moeite. „niets meer... Vaarwel...!” De stervende lag stil, men hoorde het reutelen in zijn keel; een siddering doorliep al zijn leden. Toen strekte zich zijn lichaam uit: op zijn mannelijk gelaat was de laatste doodstrijd te lezen en Van Halen was niet Toen den volgenden dag alles wat maar ccnigc waarde had, uit het Spaansche schip was gehaald, liet l,o!o-nois hel lijk van Van Halen, in kostbare Indische sloffen gewikkeld, in de kajuit brengen en op een rustbed vastbinden. Hij zelf las aandachtig ccnigc plaatsen uit een gebedenboek en liet daarna alle zeilen van het schip bijzetten en al de vlaggen hijschcn waarover het beschikken kon. Maar aan den top van den grooten mast wapperde de Hollandsche vlag. Het roer werd vastgezet en naast het lijk vier brandende waskaarsen geplaatst Nadat de Boekaniers gaten in den bodem van het schip geboord hadden, verwijderden zij zich de een na don ander en gingen aan boord van de Christina over. Deze zette nu zeil bij en volgde langzaam het vooruitdrijvende Spaanschc vaartuig, terwijl de kanonnen werden gelost, om aan den verdienstelijken zeeman de laatste eer te bewijzen. Het Spaansche schip zonk hoe langer hoe dieper. Men zag alleen nog maar hel dek bij den grooten mast en den boegspriet boven de golven uitstéken. Plotseling zonk het voorste gedeelte in het water en dook zoo langzaam dieper onder de golven. Maar het duurde nog geniimen tijd eer de toppen der masten en die van den middclmast met de wapperende Hollandsche vlag, het laatst geheel in zee waren gezonken. Eenige kringen op de golven duidden het spoor aan, waar alles verdwenen was en „De Vlugge Christina" zweefde eenzaam over de blauwe wateren van de Caraïbische zee. De Boekaniers hadden het gehccle tooneel aangezien met het gevoel van den zeeman, die geen schip zonder weemoed te gronde ziel gaan. Op het vaartuig van Van Halen heerschte een doodclijke stilte, als in een huis, waarvan de meester gestorven is. Nu riep Lolonois echter zijn volk bijeen en zei: „Mannen, dit fraaie schip is thans ons rechtmatig eigendom. Wij hebben den doodc de-laalstc eer bewezen en eerlijk schip om schip gegeven, zooals hij het verlangde. Welaan, laat ons dan trachten, met ons vaartuig nieuwe heldendaden te verrichten, nieuwe rijkdommen te veroveren. En verder, laat ons tol aandenken aan zijn uitvinder en vrocgcren eigenaar den naam van het schip veranderen. Van dit oogenblik af aan zal het heeten; „De Vliegende HollanderV' „Hoera 1” klonk hel loon uit de schorre kelen van de ruwe Boekaniers: „Hoera voor den Vliegenden Hollander!" TIENDE HOOFDSTUK. Dc zeeslag legen de Spanjaarden. Dc Boekaniers keerden nu terug naar hun algcmeenc verzamelplaats, het Scliildpadden-eilantl, tegenover St. Domingo. Op den avond dat „De Vliegende Hollander” de haai van dit eiland naderde, lagen er vijf schepen te gelijk voor anker. Uit al dc herbergen klonken vroolijke gezangen, overstemd door het gejuich van Boekaniers, die, van hun lange strooptochten terug gekeerd, daar hun buil in vroolijkheid weer verteerden. Het was meer toeval dan voorzichtigheid, dat er een op wacht stond op een rots aan den ingang van de baai, juist toen „De Vliegende Hollander” dc schuilplaats der Boekaniers naderde. Lang ontdekte hij niets op de kalme oppervlakte van het water. De zeevogels daalden neer op de golven, de visschcn spartelden heen en weer in onverstoorde dartelheid en de wolken gingen, als in vredige bedevaart, door de blauwe lucht; de geheclc natuur was in die liefclijke rust verzonken die het menschenhart tot een weemoedige blijheid stemt. Reeds wilde de man naar beneden gaan en zich bij zijn luidruchtige makkers voegen, toen hij opeens in het Noordwesten een zeil ontdekte, dal zijn opmerkzaamheid trok. Het was „De Vliegende Hollander" die het voorgebergte ora zeilde en nu snel naderde. Toen de Boekanier den vreemden vorm van het schip zag en door zijn groolc snelheid verrast werd, vermoedde hij cenig gevaar en schoot onmiddellijk een kanon af, dat tot het geven van een alarmsein boven op de rots geplaatst was. De donder van hel zware geschut klonk krachtig over de wateren en wcergalmdc tot ver in het dal. Eenigc minuten lang heerschlc er een diepe stilte. Toen klonk een verward geschreeuw en gejoel. De Boekaniers grejien allen naar de wapenen, vlogen de booten in en roeiden naar boord van hun schepen, die binnen weinige oogenblikken strijdvaardig waren. Een groot aantal bejaarde mannen stroomden intusschcn haastig naar den smallen ingang van de baai, om met een ijzeren boom den doorlocht te versperren. De overige bewoners vluchtten met hun kostbaarheden naar een versterkt gebouw aan den oever, waar zij de kanonnen laadden, vast besloten zich tot het uiterste te verdedigen. Inmiddels werden de schepen naar de linkerzij van , den ingang der taai gevoerd om daar voor anker te liggen. Terwijl den verwachten vijand dus aan den óenen oever hel vuur van zes kanonnen uit het fort zou treffen, konden zij hem van terzijde met het geschut van hun vaartuigen beschieten. Boven op de rotsen stonden een paar aanvoerders om den gewaanden, snel naderenden vijand vandaar in oogcnschouw te nemen en door teekens aan de Boekaniers in de sterkte en op de schepen bevelen te geven. Met verwondering ontdekten zij alleen een enkel klein vaartuig, maar de vlugge bewegingen, het sombere, krijgshaftige voorkomen van het schip un zijn vreemdsoortige bouw brachten hen in de hoogste verbazing. „De Vliegende Hollander" naderde nu den smallcn ingang van de'baai. Hier lagen een paar zandbanken, die vooreen vreemden schipper allergevaarlijkst konden worden, doordat men ze zelfs bij eb en stil weer niet zien kon. Een ervaren zeeman die met de plaatselijkc gesteldheid door en door bekend was, kon ze alleen vermijden. Maar „De Vliegende Hollander" gleed als een zwaan over de gevaarlijke plaats heen en liep rustig tot voor den ingang van de baai. Tot op dit oogenblik hadden de Boekaniers bedaard den loop der zaken afgewacht, maar zoodra het vreemde schip aan den ingang der baai gekomen was, richtten zij een geladen kanon naar een plaats in zee, een kabellengte van het vreemde schip verwijderd, en schoten het af. Een kogel plofte in zee en de golven sisten en spatten hoog op, vlak voor den boeg van „De Vliegende Hollander". Dat was een dreigende en duidelijke waarschuwing om stil te houden. Onmiddcllijk kwam er nu beweging in de masten en raas van het vaartuig, het roer werd gewend en al die manoeuvres gemaakt, waardoor liet binnen een minuut stil lag. Toen zag men een vlag in den wind fladderen en spoedig werd het vuurroodc doek met den witten dolk als de vlag der Boekaniers herkend. Nu vreesden zij voor verraad en beraadslaagden over de maatregelen die genomen moesten worden. Intusschcn kwam van achter het vreemde vaartuig een kleine, nette boot te voorschijn, die als een notedop op de golven danste, naar den ingang van de baai roeide en daar verdween. De mannen die boven stonden konden haar nu niet meer zien, maar wachtten geduldig af, wat er beneden zou voorvallen. Opeens drong er een luide en algemeene kreet tot hen door. Was het een oorlogskreet? Maar neen, er viel geen enkel schol. Het was dus een kreet van blijdschap, die zoo lang aanhield. Zij verlieten nu hun hooge standplaats en ijlden in de grootste spanning naar het strand, om in de algemeene vreugde te dcelen. Maar pas halfweg vlogen hun al boden te gcmocl, die van blijdschap haast niets konden stamelen dan den beroemden en geliefden naam van Lolonois. Zoodra de Boekaniers op het strand aankwamen, zagen zij, dal vlaggen wapperden van al de schepen. De boom die den doorgang versperde was weggenomen en honderden Boekaniers sprongen en dansten als razenden op het smalle rotspad langs den oever heen Nu verscheen er een boot, waarin twaalf roeiers uit alle macht werkten om het nieuwe schip naar binnen te slepen. En zie, daar vertoonde zich de boegspriet en toen de gehecle, zwarte romp van het fraaie schip met al zijn kanonnen. Alles begon te juichen en te jubelen zonder einde, toen Lolonois, de dappere, aangebeden Lolonois plotseling op het dek kwam en vroolijk den hoed zwaaide om de opgewonden Boekaniers te begroeten. Zoodra het schip binnen de baai was, donderden al zijn kanonnen een welkomstgroet en nadat de kogels er uitgenomen waren beantwoordden de stukken van hel fort en van de vijf andere schepen deze saluutschoten. Het vreugdegeschreeuw uit honderden kelen klonk schaterend door de lucht en onder zóó’n geestdriftige ontvangst iwicrp „De Vliegende Hollander" het anker Ja. onbeschrijfelijk was de geestdrift, waarmee Lolonois, de vorst der Boekaniers, die men dood waande, door zijn onderhoorigen werd ontvangen. Dit ruw en onverschrokken volk was van blijdschap buiten zich zelf; de genegenheid voor den buitengewonen man maakte die dapperen aan kinderen gelijk. Zij drukten zijn handen en kusten zijn klceren, zij omvatten zijn knieën en vielen hem te voet. Wie ver af stonden moesten zich vergenoegen met door tcefcens hun vreugde te uiten. Vaders hielden hun knapen in de hoogte, om hem te zien. moeders brachten hun kleinen mee, om den grooten man aan te wijzen. Door uitgelaten blijdschap waren al die menschen, in weerwil van hun vele misslagen, in beminnelijke wezens veranderd. Lolonois stond midden in den kring van zijn vrienden. Hij kon met zijn schepelingen het strand niet verlaten, want ook zij werden met gejuich begroet. Eindelijk wenkte hij tot stilte. Het gedruisch ging eensklaps in een diep stilzwijgen over. Hij sprak toen allen aan: „Vrienden en wapenbroeders I Ut ben ontroerd, ik voel mij zoo gelukkig, dat ik weer bij u ben. Weest allen hartelijk gegroet I Ik vergeet gevaren en rampen, omdat ik zoo vriéndelijk door u ontvangen word. Ik dank u. De Hemel sta mij toe, nog lang bij u te mogen zijn, om als uw trouwe broeder lief en leed broederlijk met u te declcn. Zijt mij nogmaals van harte welkom, en weest allen, van den grijsaard tot den jongste onder u, van avond mijn gasten. Gij zult allen de mijnen en ik zal de uwe zijn,m Lang leven de Boekaniers! Dood en verderf over de hoofden van hun vijanden!” Een storm van vreugdegcdruisch verhief zich nu weer en hield niet eerder op, vóór dat Lolonois in een van de grootste huizen der volksplanting, waar men hem heen geleide, verdwenen was. Op de „De VUegcndcJiollander” begon nu een groote bedrijvigheid. Al de manschappen waren bezig, de kostbare wijnen van Van Halen te lossen, nu Lolonois het voornemen had, om alle bewoners van de volksplanting ’s avonds te onthalen. In de huizen waren al de vrouwen in de weer, op kosten van Lolonois een maaltijd toe te bereiden. Verscheidene booten voeren af en aan, om de kostbaarheden uit het schip aan wal te brengen, want nadat zijn tochtgcnoolen hun aandeel ontvangen zouden hebben, wilde Lolonois alles onder de gezamenlijke Boekaniers verdeden. Verschcidcne mannen namen in het versterkte huis de kisten in ontvangst en begrootten den rijken inhoud er van, waarna zij de