DISPEREERT NIET DOÒR K.NORET DISPEREERT NIETI DIÀSPEREERT NIET! DOOR K. NOREL LEIDEN – 1941 A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V. BAND- BN OMSLAGTEEKENNIG VAN O. D. HOOGENDOORN HOOFDSTUK I In het kantoor dor factorij te Bantam hangen do pennisten loom tegen de lessenaars. Do hitte ie schier ondraaglijk. Trillend staat de warme lucht boven het stille water van de haven en boven de stoffige wegen. Van de schepen, die aan de kade liggen, vloeit het gesmolten pek de naden uil. In straaltjes loopt het langs den scheepswand naar omlaag. Op de prauwen en jonken roert zich in de middaghitte evenmin een lid als op de Europeesche schepen. Onder de palmen liggen inlanders te slapen. Op dak en muren van het laaggezolderde gebouw der factorij heeft den geheclen dag de zon geblakerd. Uet is cr heet als in een bakkersoven. De klerken geeuwen aan de lessenaars ; traag gaan hun ganzeveeren over het papier. Maar men werkt ondanks de hitte. Er is geen rust voor de pennisten. Morgen vaart de vloot naar patria. Zoo heeft de directcur-gencraal van de kantoren der Compagnie het bepaald en dus zal het zoo geschieden. Derhalve moeten de facturen on cargalijsten heden klaar zijn. De klerken schrijven. ondanks dat hel zweet op hun papier druipt. Ze rekenen, ofschoon ze haast bezwijken van de hitte. Geen uur uitstel wordt aan de vloot gegund. Geen stuk mag blijven liggen. „Ach, hadden wij Coteels nog," zucht een oude klerk, terwijl hij mot zijn mouw zijn kale kruin afwischt. „Hij was een monsch ; hij zou ons niet dwingen ons dood te werken bij zoo’n moordende hitte.” Er gaat een onderdrukt gemompel langs do lessenaars. Men is het met den klager eens maar niemand durft het zeggen. Do ponnen krassen op hel perkament. „Coen is een drijver gaat de oude voiort hihj drijf n ig.De Bandaneezen wil hij dioodslaan en ons laat hij sterven aan de lessenaars." Sommige hoofden gaan omhoog. Hot krassen van de pennen Hij vergt hel nitorslo van hol personeel dor Compagnie. „We moesten do ponnen neergooion. allemaal," hitst de We moeste de pennen neergooien aĺemaal,"hitst de oude zijn collega's op we moesten er den brui aan geven. Bij Coteels doden we dat ook als hot erg warm was. Die vloot kan toeh gomakkolijk wachten. Vroeger " Kon onderdrukt, waarschuwend gesis doet hem afhroken. Er kan toeh gomakkolijk wachten. Vroeger " Kon onderdrukt, waarschuwend gesis doet hem afhroken. Er klinken slappen'op de straat. Een schaduw glijdt langs degalerij. De directmir-genernal der factorijen van de Vereenigde Coen's harde oogen gaan onderzoekend langs de klerken. Men hoort alleen het krassen van hun pennen. Dirk Lamhorts Bij Lamhorts hlijft hij staan. Hij neemt do geschreven facturen tor hand. „Is dat al ?" vraagt zijn scherpe stem. Do klerk, Bij Lamhorts hlijft hij staan. Hij neemt do geschreven factubaar. „Weinig on slordig," zegt de scherpe stem. ..Morgen is het roode hoofd haast op den lessenaar, knikt schier onmerk-Lamhorts krimpt ineen onder hot vonnis. In de strakke je plaats in hot pakhuis." Lamberts krimpt ineen onder het voñis.In de strakke stilte hòrt men luid het kraśsen van de gañzeveèren. Coen gaal verder langs de lessenaars. Van de tafel van een jongen gast neemt hij een brief. Ook diens hoofd wordt rood lot in den nek, nu de strenge chef zijn arbeid keurt. Maar in plaats van blaam heeft Coen thans lof. „In orde,” zegt hij kort, terwijl hij don brief weer neerlegt. Daarna gaat hij naar zijn eigen kamer. In hel kantoor blijven de pennen krassen. Geen woord wordt er gesproken, niet één ziet van zijn arbeid op. Alleen Lamberts kreunt zacht nu zijn voñnis us geveld. Goen maalt niet om de warmte.Hij draagt fluweel, ook als zijn plooikraag, doorweekt van zweet, verfomfaaid om zijn hals ligt. Hij arbeidt onverstoord, al is de temperatuur tot bloedwarmte gestegen.Morgen vaart de temperatuur tot Dan moeten de pennisten de facturen klaar hebben en de directeur zijn brief aan Heeren XVII.Coen is bedrevenen met de pen dan zijn beste klerk en hij stelt snel en vlot. De ganzeveer vliegt over het papier en vult het eene vel na het andere. Hitte en lijd vergeel hij onder hel werk. Al sneller krast de pen, al vuriger wordt de brief. Goen schrijft over de ongemeene kansen,die de Compagnie in Indie heeft. Alle Peper van Java,alle specerijen van de Molukken kunnen voor haar zijn en nog veel meer dan dat Ook do zijde on het poreelein van China, ook de kleeden van de kust van Coromandel. Ja, veel wijder kan de Compagnie de pennen van haar tent uitzetten. Den ganschen handel, die gedreven wordt tusschen de volken van de Indische eilenden. van Perzie,China en Japan,moet zij beheerschen. Daarmoe valt zooveel winst te halen, dat al de kosten van het leger en de vloot der Compagnie en elle onkosten van factorijen en kantoren er door kunnen worden gedekt. Dan hoeven Bewindhebbers slochts geld naar Indie te zenden voor de retouren en zal de Compagnie zeer rijke winsten maken. Dit alles kan worden bereikt indien de Compagnie haar bewind slechts krachtig vestigt.Spanjaarden en Portugèzen moeten van hun vestigingen in Goa, op Malakka en op de Philippijnen verdreven worden en aan de Engleschen moet de voet dwars worden gezet bij bun pogingen om Indië binnen te dringen. Voor Spanjaarden on Porlugoezen behoeven de Bewindhebbers geen vrees te koesteren. Zij stellen zich wel aan alsof ze nog altijd heer en meester zijn in het Oosten, maar hun kracht is vergaan en hun rijk is verrot. Do Engelschen zijn het gevaarbjkst. Een trotsche en superbe natie, die zich gedraagt alsof zij de macht en het gezag van Spanje heeft geërfd. ......Zij maken dagelijks een grooten bouhas. D’eene tijd willen zo naar Banda om zich daar op ons te wreken, d'ander tijd willen ze onze schepen in Bantam met geweld aantasten. en wéër een andermaal dreigen zo dal ze in het Kanaal revanche zullen nemen, omdat wij hen hier niet bejegenen naar zij van ons verlangen. Zij komen dagebjks met nieuwe dreigementen, daaruit gij zien kunt, dat ze gansch confuus zijn.... Indien de Hoeren slechts geld, volk en schepen zenden, zal men in Xndië aan de Engelschen, mitsgaders aan Spanjaarden on Portugeczen doen verstaan wat zij aan de Nederlanders hebben. Behalve oorlog tegen de vijanden wil Cocn ook opbouw van den handel en uitbreiding van de christelijke religie. .... Hot ware goed, dat er veel goede en eerlijke beden kwamen. Geen kwade kwanten, ijdel en drankzuchtig, zooals tot dusver meest uitgezonden worden, want zij verderven het aanzien van de Compagnie en brengen de christebjke religie in verachting. Wat goeds is er te hopen van hot schuim aller volken, dat do Heeren dusver meest gezonden hebben ? Er moeten mans en vrouwen komen,die de ordinatièn Gods bewaren willen .... Het is vandaag niet voor het eerst dat Coen in dezen trant schrijft. De eerste brief, dien bij als jeugdig opperkoopman naar de Bewindhebbers heeft geschreven, sloeg op hetzelfde aambeeld, en sedert heeft hij daar altijd en immer forscher op geslagen, maar schamel was het resultaat. .... Het verveelt mij bijkans, de stemme verflauwt en de peene wordt traag,nu ik zoo gedurig moet herhalen,dat U.E.,in eenige zaken groote courage betoonende,haar altijd in ’t een of ander als klein laat kennen. In grooto ondernemingen moet de courage groot zijn. het gemoed nobel en liberaal, of het ia boter dat men niet begint. Het past een eerbjk huisman zeer wel, dat hij voorzichtig zij en zijn zaken zuinig overlegt,het past een marktganger dat hij wat hoetele en dinge, maar U.E. voegt zulks geenszins, In dingen waar gij tien bespraat wordt de Compagne honderd ja duizend schande gedaan Coen laat zijn pen rusten. Hij leest na wat hij geschreven heeft,ook zijn rapplementen aan het adres der Heeren. Is hij te scherp' geweest ? Heeft hij uit het oog verloren, dat hij de dienaar is en zij de meesters? Hij schrapt geen woord. Er kunnen groote dingen in Indie geschieden. Het kleine Nederland kan heerschcr worden in het Oosten, een koloniale mogendheid, grooter dan Spanje en Portugal. Mits de Bewindhebbers hun roeping slechts verstaan. Hoeren XVII verzaken hun roeping. Zij zijn koopbeden en geen stalenbouwers kruideniers zijn zij. Zij laten hem roepen, smeeken, eischen. Zij sturen altijd minder geld dan noodig is. Zij sturen steeds te weinig schepen om Spanjaarden en Engelschen uit Indie weg te ďrijven.Zij sturen te weinig volk en de menschen, die gezonden worden, zijn een schande voor Nederland on bet christendom. Zij lijden een bcestolijk leven. Cocn schrapt geen van de scherpe woorden in zijn brief. Maar hij voegt er toch een verontschuldiging àn toe. ....Neemt de vrijheid ten goede, want zij wordt voor U.E. en voor den dienst van het gemccnehcst gebruikt .... En daarna steekt hij zijn wankelmoedigen meesters een hart onder den riem : .... Ontziet noch en vreest Uwe vijanden niet. Het vereonigdc Nederland met de genade Gods alles vermag.” Tarwijl Coen bezig is brief aan Heeren XVII te lakken dient zijn jongen een bezoeker aan. „wie is het?"vraagt de directeur-generaal,zonder op te zien. „Heer Pieter de Carpentier." antwoordt de jongen, „Hij is uit de Oost teruggekeerd." „Laat hem binnen." Coen heeft lakpijp en kaars in de hand als de bezoeker papier; het stempel van V.O.C. komt in do stollende laag papier; het stemped van V.O.C komt in de stollende laag te staan. Dat gaat zoo vijfmaak achtereen. De geur van het brandende lak maakt het nog benauwder in het heete vertrek. De Carpentier wacht, staande bij de deur. Het zweet druipt van zijn gelaat op de plooikraag die, doorweekt,zijn glans en stevigheid verloren heeft. Wanneer bij met zijn werk gereed is, ziet Coen op. „Hoe staat het er bij in de Molukken?" vraagt hij zonder inleiding. De Carpentier vertelt van vele moeilijkkheden. Het is onmogelijk den specerijenhandel geheel in Nederlandsche handen te houden.Het krioelt van vreemde koopers rondom en op de eilanden.chineeze en Makassern komen er met hun jonken, Ëngelscben en Eranschcn koopen de noten soms voor den neus der Nederlanders weg. En de Bandaneezen doen alsof er geen contract met de Compagnie bestaat. Onder het rapport zijn Coen's dunne lippen tot een Streep geworden; zijn koele, grijze ògen steken: zijn stem is hard. „Wat heeft Reael daartegen gedaan ?” vraagt hij. „Weinig,” moet De Carpentier erkennen. „Heeft hij de contractbreuk van de Bandaneezen gestraft ?" „Hij heeft hun voorgehonden, dat zo zich aan de contracten moeten houden.” „Hij had ze moeten doodslaan, die meineedige Moeren. Wat deed hij tegen de Makassaren en Chineezen ?" „Niets, Reael acht het dangereus oorlog te maken met do inlandsche vreemdelingen.” Coen snuift verachtelijk. „Hoe heeft hij de Ëngelscben gctractecrd ?” vraagt hij verder. „Hij heeft ze ongemoeid gelaten." Coens gramschap groeit. „Ze moesten weggeranscld worden," bijt hij. Dit klinkt zelfs Carponticr te bond. „De Engelschcn hebben vasten voet op Poeloe Hoen,” werpt hij tegen, „ze hebben daar een fort." „Dan moet dat fort genomen worden en geslecht." De Carpentier zwijgt. Cocn staat boven hem. Hot is niet betamelijk dat een mindere een meerdere tegenspreekt. Het is ongeraden met Coen te redetwisten als bet de Ëngelscben belangt. „Reael met zijn zachte remedies,” gaat Coen grimmig voort, „werkt de Ëngelscben er in en helpt de Compagnie uit Indië vandaan. Hij had opperkoopman bij de Straatvaart moeten worden, don kon hij marchandeeren met do Turken en Grieken. Hier deugt bij niet. Zachte middelen passen niet in Indië. Hier moeten violente remedies worden aangewend. De inlandsche vreemdelingen moeten worden gestraft op een wijze,dat zij zich een andèr jaar niet weer in de Molukken wagen. De" Bandaneezen, die trouwelooze Mooron, moeten tot gehoorzaamheid gebracht worden on anders uitgeroeid. En de Engelschen moeten uit de Indien verdreven worden. Wij, wij allèèn moeten het hier voor het zeggen hebben, of het en zal niet zijn." Coen is opgestaan. Zijn schrale gestalte is hoog. Zijn oogen schieten vuur. De groote neus springt ver naar voren uit het bleeke gelaat. Hij heeft een heerschcrskop. De Carpentier was terneergeslagen toen hij kwam. De moeilijkheden in de Molukken hadden hem gedrukt. Reaels bezorgdheid had zich aan hem meegedeeld. Er was daar zooveel tegenslag. Coen is moedig. Hij durft alle moeilijkheden aan. Stellig heeft hij oorzaak voor zijn optimisme. Hier op Java zal het boter rijn gegaan. „Is Bantam nu op onze hand ?” vraagt hij. „De pangoran loert op een gelegenheid ons weg te jagen.” „Met Jacatra goede vrienden ?” „Daar hebben ze onze factorij bedreigd." „En hoe staat het met Mataram ?” „Ik vertrouw hem voor geen duit." „Maar dan is heel Java tegen ons!" roept De Carpentier uit. „Java en de Molukken en China en de Engelschen! En ik heb van Hendrik Jansz geboord......" „Ach," spot Coen, „beeft Hendrik Jansa tegen jou ook al gejeremieerd?" "De koning van Siam is vertoord, vertelde hij, omdat wij een jonk met peper van hem hebben gelicht." „Die van Djambi maakt zich boos over een dergelijke geval,"voegt Coen er aan toe,„en Hendrik Jansz meent dat de slaat der Compagnie daardoor in groot perikel is gebracht. Als wij ons aan die kleinigheden stoorden .. ..” Een glimlach plooit Coen's stroef gelaat. „Kleinigheden I" De Carpentier is ontsteld over hetgeen hij hoort.„Kleinigheden? De Engelschen en de Franschen zijn vergramd. Ternate en Makassar zinnen op wraak. Djambi en Siam hebben aanstoot genomen. Bantam, Jacatra en Mataram- dat is al de macht van Java- zijn ons vijandig gezind. Noemt u dat kleinigheden?" Coen's glimlach wordt mild. „Ook al gealtereerd door de zwarigheden ? Er zijn er meer, wien hel verstand bijkans versmacht. Waarom toch, De Carpentier ?” De Carpentier heeft voel vertrouwen in Coen. Sinds hij in Indie gekomen is, heerscht er een nieuwe geest onder de dienaren van de Compagnie. Moed en vertrouwen heeft hij door zijn eigen onbegrensden moed en zijn onwankelbaar vertrouwen aan allen ingestort. Maar is hij thans niet overmoedig nu hij bij duizend zwarigheden op alle fronten tegelijk den strijd aanbinden wil? „Onze kracht is maar klein,” zegt De Carpentier, „de overmacht van den vijand is honderdvoudig." Do glimlach is van Coen’s gelaat geweken. Hot is ernstig, doch van volkomen rust. In zijn grixje oogen staat een vast vertrouwen. „Gods werken zijn bikomen,” antwoordt hij. Dit is Coen, de Calvinist, die weet en vast verzekerd is, dat de Vorccnigdo Nederlanden in hun oorlog tegen Spanje en het Pausdom den strijd des Hoeren voeren. Hij gelooft vastelijk, dal het gereformeerde christendom zal zegevieren over roomschen,heidenen en Mohammedanen. Coens geloof is zoo rotsvast, dat het ook anderen optrokl uit den put van twijfel. De Carpentier was vreesachtig en zwaarmoedig, toon hij kwam. In de omgeving van Rcael was de stemming zeer gedrukt. Nu heeft hij nog veel meer somber nieuws gehoord. De Nederlanders in Indië zijn door een wereld van vijanden omringd. En zij hebben maar luttel schepen en eenige weinige factorijen. Op Java beschikken zij over geen enkel fort. Alevenwel, rij hebben Coen! Coen is meer waard dan twaalf forten en twintig schepen. De Carpentier veert op. Zijn oogen gaan flikkeren. Met Coen durft hij don strijd aan, al staan do kansen nog zoo hachelijk. „Gij moest gouvorneur-goucraal zijn,” roept hij geestdriftig uit. „Dan zouden wij Indië veroveren.” Coen geeft geen antwoord. Hij denkt aan de zinsnee, die hij geschreven heeft in den brief aan Bewindhebbers : ....Voorwaar zegge ik U.E., zoo mijn handen niet gebonden waren overlang vernomen hebben. God weel welke do de haren overlang vernomen hebben.Goed weet welke de banden zijn, door welke hot progres van den welstand verhinderd wordt en Hij verlosse de Compagnie daarvan .... Maar aan De Carpenticr hoeft hij dit niet te zeggen. HOOFDSTUK II Op een morgen bij het opgaan van de zon ligt een schip op de Bantamscho ree, een Hollandsch schip. Het ligt voor 1... Waatgut; d... a... 1... .. n... ui! au 1... ui. 5...... Soenda is opgewerkt. Als het op een anderen tijd van het jaar gekomen was, zou men zeggen dat het een schuit was nit ‚n... m... ai. k... i... kwxljjk 1... ‚m: .15... n. v...5..... vloot i. 1.... 5.1.... ......1........ 11.. 1...... mam! a. i... die toezicht houdt op de gaande en komende schepen van de Compagnie te Bantam, een schuit zijn, die per ongeluk in 1... w...” i. veueild gerukt. z. „1 ..... d. 1.... v... 0.... ......a.l. n... 14.1.1... .r ..... Anlwíi „m... ui. ... hij 1... ....1..p... v... 11...... „.55... .15. getankt. Ufimhonn. d. w... 1...... 4.1....“ 4.... vnurlduzund i.. 1... w"... gamma .. 1... i. gum pnunnv. 0..., 1...... v... 14.1.1... .... 1.... ml.. „k... z... t... a... ...1. 11m mi... ui! 13.1- land zijn, óón van de Kerstvloot ? De havenmeester schudt zijn 5.1,‘... 1.07.1». k... ui... 1.1.. i. April. z... ....J 1.... g... 0....p..-.i....1.ip vnmn. Hij zal hot weldra weten. Het schip op de ree hoeft zijn m... .„.1...1a ... ze! v... „a1 bij. 1...“... 4.15.. 1... op de haven aan. „Het is de Tholen” legt een man op het havenhoofd. Waarlijk, hol is do Tholen. De havenmeester ziet het ook. Het is een schip uit Holland, dat mot de Kerstvloot komen zou. Een schip van de Kerstvloot vóór Mei in Indië. Dat is nog geen van do honderden schepen, die sinds twintig jaar uit Holland varen op de Oost, ooit overkamen. Coen aan het toegezegde fort beginnen zou te laten bouwen, zou hij zijn krijgers aan laten rukken om dat te verhinderen. En indien er aanstonde een Engelsche vloot op de reede zou verschijnen,zou hij zich niet ontzien om samen met de Engelschen de Nederlanders te overvallen en le dooden. „Ga heen!" gelast Coen den Javaan. De hoveling helt zijn bruine handen smeekend omhoog: „Laat de Compagnie toch ditmaal blijven. Al haar wenschen zijn bij voorbaat reeds vervuld.” Zonder oen woord draait Coou zich om. Reael liet zich in het garden van die Mooren vangen; hem overkomt dat niet, Twee dagen later staart de ontstelde pangoran de wegvarende Nederlandsche schepen na. Voor zijn stad en voor zijn schatkist is een gouden tijd voorhij. Te Jacarte wordt Coen met vreugde ingehaald. De Compagnie heeft Jacatra verkozen boven Bantam !Nu zullen hier de groote schepen uit hot koude Noorden binnenvallen ; nu komen hier de jonken uit China en Japan, die met de Nederlanders hande drijven. Perzen en Arabieren zullen naar Jacarte varen om hier hun zijde, goud en Specerijen te verkoopen. Jacarte volgt Bantem op als stapelplaats van het Oosten. Hier zal het hart van den Indischen handel voortaan kloppen en Bnatem zal verbloeden. Het volk van jacatra verwelkomt de compagniesvloot met gejuish en de regent is het meest van allen verhengd. Nu de Nederlanders zijn stad tot haven kiezen, zal Jacatra grooter worden dan Bantam en hij niet langer hoorig zijn aan Bantams vorst. De regent noodt Coen in zijn paleis ten maaltijd, Hij richt een weidsch feest voor hem aan en is bereid om alles in te willigen wat de Compagnie maar vraagt.Een fort mag worden opgericht. De Nederlanders krijgen volle vrijheid voor hun handel. Jacatra heeft geen bezwaar het monopolie van de peper aan de Compagnie te gunnen. De regent stelt zich onder Coens bescherming. „Wij zitten bier in Abrahams schoot,” meeat Do Cnrpentier. „Nu kunt u vrij naar de Molukkon reizen." Doch Coca gaat nog niet. Eerst wil hij het nieuwe gebouw der Compagnie voltooid zien en moeten de wallen zoover gevorderd zijn, dat er geschut op gezet kan worden. Om die voorzorg glimlacht De Carpentier. Waarom zoo wantrouwig ? De Jacatranen zijn immers in de wolken over de komst der Nederlanders ? „Je kunt de Mooren nooit vertrouwen,” zegt Coen scherp. „En als we ons voor de Mooren niet hoeven te hoeden, dan wel voor hen.” Hij wijst op do Engelsche logo aan den overkant van de rivier. Er wordt met vaart gewerkt te Jacatra. Pakhuizen verrijzen ; kantoren worden opgetrokken. De gebouwen worden ruimer en hechter ondernomen dan die te Bantam waren. Men kan zien dat hier do generale vestiging der Compagnie zal komen. Rondom het kwartier worden aarden wallen opgeworpen en aan de hoeken komen forsche bastions. Maanden verstrijken mol dit werk. Het loopt naar het eind van hot jaar. Van Mui af heeft Coen nu reeds gewacht met zijn reis naar de Oost. Een half jaar langer dan hem toekwam heeft hij Reael zijn waardigheid gelaten, al heeft hij zich van meet af als gouvernour-gcneraal gedragen. Thans evenwel gelooft hij dal hij veilig gaan kan om het ambt van Reael over te nemen. Er dreigt nu geen gevaar. Mot Jacatra bestaat de beste vriendschap. Mocht Bantam iets in het schild voeren dan zal Jacatra tegen dezen vijand helpen. En indien een onverwachte aanval op het fort mocht worden ondernomen is dit thans sterk genoeg om dien sloot af te slaan. Coen draagt den schipper van de Oude Sonne op zijn schip gereed te maken voor een tocht naar het Oosten. lijf te gaan ? De vloot van Dale is toch veel edeler wild dan een ellendige Javaansche kola. Doch men gehoorzaamt Coen. leder gehoorzaamt dezen heerschar, zonder tegenspreken, zander vragen zelfs. Do vloot ankert op du reede en du sloepen gaan aan wal. Vele honderden soldaten worden aan land gebracht. Hel wordt vol in de omgeving van het fort. Roers en pieken glinsteren in de helle zon ; de vaandels van de vendels waaien uit; trommen worden geroerd en trompetten gestoken. De De Compagnie ontplooit een militaire macht, als nooit op Java is vertoond. Het volk van Jacalra wordt door die macht verschrikt. Het stroomt de kota uit. vrouwen, kinderen en oude mannen zakken in prauwen de rivier af. De regent gedraagt zich echter kloek. Hij wacht den aanval rustig af. De Compagnie mag honderden soldaten hebben, hjj hooft er duizenden en de stad is welvoorzien mot wallen en palissaden; or is ook ruim geschut- Hot gold. dal Coen verleden jaar geschonken heeft voor de verdediging der stad, ia welbesteed en de Engclschen hebben duchtig meegeholpen bij de versterking der bewapening. De pangoran vreest niet. Heeft hij denzelfden Coen, dio hem nu aan wil tasten, een half jaar geleden niet op de vlucht gedreven ? Het zal thans weer zoo gaan. Het gaat weer zoo. Do Hollanders, dio van do Oostzijde tegen de stad optrekken, worden door het vuur van Jacalra tot staan gebracht. Zij deinzen en wijken achteruit. Daar gaan de blanken ! Zij kunnen niet legen de Jacatranen op ! Zij vluchten! Deze glorie moeten allo bruine krijgers zien. Van do Moorden Westzijde komen de Bantammers en Jacatranen naar de wallen op het Oosten. Jacalra davert van hun vreugdegehuil.... Doeh plotseling slaat dat jubelen over in angstgeschrei. Het knalt en knettert achter hen. De kogels hagelen in hun rug. Er zijn vijanden in de stad ! Jacalra zit vol met Nederlanders. Het verwekt een paniek. Honderden vluchten. Alleen bij het paleis van den regent wordt tegenweer geboden. Het vechten duurt slechts kort. Voor de aanstormende Nederlanders gaat ook de lijfwacht aan den haal. En dan zijn alle bruine krijgers hot hoofd volslagen kwijt. Zij springen van de wallen, loopen van de kanonnen weg, werpen het geweer neer; ze rennen, hollen om te ontkomen aan hel moordend lood der blanken. Jacalra en Bantam zijn totaal verrolt door Cocna krijgsplan. Zij hebben niet gezien dat op het oogenblik. waarop zijf dronken van overwinningsvreugde op hun wallen dansten over een vermeende overwinning, in den hoogsten mast van het Hollaudschc admiraalsschip een vlag gehcschen is. Zij merkten niet dat er op dat sein roering kwam in het bosch aan de Noord en Westzijde van de stad. dat daar wapens blonken. Zij kondan dat niet zien want allen die aab deze zijde van de stad in stelling lagen, waren naar den Oostwal geloopen om den vijand te zien vluchten. De Hollandsche hoofdmachl liep storm tegen verlaten wallen. Honderden soldaten waren reeds in de stad, toen de Jacatranen nog jubelden over het retireeren van de eenc compagnie, die een schijnnnnval had ondernomen. De nederlaag van Jacalra is volkomen. In bosschen eo moerassen pogen zijn soldaten hel veege lijf te bergen, maar ook daar jagen Coens mannen hen na. De macht van den regent en de hulptroepan van Baren worde zoozeer uiteen geslagen en verstrooid, dat herstel van krachten niet meer mogeiijk is. Hel geschut wordt uil do kotn naar hel fort gosleept: achtten kartouwen alf falconen een aantal bassen en zes vaten kruit. Waarlijk, de wapens om Jacalra te verdedigen ontbraken niet. Vechtend rollen een paar kerels de taveerne uit op straat. De mannen op de galerij slaan er amper acht op. Drinken, vloeken en vechten is men van de dienaren der Compagnie gewend. Onze soldaten moeten drinken of sterven, heeft Coen eens aan Hceren XVII geschreven. De dronken kerels zijn reeds weg en de avond is weer stil. Maar daar vlieget andermàl de delur van de taveerne open. Nu is er schel geschater en gekrijseb. Vrouwen zijn builen gekomen, dronken vrouwen. Slingerend en lallend komen ze in de richting van de factorij. Haar kornets zijn ze kwijt; de losse haren fladderen haar om het hoofd. Eén van hen ziel de manneñ op de galetij in het maanlicht.„Hei hei m'n vriend lalt ze, „hebt ge een pint, een pintje wijn ? .... Ik een pint wijn; dan hebt gij mij vannacht.” Zc haalt haar jak wijd open, zoodat de borsten bloot zijn ; vlak voor de galerij komt ze. „Voor één pint wijn, ben ik te koop.” Een van de wijven, minder dronken dan de krijschcnde slel, trekt haar weg. „Stil. stil, *t is de generaal, 't is Coen." Maar de dronken feeks is haar zinnen kwijt. „Coen, Coen, ha, Coen. voor éën pint wijn ....” Coen heeft een kort bevel gegeven aan de wacht. Een pootig soldenier grijpt het schepsel en sleept haar weg. Even schreeuwt ze als een varken, dat gekeeld wordt; spoedig hoort men niets meer. Uit den kerker onder hel fort dringt geen geluid naar buiten door. Het was een incident. Doch Coens blik is verdonkerd. Van dronken mannen kan hij iets door de vingers zien, dronken vrouwen duldt hij echter niet en zedeloosheid haat hij. De ombeschaamde die opgeborgen is, was een van liet drietal, dat Van Speult mét bet laatste schip uit Ambon heeft teruggestourd. „Ongeschikt en ongeregeld volk,” schreef hij er bij. De gouverneur van de Molukken heeft het zacht gezegd. En het schrikkelijke is dat het gros der vrouwen weinig beter is. Brutaal en slonzig is haast al het vrouwvolk, dat uit patria gezonden is, veil voor elken deugniet. Hoe dikwijls heeft hij niet aan Hoeren XVII gevraagd toch eerbare meisjes uit te zenden. Er kwam immer uitschot. De blanke vrouwen vormen de rotte plek van de Compagnie in Indië. Zij moesten een eer zijn voor de Nederlandsche natie; ze zijn een schande. Coens zonnige stemming is verdwenen. „Het rapaille achten de hceren goed genoeg voor ons,” zegt hij bitter. „Zouden zij andere kunnen krijgen ?” vraagt De Carpentier. „Zijn eerbare vrouwen bereid om hier te komen ? Willen goede vaders hun dochters laten gaan? En hebben zij geen reden voor hun onwil ? Gij weet het: er zijn gedebaucheerde kwanten onder ons volk." Coens aderen zwellen. Hij weet, dat er aan de meeste Compagniesdienaren heel wal hapert. Zelfs onder de leeraren en ziekentroosters zijn plompe, onbesneden idioten, de kwaad doen inplaats dat zij de Christelijke leer verbreiden. Maar voor de eer van vrouwen waakt zijn strenge tucht. Indian een man zich aan een meisje zou vergrijpen, morgen zou hij bengelen aan de galg. „Ik hond die kwanten wel in toom,” antwoordt hij. „De vrouwen moeten komen.” „Deugdzame vrouwen vinden hier geen omgeving, waarin zij kunnen aarden,” werpt De Carpentier tegen, Coens voorhoofd fronst zich, maar hij spreekt niet tegen. Er zit waarheid in dit argument, moet hij erkennen. Het leven in Indië is ruw en hard en men kan de vrouwen hier geen tehuis bieden, zooals in hel vaderland, een eigen huis voor elk gezin, geriefelijk en ruim. Maar zulke huizen zullen er komen. „Wij zullen de gelegenheid maken,1* zegt hij. „De stad wordt gebourd Als die gereed is komen de vrouwen iook. „Misschien," weifelt De' Carpentier, „misschien ...." „Twijfelt ge dën nog ?" vraagt Coen geraakt. .... Crooten dank zijn de Engelschen U.E. verschuldigd, want zij hadden haarzelvcn met recht uil Indië geholpen en de hoeren hebben haar daar weder midden in gezet.... Waaromme d’Engelschcn een derde van de nagelen, foelie en noten vergund is, koenen wij niet wel begrijpen. Niet een zondeken van ’t strand hadden zij in de Molukken, Ambon, noch Banda te prelendeercn. Gijlieden bobt, is te duchten, een serpent in uw boezem gezet.... Coen brandt los en hij gehoorzaamt. Hij stuurt het Hert uit om samen met de Buil do Engclscho vloot op te zoeken, en hij vaart wañner die vloot...aangetriffeb aab de ķustvan Sumtrap,jacatra nadert de haven uit om haar admiraal het welkom op Java toe te roepen. Anders zou deze vloot vernietigd zijn,Nu strijkt Coen voor haar adnmiraal de vlag. Martin Pring, den admiraal der Engelschen, zwelt hierbij de borst. Hij en zijn officieren hebben feest gevierd, nadat het Hert en de Buil hen praaiden. Men had een Nederlandschc oorlogsvloot verwacht; men had gerekend op een strijd op leven en dood ; men had een nederlaag gevreesd, want men kende de kracht der Ncdcrlandsehe scheepsmacht en de onvervanrdheid van haar scheepsvolk. Allorhachclijkst was de positie van de Engelschen geweest. En ziel, op hot oogenblik van den hoogsten nood was er vrede gekomem. Pring laat zich naar den Nederlandschen landvoogd roeien. Mot een vroolijk hart beklimt hij den valreep, trotsch treedt hij op Coen toe. Maar een blijde groet besterft op zijn lippen. Pring ontmoet een stcenen beeld. Een vingertop wordt in zijn uitgestoken hand gelegd. Coen gehoorzaamt, maar hij laat geen twijfel over omtrent zijn oordeel over dezen vrede. Dien avond zou er op het Engclscho admiraalsschip een feestelijke maaltijd wezen. Pring heeft Coen aitgenoodigd bij hem aan te zitten. Maar Coen heeft geweigerd en Pring verschijnt ook niet. Hij heeft geen lost in vroolijkheid na de ontmoeting op het Nederlandschc schip. „Wat zou er wezen ?” vragen de jonge officieren elkaar af. „Zou het nog met in orde zijn tnsschen de Hollanders en ons ?” Een stuurman. die lang in Indie gevaren hereft geeft antwoord. „In orde ?” vraagt hij. ~'t Komt nooit in orde, zoolang Coen hier zit.” Pring mag een zwaar gemoed gekregen hebben na zijn ontmoeting mot don Nedorlandsehen gouverneur, zijn landgenooten lachen om diens barsch geluid. Hot is vrede .... De Nederlanders mogen hen niet met de wapens aantasten, en de beide Compagnieën hebben thans gelijke rechten. Do Engelschen hebben, omdat zij Engelschen zijn, mëër rechten dan de Nederlanders. Zij nemen hun deel van de Javaansche peper en slaan voordeelig noten, nagelen en foelie in. Zoo voordcclig als hel verdrag van Londen heeft hun regeering er noog nimmer een gesloten. De Nederlanders hebben Indic voor den Europeeschen handel opengestooten; zij hebben Ambon onder druk gezet en Jacatra goconquestcerd, de Engelsohcn plukken er do vruchten van. Hun retoureu naar Europa zijn omtrent even rijk als die der Nederlanders, terwijl hun kusten niet de helft bedragen. En op Java en Ambon hebben zij thans gelijke rechten. Dat pretendeeren de Engelschen althans en zij komen in het geweer, wanneer het Ncderlandsch gerecht te Jacatra een Engelschman gegrepen hèft en tot geśeling in het openbaar veroordeeld. Een deputatie verschijnt voor Coen om daartegen te protesteeren. De man heeft groenten uit èn tuin gestolen en Chineese afgerost, leest Coen in het proces-verhaal. „Gij hebt niet het recht een Engclscfa onderdaan te vonnissen"verklaren zij. Spot twinkelt ij Coens oogen. „Wij hebben alle rechten in dit land.” „Het verdrag!” roepen de Engelschon. „Ik heb dit land veroverd,” zegt Coen. „Wij hebben hier gelijke rechten 1” beweren zij. „Op één lichaam passen geen twee hoofden,” antwoordt Coen. „Het vonnis wordt voltrokken.” Brieschend gaan de officieren heen en op het marktplein knjgt de Ëngelschman zijn dracht geeselslagen ten aanschouwe van Nederlanders. Chineezen en Javanen. De Oosterlingen lachen om zijn krijten, de Nederlanders hebben schik in de vernedering van den Ëngelschman. Geen Brit laat zich op straat zien, maar achter de muren van hun loge loopen zij wit van woede rond. Waar Coen kan laat hij den Engclschen zijn macht en gramschap voelen.Maar hij gehoorzaamt aan zijn meesters en legt hel verdrag ten uitvoer, hoezeer tegen heug en meug. Hij richt een raad van defensie op, waarin evenveel Engelschen als Nederland ziţing hebben en overlegt daarin met hen over een expeditie naar Manilla om den Spanjaarden hun laatste sterkte in het Oosten te ontwringen. Hij levert vijf schepen voor een vloot die onder het bevel van een Ëngelschman zal slaan en gedoogt zelfs dat een schipper. Robbert Adams, admiraal wordt van die vloot terwijl Willem Jansz, Raad van Indië, slechts vice-adrniraa] zal zijn. Ook hieren cebiedigt Coen het verdag,òfschen het niet wel past dal minder meerder commandeert. Het serpent, dat Hccren XVII aan zijn borst hebben gelegd, moet hij nolens volens koesteren. Maar het vergalt zijn leven. Evenwel, er zijn ook betere dingen. De Engclschen verhinderen niet, dat de ophouw van Jaeatra voortgaat. Werkvolk is er thans in overvloed. Ondanks dat Bantam met dwangarbeid en doodstraf dreigt, loopen Chineesche koelies bij hoopen over naar de Nederlanders. Zij strijken tichelen, bakken pannen timmeren en metselen.En Javaanschje helpers zijn bij duizenden voorhanden. Jaeatra groeit. De eerste grachten zijn gegraven, al zijn de wallen nog onafgewerkt. Do eerste bruggen zijn geslagen. Hollandsche bruggen met wip en ketting. De eerste straten zijn gereed. Daar slaan de pakhuizen, hoog on stoer, met kleine vensters en groen geverfde luiken. Het is of men de Oosterhaven in Enkhuizcn ziet. Daar staan de woningen met hupsebe trapgevels en witte gevelsteenen, als aan een Amstcrdamschc gracht. Een droom wordt werkelijkheid. Zéé heeft Coen de stad gezien, toen er nog enkel bosch was ; zoo heeft hij haar aanschouwd toen de puinhoopen van jacatra nog rooklem Vier komt een Ne.Lla.idsche stad. dit wordt Nieuw-Hoorn. Reeds ligt de haven vol met schepen nil vele landen van het Oosten. De handel gaat reeds hoven die van Bantam uit en steekt Goa en Malakka naar do kroon. Hij zal nog tienmaal grooter worden. Hier komt de stapel van allen handel van het Oosten zooals te Amesterdam de stapel van den handel van het Westèn komt, De stad zal groot worden. Coon heeft de grenzen wijd getrokken. Zij zal een stad van blanken worden, van Nederlanders. Mannen en vrouwen uit patria zullen zich hier vestigen, niet als tijdelijke gasten, gelijk do dienaars van de Compagnie, die na verloop van tijd verdwijnen, doch als vaste bewoners.Vrij ĺuiden zullen hier wonwn die in indie leven en werken en kinderen krigen die hietr oud worden en sterven. Handwerkslieden, als smeden en metselaars, lakensnijders en schoenmakers, kleine kooplieden en zeelui, die zich geneeren met de vàart van hèt eene eiland op het andere en van java op de kusten vvan china en Coromandel.En niet alleen Jacatra zal Hollandseb worden. Banda ook. Daar zullen Ncderlandschc boeren noten en foelie kwcckcn, in plaats van de vervloekte Bandancezcn, die het monopolie van de Compagnie eeuwig schenden. Een Nedcrlandsche gemeenschap zal worden gesticht in Indië. Zoo zal do groei en levenskracht van het Ncderlandschc volk zich baan breken buiten do enge grenzen der Verccnigdo Provinciën. Straks zal Indië Nicuw-Nederland, fvroot-Ncderlond zijn. Slechts één ding stagneert. Zoo snel als de bouw voortschrijdt, zoo traag gaat het met de populatie. De blanke bevolking moet nog komen. Hccren XVU hebben tot dusver geen gehoor gegeven aan Coens dringende vertoogen om toch getrouwde lieden en jonge meisjes te zenden. Zij hebben nauwelijks geantwoord op zijn pleidooi in het Discoers van 1614 reeds gesteld en later immer weer herhaald — om vrije burgers in Indië toe te laten. Do Carpentier zegt dat de scbuld van die stagnatie niet ligt bij Eceren XVII, maar in de Indische omgeving, die te ruw is. Coen heeft getracht de wilde kwanten van de Compagnie te dwingen tot een ordelijk leven door onverbiddelijk en streng alle misdaad en vergrijp te straffen. Mot hot zwaard en hot koord is do misdaad tegengegaan, door worging en arquobusceren zijn boosdoeners ter dood gebracht. Er zijn er gekielhaald, gelaarsd, tot dwangarbeid veroordeeld, naar do galeien verwezen, op kruis en rad gelegd, aan de kaak gestold, gcgeeseld. De zwaarste overtreders zijn gevierendeeld. Hard recht en inzonderheid misdrijven tegen de goede zeden zijn zwaar gestraft. Onder het regiment van Coen neemt het recht zijn onverbiddelijken loop en daardoor is de misdaad vrij wat ingetoomd. Maar wat helpt het als het schuim aller natiën door de Compagnie wordt uitgezon den en er geen vrouwen zijn om de manners af te houden van hot kwade pad ? Ander, beter volk moet er komen. Als deugdzame vrouwen aarzelen,als goede vaders hun dochter niet willen laten gaan, moet hun aan het versland worden gebracht dal hun weigering op een abuis berust. Voor den staat der Compagnie en dan bloei vnn het verzznígd Nederland moet me... nflu veil hebben maetzn de manen dat moeten Vidllwen ook. Wanneer godvreezende vouwenn kunnen, verdwijnen ruwheid e rauwheid hier vanzelf.Dan wordt het in indie even goed als in Nederland èr beter want in het overstèl pend licht der Zuiderzon en in de warmte van de tropen alles grooter, rijker, overvloediger en levenskrachtiger dan in hel kille, grauwe land van mist en regen in het Noorden. Coen moet denken aan hetgeen De Carpentier hem indertijd gezegd hooft; er'is slechts één middel om den'tegenstand der Nederlandsche vrouwen tegen indie te doen wijken als gijzelf een vrouw neemt en uw huisgezin het centrum wordt van het familieleven hier. Destijds heeft hij geglimlacht om die wòrden.Sedert heeft hij er nauwelijks aan gedacht. Strijd tegen de vijanden der Compagnie en overvoorstellen op de campagne van een schip of aan het hoofd aan zichzelf te denken. Heeft bij behoefte aan een vrouw ? Hij werkt van den morgen tot den avond. Zelfs op zijn legerstee verlaat do Compagnie hem niet. Past een vrouw bij een man van vuur en staal als Coen, bij een heersober, onverschrokken hnrdvwhtíg en dnunuund nu v... rui een man van vuur en staal als Coen hij past een heerscher zoo geveinsdelijk onderworpenen of trouwelooze vrienden, wier verborgen toeleg hij altijd tot in het naakte wezen openspulkt. Men kun hem zich denken, zittend in zijn kantoor, de ganze- de Bandaneezen van de rosten en dansen een opgetogen vreugdedans aan het strand. Coen toorn zwelt.De Bandañeezen tarten hem.Maar de derde slag zal raak zijn ! ..Een generaal assault !” beveelt hij. Alm de Nnordkun. word! de derde nmvnl ondernamen. Een grootc troep gaat hier aan wal. Het verloop van den strijd lijkt op het vorige.Banda verdedigt zich met kracht.Kanon nen en musketten zijn ook hier in overvloed. De Engelschen hebben Banda van wapens wèl voorzien! Doch ditmaal źet de compagnie dòor.Dwars door den kogelrogen heen stormt een uitgelezen troep. Zij telt haar dooden niet en ze bereikt den tòp der rotsen.Daar raajt men handgemeen. Krissen en klewangs kruisen zich met ponjaards en rapieren. Een Hollander moet tegen twintig Bandaneezeu vechten De stormtroep krijgt het hard.Doch er daagt hulp:compagnie na compagnie bekĺimt de rosten en de nederlandersz dringen voorwaarts, stap voor stap. Evenwel, ook Banda krijgt versterking. Van de andere fronten biedt men hulp; van Westen Zuidkust komt men om mee te vechten bij dit groote treffen. En als al de macht van Lontor saamgetrokken is, dan houdt de Compagnie het wédr niet. Coens troepen moeten terug. Voor de derde maal heeft Bauda de machtige Compagnie gedwongen om te wijken : Victorie ! „Victorie 1” juichen Coens soldaten ook. De Bandaneezen lachen om dien jubel.Zij en niet janmaat, zegevieren voor de derde maal. Doch Janmaat wijkt niet meer. Hij staat opnieuw en vecht verwoed. En achter den rug der Bandaneezen .... Rook en vuur! Lontor brandt IDe hoofdstad gaat in vlammen op. En tegelijkertijd begint een aanval in den rug. Dwln nvu het vilnnd in d: Naiaxlnmùche huoflmlahl opgerukt. Coens tactick om door een schijnaaval den vijand te ver schalken en hem dan in den rug te overvallen, bij Jacalra voortreffelijk geslaagd, gelukt opnieuw. De Bandaneezen beseffen dra, dat deze slag verloren is. Maar Banda is nog niet verloren ! Banda heeft zijn bergen nog en do Bandaneezen kennen do geheime wegen naar die bergen. Een zacht gefluit gaat door de bruine rijen en plotselig is het gevaacht afgebroken.De Nederlandcshe soldaten staan alleen op het slagveld. Hun vijanden zijn eensklaps weggedoken in struikgewas, weggeslopen langs kronkelende boschpaadjcs, waar geen Nederlander hen kan volgen. Zij klimmen bij hun steile bergen op. Daar op ontoegankelijke rotsen, beschermd door ravijnen, zullen zij zich tot het laatste toe verdedigen. Coen is niet voornemens zijn krachleu te verspillen aan de sterke schansen op de hoogten.Op de rotsen grocit geen rijst. De Lontoreczen zullen vanzelf wel naar beneden komen, wañner de honger kwellen gaat zij zullen het wel eerder doen. De menschen uit de kleine dessa’s komen reeds: die van Slamma, Comber, Ouwerdenner en Wayer. Zij vragen vrede en pardon. Coen wil genade schenken, mits zijn voorwaarden worden vervuld. Alle sterkten moeten worden geslecht, al hel geschut en klein geweer moet worden ingeleverd, alle huizen n het gebergte moeten worden afgebroken en men moet gaan wonen op het strand op de plaats die coen bestellen zal.De Bandaneeen mogen leven en weken mits er volstrekte zekerheid is, dat zij nimmer hun hand tegen de Compagnie zullen opheffen en nooit weer het contract ontduiken. De dessa's zijn bereid om eiken cisch te aanvaarden. Zij leveren hun wapens, zij breken hun huizen op de bergen af en vestigen zich àn het strand.En het duurt slechtys kort of ook ďe gevlulcht Lontoreezen toonen neiging zich te sieren het huis.Coen resdeert thans op een wilze die aan de Nederlanden eer aandoet. Hij voert ook buitenshuis de statie aan zijn rang verbonden. Als hij uitrijd! op zijn hoogeu schimmel gaan huisknechten voor hem uit, en wordt hij door musketiers gevolgd. Zijn gewaad is van paars en blauw fluweel, op zijn hoed heeft hij gen wapperende pluim:het geveswt van zijn zwaard is bezet met glinsterende diamanten. Schittering en praal maken diepen indruk op de Oosterlingen. Zoo wordt de staat der Compagnie bevestigd. En met zwaard en geldzak wordt die slaat vergroot. De vruchten van Cocn*s straf en stout beleid worden alom openbaar. Van Atnbon en Tcrnalc leveren alle nagelen en foelie. dat thans niemand meer het monopolie van de Compagnie ontduikt. Atnbon en Tcrnalc leveren alle nagelen en foelie. De tuchtiging van Banda heeft afdoend geholpen. Willem Jansz kwam binnen van een tocht naar de kusten van Coromandei, Suralle en Goescral. De handel bloeit daar en de ruil van kleeden tegen speerijen was zeer voordeelig voor de Compagnie. Dedel is naar Sumatra geweest. Het gansche eiland voegt zich onder het Compagniesbesluur, behalve het uiterste Noorden. Daar blossen en wupstaarten de Atchijnders nog een weining maar het staat vast dat zij er almede ondere moeten Ziendaar de resultaten van vijf jaar klock beleild.En het zal nog schooner worden.Straks keert Reyersz wer uit china Don zal ook het groote rijk van hel Verre Oosten onder Neder landsche leiding staan en daarme wordt Batavia de Neder van allen handel in het Oosten. De idealen van het Groot Discoers gaan in vervullig. Coeu is dankbaar dal hij de reis naar patria heeft uitgesteld. Hij zal nog gaarne een poos de hitte van de tropen en don last van het bewind dragen, opdat zijn werk zijn kroon ontvangen kan. Den last van het bewind ?-In dezen tijd van voorspoed is het een vreugde om aan het hoofd der Compagnie te staan. De loomheid, die hem heeft gekweld, is afgegleden. Geen kent geen malheid of vermoeidheid, wanneer hij in den Raad van ludië de rapporten aanboort van de mannen, die van verre posten thuisgevaren zijn, en met hen samen nieuwe plannen smeedt voor de uitbreiding van handel en gezag. Hij verdraagt met een glimlach de penetentie van den dagelijkschen wandelrit, die zoo gewenscht is om inlanders en Chineezen de macht en rìjkdom van de Compagnie te doen gevoelen. Zijn dienaren klagen over de hitte hij dit rijden door de stad. Coen niet. Hij zit rechtop in het zadel al dampt het zweet uil het paardenlijf, al plakt de zware kleeding van fluweel en wol hem aan het liehaaam en al brocit en brandt de hitte onder den zweren generaalshoed. Eu wal aangaat de brieven aan de Heercn, dit is den laatsten tijd Coen's aangenaamst e werk. Hij hoeft niet meer als vroeger los te branden om hen te bewegen, te doen wat noodig is voor den staat der Compagnie. Zij sturen schepen, volk en geld. Hij hoeft vooral niet bang Ie zijn, dat de Hoeren hem kwalijk zullen nemen wanner hij eens wat stout gescherven heeft Vroeger konden zij het niet hebben dat een dienaar hun den pas voorschreef. Tegenwoordig zijn zij het altijd met hem eens en de laaste brieven zingen telkèns mèer zijn lof. De tijd van harden strijd en zware worsteling is voorbij. Coen heeft in Indië de baan gebroken en thans rolt de wagen glad. Als aanstonds China onderworpen is. kan Coen naar Holland reizen en 10l de Hecren zeggen: ziedaar wal met Gods hulp voor u en voor de Compagnie verworven is. Er is een brief gekomen van de Hecren XVII. Coen opent hem opgewekt. Hij is nieuwsgierig naar de samenstelling van de nieuwe vloot en naar het kapitaal dat met die vloot zal komen. Zij zullen beide groot zijn, neemt hq aan, na do beloften, die de Heeren bij hun vorig schrijven deden en na de goede berichten, die hij hun beeft gezonden en de'rijke retouren die naar patria zijn gegaan. Maar onder het lezen verschiet Coens kleur en verstrakt zijn smal gelaat. .... wij bevinden dal gij aldaar uwe cousepten zeer boog, breed en wijd hebt uitgestrekt, hooger en broeder dan wij u vermogen alhier wel zonden kunnen volgen, invoegen dat nu a... lngauwuoldígan u... „n... .....‚-5.‚ „naad... ... het werk onder zijn eigen last en zwaarte wel zonde kunnen komen te bezwijken, want te veel omvamen maakt in plaats van groot cleen verzamelen.... Een diepe voor trekt van Coens neus naar zijn mondhoek. Zijn dunne lippen klemmen zich opeen. Wat nu ? Heeft bij te veel gedaan ? Had hij toen reeds te veel gedaan, meer dan een jaar geleden ? Deze brief slaat op een oud rapport. En wat is er sedert niet gebeurd ? Welke geest heeft zich van de XVII meester gemaakt ? Vallen zij terug in de oude bekrompenheid, die afgezworen schoen ? .... Wij en willen niet zeggen dal uwe hooge en koninklijke consepten naar de gelegenheid van daar geen goede gronden zijn hebbende .... maar macht moet naar vermogen zijn gericht Macht naar vermogen ? Grimmig werpt Coen den brief op tafel. Zonder vermogen heeft hij hier een macht ontwikkeld, die blank en bruin met siddering vervult. .... Als we de macht bij ouszclven al hadden aldus vervolgt de brief — zoo bedenkt dat wij koopluiden zijn .... Ons octrooi gaat op zijn leste gras..... Coen snuift van boosheid. Daar zit de knoop. Kooplieden blijven zij, ondanks dat zij zich een paar jaar hebben geëfforceerd tol groote daden. Zij duchten dat de winst, die uit de vestiging der macht in het oosten zeker voortkomt niet in hun zakken vloeien zal. Ze vreezen dat anderen zullen profteeren van hun geld. Alsof hier geen werk voor eeuwen wordt gewrocht ! De brief gaal voort: .... Wij moeten hier met onze geburige Europcesche natie zoo leven dat wij met haar niet geheel en al overhoop raken, en meenende de Indische wereld te conquestreercn ons cleen gedeelte in Nederland verliezen .... Een bitter gegrom stijgt uit Coens keel. De Heeren zouden met den duivel zelfs wel goede vrienden willen wezen, als ze maar geld verdienen en vrede kunnen houden. Zij, met de geheele macht van de Vereenigde Nederlanden te hunner beschikking beven en bibberen voor de Engelschen terwij hij met een onnoiozele scheepscmacht en een handvol geld de baan gebroken heeft voor Nederland in het Oosten. De Heeren hebben nog meer noten op hun zang. Zij zijn ontsticht over Coens beleid bij de vermeestering van Banda. .... Die van Banda hebben een harde straf ontvangen voor haar voorgaande moorderij, bondsbrekingc en andere ontrouwigheden .... Laat het eens en genoeg wezen. Wij hadden wel gewenscht dat het met gematigder middelen beslist had kunnen worden. Zij hebben haar voorgaande trouw loosheid duur genoeg betaald, ’t Zal wek zoo gezeid is, ontzag maar geen gunst baron. Die *r veel doet vreezen, veel moet vreezen.De geslagen wond moet men met alle zachtigheoid zoeken te verbinden. In tegenspoed behoort men moed, in voorspoed wijsheid te gebruiken .... De aderen bij Coens slapen zwellen. De Hoeren in hun makkelijke stoelen, bij wijnkan en zwaren maaltijd, beloeren hem, die voor hen het spil afbcct ! .... Derhalve dient wel gelet, dat het volk, nog in 't ge- bergto zijnde, geen schade lijdt, maar er middelen beraamd worden om hen,is 't mogelijk te bevredign.... De Hoeren zijn te laat I Hot volk in het gebergte ia al twee jaar dood. Nog zijn de XVII niet aan het eind van hun Latijn. Over de rechtspraak jegens de Engelschen te Batavia ordonneert de brief: Handelt discrctelijk met dit kitteloarige volk. Houd u buiten alle dadelijkheid en gebruikt de justitie en stadsrechten tegen haar zoo weinig als ccuigszina mogelijk is ... . Coen heeft gansch niet discreet gehandeld met do Engolschon. Hij heeft de justitie op hen oven scherp toegepast als I op Chiucczen en Javanen; hij heeft hen gekastijd. .... Gij oppert het plan, vervolgt de brief, Macao op hot lijf te vollen. Dit meenen wij gonscb en al te strijden met ons voornemen. Ons ontbreken in Indië geen oorlogen, die alles verteren.... Nu stijgt Coen het bloed naar het hoofd. Do tocht naar China, de tocht van Reyersz, die de kroon zou worden op zijn landvoogdij, wordt vierkant afgewezen door de XVIII Coen komt aan het slot: Hot punt van do reputatie on de achtbaarheid, dat dik on menigmaal scherp genomen wordt, zult gij met zwaar laten wegen, altoos bedenkende dat te onzen aanzion (als koopluiden zijnde) die d’oere hooft, die, niemand geweld doende, 't profijt verkrijgt.... Prinsen en groole potentaten staan menigmaal precies en scherp op het punt dor achtbaarheid en drijven dat te hard .... Er staat geen letter in den brief, die Coen niet reeds door onherroepelijke handelingen heeft verzaakt. Er wordt geen richting aangewezen, die niet rechtdraads indruischt tegen u... p..‚‘........„ Zijn koninklijke projecten 1 In bitterheid herhaalt Coen do woorden uit don brief. Dürin ton minste hebben de Hoeren gelijk. Hij heeft do considoratiëu vim prinsen en potentaten, die zij (als koopluiden zijnde) verfoeien. De oorlogen, die de Hoeren ten koste van alles willen vermijden, heeft hij gezocht ....en gewonnen !En daarmee heeft hij de reputatie en de achtbaarheid der Compagnie en van de Vcreenigdc Nederlanden in Indië gevestigd. Do hoeren zijn bang voor die reputatie, omdat ze geld kan kosten. Als zij maar profijt hebben, als zij slechts geld verdienen, zouden ze een voetveeg voor Engelschen en Mooren willen zijn. Hier zit de kern van het conflict èn statenhouwer staarhòuwer staat bij hooplieden in dienst. Een man, die een imperium wil stichten, moet werken voor menschcn, die op geld uit zijn. Grimmig loopt Coen hol kantoor op en neer. Het vertrek is hem te klein. Hij stoot zijn voeten legen muur en achterwand. Dit is een beeld van de positie waarein hij is geraakt een gekooide vogel. Nooit! nooit! nooit! I Coen laat zich niet boeien en binden. Wanneer hij niet zichzelf mag zijn, als hij zijn sterke wieken niet mag uitslaan in do grootc ruimte van het Oosten, dan gaat hij heen. Plotseling staat Coen stil. Hoe komt het dat Hoeren XVII zoo eensklaps radicaal verouderd zijn ? Tot dusver lieten zo hom don vrijen teugel; zo volgden hem: ze prezen zijn beleid .... Een gedachte door zijn brein. Opnieuw vat hij den brief om te herlezen. .... De vrijwillige medewerking van de Indische volkeren en een vriéndelijke omgang met hen is het principaalste wit en oogmerk van de Compagnie.... Wie heeft steeds zoo gesproken ? Wie wou zoo zoet en zacht handelen met do inlanders en hoeft zich daardoor verstrikt in trouwbreuk on bedrog ? Roaol! Dit is do stem vnn Reacl. Do oude gouvemour- generaal, wiens politiek van tolerantie ia geëindigd, omdat do XVII vóór Coca ea tegen hem geko7.cn hadden, heeft nu do Heercn weer aan zijn koord gekregen. Zijn rivaal staat achter dezen brief. Aan diena inblazingen hebben do bewindhebbers het oor geleend. Grimmige strijdlust ontwaakt in Coen. Hij neemt den t00„w“... goworpen hondschoen op. Hij xal spreken met Hoeren XVII èn met Roael! In de vergadering van den Raad van ludiii kondigt hij rijn voornemenb aan.Ik ga naar patria.Over een week za ik varen met de Mauritius. In deze vergadering moet een nieuwe gouvcrncur-gcucraal worden aangewezen.” De leden van den Raad verbazen zich over dit plotseling besluit. Coen had zijn plan om naar hel vaderland te gaan toch laten varen.Hij zou minstens wachtern tot de vloot uit China was teruggekeerd. Met de trofee van den Chinecschen handel, voor Nederland veroverd, zou hij naar Holland gaan. „Ik gn nü !" zegt de landvoogd zonder naderen uitleg. „Voor gouvcrneuc-generaal beveel ik aan Pielcr do Corpeutior." Coen gaat. Als een strijder gaal hij. Do Hoeren, die zijn beleid durven inken en weerstreven, zal hij van antwoord dienen. Zij welen dat zijn pen scherp is ; ze zullen ondervinden dal zijn tong nog scherper is en zijn woord vele malen krachtiger danb zijn brieven. Hij zal zijn meesters leeren, welk beleid in Indie gevolgd moet worden. En als de bewindhebbers niet bereid zijn groolc koloniale politiek te voeren, dan zal hij met de Staten-Gcneraal en met Prins Maurits spreken ! Dn reis van Batavia naar Kaap de Goede Hoop duurt lang en in hel begin verloopt Ke traag. De schepen Keulen bij Kwakken wind door luie golven ; op sommige dagen kunnen Ke den tegenstroom van den passaat niet cenn den haas, Koodat Ke verlijorcn ia plaats van dat ko vorderen. De Keilen hangen alle dagen «lap en de non schijnt fel, zoodat do voeten kleven in hel uilioopcud pek op de dekken. In de kajuiten is hol heet als in èen oven.Zoo'n reis brengt geen soulaas aan wie na zware troppenhlaren naar koelte snakt. Doch bij de nadering van de Kaap komt er verandering. Het is herfst op bet Zuidelijk halfrond. De zee schiet aan onder een barden stoker ; uit donkere wolken vallen buien, fn het vaderland pleegt men te klagen bij zulk weer. Voor Coen is hel een verkwikking. Een bries, die je kil om de ooren blaast, een bui. die koude droppels in het gezicht jaagt, het is een woelde, wanneer men tien joar lang de koelte heeft ontbeerd. Do schepen krijgen vaart bij dezen stoker; zo rijden op do golven maàr liggen vast inh het zeil.Voorlijk fluit de wind in het want en luid bruist de boeggolf.De reis wordt goed. En bij het binnenkropen van de Tafelbaai wordt het nog beler. Tegen de hellingen van den berg zijn tuinen vol groenten, en bongerds, waarin do vruchten hangen aan het hout. En in de boni zijn landslui. De retourvloot ontmoet hier zeven schepen, die van Holland komen. Tien trolscbe Oostinjovaarders liggen er bijeen, groole schepen, met haoge, rijkbowerkto spiegels, van wier masten het oranje blanjc bleu vroolijk wappert. Het lijkt of Knap de Goede Hoop het voorportaal van Holland is! Hoe sterk is alles hier in korten tijd veranderd. In 1595 moesten de Hòustmane de kaap voorvbijelle omdat ze vrees den voor de Portugcesehc kraken in de baai. Torn (sten in 1609 voor het eerst naar Indië reisde, vochten Hollanders en Portugeezen voortdurend om de Tafelbaai. Thans is die strijd beslist. De vijand laat zich hier met moor zien. Cabo de Bonn Esperanza is Kaap de Goede Hoop geworden. Ook op de Zuidpunt van Zuid Afrika is de staat der Compagnie ge vertigd. Behalve fruit en wijn en goed gezelschap vindt Coen aan de Kaap ook brieven van de Heeren XVII. De uitgaande schepen hadden er verscheidene aan boord. Zij ademen denzelfden bitteren geest als het epistel, dat hem naar Holland drijft. De Heeren, die hem altijd prezen en zijn verwijten zwijgend slikten, durven hem nu scherp de les te lezen. ....bevinden dat U.E. zij klagende met zuld een vrij moedigheid in woorden, dal gij alle maat, regel en discretie te buiten gaat, zoodat het lijkt dat niet wij u, maar gij ons te ordonneeren en bevelen haddet.... Coen bijt zich op de lippen. Hij, die in weerwil van hun schrielheid en kleinmoedigheid ten hunnen bate het Nederlandsch gezag in Indië gevestigd heeft, verdient een andere bejegening dan zulk getutte). Al lezend groeit zijn bitterheid,Hem den man die meer voor hen gedaan heeft dan eenig ander, lezen zij de les en voor de doodsvijanden der Compagnie nemen zij het op.Zij kermen omdat Coen de bezittingen en rechten van de Engelschenen omdat coen de bezittingen en rechten van de Engel .... Maakt rekening dat wij hier aan den ram gekoppeld zitten en dat de Staten Generaal ons niet kunnen bescher men.... Coen lacht hooueml. Als ëóu aan den Engelschcn ram gekoppeld heeft gezeten dan is hij het geweest, toen iïeeren XVII hem presten er in vrede mee te leven, en desondanks heeft hy het dier van zich afgeschud. Ook over China de Heeren. ....Onze menninge is niet dat men ďen Chineezen haren vrijen handel zal beletten Dit is de tweede maal dat de Heeren hem pertinent de groote expeditie verbieden. Het vonnis kwelt Coen niet. Hij is veeleer blij dat Reyersz onderwegwas vóór een veto uit Nederland het kon verhinderen. Hij hoopt thans enkel dat het bericht aangaande de Chinecsche vloot hom achterhaalt, aleer hij in patria is aangekomen. Dan zul hij zijn meesters toonen wat hij in weerwil van hun zuinigheid en vrees verworven heeft: voet en dominic in bet land van China, gelijk op Java, en al den rijken handel dor Chineezcn 1 En voor dit resultaat van koen beleid zal de critiek ver-' stommen, Het wordt een vroolijk oponthoud aan Kaap de Goede Hoop. Men eet fruit en groenten en drinkt overvloedig Kaapschen wijn. De thuisvaarders vieren blijde de ontmoeting met het volk, dat regelrecht uit Holland komt, en Coen doet er aan mee. Het is plaisant den teugel cens te kunnen laten vieren,warneer zoo lang met een strak bij gerden is Maar na een week wif de commandeur toch galrnc'varen. De wind is gunstig en hy wil graag de schade inbalen, die op do trage reis van Java naar de Kaap geleden is. Coen houdt het tegen. Hij wenscht te wachten op het schip uil Indië, dat De Carpentier hem achterna zou sturen zoodra er melding was van Reyersz. Doch cr komt geen schip en het wachten valt het scheepsvolk lang. Men wil naar huis. Nog een dag houdt Coen de vloot op. Wanneer dan nog geen zeil opdoemt laat hij haar gaan. Maar bij het uitvaren van de Tafelbaai tuurt hij voortdurend naar het Oosten. Hij hunkert naar het bericht, dat zijn beleid voor Heeren XVII zal rechtvaardigen. Op Sint Helena wordt andermaal ververscht en tijdens het vertoef aldaar loopt waarlijk een ander schip uit Indië de haven binnen. Het ie de Delfshaven, veel later afgovaren dan de vloot van drie. Do wind, die de Mauritius tegen was, is dit schip gunstig geweest. Het rapport van Reyersz is aan boord! Coen grijpt het gretig aan. Daar is do kroon op zijn bestuur! Doch onder hot lezen wordt zijn blik zwart als de nacht. ijn lippen persen zich opeen zijn aderen zwellen jij de slapen en alle kleur is uit zijn smal gelaat verdwenen. ....Bij een ongelukkig treffen te Macro is het klòckate volk der vloot geneuveld of gewond en vèl geweer vèr foren .... .... Tijdens een aanval op Chincheu zijn drie schepen in den storm verstrooid. Met het overschot kon do aanval niet wel worden doorgezet.... .... Het is ongelooflijk, hoezeer de ganscho kust van China bewoond is, welk een groote menigte van volk en vaartuig overal is. Haar jonken zijn den onzen veel te kloek in ’t zeilen, wenden draaien .... Coen weet het al. De expeditie is mislukt! Hij weet ook, dal het Reyersz’ schuld is. Bij Macao vergat hij flank en rug te deķken en daardoor werd het een ordelooze vlucht toen zijn mannen voor de Chineezen wijken moesten. De Chincezei den onzen veel te kloek . . .. ? Reyersz moest hen te kloek geweest zijn !... . Maar Coen heeft Reyersz uitgezonden. Hij heeft een jonkmaqn met èn zwaar bevel belast ondanks dat de Carpentier hem heeft gewaarschuwd, Coen overmoed is weg.Hij moet voor de Heeren verschij nen zonder een Chineeschen lauwerkrans. Zijn laatste en grootste onderneming, die al het voorgaande in de schaduw stellen zou, is ganseh vruchteloos afgcloopen. Zijn koninklijks! project is bij zijn handen afgebroken. Disporecrt niet, heeft Coen geschreven, niets kan ons hinderen of deren, want God is met ons. Te veel omvamen, schreven Hceren XVII, maakt doen in plaats van groot verzamelen. Wie krjjgt gelijk ? De brief, dien Coen op Sint Helena schrijft en met een jacht vooruit zendt, opdat hij bij zijn meesters het pad een weinig effenen zal, is van ganseh anderen toon dan Coen er immer een geschreven heeft. .... Ik ben beschaamd door goeden ijver zoo ver gevallen te wezen, dat ik zulke ongeschikte woorden gebruikt heb en U.E. zich zijt komen te belgcn. Wat wonder is 't dat wij (midden in duizend moeilijkheden zittende) onze slechtheid in dier vo ege toonen?Want nooit is een mensch zoo wel begaafd of hom ontbrak nog veel meer .... Alzoo het ons voorkwam dat ons verzoek om schepen, geld en eerlijke gezinnen noodig en licht te vervullen was, verdroot hel ons zeer tc zien hoeveel schoonc gelegenheden verzuimd waren. Door al te grooten ijver zijn wij onbedachtelijk met inpertincutc woorden tegen U.E. uitgebnrsten .... Ik hadde wel gewenscht dat ik U.E meerder duebst dab uj gedaan heb, had mogen doen .... .... Hiermede, edele, erentfeste, wijze, voorzienige, zeer discrete Hecrcu, zullen d’Almogeude God bidden dat Hij U.E. aflairen met zijn heilige en mildrijke genade zegene, ten besten van de Compagnie, tot welstand der Verecnigdo Nederlanden en tot bekeering van de ongcloovigen.... HOOFDSTUK XI Holland in het zicht I De blonde duinen staan op het groene water en daarboven is een sterke hemel van kobaltblauw met witte wolken. De dijken van West friesland doemen op. Voorzichtig koerst het schip tusschen de banken van het Wad. Men ziel de robben slapen op een zandplaat. De meeuwen dansen en buitelen boven het schip; met trillende vlerken hangen ze in de lucht. Na tien jaar ziet Coen Holland weer.Van de hooge een pagne der Mauritius kan hij over de dijken heen het lage land zien, de hoeven mot het spitse stelpdak, het vee in do weiden, de bongerds midden in het vlakke land. Hij ziet do torens weer en hij herkent ze : Medemhlik, de hooge Zuidertoren van Enkhuizen ; in de verte schemeren de Hoofdtoren en de Groote Toren van Hoorn, zijn geboortestad. Op den dijk daarvoor heeft hij als kind gespeeld. Maar de Mauritius vaart niet naar Hoorn ; ze gaal naar Amsterdam. Daar zal Coen voet aan wal zetten. Wie denkt, nu het einde nadert van een lange reis, en nu dat eind zoo schoon is, nog aan kwade tijdingen en pijnlijke ontmoetingen ? Men komt thuis, in het eigen land, in een land dat schoon is en goed. Hier brandt de zon niet heet en schroeiend ; haar stralen zijn hier koesterend on mild. En hoe warm en diep zijn alle kleuren.Het water is staal blauw in de Septembcrzón. Gloeiend bruin zijn de zeilen der staalevers, die rondom de Oostinjevaarder dobberen ; hun geteerde rompen, druipend van water, flonkeren als duizend sterren. Dieprood zijn de daken der huizen, die men van het schip af ziet; de koperen windvanen op de torens blinken. Was dat vroeger ook zoo ? vraagt Coen zich af. Waren toen ook alle klenreo zoo juichend en alle vormen zoo schoon en rond in Holland ; blonk toen de zee ook als een gehamerde „mi... nu... ui; w... r... n... n. x... a. m... snd d.. hij het nooit geweten heeft. Misschien had hjj dan Ie veel naar Nederland verlangd. Ecu man, die zijn levenswerk in Indië gevonden heeft, moet geen heimwee hebben naar zijn vaderland. Maar hij mag wel vreugde hebben als hij thuis-1...... Hot IJ is overvol met schepen. Franscb- en Oostlandvaarders liggen er bij menigte. Er zijn tientallen, honderden schepen met klapperende wimpels en wapperende vlaggen ; d. 12...... mnx..." hnnnd... op 1... b...