waarde zorgvuldig noteerden. Het veroverde Spaanschc schip had aan de regeering behoord en een lading in gehad van een half millioen aan goud en zilver. De verdeeling was binnen weinige uren afgcloopen. In dien tusschentijd had men op een fraai grasperk onder reusachtige katoen- en palmboomen lange tafels aangericht en groote vuren ontstoken. Allerlei huisraad had men er bijeen gehaald: banken, stoelen, zelfs die van de schepen, -zoodat allen ruimschoots konden zitten. Op den achtergrond scliaardcn zich de negers, die er door nieuwsgierigheid heen gelokt waren en nu ving de maaltijd aan. Lolonois liet wijn uitdeden, zooveel als ieder maar verkoos: niet óén gevoelde zich ontevreden ; ieder dedde in de algemeene vreugd. Later op den avond vormden zich overal schilder- achtige groepen. Hier zaten ruwe Boekaniers broederlijk bij elkaar, terwijl lustig de beker rondging; daar weer belichtte het vuur de bruine aangezichten van ccnige vrouwen, die luisterden naar wat een oud man haar vertelde van dc moedige daden van haar echtgcnooten. Onder de hooge takken van een katoenboom, waaruit dc in hun rust gestoorde apen en papegaaien schreeuwend wcgvluchttcn, lagen ginds eenige zeelui bij elkaar en luisterden naar dc verhalen van een grijzen makker, die geestdriftig van dc vrccsclijkc gevechten vertelde, die hij had mcegemaakt. Op plaatsen waar de maan het helderst scheen vermaakten zich eenige dansers en danseressen bij de zwaarmoedige tonen van een fluit en guitaar en op den achtergrond zag men dc donkere gestalten van enkele negers die. door den wijn en dc vreugde bijna dolzinnig, op de wilde tonen van een muziekinstrument uit hun eigen land en van ecu daarbij onontbeerlijke trom, hun vlugge dansen uitvoerden. In dc baai lagen als zwarte monsters de lompe schepen en dit alles bescheen dc maan met haar zachtcn, lief dijken glans. De nacht was kalm, de lucht zoel en vol aangename geuren, maar tclkcns-werd de nachtclijke vrede onderbroken door dc luide kreten: „Leve Lolonois! Leven de Boekaniers, dood aan hun vijanden,” kreten die ver over dc velden en diep in dc bosschen weergalmdcn. Lolonois zelf nam echter aan deze feestelijkheden geen deel. Hij had zich na den algemeenen maaltijd in zijn bijzondere vertrekken teruggetrokken, waar hij. gelukkig met het bezit van zijn heerlijk vaartuig, droomde van nieuw; krijgsbedrijven, die hij met „De Vliegende Hollander” zou verrichten. En zooals hij het zich droomde, gebeurde het ook. Door dc steeds stouter strooptochten cditcr van dc Boekaniers nam de onveiligheid in de Wcst-Indischc wateren zoodanig toe, dat het dc opmerkzaamheid der Europecsche rcgceringcn lot zich trok en dc handel op dat gedeelte van Amerika geheel te niet ging. Want dc Boekaniers waren niet meer tevreden met het vermeesteren van enkele schepen der Spanjaarden, maar zij vielen ook gehcclc vloten aan, ja. veroverden en plunderden zelfs verscheidene steden aan dc Amcrikaanschc kust. langzamerhand strekten zij hun rooverijen ook tol Porlugeeschc, Fransche en Engelsche schepen uit. Lolonois zelf bleef wel is waar aan zijn beginsel getrouw om met dc heelc wereld in vrede, maar met dc Spanjaarden in feeuwigdurenden oorlog te leven, doch zijn invloed ging niet zóó ver, dat hij al zijn bondgenooten die op andere Schepen waren, kon bewc- gen om naar hetzelfde beginsel te handelen. De regeeringen van Frankrijk en Engeland eischten eindelijk van Spanje, dal het de strooptochten der Boekaniers zou te keer gaan. Werden de West-Indische wateren niet binnen een jaar door de Spaanschc regeering geheel van zeeroovers gezuiverd, dan zouden zij gedwongen worden niet alleen om de aangcrichle schade te vergoeden, maar Frankrijk en Engeland zouden bovendien nog op de Spaanschc Antillen verscheidene belangrijke punten in bezit nemen, om aldaar tijdelijke verblijfplaatsen op te richten voor de eskaders van hun vloten Die bedreiging werkte meer uit dan al het nadeel, dat de Boekaniers lot nog toe aan Spanje hadden toegebracht. Te Madrid begon men zich de zaak nu ernstig aan te trekken en men besloot, ccnigc schepen tot uitroeiing der Boekaniers naar de Antillen te zenden. Men wendde zich tot Engeland en Frankrijk om bijstand en' verkreeg vandaar twee goed uitgeruste fregatten en vier kleinere oorlogsschepen. Zoo vertrok dan een smaldeel van zes fregatten en zeventien kleinere vaartuigen uit Cadix naar Wcst-Indië. De Boekaniers hadden de nauwkeurigste berichten ingewonnen omtrent de uitrusting en het aantal der schepen, tegen hen uitgezonden. Lolonois liet al de manschappen, die hij maar bezat, naar het Schildpaddcn-eiland komen, hij liet de haven nog meer versterken en bereidde zich met moed en alle krachtsinspanning tot verdediging voor. Er werd besloten dal men eerst een gevecht op zee zou beproeven en later, in geval van nood. naar het eiland terugkeeren om daar het uiterste te wagen. De schepen werden dus uitgerust en „De Vliegende I-lollaudeV’, nu ruim een jaar in het bezit van Lolonois, zou alleen verder gaan en de naderende vijandclijkc vloot opzocken. Eolonois liet zijn vloot, die uit elf grootcre en kleinere vaartuigen bestond, uitloopen tot op de hoogte van St. Domingo, met bevel, om hier zijn terugkomst af te wachten. Niet ver van Jamaica ontmoette Lolonois de met volle zeilen varende vloot. Hij draaide dadelijk bij, om de schepen goed te kunnen opnemen en hun getal en bewapening te kunnen bcoordcelen. Toen hij op een mijl afstand weer onder zeil ging, gebood het admiraalschip hem door een kanonschot, om weer bij te draaien. Maar de trotsche Boekanier hcesch zijn vlag en, om den vijand te bespotten, daaronder de Spaanschc. Deze moedige en trotschc uitdaging bracht leven en beweging op de vloot. Alle zeilen werden bijgezet om Lolonois terstond te achterhalen, maar hoe ook de wind de groote zeilen deed zwellen en hoe spoedig zij ook vorderde, bij het snelzeilende en kunstig gebouwde vaartuig mocht dit alles niemendal baten. Zoo achtervolgd voer „De Vliegende Hollander", gerust wegens den grooten afstand van de vloot, weer naar de plek, waar Lolonois zijn vrienden had achter gelaten. Tegen den morgen Van den derden dag bemerkte hij de toppen der masten, die boven de meer en meer onstuimig wordende zee uitstaken. Nu liet hij alle zeilen bijzetten en ontsnapte zijn verbaasde vervolgers als een waterspook, dat zich eenige dagen lang met hen vermaakt had. Het beslissende oogenblik was nu gekomen. Lolonois plaatste zich met „De Vliegende Hollander" aan het hoofd van de vloot der Boekaniers en stelde zijn schepen in den vorm van een halve maan langs het eiland in slagorde, dat, met zijn prachtige, boschrijkc bergen een heerlijken achtergrond vormde. De Spaanschc admiraal, verwonderde zich ten hoogste over de vermetelheid der Boekaniers, die aan zulk een overmacht met zoo’n klein aantal schepen weerstand durfden bieden en gaf dadelijk bevel tot den aanval. Een kwartier later lag hij met zijn fregat tegenover „Pc Vliegende Hollander." De andere schepen hadden ook ieder hun tegenpartij gevonden en nu volgde een losbarsting van geschut, die hemel en aarde deed sidderen. Zóó evenwel waren de Boekaniers niet gewoon te vechten. Zij enterden, nadat zij hun vijanden eenige kogels toegezonden hadden, en toen begon een verschrikkelijke strijd! Lolonois sprong met vijfentwintig zijner getrouwste mannen aan boord van het admiraalschip. Hoewel de manschappen zich moedig verdedigden drong hij de Spanjaarden terug en eer een kwartier vcrloopen was daalde de admiraalsvlag en wapperde op het fregat de roode vlag der Boekaniers van den grooten mast. Lolonois en zijn razende Boekaniers leken voor de ontstelde Spanjaarden zooveel helsohe geesten die uit de onderwereld opgedoken waren, om hen te verdelgen. ' In dit oogenblik raakte ook een Fransch fregat in brand en een kotter van de Spaansche vloot vloog met een donderend geraas in de lucht. De Boekaniers hieven een luiden zegekreet aan: De overwinning scheen aan hun kant te wezen. Maar er hadden zich nog verscheidene schepen van de Spaansche vloot buiten gevecht gehouden. De kapiteins van die schepen schoten nu de andere vaartuigen te hulp. een groot oorlogsschip ging naast het admiraalschip liggen en niettegenstaande den wanhopigen tegenstand der Boekaniers kwamen er vijftig dappere soldaten aan boord. Zoodra die zich in het gelid konden plaatsen richtten zij een verschrikkelijk geweervuur op Lolonois en zijn woeste metgezellen, en van het andere schip overlaaddc men „De Vliegende Hollander" met kogels. Doordat deze met enterhaken aan het fregat geketend was, kon hij met zijn kanonnen niets uitrichten. Ook in het midden werd de strijd weer met nieuwen moed begonnen, daar een Spaansch schip in de plaats van het brandende Fransche fregat was gekomen, waardoor dit in staat was, het vuur van zijn zeilen en tuig te blusschen. Een der schepen van de Boekaniers zonk plotseling, twee werden er, ondanks den woedenden tegenstand geënterd en door de Spanjaarden genomen, zoodat het gewonnen voordeel al weer heel spoedig verloren ging. Maar nog was alles niet verloren, nog bleven de andere Boekaniers moedig op hun plaats. Plotseling scheidden zich twee schepen, die vreeselijk door het vuur van de groote Engelsche fregatten geleden hadden. De Boekaniers die er op waren zetten alle zeilen bij en sloegen op de vlucht. Dit besliste alles. Lolonois die met onuitsprekelijke inspanning, volharding en doodsverachting tot nog toe het Spaansche fregat had mogen behouden, bemerkte met diep leedwezen wat er plaats had. Ook zag hij, dat de Engelschen, in Iplaats van de vluchtenden te achtervolgen zich omwendden en naderbij kwamen, om de schepen die nog overgebleven waren, lusschcn twee vuren te nemen en in den grond te boren. Hij werd door moedeloosheid overvallen, gaf het sein tot den aftocht en liet de andere Boekaniers, die zich nog met de grootste dapperheid verdedigden, weten, dat zij zich redden moesten zoo goed zij konden. Hij zelf, als de laatst overgeblevene, slak het admiraalschip in brand onder het fluiten van tallooze Spaansche kogels, waarop de naar beneden gevluchte manschappen weer aan dek verschenen. doordat zij bemerkten, dal er hulp opdaagde. Hierop liet hij de enterhaken waarmee „De Vliegende Hollander" aan het admiraalschip vast zat. wegnemen, het schip onder het kanonvuur vam het vijandelijk fregat alle zeilen bijzetten, die het zwaar beschadigde vaartuig maar voeren kon en vluchtte weldra uit het bereik van het admiraalschip dat, in brand en geheel in wanorde, niet in staat was hem te vervolgen. Zoodra Lolonois een eind verder in zee was en zich buiten den kruitdamp bevond, die overal op de golven lag, zag hij vol ontzetting, dat de meeste schepen der Boekaniers omsingeld waren en in gevaar, genomen te worden. Hij was echter niet in staat te helpen en zoo moest hij met een gevoel van onmacht zien, dat er drie schepen veroverd en twee in den grond geboord wer-Behalve zijn eigen vaartuig en de drie vluchtende waren ze allemaal