“ winst: uw... „na... uit d... w... A... n... aígm 1..d. 1...... d. 1...... vaardors te lossen en te laden. De grootste van alle schepen in de Amsterdamscbe haven zijn de Oostinjevaarders. Coen 1...... d. „uw... di. dikw-ij]: a. Imm. 5...... rijn: de Arcnt, de Bruynvis, de Ceylon, Clcen HoUandia en Goede Hope. Forsch, hoog en goed getuigd zijn ze, de beste schepen van do Nedcrlandsche vloot. Eu achter deze menigte van schepen rijst de stad. Coen herkent den Schrcierstoren, den Oudekerkstoren. Maar welke kerken staan daar rechts en links ? En wat voor hoogc huizen staan hier 1 Batavia is opgerezen uit het oerwond en een oude kota. Amsterdam is in diezelfde jaren tot een groote stad geworden. Hier stonden, toen Coen wegging, nog vele houten huizen. Nu zijn ze allemaal van steen en tweemaal hooger ópgetrokken. Twee, drie verdiepingen tellen de huizen aan de kaden. De trapgevels zijn versierd met vroolijk lofwerk. Wapens en beelden zijn op de gevelstcenen uitgebouwen. De kunsten bloeien in Holland oven krachtig als de handel. Bij het meren der Mauritius wordt Coen verwelkomd door gedeputeerden van de XVII. Dirk Bas en Andries Rijckaert, bewindhebbers,zijn met den secretaris Boreel gekomen om den afgetreden landvoogd te begroeten. Harlelijk is die begroeting, eerbiedig bijna. Er is geen spoor van de bitterheid, die Coen verwacht had nu de laaste brieven.Er is geen teeken van verwijt, ofschoon zij toch reeds welen van den slechten afloop der Chineesche expeditie. Bos noodigt Coen tot oen maaltijd, die in zijn huis zal worden aangericht. Bij die maaltijd heeft Coen de èrplate tusschenb de bewindhebber der kamer van Amsterdan de burgemeester van de stad en de bloem van Amstels vrouwen. Coen wordt gehuldigd als do man, die voet en dominie voor Nederland op Java heeft verworven, die den staat der Compagnie heeft gefundeerd, Spanjaarden en Portugeezen uit den archipel verdreven heeft, en de Engelschen denzclfden weg doet gaan! Allen stemmen in, wanneer Boreel de groote daden van den landvoogd prijst. Elk rekent het zich tot een eer als hij een woord met Coen mag wisselen. Coen heeft veel reden tot verwondering. Over de hulde die hem wordt gebracht —is deze lofredenaar Boreel dezelfde die de zure brieven van de XVII geschreven heeft ? — en ook over de varenderingen die in een tijdbestek van twaalf jaar in Amsterdam tot stand gekomen zijn.Coen meende dat er vroeger weelde was in de Amsterdamsche koopmans huizen. In vergelijking lot hetgeen hij heden ziel heerschle er destijds soberheid. De woning van Dirk Bas gelijkt een vorstelijk paleis. Italiaansch marmer is kwistig toegepast. De meubels zijn rijker, het servies veel kostbaarder dan vroeger ; aan de wanden hangen veie doeken ; éën kamer heeft gobelins aan alle wanden, verschillende plafonds zijn geschilderd door een grooten meester. De maaltijd is verfijnder. de greechten gevarieerder dan voorheen.Er zijn onder scheiden spijzen, die Coen te voren nimmer heeft gezien. ,,’t Zijn nieuwe groenten,” licht Elisabeth Bas in, die naast Coen aan de tafel is gezeten, „gekweekt in den plantentuin in Leiden. Daar komt elk jaar wat nieuws vandaan. Bevalt mijn tafel u ?" „Ze is voortreffelijk,1* beaamt Coen. „Alles is goed en schoon in ‘x vldexlnnd." Met een voldane» glimlach wijdt mevrouw Bos zich weer aan het kuiken op haar bord. De vrouwen zijn in deze jaren ook veranderd. Haar kleed is van fijner stof en van voornamer snit ; in bet kunstig kapsel flonkeeren diamanten in gesprek en manieren zijn ze los, ser geworden. Een oogenblik heeft Coen zich vreemd gevoeld in haar gezelschap. In Indië heeft hij bijna geen omgang met vrowen gehad,Hij kan niet aanstonds wennen aan haar gratie.In èèn opzicht echter zijn de vrouwen niet veranderd Reinheid zeligheid demond weerplegelen in haar blauwe oogen. Dit zijn de vrouwen, die Coenin Indië heeft gemist. Dit is wat aan Batavia ontbreekt. Na den maaltijd toont de gastvrouw aan Coen de schilderijen in haar huis. De Italiaansche doeken zijn Coen bekend. Tijdens zijn leerjaren in Rome heeft hij er vele gezien. De kleuren vond hij vaak te schel de voorstelingen te druk en te romen tisch. Ze pasten beter in een roomsche kerk dan in de woning van een Calvinist. Er hangen ook portretten aan den wand. Coen loopt er vluchtig langs. De oude Hollandsche portretten konden hem nooit bekoren. Somber, stijf en koud waren ze. Voor ëén schilderij blijft de landvoogd staan. Dit is ook een portret. Maar welk een onderscheid met wal men altijd zag. Hot stelt een meisje voor. Ze draagt een donker kleed, een plooikraag en een witte hul. De kleeding is eenvoudig, maar hoe glanst dat laken, hoe schoon is de fijne kant van kraag en hul geschilderd. En het gelaat I De oogen vonken van geest, de roede lippen bloeien. Is dit een conterfeilsel, dor en stijf, zooals de gindsche rij portretten ? Dit is het leven zelf! „Wie heeft zóó geschilderd ?” vraagt Coen verrast. „Frans Hals ?” licht mevrouw Bas in, „onze Frans Hals.” „Een Hollandsche schilder? Hebben wij tegenwoordig zulke mannen ?” „Wij hebben grootore mannen nog,” antwoordt zij met een schalkschen glimlach. Coen antwoordt niet terstond ; hij weifelt; wat bedoelt zij ? Waarlijk hij is den omgang met vrouwen niet gewoon. „De man. die Indië gewonnen heeft, is grooter dan de beste schilder,” zegt zij warm. Meteen wendt zij zich af. Een ander legt beslag op haar. Benninck spreekt haar aan. Maar over diens schouder kijkt ze naar Coen, die voor de schilderij is blijven staan. Zo heeft daareven iets zien flitsen in zijn oogen, en ze heeft daar vreugde om. Haar man heeft haar van Coen gezegd : hij is zoo hard als ijzer. In het gevecht is hij voorbeeldig, als het op zaken aankomt, geen als hij. Maar voor gezelschap ? Een man, die zulke brieven schrijft en die in Indië de dingen zoo tractccrt, kan daarvoor kwalijk deugen. Zij heeft het anders ondervonden. Coen was een aangename tafelbuur en in zijn pantser heeft zij, gelooft ze, oen zwakke plek ontdekt. Een lichte hand raakt Coens schouder. Willem Borecl staat naast hem. „De landvoogd in bewondering voor onzen schilder ?” vraagt hij vroolijfc. „0f.... voor het meisje?” Boreel lacht schalks bij die woorden. Hij heeft van Coen denzelfden indruk als Bas. Diens brieven, die hij alle heeft gelezen en voor Heeren XVII beantwoord, getuigden immer van een resoluten geest en verrieden groote vaardigheid in het gebruik der Nederlandsche taal. Maar liefde voor kunst was nooit gebleken en dat Coen onder de bekoring van een vrouw zon komen, het lijkt Borecl wat vreemd. Coen is geheel zichzelf. „Wij moeten zulke vrouwen in Indië hebben,” zegt hij. „Vrouwen als deze” hij wijst op het portret „en als die." Zijn hand gaat door de zaal. „Als gij ons die gezonden hadt het zou er beter vòr staan met de Compagnie.” „Dit slag van vrouwen laat zich niet sturen,"antwoord .Boreel. „Die moeten gehaald worden.' Gij" hij glimlacht oolijk — „moet de eerste halen.” Coen kiest een ander onderwerp. Een gesprek over Compagnies zaken valt hem gemakkelijker dan over vrouwen, vooral als hij daar zelf bij wordt betrokken. Bureel, man van do wereld, gewend aan conferenties en partijen beide, volgt Coen soepel in het gesprek over het nieuwe onderwerp. Hij licht hem in over de voorraden peper en noten, over de laatste uitdeeling aan participanten en over de ontevredenheid van do deelgenootcn daarover. Maar het ontgaat hem niet, dat Coen zijn blik weer dwalen laat naar het portret aan den wand. Boreel Iaat niets blijken. Hij spreekt verder met Coen, over de moeilijkheden in den afzet naar bet oorlogvoerend Pruisen, over de boosheid van du Engelschen .... Het is een zuiver zakelijk gesprek. Alleen als zij scheiden, en Coens blik nog eens naar het portret dwaalt, zegt hij, onopvallend en schijnbaar argeloos: „Het is Eva Ment, een dochter van Claes Ment en Sophia Benninck. Haar ouders zijn vanavond hier.” Coen kijkt Boreel onderzoekend aan. Heeft hij zichzelf verraden ? Hel diplomatengezicht is eflen. In den loop van den avond spreekt Boreel de gastvrouw. Zij vertelt heiu van Coens belangstelling voor schilderijen, van zijn bewondering voor Frans Hals. „Frans Hals ?” vraagt hij met een ongeloovigen glimlach. „Hij heeft het schilderij van Eva zeer geroemd." Boreel buigt zich naar de gastvrouw over. „Het meisje de inlandsche handel van Batavia op alle kwartieren van Kaap de Goede Hoop tol aan Japan, Zoo zal een ontelbare menigte van volk kunnen worden onderhouden. Coen is staatsman.Hij is meer!Hij is een Calvinistisch Christen die wee dat alle werk op aarde het werk van kooplieden en zeevaarders, maar dat van regeerders het allermeest, een werk ter eere Gods moet zijn. Door het planten van kolonie zal de Christelijke religie worden verbreid.Als kloeke lieden worden uitgezonden van goeden leven, kloekverstand en vromen zin, zal de Gereformeerde leer aan heidenen en Mooren gepredikt worden en het Koninkrijk van Jezus Christus worden uitgebreid. Het Spaansche rijk zijn in Indië de stcenen uitgebroken; straks zal het in Amerika ook vallen. De macht van het Pausdom zal daarmee vergaan. En in Spanje's plaats zal het rijk der Nederlanden worden uilgehrcid. Zoo zal de Gereformeerde religie overal gepredikt worden. God verwaardigt ons om aan zijn Koninkrijk te bouwen. Verstaat dan uwe goddelijke roeping en volvocrt uw goddelijke taak ! De schrale gestalte van Coen is onder het spreken faooger geworden ; uit zijn diepe oogen spatten vonken ; zijn bleeke wangen zijn licht rood gekleurd ; zijn stem, aanvankelijk heesch, is vol en sterk geworden ; zijn zwaar geluid vervalt de zaal. In hel begin hebben de leden van de Staten-Generaal koel en critisch geluisterd. Zij hooren dagelijks zooveel pleiten, soms voor de belangen van hel land. het meest voor eigen profijt. Doch onder de ontwikkeling van Coens program werd faun belangstelling meer gespannen. De bewindhebbers van de Compagnie hebben niet te veel gezegd, toen zij hun guuverneur-generaal een man met koninklijke projecten noemden. En bij het einde van zijn rede voert Coen hen mee. Zij zijn <5lSk Calvinisten gelijk hij, al ging de glans van hun geloof te dikwijls schuil achter koopmansgeest en politieke kronkelwegen. Na Cocn haar zoo aangrijpend schildert, voelen zij ook de grootschheid der roeping van de Nederlanden. Het koninkrijk van Jezus Christus moeten zij doen vorderen:het rijķ van den Añtichrist te gronde werpen.Het Evangclic moet door hun toedoen overal gepredikt worden. Thans hecrschcn in de verre landen heidendom en Moorendom. Spanjaarden en Portugcezen hebben het Pausdom verbreid. Het is do roeping van de Nederlanden allen valschen godsdienst te verdrijven en de ware religie overal te planten. In de deftige vergaderingen van de Stalen-Gcneraal is het geen gewoonte luidruchtig instemming te betuigen met eenige rede, die er wordt gehouden. Van dit gebruik wordt ook thans niet afgeweken. Maar als de raadspensionaris met de geijkte formule dank zegt, tintelt er iets in zijn stem en bij het heengaan krijgt Coen van vele leden der achtbare vergadering een warmen hanďdruk. Voorzoover hel aan de Staten ligt, weet Cocn na deze ontmoeting, krijgt hij een nieuwe opdracht voor de landvoogdij in Indië en wel op hot program, dat hij heden heeft ontwikkeld. De eerste ontmoeting met hel vaderland stemt Coen tevreden. Na den schok van Sint Helena heeft bij zijn zelfvertrouwen weer geheel herwonnen. Ook bij de XVII zal hij nu zijn doel bereiken ! HOOFDSTUK XII Op Ml feestmaal kan men worden gefêteerd, de Hoogmogenden kunnen hulde brengen aan den man die roem cer werven heeft voor de Republiek. Prins Maurits, do oudveldhoer, mag Coen prijnen vanwege rijn voortreffelijk krijgsbeleid bij de verdediging van hel fort te Jacatrn en tegen Thomas Dale, maar hoe aal het gaan in do vergadering der Hoeren XVII ? Daar moet de dienaar zich verantwoorden voor zijn meesters. Daar ontmoet hij Renel, den auctor intellectualis van de scherpe brieven, als leider van de opposoerende hoofd-oandcclhouders. In Amsterdam wordt die vergadering gehoden op een grauwen najaarsdag. Dikke wolken onderscheppen het licht en maken de Mal dor XVII neer soullier. Een stormwind huilt om het gebouw. Bijwijlen klettert de regen op de ramen. Coen is gereed voor den strijd. Hij leest zijn rapport. Het is lang en openhartig. Nog minder dan in de Staten Generaal verzwijgt hij voor zijn meesters de tegenslagen, die hij ondervonden hoeft. Hij windt er ook geen doekjes om. dat do kosten tot dusver groot en de winsten daaraan niet evenredig zijn geweest. Maar daarnevens taal hij zien. hoe stevig de macht der Compagnie in hot Oosten is gevestigd, en welke groote perspectieven er zich openen. Nederland moet in Indie alleen het heft in handen hebben, of de Compagnie zal niet beslaan, zoo ia de tenenr van zijn beloog. De mocht in Indië moet eerst bevestigd worden. Doch als dit is geschied, zijn rijke winsten zeker en gewis. Dan zal dn gansche Europeesche markt voor Indische producten in haar honden zijn. zal ze dc marnieren en de prijzen naar haar believen kunnen regelen, en zal zich voor het Nederlandschc volk in Indië een oumelelijk arbeidsveld openen, waar de Ncdorlnndsche ondernemingsgeest zich ongebreideld kan ontplooien. Cocn spreekt uren achtereen. Hij spreekt den ganschen morgen en den gebeden middag. Te luisteren none zoó’n lange rede moet vermoeien. Vandaag vermoeit hot niet. De hooge, rechte ruggen van do stoden schijnen de hoorders heden niet te hinderen. Zij hoeren het loeien van den storm niet, noch hel kletteren van den regen. De spreker voert hen mee naar Indië. co in de felle zon der tropen openeu zich voor hen wijde vergezichten. Cocns stem, eerst hcesch, wordt allengs hdderdcr, zijn voordracht wint aan overtuiging, zo wordt zeer suggestief. Zijn brieven vonkten reeds van geest, zijn woorden tintelen van warmte en gloed. Hier smal geen dienaar, die rekenschap geeft van hot werk dut hij in opdradit van zijn meester» heeft verricht. Hier staat een man, die weel dat hij een zending heeft vervuld, die er als ia een flits soms iets van voelt, dat hij een rijk gegrondvest heeft, hetwelk de eeuwen zal verduren. Niet allen hebben zich dnor Cocn laten mccslcepcn. De rebclicerendo participanten luisterden met weerzin. Wal malen zij om de eer dor Republiek en om do toekomst van het volk ? Hun gold, hun lieve geld I Zij hebben in jaron geen uitdecling ontvangen andere dun in peper en die is onverkoopbaar. Hot in (loens schuld I Hij verteert hun geld ia oorlog. Both, Reynst on Rcuol konden met zes ton gouds por janr toe, Cocn had er zestien noodig! Het hevigst kwelt hun zijn pleidooi voor de uitzending van vrije luiden. Als dio naar Iiulië gaan, zullen zij do winsten opstrijken, en de aandeelhouders van de Compagnie kunnen naar hun duiten fĺuiten. Reael heeft zich op den aanval voorbereid. Wanneer Cocn eindelijk uitgesproken is en de president-bewindhebber de discoursen aan de orde stelt, staat hij op en aanstonds richt hij zich op do kwestie van do vrije luiden. „Wat wilt gij, dat die mensehen in Indië zullen doen?” „Zij moeten,” antwoordt Coen, „de scheepvaart in de Indische wateren onderhouden, negotie drijven, slaven rcgocren.... „Jnist," valt Rcaol fel in, „beulen cn guardians over'een kudde slaven, dht kunnen zij zijn, uw vrije luiden! Voorts deugen zij tot niets. Hoe kimt gij hen in Indië begccron? Gijzelf” hij diept uit een bundel papieren, die voor hem op de tafel lilggen een brief van Coen ophen geschreven dat bet luie beesten zijn, die de Compagnie opeten, de inlanders mishandelen, berooven cn bestelen, de negotie in den grond bederven en de Nederlanders door ganseh Indië bekend hebben gemaakt als de allerwreedste natie van de wereld.** „Dat waren me vrije luiden,” kaatst Coen den bal terug, „het uitschot, dat ik van u heb overgehouden cn het rapalje, dat me door do Compagnie gezonden is. Ik wil een ander slag ; eerlijke lieden moeten uitgezonden worden.” „Geen eerlijk man wil onder den kwaden hoop in Indië verkeeren." Coen is geprikkeld ; „Gij hebt daar toch verkeerd lEn ik. als ik ten minste onder de èrlijken gerekend mag worden Er zullen honderden gaan, wanneer ze' slechts verlost worden van uw mentie. Do vrije luiden zullen alle naties uit Indië varen .., Reael ontdekt een nieuwe aanvalsfcans. „Er uit varen ?" vraagt hij hoouend. „Hoe wilt ge dat ? Met redelijke middelen gaat het niet. Do inlanders leven veel soberder dan wij. Bij vrijen handel varen zij ons er uit inplaats van wij hen.” Het schot schijnt rank. Er zijn er in den kring rondom Reacl, die hun vreugde nauwelijks kunnen onderdrukken. Maar Coen ziet zijn tegenstander licht spottend aan. „In welk brein komt de gedachte op dat de inlanders niet zouden mogen leven en werken? Alle naties zullen er worden uitgevaren. Dat zijn de vreemdelingen, de Franschcn. de Denen; Engclschcn cn Spanjaarden in de eerste plaats. De inlanders moeten er blijven, in onzen dienst cn onder onze leiding. Zij moeten het land bebouwen voor ons; zij moeten als boots gezel op onze schepen varen. Wij zullen do handelaars en zij onze klanten zijn.” „Dut hebt go op Banda dan op schoono wijze toegepast,” valt Rcaol uit. „Daar hebt go een bloeiend land verwoest en een nijvere bevolking nitgemoord. Het is een schoon begin. Ga zoo voort op Ternate, op Ambon, op Java. Smijt ze allen dood of laat ze van honger sterven. Maar in een leege zee, op ledige landen en met doodc mensehen is geen profijt te doen. Met zulke grove cn plompe gangen wordt de Compagnie geenszins gediend.” Scherp als messen zijn de woorden. Uit Coens bleeke wangen wijkt hot laatste bloed, nu do zwarte bladzijde in zijn bewind zoo fel in hot licht gesteld wordt. Maar het bescheid ontbreekt hem niet. Fel valt hij uit: „Uw schikken en plooien, ma bukken on buigen heeft do Bandnncozen zoo dorlel en onhandelbaar gemaakt! Wat gij verknoeid hebt, heb ik moeten reparcercn. Nu Banda is getuchtigd, is het uit met alle rebellie. Nu zijn ze ginder rijp zich onder ons te voegen.** Renel zwijgt hierover. Deze herinnering aan zijn beleid is hem niet aangenaam. Hij vindt een ander punt van aanval. Hij zal Coen grijpen in zijn zwakste stee in zijn ijdel pogen tot verwerving van den Chinecschcn handel. „Het is roekeloos cn dom, China met geweld te willen dwingen om met niemand anders dan met ons te handelen. . Een zoo vermaard en treffelijk rijk wil niet dansen naar uw pijpen. Zijt ge nog niet genezen van uw grootheidswaan, nu Reyersz met bcblocden kop teruggekomon is 7” „Het falen van een eerste poging beteekent, dat een tweede moet worden ondernomen,” antwoordt Coen. „Als het ooit zou lukken duurt het tien of honderd jaar,” verzekert Reael. „Wat telt een eeuw in het leven van een volk 7” Reael juicht bijna om die vraag. Nu heeft hij greep op zijn rivaal. „In het leven van een volk 7” herhaalt hij. „Wat heeft de Compagnie met het volk te maken? Het gaat om de negotie. De participanten hebben hun geld gestort om winst te maken. Zij krijgen geen winst. Ze verliezen hun geld. Vier jaar geleden stonden de actiën op 300, nu op 180. Ziedaar wat er van komt wanner men òorlog voert in plaats van handel te drijven.Straks zijn de actien niet meer waard." Hij wendt zich tot de bewindhebbers : „Door dezen man wordt de Compagnie geruïneerd.” De kring der participanten geeft luide blijk van zijn instemming met den aanval van Reael. Bij de bewindhebbers hcerscht onrust. Hün principaalste wit is ook om winst te maken. Kan daar de glorie van hel land mee samengaan, dan best, maar hun vermogen mag aan die eer niet worden opgeofferd. Reael heeft stemming tegen Cocn gemaakt. Coen staat rustig in het midden. Hij wacht met het antwoord. Het is nog altijd zoo geweest dat hij sterker werd, naarmate de golven rondom hem hooger gingen.Vandaag ia het niet anders. „Weet ge wanneer de Compagnie, ontwijfelbaar geruïneerd wordt 7" vraagt hij. „Wanneer wij Reaels weg volgen! De node Compagnieën hebben elkander doodgevaren vóór de V.O.C. werd opgericht. Even zeker zullen de vreemde naties ons dòod varen wanneer wij hen niet uit indie weren Wij moeten oorlog voeren of wij zullen niet zijn. Worden wij door oorlog ook geruïneerd 7 Indieu wij hem verliezen, ja. Maar wij verliezen niet I Wij zullen winnen. Dat zegt ons God 1 Zijn werken zijn volkomen 1” Coens woorden zijn doorglocid van een onwankelbaar vertròuwen.Is dit overmoed?Is het het onbegrense zelf vertrouwen van een man, die zich door duizend moeilijkheden heengeslagen heeft en het ónmogelijke tot stand gebracht 7 Het is meer. Het is geloof! Het is stil in de zaal na Coens bescheid. De gloed van het haardvuur speelt op zijn gelaat. Het geeft glans aan zijn bleeke wangen. Men ziet zijn oopen schitteren. Sommige bewindhebbers knikken instemmend.Er roert wat in hun koude koopmansharten. Zij zijn Calvinisten, gelijk Cocn. En Reael, de Arminiaan, die over deze dingen anders denkt, zegt dat in dezen kring van steile Calvinisten niet. Hij zwijgt; do participanten opponeeren niet. De Hoeren XVII vereenigen zich met Coens beleid. Cocn is voldaan. Hij weet dat hij een overwinning heeft behaald, grooter wellicht dan ooit op het slagveld en ter zee. Hij mag doorgaan op den weg, dien hij den rechten weet. Reael is getroefd, den participanten is den mond gestopt, en de zwakke broeders onder de Heeren XVII hebben een hart onder den riem gekregen. Borecl drukt Cocn de hand na de vergadering der Heeren XVII. „Mijn compliment met zóó’n verdediging,” zegt hij warm. „Ga met mij mee naar huis, eet bij me en passeer bij ons den avond.” Diep in hun mantels gedoken gaan ze de donkere straat op waar de storm loeit en de regen gutst. In de ruime kamer van Boreel vlamt het houtvuur en branden de kaarsen op de kandelaars. Een zacht licht ver- vult de kamer. Het hecht gouden glanzen aan de plafondschildering van engelen en vrouwen en doen de zwarte lijste van de schilderijen aan den wand oplichten; do kleine, flakkerende vlammetjes weerkaatsen in den Vcnetiaanschen spiegel. Hoe goed is het in een Hollandsch binnenhuis na een zwarm dag en een tocht door donkere starten in stoomenden regen en gierenden wind, waar het schamel schijnsel van een straatlantaarn met hoornen huls zeer onvoldoende licht gaf om plassen en kuilen te mijden. De druipende mantels en haeden zijn 1.. 1... vunrhnía 5.1.”... en a. mus vnawu strekt men naar het haardvuur uit de storm boldert om het huis ; de regen klettert op de luiken. Het deert niet. Het is er binnen des te beter om ; de zuiging in den schoorsteen doet de eiken blokken vroolijk knetteren. Hoe goed is het bij het vlammend vuur een gesprok te voere met Boreel een man van intellect en ontwikkelig die over de kerkelijke kwesties, over de Enropeesche staatkunde en over de colleges aan de Lcidsche universileit even gemakkelijk spreekt als over dc zaken van de Compagnie. Mannen als hij heeft Coen in Indië ontbeerd. Slechts met een enkeling kon hij spreken over allerhande onderwerpen. Met De Carpenticr en Hulsebos. Maar ook die waren, wat opvoeding cn ontwikkeling aangaat, niet te vergelijken met den fijnzinnigen Borel.En hoe stond het met de overigen in Indië ? Drinken en dobbelen, vechten en vloeken, daar muntten de dienaren van de Compagnie het meest in uit. Coen ergert zich altijd opnieuw, wanneer hij er aan denkt, dat het schuim der natie steeds naar indie is gezonden,. Hoe goed is het in een Hollandsch huisgezin. Bij het avondeten zitten do kinderen van Boreel mee aan tafel. Het is zeer lang geleden sinds Coen in den kleinen huisclijken kring verkeerd heeft; reeds omtrent twintig jaar. Toen was hij bijna nog een kind. Na dien tijd heeft hij altijd het gezinsleven gemist. De landvoogdelijkc tafel in Indië was royaal on dikwijls vroolijk, er waren doorgaans vele gasten, maar huiselijk was zij nooit. In deze kamer is hel zoo vredig en gezellig. Het bijbellezen van Boreel in den kring van de familie cn de maertes klinkt vertrouwder cn inniger dan in het generaalshùis te Batavia. Het sterkste onderscheid tusschen hier en ginder ligt echter in de vrouw.In Indie was een mannenmaatschappij met al de hardheid en ruwheid daaraan eigen. Hier zit mevrouw Boreel als moeder tusschen haar kinderen. Zij schept een sfeer van zachtheid en van liefde. En wanneer zij, nadat de kinderen naar bed gebracht zijn, bij de mannen aan den haard gaat zitten, glijdt het gesprek vanzelf naar andere onderwerpen. In plaats van zaken, politieke intriges of kerkelijke twisten, worden nu de nieuw verschenen boeken onderwerp van het gesprek- De groole nieuwe bijbel uit de drukkerij van Plantijn heeft de gast bij het avondeten reeds gezien. Dat zal wel de laatste bijbeluitgaaf zijn, die voorshands van de pers komt. Het wachten is nu op de nieuwe vertaling, waarmee op last der Staten in Leiden de geleerden bezig zijn. Onderscheiden duivelsboeken zijn verschenen, maar die laten de Boreels hun deur voorbijgaan. De nieuwe uitgaven van Van Linscholen’s Itinario heeft Coen in Indië ontvangen. Heeft hij ook het Reisgeschrift van Bontekoe gezien, waarin van schrikkelijke gevaren en wonderbaarlijke uitreddingen op de reis naar Indië verteld wordt ? Het wordt in Holland druk gelezen. Coen kreeg dat bock nog niet in handen. Maar zijn verwachting is niet boog gespannen. Hij kent den schipper: een onverbeterlijke praatvaar, die bij hem in hel generaalshuis zijn verhaal won doen.Hij heeft hem toen hij net op weg was onderbroken.De man had zijn orders moeten vol- gen en van de Kaap rechtstreeks naar Straat Soenda koersen. Don had zijn volk het leven en de Compagnie een goed schip bchaudm. 2..., u... na .. m... m... uit ‚ij. uw... „m... a... ... ..a.......n a... valk „nu... d. ‚aap... u. 1.. 3...... L. H... 3.... 3.... .... d. voorkeur nu ma... 1...... n... 1.... men a. 3...... hand... „m... n. Hooft: .. „m... 3.... 1.... 1.... ma! uw... .. v...1.1. v.. Vwndal me. n,‘ „I. 5...... m; .. a... v0..x....9 „Zoete vooizekens zijn geen kost voor den generaal,” m... 13...... „Vondel schrijft geen vooizekens,” verdedigt zijn vrouw den dichter. ..Zijn tooi is zoo gespierd als .... als do brieven van den generaal!” Coen lacht vroolijk. „Weten vrouwen van mijn brieven af?” „Mijn vrouw alleen,” verklaart Borecl. „Zij beweert dat er in heel den kring van het Muiderslot geen vaardiger de Nedcrhmdschc taal hanteert dan gij .” Coen heeft schik. Hij is vanavond vroolijker dan hij in lang geweest is. Komt dat door de overwinning op Reacl of door het gezelschap van een vrouw?„Leest u voor."staat hij haar gaarne toe. Zij kiest uit vondels hekeldichten: „Gominer en Armija te Hoof Dongen om het recht geloof. leders ingébracht bescheid In de weegschaal wordt geleid. Doctor Gommar, arme knecht, Had het metten eersten slecht. Mits de schrandere Armiju, Tegen Bczam en Calvijn, Legt den rok van d'Advokaat En de kussens van den Rand ... Gommar zag vast hier en ginds. Tot zoo lang mijn Heer do Prins Gommar’» zij, die boven hing, Troostte met zijn stalen kling, Die zoo zwaar was van gewicht. Dat al *t andere viel te licht. Toen aanbad elk Gommar’s pop. En Armijn, die kreeg een schop. Coen heeft eerst vermaakt geluisterd. Hij weet wol dat politieke invloeden met de godsdienstkwesties zijn vermaagd. au 01a...x.......‚.1. „n... „ma... heefi „n... en M........ „m... Gauunn, E... au vunaa‘. ‚a‘... .y..‚‚.. thieën achter eiken regel schemeren, och, men moet do zon in hot water kunnen zien schijnen. Do slotregels willen hem echter niet bevallen. Do beslissing van do synode van Dordt was op andere gronden gevestigd dan op een stalen kling. Coen maakt een klankrijk en glad loopend gedicht, een spitse „w... niet van a... ...\.....a 1.... v.‚..a‚l kml. hem „i... Mevrouw Borcel legt hel bock terzijde. Ze heeft een klein bundeltje in perkamenten band. Hot zijn gedichten van Bevius, den Calvinist. Zijn verzen zullen Coen meer toespreken, vermoedt ze. Waak ik ? Of sluim ik ? Ben ik bij mijn linnen ? Zie ik de blijdschap van die God beminnen ? Zijn wij verlosset van wreede handen .Onźer vijanden? Dnt is een Nederlandsch geluid ! Zoo is de toestand heden. Nederland is verlost van het wreede, Spnansch geweld. Jubelend vervolgt het vers: Hij is nu zoo opgewekt dat ze het waarlijk gelooft, en ze gaat vòrt hem te verteĺen van de vreugdevolle zorgen van een bruid. Ze zit naast 'hem op het lage bankje en ze' streelt zijn handen. Dat doet ze dikwijls als ze samen zijn. Ze ziel naar hem òp liefhebbend vertrouwend bewionderend Ande ren zijn bang voor dat strenge gelaat. Eva niet. De grijze oogen zijn jegens haar nooit hard ; ze stralen haar altijd warm toe. Maar ditmaal wordt, wanneer ze hom aanziel, haar onrust weer wakker. Hij is zeer bleek, zijn oogen bebbeu niet den glands van andèr nu hoest hij weer zoor zwaar Ben je tóch wel goed ?” vraagt ze, nu zeer bezorgd. Coeu houdt niet van beklag, zelfs niet van Eva. „Ik ben best,” antwoordt hij tM beslist dot zij aflaai. Maar haar bezorgdheid blijft. Zijn droge kuch snijdt door haar borst en als ze hem stoetsgewijze oanzict wordt ze angstig. Het is of een kille hand zich op baar hort gelegd heeft. Over een weck zouden zij onder de geboden gaan. Binnen een maand zouden zij getrouwd zijn en aan boord .... De angst bekruipt haar, dat dit niet zal kunnen. Claes Ment komt thuis van zijn kantoor en zijn vrouw van een visite. Het algemeen gesprek geeft afleiding. Eva gelooft, dat zij zich noodeloos verontrkust heeft.Coen spreekt rustig met baar vader. Dat kuchje, och, wie hoest er niet bij Hollaudsch herfstweer ? Onder het avondeten keert Anna's onrust echter weer terug. Coen eet geen brood. Een kroes warme melk is het eenige wal hij gebruikt. En thans wordt vrouwe Ment ook opmerkzaam op zijn droge, rauwe kuch. Ze ziet dal zijn handen, anderes immer rustig een weining beven.In zijn oogen ontdekt ze een vreemden gloed. „Ge hebt koorts," stelt de ervaren huisvrouw vast. „Ge moet onmiddcUijk naar bed." En thans streeft Cocn niet tegen. Door een moeder laat do stugste man zich leiden. Thans voelt hij dal hij te lang reeds tegen hel gevoel van ziek zijn heeft gevochten. Het hamert in zijn hoofd, koude rillingen jagen langs zijn rug. bij hol hoesten wordt zijn borst bijna vaneen gescheurd. Zijn voeten zijn als klampen ijs, ondanks dal hij ze langer dan een uur naar het vuur heeft uitgeslrekl gehad. Hij voelt zich doodelijk vermoeid. Met groote moeite sleept hij zich de trappen op. Dankbaat sluit hij de ògen wanner Eva moeder hem een heete kruik bezorgd en warm ingebakerd heeft. Dan keert zijn moed ook weer. „Morgen ben ik weer beter,” fluistert hij, als zij hem goeden nacht wenscht. Zij glimlacht vriendelijk omdat ze hem niet wil ontmoedigen màr als zij bij haar man en dochtèr is teruggekèrd is ze erustig. „Ik vrees, dal hij hot erg te pakken heeft; wc moesten morgen den dokter halen.” 's Ochtends is Coen’s kussen nat van zweet. Zijn hoest schoort en zijn borst piept. De dokter moet komen. Die hoeft een geval als dit do laatste jaron meer ontmoet bij mannen, die uit Indië teruggekeerd waren. Na tropenjaren verdragen velen ecu Hollandschcn herfst en winter niet zoo goed. Maar ongerust behoeft Eva zich niet te maken. Hij zal een paar bloedzuigers aauzellcn, cn kruiden voorschrijven. Een poos te bed met heele kruiken. Dan zal het weldra weer in orde zijn. „We zouden in November trouwen,” zegt Eva. „O, dat kon bost,” troost de geneesheer. Do dokter ia te optimist geweest. Op den dag waarop hou huwelijk zou worden ingeschreven zit Eva aan Cocns hed en legt re koude compressen op zijn gloeiend 1...5a ... n... 1.....'1.... .... „u. 1...... ma... z. leecht zijn dorst met vruchtensap. Een blijde bruid zou zij 1...... .15... ml.. x. wankel: .... 1... 1...... v... 1.... smid“... D. 1...... waak d... ... nu... ; .11‘. 1...... mum... .15. 1...... 2.5.. oognn 1...... a... v...... 1.... a. a. 1......“ zij. „Hij is alwéér geweest,*’ vertelt Borccl, „au nog brutaler. Hij heeft een strenge straf tegen u geëischt. omdat gij aijt een verstoorder van de ulgcmccnc rust.” No lacht Cocn grimmig. „Hij zon zijn zin pas hebben als ik in Londen in een kerker zat of bengelde aan een galg. Wal zeggen de Heeren van zijn onbeschaamdheid V' „Ze is geen antwoord waard.” zegt Borecl. Dit standpunt bevalt Coen. De XVII hebben blijkbaar meer courage dan verleden najaar. Aan bel vertrek staal dus niets in den weg, indieu er met de gezondheid geen nieuwe tegenslagen komen. Coen hoedt zich voor de Maartsche buien. Alleen op mooie dagen waagt hij zich op straat. Hel gaal goed. Hij is nog wat bleek en schraal; hij moet zich ook ontzien, maar het huwelijk kan voortgang vinden. In haar bruidsdagen beeft Eva van geluk. De donkere dreigingen van den winter zijn toch voorbijgegaan. Cocn is hersteld ; zij zullen trouwen. Haar geluk is echter broos. Eiken morgen is ze in onrust of de ziekte niet teruggekomen is. Wanneer bij hoest, voelt zij de pijn in eigen borst. Voortdurend vreest ze, dal de schaal van haar geluk zul breken. En ais ze twee dagen voor den trouwdag een wolk bespeurt op Cocns gelaat, vraagt ze bezorgd wat of er nu weert is. Hij stelt haar gerust. Er is niets. Hij hoeft goed geslapen en goed gegeten. Neen, er staat thans niets meer uau het trouwen in den weg. Het zal een schoonc bruiloft worden. „En een schoonc reis,” laat Eva er op volgen, door zijn opgeruimd antwoord ontslagen van de zorg, die haar bekropen heeft. Zij weet nauwelijks waar ze meer vervuld van is, van haar huwelijk of van de groole reis. die daarna volgen zal. Het eene is onverbrekelijk met het andere verbonden. „Ja, ook een seboone reis,” zegt Coen. Hij zegt dit iets hnrder dan in het verband van het gesprek noodzakelijk is. Weer ziet Eva hem aan. Is er dan toch iets ? Maar de wolk is weg van zijn gelaat. Zij zijn gelukkig. De trouwdag komt. Eva tooit zich met haar bruiloftskleed. Het goud glanst op de groene zijde, edelstceneu flonkeren in den kleinen diadeem; de fijne Brussclsche kant plooit om haar blanken hals. Zij is een frissche bruid, scbuouer nog dan het meisje, dat Coen een jaar geleden voor hel eerst ontmoette. Haar vormen zijn voller geworden, de zorgen van dezen winter hebben een trek van ernst gesneden in hoor zacht gelaat. In deze moeilijke maanden is zij gerijpt lot een vrouw, passend bij den strengen, sterken Coen. Hij is zijn ziekte nog niet gansch te boven. Zijn teint is bleeker, zijn gestalte schraler dan tevoren ; er zijn groeven naast zijn neus. Maar des te sterker spreekt zijn wilskracht in hot hoekige gelaat. Zijn gewaad, van zwart fluweel met goud doorstikt, heeft een breeden plooikraag on kanton opslagen aan de mouwen ; hel zwaard aan zijn heup beeft een gevest van goud. Op zijn trouwdag voert Coen do statie, die voegt aan den stichter van een Rijk. Hel land bewijst hem eer. In den trouwstoet is een persoonlijk afgezant van Prins Maurits en zijn gecommitteerden van de Staten. De bewindhebbers van de Kamer Amsterdam zijn allen bij bet huwelijk van hun grooten dienaar, on uit de andere Kamers is een deputatie aanwezig. Doch niet alleen hel land en zijn grooten, ook het volk leeft mede met het huwelijk van Cocn en Eva. In de Amsterdamscbo straten staat een haag van menschen. Mannen en vrouwen zijn uil huis en werkplaats weg geloopen om den grooten Nederlander en zijn bruid Ie zien. De trouwstoet neemt zijn weg langs bet IJ. Daar wapperen vlaggen aan do masten. De Compagnie heeft baar schepen de vlag in top doen hijsehen en anderen zijn daarin gevolgd. Feestelijk zlappert het dundock en wemelen de kleuren boven den drukken stroom.En d4e janmaats joelen voor Coen dlie hem ter over winning heeft gevoerd hij Jacatra. Eva ziet het schip, oan boord waarvan zij zullen varen. „Over veertien dagen,” zegt ze, blij in hot vooruitzicht van de reis. „Ja,” antwoordt Coen, on hij drukt haar hand mot groote warmte, maar zijn oogen wendt hij of. 1* er wal ? wil Eva vragen. Is er töch wat niet in orde ? Hij zei dat ja zoo kort, verbeten haast. Ze heeft geen tijd er over na te denken. De bootsgezellen joelen. Coen dankt met een hoofdkniz. Eva lacht en wuift. En de voorjaarszon schijnt stralend over het IJ. De zon schijnt ca er is geen wolkje aan den blauwen voorjaarshemel. De koude winter is voorbijgegaan. In hel loven van Eva on Coen straalt do zon van het geluk. De eerste dagen van haar huwelijk zijn voor Eva anders dan voor do meeste jonge vrouwen. Die koesteren zich hohagelijk in hnnr nieuw ingcriehte woning, en versieren hoor mol de geschenken bij haar huwelijk ontvangen. Eva moet el do schoone dingen, waarmee de Staten, de Heercn XVII en vele vrienden hen hebben vereerd, in kisten pakken. Het is anders, mant het is goed. Eva heeft vreugde in dit werk, onderwijl Coon naar het Oostindisch Huis is om do laatste toebereidselen voor het vertrek te treffen. Do voordeur slaat. Zij hoort Cocns stem. Goed dnt hij gekomen is, want zij heeft hem noodig hij het pakken. De klèren kan zij bergen, maar zijn vele boeken, zijn pistolep en rapieren daar moet hij hij helpen. „Help cens mee,” vraagt zij als ze zijn stappen in do kamer hoort zonder dat ze opzict van haar werk. Coen blijft staan. Hij tast niet toe. Hij kust haar ook niet. zooals hij altijd doet, waaneer hij thuiskomt; hij groet niet èens. Bevreemd blikt zij omhoog. Zijn gelaat is somberder dan zij het ooit gezien heeft. Teleurstelling en toorn zijn er in gegrift. „Wat is er ?” vraagt ze ontsteld. Hij gromt oen vloek en Eva ziet onthutst op. Coon hchccrsoht zich anders ouder olie omstandigheden. „Maar man I" roept zij verschrikt. „Pak maar weer uit dien boel !" vult hij bitter uit. Eva verbleekt. Wat kan er nu geschied zijn ? „’t Zijn lafaards in Den Haag,*’ harst Coeu uit. „Vermaledijde lafaards.Zij dansn naar de pijpen van den Engelsch man.Ik mag niet gaan. Oulzot ziet Eva naar hem op. „Niet gaan vraagt z „Hoe kan dit toch.” „Carletou heeft er don gehcelen winter al op toegelegd," zegt Cocn grimmig. „Ik wist dat, maar ik kon niet gcloovon dut de Staten voor hum zouden hukken. Ik geloofde hot nog niet, toen er voor veertien dogen een brief kwam van de Staten-Generaal, dnt ik zonder hun last en order niet vertrekken mocht. Ik meende dat de Heercn met dien brief Cnrlcton aan het koord wilden houden en in slaap sussen. Vlak voor het vertrek van do vloot zou er wel order komen dat ik varen kon. Vanmorgen kwam er een order een strikt verbod om te vertrekkem!" Bit» en boos heeft Coen gesproken. Zijn toorn tegen wan kelmoedige regeerders is even groot als zijn haat tegen kui pende vijabdeb eb zijn vervbiţering over de vergruizelìg van zijn pionne Èva zit tussche de kleeren en pakken op den vler.Zij wèret niet hoe zij hem moet troosten. Haarzelf is de moed ontzonken ; zo had zoo vast gerekend op het vertrek. Maar voor Cocn is hel tienmaal erger, weet ze. Hij hunkert naar her- „Jacob Tammes. je hebt best gevaren 1” begroet hij den schipper. „Er was haast bij deze reis!" zegt schipper Tammes, als hij aan wal stapt, te midden van het toegeloopen volk, dat nieuwsgierig is naar nieuws uil patria. Dat er haast was bij de reis weet men in Bantam. Haast is er altijd bij de schepen van de Compagnie. Haast is er zeker sinds Coen in bantam meester is. Coen wil altijd dat er meer en sneller aanvoeren uit Holland aankomen : meer ijzer en gereedschappen, meer kruit, lood en wapens, meer geld. meer volk voorel! „Wat voor vrouwvolk heb je ?” vraagt de havenmeester. De schipper meesmuilt. „Het ouwe liedje. Wat ginds in de goot gaat is goed voor hier. Een fatsoenlijk schipper schaamt zich zulke waar aan boord te hebben.’1 „Heer Coen zal bulderen,” meent de havenmeester. „Heer Coen buldert niet,” zegt de schipper met een geheimzinnig lachje. „Hij heeft vandaag wat anders aan zijn hoofd dan zich te helgon over Compagniesdochters.” „Wat dan ?" De schipper wijst op den trommel in zijn hand. „Daar zit de reden in, waarom de reis zoo haastig moest gebeuren. Hier is verandering op til." De havenmeester wordt nieuwsgierig en schipper Tammer buigt zich fluisterend naar hem over:„ Men vertelt in paria...." Dan gaat hij snel. Heer Coen cischt dat de stukken uit het vaderland hem steeds onverwijld worden overbandigd. En dit stuk kan in het minst geen uitstel lijden. Het gerucht van den brief mag roering hebben verwekt in Holland, een schipper bewogen hebben om op zijn reis naar Indië uit zijn schip te halen wat er in zat en do stad Bantam in beweging breagen, de man, voor wien hij bestemd is, blijft koel hij het lezen. Coens mond is even vast gesloten, zijn grijze oogen even hard als anders. Het perkament trilt in zijn handen niet. .... Tor jongste vergadering, te Middelburg gehouden, hebben wij mol eenparige stemmen geresolveerd Ü.E. te benoemen tot gouverneur-generaal van onze Compagnie.... Jan Pieterszoon Coen is verrast noch verheugd. Hij had deze benoeming eerder verwacht. Reeds jaren had hij er recht op. Coen kont zijn krachten. Hij weel dal hij in kennis en belied uitsteekt voven al de dienaars van de compagine Na Botfa had hij gouvcrneur-generaal beboeren te worden in plaats van Reynst en na den dood van Reynst was hij weer aan de beurt. De benoeming van den slappen Reael was een misslag. Coen ziel op van den brief. Hij kijkt door het raam der factorij naar buiten. Daar is de rivier. Aan de overzijde is een sawab en daarachter een palmbosch. Over den stoffigen weg, die langs de factorij loopt, gaan inlanders, zware lasten dragend aan zwiepende stokken. In de haven zijn vele prauwen en jonken van inlander en Chineezen.Ze liggen boord aan boord naast de hooge Hollandscbe fluiten. Kisten en balen worden aan boord gehcschen ; vaten dalen uil de schepen op de kade. Banten is een drukke handelshaven. Dit is alles thans nog vreemd bezit. De Hollanders verkeeron in Indië als vreemdelingen. Het zal niet lang meer duren! Straks zal dit alles van de Compagnie zijn. Met goud of met het zwaard, hij zal dit land voor Nederland verwerven. Nu voelt Coen toch voldoening over de benoeming. Hij krijgt de handen vrij. De plannen, in zijn Groot-Discoers van 1614 reeds ontwikkeld, zullen in vervulling gaan. Coens harde blik verzacht. Zijn strakke trekken ontspan- nen zich. In zijn grijze oogen gaat het lichten. Hij staart in verre verten. De sawah on het palmbosch verdwijnen. Daar rijst een stad, een Hollandsche stad met huizen, van baksteen opgetrokken en gedekt met roode pannen. Trapgevels teekenen zich scherp af tegen de strakke Indische lucht. Op witte siersteenen in de gevels staan Oostinjevaarders uitgehouwen. De huizen zijn aan grachten gebouwd en over die grachten liggen bruggen, ophaalbruggen in Nederlandschcn trant. Coen ziet ook torens in die stad en kerken. Hier zal Nieuw-Hoorn komen, bij Jacatra Nieuw-Amsterdam, op Ternate Nieuw-Enkhuizen en op Malakka, nadat de Portugeezen zijn verjaagd, Nieuw-Dolfl. Hollandsche sleden zullen gebouwd worden op alle Indische eilanden. En in die steden zullen Hollandsche mannen, vrouwen on kinderen wonen. De vrouwen zullen zitten achter de open ramen van haar huizen aan het spinnewiel of aan het borduurraam ; zij zullen met ruischendo rokken wandelen langs dc grachten. En de kinderen zullen spelen aan waterswal en op de bruggen, zooals hijzelf als jongen in Hoorn heeft gespeeld. Des Zondags zullen de klokken luiden ; het brons zal zingen onder den Indischen hemel; de kerkklokken zullen de menschen roepen. En allen zullen gaan, de mannen, de vrouwen en dc kinderen : door de stille straten van een stad in Zondagsrust zullen zij wandelen in hun beste kleeren van fluweel en zijde. Ze zulten zitten tnsschen witte muren en onder hooge gewelven, luisterend naar het woord van God, dat in Indië gepredikt wordt. Er zullen meer kerken komen, honderden, duizenden. .... Daarheen zuilen des Zondags de kinderen van dit land gaan, de Javanen, de Tomalaucn, de Bandaneczen. De Mooren znllcn christenen zijn geworden. En zij zullen niet langer de eeden breken, die zij aan de Compagnie gezworen hebben .... Een glimsche is gekomen op Coens stroef gelaat, Zijn strenge oogen zijn nu mild. Deze droom heeft hg voor het eerst gezien toen hij als jonkman van twintig jaar in indië kwam. Toen was ze nog vaag, nu is ze scharp geworden. Ze is thans meer dan een droom, ze is een plan en hij zal dat plan verwezenlijken. Het Vereenigde Nederland zal meester wezen in Indië en hier kolonie planten. Nederland wordt groot ! . . . . Er is lawaai op de kade. Een grove schaterlach,gevlock en schel gekrijt van vroumen. De Compagniesdochters van de Tholen gaan aan land. Slonzing hangen haar de kleeren aan het lift; loose haren pieken uit den rand van de kornet. Een lonkt er naar de mannen op de kade; een andere kijft tegen een matroos, die haar te dicht benadert; achter in het troepje loopen met hangend hoofd een paar verlepte meiden; haar leven schijnt gebluscht, wijl het in patria te fel gebrand heeft. De mannen op de kade drijven den spot met deze lading van de Tholcn. Zij maken grove grappen, maar wie scherp luistert hoort onder die ruwe scherts wal anders : daar schrijnt gekwetste eer, omdat Indië uil Holland alwéér niets dan uitschot krijgt. Plotseling zwijgen de grove boert en hel schelle kijven. Hel troepje is bij de factorij. Zij hebben achter het raam van hel kantoor een donkere figuur gezien. Coen is meedoogenloos voor elk, die tegen strenge zeden zondigt. Zelfs de deernen, die daareven lonkten, naar een opperkoopman even vrijpostig als naar oen gemeen soldaat, slaan nu haar oogen neer.Aana boord hebben zij overCoen gehoord maar,ook als zij niets omtrent hem vernomen hadden, zou de wildste feeks gedwee zijn in Coens nabijheid. Zijn grijze oogen zien en dwingen alles. Er trekt een wolk over Coens voorhoofd. Het is weer uitschot, dat dc Compagnie gezonden heeft. Verdienen de mannen, die voor het progres van de Compagnie en den staat van het land in Indie werken, dan niets beters? De wolk trekt weg. Dit zal de laatste zending zijn van deernen van dit slag. Een peroide is afgesloten. Geen kruideniers deelen langer bij de Compagnie de lakens uit. In plaats van kooplui krijgt een statenbouwer het roer in handen. Reael gaat heen, hij neemt zijn plaats in. Thans zal voet en dominie in Indie gewonnen worden. Wanneer Nieuw-Nederland in Indie is gesticht, zal de Compagnie niet langer tevergeefs naar eerbare vrouwen hoeven te zoeken. Dan zullen de Compagniesdochters niet meer gelicht behoeven te worden uit achterbuurten en hoerenwinkels. Dochters van boeren,schippers en handwerkskieden zullen het dan een voorrecht achten, naar Indie te mogen gaan. Zelfs uit de deftige koopmanshuizen aan de nieuwe grachten van Amsterdam zullen de meisjes komen om dit land te populeeren. Coen wendt zich af van het raam om aan zijn tafel te gaan zitten en naar zijn pen te grijpen. Hij moet zijn nieuwe ambt niet aanvangen met droomen en gepeins. Het is nu tijd van werken, van grooter werk dan ooit te voren. Tot dusver stond hij met gebonden handen. Thans zijn die handen vrij. Heeren XVII, de Indiers en de Engelschen zullen dat ervareen. Coen schrijft zijn orders voor de directeuren van alle factorijen, voor de schippers van al de schapen van de Compagnie. Hij geeft ze in zijn eigen stijl: bondig, puntig,klaar. Dien middag komt De Carpentier zijn heer gelukwenschen met diens bevordering. „Dank je," zegt Coen vluchtig.„Daar zijn de orders voor Tiders, Gouserat,Suratte,Djambi en Priaman. Werk ze uit en draag zorg, dat ze spoedig worden uitgevoerd. En breng vandaag nog een bezoek aan den pangoren. Hij is koppig met zijn peper. Je mag ons bod verhoogen van dertig tot drie en dertig realen. Hooger niet, Dreig maar dat het hem kwaad vergaan zal als hij de Comapagnie nog langer in de wielen rijdt Tracht met spoed te accordeeren en ga daarna zelf naar Djambi om peper te koopen. Ik maak mij klaar voor een reis naar de Molukken om mijn commissie aan Reael te toonen." De Carpentier pakt aan, nog krachtiger dan anders. De heele factorij van Bantam werkt met geestdrift.Coens geest heetf al zijn onderhoorigen aangeraakt,al lang. Maar het is of thans, nu Coen de hoogste chef in Indie gewerden is,de leiden van de gansche Compagnie, de werkdrift nog veel hooger vlamt. Pennisten, sjouwers en matrozen, se werken allen even hard. En die arbeid gaat met vreugde. Alleen Dirk Lamberts doet zijn werk al grommend. Hij is van het kantoor naar het pakhuis gedegradeerd. Zuchtend buigt hij zijn nek onder een zak peper om dien naar het schip te sjouwen.„Coen maakt ze allemaal dol," gromt hij.„De Compagnie zal onder zijn gedrijf te gronde gaan. In Coteels tijd...." Een jonge kwant heeft hem gehoord. „Cotels tijd?" zegt hij.„Dat was een tijd voor zuiplappen en slaapzaķken. Coen, dat's een man. Den pangoren wordt zijn groote mond gestopt en wij slaan de Engelschen uit Indie vandaan." HOOFDSTUK III „Nog hier ?" vraagt De Carpentier varwanderd aan Coen De opperkoopman is van zijn reis nàr Djambi teruggekeerd. Toen hij uitvoer stond Coen op het pung naar de Molukken te vertreken. Dat is twee maanden geleden en nu vindt hij zijn chef nog te Bantam. „Is er een kink in den kabel gekoman?" Coen glimlacht. „De pangorau was een weinig dwars. Daarom was het beter dal ik hier bleef. En nu stel ik de reis naar het Oosten nog een poosje uit. Ik hoop Reael tegelijk met mijn commissie het rendez-vous aan de bieden." De Carpentier toont zich verrast. „Het rendez-vous? Is het reeds zoover? Waadlijke, het is te merken dat goj gouverneur-generaal geworden zijt! Maar....de pangoran was dwars, zegt go ?" Hij begrijpt den samenhang niet recht. „Ziedaar,"wijst Coen naar buiten. Op de kade heerscht een ongewone drukte. Er worden niet enkol koopmansgoederen naur de schepen gebracht. Ook meubels worden uit de factorij gehaald. Het schijnt, dat het kantoor wordt leeggesleept.„Wat beteekent dat?" vraagt De Carpentier. „De pangoren is lasting en ondertvouwbaar. Wij lichten het kantoor hier en gaan naar Jacatra. Daat komt de generate vestiging der Compagnie." „Bentam ontruimen!" roept De Carpentier uit. Hij maakt zich bezorgd. „Gaat dat goed ? Uier is een goede haven, de grootste markt van Java en de drukste scheepvaart, en Jacatra, is een ellendige kota. We zouden toch hier het rondez-vons stichten ?" „Hier is een vorst, die wil dat wij naar zijn pijpen zullen dansen. Hij zal 't verloeren. Jacatra heeft ook ecu goede haven en waar de scheepvaart en de handel wezen zal, bepalen wij !" Coen spreekt als machthebber. Zijn besluit staat vast en De Carpentier probeert niet er op af te dingen. Coen heeft het altijd nog bij het rechte eind gehad. Er heerscht in deze dagen groote drukte bij de factorij. De pakhuizen worden leeggehaald. Alle peper en nagelen, alle Chinoescho zijde en alle klceden uil Porrië, die voor de Compagnie zijn opgcslagcn, gaan in do schepen. Ook allo meubelen en het gereede geld worden aan boord gebracht. Koelies en matrozen werken samen aan de verhuizing. De schepen worden diep geladen on do pakhuizen raken leeg. Met een nauw verholen, listig lachje zien de Bantammere dal zwoegen van de Hollanders aan. Hel is immers alles maar vertoon. Aanstonds gaan de goederen weer uit de schepen in de factorij. De pangorau speelt wat met de vreemdelingen. Dat doet hij gaarne en steeds met vrucht. Zoo bedingt hij de hoogste prijzen voor zijn peper. Hij heeft het koord ditmaal wat strak getrokken en daarom dreigde de Hollander dat hij weg zou gaan ; hij doet zelfs of bij wil vertrekken. Do Bantammere kennen dit spel. De Porlugeezen hebben het zoo vaak gespoeld. Coteels ook een en andermaal. Eer de schepen vol zijn. zal Coen, evenals de anderen destgds.cen boodschap naar den kuning zenden. Wilt ge dat ik blijf, dan moet de peperprijs omlaag. En dan zal het den vorst behagen voor ditmaal enkele realen op den peperprijs te laten vallen. Deze keer verschijnt echter geen Hollander in den kraton. Het laden van de schepen gaat voort. De pangoran begrijpt do reden. Deze trotsche Hollander wil niet do minste zijn. Hij verlangt dat Bantem de afgesprongen onderhandelingen woer aan zal knoopen. Het is een hard ding voor den bruinen vorst te bukken voor een balnke, maar de Hollandsche handel is een knieval waard. Hij bericht aan Coen, dat hij gaarne onderhandelaars ontvangen zal en laat doorschemeren, dat hij niet ongenegen is iets op den peperprijs te laten vallen. Onverrichterzake keert de boodschapper terug. Heer Coen wenscht geen onderhandelaars te zenden. Hij gaat vertrekken. Bij dal bescheid glimlacht de paugoran. De Hollander speelt zijn spel goed; hij houdt zich nòg alsof hij weg wil gaan. Blijkbaar heeft hij geleerd in de jaren, die hij te Bantem heeft vertoeft. Maar hij zal ondervinden dat een Oosterling beter in het spel bedreven is. De pangoran wacht rustig af. Den volgenden dag berichten zijn dienaars hem dat drie groote schepen reeds volgeladen zijn. De gebouwen van de Compagnie zijn bijna leeg. Man gaat het hoofdgebouw reeds sloopen. De pangoran wacht nog. Hij zàl het winnen van de Compagnie. Bantam is immers de havenstad van Java. Geen haven is zoo diep en welgelegen on nergens komen, gelijk hier, de kooplieden van alle oorden van het Oosten samen. Hij wacht tot op den dag, waarop zijn dienaars hem berichten, dat de nederlandsche schepan toebereidselen maken weg te varen. Dan wordt de pangoren onrusting. Zullen de Hollanders waarlijk weggaan? Zullen zij hun stapel naar Jacatra verplaatsen? Het zou een slag voor Bantam zijn. Sinds de Hollanders gekomen zijn is de handel hier jaar op jaar met groote sprongen uitgebreid. De peperprijs i not het dubbele gestegen. En van dien grooten en rijken handel heeft hij, de pangoren, het meest profijt getrokken. In plaats van een eenvouding dienaar zendt hij nu zijn hoogsten raad. Die vaart Coen, reeds aan boord,na en treft hem op het dek van de„Amsterdam". Diep buigt hij voor den blanken heer.„De pangoran laat weten dat al de eishen van de Compagnie zijn ingewilligd." Coen antwoordt norsch. Dit had de pangoran eerder moeten laten weten. Nu is het te laat. Gubogen staat de hoveling voor Coen. Zijn oogen zijn deemoeding neergesiagen. Hij knielt. Een toonbeeld van diepe ondardnnighcid is deze bruine vorst. „U moogt vrij handelen te Bantam; u moogt het monopolie hebben van de peper.Gij moogt een sterkte bouwen, zoo hoog en zwaar als ge begeert." Ter zijde staat De Carpentier. Hij poogt een blik te wisselen met zijn heer. Aanvaard dit aanbod, zou hij willen radon. Go kunt nu immers alles krijgen wat ge wenscht. zonder strijd en zonder moeite. Het rendez-vous wordt u hier aangeboden op de beste plaats, die Indie bezit. Maar Coen beantwoordt De Carpentiers blik niet. Zijn oog blijft even hard. De onderdanigheid van den Bantammer doet zijn bestuit niet zwichten. Die deemoed prikkelt hem integendeel. Zoo staat dit volk nu altijd voor hem. De Bandaneezen, de Ternatanen, de dienaren van den Mataran en deze hoveling van den pangoran van Bantam,Ze zijn allen even serviel. De zwaarste geloften doen ze duizendmaal; ze aanvaarden elken eisch. Het is ja toewan en neon toewan, al naar men hun de woorden in den mond geeft. Maar ze houden geen enkele belofte en ze voldeon aan geen enkelen eisch. Deze lieden zijn allcronbctrouwbaurst. Hun koning is tienmaal trouweloozer dan een spinbuisgast in Nederland. Vandàg zal hij ieder contract teekenen, zelfs al zou er in staan dat hij alle macht in Bantam overdroeg aan de Compagnie. Maar wanneer de schepen weer gelicht zouden zijn en de pakhuizen gevuld, zou hij het contract vergeten zijn. Wanneer Het is een paar dagen voordat de Onde Sonne varen zal. Do avond is gevallen en hot klokje in den kleinen toren van het kerkje op het fortplein heeft geluid. De dienaren der Compagnie zijn in de kerk bijeengekomen voor het avondgebed. Het is Coens srrikt gebod dat allen, die geen wachtdienst hebben daar elken avond zullen komen-Zelf ontbreekt hij nimmer. Hij zit altijd op zijn vaste plaats in de overhuifde heeronbank. Zijn rechte gestalte is altijd even fier en zijn donkere oogen zijn immer even strak op den kansel gericht. Dominee Hulsebos heeft zijn handen gevouwen om te bidden; zijn hoorders wachten met gesloten oogen en gebogen hoofd. Naast Coens bank zijn lichte stappen; een hand beroert zijn mouw. „Heer," fluinst een luitenent. Coens wenkbrauwen fronsen. Stoornis bij het gebed ! Maar do luitenant gaat door. „Heer, krijgsvolk voor de poort,"fluistert hij. „Honderden soldaren, Bantammers en Jacatranen. Gabang vraagt toegang." De luitenant spreekt geagiteerd. Een onverwacht gevaar is plotseling opgedoemd. Bantam en Jactra, gezeoren vijanden tot dusver, Zijn het samen eens geworden en spannen samen tegen de Compagnie! De nieuwe vriend heult eenskleps met den ouden vijand. Vijfhonderd gewapenden staan voor de poort; vele duizenden zal Jacatra met Bantam aanstonds op de been kunnen brengen. Een vorst, dien men als vriend bejegenen moet, vraagt toegang. En zij zitten hier met een handjevol menschen in oen half ofgebouwd fort. Dominee Hulschos heeft de tot gebed gevouwen handen laten zakken. Na pijnlijke wachten hebben de dienaren der Compagnie hun oogen in verwondering geopend. Zij zien den predikant gespannen staren naar de heerenbank en den luitenant in fluisterend gerprek met Coen. Zij merken hoe Coens gelaat verstrakt. En buiten ze gedruisch van volk. een zacht gekletter van wapens. Hol gerucht van een aanslag gaat fluisterend door de kerk. Coen kan Gabang niet buiten laten staan. Een weigering om een inlandsch vorst als gaat te ontvangen, is een zware zonde togen de adat. Hij moet het krijgsvolk binnenlaten. Maar onvoorbereid zal Gabang hem niet vinden. Do strakke regelmaat der dagindeeling wordt verbroken. In plaats van do gewijde woorden van hot gebed klinken Coens bevolen door do kerk. „In do wapens I” commandeert hij. „Do Carponlier stelt zich mol dertig man op op de galerij. Op het eerste sein dient vuur gegeven. Als eem hoffrlijk gouverneur begroet Coen gabang. Zijn oogen Knipperen geen moment als hij voor de speren van de bruine krijgers staat. Rustig leidt hij den bozoker rond Geen oogenblik schijnt hij er aan te denken dat op een wenk het heele groepje Nederlanders, dat tusschen de speren van Jacatra en Bnatam wandelt, gedood kan worden. Het schijnt niet bij hem op te komen dat hij een vijand binnen de muren van zijn vesting heeft gehaald. Hij toont aan Gabang alles, ook de galerij bij het hoofdgebouw. En dan speelt er toch een vluchtige glimlach om Coens stroeven mond. Gabang schrok toen hij in zooveel trompen staarde. Hoeveel Hollanders daar op de schemerige galerij staan met het geweer in den aanslag heeft hij niet gezien. Dat is ook waarlijk niet noodig. Als Gabang maar weet dat de vuurstokken zullen gaan spreken, zoodra zijn krijgers iets zouden ondernemen. Het bezoek verloopt zooals Javaansch gebruik dal voorschrijft. Coen biedt zijn gast overvloed van spijs en drank. Zij spreken samen over de jacht en den handel. De gouverneur is gastvrij en gul. De bruine prins gedraagt zich, alsof de Compagnie geen oprechter vriend heeft. Eu de mannen met de speren staan zwijgend ter zijde. Buigend en dankend neemt Gabang eindelijk afscheid. „Dat is gelukkig afgeloopen!" meant De Carpentier opgelucht, wanneer de deur der loge achter de Javanen dichtvalt. „Inderdaad," erkent Coen. Maar aan zijn toon kan men niet hooren dat hij zich uit een groot gevaar verlost voelt. Er is veeleer voldoening in zijn stem, en als De Carpentier daar een opmerking over maakt, glimlacht Coen en zegt:„De koning van Jacatra kon ons geen beteren dienst bewezen hebben." De Carpentier ziet den gouverneur aan. Schertst hij of meent Coen dit? Of hebben zij zich vergeefs verontrust? „Stak er dan toch geen kwaad achter dit vreemd vertoon?" „Of er kwaad achter satk!" verzekert Coen. „Wanneer onze bruine vriend niet even in de trompten van jouw roeren had geblikt, zou ik aan een speer geregen zijn. Hij heeft een snooden aanslag ondernomen....te rechter tijd. Dit komt ons juist te stade." De Carpentires verbazing wordt nog grooter, doch Ceon verklaart hem niet waarom bondsbruek en vijandschap van jacatra hem zoo welgelegen komen. De ontwikkeling der feiten is trouwens met Coens woorden vierkant in tegensprank. Van vijandschap tusschen de Compagnie en Jacatra blijkt niets. De regent van Jacatra komt ongewapend in de Nederlandsche loge. En Coen vereert hem met geschenken. Hij geeft den bruinen vorst zelfs duizend realen voor de verdediging van zijn stad! Daaraan Kan men het beste peilen dat Ceon het avondlijk bezoek van gabang verkeerd heeft uitgelegd. Een bondsbreker en vijand biedt men geen geschenken aan en het allerlaatst geeft men hem wapens. Hieruit blijkt allerduidelijkst de hartelijke verbondenheid van Jacatra en de Comapagnie. De schansen en vestingwerken, die Hollenders en Jacatramen opwerpen, kunnen niet tegen elkender zijn gericht. Voor afweer van een gemeenschappelijken vijand zal de verdediging van stad en loge moeten dienen. Men graaft en timmert en aan beide zijden der rivier rijzen wallen en palissaden op. Dagalijks gaat Ceon, die- waarom toeh ? – zijn reis naar de Oost andermaal heeft uitgesteld, de wallen langs om de vorderingen te bezien. Dagelijks staat hij op de wallen stil om te zien naar de schansen van de Jacatranen. Zelden zegt hij wat. Op een morgen wordt Coen gewaarschuwd door de wacht. Of hij dadelijk op den wal wil komen. Men ducht onraad. In de Engelsch loge is dezen nachtzeen schans opgeworpen op den wal staan reede kanonnen die recht op het Hllandshe fort zijn gericht. Met gefronst voorhoofd ziet Coen, op de wallen gekomen, het aan. Daarna doet hij zijn dagelijksche ronde, zwijgend. Doch in den loop van den ochtend roept hij den Raad bijeen. „We moeten veehten," Zegt hij, "die betterij moeg nog haden worden geraseerd." „Kunnen we rekenen op de hulp der Jacatranen?" Vraagt De Carpentier. „Neen," antwoordt Coen beslist, „Die vechten mèt de Engelsche tegen ons." Het greeft eem scok in den. „Maar wij zijn toch bondgenooten,we zin vrienden met de Jaeatranen. Een lichte spotlach krult de lippen van den gouverneur „Zijn de heeren het bezoek van Gabang vergeten?" „Daarna is de regent hyier geweest, en gij henbt geschenken gegeven. Dat was toch vriendschap!" „ Hij veinsde vriendschap en ik veinsde met den valschaard. mee. Jacatra is onze vijand sinds Gabang zijn aanslag geprobeerd heeft. Als ge nog twijfeit, kijk dan op de wallen. Er werken Jacatranen aan de voltoojimg van de Engelsche schans." „En gij hebt Jacatra geld gegeven voor zijn schansen !" roept Pieter Dirksz uit. „Omdat mij toen geen oorlog voegde," antwoordt Coer daarop. De leden van den raad begrijpen Coens beleid. In Juli lag de Factorij nog open, bloot voor elken aanval. Toen moest de pangoran gesust worden. Thans zitten de Hollanders achten stevige wallen, ruim met geschut beplant. Allen Pieter Dirksz, die altijd in de contramine is,oordeelt dat Coen dwaad gehandeld heeft door een vijend wapens in de hand te stoppen,en hij vindt dat ook vandaag de Compagnie niet voor een oorlog klaar is. „Wij hebben geen keus," zegt Coen daarop.„Die Engelsche batterij recht op onzen neus kunnen wij niet duiden." „Onze macht is veel te klein, wij moeten dit verliezen." voorspelt Dirksz. „Als onze moed sleehts groot is,"antwoordt Coen. „Het is aanstonds kerstfeest," luidt Dirksz' laastste tegenwerping.