te gronde gegaan of in handen van dc vijanden gevallen. Verscheidene schepen van den zegevierenden vijand probeerden het nu, om Lolonois te achterhalen, maar de hevige strijd had ze allen zoo'n schade tocgcbracht, dat geen enkel meer zeil kon voeren. Bovendien begon de lucht meer en meer te betrekken en uit het Noordwesten dreigde een hevige storm. De Spaansche bevelhebber gaf daarom aan zijn schepen last, dat zij hem zoo goed zij konden, moesten volgen en zeilde vooruit naar de straat, die het Schildpaddcn-ciland van Haïti afscheidt. Hij had hiermee de bedoeling zoowel een schuilplaats voor het naderend onweer te zoeken als om van den eersten schrik gebruik te maken, ten einde de volksplanting der Boekaniers te verwoesten. Dc gevangen Boekaniers moesten als gidsen dienen. Dc vernieling van de vloot der Boekaniers had men van hier ook gezien en al wat maar vluchten kon trok diep de bosschen in, waarmee toenmaals het grootste gedeelte van het eiland nog bedekt was. De Spanjaarden kwamen dus ongehinderd in dc baai. Toen verwoestten en verbrandden zij dc meeste gebouwen, nadat zij alles afgeplunderd hadden. Dc weinige overgebleven Boekaniers weken naar etnige eilanden* om nooit weer naar hun vorige kolonie terug te Lolonois had nauwelijks zóóveel zijner manschappen gered, als tot den dienst van zijn vaartuig noodig waren. De anderen hadden den dood in den strijd gevonden en lagen op den bodem der zee. Vervolgd en bedreigd, zag Lolonois in, dat het voor hem niet geraden zou zijn, nog langer in Amerika te blijven. Hij verliet dus de Antillen en zeilde naar Bahia, waarbij de schade aan zijn schip herstelde. Eer hij daar nog geheel mee gereed was. werd hij met gevangenschap en dood bedreigd, want door een toeval was zijn naam ontdekt. Hij lichtte dus dc ankers en koos zee, hoewel hij twee van zijn manschappen, waarvan hij de terugkomst niet kon af wachten, aan wal moest achterlaten. En sedert zwierf Lolonois, uit nood en verbittering nu een werkelijk zeeroover, op schier alle zeeën rond. Hij leerde zijn vaartuig voortdurend beter kennen en hoe langer hoe meer waardeeren; hij bedreef met dit schip ongehoorde daden en werd de schrik van iedcren cerzamen koopvaarder. De buitengewone vlugheid van zijn vaartuig stelde hem in staat ieder schip in te halen, iederen vervolger te ontvluchten, en met een bijna spookachtige snelheid zich op plaatsen te bevinden, waar men hem somtijds honderden mijlen van verwijderd Was reeds bij hel leven van Van Halen die snelheid van het schip een raadsel geweest, nu vereenigden zich met dat onbegrijpelijke nog dc vreemde naam en de vrees voor dc bloedige wreedheid der licmanmng. En zoo ontstond onder het zeevolk van die tijden langzamerhand gemakkelijk de legende van hel spookschip „De Vliegende Hollander". Want geen mcnsch was toenmaals bijgelooviger dan dc zeeman: Koevele natuurverschijnselen deden zich ook aan hem voor! Verschijnselen die thans door de wetenschap verklaard worden, maar vroeger wel aan den invloed van goede of booze geesten moesten worden toegeschreven. Het eenzame, stille van den nacht maakte des zeemans gemoed ontvankelijk voor allerlei fantastische indrukken. In den wind, die door het want suisde, klonken hem de stemmen van bovenkardsche wezens tegen, nu eons lispelend, jolig en blij, dan weer weemoedig, huilend, snerpend. Uit dc grillige wolkgevaarten, uit het schuim der golven, in dartelend gespeel met het licht der maan, of dreigend uit den pikdonkeren nacht opstijgend en weer wcgdompclcnd in de diepte, tooverde zijn verbeeldingskracht hem nu eens de licfclijkstc en dan weer dc afgrijzelijkste gedaanten voor den geest, en bracht hem al het wonderlijke in herinnering, dat hij van zijn Jeugd af reeds had hooren verhalen. Wat hij destijds bij zulk een verhaal voor zijn verbeelding zag. meende hij nu werkelijk te zien en vandaar ook dal er toen maar weinig zeelui waren die niet zwoeren bij hun ziel en zaligheid, dat zij op hun reizen een of meermalen het spookschip „De Vliegende Hollander" waren tegen gekomen. De manscliappen waren slechts vier in getal: dc kapitein, dc bootsman, de kok en één matroos, allen stokoude grijsaards die stadig in de kajuit om elkanders ziel zaten te dobbelen tot op den jongsten dag, terwijl hun schip rusteloos voortsnelde, in zijn vaart verlicht door vlammen, d'e langs dc masten en dc raas rond-Dikkerdcn. Dc zeilen waren grauw als aarde, en de vlaggen waren vaal als de verbleekte kleuren van doodskransen. Leeg was het dek, geen stuurman stond aan het roer. De vaart van het schip geleek een vlucht; het te ont- moeten was als een vloek en voorspelde onheil aan den bodem, dien dat te beurt viel. Gelijk een stormvogel vloog het voort, ook zelfs bij volkomen windstilte, en allen die het aanschouwden ging een ijskoude rilling door de leden. Zóó ijlde het spookschip de wateren over en zóó moest het blijven voortijlen tot in eeuwigheid. dmk. door C. JOH. KIEVIET. G.IIL i^ipSEm Een Holladsch archiect komt per stoomschp uit Charistiania, tijdt schipbruk te Egmod aan zee en wordt geered door Jaepi Het bad-jeven te Egnomd en een waarheid getroue beschrivng van de verschillende reddingstoesttellen aldaar verduideljkt door uitstekkende teekeningen verhòge de warde zee van dit echte kinderbock. KAREL VERMEER, 3* druk. door ca krienen. o«ni. door W. K. DB BRUIN. De achtehock is hel tooneel van krienens verhàt. kaate Vermèr. de aoon van een timmermadskcht werkt ijverg er ernstig en wordt dank zij diens ernst en de protètoie van den bvaron een degelijk sinid die een goede betrekking vindt in Londen. HET JONGENSKAMP, 3e druk, door CHR, VAN ABKOUDE Met 6 fraaie platen. kchjk'heid dis bijna vemnael ndsr«a “JJW *riehling; vaeanlie-kampen, de kampen 'II’ ~Vo – Lichamelijks Opvoeding Verrukt ia de heer van Abkoude over die pogingen, maar lijn ideaal raai verder. En dit ideaal vond hu in een Duilaeh jongensboek „Der Spielplali.ladl van Wallet Heichen. Daarin aijn de jongen, «elf de haas. du kiezen hun eigen ondcr-bcvelhebher. en red- illuvie uit: DE CLUB-DER JONGE KANIEFATEN, 2e druk door N. W. C. KUYK Geeillustr door W. K. De BRUN. struikgewas, een verccnlginsspunl Een oeielliK verhaal. Een gezellig verhul. MIJN JONGENSJAREN. 3. dn*. door koen van DAM. Geïllustreerd door JOH. BRAAKENSIEK. lellen, in ' het gevoel auteur in buiienge«i b'i"rkU>°lii'l<'jlsê" een geheel nnder oog doel brkgken^danhijl INSTITUUT SPARRENDEIDE , 3e druk, door CHR. VAN ABKOUDE. Geillustreerd door JAN RINKE. Spaŕenheide" is een vòrtreffeljk instituut onder de beste teiding en de jongens die er gaan, mogen uiT.D£SW».v^,roNs!s?- ‚nauw ... ... ._ .„‚...‚„........ ..‚ ._...‚...... maar hel Ir doen aooala de heer Kuyh bet doel, ■», daar beb-JAN BLOEMER, ae druk. door A- M. VAN DEK EINDENVAN EDEN. Geïllustreerd door O. OEERUNO. Dit verhaal van een tieniarleen Noorschen iomten een Dit verhaal van een tienjarigen Noorschen jongen is een heerlijke frischheid en vol tin telend leven. Wat is het een rakker, die Jan, maar zijn berouw is echt, en hij is zoo vol bruiKhnd Irvrn. dal hij wel oudeugend »ijo moet Fnmche, goede lectuur! DE KAPITEIN VAN MURAT, „o d.uk, door w, p. DE VRIES. GeDlnnrcerd dooi JAN RINKK. Pierre Grisart is de trouwe aanbanger van Murat, den gewezen koning der beide Siclin De schrivjer verhaalt ons velse vijonderheden van dliens omzwevingen en van zijn pongin to berovering van den verden knonigestoon het verhaal taat zich gemakkeligj tezen. Illustreat uit I.O.E. LANGS DEN WATERKANT. door COR BRUIJN. GeMuslteerd door FRANS VAN NOORDEN. Een cent fleuris en goed rc■cltrovcn bock is dit ..Lange «ten Waterkant", hel geeft door de beschrijving van de viering van den St. Maartensdag en de dàrmee samnvallende avontruren van de jonßensgroep. die er de hoofdrol in v peelt, ongerecht afwisseling en rclfs avonturen genoeg, om dootloopcnd te boeien. De schrijver moet dit alles van nabö geiien of * mregelecld hebben, too levendig vètelt hij er van. MET DE FRIESCFHE BENDE OP REIS, door R>E>J> ZIECK Geillustreers dòr ARJEN GALKMA. De vacntierels der Haar lemache kweekelingen dòr Fricsland laat zich prettig lezen. De jonbgetul verdienen hun kostje met vioolspelen en ondervinden op hun tocht van allerlei. LOE. door G. TEN NAPEL. Geill. door W. HARDENBERG Dit keurig verzorgde en door Willem Hardenber pakkend geillustrèrde jongensbok bevat wille Har G BOSCO, door G. TEN NAPEL. GelU. door N. HEYLIGERS. Hos. ekommcrdc zich daar echter niet om. Hij was een moedig man en vertrouwde op de kracht van zijn vu.sten en op pistolen, wanneer het er op aankwam. Het vertrekje, dat hem tot logies was aangewezen, viel hem niet tegen, maar doordat het vlak boven de gelagkamer was, had hij het lawaai en gezwets daar beneden, uit de eerste hand. Maar hij had honger en was zóó geheel met zijn gedachten bij zijn avondmaal, dat hij op die herrie in ’t begin al heel weinig acht sloeg. Hij had echter zijn genoegen niet, of het begon hem geweldig te hinderen. En, zooals het gewoonlijk gaat, hoe minder men iels wil booren, zooveel te méér hoort men het iuist. Zoo ging het ook met hem. „Griet, nóg een kan!” „Wat duivel wijf, wat laat je ons een dorst lijden!” „Griet, moet het nog gebrouwen worden Y’ „Tc deksel Griet, doe de kannen nog ’crcis voll” „Ja, ja!” riep het wijf met haar snijdende stem, „jullie hebt dorst genoeg: dat weten we wel! Maar betaal me eerst ’erds, voor jullie weer zoo’n keel opzet!” „Betalen, menschl betalen? Ja, betaal maar, als er niemendal te verdienen valt!" „Ja, maar moet ik dat lijden? In hoeveel tijd heb ik nu al geen duit van jullie in mijn knuisten gehad?” -Nu ia. dat is zoo, maar vul jij gerust de kannen. Als het méé loopt heb jc van ivond je duiten nog. met een goeie fooi op den koop toe. Luister maar....” Sier sloeg het gesprek opeens in een gedempten loon over. Dat kwam Van Halen verdacht voor. Hij legde dus het oor tegen een naad van den vloer, waardoor hem, ook van hetgeen er volgde, geen woord ontsnapte. „Zeg, Griet Kals, geloof jij ook niet, dat hel een vette vogel is, dien jc daar boven in de kooi hebt zitten ?” Van Halen werd nu nog opmerkzamer, want dit sloeg blijkbaar op hem zelf. „En wat zou dat?” vroeg de waardin. „Wat dat zou? Een klein stootje maar en wc betalen jc dubbel en dwars wat wc jc schuldig zijn.” „Nee, waarachtig nictl In het bosch doe jelui voor mijn part wat je wilt Maar in mijn huis zal jc het laten. Ik heb jullie dat al méér gezeid. Aan de justitie heb ik nu eenmaal een broertje dood." „Nou, zooals je wilt. Ik kan het niet helpen, dat jc zoo hcclcmaal tegen je eigen belangen bent. Maar we hadden eigenlijk ook al een ander plan beraamd.” „En dat ü?” „Wc willen van avond een aanslag op hel huis van den ouden chirurgijn doen.” „Die kale rot? Nou, als het van dien kant komen moet, dan zal ik óók lang naar mijn geld kunnen fluiten) De muizen liggen er dood voor de spinde, wil ik wedden. Nee, mannen. Griet Kals is wel erg dom, maar daar geeft ze geen credict op, hoor!” „Hoor’reis Griet,” liet