„Laat ons ten minste het kerstfeest in vrede vieren. „Er kan geen vrede zijn als het heidendom niet eerst is overwonnen en de staat der Compagnie bevestigd." Dirksz zwijgt. Tegen Coen kan niemand op. De raad besluid te strijden. Dien middag wisselen de Nederlanders schop en houweel voor piek en roer. Als een wervelwind storten zij zich op de loge. De bruine koelies stuiven uit elkaar. De Engelschen beseffen pas wat er gebeurt als de eerste Hollanders reeds op hun wallen staan. Dan vechten zij verwoed. Hun koegts slaan in de rijen van de Nederlanders. Er vallen dooden; gewonden kermen. Maar de stormaanval gaat voort recht legen het musketvuur in. Met piek en sabel vecht men op de wallen. De loge wordt genomen en in brand gestoken. De laaiende valmmen van de Engelsche factorij zijn het teeken van de Nederlandsche zege in den eersten strijd bij Jacatra. Met deze worsteling is het evenwef niet afgeloopen. Jacatra kiest inderdaad de zijde van de Engelschen. De oorlog is ontketend. Op Kerstmorgen luidt de kerkklok op het fortplein niet. In plaats daarven davert het gerschut en gaat het kerkje schuil in kruitdamp. In plaats van psalmgezang hoort men het kreunen van gewonden. op het feest der Geboorte vindem vele Hollandsche slodeten den dood. En deze strijd neemt geen gelijk verloop als de eerste aanval. op het Christusfeest verlaat het krijgsgeluk de zijde dergenen, die meenen dat zij strijden voor Gods zaak. Een Nederlandsche aanval op een bolwerk van de Jacatranen faalt. Het is een tegenslag, doch tienmaal erger is, dat na een zwaar tweedaagsch artillerie-duel een derde van den voorraad kruit in het het fort versohoten blijkt. Na weinig dagen zal alle ammunitie op zijn. Dan staat men weerloos tegen een geduchte macht. „We moeten ons bergen op de schepen," luidt Coens voor-Stel in den raad, die tusschen Kerstmis en Sylvester samenkomt. Bj dien voorslag kan Pieter Dirksz zijn leedvermaak niet onderdrukken. „Zoo wijs hadden we eerder moeten zijn." Coen bijt zich op de samlle lippen en de anderen zwijgen. Het heeft den schijn dat Dirksz het waarlijke bij het recht eind gehad heeft. Op oudejàarsdag zal men het for ontruimen, de schepen worden opgetrokken tot voot de wallen;goederen worden aan boord gedragen.De jacatranen zich het.Zit begrijpen wat bij de Holladers gebeuren gaat.Hun vijand vlucht! Coen de geduchte en gehate coen de man die zich gedrog alsof hij gansch indie tegen een zou moet den aftocht blazen na èèn week oorlag tegen een kleinde stad.De bruine krijgers dansen uitgelaten op de walen van de kota.Hut hoonend joeland over deze vlucht dringyt ďoor tot in de factorij De sikdaten wirden grimming onder deze smaad en zij wrokken om coens bevel Als Coean niet langer durft te vechten tegen deze bruine horden en hun Engelsche helpers, zij wel. Maar als faun officieren hun den schamelen voorruad kruit toonen, begrijpt Janmaat dat het moet. Zonder kruit kan men niet strijden. Zij gaan voort met het laden van de schepen, hoe moeilijk zij hun nederlaag verkroppen kunnen. De stemming in het fort is zeer gedrukt. Geen jolig Geuzenliedje wordt gezongen ; geen grap verkocht. Zwijgend werkt de helft van de bezetting, terwijl de andere helft de wacht houdt tegen een onverhoedscheu aanval. Op dezen triesten dag komen er zeilen in hot zicht achter de eilanden, die de baai van Jacatra omringen. „De lel elf schepen,” bericht de uitkijk. De sombere stemming in het fort slaat om in blijdschap. Elf schepen ! Een groole vloot I Dal moet Reael zijn. die uit de Molukken komt. Dat is redding ! „Houd maar op !” beveelt Coen de bazen, die de leiding hebben bij het werk van de ontruiming. Men laat de zaak mot vreugde liggen. De redding nadert! „De schepen onverwijld gevechtsklaar maken I” luidt het volgende bevel. Dit geeft verwarring in hot fort. Moeten de schepen vechten ? Zijn het dan geen vrienden, die daar naderen ? Is het een vijand ? Worden zij nu óók nog van de zeezijde aangevallen ? Een Engelsche vloot benauwt de Nederlanders ! Sir Thomas Dale, die in Straat Soenda kruiste, is opgezeild, toen hij vernam dat Coen met Jacatra was slaags geraakt. „Coens plannen kloppen lijn,” spot Dirksz tegen De Carpentier. „Wij worden platgcknepcn tusschen de Engelschen en de Jacatranen.” „Coen knijpt hèu fijn,” verzekert De Carpentier. Hierom lacht Dirksz hoonend. Heeft men nu nog vertrouwen in Cocn, nu hij het tegen Jacatra zoo deerlijk moest laten liggen ? Meent men dat hij iets zal vermogen togen de Engelsche vloot, elf Keilen sterk, welbemand en zwaarbewapend, welks schepen stuk voor stuk veel grooter zijn dan de zeven Hollandsche, waarover Cocn beschikt? „Wat kunnen wij daartegenover stellen ?” vraagt Dirksz. „Coen !” antwoordt De Carpentier. Dirksz wordt nijdig. „Coen is jullie god. Wij gaan ten onder met dien vechtjas.” Coen gaal aan boord. Hij zal de vloot aauvoereu. Een deel van de bezetting van bet fort gaat mede op de schepen. Maar desondanks is de vloot nog zwak bemand. Wal zullen deze zeven scheepjes togen de overmacht der Britten? De Engelschen stellen zich naar het schijnt dezelfde vraag. Zij schieten niet ccns. In plaats van kogels sturen zij een trompetter in een schuitje. „Geef u over!” eischt die in naam van Thomas Dale. Hij krijgt een rauw bescheid. De Oudejaarsdag gaal in afwachting voorbij. Er is geen gunstige wind om aan te vallen. Het oude jaar glijdt in het nieuwe over. Wanneer de Nieuwjaarsmorgen aanlicht is er nog geen schot gevallen. „Heil en zegen in hot nieuwe jaar. Voorspoed voor do Compagnie. Geluk voor het vaderland !” De wenschen zijn gemakkolijk gesproken aan boord van de Nederlandsche schepen. Maar hoe staal het in de harten van de mannen? Het fort is half ontbloot; de vloot is slecht voorzien van Volk, geschut en kruit. Ze zijn aan allen kant door vijanden omringd: Jacatra, Bantam en de Engelschen benauwen hem. Coens hart is niet versaagd. De wind is om. Hij gaat ten aanval. „De ankers lichten en de zeilen op !" luidt zijn bevel. „Wij vallen aan.” Do Nederlandsche schepen zeilen op de vloot van Dale af en de Engeischen aanvaarden het gevecht. Het geschutvuur davert. Be echo's rollen over het water. Do kruitdamp ia zon dik, dat do gele zon er dikwijls niet doorheen kan boren. Uit zwarte wolken duiken de grooto Engelsche schepen op. Veel hooger dan die dor Hollanders zijn hun dekken on het deunt daarop vim soldaten on matrozen, terwijl Coen amper volk genoeg heeft om do kanonnen en de zeilen te bedienen. Midden in het gevaar is bij Janmaat alle vrees verdwenen. Hij zal zich weren. Dreggen en enterbijlen liggen klaar naast de kanonnen.Wanneer hij niet meer hoeft te vuren en te brassen zak hij gereed staan voor het handgemeen.Span jaarden. Duinkerkers en Atjchers hebben ondervonden dal Janmaat vechten kan mot handspaak en kortjan. Hjj popelt om ditmaal den Engelschman op het lijd te vallen. Alovcl, de Éngèlschcn enteren niet en zij zeilen zoo dat de Hollanders niet kunnen enteren. Zij geven van dichtbij de volle laag en houden daarna af. Ze naderen andermaal voor een kanonnndo en wenden weer hol roer. Het blijft een arlilloriegcveoht, waarbij zeilen scheuren, stengen breken, masten kraken en brokken uit do boorden vliegen, en waarbij voel kruit verschoten wordt. Doch tot oen beslissing komt hot niet. Des avonds, nis de heide vloten hol onder don wal zotten, heeft Coen zeven man verloren, maar een schip gewonnen I De Bcrgcrboot, van Djamhi op weg naar Jaculra, heeft hel gevecht gezien, is locgeloopcn en hoeft zich met de vloot veroenigd. Hol is geen slechte uitkomst van een zeeslag tegen deze overmacht. Alleen .... het kruit, het kruit, dat in hel fort reeds schaarsch was en waarvan de voorraad op do vloot nog krapper is ! Als dn Engclsohcu morgen weer weigeren te enteren.... Reeds voor hol unnhrckcn van den nieuwen dag is Coen op do campagne. Do bries van gisteren is nfgeflanwd. Als de Nederlandshe nu dicht op den vijand aanzetten zal hij aan enteren niet kunnen ontkomen. Coen wil zijn vijand dwingen tot een handgemeen. Doch als do Kon opgaat ziet Cocn veertien schepen tegenover hem. In den loop van den nacht hebben de Engelschen versterking gekregen. Veertien groole, welbowapende on rwaar bemande Engelschon legen acht kleine Hollanders. In hel kuildek, onder Cocn, ijsbeert hel volk. Daar is gemompel en gemor. Coen hoeft do woorden niet te verslaan om den geest van hel volk te proeven. Zij bunkeren niet meer naar den strijd. De vechtlust, die gister glooide, is verdwenen. Zij zien hoe ongelijk de kansen staan. „Zeilen op I” klinkt Coen^bevel. Men gehoorzaamt maar het ahoi hij het hijschen is dof. „Naar jacatra,"gekast Coen Do vloot vaart naar het fort terug. Als dat gisteren geschien was zou het naar het fort terug. zijn toèn wou janmaat vechten.Nu is het stil lop de vloot. Men hoort het werken van een schalm het schuren van een kabel het ruischen van het water hij den boeg.Goen Geuzenlied schalt over hot dok. Do Engelschon volgen. Draagt de wind gejuich van de Britsche schepen over? Kruipt dàr niet reed een vlag omhog?De Engelschen moeten barsten van overmoed nu jan compagnie den aftocht blast. Op de campagne van de oude sonne heerscht een somber zwijgen. Cocn stout alleen, ver van zijn officieren, bij den achterspiegel. Hij staart naar zee naar de opzelende Engel sche vloot. Zijn gelaat is bleck zijn lippen zij oeprn grrest, donker is zijn blik. Ongenaakbaar is Coen niemand waagt het een woord hem to zeggen. Coen! Hij zou alles buigen naar zijn wil. Met het belied van Reael met de politick van toegeven en transisgneereen zou hij breken. Hij had er reeds mee gebroken eer hij nog het recht had om zijn eigen wil te volgen. Als gouverneur-generaal van Indie heeft hij zich gedragen, aleer hij de benoeming had. En de laatste maanden is hij gebed zij g weg gegaan, ofschoon Reael hem nog in het ambt moest stellen. Bantam heeft hij bruusk afgestooten, met Jacatra is hij in strijd geraakt, de Engelschen heeft hij getergd. Bewust heeft hij op oorlog aangestuurd. Niets zou de Compagnie immers kunnen hinderen of deren! En ziet!.... Het fort is niet te houden. De vloot delft het onderspie Coens spel staat verloren nog voor het goed is aangevengen. De zon klimt hòger. Zij rijst tot recht boven de schepen. Haarden stralen branden op de dekken. Do zee vonkt en vlamt in het laaiend licht. Op het fort wappert, scharp geteekend tegen het strakke blanw van den hemel, de Hollandsche vlag: op de vloot waait de driekleur. Nog waait de Nederlandche vlag. Maar achter de Hollandsche schepen zeilt de groote Engelsche vloot en rondem het fort zijn de bruine horden. Duizendens, tienduizenden vijanden omringen de kleine strijdmacht van de Comapagnie op Java. Op het Kerstfeest faalen de Nederlander tegen de jaceatranen op Nieuw jaarsdag kon Coeb niet tegen Thomas Dale op En straks zullen java en Engeland een vereenigden aanveal doen om Hollands macht in indie te fnuken. Er" hlerschl verslagenheid onder de overheid op de campagne van de Oude Sonne. En Coen Staart naar zee. Hij geeft geen leiding op het meest kritieke oogenblik Thans is de vloot voor Jacatra. Ze zal de baai inloopen. Reeds klimmen op een wenk der schippers de matrozen in het want voor het brasseb van de zeilen. Op dat moment richt Coen zich op. Hij wendt zich tot Arent Maertsz, den commander der vloot. „Afhouden!" beveelt hij. Afhouden ? Dus niet naar Jactra? Wil Coen dan toch het gevecht aangaan, dat hij Vanmorgen heeft ontweken ? „We gaan naar de Oost," zegt Coen. Dit brengt ontsteltenis, Naar de Oost,naar de Molukken, nù naar de Molukken? Dit is vluchten, het is de smadelijkste vlucht die zich laat denken. Zoo geeft men het fort prijs en levert de bezetting over in handen van den vijand. Coen heeft zich weer naar zee gewend : zijn trekken zijn uit steen gehouwen. Afwerend staat hij tegenover elk contact. Maar De Carpentier kan niet zwijgen. „De mannen in het fort,” roept hij uit. „Moeten we diefin den steek laten?” „Geen tijd,” zegt Coen. „Oost voor!” herhaalt hij zijn bevel aan Arenl Maortsz. „Snel ! En alle zeU bijzotten, dat je maken kunt." De Carpentier zwijgt. Coens bevel wordt uitgevoerd. Het wordt geseind naar de andere schepen van de vloot. De bootsgezellen slaan de bonnetten aan! Met al het tuig wat zij voeren kan, vaart de vloot Jacatra voorbij. Men ziet het volk samenstroomen op de wallen van het fort. Men ziet hen radeloos de handen heffen, als zij gewaar worden dat de vloot vlucht. Soms lijkt het of men hun kreten hoort. Coen laat hen in den steek. Pieter Dirkaz is ook op de Oude Sonne. Hij staat naast De Carpentier. „Een dappere commandant, die Coen,” spot hij. „De arme kerels in het fort laat hij kropoeren om z’n eigen huid te redden.... De Carpenlier antwoordt er niet op. Hij weet geen antwoord. Hij begrijpt niets van Coens laatste bevel. Geen tijd om die in het fort te redden? Maar dan is het toch beten om samen te sterven, dan makkers in den steek te laten! Is dit de man, op wien hij bergen bouwde en aan wien de Compagnie haar zaak vertrouwd heeft? Het eenige wat Coen voor die van fort doet is that hij hun een briefje gluurt : Houdt do plaulg zoolang hel eenigszing doenlijk ig. Wanneer gij haar niet houden kunt, zoo mank uecoord met de Engolachen of met den koning van Jneutra, doch wij achten het 't heat dat in dat geval dn plaats aan do Eugelschen wordt overgegeven. Ten allernaast ral ik uil Ambon wederkooron. Ten allernaaste uit Ambo» wederkoeren ! Hel is een allerschraalste troost.Een reis nàr de Oost duurt maanden en hel fort kan geen weck standhouden onder een vereonigden aanval van Engclschen en Jucatrauen ! Coen laat zijn makkers in den steek. Zijn rendez-vous geeft hij in handen van den vijand, nog eer hot is gesticht. Hij vlucht voor du Engolsehen. Zoo handelt de man, die do gchecle wereld zou bevochten en gedroomd heeft een imperium te zullen stichten 1 Langs Java voort de vloot en do Engelseheu laten haar varen.Zij achten het overwinning is toch reeds behaald. gen. Du overwinning is toch reeds behaald. Tijdens de reis Inat Coen zich weinig zien. Hol meest zit bij in zijn kajuit om een langen brief te schrijven ann Hoeren XVII. Daarin stort hij zijn gal uit: .... Dewijl ik voor deez* lijd (God betert) anders niet doen kan, honden on voelen mij gebonden zijn, de sprake en ’t gezicht mij schier benomen is, vermits ik door gebrek arm middelen niots verrichten kun.... .... Ik zwoer bij den Allerhoogste dat de generale compagnie geen vijanden heeft, die haar meer hinder en schade doen dan do onwetendheid on onbedachtzaamheid (houd m(j ten beste), die onder UEd. hccrschcn cu don verstandige overstemt.... In den trant als hij geschreven heelt, vaart hij op een avond uit tegen De Carpentior, Bewindhebbers hebben hom alles onthouden, waarom hij duizendmaal gevraagd heeft: volk, schepen, wapens, geld ! Het is hun schuld dal de Nederlansche macht bij Jacatra beklagenswaard was. Do Carpentier spreekt niet veel tegen. Hot is niet geraden Coen te weerstreven, wanneer hij verontwaardigd is. Eu de bewindhebbers hebben stellig schuld. Zij zijn schriel en karig. Zij laten hun dienaren in Indië tobben met onvoldoende middelen. Maar Coen torst toch hoe weinig volk. schepen en kruit hij beschikbaar had. Waarom heeft hij don Bantam afgestooten, Jacatra geprikkeld en de Engeischen aangetast ? Waarom heeft hij gebroken met Reael's politiek van de porceleinkast, alvorens hij in staat was om forsch op te treden ? Coens Discours van 1614 was geniaal: hot Ncderlnndsch gezag moest in don ganschcn archipel gevestigd worden; alle vreemdelingen moesten uit ludië worden geweerd. Do geheele Indische handel diende in handen van do Compagnie te komen. Er moest kolonie worden geplant in al de voorname havensteden. Zoo zou de Compagnie op rijke retouren kunnen rekenen. Zoo zou Holland een wereldrijk stichten ! Maar wie een groot dinek met zwakke middelen wil volvoeren zal onherroepelijk falen. HOOFDSTUK IV In de kajuit van de Sint Michiel zit de gouveneur general Reacl breed in zijn stoel. Zijn vol gelaat glanst van genoegen. Het is goed rusten nu gedaneu arbeid. Met Banda is een voordcelig contract gesloten. Als men de Bundancezen een weinig vleit; als men niet al te nauw kijkt op een kleine ontduiking van bel monopolie van de Compagnie, dan is er roet ben best om te springen. Loven on laten leven, zoo laidl do leuze van Rcael. Zou blijft men goede vrienden met zijn klanten, komen er ruime retonren voor do Compagnie en blijven de onkosten binnen do perken. Is zijn schip niet volgeladen mot nagelen en noten, die straks in patriu met vette winst gesleten zullen worden ? Hierop kon een goed glos gedronken worden. Reael heft den beker: „Op je gezondheid. Van der Hagen, on op de uitkeeringon dor Compagnie 1" Admiraal Van der Hagen klinkt zonder voel ambitie. „Zoo gaal het boter. Van dor Hagen, dan op de manier die de dolleman in Bantam volgen wou.Waarvoor zitten wij in Indië ? Voor do negotie en niet om oorlog te voeren. Wij moeten in vrede teven met bet bruine volkje. Dan wordt do bundel goed. Schenk nog ereis in. Van der Hagen, deze mandera is goed. Van der Hagen schenkt do beide bekers vol. maar hij volhardt in zwijgen. „Coen zon brokken maken. Van der Hogen. Hij zon don staat der Compagnie totaal bederven, als ik hem niet in toom hield." „Coen is goud waard." «egt Van dor Hogen scherp. Reael houdt niet van redetwisten. „Coen is oen uitstekend ambtenaar erkent hij. Eerlijk en trouw en op hot stuk der boekhouding «eer bedreven. In allo factorijen heeft hij orde en systeem gebracht. Maar hij loopt te hard. Hij wil dwars dòr de muren hij is te jong om aĺen te staan. Onder mijn leiding. Van der Hagen, dan gaat het goed met hem. Maar als ik hem niet langer uon don teugel houden «ou. sloeg hij als een jonge hengst op hol.” „Ik wou dien hengst dan wol eens los «ion draven,” meent Van der Hogen. Een scheepsjongen klopt aan de deur van do kajuit. „Een schip laat op do roede hol anker vallen.” bericht hij. „Hel ia de Oude Sonue. Een sloep vaart naar ons toe.'* De ontmoeting met een HoUandech schip in dezen uithòek van den archipel is reden genoeg om den wijn de laten wachten. Rcaol on «ijn admiraal bevinden «oh aan dek. wannèr een adelborst van de Oude Sonne bij den valreep òpklimt. „Heer Coen laat vragen.” luidt «ijn boodschap, „of do Edele Hoer Reacl hem kan ontvangen." „Coen hier?"Renl is zeer verwonderd. «Om u te dienen, Edele Heer,'* antwoordt de bode. Rcacl vergeet dal slechts een jonker voor hem staal. „Wat moet hij hier ?” ..We zijn gevlucht. Edele Heer,” luidt het bescheid. Nu wordt Reaels verwondering recht gaande. „Gevlucht, voor wion ?” „Voor de Engelschen, heer. Zij wilden ons aanvallen te Jacatra. Wij hebben slag geleverd, maar hun macht was te groot. Die in het fort hebben wij moeten achterlaten.’* Ontsteld slaat Reael zijn handen ineen. Wat hoort hij •tier ? Een in den steek gelaten fort te Jacatra 1 Wis dat er dan ? En heeft Coen zich daar bevonden ? Hij vertoefde toch te Bantam ? De loslippige adelborst vertelt van de wrijving met den pangoran van van hot opbreken van do loge daar, van het bouwen van fort te Jacatra en van den oorlog die ontbrand is tusschen do Compagnie en den koning van die stad. „Ook dit nog!” roept Rcacl uit. „Heb ik j« Ie veel gezegd. Van der Hagen, dat de dolleman den «laat dor Compagnie verderven zou. De hengst is al losgebroken. Ge hebt uw ziu, ge kunt hem zien draven. Go ziel hem al vallen ook. Maar het ergst is dut hij ons allemaal meoslecpt in zijn val. dat hij den staat der Compagnie totaal verderft.*1 Tot den jonker : „Laat Coen komen I" Hel is veel meer een bevel dan een bescheid op een verzock. Reael wacht Coen op het opperdek. Zijn toorn over overtrading van met oen verborgen voldoening over hol falen laag kampen met oen verborgen voldoening over hol falen van den man, die scherp en bijtend heeft geoordeeld over zijn politiek van tolerantie. Velen hielden Coen voor den groolstcn man in Indiü, zichzelf waande hij reeds landvoogd. Somtijds heeft Keacl zich ongerust gemaakt of Coen hem wellicht uil zijn plaats zou dringen. Dat gevaar ia nu voorbij. Reael beeft zijn schepen vol voordeolig ingekochte nagelen en noten en een goed comtrast met Banda in zijn kist.En Coen komt, nadat hij eigenmachtig voor landvoogd heeft gespeeld, bij hom als oen vluchteling, wiens spel verloren is. Indien do staat der Compagnie niet zoo deerlijk had geleden, zou Reael zich verheugen op deze ontmoeting, De sloep met Coen nadert. Van hot opperdek af ziel Reael hem zitten. Recht en rustig zit hij daar. Trotsch, ondanks zijn nederlaag, moot de gouverneur-geueraal constateercn. Het zal aanstonde anders zijn. Coen komt op de campagne. Zijn gestalte is hoog en recht ; zijn gelaat stroef; zijn oogen steken ; do machtige neus en de scherpe trekken om den vastgesloten mond geven dit gelaat het aanzien van een heerscher. Rcael heeft altijd moeite gehad om zich de meerdere van Coen te voelen. Hij was vaak onrustig en onzeker in hot bijzijn van zijn eersten dienaar. Ditmaal dreigt dat weer. Doch hij verdringt dit gevoel. Hier staat een vrijpostig ambtenaar, die deerlijk heeft gefaald. toen hij zijns meesters wil trotseerde. Er is geen spoor van onderdanigheid bij Coen on nog minder van verslagenheid. Een lichte hoofdknik is zijn groet. Die strakke gestalte kan niet buigen, zelfs nu niet. Reael ergert zich. „Gü hier 1 Wat brengt u ?” „Ik heb een brief van Hoeren XVII te overhandigen.” „Die worden gemeenlijk door oen bode gebracht.” „Ditmaal heb ik reden hem u zelf te brengen.** „Schoone camouflage van uw vlucht 1” spot Rcael. Coen toont zich door don uitval niet onthutst. „Het viel goed samen," zegt hij rustig. De kalmte van Coen, de vastheid van zijn stem, het schier hooghartige in zijn manier van spreken, maken Rcael aan het weifelen. Heeft Coeu dun niet zoo deerlijk gefaald als de jonker het liet voorkomen 1 Heeft hij niet alles voor de Compagnie verbruid ? „Hoe slaan de zaken in Bantam ?” informeert Reael. ..Bantam is ontruimd.” "Op wiens bevel T' Toornig vraagt de gouvornour-gcneraal bot. "Op bet mijne," antwoordt Coeu rond en rustig. ..En hoe staat het in Jaoatra ?” ..Goed,” antwoordt Coeu. ..Goed.... goed ?” Reacl lacht schril. „Hebt ge daar dan geen oorlog gemaakt, zooals ge overal oorlog maken wilt ? En hebt ge dien oorlog niet verloren, verloren van do Engelschen en van do Jacatranen ? Wie heeft u gelast dal fort te bouwen ? ik niet. Wie heeft gezegd dat ge legen de Engelschen moest gaan vechten 1 ik niet. Ik heb u bevalen handel te drijven,vòr retouren te zorgende eigendommen van de Compagnie te bewaken.Waar zijn de koopmans goederen en het geld van de factorij te Bantam ?” „In bet fort te Jacatra.” antwoordt Coen. „Zeg màr: in handen dien bruinwen pangoran of van de Engelschen,” schampert Reael. Hij wil verder gaan, maar Goen onderbreekt hem. „Wilt u mij toestaan den last van Heeren XVII te volbrengen ?” vraagt Coen. Hij reikt den brief over. Reael wil hem bij zich steken, maar Coen belet dat. „Heeren XVII verlangen dat u den brief in mijn bijzijn leest.” De gouvernenr-generaal verbleekt. Zoo weet hij heeft Reynst aan Both zijn commissie getoond. Zou nu Coen? Maar dal is toch ónmogelijk ! Heeren XVII scheuken hun vertrouwen niet aan een man, die in eiken brief hen met grove verwijten aantast in hun eer en op onbeschaamde wijze schreeuwt om geld, volk en schepen. Zijn handen heven echter, als hij den brief ontvouwt en hij wordt bleek tot in zijn lippen, als hij zijn vonnis leest. Goen is benomed tot gouverneur-generaal. Het wordt nog erger !De brief bevat een aanval op hem. Heeren XVII begeeren vim den nieuwen gouverneur-generaal wel expresselijk, dal hij Rcael, al ware het dat hij nog verder in hun dienst verzocht te blijven, met do eerste schepen zal overzeuden zonder eenigszins te gedoogen dat hij daar langer blijft, „om vele pregnante redenen en considoratien, ons daartoe mouveerondc ....” Reael wankelt op zijn beenen. Heeren XVII hebben hem aan kant gezet. Hij ligt in ongenade. Geen dag langer dulden zij hem in het bestuur en zelfs in Indie. Onverwijld moet hij naar het vaderland terug. En dat nu, op dit oogenblik,nu hij een vloot vol specerijen en een goed contract met Bande heeft, en Coen slaat bij de brokken van zijn eerzuchtig en onbesuisd beleid. Rcael recht zich. Wel. hij zèl gaan. Heeren XVII zullen van hem hoeren aan welk een heethoofd zij het lot der Compagnie hebben toevertrouwd. De feiten hebben Coeus beleid veroordeeld en hel zijne gerechtvaardigd op het eigen oogenblik dat hij zijn vonnis hoort. Zonder een woord reikt hij Coen den brief weer over. „Zoudt u do overheid willen laten bijeenroepen, opdat ik in haar bijzijn den eed adegge ?" stelt Coen voor. „Haast dit zoo ?” ReaeTs stem is schor en schamper. „Ja,” zegt Coen, „ik wil met spoed naar Jacatra terug.” In het bijzijn van admiraal Van der Hagen on van de overheid van de Sint Michiel legt Jan Pieterszoon Coen den eed af en wordt hij gesteld in het ambt van gouvernenrgeneraal der Compagnie. Wie punk ernng au cum „n m... „u zijn die eigen kraak. ten overschat, een die een toren bouwt en miet de kosten overrekent, een man, die makker» in den steek laat om eigen huid te bergen ? Reeds op de vaart langs Java naar hel Oosten hoeft Do Carpenticr hot anders lecron zien. Toen reeds hoeft hij Pieter Dirksz geantwoord op zijn laatdunkend oordeel. Hij heeft op Coen vertrouwd, ook toen alles scheen verkeerd te gaan. En allengs duidelijker is hem do strategie van Coen geworden. Hij leerde ze begrijpen ; hij leerde ze bewonderen. Toen het scheen dat Coen laf was. toen de bezetting van het fort do vuist tegen hem balde on het volk op de vloot in smartelijke verbazing het hoofd schudde over zijn bevelhebber, toen was Coen groot! Op de reis naar Ambon zagen de meeaten dat nog niet in. Toen was er twijfel aan de kwaliteiten van den nieuwen gouverneur; toen zei men minstens dut zijn regeeriug slecht begon. Maar thans, nu men weet wat Coen vóór bad met zijn vlucht, prijst ieder zijn beleid. Wat zou er zijn gebeurd als Coen den ongelijken strijd legen Sir Thomas Dale had aangegaan en verslagen was geworden? Dan hadden de Engelschen nk do viool hot fort vormcesterd. Dan hadden zij hun plundertocht voort kunnen zetten heel den archipel door. In do Molukkeu hadden zij Reacl kunnen overrompelen, op Timor hot eskader dat daar lag. Stuk voor stuk had de vloot van Dole de verspreide deelen van de scheepsmacht dor Compagnie kunnen overvallen on vernietigen. Thans echter zijn do rollen omgekeerd. Coen heeft do Nedorlandscho macht in Indië verconigd. Bij Banda heeft hij Reael getroffen : bij Ambon een klein eskader, van Timor zijn de schepen opgezeild. Do verstrooide krachten van de Compagnie heeft hij geconcentreerd. En thans kou Coen zijn Britscheu tegenstander staan. Do terugtocht in hot vroege voorjaar was geen vlucht uit angst of lafheid. Hut was een strategische zet. Coen heeft getoond dat hij zijn lijd kon beiden. Hij vreesde een reuk van lafheid niet. De vijand heeft over hem gejuicht, zijn eigen mannen voelden zich in hom bedrogen. Coen heeft het niet geacht. Hij heeft zelfs het fort hel begin van het rendez-vous, waarnaar hij altijd zoo vurig heeft verlungd tijdelijk prijs gegeven, opdat niet alles verloren zou gaan. En thans zal alles herwonnen worden ! Bij Madoera ligt de vloot geconcentreerd. Zeventien schepen is zij sterk, alle welbewapend en goed van volk en kruit voorzien. Do rekening met Dale kan nu vereffend worden. Langzaam zeilt de vloot langs Java's Noordkust. De wind is tegen en de hitte zengt. Janmaat gloeit van strijdlust. het volk, dat met Nieuwjaar voor de Engelschen moest wijken, hunkert er naar nu wraak te nemen voor die vlucht. Geen Engelsch schip laat zich zien. Bij Soerahaya niet. bij Semarang niet; men nadart reeds de bani van Jacatra en nog is geen spoor der Britsche vloot ontdekt. Dale zal hen wachten voor de stad, luidt de onderstelling. „Schip in 't zicht I" bericht de uitkijk. Het sein brengt roering op de schepen. Daar zullen dan de Britten zijn. Slechts èèn zeil vertoont zich op den einder,het komt hun tegemoet en op de vloot herkent men het schip. Het is de Ceylon, hun eigen verkenner, die vooruitgezouden is. Dus nòg geen vijand. „De Engelschen zijn weg," bericht de commandant van de Ceylon.„Ze zijn aan den haal gegaan op het bericht van uw terngkeer uit de Oost. Tot voorbij Bantam zijn ze weggevlucht. Ze kruisen in Straat Soenda." Een wulk beschaduwt Coens gelaat als hij dat hoort. Hij heeft er naar verlangd Dalo te ontmoeten. De Ëngelsche macht in Indië moet vernietigd warden. Wanneer deze vloot verpletterd was, zouden de Britten uit den archipel verdreven zijn. Nu ontwijkt Dale den slag. Straks zeilt hij misschien naar afgelegen doelen van den archipel om kleine factorijen te overvallen. De beslissing, waarnaar Coeu heeft gehaakt, kon niet verkregen worden. „Hoe staat het in Jacatra ?" informeert de gouverneurgeneraal. „Het fort is behouden." Het fort behouden 1 Op de vloot geeft het oorzaak voor gejuich. Coen is bij voorspoed even onbewogen als bij tegenslag.Hij frondt zijn vòrhoofd als hij hoort hoe kwalijk het beleid van den commandant en de bezetting is geweest. Vun den Broecke hooft zich laten paaien door den regent van Jacatra. Hij is naar de kota gegaan voor oen feestmaal en daar is hij ingerekend. Maandenlang was hij gevangene van de jacatranen. Do bezetting heeft in hot belegerd fort een drinkgelag gehouden cn is daarna aan het plunderen geslagen. Do kisten vam aĺ de offcieren die met de vloot vertrokken ware zijn opeugobroken; voel kostbaar goed is door hot dronken volk vernield. Zelfs de bezittingen van Coen zijn niet gespaard. Doch ondanks dom beleid en dwaas tumult is toch hel fort behouden. Doordat do vijanden onderling non het bakkeleien raakten. Op den morgen na drinkgelag en plundering, toon do bezetting klaar stond om met pak cn zak er uit te trekken cn do sterkte aan do Engelschen zou worden overgegeven, ging Bantam Thomas Dole Ie lijf. Hij joeg hem weg naar zijn schepen. En de Engelschman is aan den haal gegaan. Als hij van dezen aftocht hoort, plooit, ondanks de ergernis over hot gedrag vun eigen menschel!, een spottende glimlach do dunne lippen van den gouverneur. Maar lang blijft Coen niet stilstaan bij de duigen, die geschied zijn. Hij wil welen vim den slaat van zaken op dit oogenblik te Jacatra. Hoeveel krifgsvolik is er in de kota hoeveel geschut en hoe staat het met de verhouding tusschcn Jacatra en Bantam op dit moment? Bantam cn Jacatra zijn het eens, luidt het bescheid. Drioduizend Bantammers versterjen het jacatraanscht leger Naar schaatting zijn en derting kartouwen en bassen en de kota, maar of do Javanen zonder hulp dor Engelschen met dat geschut voel kunnen doen, is onbekend. Coen Hikt cn worgt. Hij staat achlor op de campagne en staart voor zicb uit. Even diep in gedachten staat hij daar als op den dag, toon hij den strijd mol Dulo ontweck. Hij staart nu naar de stad... De officieren van do vloot ergeren zich over dit talmen van Coon. Waarom besteedt hij zooveel aandacht aan die kota ? Hel fort is behouden ; wal is er meer noodig ? Wat ia er thans het eerst noodig 1 Do Brilscho vloot is in do buurt. Thomas Dale kruist bij Straat Soenda. Dien moet men achterna. Men moet hem dwingen slag Ie leveren. En als Dole weigert, nis hij zich lorngtrekt, zich wegpakkend voor Coon, dan moot de vloot hem zoeken, hem achtervolgen, net zoolang tot bij uit de Indische wateren verdreven is. In dien geest sproken de leden van de overheid tol Coon, doch de bevelhebber luistert niet naar hen. Hij wendt zich af en staart naar Jacalra. Op het fort waait de Hollandscho vlag. Doch do kota is nog van don regent on al hol land er rondom hten behoort non hem. Zelfs het Ncderlandschc fort on do factorij staan op gepacht terrein. Op vijandelijk gebied. Eerst bij den aanslag van Gabang en later ia hol openbaar heeft Jacatra zich als een vijand van de Compagnie doen kennen. Daarmee heeft de regent zelf aan de Compagnie het recht cn do reden gegeven lot den aanval. Na heden zal de Compagnie niet meer afhankelijk zijn van de luim on willekeur van een vruinen vorst. Coen is gouverneur geworden inplaats van Reael. De bouwer van een wereldrijk bekleedt do plaats, tot dusver door oen zuinig koopman ingenomon. De schaduw van Coons voorhoofd is weg; een glans licht in zijn grijze oogen. Hij heeft zijn besluit gevat. „Do landingstroepen aan den wal 1" luidt zijn bevel. De order wekt verwondering en teleurstelling. Laat Coen den Engelschen vogel over hel net wippen om Jacatra Ie De kota wordt verbrand. De strooien hutten en de houten huizen laaien fel. De palissaden storten in. Wanneer de avond valt is de stad een vlammend zegeleeken. De hemel, rood van vuur, juicht mede over de overwinning. Coen meldt het wapenfeit aan Heeren XVII: .... In dezer voegen hebben wij die van Bantam uit Jacatra geslagen en voet cn dominie in het land van Java bekomen ! Haar boosheid is redelijk gestraft. Het is zeker dal deze victorie na het vluchten der hoogmoedige Engelscfaen door gansch Indie een grooten schrik zal maken. De eere en reputatie der Nederlandschc natie zal hierdoor zeer vermeerderen. Nu zal elkeen zoeken onzen vriend te wezen Een goed deel van het vruchtbaarste kindschap en de vischrijkstc zee van Indie is uwe....Ziet ende considereert wat een goede courage vermag !” Het schip, dat dezen brief naar Nederland brengt, voert ook Reael mee. Coens zegepraal brandtden verstootene op de borst. HOOFDSTUK V Voet en dominie verworven in het land van Java.... Verheven was de zegekreet. Maar hoe is de feilelijke toestand ? Voor het oogenblik geldt de heerschappij niets anders dan 'Wart geblakerde puinhoopen.dk men by gebrek aan werkvolk niet eens opruimen kan, laat staan dat een nieuve stad voor Jacatra kan worden opgetrokken. Bantam wil niet de koelies leveren, die voor dat ruimen cn dat bouwen noodig zijn. Het is zelfs onzeker of de Compagnie stand kan honden op den pas verworven grond. De vloot moest weer ontbonden worden, opdat de factorijen in het Oosten niet onbeschermd zouden blijven. Derhalve ligt het rendez-vous weer bloot voor de aanvallen der Engclschen. die op het gerucht, dat Coen in aantocht was, wol uit Straat Soenda zijn woggevlucht, maar van wie niemand weet waar zij thans kruisen. En wat zal de Mataram doen. de machtige vorst van Java ? Reeds heeft hij de vaart op Jacatra verboden en als hij wil kan hij een leger van honderdduizend man in het veld brengen tegen de zwakke macht der Compagnie. Het schromelijk gebrek aan mannen on schepen, op den achtergrond geraakt toen al de macht in Indië bij Jacatra was samengetrokken. doet zich weer gelden. Coen kan niet doen wat hij verrichten wil, omdat de middelen hem ontbreken. Als hij schepen had. hij zou Dale najagen tot de uiterste hoeken van den archipel cn achtervolgen, totdat do laatste Engclschman uil Indië was weggeslagen. Als hij volk had. soldaten en handwerkslieden, hij zou met Bantam doen wat hij met Jacatra gedaan heeft, en op de puinhoopen van Jacatra een stad stichten, grooter dan Hoorn, misschien zoo groot als Amsterdam. Als hij geld had, hij zou den handel op China en Japan, op dc kusten van Perzië en Arabic en al den ouderlingen handel der eilanden, in Nederhmdschc handen brengen. Maar hij heeft geen schepen, geen volk en geen geld. Hij moet het aanzien dat alle factorijen onvoldoend verzefceru zijn tegen aanvallen, dat de ruines van Jacatra overwoekerd worden door de wilde tropcn-vcgetnlie, dat peper, nagelen en noten in handen van vreemdelingen komen in plaats van in het bezit der Compagnie. Coens wrok tegen zijn schriele meesters welt op. zijn toorn gloeit aan. Dc brief, die uitgaat na dc melding van de zege, bevat weer bittere verwijten over de karigheid, waarmee hij uit het vaderland wordt gesteund. Zijn ergens meer schepen in de wereld dan in Nederland ? Ontbreekt daar geld ? Ergo, het schort alleen aan u.. .. Coen smeekt zijn meesters om schepen, volk en geld. Hij eischt ze. Hij perst Hccren XVH hem de middelen te zenden, die noodig zijn voor de welvaart van dc Compagnie en voor de eer van het vaderland. Ook legen De Curpentier lucht hij zijn gramschap over zijn geringe macht. Wanneer dc opperkoopman op een avond bij hem komt on zij samen zitten op dc kleine galerij van het eenvoudig gencraalshuis, laat hij zijn verontwaardiging den teugel: „Nu ben ik generaal en nog sta ik met gebonden handen," roept hij uit, „zonder schepen, zonder wapens en zonder geld.” De Carpenticr wordt bezorgd bij dezen uitval. Hij vat hem anders op dan Coen bedoelde. Hij denkt niet aan de beletsels, die in gebrek aan geld en macht gelegen zijn voor de volvoering van Coens