nu een van de anderen zich hooren, „je weet er krek niemendal van. Ik weet zéker dat de ouwe schelm duiten heeft en geen klein beetje ook,” „Och kom!” zei de waardin ongcloovig. „Maar mijn lieve mensch, viel een derde in, dat kan wel niet anders. Hij is in zijn vak oen verduiveld knappe vent. En nu mag hij in Oostcrhout met veel te doen hebben, van Gcerlruidcnbcrg en Breda en uren ver in den omtrek wordt hij bij rijke zieken gehaald om zijn buitengewone bekwaamheid. En jc wéét, dat hij de menschcn betalen laat. Welnu, waar blijft dan dat geld? Aan zijn klccren besteedt hij het toch zeker niet I” „Nee, ik heb den gierigen schrok nog nooit anders gezien, dan in denzclfden verschoten rok en broek van omgekeerd leer.” „Ja, en dat leer is in den loop van de jarcn door den regen zóó hard geworden,” spotte de vierde, „dat je hem in de verte al herkennen kunt aan het klapperen van zijn broek,” „Enfin, jc weet nou Griet, dat we wat in ’t zicht hebben." begon de ander weer. „Vul dus maar gauw de Toen Pieter buiten kwam, stond de maan hoog aan den hemel en straalde een helder licht uit, want de wolken waren weggetrokken. De twee roovers, die hij het eerst getroffen had. bleken niet doodelijk gewond te zijn geweest, en waren gevlucht. Van Halen keerde nu in de woonkamer terug en toen hij bevond, dat de beide andere schelmen het leven hadden gelaten, ging hij zich weer bij zijn familie in de achterkamer voegen. „Oom Boudewijn,” zei hij, „u zult me zeker wel niet kwalijk nemen, dat ik naar bed verlang; ik ben dood„Neen, warempel niet neef, ik kan me dat best begrijpen. En in de herberg heb je zeker al wat gebruikt? Nu, dan wensch ik je wel te rusten. Andrics 1 wijs jij neef Pietcr de logeerkamer ccns aanl Maar vooral het licht weer meenemen hoor, ik ben doodsbang' voor Het vertrek, tlat van Halen tot logies werd aangewezen, bleek hetzelfde te zijn, waar hij in hel donker had staan schieten. Ofschoon oom Boudewijn het met den wcidschcn naam van „de logeerkamer" betiteld had, zag Pietcr bij het licht van de kaars, die Andrics in de hand hield, dat het slechts vier kale muren had. Er was stoel noch tafel. Het bevatte niets anders dan een klein hokje, dat vroeger een duivenhok moest geweest zijn, maar nu op vernuftige wijze tot een bedstee was Na den kapitein goeden nacht gewenscht te hebben vertrok Andrics met het licht en liet neef Pieler in hel donker achter. Zoo goed en zoo kwaad als dit ging begon Van Halen zich te ontklceden; maar nauwelijks was hij in zijn bed gekomen, of hij bevond, dat hij op een ouden stroozak lag en de deken zoo vol gaten was dat men ze wel voor vischncl zou kunnen gebruiken I Daar kwam nog bij, dat de planken van de bedstee zoo kort bleken, dat zijn beenen er wel een halvcn meter builen slaken. Toch zou hij, slaperig en afgemat als hij was, zich over alles nog heengezet kunnen hebben, als het daar nu maar bij gebleven was. Maar neen, het ergste zou nog komen 1 Nog geen kwartier toch had hij op die heerlijke rustplaats gelegen, of daar voelde hij zich aangevallen door een heirleger van zekere dartele diertjes, die de duiven hadden achtergelaten. De aanval was zóó hevig, dat Van Halen, om de vervolging te ontgaan, het bed uitsprong en midden op den vloer ging zitten. Maar al heel gauw bemerkte hij, dal hel lastig gedierte hem daar evengoed als in zijn bed kon vinden. Bovendien begon hij dadr spoedig last van de kou te krijgen, terwijl zijn armzalig bed hom ten minste toch nog eenige warmte aanbracht. Hij koos nu van twee kwaden het beste en kroop zijn leger maar weer iri. Nauwelijks echter drong het licht van den morgen in het duivenslag door, of hij sprong hel bed uit en haastte zich naar beneden, waar allen zich spoedig lot het ontbijt vcrcenigdcn. Tot Picters grootc verbazing bestond dit uit een bordje koude paardeboonen met een beetje karnemelk en als morgendrank kreeg hij een kleine kroes van het allerdunste scharrebier, die bovendien nog haast niet fyalf vol was. Pieter gebruikte heel weinig, wat onmiddcllijk ten gevolge had, dat oom Boudewijn hem prees om zijn matigheid. Daarop begon de man tot in het oneindige te praten over de deugd der soberheid en welk een groolc ondeugd de gulzigheid was, waarbij hij een menigte voorbeelden van overdaad wist aan te halen, die allemaal heel treurig eindigden. Zoodra het ontbijt afgeioopen was maakten oom Boudcwijn en Pictcr zich klaar, om naar Oostcrhout te gaan en den schout in kennis te stellen van hetgeen er gebeurd was. Pictcr kon daarbij een glimlach niet onderdrukken, toen hij zijn oom een klein, oud hoedje zag opzetten, waarvan de rand nauwelijks twee vingers breed was en zóó door de muizen beknaagd, dat het ding bijna evenveel tanden als een zaag had. „Ja neef! ik zie het wel dat je lacht om dit hoofddekscl, maar ik ben er zeer aan gehecht. Je inoct welen, dal hel ecu erfstuk is, nog van mijn grootvader afkomstig. Mijn grootvader, moet je welen, genoot in zijn jeugd het voorrecht. Keizer Karei den Vijfde te dienen en uil een bijzondere genade heeft zijn Keizerlijke Majesteit hem dit hoedje eens vereerd. Ik zou dit merkwaardige voorwerp dus voor geen geld willen missen." De mantel moet dan zeker ook wel een dierbaar erfstuk zijn. dacht Pictcr, want met geen mogelijkheid zou iemand zijn oorspronkelijke kleur geraden hebben, terwijl hij zoo kaal was als perkament en van een fatsoen, zooals men er in dien tijd mogelijk geen tweede in de geheclc Ucpublick zou hebben gevonden. Toen zij vertrekken zouden, zag Van Halen met nieuwe verbazing, dat de oude man ccnigc vette hoenders meenam, want hij dacht onmiddcllijk aan het sober Het bleek nu uit oom Boudcwijn's toelichting, dat de boeren die hij behandelde, hem uit dankbaarheid haast elke week, de een boter, appelen of peren, een ander eieren, hoenders en duiven, ja sommige zelfs hazen on patrijzen brachten, die hij dan geregeld in Oostcrhout of Breda verkocht, hel zondige verkwisting vindend, die kostbare artikelen zelf te nuttigen. Onderweg deelde Van Halen zijn plannen mee en met welk doel hij hem was komen opzocken. Brachten *ij hem echter karnemelk of paardeboonen, dan hield hij die voor zijn eigen huishouding. Dc vrekkige grijsaard was, er ten hoogste mee ingcnoinen, dal neef Picter, die hem nu een vermogend man bleek, zijn zoon Andries gratis in de stuurmanskunst wilde onderwijzen niet alleen, maar ook geheel voor zijn kleeding, onderhoud en uitrusting beloofde te zorgen. Nog dienselfden morgen verscheen de schout met eenige gcrcclilsdicnaars in het huis van den chirurgijn. Het gerecht maakte van de verklaringen van oom Boudéwijn en Pictcr een schriftelijk verslag op; de lijken werden geschouwd en als van beruchte roovers herkend. Toen liet men de doodc lichamen weghalen. Inmiddels was liet tijd geworden voor het middagmaal. Tot neef Pielers ontsteltenis bestond dit uit slechts vier panharingen in de olie gebakken, die door oom Boudewijn zóó heerlijk werden gevonden, dat hij daarover haast niet uitgepraat raakte. Nu, dan wensch ik je wel te rusten. Andrics 1 wijs jij een en ander maar hoe eer hoe liever weer naar VUssingen wikte vertrekken. singen wikde vertrekken. „Dieven?” riep de grijsaard ontzet, en sloeg de magere handen in elkaar. (Bladz. 37.) die lust had stuurman te worden en zoo ja. of hij zich dan maar dadelijk voor de afreis gereed wilde maken. Andrics was in de wolken I Stuurman worden, Andrics was in de wolken! Stuurman morden, vreemde landen zien! vreemde menschen ontmoeten; dal leek hem toch iets anders, dan in een afgelegen huis zijn jeugd te verslijten. Het gevolg was, dat nog geen uur later Pictcr en Andrics reeds afscheid namen en den weg naar Breda insloegen. In Breda aangekomen bestelde Van Halen voor beiden onraiddcllijk een stevig middagmaal. Daarna gingen zij de stad in, om voor Andrics een pak kleuren Ie knopen, want het was treurig, zooals de jonge man gekleed ging. Uit den winkel komend gaf Andrics zijn oude plunje aan een bedelaar, die er hem voor zegende met diepootmoedig gelaat, maar woedend bel pak in het water smeet, zoodra hij uit het gezicht was. Daar zij niet vóór den volgenden dag verder zouden reizen, hadden zij allen tijd, om eens naar de markt te wandelen en het turfschip te zien, waarmee Prins Maurils de stad verrast had. Ook het kasteel bekeken zij nog. bleven toen nog een poosje zitten babbelen en kropen al vroeg onder de wol. was, een oogenblik voor zij aan wal slaken, aan boord geslopen en daar hij te licht was om verandering in de vracht te brengen, beschouwden zij hem als boven, of liever als onder het reglement. Zij zeilden lustig voort, onbewust dat zij vervolgd werden door den schout, den waard uit de herberg en twee dienders, schoon hun vervolgers hen begonnen in te halen; want was de wind sterk, de stroom was het niet minder. Opeens vroeg een der jonge schippers aan het kleine appelgezidht, wat hem toch scheelde. Zijn neefje was namelijk met een hangend lipje bij het roer gekomen en toen in tranen uilgebarstcn. Hij deed hem allerlei vragen, eerst op vleienden toon. daarna kortaf: Of hij zich gestooten had? Of hij geschrikt was? Of hij het koud had? Of hij misselijk was? Of hij mal was? Op alles gaf het kind een onveranderlijk „hul hul hul” tot antwoord. „Weet ook een van jullie, wat den kleinen schreeu wleelijk scheelt?” bromde de schipper ongeduldig. „Kijk liever dezen kant eens uit,” zei zijn broer. „Begrijp jij soms wat ze daar nazitten?" De oude man cn zijn andere zoon keken en zagen toen vier mannen, die op den Oostelijken oever voortgingen. Zij hielden even op met roeien cn staken aan het stuur de hoofden geheimzinnig bij elkaar, beurtelings blikken op hun passagiers cn op de voetgangers werpend, die ze reeds herkend hadden. Beter dan zich in bespiegelingen te verdiepen was het hun echter geweest, wanneer ze getracht hadden het geheim van het appclgezicht te doorgronden. „Als het is zooals ik vrees,” fluisterde een der jonge schippers, waarom hun dan geen kans gegeven om te ontsnappen? Laat ons op den rcchterwal aanhouden.” De oude man weigerde beslist. „Ben je gek, moeten wij ons last op den hals halen voor vreemden ? Neen, laat ons liever naar bakboordzij sturen: houd het altijd met den sterken arm! dat is mijn leus. Wat zeg jij, Willem?" „Ik zeg, vader, dat je voor mijn part kunt doen wat je wilt!” Eén windvlaag maakte op de onpartijdigstc wijs een eind aan de onccniglheid van den ouden en den jongen schipper. Het kleine vaartuig ging overzij, de mannen sprongen aan loefzij om het in evenwicht te houden, doch zagen op hetzelfde oogenblik tot hun schrik, dat aan lij een plas water de schuit van het eene eind tot het andere vulde. En in 't volgend oogehblik zagen zij niets meer, maar zij voelden den stroom, den kouden snellen stroom. Het appclgczicht had de prop uit het hoosgat getrokken. De dienders wonden de touwen van hun middel. Van Halen en Thomas konden zwemmen als een eend, doch zelfs de beste zwemmer moet, wanneer hij met een schuit omslaat, vóór hij