grootsche plannen. De positie, waarin de Compagnie in Jacatra op het oogenblik verkeert weegt hom op het hart. „Die is hachelijk”, weet de opperkoopman. „Wij kunnen eiken dag door een groote vloot van de Engelschcn en door de gansche macht van Java worden overvallen,” klaagt hij. Coens dunne lippen plooien tot een glimlach bij deze klacht. „Ja,” erkent hij, „wij zitten hier fijn met dc vijandschap van de heele wereld op den hals.” De Carpenticr heeft den glimlach niet gezien en den lichten spot in de woorden niet vernomen. „We gaan cr bij ten onder,” zucht hij. „Bloodaard [” verwijt Coen scherp. Dit verrast en steekt den opperkoopman. „Bloodaard 7' vraagt hij. „Ben ik een bloodaard als ik bezorgd ben over den toestand ? Alles is tegen ons: De Engelschcn, de Franschen sinds wij de Saint Michel genomen hebben; Bantam zal wraak nemen, zoodra het hans ziet. En de Mataram I Wij hebben Japara verbrand; wij hebben Jacatra genomen, en hij beschouwt zichzelf als heer van Java. Alle rijst onthoudt hij ons reeds. Wanneer hij ons verdenkt dat wij vasten voel op Java willen houden, zal hij gansch Indiö tegen ons verzamelen. En wij, wat hebben we, geen volk en geen schepen !” Coen staat tegenover zijn vriend. Hij is forsch on krachtig, ondanks de smalheid vim zijn gelaat en de bleekheid vim zijn wangen. Uit zijn grijze oogen ia dc spot geweken ; zij weerspiegelen nu een groote rust. „Wij hebben God,” zegt hij. Meer spreekt Coen niet. Meer hoeft hij ook niet te zeggen. De Carpenticr gelooft hetzelfde als Coen. Maar hij, en dc meeste dienaren der Compagnie vergeten dat steeds weer Velen twijfelen soms ook of het werk dat de Compagnie in Indic doet wel werkelijk een werk Gods is. Hun woeden tegen Jacatranen en Bondnneezen, hun harde dwong om peper en nagelen alleen aan de Compagnie en niet aan eenig ander te verkoopen, is dat wet arbeid in Gods Koninkrijk? Coen twijfelt daaraan nooit. Deze man, die geen Moor of Engelschman vertrouwt, die elk doorziet, zijn Heeren in Nederland even scherp als de regenten van Bantam en Jacatra, wiens geniale geest de lijnen trekt voor een koloniaal beleid van eeuwen, is in het geloof eenvoudig als een kind. De strijd van Holland tegen Spanje is in zijn oogen een strijd van het licht tegen de duisternis, van God tegen satan. In dien strijd staat de overgang der macht in ludië op het eerste plan. En wijl Gods Rijk niet kan gebroken worden, kan Nederland niet ondergaan. Daarom zal de Ncdcrlandschc macht in Indië met volkomen zekerheid gevestigd worden. Coen getuigt daarvan in simpele woorden. Hij is soldaat en staatsman, geen theoloog. Hij adstrueert zijn stelling niet. Van zijn onwrikbaar vast geloof getuigen zijn daden meer dan zijn woorden. Het krachtigst komt het immer uit in dc hachelijkste oogenblikken. Ieder in zijn omgeving weet het: Coen is zoo onverschrokken, omdat hij zoo rotsvast gelooft. Eu zijn moedig voorbeeld, zijn stoer getuigenis, vernieuwt ook in zijn medewerkers telkens weer een vasten geest. De Carpentier reikt Coen bewonderend dc band. „Met u komen we door alles heen," zegt hij. „Met mij niet,” corrigeert Coen. „Met God alleen. Hij zal ons niet verlaten." Coen beeft zijn vriend uit den pul van twijfel opgehaald. Hij ontvouwt hem nu de plannen, die hij heeft met het herbouwde Jactra. Het zal meer wezen dan een rendez-vous. waar alle schepen uit patria zullen binnenvallen om hun lading te lossen en de retouren te halen, die uit den archipel hier verzameld zullen worden. „Hier zal,” zegt Coen, „het hart van den geheelen Indischen handel zijn. Hier zal het zilver komen uit Japan, het goud van de kust van Arahië ; hierheen halen wij de Gouseratsche kleeden en de Chinocsche waren. Hier wordt alles geruild en verhandeld. En onze schepen verspreiden dat alles weer over al de landen van het Oosten. Zooals in Europa de Nederlanders de vrachtvaarders voor vele landen zijn. zoo zullen zij hier de kooplieden zijn voor alle volkeren van het Oosten. Door dien handel zullen de kosten van de Compagnie bestreden worden, de kosten van den oorlog, de kosten van het bestuur, de kosten van den bouw van steden. En zoo wordt ook de macht van Holland nitgebreid. Want de schepen, die in de Indische wateren zullen varen voor het vervoer van al die waren vertegenwoordigen een macht en het scheepsvolk zal een macht vertgenwòrdigen.Onaantastbaar wordt op die wijze de positie van de Compagnie. En rijk worden haar participanten in patria. Immers, als de Compagnie zich hier bedruipt, behoeft zij weinig te spendeeren ten behoeve der retouren. Alleen de kosten van de schepen, die de specerijen halen. Als Hoeren XVII hun belang maar wilden inzien, als zij maar zorgden voor schepen en voor geld. Een weinig water is noodig om de pomp te doen slaan, daarna zal zij voortdurend rikje winsten geven!" De strenge, nuchtere, harde Coen komt in vuur wanneer hij spreekt over de toekomst, die hij aan Indic zal schenken. Hij wijst op de puinhoop.-n van Jacatra, zichtbaar van de galerij, waaruit de verkoolde balken opsteken. In het maanlicht lijken ze op spoken tusschcn graven. Maar Coen ziet wal dit worden zal. „Nog een paar jaar,” voorspelt hij in 0nverwoestbaar optimisme, „dan staal daar een Hollandschc stad ; dan zal daar aan den overkant vant de rivier èn rij huizen staan als nu op hel Groote Oost in Hoorn. Dan zijn de straten hier vol blanke vrouwen en spelen Hollandsche kinderen op de wallen van het fort. . . ." De stilte van den tropenavond wordt stukgescheurd door schelden en gevloek. Een deur vliegt kletterend open. „Ik geloof dat er nog iels anders moet gebeuren,” zegt hij aarzelend. ..Wat dan ?” Nu ziet De Carpentier Cocn recht in de oogen. „Dat gij het voorbeeld geven moet!" Verwonderd kijkt Coen zijn vriend aan. „Ik hel voorbeeld geven, waarmee ?” „Gij moet trouwen,” zegt De Carpentier ronduit. Een oogenblik zwijgt Coen. Deze gedachte is nieuw voor hem. Dan wimpelt hij haar af. „Neen," schudt hij, „ik moot werken voor de Compagnie.” Zijn leven is tot dusver bchcerscht geworden door zijn vurig streven naar de grootheid van de Compagnie en van het vaderland. Gansch zijn matelooze energie heelt hij gericht op de verwerving van een vaste plaats voor Nederland in Indie en op de verdrijving der vijanden. Met den koophandel, don oorlog en de staatkunde heeft hij zich bemoeid, intenser dan eenig ander. De geestelijke verzorging van de Nederlanders in de Oost en de kerstening van de heidenen heeft hij zich aungetrokken. Om vrouwen voor de populatie van Indie en ter beteugeling van het ongebonden leven veler Compagniesdienaren heeft hij geroepen in eiken brief aan Heeren XVII. Maar dat hijzëlf een vrouw zou nemen, hij heeft er nimmer aan gedacht. „Als gij een eerbare vrouw trouwt,” vervolgt De Carpentier, „is de ban gebroken. Uw gezin moet het middlepunt worden van de Nederlandschc gemeenschap in Indië. Dan wordt hot leven hier, zooals het in Holland is.” Meteen neemt hij afscheid. „Het is laat; ik ga slapen.” „Welterusten 1” wenschl Cocn. Moor de gouvemeur-generaal gaat niet naar bed. Hij blijft aan het open raam slaan, lang nadat Dc Carpentier vertrokken is. Hij denkt aan dingen, die in den roes van den oorlog en van het optrekken vangrootschc plannen ver op den achtergrond zijn geraakt. Hij heeft altijd vooruit gedacht. Nu denkt hij aan het verleden, aan zijn ouderlijk tehuis in Hoorn, aan winteravonden, toen hij aan vaders knie zat bij den haard. Vader vertelde van dejaren van zijn jeugd, toen dc inquisitie woedde en do brandstapels rookten; hij verhaalde van Alvn’s wraaklocht en van den angst, die Hoorn had vervuld, toen Haarlem viel, Alkmaar werd belegerd en de Spnausche vloot van Amsterdam opzeilde naar de watersteden. Maar Alkmaar had gezegevierd en op de Zuiderzee was Bossu's viool verslagen. Terwijl vader vertelde, zat moeder bij de tafel. Ze breide meestal. Spreken deed ze weinig, maar haar vriéndelijk gelaat, blozend onder do witte muts, was altijd naar hem tocgekcerd; zij schonk slemp en deelde oliebollen uit. Coen denkt aan hetgeen hij heeft ervaren in Amsterdam, vóór hij de tweede reis naar Indië ondernam. Hij is daar in de deftige koopmanshuizen geweest, als gast van de bewindhebbers der Compagnie. Hot was er weelderig in vergelijking tot het eenvoudig onderlijk tehuis in Hoorn. Schilderijen van Vlaamsche meesters hingen aan de wanden van de hooge kamers; kostbaar vaatwerk van kristal en zilver stond op den disch ; aan de zolderingen waren geschilderde plafonds. Maar hij alle weelde was het er huiselijk. Waardoor kwam dat? Door de vrouw, die, te midden van haar kinderen non de tafel zat. Ook een partij herinnert Coon zich. Het was bij den president der Kamer Amsterdam. Een zeldzame onderscheiding was het dat hij, jeugdig opperkoopman, maar toen reeds gerechtigd om rechtstreeks met Moeren XVII te corrospondeeren, daar genoodigd werd. Het groote huis was vol voornome gasten. Hij voelde zich eenzaam tusschea al die vreemden. Bij storm op zee was hij onverschrokken geweest, dapper in het heetst gevecht, doch hier wist hij niet, hoe hij zich houden moest ; hij was verlegen. Toen was de gastvrouw naar hem toegekomen en als een moeder had zij hem op zijn gemak gesteld. Op haar vragen had hij verteld van zijn ris naar Indië onder admiraal Verhoef: van zijn verblijf in Rome „p hel kantoor der ƒ zjjnjeugd in Hoorn. Goed en schoon was het in de Nederlandsche huizen. En altijd kwam dat door de vrouw, de moeder. Zij schiep die sfeer van warmte. vertrouwen en rust. Aan het gemis aan moeders lag het dat' het in Indie niet zoo goed was als in Holland, dat de mannen hier harder, ruiger, woester waren. Coen wil Indie Hollandsche maken, Een Nederlandsche stad wil hij bouwen, Hollandsche door en door, met grachten en bruggen en huizen met trapgevels. Hij heeft haar in zijn fantasie al vol gezien met vrouwen en kinderen. Jongens zag hij spelen op de bruggen en bij de schepen ; meisjes bikkelden op de stoepen. Vrouwen wandelden langs de grachten. Zichzelf heeft hij ion die stad ook een plaats toegewezen, een voorname plaats. Hij zou zetelen in het landvoogdelijk paleis, in een woning, even statig als die van den president der kamer Amsterdam, maar ruimer nog. De kamers in zijn paleis zouden dezelfde strenge schoonhied hebben; een beheerschte weelde zou er zijn. Alleen de landvoogdsvrouw heeft in zijn bespiegelingen geen plants gehad. Hoort die daar ook? Coen schudt zijn hoofd. Het denkbleeld is hem nog te vreemd. Hij heeft geen tijd voor trouwen. Eerst moet Bantam murw gemaakt worden; eerst moet de weerbarstigheid van Banda bedwongen worden; eerst moeten de onverdraaglijke Engelsche mededingers uit Indie geslagen worden. Er Staat Oorlog voor de deur. In dit raam past geen vrouw. HOOFDSTUK VI Ziet wat een goede courage vermag. Coen regeert. Hij hecrscht met harde hand. Geen duim is hij teruggeweken voor al de gevaren, die de jonge kolonie bedreigden en niets van het kwaad, hetwelk geducht werd, is over Jacatra gekomen. Do pangoran van Bantam dreigde : geen Chinees krijgt ge vam mij voor den opbouw van uw stad tenzij ge de blok kade van mijn haven opheft. Coen heeft de blokkade nog verscherpt. Mataram onthield hem rijst, opdat hot hem door honger dwingen zou het pas besloten rendez-vous weer te ontruimen. Coen heeft van Birma rijst gehaald. De Engelschen maakten meer poeha dan ooit te voren. Coen is hun op de scherpste wijze tegemoet getreden, ondanks zijn zwakke macht. En ziet, na een jaar heeft Coen zooveel Chinecscbe werklui als hij hebben wil, krijgt hij van Mataram al do rijst, die hij begeert, en staat hij klaar de laatste Engelschen uit Indië te verdrijven. Ziet wat èn goede courage vermag! De puingoopen van jactra zij opgeruind.Ze diemem tot grondslag voor de nieuwe stad. Chineesche koelies werken als mieren aan die stad. Ze graven de grachten, ze leggen de straten aan ze funderen de kaden. Reeds rijzen wouningen en pakhuizen omhoog. Truffels tinken, hamers ratelen op hout buƒels loein voor karren met puin houndeden koelies dragen hout en steen. Bantam wou geen koelies leveren ;op zware straffen bad do pangoran den Chineezen in zijn gebied verboden naar Jacatra te gaan. Maar ze kwamen, ze kwamen overzee in kleine prauwen, ze kwamen overland door do bossehen. Eiken nacht waren koelies uil Bantam verdwenen ; icdcren dag kwamen er te Jacatra aan. Dc haven van Jacatra ligt vol jonken en prauwen uit het land van Mataram. Ze lossen rijst en alle andere nootlijkheden. Mataram heeft het verbod van handel met dc Compagnie niet opgeheven, maar hot houdt de hand er niet meer aan. Coen is toch niet te dwingen, heeft hij ervaren. Hij krijgt zijn rijst wel, al is het van verren afstand. Nu laat Mataram zijn volk maar gaan. Zeventig, tachtig prauwen lossen tegelijk in Jacatra. Bantam wordt bedwongen, Mataram is schaakmat gezel. Ondanks alle tegenkanting is dc nieuwe stad in vollen òpbouw. En er is meer. Er liggen in de haven niet enkel Javaanscho prauwen.En liggen tevens Boegineesche en Chinneshe jonken ; men vindt er ook dc vuile schepen van de Arabieren. De scheepvaart van het Oosten richt zich reeds op Jacatra in plaats van Bantam.Hier komt de stapel van den Indischen handel! Het gaat nog gebrekkig. De wallen, waaraan dc schepen meren, kunnen nauwelijks kaden booten. Pakhuizen zijn er veel te weinig. Bij al dc drukte van het bouwen kan men er amper gaan of staan. Als Coen de teugels niet in handen had, zou het een chaos zijn. Maar Coen ie de man vnn orde on. regelmaat. Hij leidt en stiert alles in dezen ny veren bijenkorf. Altjid weet hij ruimte te vinden voor een nieuwe lading uit do Oost. Stipt op tijd en vol beladen vaart dc vloot naar palria. Coen heeft do zaken vnn de Compagnie mot vaste hond geleid en Hoeren XVII hebben hem thans niet in den steek gelaten. In het najaar van 1619 zijn twaalf schepen uit Nederland gekomen en voorjaar 1620 volgen zes anders.Veer tig schepen van de Compagnie zijn thans in Indië. Voldaan is Goen nog niet. Zoolang zijn vloot niet honderd zeilen telt is ze ontoereikend voor beheersching van den handel in het Oosten.Voldaan àl hij niet zijn vòr hit het kapitaal van 1.2 millioen realen heeft ontvangen, dal noodig is om de pomp van den handèl te doen slaan en eer er veel volk gekomen is handwerkslieden èrvare gezinen joinge onvolwassen meisjes. Maar hij heeft nu althans geen reden om los te branden over het onverstand en de abuizen van zijn meesters. Zij werken in do richting, die hij wees. Het schipperen en plooien uit Reals tijd is opgegeven men gaat de vaste lijn van Coen Verhopen zoo luidde de brief der XVII, die de vloot van twaalf schepen begeleidde — dat gij nu treffelijk zult versterkt zijn en den stand der Compagnie, met uitwering van alle Enropoesche natie ter plaatse daar wij onze forten en contracten hebben, genoegzaam zult kunnen verzekeren. Dit heeft Coen zich geen tweemaal laten zeggen. „Vrije jacht op do Éngelschcn," luidde hel consigne, dat hij op grond vnn dien brief meegaf aan alle schippers, waarheen zij ook den steven wenden. Er is gejaagd.De eerste prooi,De star vloog als een gebra den duif drie Ncderlondscho schepen in Straat Soenda in den mond. Daar hoefde nog geen draaibas voor gericht te worden. Hendrik Jansz had bij Patani zwaarder werk. Drie glazen lang hoeft hij geweldig moeten vechten, voor hij do Sampson en de Honnd veroverd had. De beste buit behaalde Willem Jansz voor Tikoo. Vier Engclsche schepen : de Rosé, Dragon, Boar on Expcdilion heeft hij daar geënterd en gcnomen. Ziet wat een goede courage vermag ! Maar dit is toch slechts stukwerk geweest. Hier een greep en daar een greep. Do omstandigheden zijn uitgebuit. De uitvoering van een groot program is nog niet ter hand genomen. Dat staat nu te geschieden. De Engelsche macht in Indiê zal worden weggevaagd. Coen heeft zijn voorbereidingen afdoend getroffen. Zeven scherpen zijn naar de Molukken on te onderzoeken of de zee daar vrij V Twaalf andere sluiten Straat Soenda af. De groote vloot, die de Engelschen op zal sporen en aan zal tasten om hen te vernietigen ligt te jactra zeliree. Pieter de Carpenticr zal haar commandeur zijn. Hij zal den vijand zocken langs Sunatra's Westkust aan de kust van Coromandel, te Moka en Suratti. En als hij daar niet is zal hij hem zoeken in al de zeeën van Indië. De Carpenticr zal naar jacatra niet wedwekeeren aler de Engelsche macht in Indie geheel vernietigd is. De vloot zal morgen varen en ter gelegenheid daarvan zijn de admiraal en de offcieren vandaag coens gasten op een afscheidsmaal.Feesten zijn zeldzaam te jacatra.Werken en vechten is het wachtwoord. Indië moet veroverd worden ; de stad moet worden opgebouwed d4e handel van het oosten moet in Nederlandsclmlianden komen. Voor feesten heeft de eerste dienaar van de Compagnie geen tijd. Maar heden dient gebroken mot de strakke soberheid. Dit groote krijgsbedrijf moet worden ingeleid met wijn. Hoog hel glas ! nu de eerste dienaar van de Compagnie geen tijd. Maar heden Er wordt gegeten en gedronken; de stille Javaansche bedienden dragen telkens nieuwe schotels wildbraad en volle kruiken wijn aan. Coen klinkt met den admiraal op den geluķigen afloop van de expeditie.Een vreugde als in Coens strenge residentje zelden wordt aanschouwd schuimt dezen avond. De" generaal heeft zijn gewone stroefheid# voor éénmaal afgelegd. De zekerheid der aanstaande verdrijving van de Engelschen haalt hem uit de plooi. Onder het feest komt èn officier binnen.Het hoofd van de havenwacht. Hij meldt dat een Engeisch schip op de reede is verschne,en vraagy wat hierenè moet geschieden Coen slaat geen acht op de melding; hij is te vroolijk in gesprek. Maar De Carpenticr heeft het gehoord. „Een Engeisch schip,” vraagt hij verwonderd, „hoe is dat mogclijk ?” Thans springt Coen als gestoken op. „Een Engclschman, en geen prijs ?” Een frons staat in zijn voorhoofd. „Hij voert zijn vlag in top, generaal.” De rimpel in het voorhoofd van den gouverneur verdiept zich. Hij is de harde, strenge Coen, een man, die in geen feestzàl past. Een groep jonge officieren klinkt nog ; zij zingen daverend een Geuzenlied.Het knapt plotseling af. Coen schrijdt door do zaal. Zijn gelaat is onheilspellend. Niemand durft een guitig woord meer zeggen. In zijn kantoor wacht Coen op verdere tijding. Een bode komt hem zeggen, dat er een Hollander aan boord ie bij den Engclschman, een afgezant van Hoeren XVII, die toegang vraagt 10l den landvoogd. Dw man zegt het op een toon of hij een goede boodschap brengt, maar Coens sombere verwachting wordt door dit bericht versterkt. „Laat hem komen,'' antwoordt hij gesmoord. De boodschapper van de XVII komt, het is Jan Clant, onderkoopman. Hij brengt oen brief en wil bij hel overhandigen daarvan met Coen spreken,hem de groten over brengen van... „Ga I” gelast Coen. Hel bevel striemt als een harde zweepslag. Onthutst pakt Clant zich weg. Coen weel wll in dim bríehunl. Hij win het men hij huurde dat een Engeisch schip de haven hinncnvocr. Hij wist het zeker bij de tijding, dat een afgezant der Hoeren XVII aan boord was. Wat in dien brief staat breekt zijn levonswork. Coen heeft altjid de feiten recht in de oogen gezien.Aan de zwaarste moeilijkheden is hij nimmer uit den weg gegaan. Met vaste hand breekt hij do zegels. Maar zijn lippen trillen onder het lezen en het papier beft in zijn handen. .... De Vcreenigdc Oostindischc Compagnie en de Engelschc Oostindischc Compagnie zijn weerszijds overeengekomen dat de handel vrij en open zal zijn en dat zij in goede eendracht zullen samenwerken... Witter dan ooit het gelaat van den gouverneur.Als messen zoo scherp staan de lijnen in zijn mager gelaat. De Compagnieën sluiten vrede op bet oogonblik dat de Engelscho macht in Indië zieltoogt en Nederland op het punt staat do heerschappil in indie volledig te verweven hij leest verder: Een vloot van defensie zal worden uitgerust, beslaande uil twintig schepen, tien van iedere partij, staande onder het bevel van een Engelschman Thans wordt het Coen te veel. Nederlanders onder vreemd bevel?Nooit! Hij werpt den brief op tafel. aar weldra neemt hij hem weer op en speurt naar het slot.Dit schrijven moet een falsificatie wezen. Ijzig staat daar echter: Gedaan te Londen, den 30ston Juli 1619. En dan volgen de namen der Geommitteerden van de bewindhebbers: Dirk Bos, Jacob Bareel, Arent Lodesteyn, Albert Sonck, Andries Rijeknert. De namen en de signaturen zijn aan Cocn bekend. Onderaan staat nog iets: .... Dit afschrift van het tractoat gewordt U.E. met hot schip Buil, dat door de Engclschcn expres wordt afgezonden om U.E. deze goede tijdingo te brengen .... Een schor geluid wringt zich uit Coens keel. Goede tijdinge .... Ja. voor du Engelschen 1 Die mochten er waarlijk een schip voor over hebben om haar te brengen. Maar voor Coen is het de kwaadste tijding, die er komen kon en ze komt op het ongelukkigst oogenblik. Als deze brief een week. als hij een dig later was gekomen, zou Do Carpenlicr met zijn vloot vertrokken zijn. Dan was hel laatste restant van de macht der Engelschen in Indië vernietigd en nu.... nu moet Cocn met zijn vijanden aan één tafel zitten en de vlag voor hen strijken ! Coens handen knellen zich nis schroeven om bet noodlottige papier. Zijn hart klopt in zijn keel. Hij zou zijn meesters kunnen vloeken. Altijd hebben ze hem onthouden wat hij noodig heeft. Mannen, schepen, geld En nu hij, ondanks hun schrielheid en schraapzucht, met de gebrekkige middelen, die zo hem ter beschikking hebben gesteld, löch de Ncdcrlondsche macht in Indië heeft gevestigd, nu de Engelschen bijna uil den archipel verdreven zijn en hij op het punt staal hun den genadeslag te geven, nu holen zij den vijand er weer in. Hol is Godgeklaagd I Lang zit bij aan zijn tafel mot het hoofd in de handen, verdoofd door den schok. Hij hoort niet dat er eens on nog eens aan zijn deur geklopt wordt. De Carpenlicr doet eindelijk zonder verlof open. Hij kucht. „Is hot geoorloofd ?” vraagt hij. Cocn wendt zich langzaam om. Krijtwit is zijn gelaat, verslagen zijn blik. De Carpentier ontstelt er van. Maar hij moet toch afscheid nemen; hij kan toch niet vertrekken, zonder dat hij den generaal gegroet heeft. „De wind is gunstig,” zegt hij, „ik wou vannacht gaan varen met het afgaand tij, in plaats van morgen.** „De vloot blijft binnen.'* Koud en kil klinken deze woorden, alsof een ander dan Cocn ze uitsprak. „Niet varen ?*’ De Carpentier staat stom verbaasd. „Hot is vrede I” zegt Coen. Al zijn bitterheid over hel beleid der Heeren XVII ligt in den toon, waarop hij spreekt. Ontzet staart De Carpentior hem aan. „Vrede ? Vrede met de Engelschen ? Mag ik hen dan niet uit Indië slaan T’ „We moeten hen er midden in zetten 1” barst Coen uit. Eindelijk krijgt zijn woede lucht. Hij geeft zijn vriend den brief. Na het lezen staart De Carpentior het raam uil. Ginds ligt de vloot. De vlaggen waaien. Het brons van het geschut blinkt'Bls vuur in de avondzon. Dezen nacht zou hij varen. Bij zijn terugkeer zouden de Engelschen uit indie verdreven zijn.Waneer de Bull niet gekomeñ was wanneer die ellendige Engclsche schuit slechts (in dag later binnen was gevallen, of hij een dag eerder uitgevaren, de Compagnie zou bevrijd zijn geweest van de Engclsche plaag. En nu ? .... Maar moet, mkg Coen zich daaraan storen 1 Mag de toekomst van de Nederlandsche macht in Indië afhankelijk zijn van een schip, dat een dag te vroeg is aangekomen ? Mag de staat der Compagnie bedorven door dien brief, dal vod papier?....Er flist iets door zijn brein. „Laat me uitvaren," stelt hij Coen voor. „Laat me gaan.” „De order,” zegt Coen. „Die is niet goed begrepen,” wijst De Carpentior als uitkomst aan, „of die is niet ontvangen. We kunnen Jan Clant wel tot zwijgen dwingen. We kunnen zorgen dat de bemanning van de Buil niets navertelt." De voorslag is verleidelijk. Ze is uitvoerbaar ook. Er geburt in Indie zooveel waaromtrent in Europa nooit iets vernomen wordt. En hieraan hangt wellicht de toekomst van het Nederlandsche rijk in Indië. Coen overweegt niet cons. „Bevel is bevel,” zegt hij, „de vloot blijft binnen.” „Ge gehoorzaamt slaafs," barst De Carpentier verbitterd uit. „Ik gehoorzaam slipt,” antwoordt Coen. „Wie niet gehoorzamen kan, kan niet bevelen ook.” Vijftig Engelschen, gevangen binnen Jacatra, worden dienzelfden dag nog in vrijheid gesteld. Voor de overheid van de Buil wordt een maaltijd bereid in dezelfde zaal, waar de officieren van de vloot, die op de Engelschen zou jagen, hebben feest gevierd. Maar bij dien maaltijd is Coen niet. Hij zit alleen in zijn kantoor en schrijft een brief aan Heeren XVII. De ganzepen krast op hel perkament. Eerst houdt hij zich in : .... Hoe prijselijk, eerlijk en goddelijk een goede vrede en cenighcid zij, is alle redelijke verstanden kennelijk. Geloofd zij God die alles ten goede schikt en daartoe nimmermeer de middlen laat gebreken.... Het is de aanloop tot de bestraffling: .... Doch het schijnt dat hierop weinig is gedacht, want was dit vertrouwen blij U.E.geweest de hèren zouden ons zoo haastig met zoo harden toom niet gebreideld hebben on zoovele van haar rechtvaardige conqueston niet overgegeven hebben.... Zijn bimvrhsid ovu .14. verwuxlnnfing v... zijn 1nd vult op: ....Heeft het U.E.aan goede adviezen gebroken?Wildte gijlieden die niet aanzien, maar den drang van kleenmoed en onredelijke vreeze volgen, waarom heeft men ons zulks niet geadviseerd, opdat ten profijte van de Compagnie haar zaken daarnaar hadden mogen beleiden ? Schamper wordt zijn toon : .... Hoe is het zoo haast vergoten dal U.E. zestien zoo treffelijke schepen kort te voren uitgezonden hadden ? Heeft men gehaast om bloedstortinge voor te komen 't Eere zij zoo goede genegenheid .... Ten slotte laat hij zijn toorn den vrijen tengel; veer ijlend over het perkament, als hij zijn brieven schrijft aan Hecren XVII, vol grootschc projecten en bittere verwijten, Kan iemand hem zich voorstellen met de armen om een vrouw, of gebogen over de wieg van een zuigeling ? Coen zelf niet. Doch dat andere I De eerste man in een kolonie moet een voorbeeld zijn in alles. In moed. In arbeid. Ook in zijn gezin I Een nieuw gcneraalshuis zal worden opgetrokken in Jacatra ; het wordt een paleis in vergelijking tot het schamel pand, waarin Coen nu woont. In dat huis behoort naast den landvoogd een landvoogdes. Coen vindt den voorslag van zijn vriend niet zoo volmaakt verwerpelijk meer. HOOFDSTUK VIII Menigvuldig zijn de klachten over Banda. Er komt geen brief uit de Molukken of Van Speult moet klagen dat er nagelen on noten in verkeerde handen zijn gekomen. Franschen en Denen houdt hij wel weg, Spanjaarden en Portuover de Eugelschen heeft hij niets te zeggen, sinds hel vermaledijd verdrag gesloten is. En de inlandsche schippers, du Makassaren en Ternatanen.Maleiers en javanen prauwen uit Grisee,zijn de Compagnie te glad af. Hun kleine prauwen en jonken loopen bij nacht de vele kleine baaien binnen en glippen daar bij nacht weer uit. De grooto schepen van de Compagnie kunnen hen niet volgen tusschen de rotsen en klippen, en wanneer ze al eens een paar prauwen aanhalen, dan helpt dat nog niet want tienmaal meer sluipen door de mazen vam jet blokkadenet.En de inlands che schippers bezorgen de specerijen aan de Fronschen en de Porlugeezen Zoo komen de naglen en noten op de markt te Lissabon.Het ergst is evenwel de trouwbreuk van de Bandaneezen. Zij trekken zich van al de dure eeden en plechtige geloften, volgens welke hun specerijen uitsluitend aan de Compagnie geleverd zullen worden, het minst niet aan. Zij fnuiken het monopolie van de Compagine. Een expeditie naar Banda dringt en Coen mort haken naar een heeft hem gestoken, zoolang hij in Xndië verkeert. Zijn zen hèeft hem hihj voortduren aangespoord om hem te voorgangers heeft bij voortdurend aangespoord om hen te tuchtigen vanwege hun valsehheid en tegen Reael heeft hij getoomd, omdat die altijd weer met zachte middelen wou trachten hen in het gareel te brengen. Zachte middelen helpen bij de Bandaneczen gansefa niet. Geweld alleen kan hen toţ rede dwingen.Wanner coen niet gesowongen was geweest om onverwijld naar heyt benauwde for te jacatra terug te koereu, had hij'tegen Banda gericht geoefend toen hij lor reede van het eiland was om in de handen van Reael den eed van landvoogd af te leggen, en als hij op de Engelschen niet nög meer gebeten wan geweest, dan op de Bandaneczen, dan zon de vloot met welke De Carpentier op Pring moest jagen naar Banda zijn gevaren. In den Raad van Defensie die volgens hot verdrag van Londen door Engelschen on Nederlander;, wordt gevormd -wordt over Banda gesproken. Ook do Engelschen hebben vele klachten. Zij willen gaarne meedoen aan een expeditie ter tuchtiging van de Bandaneczen en ter verzekering van de naleving der accorden. Maar Coen is daarvoor niet te vinden. Hij acht een expoditie nbiet urgent. Daarover zijn de Nederlandsche leden van den Raad verwonderd. Zij kennen Coens gevoelens jegens Banda. Is een tuchtiging niet urgent ? In Reaels lijd meende Coen reeds dat ze geen dag kon wachten.En er is macht te over om met Banda af te rekenen, nu de Engclschc vloot race ter beschikking staat. Coen blijft afwijzend. Bits wijst hij zelfs bespreking af en stelt een de zittng van den Raad is afgeloopen en de En-Maar als de zitting van den Raad is afgcloopen en de Engelschcn verdwenen zijn, onthult hij aan Do Carpentier do reden van zijn weigering. „Natuurlijk moeten wij naar Banda, zoo haast het kan. Maar zonder de Engelschen ; zij hebben daar geen korrel zand aan het strand te prelcndecrcn; zij zullen er geen korrel krijgen ook." „Dan komt er niets van deze expeditie," meent Do Carpentier. „Zonder de Engelschen mogen wij immers niets ondernemen." „Wacht af,” zegt Coen en daarmee sluit hij het gesprek. Een tijdlang wordt in den Raad van Defensie niet over Banda gesproķen althas van Nederlandsche zijde niet De Engelschen hebben voortdurend 'kluchten. Hun meesters in Landon zijn verstoord klachten. Hun meessabon hun aandoet met gesmokkelde noten en nagelen. klacht. Hij vertelt niet dat Hecren XVII bij hem even hard geklaagd hebben over Lissabon als do Engclschc Compagnie hij haar dienaren ; do ontduiking van het monopolie acht hij thans naar hot schijnt een kleine zaak. Dit duurt maanden. Dan, plotseling, brengt Coen zelf Banda te berde. Hij heeft opeens een heel ceel van de zwaarste klachten. Een expeditie kan nu niet langer uitstel lijden. Aanstonds moet worden ingegrepen. De eer van Nederland en het welzijn van d4e beide Compagnieen eischt dat. De Engelschen zijn door dit onverhoedscho voorstel zeer verrst.Hun vloot is zwak op dit moment.Juise is een smaldeel uitgevaren naar Makassar. Een expeditie naar Banda komt uitgevaren nar Makasar.Een expeditie naar Banda Hoe komt coen zoo plotselling met zijn plan?Nu er reeds zoo lang gewacht is kan het toch wel eenig uitstel lijden. Coen wil niet wachten. De moedwil van de Bandaneczen is tergend groot; het monopolie wordt schromelijk geschonden. Onverwijld dient te worden ingegrepen. Voegt hot do Engelschen niet op dit moment hun evenredig deel aan de expeditie bij te dragen, dat zij het loten. Coen wil voor ditmaal aan zijn Engclschc vrienden wel de gunst bewijzen van heu te ontslaan van hun verplichting wedcrzijdschcn bijstand te verleencn. De Nederlanders willen wel alleen naar Banda gaan. Het aanbod i» den Engelschen al te gul. Zij zullen gaarne de aeliepen leveren, die in hot verdrag zijn voorgoachroven, wawnneer Coen sĺechts wil wachtern op un vloot die,uit Engeland in aantocht ia. ' Doch Cocn wil ditmaal dun oens gul zijn. Hij wil taoneu hoe onjuist die Engelschen hem bcoordcelen. die zeggen dat hij hun, ondanks het verdrag, in stille tegenwerkt. Do Ncdorhindsche vloot aal deze laak alléén vervullen, ofschoon ze Dan lach™ .Hoo kan het anders Wat hebben ze vandaag ?” willen uw vertrek weer dwarsboomen,” vertelt Bureel. Dit is niets nieuws voor Cocn. Hij weet dat Curlelon weer een démarche bij do Stalen ondernomen heeft. Maar hij weet °ok dal Den Haag ditmaal niet voor den gezant van Engeland toeft gebukt. „Was het Carloton maar alleen," verzucht Borecl, „maar hij heeft hulp gehaald. Koning Karei zelf! In oen scherp gostelden brief heeft die geschreven, dat de aanstichter en verantwoordelijke bedrijver van de gruwelijke wreedheden op Ambon met zijn gedoogen niet naar Indië zal vertrekken.*' Coens oogen flikkeren. „Wat zeggen do Staten ?" vraagt hij scherp. Tweemaal hoeft hij in uitstel berust, don derden keer verkiest hij niet te wachten. „Holland en Zeeland willen de vrijheid en de privilegiën vnn het land niet door Engeland teruggedrongen of verkort zien...." „De eenig goede houding !" volt Coca in. Bareel aarzelt om verder te gaan. „Maar de Generale Staten .. ..” vervolgt hij dralend, „zien er tegen op den honing te weerstaan .... Zij zouden wel willen dat gij uw reis tol don her&t traineerde!.....” Grimmig stuift Co en op. „Die laffe woordbrekers !*’ vaart hij uil. „Maar de XVII houden zich toch niet aan hun ollcndigcn raad ! Holland en Zeeland willen dal ik ga. Met de landprovinciën hchhcn wij voor geen duit te maken.** Borecl antwoordt niet rechtstreeks. „Do Engelsehon hebben drie van onze schepen aangehouden." „Zij verdienen dat wij tien van hun schepen kapen I” barst Coen uit. „Zij houden onźe schepen vast,"gaat Boreel vòrt zoo lang tot zij zekerheid hebben dat gij in het land blijft. Do Hoeren meenen dut wc voor ditmaal....” Coen begrijpt wat er zal volgen. Hij moet wëër blijven. Zijn gelaat wordt wit; do aderen viui zijn slapen zwellen ; zijn neusvleugels trillen. „Lafaards zijn zo. Hazonhurtcn. niet waard de Compagnie te leiden. Alles wat ginder is opgebouwd, vernielen zij weer door hun schandelijken clecnmoed. Is er dan geen courage meer? Hebben zij dan geen geloof ?” Zijn harde stem dreunt door bet vertrek. Bonzend slaat zijn vuist op tafel. De oude Coen leeft nog, de opbruisciide, wiens toorn geweldig laait tegen iedere lafheid. Hij roept de bewindhebbers vnn Amsterdam bijeen ï hij vergt van de gecommitteerden van de XVII om met hem te vergaderen. Hij wil hen binden aan hun belofte om hom met deze vloot te laten gaan. Het is al tevergeefs. Door do aanhouding van de schepen zijn de Hoeren in hun zwak gegrepen. Drie schepen met rijke rctouren liggen in Falmouth en Plymouth. Zo komen vrij wanneer do voorjaarsvloot vaart zonder Coen. Ze zijn verloren indien Coen aan boord gaat. En hij dat zwaar verlies zal hot niet blijven. Alle andere schepen, die thans op de thuisreis zijn. worden naar Engelsche havens opgchrucht. De Hcoren rekenen, zooals zij altijd rekenen. Wachten, bukken, dal is beter dan zich te efforcceren. Engeland heeft zijn uiterste remedie ingezet, en zie, zij slaagt.. In bun vergadering besluiten de XVII dat alles zal worden verricht opdat do reis van den generaal Coen zijn voortgang °'oge hebben met do eerste schepen van den herfst. Verleden jaar heeft dit verguldsel de biltere pil verzoet. Thans helpt hel niet. Wat geeft men om een belofte van oen college, dat driemaal heeft gezwicht ? Zullen tegen den herfst die slappe ruggen recht zijn ca de knikkende knieën vost geworden ? In bitterheid verlaat Coen hot Oostindisehe Huis. Do overtocht vnn Amsterdam naar Hoorn mot den beurtman Wordt een ruwe reis. Maartscfae buien jagen over do Zuiderzee. De korte grauwe golven hebben hoogc kuiven; het schuim stuift en do hagelbuien kletteren op het dek vnn het schip, dat ouder klein zeil wild op de holle zee rijdt. Het weer is als Coens stemming. Grimmig en boos is hij. Hoe zal de staat der Compagnie bevestigd worden en do eer van bet land geëstimecrd, wanneer do leiding ia bij blooďaards? Bij zijn thuiskomst vaart hij onredclijk uit tegen do maortcs. Zelfs jegens Eva is hij niet barlclijk, zooals anders ; bij kan het niet verkroppen, dat hazonharten hem belemmeren voort te bouwen aan zijn levenswerk. Eva is verwonderd en bedroefd. „Moet dit nu zoo ?” vraagt zij. „Moet mijn man zijn toom zoo toomcloos laten vieren ?” „Het is misschien wel goed dat wij nog moeten wachten,” vervolgt zij met een zachte stem. Coen fronst zijn wenkbrauwen. Hoort Eva ook al bij degenen, die hem telkens willen tegenhouden ? „Dit is misschien wel goed om mij.” Nu let Coen op haar. Zij is bleek ; haar jong gelaat schijnt veranderd in de weken dat hij weg was. Wal is er aan do hand met Eva? ,Je bent toch niet ziek ?” vraagt hij bezorgd. „Neen," antwoordt ze opgewekt, „ik ben juist hëël goed gezond.” Haar blik vertelt nog meer. Dan glijdt er een glans van blijdschap over Coens gelaat en tegelijk schaamt hij zich dat hij zijn bitterheid aan haar gekoeld heeft. Na weinig dagen is Coen over allo gramschap heen. Hij schrijft aan een vriend, die met zijn vrouw naar Indië vertrokken is: . . . . Al nnnn onze „in un (leef lijd nîul winnn gdukhn. evenwel is apparent, dat wij weldra in Indiü zullen zijn. Mijn vrouw is nog even moedig tot de reis genegen ;’t kan wel gebeuren dat wij in plaats van met ons tweeën gedrieën emharqueerden. ’t Is zoo na geweest dat het gezeid was : onze reize zou mol deze schepen voorlgaan, doch kort daarop kwamen cenige nieuwe considcratiën het teeder menschclijk oordeel wederom teruggetrokken Aldus wordt het vlougelken van de gemoederen dat hier op de hoogste bergen staat onzenthalven van den wind herrewaarts en derrwaarts gedreven.... Onderlusscheu zoeken wij de luwte en de stilte met goede hoop dat van den Heer der Hoeren rust bekomen on alles ten beste geschikt zal worden. HOOFDSTUK XVI In de Engelsche legatie te ’s-Gravenhago is Reael een graag geziene gast. Carleton en hij zijn vrienden en Reael onderhoudt die vriendschap, zonder dat zijn Nedcrlandsche hort hem aanklaagt. Reael is even vaat als Corlolon overtuigd dat do staatkunde, die Coon in Indië heeft gevoerd en weer zou willen voeren, verderfelijk is voor den staat der Compagnie. Met zachte middelen moeten de inlanders getrokken worden en met Engeland dient vriendschap te worden gezocht. Indië is groot en rijk genoog voor Nederlanders en Engelschen te zomen. Samenwerking tusschen do beide Compagnieën ia verre te verkiezen boven ouderlingen oorlog. Zo is zéér ver te prefcrocren boven de toelating van vrije burgers, die de positie van de Compagnieën zullen ondermijnen,wil zij gaan strijken met de winsten,welke anders den participanten ten deel zoude vallen. In den laten herfst van *26 zijn Carleton en Reael zeer welgemoed. Hun koren bloeit weliger don een van hen bad durven hopen. Dit vooijaar stond het scherp. Toen moest Carleton zijn grofst geschut in stelling brengen om hel vertrek van Cocn naar Indië te verhinderen. Koning Karei moest zelf in hel veld verschijnen en do Engclsche admiraliteit moest krasse middelen in werking zetten. Omtrent dien tijd had al de actie van Reael om de vrije luiden uil Indië te weren nog niets uilgewerkt. Dezen zomer is alles veel boter gegaan. De participanten hebben zich nu met vrucht geroerd. Er is rumoer geweest in Amsterdam en Middelburg; scherpe brieven zijn uit de Watersteden naar Hccren XVII gezonden, en deze, die voorheen alle oppositie hooghartig afwezen en slechts minachting over hadden voor de apponecrende participanten. zijn nu gaan zwenken. Dat is het duidelijkst gebleken, toen zij zich aanstonds voegden naar het besluit van de Staten-Ceneraol om andermaal Coen Ie verbieden naar Indië te vertrekken. Reael is hel verloop van zaken bij de Compagnie aan Carleton komen mededeclen. „Dit is het vierde uitstel,** zegt hij opgewekt. „Wij mogen er op rekenen dot het nu afstel wordt. Coens spel is uitgespecld.’* „Waarlijk ?** vroeg de Engelschman. Reael geloofde het vast. en hij kon daarvoor gronden aanvoeren. „Met den dood van Maurits is Coen zijn sterksten steun kwijt. Mooi Heintje, de voorzichtigheid zelve, schuift uit zijn buurt.De staten doen geen mond meer voor hem open en de XVII zijn lauw gestemd." V°°T k0” Schamper lachte Reael. Hij kon zijn leedvermaak niet onderdrukken. De man. die hem uit Indië verdreven heeft en daar zijn politiek van tolerantie heeft verstoord, tegen wien hij in de vergadering der XVII het onderspit hoeft moeten dolven, staat nu eenzaam en verlaten. Hij zal Indië niet terugzien. Van hot verbod der Staten om Coen te laten vertrekken was Carleton op de hoogte. „Ons besluit hem do reis te verbieden, slaat onveranderd vast,** hebben zij geantwoord loon hij den gcbruikelijken stap ondernam. Dat duidde op een gevestigde opinie. Maar de XVU ? Die waren sterk voor Coen ingenomen en hebben zich in hel uitstel slechts mokkend geschikt, altijd slechts voor ééue vlots. Hebben zij hem nu ook los gelaten 1 ..Ze zijn eindelijk wijs geworden," antwoordde Reael. „Ten leste zien ze in dat vrije luiden een ramp beteekenen voor den bloei der Compagnie en dut een eeuwige oorlog bun belangen schaadt.” „Weel ge dit zeker ?” vorschte Corlcton. Reuel wilt liet uit de allerbeste bron. Minstens do helft van do bewindhebbers wil niets meer weten van Coens reglement op den vrijen handel. Zij zullen geen inbreuk op het monopolie van de Compagnie gedongen. „En al* zij Coens politiek niet willen, wat hebben zij dan aan den man ?” Carletan was nog niet volledig overtuigd. „Vier jnnr geleden." herinnerde hij zich, „zeidet ge ook dat de XVII aan uw kont stonden. Dat was vóór zijn lerugkecr uit do Oost. Maar toen hijzelf in do vergadering verschoon hebt gij verloren en zij gewonnen.” ..Dat was toen." antwoordde Reael. „In dien tijd lieten de Ilceren zich door hem aan den koorde leiden. Thans zijn zij zoo gedwee niet meer. En hij vecht niet, zonals hij in "t begin gedaan heeft. Men ziet hem niet meer in Den Hang en zelden te Amsterdam. Hij zit meest thuis. Het schijnt of hij er zich bij necrgclcgd heeft, dat zijn rol in Indië ia uilgespeeld. Cnrleton wreef zich vergenoegd de honden. Behalve prins en Staten hadden dus ook de XVII zich tegen Coen gekeerd en do man zelf had zijn strijdbaarheid verloren! Dit was meer dim hij ooit heeft durven droomen. Waarlijk, Reael heeft grond voor zijn verwachting, dat het uitstel afstel worden zal. Coen keert nooit naar Indië terug. Hij, Carleton, heeft den strijd van zooveel jaar gewonnen ! Zij dronken samen groote glazen warme punch op deze overwinning. In de woning op het Groote Oost staat een wieg. De derde, die naar Coen schreef ia den herfst van *26 wellicht mee had kunnen emborqueeren, is geboren. Coen heeft zijn kind ten doop gehouden in de Groote Kerk van Hoorn en .11... 1.1.. 1.... 1111-11. 11.11.. 11.11 nver 11. 1... ..1.....1...11..'.g. Hll 1...... 11. 1.111.111... .11 1.... 1.1111. 1.. 1... 1.... 1.. 111. 11...... v... 1113.. 11...... E... ...1.1 11.. m5.... 11.11..- 1. 1111'. M.. 11...... 11.. 1...... 1...“... 1.1 1.... 1.1.1. 11.. n.n..11..1. 11.11.1111. 1.1.1. 1. 11.111.... 11.1.... 5...... 11.. 1.. j... 1.... 1.1.1.1... 1. 1. 1... 3.11.... 111.1..1...1.1...p. 11. u. 1... v..1....1..p ... 11. 11.111.. 1.... .11. 11...... 1„......1. C11... 111.1111... 1.... 11.. 1.111.111... 1.5.1.1... 5.... 1.. 1.1.1111 1.... 1... ...1....... .... 1. 1... vaderland 1. 1.1111... I.lll‘ 1.... 1.1.. m... 111v... .p 11....11'11. „.31. .1. m... 1...... lui doen. Geld ontbreekt hem niet. Hij heeft da XVII, die n... 1... 11.... 111,-. 11... 1.1.1111... „1111... „p... 1.11. grooten arbeid redelijk te betalen. Handel kon hij drijven, 1.1.1.1... „d... ... 1.1.... 1. 11... 11.1.1 11.. xvll 11.... voor 1.... „p... 11.. 11. v1.1.1... 11.. N.11..1....1..1.. 11...... 1. 111.11. 1...11. 11;; waarlijk 1... w... ..11....1.., 11... 11.... 1.1.. ml.. „.11 .... 11.11.11. op .11‘. 1.1.1.... .. „.11... v1.1.1... zal hij vrouw en kind blootstellen aan de moeiten en gevaren 11... 11. 1.1.... m... .11. .... 11.. 5.1.x... 111.. 11. 1.1.1.1... 1.. 1.11111 1.1.1.1... 1 w...... 11.1 1.1,- 11. m... 11...... u. 1.1.. bewind in Indië weer op zijn schouders nemen ? Moet hij ebijd 'aan -laan op den gevaarlijk 1.11 |.o l'! z... 11.1.1. c... m... M1... .11. naden 11.... 1...1.1 .11. 1.1.... D... 1...... 111-. .11 1... 11. K..1..1.11‚-1.. p..1'......‚ 111. hij heeft ontworpen, tot w-erkelijkhcid te maken. Zou hij buk-1... v... 1...1.....p.. ........111.... . 1.11 1.11 .1.1. 1.1.... 1...... in hel garen, dat Carleton voor hem spant ? Zal hij het gedoogen dal zijn werk in Indië in de kiem verstikt wordt, in plaats van bevestigd en uilgebreid te worden ? Hij zal de XVII m1.... 11... 1......11j1. 1.... z. .v...11....... 1111' 11.1 11.511.... «.11... ..1...111.. .11 11... d..1...1 .11 1.1. 1.... w... v... 11. onaantastbaarheid dor macht van Engeland; hij zal Frodcrik Hendrik bezweren zich te spiegelen aan Maurils en aan Willem Vader! Het is een avond in den herfst. Eva knielt hij do lage wieg. Ze tracht haar schreiend kind te sassen, doch ditmaal is dat tevergeefs. Anders slaapt do kleine, zoodra ze haar borst heeft leeggedronken. Nu huilt ze klaaglijk en bijwijlen heftig, alsof een felle pijn haar kwelt. ~Zc is ziek,” zegt Eva. „Voel eens hoe heet haar hoofdjo is.*5 Coen buigt zich mede over het bedje. De kleine hoest schor en zwam. z. h..1.a.k....i..j..k.........h:i.,- ...........H.n.i..d heeft hot benauwd. Eva schrikt van dezen hoost. Hij herinnert haar aan ecu hangen tijd; aan Coens ziekte in den winter voor hun trouwen. Zou het kind ook longontsteking hebben ? Andermaal scheurt de hoest het kleine borstje. Wild slaan de armpjes ; het gelaat kleurt blauw. „De dokter moet komen." roept Eva hang. „dadelijk I” Do kleine hoest en schreit. Men vreest soms dat zo woghlijft in een hui. Machteloos zitten de ouders hij de wieg. En hel duurt zoo eindeloos lang eer de dokter komt.” Aeh, wat kan een dokter doen ? Hij kan de koorts niet koeren; den hoest en do benauwdheid kan hij slechts een weinig stillen eu do bedroefde ouders nauwelijks troosten. Hij moet zeggen dat Eva's vrees gegrond is ; het kind heeft longontsteking. Den hcelen langen nacht vertoeven Coen en Eva bij het bed en volgende nachten waken zij om beurten bij hun kind. Allengs wordt de ziekte erger. De koorts sloopt het kleine lijfje en de hoost scheurt de longen stuk. Het gezichtje, te voren rond en blozend, wordt smal en ouwclijk en onder do oogjes liggen diepe blauwe kringen. „Er kin nog een keer komen,” hoopt Eva op hope legen hòpe.Een moeder klampt ziçh aan een stroopier vast Maar dagen verstrijken en er komt geen keer ten goede. Hetr is avond van den tienden dag .Eva is voor een poos naar bed gegaan ; zo kon niet meer. Coen waakt alleen. Hij zit bij het wiegje, zooals hij zooveel uren heeft gezeten. Soms bel hij do droge lipjes met een weinig water; hij een hoestbui steunt hij hol mager lijfje. De kleine is zoo doodelijk zwak, nadat de koorts tiert dagen sloopwerk heeft verricht. Tusschen twee buien ligt het kind roerloos in de kussens. Men weet dan nauwelijks of het leeft dan wel gestorven is. Coen houdt het kleine kinderhandje in zijn grootc. Een goede week geleden was dit knuistje zacht en mollig. Nu ligt het huidje slap om de schrale leden en het uitgeput gelaat schijnt met een doodskleur overtogen. Zijn oogeu zijn strak op hel kind gericht. Hoe is bij van dit kind gaan houden in deze maanden en in de laatse week het meest. Alles in de wereld ia voor Coen gering geworden aan het ziekbed van zijn dochtertje. Gister kwam er een brief uit Amsterdam. De doleanten roerden zich opnieuw ; de Staten waren terughoudend : in den kring der XVII was oppositie tegen den nieuwen voel. Bareel vond het gewensoht dut Coen kwam om zijn posities te verdedigen; anders was hel mogclijk dat ook met deze vloot de reis naar ludië niet door zou gaan. De brief beroerde hem ternauwernood. Het is hom bijkans onverschillig of hij vertrekken zal of niet. In een kort briefje heeft hij aan Bareel geschreven, dat zijn aanwezigheid thuis dringend noodig is en hij derhalve in de vergadering der XVII niet zal verschijnen. En daarna is hij naar hel ziekbed van zijn kind gegaan. Hij heeft met God geworsteld om dit kind. „Behoud haar in hot leven, Heer,” heeft hij gebeden. Zijn gebed vond geen verhooring. Zieker on zieker is hel kind geworden en deze avond brandt de koorts en scheurt de hoest heviger dan ooit. En hot uitgeteerde lijfje heeft geen weerstand meer. Coen voelt de pijn van zijn kind in eigen loichàam zuhb borst wordt saamgenepen bij een hoestbui zijn hart breekt omdat hij dit lijden machteloos aan moet zién. Hoefslagèn kletteren op het Groote Oost: paard wordt ingehouden voor Coens woning ; de klopper dreunt door het huis. De maertes zijn op dit late uur tor rust. Coen zelf moet opendoen. De ruiter ia een bode mot oen briefje van Bureel. „Reacl en Carlcton kuipen weer,” schrijft Boreel, „wanneer ge niet onmiddellijk zelf komt kan ik niet voor de gevolgen instaan." Coen leest dc regels bij een walmende luitlamp. De ruiter, doodelijk vermoeid na een snellen rit, leunt tegen de deurpost. Zijn afgereden paard hijgt stootend. De luitlamp flakkert op den tocht, die door de open deur naar binnen trekt. Coen slaat met den brief in zijn band ; deze boodschap ia hem vaag en vreemd. Zijn linkerhand strijkt langs zijn voorhoofd. Reael.... Carleton .... gevolgen .... lildië .... Zijn kind, zijn kind ! Het gaat vannacht op leven of dood I Hij leest de boodschap opnieuw.Mag hij zich willoos overgeven? Den vriejen bandel prijs geven en de Engelschen weer in Indic laten binnendringen ? Mag hij het aunzien dat zijn levenswerk vernield wordt 1 Dit de kamer komt een hecsch, gierend geluid. Het kind wordt overvallen door oen nieuwe hoestbut. „Ik kan niet komen I" roept Cocn uit en op hetzelfde «ogenblik werpt hij do deur voor den verbluften bode in hot slot-Uur na uur zut coen aan het zienkbed.Het kind krimpt van benauwdheid; in een hoestbui kleurt zijn hoofdje paars; reutelend zaagt de adem Coen durft zijn vrouw niet langer laten slapen. Hij wekt haar en zij schrikt wakker uit haar slaap. Op haar bloote voeten snelt de moeder naar haar kind. Het leeft nog, maar Eva weet dat thans de crisis is gekomen. Het is nu net als het met Cocn geweest is in dien hangen nacht, twee jaar geleden. Hij is toen langs den rand van het graf gegaan, maar hij bleef leven. Zoo kan het nn toch weer! Allo hoop is nog niet weg ! Hecsch scheurt de hoest. De kleine, moede armpjes probeeren in een zwakke poging de benauwdheid, die het borstje samennijpt, te weren. Daarna valt het lijfje in hel kussen. Zij is stil 1 Eva buigt zich over baar kind heen. Zdd was het met Cocn, x66'n grooto stilte na zoo’n felle bui. Dal was bij hem het begin van hot herstel. Hongerig luistert ze naar de ademhaling. Dieper buigt ze zich, wanneer ze niets verneemt, ze wil dien adem hooien. Eva*a hoop ia levendig gebleven 10l het allerlaatste oogenhlik ; thans valt ze in gmizels. De oogjes zijn gebroken ! Haar dochtertje is dood I De kroon is van hun huwelijk afgevallen. Na het margeneten staat Coen bij den lezenaar, als iederen ochtend. Hij leest van de rampen, die Job get roden hebben. Het slotvers luidt: „Do Heere heeft gegeven, de Uecre heeft genomen, de naam de» Hoeren zij geloofd." Coens stem was vast.Een man mag zich niet laten neet slaan door verdriet.Eva luisterde met een strak gelaat en droge oogeu. Maar hij deze woorden schreit ze. Eu dan wordt het ook Coen te machtig. Zijn laatste woord is ecu verkropte snik. In de Groote Kerk van Hoorn is een zerk gelicht on een kuil gegraven. De aarde ligt hoog op den stcenen vloer. Dit is het graf voor hot kind van Coen. Buiten knerpt de hardbevroren sneeuw onder de wielen van de koest.Een dood- bidder draagt het kleine kutje onder hot zwarte kleed. Een rij mannen volgt hem over het kerkplein. Hol klinken hun schreden in de leege kerk. Een kind wordt begraven. De predikant leest en bidt. De doodgraver pruimt; de doodbidder geeuwt. De vrienden en gebruen die deelnemen aan de begrafenis wachten verveeld op het omen van den dominee. Wat zal men treuren om het verlies van een kind van nog geen janr ? Er sterven zooveel zuigelingen ; er worden zooveel geboren ook. Men weet nauwelijks of hel te betreuren is dat do helft er van weer heen gaat. Waar zou het heen moeten als alles wat geboren werd bleef leven ? Nu reeds breidt de bevolking van de Nederlanden zich buiten alle maat en perken uit. Coen brengt zijn kind naar het graf. Hot is do laatste dagen droef en stil geweest in het huis aan het Groolc Oost. Er hecrsohtc rouw. Maar het kind was er nog. Eerst lag het nog in het wiegje en daarna in hot kleine kistje. Het was wel wit en koud maar het kromp niet meer van pijn en het hijgde niet langer naar adem. Het lag zoo stil en vredig of het sliep na al het lijden van de laatste weken. Nu wordt het weggebraoht. Coen brengt het naar zijn graf. Het wordt in een donkeren kuil gelegd. Straks zal de zwarte aarde het bedekken en wordt de rustplaats afgesloten met een steen. Coens gelaat is bleek ; zijn lippen zijn saomgenepeu. Strak staart hjj op hot kleine kistje. De woorden, die do dominee leest, gaan aan zijn oor voorbij. Onder bet bidden sluit Coen werktuiglijk zijn oogen. En dan verdwijnt de zwarte kuil; dan ziet hij opwaarts door de hoogc keuken en het dak der kerk heen. Coen ziet oen open hemel, waarheen engelen een lichten last dragen lol voor den troon van God. Zijn kind stemt in met hel loflied der Gemeente. Haar ziel leeft reeds bij God en haar lichaam wacht hij Zijn altaren op den jongsten dag .... Carleton schrijft een opgewekten brief naar Londen : De prins, de Staten en do XVII zijn vrijwat onder den indruk van onze heerschappij ter zoo. Do participanten van do Ncdcrlandsche Compagnie zijn in vollen opstand legen Coens nieuwen voet. Geen stem verheft zich meer voor den generaal. En hijzelf zwijgt stille. Hij is niet verschenen in de vergadering der XVII, waar de hoofdparticipauten zijn beleid bestreden hebben, ofschoon hij daartoe door zijh vrienden tot tweemaal toe zeer dringed was gevraagd. Men zegt dut hij zich meer met zijn jonge vrouw bemoeit dan mol de zaken van de Compagnie. Wij gunnen hem zijn huiselijke vreugden gaarne. Zoo zal hij geen oorlog maken en U.E. geen afbreuk doen. Ik acht dat de aanstichter en opstoker tot den moord van Ambon niet naar indie zal wederkeeren. De regeering van Uwe Majesteit on de Compagnie te Londen (kunnen hare projecten thans ten uitvoer leggen. HOOFDSTUK XVH De vooijnarsvloot der V.O.C. is onder zeil. Op 19 Maart 1627 is ze van do Tcxclscho roede afgevaren on ’s daags daarna passeert ze reeds do Hoofden, zoo gunstig was do wind. Daar liggen Engelsche oorlogsbodems. Zij hebben last do uitgaande schepen van de Compagnie aan te houden en te onderzoeken. Zij moeten in het bijzonder aandacht schonken aan opvarenden en passagiers. In geen geval mag do generaal Jan Pieterszoon Coon, aanlegger en opslokcr van alle twisten tusschen Nederland en Engeland, worden doorgelaten. De Engelsche commandant volbrengt zijn last. Hij Iaat de Hollandsche schepen zeil strijken en stuurt zijn pinassen bij hen langs boord, terwijl de linieschepen met open geschutpoorten voor anker blijven liggen. Men onderzoekt de brieven en de lading; men controleert do monsterrollen on de lijsten van do passagiers. Er is geen onraad op do Ncderlandschc vloot. Haar lading beslaat uit gereedschappen cn materiaal voor den bouw van Batavia, zoomede uil kisten vol zilver ter betaling van do rclourcn cn ter voorziening in hol kapitaal dat de Compagnicsdicnorcn in Indië van uoodo hebben. Op de monsterrol komt de naam van Coon niet voor cn als passagiers is er slechts een stel Compagniesdochtcrs aan boord. Daaronder kun de landvoogd ook niet steken 1 De onderzookingsoflicier kan weer van boord gaan en de commandant van hel Engelsche Kanaaleskadcr bericht naar Londen, dat do Nedcrhuidschc Indic-vloot zorgvuldig onderzocht is ; er was geen onraad.Te londen is men zeer tevreden.Carleton had reeds geschreven dat er weinig vrees bestond voor Cocns vertrek, omdat de Staten nog immer diep onder don indruk waren van het Engelsche protest on Hoeren XVII het uitermate moeilijk hadden met Rcacl ca zijn doleerendo participanten. Hel rapport van den eskadercoinmondanl bevestigt nu hetgeen in I-muien reeds bekend was. Met deze vloot is Coen wéër niet vertrokken. Voor de vijfde maal is derhalve zijn vertrek naar Indië nitgcstcld. Het ia nu wel vast dat dit uitstel afstel wordt. Engeland heeft dezen strijd gewonnen; Engeland is zijn grooton vijand in hot Oosten kwijt. Thans zullen zonder twijfel do verloren posities weer teruggewonnen worden. Op de vloot van do V.O.C. gaat do tijd langzaam voorbij. D. 615m 1..—..1p...;d. weken „u... .1.1.. M... I.ld. .... 1....d 1.... ...1.1..»... van ... 1...... ..-1.. M... m... 1...... 1.. d. geval d. w...d..1..‚ dl. .. v....‚-......1. ....d. v...d. 11......“ ...d....1..1d.. 1...... mi... .. wînlmtormm .15. u... u. duchten. z. .15. 1.1.... .11. 1. ma... ... d. .1.... d. „ma. m... d... 1... x....1 gmnmm hun. c..........11....d... v... do XVII hebben dit anders gewild. Zij zeiden bij het afscheid a. d. Taalunie ren, d.. d. vloot d... N.....1.11,-1... 1...... ....... zeilen, achter Engeland om. Bij die order heeft de admiraal .11... w... 1. .11. 1....d gabmmrL 1-1.,‘ g... 1... Vll. .1. ... d.. xvn 1.....d.... d..1..1v. .1.. „d... d...“ d... d.. 1.15 d... 5.1.a.1..d 1.... nu 1.11.... M... m... d. v1... .......1 1.....- „p... ... ..1. 1... 5...... d.. 1.... wu. 5.... wlu... 1.... Zuid ten Westen voorgelcgd. Wat weerga, op zee is een schipp... u... God 1.1.1.... op .11. nnhìp, dl. .1.1. d... a... 1...... en n... d... ......1..1 .... d... wnl 1... 1.1.1.... Voorbij de Hoofden loopt de vloot om zoo te zeggen den zomer in de armen. De kou is van de lucht. Een milde wind waait over zee ; do zon schijnt koesterend. Nu steken de Compagniosdoclitors, die do eerste dagen in de kajuiten zaten en meerendeels to hooi logen, zoodra de brie» de schepen slechts een weinig deinen deed, haar hoofden nil den koekoek en sleepcn stoelen naar het voorkasteel. Zij vieren den zomer reeds terwijl in het vaderland April doet wat hij wil. De schipper van de Gallias drinkt zijn oorlam op tijd en ook wel niet op tijd. Hij vloekt zijn volk stijf al» hij wat veel gedronken heeft en hij laat zich met de Compagniesdochlers soms meer in dan de Hoeren XVII wenschelijk zouden vinden. Hun voorschrift luidt dat de maagden met onderscheiding bejegend moeten worden en dal do schipper op ieder schip hen met vaderlijke zorgen zal omringen. Dat gebeurt te Amsterdam en Texel 1 het gebeurt ook te Batavia, ofschoon men daar niet zoo nauw meer kijkt ais toen Coen, de strenge zedemecster, er regeerde. Maar Amsterdam is nn ver weg en Batavia nog veel verder. Op zee kan hel wol lijden. Schipper Laming beschouwt zoo'n lading jongesdochters als een gelukking tegen wicht tegen de saaiheid van een lange reis. Men kon oen praatje en een grapje met zer maken.En doorgaans zijn er onder de dochters ook wel, die zich voor'oen amourijtje laten vinden. De schipper noodt er wel een» eentje in zijn hut. Goed voorbeeld doel goed volgen. Al» zoo dc schipper voorgaat, nemen de bootsgezellen het mot de voorschriften aangaande de Compagniesduchters ook met al te nauw. De volksvcrblijvou zijn op do Gallias voor de vrouwen niet taboe. De Ueeren kunnen nog meer ordonneeren. De reis duurt zoo lang en het schip is zoo klein.Waarom zouden varengasaten en Compagnies dochter» de kleine vreugden, die zij kunnen krijgen, niet genieten ? Dc joffer» en sinjonren in Amsterdam scheppen ook vreugde in het leven. Schipper Laming heeft op den eersten dag van deze nieuwe reis zijn dochters al gemonsterd.Zij zijn vòr het meerendeel van het oude slag, brutaal en slonzig, maar wel te vinden voor een amouritje.Er zijn ook vrouwen bij van een soort als je voorheen zelden zog, maar die den laatsten tijd meer on meer gevonden worden onder de Compagnicsdoohtor»: preulscho deerntjes, die meenen dat aan boord dezelfde wetten gelden als in een Hollandsch stadje. Generaal Coon wil zulke begijntjes mot alle geweld naar IndiS hebben ; schipper Laming hèeft het op haat niet staan. Bij zijn monsterin van de doch ters ontdekt de schìpper er ook enkele die geeb meishes van de vlakte en evenmin begijntje» waren Zij hebben fHssche snoetjes en gladde bekje». Zulke passagier» heeft schipper Laming van zijn leven niet aan boord gehad. AI» ze niet met do schaar Compagniesdochlers aan boord gekomen waren en geen grove wollen kleeding droegen, zou men zeggen dat het joffers uit den kring der Hccron waren. Schipper Laming zoekt de kennis met deze passagier» ietwat voorzichtiger en mot meet omslag dan hij doorgaans jegens dochter» van de Compagnie betracht. Hij is vriendelijk jegens haar en bewijst haar kleine diensten, zonder dat hij voorshands de streep tusschen een schipper en zijn passagiers overschrijdt. Op mooie zomerdagen hoeven do joffers geen stoelen naar het dek te sleepcn. Schipper Laming geeft den kajuitsjongen last om dat voor haar te doen on hij laat de stoelen zetten op hel opperdek, do plaats waar de overheid slechts toegang heeft. Op een dag vraagt hij haar of ze voortaan willen eten nan de tafel van de overheid. De schipperstafel is veel beter dan do bak, waar hel volk uil schaft en waar de dochter» uit mcecten. Maar de beide joffertjea bedanken vòr de eer zij willen eten met haar vriendinnen en zij laten niet onduidelijk voelen dat toenadering tot den schipper niet wordt begeerd. Korzelig wendt schipper Laming zich van haar of. Wat verbeelden deze maagden zich ? Zij zijn dochters van de Compagnie, zooals alle anderen aan boord. Er kleeft een smet aan haar. Geen dochter van de Compagnie zegt men in Nederland —ofer is een steekje aan los. Maar willen zij niet, schipper Laming is niet om deze twee verlegen er zijn anderen aan boord; die hebben naar den schipper reeds gelonkt. Zijns ondanks blijft de schipper echter om de joffers draaien. O[ èn middag als zij samen aan de verschansing staan om naar het spel der zee te zien, voegt hij zich bij haar. Hel gesprok loopt vlotter dan hij verwacht had. Do meisjes zijn vriéndelijk en vroolijk. Schipper Laming nondigt ze in zyn hut op een glas wijn. Onder dit gesprek staat vlak bij oon constabclsmaat een goteling te poetsen. Schipper Laming heeft niet op don man gelet, maar thans merkt hij, dat oen van do meisjes een blik met hem wisselt. Het is slechts oen oogenblik, dan buigt de maat zich weer over zijn kanon en het meisje ziet den schipper aan in plaats van den bootsgezel. Maar Laming heeft het waargenomen ; hel meisje, dat hem indertijd den rug toedraaide, onderhoudt relaties met dien constabclsmaat. Het bloed stijgt den schipper naar het hoofd. „Scheer je weg I” gebiedt hij den man bij het kanon. Do maat gehoorzaamt zwijgend, maar wisselt bij het heengaan andermaal een snollen blik mot bot oudste van do beide meisjes. Laming ziet het cn zijn bloed kookt. Dit kwozclkcn, dat hem omtrent geen woord gaf, en niet naast hom aan de schipperatafel wilde zitten, houdt het met dien mant, die ouder het scheepsvolk net zoo’n uitloopcr is als zij onder do Compagniesdochters. De constabclsmaat is een nieuweling. Hij heeft ditmaal voor de eerste reis gemonsterd, een man, die er uitloopt bij hel scheepsvolk, niet enkel doordat hij een zworen baard draagt cn alle onderen veelal glad geschoren zijn, maar ook door zijn gedrag. Stil on leraggetrokkcn is hij.Met de andere maats hij zichweinig.Maar voor zijn werk kan hij voortreffelijk scheep komen ; hij is ook gewin... .. gehonrnnm. Au... .i. 1......