zwemmen kan, eerst zinken. Het donkere water borrelde boven hun hoofd, toen kwamen zij boven, voor een oogenblik bijna doof en blind. Terstond daarop zagen zij echter-alle twee de schuil het onderst boven en mcnschen die er zich aan vasthielden. Zij schudden hun hoofden als poedelhonden en zwommen er naar toe, uit een zekere onberedeneerde navolgingsdrift, maar eer zij het vaartuig bereikten, hoorden zij achter zich een stem die niet luid maar met diepe droefheid riep: „Vaarwel, het is gebeurd met Zij keken om en daar was de arme Andries bezig met te zinken, wijl hij in ’l geheel niet zwemmen kon. Zijn gezicht was bleek en zijn wijd open oogen stonden met een wanhoops-uitdrukking naar zijn vrienden gewend. Thomas en Van Halen zwommen naar hem toe, als dollen het water doorklievend, dorfi eer zij hem bereikt hadden, zonk de arme jongen. Van Halen dook naar hem. De gerechtsdienaars knoopten ccnigc touwen aan elkander en wierpen het eind van de lijn in het water. De kapitein deed ecu greep en Andries voelde zich met zulk een krachtigcn ruk opgetild, dat hij met het halve lijf boven water kwam. „Grijp mij nu niet beet! Grijp me niet beet!” riep Van Halen, in grooten angst dat Andries dien noodloltigen misgreep zou doen. „Wees nictbangl” gorgelde Andries. Toen Van Halen zag dat zijn neef begrip van den toestand had, herkreeg hij onmiddellijk zijn moed en bedaardheid weer. „Op je rugl” zei hij bits, en een slag vooruit doende, hielp hij tot de vereischtc beweging. „Je hand op mijn schouder!... Mooi zool” ..En op mijn schouder je andere hand," zei Thomas Het gelukte en moeizaam worstelden de beide zwemmers toen dwars door den stroom. Slechts een oogenblik hadden zij geweifeld welken kant uit te zwemmen, zonder het noodlottig belang van een zoó eenvoudige keuze te welen: toen, ziende dat de westelijke oever een weinig nader was, zwommen zij daarheen, inplaats van als zoele jongens naar de gerechtsdienaars te zwemmen en zoo een nieuw avontuur tegemoet te gaan. Door den sterken stroom dreven zij geweldig af en nadat zij ongeveer een honderd slagen gedaan hadden, vroeg Andrics ongerust: „Hoeveel nu nog?” „Wees niet bang,” hijgde Thomas, „je bent zoo veilig Een oogenblik later voelden zij lot hun verbazing, grond, en zij waadden naar den kant. Zoodra zij op den vasten wal stonden zagen zij elkaar van het hoofd tot de voeten aan. reikten elkaar gelukwcnschend de hand en keken daarop boe de anderen het er afgebracht hadden. De gansche bemanning zat veilig en wel op de omgc slagen schuit, met jongeheer appelgezicht, den omkeer der der dingen, in het midden. Al dit rumoer scheen geen bijzondere stoornis in zijn gewoonten gebracht te hebben, althans hij huilde, toen hij het gezelschap in het water liet duikelen, en hij huilde toen liet er weer uit „Zullen wc wachten neef, tot zij de schuit weer in orde hebben?” „Neen, Andrics, de vracht is betaald. Laat ons dadelijk voortmaken I” slagen schuit, met jongeheer appelgezicht, den omkeer den overkant beweging in den troep die op hun beraad slaging gelet had, en zij hadden slechts weinige stappen gedaan, toen er een slem over het water tot hen kwam, die „halt!” riep. Ze keken om, zonder hun tred te vertragen en zagen toen, dat de schuit nog altijd midden op den stroom dreef. „Halt 1 in naam van den schout 1" klonk het van den overkant. Het drietal stapte echter des te haastiger door, lot er van hun vervolgers niets meer te zien was. Thomas miste eindelijk voor het eerst zijn knapzak. Die had in de schuit vlak naast hem gelegen en zou nu wel op den bodem van de Eendracht rusten, meende hij. Hij troostte zich echter, dat er niet zoo heel veel bijzónders meer in zal. „En je toovcrmiddcl dan?” vroeg Andrics lachend. Van Halen werd nu opmerkzaam en vernam thans, wat.de eerste aanleiding tot hun avontuur was geweest. Weldra kwamen zij in een klein dorp, en traden de herberg in met de bedoeling zidh bij den haard zoo goed mogclijk wat te drogen. ..Lieve menscben. kijk me nu toch een ib julie bent dóórnat 1” riep de waardin verbaasd. „En dat in Novemberl 't Is om ziek te worden! Gauw die spullen uitl ’k Zou het mijn leven lang niet kunnen verantwoorden als ik jelui zóó daar zitten lietl” Meteen drong zij wen op zijn onbegrijpelijke vlugheid, gevolg van de heel bijzondere tuigage en den zoo eigenaardigen bouw van den romp. Den vijfden December ging Van Halen in zee en den tienden had hij het midden van den grooten Atlantischcn Oceaan al bereikt. Maar hier wachtten hem al de ongemakken, die gedurende dien noodlotligcn winter zoo menig zeeman in gevaar brachten. Zoodra hij in volle zee was, brak er een storm uil het Noordwesten los, vergezeld van hagel en sneeuw, die negen volle dagen aanhield. Gelukkig, dal het schip geheel nieuw en zoo bijzonder sterk was, want het werd ver weg geslingerd naar onbekende gedeelten van den Oceaan. „De lucht is bepaald warm,” zei Andrics op zekeren dag, „en dat nog wel in het hartje van Wintermaand!” „Ja,” zei Van Halen, „ik geloof dat wc snel de Zuidelijke luchtstreek naderen, want ook het water is veel warmer. Jammer, dat de storm ons verhindert, eenige waarnemingen te doen." De sneenw was ovbergegaan in een dichten aanlinou denden regen en zoo werd „de vlugge Christina" eindelijk in een gedeelte van de zee gedreven, waar de Oost-Indicvaarders nooit kwamen. Eenzaam kliefde het schip de golven. Op den negenden dag des avonds, toen de storm zich juist met vernieuwde kracht verhief, riep Andrics eensklaps: „Kijk neef, een schip 1” Allen zagen nu een vaartuig, dat hevig met de golven kampte. Hel had niets behouden dan den mast, terwijl op „De Vlugge Christina" aan den boegspriet, den voorsten en den grooten mast de zeilen nog in goeden slaat waren en Van Halen met behulp daarvan zooveel mogclijk Westwaarts trachtte te sturen. „Nu kun je toch eens zien,” zei Thomas, „met wat een verwonderlijke snelheid ons sdhip voorlgaat,” want het vreemde vaartuig was nauwelijks in het gezicht, of de „Christina" vloog het als de wind weer voorbij. Het was, hadden zij opgemerkt, een slavenschip dat zidh stellig in nood bevond, want er werden kanonschoten gelost, waarvan het geluid nog flauw lot hen over-Aan hulp vcrleenen viel echter niet te denken en binnen vijf minuten was de „Christina" al een halve mijl Zuidweslwaarts gedreven. Het vreemde schip kwam uit Portugal en was naar Guinea bestemd; toen het weer bedaarde herstelde het zijn averij en de bijgeloovige manschappen vertelden naderhand dat bun, juist toen zij in den hoogsten nood verkeerden, een vreemd gebouwd vaartuig zonder bc- manning, dat de Hollandschc vlag voerde, als een spookachtige verschijning met volle zeilen was voorbij geijld. De matrozen sierden dit sprookje onwillekeurig nog wat op, en in West-lndic was spoedig het verhaal van een Hollandse!) spookschip het onderwerp der gesprekken van alle rustende zeelui. 's Nachts werd plotseling de lucht helder, tot groolc vreugde van schipper Van Halen. .„Andrics? haal me den Jacobstaf *) censl” riep hij. „Ik wil dadelijk eenigc waarnemingen docnl” Met verbazing bevond hij, dat hij de linie al gepasseerd was en den vijfden graad Zuiderbreedte had bereikt. Hij kón hel haast niet gclopvcn. Maar toen den volgenden middag, de wind naar het Oosten liep en de gloeiende zonnestralen het teer op het schip vloeibaar maakten, toen de waarnemingen van zijn matrozen allemaal precies zoo uitkwamen als die van hem, zie, toen ging er een luid gejuich op, want nu bleek, dat hel schip, in weerwil van den storm, binnen den korten tijd van zestien dagen 1150 zeemijlen had afgclcgd. Met een haast bijgeloovigen eerbied beschouwden nu de zeelui den man, die zóó iets wonderbaarlijks had uitgevonden. Thomas hechtte zich van nu af aan zijn meester met de trouw van een hond. En Van Halen zelf? O, hij voelde zich onuitsprekelijk gelukkig, nu al zijn arbeid en denken ten slotte zoo schitterend werden beloond, nu ervaren zeelui als de zijne telkens en telkens weer een uitroep van bewondering slaakten, zoo vaak zij een nieuwe voortreffelijkheid, een nieuwe verbetering aan tuig of romp onldek- Er was dan ook doorloopend een aangename stemming aan boord en dal die er in bleef bij de bemanning, daar zorgde Thomas genoegzaam voor. Thomas zat geregeld vol gekheid en guitenstruker van een zak en een oud buis bijvoorl)ccld wist hij een beer in elkaar te zetten zoodat hij den scheepsheelmeester er ccns den groolstcn schrik mee op het lijf joeg, toen hij het nagebootste dier in de schemering om een hoekje van de kajuit plaatste; met een stukje touw of eenigc andere kleinigheid wist hij de aardigste kunstjes; hij zong liedjes die geen der matrozen kende om de eenvoudige reden dat hij ze zelf berijmde op bekende wijzen; hij kon griezelige geschiedenissen vertellen, dat zelfs de ruwste matrozen er bij huiverden en dan weer verhaalde hij een zoo kluchtig avontuur, tijdens zijn rondzwerven als marskramer beleefd, dat de öcmanning schaterde van pret Soms echter waren zijn streken wel eens onaangc- *) Van sextanten wist men toen nog niet ut. naam voor den persoon, die er bij betrokken was. maar ook dan nog bleven zij toch meestal onschuldig. Zoo had de kok een vriend aan boord, dien hij de grootste genegenheid toedroeg en dikwijls met welbehagen op den rug kon kloppen, hem prijzend om zijn voortreffelijkheid. En todh zoo wreed is het noodlot soms hij moest hem dooden met eigen hand. De vriend was namelijk een vet varken. Om af en toe ccns vcrsch vlccsch te hebben had Van Halen er een vijftal meegenomen, waarvan dit het zwaarste was; de vier andere zouden tijdens de reis vetgemest moéten worden. De kok kon soms, lijden aaneen, met zijn pijpje in den mond, genoeglijk naar het logge dier zitten kijken; of hij trakteerde het op de lekkerste hapjes van hetgeen er van hel middagmaal was overgebleven. En terwijl het varken at. krauwde de kok het liefkozend tusschcn de ooren. Maar eindelijk moest zijn dierbare vriend er toch aan gclooven; en het werd hoog tijd inderdaad, want hij was zóó vet, dat hij niet ccns meer loopen kon. Zuchtend sleep de kok in de kombuis zijn mes, zuchtend onderzocht hij, op den nagel van zijn duim de scherpte der snede en met nog veel dieper gezucht trad hij eindelijk op zijn lieveling toe. Deze zat hem echter reeds in alle voornaamheid af te wachten: Een ronde hoed met slappen rand, dien de kok enkel bij feestelijke gelegenheden droeg, dekte zijn kop! een mantel omhulde zijn plomp lichaam, terwijl een breede, witte halskraag aan het domme varkensgezicht een vreemde waardigheid verleende. Daarbij stond, op een omgekeerd vaatje als lessenaar, een opengcslagcn bock schuin omhoog voor den vellen sinjeur opgericht, waarin het scheen dat hij met grootc deftigheid zat te lezen. Nauwelijks kreeg de kok deze dwaze vcrloonlng te zien, of hij werd rood van kwaadheid, terwijl hij riq>: „Dat heeft me natuurlijk tlie weergasche Thomas geleverd I” Met dreigende houding en blik keek hij rond. opgewonden tierend: „Waar zit hij, die galgestrop. die caronjc, die ... die ..." Hij was buiten zichzelf, hij kón niet meer. De gehcelc bemanning vloog naar hel varkenshok, om te zien wat er gaande was. Toen dreunde opeens een bulderend gelach, want de matrozen vonden de grap allerkostelijkst. „Ik wist niet, dat meneer Knor familie van je was!” grinnikte er een. „Ei kom, dat kan je toch wel zien,” plaagde een ander; „ze hebben zelfs samen één kleerenkastl” „Nu ik zou wat trotsch zijn op zoo’n bloedverwant,” zei weer een derde, „’t lijkt wel een rechtsgeleerde!" Daar kwam de kapitein op het leven af. De kok schoot onmiddellijk op hem toe, zoodra hij den gezagvoerder in ’t oog krecg.cn riep: „Kapitein, u moogt dien Thomas, dien schelm, wel eens duchtig onder handen nemen, want hij heeft...” Ongelukkig voor den armen kok kon cdhtcr ook Van Halen zijn lachlust niet bedwingen en keerde zich dadelijk om, terwijl hij proestend weer in de kajuit Daar ontbood hij echter Thomas bij zich en gaf hem er het een en ander te doen, om den jongen voor dien dag onder het oog van den kok vandaan te houden. Met deze en dergclijkc grappen en dwaasheden, maar vooral ook door zijn hulpvaardigheid, won Thomas zich steeds meer en meer de gunst der matrozen. Zoo'n scheepsjongen was wat wéard, meenden zij, die bracht nog eens wat afleiding in het dagclijksch leven aan En intusschcn spoedde het schip zich maar immer over de golven en had reeds den negentienden dag, dus na een rds van vijf-cn-dcrtig dagen, de kust van Brazilië in het gezicht. Hier ontmoetten zij een menigte schepen, maar „de Vlugge Christina" vloog die alle als een vogel voorbij. Oorlogsschepen praaiden het ongewone vaartuig, maar Van Halen lette er weinig op; woedende kapiteins zonden hot op kogel na, maar niet één, die hel bereikte. Als een spooksel verdween het vlugzcilcndc vaartuig uit de drukbezochte Amerikaansche wateren en snelde ver naar het Zuiden heen. Daarna wendde Van Halen den steven naar het Oosten en ging op zoo’n grooten afstand om de Kaap, dal hij geen land zag en ook geen enkel schip ontmoette. Eindelijk bereikte hij de Indische zee, maar hier, in die wateren vol klippen en eilanden, werd zijn geduld op allerlei wijzen op de proef gesteld. Toen hij op de hoogte van den keerkring gekomen was, werd het volkomen windstil, zoodat hij in vijf dagen niets vorderde. Maar op den zesden dag verhief zich een haast onmerkbaar koeltje, tegen den avond nam dit nog wat toe, en het vlugge schip, dat bij dat minsten wind al in beweging kwam, vloog weer als een zeemeeuw over de gol-Tegen middernacht waarschuwde een van de wachthebbende matrozen plotseling: „Schip in zicht 1" Van Halen en Andries, die zich ter kooi begeven hadden, waren nu in een oogenblik aan dek. De heldere maan bescheen weldra de volle zeilen van het vaartuig en toen de „Christina" het nog racer naderde, bleek het een groote, Hollandsdic Oost-Indicvaarder te zijn. Maar het lompe, logge gevaarte lag doodstil, terwijl de „Christina" vlug en bevallig over het effen zeevlak gleed. Door de bemanning van het andere vaartuig werd dit met bijgeloovigc verbazing aangezien. Toen zij van hun eerste verrassing wat bekomen waren, verzochten en kregen zij verlof, om met een sloep aan boord te komen. Daar de zes roeiers uit angst voor het vreemde vaartuig verzocht hadden, in de boot achter te mogen blijven, betrad alleen de stuurman het dek. Met de grootste verwondering bekeek de man het vaartuig van Van Halen en toen die hem vertelde, en in zijn scheepsjournaal aantoonde, dat hij van Hamburg tot hier geen volle drie maanden onder weg was, toen steeg zijn verbazing op het hoogst. „Hoe is het mogelijk! hoe is hel mogelijk!" riep hij uit „En wij zwalken al 278 dagen op zee en de Hemel weet, of het nog geen 10 weken zal duren, éér wc Java bereikt zullen hebben I” En opnieuw bekeek de vreemdeling het schip en zijn tuig, waarvan hem alles even raadselachlig voor-Aan boord van zijn eigen vaartuig teruggekeerd, raakte hij niet uitgepraat over wat hij gehoord en gezien had en met ontzetting zag zijn volk, terwijl z:j zelf nog altijd onbewegelijk lagen, het wondcrschip nu verder en verder zweven, totdat het aan den gezichteinder verdween. „De vlugge Christina" kreeg meer en meer wind en bereikte eindelijk zonder verdere ongemakken Java, waar men het anker wierp voor de reede van Bantam. De gchcele reis, van Hamburg tot hier, met een vrij grooten omweg nog wel, bleek afgclegd te zijn in nog geen 170 dagen. Van Halen ging aan wal, waar hij zijn papieren moest toonen, en zich van het bestuur der Oost-Indischc Compagnie voor een vrij groote som het recht koopen, om handel in de kolonie te drijven. Het werd hem toegestaan. Al wat hij had meegebracht wist hij nu spoedig en heel voordeelig te verknopen, waarna hij ballast innam. om vervolgens naar de Molukken te stevenen. Hier laadde hij de kostbaarste specerijen, voer, al handeldrijvend, van de eene eilandengroep naar de andere en nam, na zijn schip rijkclijk beladen te hebben, de terugreis naar Europa weer aan, waar hij, na een afwezigheid van 503 dagen, het anker wierp voor Amsterdam. ZESDE HOOFDSTUK. Van Halen neemt een noodlottig besluit. De tocht van schipper Van Halen met het door hem zelf uitgevonden vaartuig werd druk besproken. Toen Andries tegen den avond een van de herbergen aan het IJ binnenslaptc om er een kan Haorlemsch te drinken, zaten ook daar de aanwezigen er druk over te rcdcnecren. „Ik zeg maar,” schreeuwde een scheepsbarbier, een klein, zwetserig kereltje, met hoogc, gillende stem: „Ik zeg maar. dat het nu feitelijk bewezen is, dat de berekeningen van schipper Van Halen juist waren. En dat heb ik altijd gezegd, ofschoon ieder indertijd volhicld, dat de uitvinding van den knappen schipper geen halve duit waard was!” „Och wat!” gromde een scheepstimmerman, „heb je er zelf indertijd niet het hardst van allen den draak mee gestoken?” „Ik l” gilde het mannetje, rood van inspanning en verontwaardiging. „ik?" Een man van ontwikkeling?! Dat is immers te dwaas om los te loopen I” „En ik zeg je, datje 't wel gezeid hcbtl” bulderde de scheepstimmerman. „Bedaar, bedaar! vriend Jaspersz!” piepte hel kereltje, terwijl bij angstig achteruit schoof; „ik heb dat wel eens gcsèyd, zeker, zeker! Maar uit gekheid, weet je?” „Jawel,” gromde de scheepstimmerman, „zoo kan je natuurlijk je d’r altijd uit redden.” „Hoor cens!" piepte de barbier, die, nu hij zag dat Jaspersz bedaarder was geworden, weer wat moed begon te krijgen, „ons vroeger oordeel doet er eigenlijk ook weinig aan toe; dit is zeker; Door Pietcr Van Halen is de scheepsbouwkunst een hcelc stap vooruit gebracht. Heb jullie ooit een schip gemaakt, dat in den ongelooflijk korten tijd van een jaar de reis naar de vórste deelen van Indië kon doen?” „En dat zoo weinig vólk noodig heeft?” voegde een ander zeeman er bij. Ofschoon ik ddar nu juist niet zoo mee ingenomen ben.” „En dat waaróm met?” gilde het schccpsbarbierlje „Waaróm niet?” Wel. dat is dunkt me zoo klaar als een klontje: Hel vaartuig van schipper Van Halen heeft maar een derde van de manschap noodig, die een ander schip van dezelfde grootte vereischt. Een hcelcbocl zeevolk zal daardoor moeten leegloopcn, als het gauw allemaal van dienieuwerwetschc schepen worden!” „Och walt” gilde het stemmetje van den barbier nu weer. „Hoe korter reis en hoe minder manschap hoe voordceliger voor de reeders. Die zullen dus racer schepen gaan bouwen, er zullen meer reizen worden gemaakt en ten slotte worden de zeelui er nog beter in plaats van „Ja, als het de reeders goed gaat," zei weer een ander, „dan varen ook de zeelui daar wel bij.” „En wal een verbetering met betrekking tot de gezondheid I” krijschte de barbier weer: „want bij schipper Van Halen behoeven niet zooveel menschcn in een beperkte ruimte opgehoopt te worden als op andere schepen. En doordat de reis met dat schip maar zoo kort duurt, is er lang zooveel gevaar niet, dat het volk gebrek aan mondbclwcflcn en goed drinkwater zal krijgen, waardoor scheurbuik schier ónmogelijk wordt I” „Bovendien,” zoo mengde zich Andries nu in het gesprek, „hebben wc nü den tocht gedaan bij hel ongunstigste weer. Wc mogen dus hopen, dal er onder meer gunstige omstandigheden nog voordceliger uitkomsten te wachten zijn.” „Wcï" heb je dan de reis meegemaakt?” riepen verscheidene stemmen. „Ja, dat heb ik. Schipper Van Halen is mijn neef,” zei Andries met zekeren trots. Van alle kanten werd hij nu met vragen bestormd, waar maar geen eind aan scheen te komen. „Nu, vriendschap I” zei ten slotte een van de aanwezigen, „na zoo'n gelukkigen uitslag is voor je neef zijn fortuin zoo goed als gemaakt. Je zult zien, het régent straks aanbiedingen, de een al mooier dan de ander, van rijke reeders die ook zulke schepen willen hebben.” „Ik vrees, dat het hun weinig zal baten," gaf Andries ten antwoord. „En dat waarom?" riepen verscheidene gasten verwonderd. „Wel, toen mijn neef. jaren geleden, met zijn uitvinding voor den dag kwam, heeft niemand hem willen helpen. Integendeel, overal waar hij zich aanmclddc, werd hij bespot en uitgelachen " „Ah, jawel,” viel een matroos hem in de rede: „Vroeger, toen ik jullie noodighad, zal hij denken, wou jelui niemendal van me weten; wel nou, loop jullie dan nou óók maar naar de maan!” „Ja, zoo denkt hij er precies over,” bevestigde Andrics, betaalde zijn bier en stapte de herberg uit. Nauwelijks had hij die verlaten, of hij werd door een der aanwezigen, die slechts zwijgend geluisterd had. gevolgd en staande gehouden: „Zeg vriendschap!” zei de vreemdeling, „zou je neef hcusch geen plan hebben om. zelfs voor veel geld, zijn uitvinding bekend te maken?” „ik zou het niet denken, vriend!” gaf Andrics ten antwoord. „Jullie moet dan wel heel rijk zijn,” ging de man voort, „om ter wille van een misplaatst eergevoel zelfs een schitterende aanbieding van de hand te wijzen!” „Jullie? Mijn neef wil u zeggen. Want ik voor mij bezit geen duit!” Dat was het juist, wat de vreemdeling wilde weten. Vandaar dat hij met opzet het meervoud had gebruikt „Welnu, als dat waar is, dan zul je er toch ook niet op legen hebben, om op een gemakkelijke manier cen honderd gulden te verdienen.” Honderd gulden verdienen op een gemakkelijke wijze! Andrics’ oogen schitterden! Want hij had, helaas, voor Cen groot deel de geldzucht van zijn vader „En wat zou ik daarvoor dan moeten doen?” vroeg hij gretig. „Al heel weinig. Luister maar; Ik ben scheepsbouwmeester en het zou mij veel waard zijn, als ik óók zulke sdhepen als „de vlugge Christina" kon maken. Daarom wil ik aan je neef het voorstel doen om hem, voor een groote som desnoods, zijn uitvinding af te koopen. Ik begrijp echter heel goed, dat dit niet dadelijk zal gelukken. Maar je hebt misschien invloed op hem. Welnu, tracht dan, zoodra ik weer vertrokken ben, uw neef te bewegen'mijn voorstel aan te nemen. Gelukt je dit, dan betaal ik je omniddcllijk honderd gulden uit!” „Aangenomen!” zei de jonkman. „Laten wc dan afspreken, dat wc elkaar precies over veertien dagen weer in dezelfde taveerne van hedenavond zullen ontmoeten.” „Top!" riep Andrics, waarna hij den vreemdeling verliet om weer naar boord te gaan. Reeds den volgenden morgen werd den kapitein door den scheepstimmerman een inderdaad schitterend aanbod gedaan. Maar Van Halen, die in den man een van zijn vroegere tcgemverkers herkende, weigerde beslist. De matrozen waren buiten zichzelf van verbazing over deze onmcnschclijke onverschilligheid van Van Halen. Zij vreesden voor zijn verstand en maakten (luisterend opmerkingen die meestal hierop neerkwamen, dat men schip en leven niet langer kon toevertrouwen aan het opzicht van een krankzinnige. Van Halen hóórde dat nu wel niet, maar de duistere blikken van zijn manschappen voorspelden hem niet veel goeds, waarom hij besloot zich de eerste de beste gelegenheid van hen allen te ontdoen. Voorloopig echter had hij nog werk genoeg voor hen; alles wat door den storm beschadigd was deed hij herstellen en het schip van buiten opnieuw verven. Hij liet er nu ook de witte streep af, die langs de geschutpoorten liep en toen stak de lange, zwart geteerde romp dreigend af bij de groene oppervlakte van den oceaan. Nauwelijks waren deze werkzaamheden verricht, of aan den Zuidelijken gezichteinder verschenen als donkere wolken de rotstoppen van de Canarischc eilanden. Den volgenden dag wierp kapitein Van Halen het anker op de reede van Tenerilïe en vertoonde zijn schip de Spaansche vlag. Van Halen gaf nu zijn matrozen bevel, dat zij zich eenigc dagen op dit eiland moesten vermaken, daar hij ongestoord alleen wilde zijn. Zijn sombere stemming aan boord was al bevreemdend genoeg, des te meer verraste hen nu dit verlangen om alleen te zijn. Zij hadden Van Halen lief, want, hoewel zij zich in stilte over hem uitbeten alsof hij niet wol bij het hoofd zou zijn. deed hij hen toch geen van allen ooit kwaad en zijn vreemdheid en onverschilligheid wekten bij hen wel huivering en medelijden, maar toch had hij hun achting nog niet verloren. In hun oogen was hij nog een overgelijkelijk zeeman, een stuurman wiens kunst algemeene bewondering tot zich trok en een bevelhebber dien men zonder tegenspraak gehoorzaamde. Maar hij was hun in den laatstcn tijd zoo vreemd- voorgekomen, hij scheen dezelfde niet meer van vroeger. Angstig trachtten zij elkaar de bezorgdheid uil het hoofd te praten, die zijn vreemde handelwijze bij hen opwekte en waartoe hij met iederen dag op nieuw aanleiding gaf. In zijn besluit om eenigc dagen alleen aan boord te blijven meenden zij dan ook niet anders te moeten zien dan een nieuwe dwaasheid van een waanzinnige. Toch was het hun niet onwelkom, zij zouden nu tenminste eens cenigen tijd van zijn drukkende somberheid ontslagen zijn. Want Van Halcn’s toestand werd hun een voortdurende benauwing; zelfs Thomas had sinds lang geen grappen meer. Van Halen vermoedde niets van dit alles; hij was voortdurend in zichzclvcn gekeerd en zijn manschappen waren in zijn oog niets dan werktuigen die hij niet missen kon. Hij wilde hen nog zoo lang bij zich houden, totdat hij een oord zou gevonden hebben, waar hij alléén, afgezonderd van de menschcn, die hij haatte, leven kon. Vijf dagen lang hadden de matrozen in alle richtingen het eiland doorkruist; den zesden dag daalden zy weer boven Orotava van de bergen naar de kusten af. Dc ruwe zeelui, anders geen vrienden van grootc tochten in het binnenland, verlieten het bekoorlijke eiland Tcncriffc met een weemoedig gevoel en met huivering dachten zij aan de ontmoeting met hun kapitein. Hoe zouden zij hem aantreifen? Zou hij, na die dagenlange afzondering, niet nóg vreemder, nóg somberder geworden zijn? Met onverschilligen blik zag Van Halen zijn manschappen weer aan boord komen. Onmiddcllijk gaf hij bevel de ankers te lichten, waarop het schip, door den wind in volle zee gedreven, vlug als een vogel uit de oogen der eilandbewoners achter het voorgebergte ver-Van Halen bereikte spoedig het gedeelte van den oceaan, dat de Spanjaarden Mare de Sargasso noemen. Hier schijnt de zeeman, te midden van de woelende golven, eensklaps een vreedzaam groen weiland te zien. Een groot gedeelte van het water is hier namelijk met zulk een dicht en weelderig groeiend zeegras bedekt, dat men hel niet alleen niet tien kan. maar dat zelfs de golfslag er door gebroken wordt, zoodat de schepen daardoor, zoo niet geheel, dan toch in grootc mate op hun tocht vertraagd .worden. van Halen zeg dit vreemde verschinsel. det toch ook voor hém nieuw was, met dezelfde onverschilligheid en ijzingwekkende koelheid, die zich onder alle indrukken bij hem vertoonden. Zijn manschappen vervreemdden zich icdcren dag meer en meer van hem, zij schuwden en ontweken hem zooveel ze maar konden, maar toch luisterden zij met angstige bezorgdheid naar ieder bevel, daar zij voekleu, dat zij zonder hem niets zouden zijn en dat anders bij het eerste gevaar allen verloren zouden gaan. Thans echter stond het onwrikbaar bij hen vast, om bij het landen in de eerstvolgende haven Van Halen en zijn schip te verlaten. Geen vijandschap of haal was hiervan oorzaak, want evenmin als hun ongelukkige aanvoerder iemands liefde trachtte Ie verwerven, evenmin gaf hij zijn schepelingen aanleiding, zich gekrenkt te gevoelen. Maar alleen het drukkende gevoel van een treurige verlatenheid en van een onverklaarbare vrees. die zijn sombere en zwijgende persoonlijkheid bij hen opwekte, bracht hen tol dit besluit. Hun ruime gage, hun uitstekend voedsel, hun onvcrgclijkclijk vaartuig, niets was in staal hen te weerhouden. Na een tocht van negentien dagen sedert hun aankomst in de zee van Sargasso, vertoonden zich als lichte wolkjes aan de Westerkim de kusten van de eerste Wcst-lndischc eilanden. Van Halen was in deze streken nog onbekend. Hij zeilde daarom op het eerste vaartuig los, dal hij ontdekte en haalde daarvan een loods over, om hem den weg te wijzen tusschen de talloozc eilanden van den Amcrikaanschcn Archipel. In dien tijd was West-Indië even gevreesd om zijn gevaren als gezocht om zijn voortbrengselen. Door de gruwelijke wreedheid van de Spanjaarden werden deze bekoorlijke en rijke eilanden ontvolkt en verwoest. In het begin van de zeventiende eeuw bezetten de Engclschcn en Franschcn enkele dezer eilanden en legden er koloniën aan. Die eerste volksplantcrs werden echter door de Spanjaarden verdreven, vooral uil St. Domingo. maar clc sclioonc streek was hun reeds Ie lief geworden, dan dat zij er zich geheel uil wilden laten verjagen. Zij vestigden zich dus op de nabijgelegen Schildpad-cilanden waar zij weldra, omdat zij van alle kanten toevloed kregen, tot zoo’n groot getal aangrociden, dat zij de Spanjaarden met gelijke munt konden betalen. Zij verdreven ze eerst van St. Domingo en gingen toen, lot vergelding voor het hun aangedane kwaad, langs de kusten op roof uil. In tijden van groeten nood vielen zij alle volken aan. maar de Spanjaarden altijd, waar zij die maar vonden. Hun onverzoenlijke haat jegens dit volk was het gevolg van de ongehoorde wreedheid, waarmee de Amerikanen door de Spanjaarden behandeld werden. Vroeger hadden zij nooit aan Zeerooverij gedacht. Zij waren enkel Boekaniers, d. i. sticrcnjagers geweest, maar de Spanjaarden hadden, om hen te benadcclcn, alle slieren op Sl. Domingo uitgeroeid en hen dus tot het uiterste gebracht Daar zij zich overtuigd hielden dal hun handelwijze wettig was, bezielde hen een moed, die alle gevaren en zelfs den dood verachtte. Ja, zij geloofden zóó weinig. onrecht te plegen, dat zij steeds God om bijstand bij hun onderneming aanriepen en Hem eveneens openlijk dankten, nadat alles afgeloopen was. Deze dappere-, roekeloozc mannen doorkruisten toen de reeën van West-Indië en brachten door hun schrikkelijke daden vrees en ontzetting te weeg bij alle zeevarenden. Boekaniers, Flibustiers, Marrons boe zij ook genoemd werden, altijd werd er een somber gevoel van afgrijzen door opgewekt Onder zulke gevaarlijke omstandigheden nu naderde de ongelukkige Van Halen met zijn fraai vaartuig het bekoorlijke eiland. Zijn somberheid nam nog toe met den dag en was voor zijn manschappen onbegrijpelijk; aan den cenen kant gevoelden zij ten opzichte van hun kapitein afschuw en ontzetting, aan den anderen kant diep medelijden. m, .......„.‚._... gekomen, dat hij begon te handelen, zonder zich zelf helder bewust te zijn van hetgeen hij deed; hij was geheel waanzinnig geworden. De ervaren zeelui van Van Halen, die voor geen gevaar terugdeinsden, waren thans vol van een vrees en een afschuw, even groot als het vertrouwen en het ontzag, dat zij vroeger voor hem gevoeld hadden. Huiverend bespiedden zij elk van zijn schreden, iedere dwaze daad, want zij konden het voor elkaar niet langer verbergen dat hen allen het vrceselijksi gevaar bedreigde, als deze verschrikkelijke man ccns, misschien door een gering toeval, in woede geraakte. Geen van hen sprak meer met hem zonder zich door angstige schuwheid beklemd tc gevoelen en ieder ontweck hem zorgvuldig, want zij wilden tot niets meer verplicht „Wc zeilen er op dit oogenblik om heen!” (Blndz. 102.) zijn dan tot den scheepsdienst en wat daarbij behoorde. Alleen Thomas had genoeg mcnschclijk gevoel om zijn meester met medelijden waar te nemen en hoe meer de anderen tegen hem opkwamen, des te vaster sloot hij zich bij hem aan. des te licfdcrijker zorgde hij er voor, dat in al zijn behoeften voorzien werd. Ja, hij gebruikte zelfs zijn invloed om te beletten, dat men den ongelukkige aan handen en voelen gebonden in het ruim wierp, zuoals enkelen al gedreigd hadden te zullen doen. Van Halen zelf scheen van de dreigende houding zijner manschappen even weinig besef te hebben als van zijn onbeschrijfelijk ongclukkigen zielstoestand. Evenals hij die mensdien slechts als werktuigen scheen te besdiouwen, als levende en bezielde gedeelten van hel wonderbare vaartuig dat hij gebouwd bad, cvenzoo scheen hij zelf een werktuig te worden en niet meer te gevoelen of te verrichten dan noodig was lot besturing en instandhouding van hel geheel. Maar dit deed hij met al de omzichtigheid, kracht en moed waarover de bekwaamste zeeman sledits kan beschikken en hoe minder hij menseb scheen te blijven, des te meer moest zijn scheepsvolk erkennen, dat zijn kunde en ervarenheid als zeeman toenam. Hij .werd echter zoo karig met woorden, dat zij geen wóórd van hem hoorden of het moest een bevel zijn. De ongelukkige .man vergat ook geheel voor zijn lichaam te zorgen. Kleeren, schoon linnen, eten en drinken, alles moest hem door Thomas gebracht worden bij het roer, dat hij nu bijna niet meer verliet. Slechts één ding scheen nog in staat te zijn, hem uit zijn wezenloosheid op te wekken. Namelijk wanneer er iets dat hij voor den dienst op het schip bevolen had, niet ten uitvoer gebracht werd, al was het ook nog zoo'n kleinigheid. Zoo had hij op zekeren dag aan een matroos bij den voormast iets onbeduidends bevolen en aan dal bevel was geen gevolg gegeven. Zoodra Van Halen dat bemerkte werd hij woedend, zette het roer vast, greep den matroos aan, die als een kind ineenkroop onder de vreeselijke handen van zijn bevelhebber en droeg hem naar de plaats, waar hij had moeten werken. Toen hij hem daar zijn werk had laten verrichten sloeg hij hem zóó geweldig met een eind hout, dat de arme man gedurende de verdere reis niet in staat was dienst te doen en eerst na een langdurig verblijf aan land het gebruik van al zijn ledematen terugkrecg. Al de matrozen omringden Van Halen en keken hem dreigend aan, maar niet één waagde het den woedenden man tegen te houden, ofschoon zij bij iederen slag vreesden, dat het den ongelukkige het leven zou kosten. Toen Van Halen eindelijk zijn slachtoffer half dood als een worm aan zijn voeten zag kruipen, beval hij, dat men zijn gekneusde ledematen met brandewijn wasschen en hem naar zijn kooi brengen zou. Hij stelde daarna een ander in zijn plaats, keek de vcrbleekcndc matrozen somber aan, hief dreigend het eind hout in de hoogte en keerde, zonder zich verder om hen te bekommeren, naar zijn post aan het roer terug om daar, evenals vroeger, de dubbele betrekking vdn scheepskapitein en stuurman waar te nemen. Het was een huiveringwekkend gezicht, deze waanzinnige, zooals hij in een stillen nacht in den maneschijn aan het roer stond en onbewegelijk zijn oogen op de angstige manschappen gevestigd hield. Huiveringwekkend ook was het te zien hoe hij, van vermoeienis haast bezwijkend, het roer aan een ander overgaf en dan, als een machine, altijd in een rechte lijn over het kleine dek heen en weer wandelde. Na pp die manlier een uur, of soms verscheidene uren te hebben doorgebracht, zocht hij een plekje naast de vlaggekast op. legde zich daar neer met het gezicht naar den hemel gekeerd en sliep in. Maar de kleinste beweging, het minste gedmisch maakte hem wakker en dan begaf hij zich met schijnbaar nooit uitgcpulte krachten weer op zijn post Zoo bereikte „De Vlugge Chrisliiia" eindelijk den Wcst-Indischcn Archipel, altijd bestuurd door den loods. Die voerde het schip, nadat het de onbewoonde eilanden zonder tegenspoed voorbij was, langs de Noord-Oostelijkc punt van Jamaica en nu zeilde hel verder langs de heerlijke kusten van dit eiland, totdat het bij de hoofdstad Port-Royal binnen liep. Onder een geweldigen toevloed van menschcn, die bij het ongewone schouwspel aan de haven bijeen stroomden, werd het schip tot onder de kanonnen van het fort gevoerd. Zoodra de loods het dek verliet traden al de matrozen met uitzondering van den zieke cn Thomas, gezamenlijk op hem toe, ofschoon hij nog met énkele noodzakclijkc verrichtingen voor de veiligheid van zijn schip bezig was cn vertelden hem, dat zij eenparig besloten hadden de „Chrislina" voor altijd te verlaten. Van Halen staarde ze vreemd aan, gaf geen antwoord en ging voort met zijn bevelen te geven. Hij liet het vaartuig geheel aftakclen cn alles op zijn plaats brengen waar het behoorde. Toen hij op die manier voor zijn schip gezorgd had, gaf hij aan zijn matrozen bevel om hun kisten te pakken, een boot aan te roepen cn zich aan dek voor het vertrek gereed te houden. Daarop kwam hij bij hen. Hij betaalde aan elk het bedongen loon, liet den zieke met al wat hij bezat in de boot brengen cn gaf hem een aanzienlijke som gclds. Toen sloot hij zich in de kajuit op cn wilde verder van niemand meer iets hooren. Thomas, de ccnigc die Van Halen nog toegenegen was, klopte dan ook lang te vergeefs aan de deur. Eindelijk echter deed Van Halen open. Met een somberen blik zag hij den jonkman aan. „Wat wil je nog?" vroeg hij. „Ze zijn weg; allemaall Ik heb je niet meer noodig!” „Kapitein, ik wil niet weggaan, ik blijf bij u; u kunt mij niet missen I” „Ga heen!” was het koele antwoord. „Neen, kapitein, ik kan cn ik wil u niet verlaten. Wie zou u bedienen en wie zou bij u zijn als ik u ook verliet? Neen, kapitein, ik zal u als een hond volgen cn al trapt u mij van u a£, dan zal ik weer naar u toekruipen,” zei de jongeling ontroerd. Vdn Halen staarde hem zwijgend en somber aan. Eindelijk scheen er toch een flauwe herinnering in hem op te komen. „O, jawel... Je bent Thomas ... die me altijd eten brengt... eten cn schoonc klccrcn. O ja, ja wel... Thomas... I” ' Met die woorden liet hij hem in de kajuit cn stond toe, dat hij hem bediende, evenals vroeger. Thomas haalde nu wat voedsel, bracht wijn cn verzorgde zijn ongclukkigen meester weer even trouw als te voren. ’s Avonds, toen Van Halen sliep, ging hij aan dek en waakte hier den gehcclcn nacht, totdat zijn meester den volgenden morgen weer boven kwam. Dc krankzinnige staarde wezenloos naar de leegte op zijn schip. Hij was alles wat den vorigen dag gebeurd was al weer vergelen en wandelde volslagen onverschillig over hel dek heen en weer, tot een nieuwe indruk zijn opmerkzaamheid weer wakker maakte. Hij zag van den wal een boot afsteken met verscheidene ambtenaren er in. Het had namelijk dc aandacht getrokken, dat een menigte matrozen het schip hadden verlaten. Dat scheen verdacht Men vermoedde een misdaad en had enkelen van hen onmiddcllijk in hechtenis genomen. Het getuigenis van die lieden en dc handelwijze van Van Halen zelf, die in gebreke gebleven was dc noodigc aangiften bij het havenbestuur te doen, had; den nu een bezoek van ceoige beambten van hel wachtschip ten gevolge. Van Halen zag met een glimlach de officieren en ambtenaren aan boord komen en begroette hen als iemand, wiens zaken volkomen in orde zijn. Dc officier van het wachtschip sloeg een blik van bewondering op het prachtige vaartuig en zijn fraaie inrichting. Toen zag hij Van Halen en den ccnigcn matroos die bij hem stond getroffen aan en vroeg; „Is u dc bevelhebber van dit schip?” „Jawel, mijnheer,” antwoordde Van Halen heel gewoon, „waaraan heb ik dc eer van uw bezoek te danken?” „Zou ik uw papieren ccns mogen inzien?” „Zeker, mijnheer, volg mij maar in dc kajuit." Dc officier bevond alles in orde. Alleen was hij verwonderd dat dc passen geen blijk droegen vóór dc reis vertoond te zijn aan den Hollamlschcn havenmeester te Amsterdam. Nu zag hij de kajuit rond en vroeg: „Heeft u er iets op tegen, dat de ambtenaren uw lading onderzoeken ?” „Volstrekt nictl" antwoordde Van Halen. Hij gaf Thomas de sleutels en wenkte hem, dat hij met dc ambtenaren zou meegaan. Zoodra zij dc kajuit verlaten hadden kreeg Van Halen een flesch wijn, schonk den officier en zichzelf in en onthaalde hem met dc houding van iemand, die zijn wereld kent. Hij sprak echter geen woord meer, totdat de ambtenaren terugkwamen. Toen die eindelijk weel' dc kajuit binnen traden zag hij ze vragend aan. „Alles in ordcl” was het antwoord. „Mijnheer,” vroeg dc officier verwonderd, „waar is uw volk toch?" „Gisteren hebben mijn matrozen hun ontslag gc- vraagd en zoodra ik ze uitbctaald had, hebben ze allemaal mijn schip verlaten," zei Van Halen met dc grootste kalmte. „Maar heeft u nu nog manschappen genoeg over om den dienst te doen en de reis voort te zetten?" Van Halen keek treurig voor zich. Eindelijk zei hij, alsof hij uit een droom ontwaakte: „Ik hoop hier nieuwe matrozen aan te monsteren!" Dc officier en de ambtenaren keken elkaar bedenkelijk aan. „Ik zal u een wacht op uw schip geven, totdat het weer genoegzaam bemand is,” zei de officier. „U behoeft dan tenminste niet bezorgd voor uw eigendom te wezen. Maar wees voorzichtig als u matrozen aanmonstert, want er zwerft hier veel gespuis rond.” De vreemdelingen verlieten nu het schip weer en schudden bedenkelijk het hoofd over den kapitein en den treurigen toestand, waarin de ongelukkige verkeerde. Een uur later verschenen in een boot een onderofficier en vijf soldaten om het dek te bezetten. Thomas voorzag de soldaten van het noodige, om daarna weer al zijn zorgen aan den armen krankzinnige te wijden. Aan wal nvas men inlusschen over het lot van Van Halen ernstig beducht. ACHTSTE HOOFDSTUK. Dc Boekanier». Toen Thomas nu meende, dat zijn tegenwoordigheid aan boord wel een oogenblik gemist kon worden, was hij met de eerste boot die bij het schip aanlegdc. aan wal gegaan. Hij wilde zijn vroegere kameraden opzoeken en zien of zij niet te bewegen waren weer bij Van Halen dienst te nemen. Wat toch zou er hier van zijn ongclukkigcn meester zonder vertrouwd zeevolk, te recht komen? Het duurde vrij lang, eer hij ze gevonden had, maar eindelijk trof hij ze, voor het grootste gedeelte althans, in een drukbezochte zeemansherberg aan. Thomas gebruikte nu al zijn overredingskracht om hen over te halen, weer naar hel schip terug te koeren. Hij herinnerde hen aan het aanzienlijke loon, de goede verzorging, die zij op het schip van Van Halen genoten; hij beriep zich op de zeldzame eigenschappen van het voortreffelijke hij bracht hun de algemeen bekende goedhartigheid van den kapitein in herinnering en vroeg hun ten slotte, hoe zij het van zich konden verkrijgen om hun armen meester hier, in een vreemd oord, in zoo’n hulpbehoevenden toestand achter te laten. Niets mocht evenwel baten. De halfbeschonken matrozen hoorden hem wel aan, enkelen kregen zelfs te dóen met den ongelukkigcn gezagvoerder, maar verscheidene hadden al op andere schepen dienst genomen en bij de mccsten was de herinnering aan den doorgcstanen angst nog zóó levendig, dat zij niets van Thomas’ verdere rcdenèeringcn meer wilden hooren en hem met woest gezang en luidruchtige tegenspraak poogden te overstemmen. „De kerel is gek en van den duivel bezeten 1" riep er „Men moest hem doodslaan als een dollen hond!” schreeuwde een ander. „Je geeft je aan den Satan over, als je op zijn schip dienst necmll” liet een derde zich hooren. „Met duivelskunsten en tooverspreuken is het vaartuig gebouwd,” brulde weer een ander. „Weg met zijn duivelschip I” tierden vcrschcidcnen, „ze moesten het verbranden 1” Thomas zag nu duidelijk genoeg in. dat al zijn verdere moeite dwaasheid wezen zou. Hij dronk dus stil zijn glas uit, wcnschte hun een goede reis en verliet de herberg onder het spottend gelach van zijn vroegere kameraden. Aan een andere tafel hadden echter vijf mannen van een forsch, onverschrokken voorkomen het geheclc gesprek zwijgend aangchoord. Wel is waar verstond er maar óen van hen de Hollandschc taal, maar toch hadden ook de andere vier opmerkzaam toegeluisterd en door enkele medcdcclingcn van hun makker en de levendige gebaren der Hollandschc matrozen den inhoud van het gesprek geraden. Zoodra Thomas vertrokken was vertelde de vreemdeling, die Hollandsch verstond, de gehcele tocdradit •der zaak aan zijn metgezellen en een óogenblik later verlieten ze alle vijf, dicht in hun donkere mantels gehuld, de herberg. Zij stapten stevig door langs de haven van Port-Royal naar een boschje dat buiten de vestingwerken lag. Toen hielden zij stil voor een landhoeve, die in een heel slechten reuk stond en door ieder weldenkend mensch vermeden werd. Het was een vervallen, gebouw, deels door aardbevingen, deels ten gevolge van de nalatigheid van den eigenaar. Zoodra zij hadden aangeklopt en het wachtwoord