“ «m... „. vlouk! komt er een trok vim misnoegen en soms van ergernis op zijn bleek gelaat. Dan kan hij den schipper soms verwijtend aanzien. Laming wordt onrustig onder dien blik, even onzeker als hij zich voelt tegenover deze joffers onder de Compagnicsdochtcrs. Door hevig bulderen probeert hij die onrust weg te werken, maar bet golukt hem niet. Schipper Laming is inwendig bang voor den constabolsmaat. Nu is hij weg. Hij is van hot opperdek naar bet kuildek nfgcdaald. De schipper herhaalt zijn vraag aan de joffers ; „Go komt toch hedenavond in mijn hut op een glas wijn ?" D... zij „mug... i... smm, bulk! ... n... i... uw.» belccdigd. „Neen, wij komen niet.” Wit van woede wordt do schipper. „Scheer jullie je ook weg, vooruit I naar het kuildek ; daar is de plaats waar jullie hoort I” Zij gaan cn hij smijt haar de stoelen achterna. Schipper Laming uil in zijn hut, alleen. De vloot vaart thans en de spade nog nauwelijkś in den grond gestoken wasz staan nu hòoge huizen: waar destijds boscli was, strekken zich thans de stralen uit. Do toren heeft aan do stad een nieuw gezicht gegeven. Coen heeft een rommelige stad-in-opbouw verlaten; nu hij terug-Keert is Batavia gereed : een jonge, propere stad, een brok Holland in do wereld van het Oosten. Met trots mag Coen zijn schepping weerzien : met voldoening stelt hij vast dat Do Carpentier in zijn geest heeft voorlgewerht. Coens vlag op de Gallias verwekt beweging in Batavia. Jan Pieterszoon Coen, de gruote landvoogd, is eindelijk weer teruggekeerd. De stad zal hem waardig ontvangen. Een statiesleep vaart uit de haven naar het schip op de reede. Eeo officier in groot uniform, beklimt den valreep. Hel is Jeaques Specx, lid van den Raad van Indië. Hij buigt diep voor Coen en dieper nog voor Eva, en plechtig brengt hij hun het welkom over van den gnnvemeurgeneraal. Dit bevalt Coen. Hij houdt van vormen. En in het bijzonder is hij daarop gesteld, nu hij zijn vrouw in Indië brengt. Zoo kan zij zien dat het hier niet meer de ruwe. onbehouwen bende is, die Coen ontmoette toen hij in 1613 aankwam eu waarvan de oude zeelui in palria nog steeds vertellen. Die voortijd van de Compagnie is voorbij, sinds Coen de teugels in handen heeft gehad. De hooge dienaars weten thans zich Ie gedragen op een wijze als den bouwers van een rijk betaamt. Dien nacht blijven Coen eu Eva nog aan boord. Hel is de wensch van De Carpentier den generaal en zijn vrouw morgen waardig in te halen. Bij het opgaan van de zon ligt de statiesloep weer bij de Gallias langij. thans om Coen en Eva op te nemen en aan de kade waar men meert staat een koetd bespannen met vier paarden.Een eerewacht is aangetreden een escorte rui lers staat opgestcld, de leden van den Raad van Indië zijn daar om den nieuwen landvoogd te begroeten. Waarlijk, De Carpentier weet hoe hij zijn opvolger moet ontvangen!En de bevolking van Batavia weet hoe zij den grooton Coen bij zijn terugkeer moet begroeten. Uit alle huizen zijn vlaggen uitgestoken, gelijk allo schepen vlag en wimpel in den most geheschen hebben, on do straten zijn vol volk. Javanen en Chincczen zijn evenzeer als de blanken uilgcloopen. De Nederlanders lichten den hoed, Javaantjes buigen diep. Chineezen juichen voor Coen hun machtige beschermer tegen den moedwil van de Britten en voor zijn schoone vrouw. Op do stoep van hel generoolshuis verwelkomt De Corpentier zijn voorganger en opvolger. Hij neigt voor Eva. En hij brengt hen in de grootc zaal, waar al wat naam heelt Co Batavia verzameld is. Aan een rijken maaltijd worden vele goede woorden gesproken en warme complimenten gemaakt aan de jonge vrouw, die straks in hol generaalshuis residoeren zal. Coen wordt er reeds als landvoogd aangesproken. De Carpenlier is de eerste om eer te geven aan den man, die de jure suoi refchjt he4eft op de hoogste plaats in indie De ontvangst is hartelijk en rijk. Coen en Eva worden ingchaad als een koninh en een koningin en zijn zij dat5 ook fei telijk niet ? Heeft Coen geen grootor rechten op het land van Java dan menig koning in Europa op het zijne kan doen gelden ? Na den maaltijd zit Coen met De Corpeutier alleen in diens kabinet. Hier hoeft hot decorum niet langer met veel zorg bewaard te worden. De Carpentier lacht met twinkelende ongen : „Ik zie, ge hebt mijn raad gevolgd en ik geloof dal ge er geen spijt van hebt. Ge deedt in elk geval geen slechte keus." Coen glimlacht. Neen, waarlijk. Eva is geen slechte keus geweest. Maar of De Carpentier daar veel aan heeft toegedaan? Het is thans tijd voor zaken. De Carpentier vraagt Coen naar zijn commissie. Hel is een vormelijke vraag. Coens papieren zijn natuurlijk prompt in orde. Doch coen matchtiging van de Staten Generaa; niet een Prims van de vergadering der XVII.Hij was immers ver besluit van de vergadering der XVII. Hij was immers vermomd vertrokken, als een gemeen constabelsnmat. Aan Stadhouder en Stalen heette zijn afreis onbekend te zijn. Zelfs de Bewindhebbers der Compagnie waren officiel van zijn vertrek niet op de hoogte. Coen kan niets vertoonen dan oen met de opdracht aan den brenger van dat stuk het stuuk het bestuur over te geven.Een zeer gebrekkige machtiging voor zoo'n gewichtig ambt. Het geeft een pijnlijk oogenblik. „Wat zondt gij doen,” vraagt De Carpentier, „als iemand u af kwam lossen zonder voldoende machtiging ?” „Ik zou den man aanzien." geeft Coen ten antwoord, „en hem de deur wijzen als ik hem niet vertrouwde." De Carpentier is ontwapend. Hij vertrouwt Coen ten volle. Hij bewondert hem, nu hij vijf jaar zijn plaats vervuld heeft, nog meer dun vroeger. In stond te houden hot grootc werk dut Coen heeft opgebouwd is hem bijna te veel geweest. Hij is dankbaar dat hij den last der verantwoordelijkheid thans weer mag leggen op de sterke schouder van hem die hel schiep. In de vergadering van den Raad van Indië van 30 September 1627 wordt Coen erkend als heer en gebieder. De Corpenticr heeft de zaken van de Compagnie niet kwaad gemenageerd. Mol den Cbineesehen handel gaat het zeer voorspoedig. De expeditie van '22 moge mislukt zijn, kwaad bloed is er niet door gezel. De Chincezen leveren hun waren vrijwillig aan do Compagnie. Zoo beste maatjes zijn Hollanders co Chincezen, dat oen gemeenschappelijke vloot de zeerooverij in do Chineesehe wateren zal bestrijden. Welaan, Coen heeft den oorlog nooit om don oorlog gezocht. Als hot zòò goed gaat hoeft men niet te hrouwen om den afloop van de onderneming onder Rcyersz. Behalve met China drijft do Compagnie thans een zeer drukken handel met Perzië. Do klecden uit dut land zijn uitermate schoon van kleur en best van stof en in Europa zeer gewild. Japan is somtijds wat hoovaardig,maar mey de levernigen gaat het goed. Het levert koper en zilver in ruil voor specerijen. Eén van Coens projecten gaat in vervulling. Onder Ncderlandsche leiding ontwikkelt zich een uitgebreide onderlinge handel in het Oosten. Deze Oostersche handel zal straks aan de Compagnie do middelen verschaffen om ambtenaren, vloot en leger in Indië te onderhouden. En rijke relouron zullen naar patria gaan, niet onkel aan specerijen, maar ook mui klecden on zijde, die do peper en do nagelen reeds naar de kroon gaan stoken. Zal evenwel die handel ongestoord gedreven kunnen worden ? Hoe staat het met do kapers op de kust ? De Spoansehc macht in Indië is welhaast verschrompeld. Op Manilla hebben ze nog een basis, maar een poging om zich op Formosa te vestigen nevens de Nederlanders, is hun belet. Zelfs in die verre contreien is Nederland tegen Spanje opgewassen. En met do Engelschcn staat het maar weinig beter. De Britsche macht, in Europa zich zoo geducht vertoonend. beduidt hier niets. Ze wilden hun logo naar Bantam overhrciigcn. omdat de Compagnie in Batavia hen te zeer overvleugelde, maar ze hebben dat gelaten, uil vrees dat de Nederlanders zich met geweld verzetten zouden tegen het breken der blokkade. Toen wilden ze naar één van de eilanden véór Bantam of Batavia. De Carpcnticr is hun voor geweest door hot oonige eiland met een goede haven te bezetten. Zij zijn op Lagoondie verzeild: dat wilden zij maken tot ecu anti-Batavia. Maar het was daar één groot moeras, wcmclcnd vim muskieten en vergiftigd door malaria. Als ratten zijn de Engclschen er gestorven. Ten slotte hebben do overlevenden Do Carpentier gesmeekt of hij hen van het eiland wilde halen en in Batavia terugbrengen. Hij heeft dal gedaan, en zoo zitten ze weer te Batavia. „Maar wij zijn mot hen opgescheepl als met een moeilijke vronw,” vertelt De Carpcnticr aan Coen. Coen glimachr.Nòoit heeft hij de Engelschen in indie kunnen zetten, maar na hetgeen zij hem hebben aangedaan zunt hij hun dubbel en dwars hun nederlaag. De moeilijke vrouw zal weldra uit Batavia en ganzeh Indië verdreven zijn ! Met hel verzot van Bantam loopt het almede op een eind, gelooft Do Corpenticr. De blokkade van do haven is strak volgehouden. Bantam zit met een pepcroogst van jarca en hot schijnt dat de pangoran ten langen leste zijn hoofd Inal hangen. Hij heeft een boodschapper naar Batavia gestuurd om te vernemen naar den prijs,dien de compagnie voor zijn peper wil betalen. „Het zal niet veel zijn,"gromt coen. Eén macht in er, die De Carpcnticr ontrust: Malaram. Sultan Ageng heeft zijn rijk de laatste joren zeer aanzienlijk uitgebreid. Het midden en het Oosten van het eiland zijn in zijn handen : ook Soerobaja heeft hij ingenomen ; alleen Batavia en Bantam ontbreken nog aan zijn gebied. En er heerscht een oorlogsstemnmig aan het hof.Ageng bereidt zich op een veldtocht naar hel Westen voor. Alleen is bel Batavia of Bantam aan zal vollen. „Hoe staat het met onze macht?” vraagt Coen. „Tweehonderd Nederlanders, evenveel Japaneezcn en een kleinw duizend Chineezen en javanen." Coen fronst de wenkbrauwen. Het is met do verdediging nog immer het oude liedje. Hoeren XVII hebben nooit voldoende middelen verschaft om hun vestigingen te bescherman Tezamen met De Curpenticr inspecteert Coen de fortificaties van Batavia. Het fort is welvoorzien: aan drie zijden stevige aarden wallen en aan den zeekant een sterke bonten palissade, op ieder dor vier hoeken zijn forscho bastions. Ook do omwalling van do stad heeft Do Carpenlier tor hand genomen. Aon de Oostzijde is een doorgaande aarden wal on een goede gracht. De Westkant evenwel ligt thans nog open. Daar dient snel ia voorzien te worden. Overigens kon Coen De Corpcntier prijzen voor xijn goede zorg aan de verdediging besteed, gelijk hij hem ook prijst voor zijn leiding bij den opbauw van do stad en bij do culliveering van den omtrek. Op zijn rondgang over de wallen ziet Coen hoe het aerbosch ver is loruggedrongca. Batavia is nu omringd met tuinen en weilanden. Er zijn klappertuinen en er grazen runderen. Tegen do helling van den berg strekken zich do rijstvelden uit. Op de rivier on in de baai zint men visschers bezig met hot opholcn van hun netten. Bij de verovering vim Jacatra heeft Coen aan Herren XVII geschreven ; hel vruchtbaarste land en de vischrijkste zeeën zijn uwe! Thans draagt dit land vruchten en leveren rivier en zee overvloed van visch aan de4 bewoners van Batavia.Hier is ruimte voor tien en honderdduizenden. De vrijburgers zullen er werk on woning vinden. AI de overbevolking van Nederland zal op Java kunnen wonen. Met vreugde val Coen hel werk, dal veel te long is onderbroken. aan. Het doet hem goed, dat hij de uitgebeelde zaken van de Compagnie weer dirigecrcn kan. Hij zendt kooplieden naar Soeralle en Chincheu ; vaardigt een gezantschap af naar den Keizer van Japan ; stuurt commissarissen naar Ambon en Toniatc : regelt de zaken van Ceram en Bandn waar het zwaar getuchtigd Pocloron waarlijk den kop weer opgostoken heeft I stelt orde op de zaken in Palembang en Makassar. Den Engelschcn vergeldt hij nunr de wijze waarop hun Koning hom vergolden heeft. Het ia met hun hooge sprongen in Batavia gedaan. Geen enkel voorrecht ontvangen zij boven Ponsen of Chineoaen, en wanneer xij xich beklagen op grond van het verdrag brandt hij xoo heftig los dat xij Batavia ontruimen.Coen geeft hun het heilige kruis na. Zijn verbeten strijd om de Engelschen uit den archipel vandaan te werken, begonnen op den eersten dag toen hij voet aan wal in Indic zette en volgehouden overal en altijd, waar hij Engelschcn ontmoette, is thans volstrcden. Hij beeft gewonnen, niettegenstaande een vermaledijd verdrag en hel verxet van Garieten en twee koningen. En Bantam buigt I Na xcs janr van blokkade is eindelijk het hoog gemoed van den pangoran gevallen.Al zijn goud en zilver xijn in armoede verteerd ; hij is lot de uiterste behoeftigheid vervallen en levert 35.000 zakken peper voor den prijs door Coen bepaald. Hel wapen der blokkade werkt langzaam maar zeker! Waarlijk, het begin van het tweede gouvcmeur-generanlschap is goed. En Coen zorgt dat het nog immer beter wordt. Onder zijn sterke en doelbewuste leiding komen er die vaste orde en dut krachtig tempo in den arbeid, dat immer zijn bestuur gekenmerkt heeft. Onder De Carpenlicr marcheerden de zaken goed, doch onder Cocn gaat alles beter. De leden van den Raad van Indië worden door zijn vurigon gerst bezield : schippers en kooplui ondergaan zijn werking: de peimistcn werken met meer ijver aan hun lessenaars; zelfs de Chineesche koelies loopen sneller met de vrachten uil de schepen en graven harder aan de grachten. Coens zorg gaat over alles. Hij leidt den handel en houdt de band aan een strenge rechtspraak. Hij verbetert do verdediging der stad. De open zijde aan den Westkant wordt gesloten en het aantal troepen opgevoerd. Bantam mag vriéndelijk zijn den laatsten rijd en de dreiging van Malaram moge Coen mot duchten, nooit zal een vijand don ijzeren gouverneur onvoorbereid vinden. En behalve met gebod en regel leidt Cocn rijn volk ook door zijn voorbeeld. Hel Generaalshuis ia een exempel voor Batavia. Daar wordt bewezen, dat ook in Indië hel Hollandsch huwelijksleven bloeien kan. De ruwe voorlijd is voorbij. Voor avontuur en overval zijn vredige handel on rechtspraak in do plaats gekomen. Voor do plompe idioten, die voorheen als ziekentroosters werden uitgezonden, is thans een Hcurniuj verschenen geleerd en vroom die preeken levert zooals men ze te Amsterdam niet beter hoort, en bezield is met een brandenden ijver om het Christendom te brengen aan heidenen en Moorcn. Voorheen vervielen zieken in do banden van chirurgijns, die aderen lieten, bloedzuigers aanzotten en medicijnen mengden uit twintig onderscheiden elixers, doch bjj wien de lijders minder baat vonden dan bij Javoiuischc doekoens. Thans woont Bonlius in Batavia, een geleerd discipel van de Leidsche universitcit. die op Coens dringenden raad naar Indië ia gegaan. Vroeger waren haast alle mannen kroegen cuffloopcrs thans zijn er vele goede cchtgcnootcn on vaders onder de dienaren der Compagnie. Cocn ziet het ideaal, dat hij van zijn stad gekoesterd heeft nog eer haar grondslagen waren gelegd, geheel verwerkelijkt. En de kerkeraad der Gereformeerde Kerk kim omtrent hem schrijven : zijn voorgang en het excempel van zijn huisgezin vormen een krachtige medicijn in het hart van velen, wier wildheid daardoor wordt getemperd. HOOFDSTUK XX Coen en Eva zijn samen in een kleine kamer aan de achterzijde van hel generaalshuis. Hot is avond. Do stoatsjoffers zijn naar bed gegaan en de slavinnen hebben zich teruggetrokken in de bijgebouwen òp dit uur en in deze kamer is Eva niet de landvoogdes doch de huisvrouw, en Coen geen gouverneur doch eehtgenoot.En dit vertrek is besloten als de insteek van een Hollondseh koopmanshuis. Alleen is de zoldering hooger. ontbreekt de schouw en staat het venster met de kleine ruitjes wijd open naar de galerij. Het is Heilig Avond. Morgen zal het Kerstfeest zijn. Een vreemd Kerstfeest wordt dit voor Eva, een Kerstfeest zonder sneeuw wn ijs zonder een vlammend hout vùr in denb haard en zonder warmen wijnb.Eva waait zich mey haar japanschen waaier koelte toe, zoo warm is het nog, al ging de zon reeds uren onder. Ecu vreemde Heilig Avond, waarop men hijgt van warmte en de plooikrag die vanmiddag versch gesteven omgedaan is slap om den hals ligt. Maar morgen zullen de burgers van Batavia opgaan naar de kerk. gelijk in Nederland. Morgen zullen zij hel Evangelie van den geboren Koning hooren, gelijk in Nederland. Christus is gisteren en heden dezelfde, in het Oosten en in hot Westen. Eva ziel naar buiten, in het duister van den nacht, waar hier en ginder kleine lichtjes dwalen. Ze ziet omhoog, naar don hemel. Daar flonkeren de sterren met zuchten glans. In een nacht als deze, even stil en schoon, zijn de engelen neergedaald boven Efratha's velden om te zingen : Eere zij God ! Er wordt geklopt: het is het bescheiden likje van een javaanschen slaaf,die op zijn bloote voeten onhoorbaar binnenglijdt. Coen is licht ontstemd. De bedienden weten dat hij op dit uur niet wenscht gestoord te worden. Hij hoeft een boodschap van de wacht. Een Chinees wenscht den generaal te spreken. Nu fronst Coen de wenkbrauwen. In het late avonduur geeft hij geen gehòr zelfś aan een lid van den Raad van Indie niet, laat slaan aan een Chinees. „Je kent je orders,” zegt hij en wendt zich naar het boek, waarin hij leest. De slaaf blijft slaan. „Heer, de Chinees zegt dat hij n zeer noodzakelijk moet spreken." Er is iets in deze woorden, in den loon valt de slem dat Eva doet opzien. Zij huivert. Soms is zij vreesachtig in Indië. Dit land, met zijn hoogc bergen en dichte bossohen kan haar beklemmen. Des daags kan er een benauwend zwijgen zijn in de natuur en de natchen zijn vaak vol vreemd gerucht. Muskieten zoomen en krekels sjirpen en in hel boseh huilt vaak een tijger. Beklemmender dun de natuur vindt Eva nog de menschen. Zij sluipen onhoorbaar. Als er geen raadsclachtigc glimlach om hun mond speelt, staal er een diepe smart in hun oogeu. Zo spreken nimmer tegen en zijn altijd onder* danig. Zijn die gedweeheid en onderdanigheid wel echt ? Sluimert geen valschhcid onder hun stille wezen ? Sluipt er geen verraad om haar heen. Eva vreest hel soms. De slaaf is blijven slaan. Hij waagt het nog een woord te zeggen : „Heer, hot geldt uw leven, zegt de Chinees." Eva siddert bij die woorden : „Hoor hem toch," raadt zij hàr man. Onwilling staat Coen op.In het voorhuis wacht de Chinese. ..Wal had jc ?" vraagt de landvoogd stroef. De schoeve oogjes dwalen in hel geel gelaat. „Heer,1 zegt hij fluisterend, „ik ben u grooten dank verschuldigd. Gij hebt mij uit do klauwen van de Engclschon gered, die mij bestolen haďen en mijn huis verswoest." „Kom je me daarvoor storen ?” Er fa een dreiging in Coens stem. „Gij zijl rechtvaardig, heer. Gij doet recht aan een armen Chinees." Coen wil zich omdraain.Hij heeft een hevel aan de wacht op zijn lippen. Een dwaas, die hem in den laten avond lastig valt voor niets, verdient een nacht in hel cachot te zitten. De Chinees merkt dat hij haast moet maken. „De Bantammere, heer. Zij liggen met hun prauwen bij hel kasteel.” Coen weet het. Vijf Bantamsche tingans zijn heden aangekomen. beladen met peper. Het fa een toeken dat de pangoran eindelijk zijn trotschc hoofd gebogen heeft. Bantam levert aan de Compagnie, nadut het acht jaar lang koppig geweigerd heeft het monopolie van de Nederlanders te erkennen. Muur daarvoor hoeft deze Chinees hem niet te sloren. „Waehlcommandant!" roept Coen. „De Bantammers willen u overvallen en dooden hèer flufaterl do Chinees „Ik heb hot zelf gehoord.” Coen gelooft het niet. „Ze zijn ontwapend.” antwoordt hij. De Chinees kijkt schichtig rond. bang dat de muren ooren hebben. Hij nadert Coen en (luistert zacht. „Zij hebben krissen Heer, krissen, verborgen in de zakken peper en in de bodems van bun schepen. Zij willen u daarmee vermoorden. Heer.” Coen ziet den Chinees doorborend aan. De scheeve oogjes dwalen angstig heen en weer, maar vakohheid bespeurt men er niet in. En in plaats van hem aan de wacht over te leveren, drukt Coen den man een goudstuk in de hand, terwijl hij den wachtcommandant beveelt: „Verdubbel oogcnblikkelijk de wachten; hel fa mogelijk dat er bij de Bantammere wal broeit." Dan koert Coen naar zijn vrouw terug. De bange vraag in Eva's oogen beantwoordt hij met een glimlach, „’t Zal wel verbeelding zijn van dien Chinees, maar mocht er wal aan de hand zijn de maatregelen zijn genomen." De zaak fa afgedaan. Coen verdiept zich weer in de voyagiën van een Portugeeschcn zeevaarder, die de kusten van China tol ver in het Noorden heeft bezeild. Door Coens kalmte wijkt Eva’s angst. Maar in den Kerstnacht schrikt zij wakker. Er knallen schoten, wapens kletteren. Krijgsgeschreeuw ! „Man I” gilt Eva. Coen luistert mee. „Het zijn de Bantammere,” zegt hij rustig. „De Chinees heeft de waarheid gesproken,” en als hg hoort dal het lawaai verflauwt, voegt hij er aan toe. „Ze gaan al aan den haal. Laat ons gaan slapen.” Hij legt zich weer op het kussen en weldra gaat zijn ademhaling diep en regelmatig. Eva kan den slaap niet vatten, ofschoon haar angst geweken fa. Het is Kerstnacht. Do nacht, waarin de engelen zongen; Vrede op aarde ! Hier fa strijd in plaats van vrede ; hier dreigt de dood in plaats van dat het leven baan breekt. De schoten klinken na in haar ooren: zij hoort het kermen der gewonden nog. Eva herinnert zich wat Coen eens heeft gezegd. Vrede ? geen vrede dan in gerechtigheid en eer. Geen vrede, waarbij de Mooren of het Pausdom overwinnaars zijn. Do strijd der Nederlanders fa de strijd des Hceren. Dus fa de overwinning zeker. In /.ijn morgengebed dankt Coen voor de bewaring In den afgeloopen naehl en ditmaal heeft dat gebed een dicpcrcn klank dan eiken morgen. Doch onder het ontbijt fa er reeds nieuwe stoornis. Men rapporteert dal een groole macht van Bantam voor da stad ligt. Tweehonderd vijftig onrlogsprauwcn zeilen op Batavia aan. Tweeduizend man zijn reeds aan wal gezel. Bantam brengt zijn gansche strijdmacht tegen de Compagnie in bet veld. De schermutseling van den nfgeloopeu nacht was kinderspel, vergeleken bij hetgeen vandaag dreigt te gebeuren. Coen moet naar het zeofront in plaats van naar de kerk. Bevend blijft Eva achter. Dit zal een bange Kerstdag worden. Zware strijd en misschien do dood door de wreede krissen van de Bantammere op hel feest van vrede en leven. Dc kerkklok roept, maar Eva hoort dat roepen niet. Zij spitst haar ooren of ze nog niet het dreunen van kanonnen en het knetteren van musketten hoort. En even verward als dc generaalsvrouw is do burgerij van Batavia. Zij dwaalt langs dc wallen op het uur dat dc klok haar ter kerke roept. Doch eer dc klok is uitgeluid, is Coen teruggekeerd van zijn inspectietocht. „Nog niet gereed ?" vraagt hij aan Eva cn als hij baar ontsteltenis merkt, glimlacht hij. „Ben je bang? De wallen zijn bezet; bet garnizoen is in hel geweer. Elke voorzorg is getroffen. God zul de stad bewaren.1* Coen en Eva gaan ter kerk als lederen Zondag. Een pajong wordt hun boven het hoofd gedragen ; hel zware kerkboek draagt een bruine dienstmaagd achter ben. Op hel voorbeeld van den generaal gaan ook dc burgers nog ter kerk. Aanvankelijk heerscht daar een gespannen sfeer cn dominee Heumius ontkomt in zijn gebed niet aan een bange ontroering; zijn preek heeft in den aanvang weinig van den jubel, die op Kerstmis voegt. Maar allengs wordt zijn stem vaster, zijn voordracht warmer cn onder zijn gehoor gaat dc aandacht, die eerst bij de wallen zwierf, zich richten op dc preek. Dat komt door Coen. Hij zit, zouals hij altijd zit, rechtop, het gelaat naar den kansel, dc oogen vast op den predikant gericht. Coen ia een toonbeeld van kalmte en aandacht. Er is bij hom geen zweem van onzekerheid of vrees. Een grooto rust gaal uil van zijn persoon,een rust die dominee Heurnius verlost van zijn bekelmming en die de menschen in de kerk hun angs verliezen doet. En als, na afloop van den dienst, de menigte weer naar de wallen gaat om daar te booten hoe het er mee staal, dan blijkt alle angst zeer ongegrond te zijn geweest. Bantam valt Batavia niet aan.De schermutseling van heden nacht heeft alles reeds beslist. Nu dc onverhoedsehe aanslag heeft gefaald, durft men den stormloop niet ondernemen. Dc tweeduizend man, die aan wal waren gegaan, zijn al weer op de schepen cn de geheclc vloot van Bantam is in vollen aftocht! De Bantamsoho aanval is verijdeld. Hot Kerstfeest to Batavia wordt blij gevierd. Het nieuwe jaar begint zoo hoopvol als hel kan. Dit zal een jaar van voorspoed worden. Japan en China zullen hun machtig aandeel tol den handel leveren, Perzië, de kust van Coromandel. Arabic en Oost-Afrika, Sumatra en Malakka, ze znllcn alle hun kostbare producten Zenden naar Batavia, het hart van al den handel van het Oosten. Aan den bloei der Compagnie ligt nu niets meer in don weg. Er is geld, er zijn schepen en alle volkeren dingen naar haar gunst. Tijdens zijn tweede bewind zal Coen do rijpe vruchten plukken van den grond, dien hij zoo deugdelijk heeft beploegd en ingezaaid. Coen zint op expedities naar Malakka en Ceylon, om daar de Portugeczen weg te ruimen ; hij denkt aan een onderneming naar Manilla om de Spanjaarden te verdrijven van hun laatste steunpunt in bel Oosten. In dezen tijd verbiedt Mataram den uitvoer van rijst naar Batavia. Dat is een streek om den prijs omhoog te jagen meenen de leden van den Baad van Indië. Maar profijt zal Agcng er niet van trekken. Men kan ook rijst knopen op de kust van Coromandel. Coen zegt er niets van. Er kwam alleen een rimpel boven zijn oogen, toen hij het besluit van Mataram vernam. En hij geeft den schippers, die naar Coromundel varen, order zooveel rijst te halen als zij laden kunnen ; op den prijs hoeven zij niet al te krap te zien. In Bataviagàt het leven vòrt in het pittig tempo dat Coen er aan geeft. Er vallen schepen binnen uit Suratte en van Gocserat, er komen ladingen kruidnagelen van Bandu, foelie en noten van Ambon, zilver uit Japan. Een rijke retourvloot zal dit jaar naar patria vertrekken. Schippers uit Soerabaja on Japara, die kokosnoten en suiker hebben geladen, nu do rijst hun werd onthouden, melden dut er vele oorlogsprauwen in die havens liggen. De zeemacht van Mataram wordt door blijkbaar saamgetrokken. Waar zou Agcng hel nu weer op gemunt hebben ? vragen de leden van den Raad van Indië in verband met dat bericht. Zij weten het niet en ze gissen er niet lang naar. De ondernemingen van Mataram tegen een dor vele rijkjes in den archipel gaan do Compagnie niet aan. Coen zwijgt, muur de rimpel boven zijn neus wordt dieper. In Batavia ontwikkelt de handel zich voortdurend drukker. Zwermen jonken komen uit China en Arabieren brengen waren uit de Roodc Zee. Het ruilverkeer met Djambi en Aljeh neemt toe. De volgende retourvloot zal nog rijker zijn dan die, welke in hol voorjaar van 1628 beladen is. In dezen tijd komen er reizigers in do stad, die door de binnenlanden van Java hebben gezworven. Het wemelt daar van krijgsvolk, melden zij. In alle dessa's is do weerbare manschap te wapen geroepen en uit afgelegen streken trekken grootc troepen westwaarts. ..Het zal tegen Bantam zijn,*' onderstellen thans do leden van den Raad vun Indie. Nog zwijgt Coen, maar de rimpel staat thans als een diepe snee boven zijn forschen neus en hij neemt duizend Chincezen aqan om te werken àn de versterking van de wallen. Overigens gaal het leven in Batavia zijn vreedzamen en opgewekten gang en Coen leidt den omvangrijken handel van de Compagnie met vaste hand en sterke stuwkracht. Nieuwe meldingen komen uit het Rijk van sultan Agcng. Vele tienduizenden soldaten telt een westwaarts trekkend leger : de vloot van oorlogsprauwen. die eerst in Soerabaja en Japara lag, ia thans in wcstclijker havens saamgetrokken. Thans weet Coen zeker wal hij aanstonds heeft vermoed. Dit geldt Batavia ! Al de macht van Java en Madocra wordt in den strijd geworpen tegen de Compagnie. Deze strijd wordt zwaarder dan Coen ooit een te strijden heeft gehad. Bantam is een dwerg in vergelijking hij Mataram. Do vermolmde Portugeeschc macht is bij de kracht van den Javuanschen vorst niet te vergelijken. Zelfs Engeland is nimmer zoo geducht tegen de Compagnie ten strijde getrokken uls, naar Coen weet. Mataram thans gaat doen. Hel zal ditmaal gaan om hel behoud of het totaal verlies van alles wat dim... gil)! om i... Inhoud „r i... .....1v„.1i.. v... .u.. w... vechten voor zijn levenswerk. En hij heeft slechts zwakke middelen ter beschikking. Amper driehonderd soldaten en tweehonderd gewapende burgers zijn in de stad aanwezig. In een brief aan Hoeren XVII klaagt hij zijn meesters aan : „Ziet eens. Edele Hoeren, tol welk een desolalen staal uw bloeiende on sterk vooruitgaande kolonie vervalt door uw nalatigheid om voldoende volk voor haar verdediging te zenden...." Coen heeft vaker bij Hoeren XVII geklaagd, doeh nimmer heeft hij hij d. ‚m... h... „nu... Hifi p... 00k dinn... nan. Met het weinige wat hem ter beschikking staal zal hij woekeren. Van alle eilanden en posten roept hij do mannen naar Batavia en zoo voert hij zijn macht op tot over do twee- duizend man. Alle kruit, kogels en kanonnen, die de schepen kunnen missen, baalt hij in de stad. Het getal Chineezen, dat aan de wallen werkt, wordt verdrievoudigd. Mataram openbaart zich allengs racer als vijand. De belemmeringen van den rijsttoevoer worden verscherpt tot een algemeen verbod van handel met Batavia. Geen prauw bereikt de haven meer en de voorhoede van zijn leger nadert de stad. Chineezen, die rondom Batavia hun tuinen hebben, worden op den akker overvallen ; uit de weiden wordt vee geroofd. Het zijn euveldaden van vooruitgeschoven posten van hel leger en onmiskenbare teeltenen dat do ijzeren ring om de stad zich sluiten gaal. Er is thans niemand meer, die twijfelt of een zware strijd staat voor de deur. Doch daarna volgt een stilte. De plunderende benden in de omgeving van Batavia worden uiet gevolgd door groole legers; de vloot van drieduizend prauwen, die reeds maanden in de havens ligt, zeilt niet op. In plaats vuu een oorlogsvloot verschijnen veertien prauwen met rijst op de reedc van Batavia. Mataram stuurt voedsel; het zendt een Javuanseb vorst om met Coen te spreken, en Coen ontvangt Chey Ranga in de grootc zaal van hel generaalsbuis. Dal is vredehandel in plaats van strijd I Batavia staal verbaasd over dezen loop dor zaken on de loilen van den Rand van Indifi zijn nog meer verbaasd, wanneer ze hooren wat de Javaan met Coen bespreekt. „Mijn vorst wil in vrede leven met do machtige Compagnie, die uil do koude landen is gekomen," begint de Javaan. Coen zegt dat hij dat wederkeerig wenscht. „Zijne Majesteit wil een bondgenootschap sluiten met de Compagnie." Hiertegen heeft Coen geen bedenking. Do vijanden der Compagnie zijn ook de vijanden van Zijne Majesteit. Bantam heeft de Compagnie bestreden. Bantam heeft ook Mataram ergernis gegeven. Te zomen met de Compagnie wil hel Bantam bedwingen en ter bezegeling van de onderlinge vriendschap worden veertien prauwen rijst aan den generaal aangeboden. Coen vindt dit vriendelijk van Zijne Majesteit, maar waarom heeft hij deze rijst niet eerder geleverd ? Waarom heeft bij zijn onderdanen verboden handel te drijven met een vriend, dien bij nis bondgenoot begeert ? „Er was nood in ons rijk. edele heer. Wij konden onze rijst niet missen.*' Cocon grijze (togen flikkerden een oogenblik. Moor zijn mond blijft «trok. „Do Sultan wil u gaarne een nader bewijs van zijn oprechte vriendschap leveran,"gaat Chey Ranga voort.„Hij wil u meer voedsel bezorgen ; zeg maar wat go wenscht.” Meer rijst, kokosnoten, rundvee en suiker," somt Coeo «nel op. „Bezorg me dat. Daarna zullen we «preken over Bantam." Op dit oogonblik glijdt een listig trekje om de lippen vim den gezant. Er flitst iets in zijn donkere oogen. Het duurt heel kort. Onmiddcllijk is zijn gelaat weer ernstig en zijn houding onderdanig. Zijn dank aan Coen voor den geslaagden handel schijnt oprecht gemeend. Mataram houdt woord.Na weinig weken komt er èen grooto vloot van hondelsprauw*cn te Batavia. Zestig zeilen is ze sterk on ze heeft een goede lading aan hoornbeesten, rijst en padi, tienduizenden kokosnoten en oen groole partij suiker. Aan Coens wenschon ia lang niet karig tegemoet gekomen. En wapens worden niet aan boord gevonden, hoe naarstig Coen er ook naar zoeken laat. Is olie argwaan dan misplaatst geweest ? Heeft Batavia zich noodcloos zorg gemaakt ? n. Jnvunmbc „.11. 1.1.... 11m1. .... 1.1,‘ 1...1...... v... hun schepen. Zij werken 10l dc avond nadert en springen a... 1.. a. ml.. .... .1.1. .. „m1.... v... n... ... v...1. 11.. ... schoenen hoofddnek en baadje willen zij gaan passagieren 1.. a. v......a. ...a. w... 1...... „m... .11. ... „m... 1.1.... m... .. wnu k.......1... lull‘. .11... z. W111... 1... wonder .1... v... W1... vlunwm ... vl.l. 1.1..a...... n. w..1.. ....1. 1.... N1.......1 n... .... 1.....a .. a. pmuwun ......... 1.11.... 11.... u... ...—l..‚ 11. .1.v.....1.. maar... ‚pa... .... 11.1.1... .11 al. 111m a. Hollanders verdiend ? Prompt en royaal hebben zij het ver-1...... v..a..1 ..1....1... 11.. w.......w....a ...a.....1. m... w....... 1.... .1... ...‚..1.v..a.11..... ... a. .......... .1.. aan! gaan passagieren ? n. N.a..1...a..1.. „ml.. ..a....... ..1.. „g... a. J.v....... „n. 1..1. nll. ma..." „g. 1.11, n. m...” .11 nog 1.5.... 1.11.14... 1... 1... 1...1..1 1...... 1.1, .... 1... 1...... 1:1. a....... .... ..1..... z... nu: 11...... 1...... vlieg! 1...... m. a. prauwen heen. m. 1..1p.1 n. pnnwen 11...... m... 1...1.... ... ... w... 1...... a... a... „g... z... a. Ind .r. 0.... 111............. „.31... a1... .v.‚..a. Den volgenden dag verschijnen weer Javaanschc prauwen ..‚. a. ma... 51...... „v... .11. 1... .. ... 1.... vznuck 1. nu bucna... L. a. ...a 1...... .11 a... z. vngen ...1..1 .1 ... a. .....-1.. 1.3.1.... mogen 1.1.... .... a... .....a u. a. .Ivl.. ... ar... 1...... 1...... 1.11.... v... 11mm... mnrgm n11... u a...1..... nik-n. A11... ....a.. c... „.11... „a... 1...1. 1.5.... a... .Ik. uheepnhswegíng a... 1...... .... 1.... ......1a maar «m... wordt het simpel verzoek hem voorgelcgd. Hij slaat het toe, maar hij geeft tegelijkertijd zeer strenge orders. De geheele 1...“... m... au... ml.. 1.. 1... w... ... lunchen a. m... nieuw -aangekomen prauwen en de zestig, die in lossing liggen, moeten twee booten met soldaten wonlen neergelegd. Er mag geen contact rijn tusschen de twee Javaanschc groepen. Coen wordt gehoorzaamd, zooals hij steeds gehoorzaamd wordt. Hij is een streng heer, die zwaar straft als een het waagt zijn bevelen te negeeren. Maar zonder mopperen gaal hel ditmaal niet. Coen is al te achterdochtig, meenen de soldaten. Zij torsen met tegenzin het zwaar geweer en den ijzeren stormkap, op welken de zon zeer onbarmhartig brandt. En de wacht in de booten verveelt zich op de eenzame rivier. De duisternis is gevallen. De stroom murmelt ; in hel struweel aan den over zoemen de muskieten:in het oerwoud built een tijger; uit de stad klinkt zingen en gelag. Dat is van Hollandeehe matrozen, die uit dc taveernes komen. Op de rivier is het stil on donker en op de prauwen hoort men geen gerucht. De Javaantjes liggen stellig reeds lang op hun matje ; vakerig zitten de soldaten in de booten op hun roeibank. Een van de wachters spitst zijn ooren. Was daar geen plassend geluid ? Hot zal een visch geweest zyn, die uil het water sprong. Bij droomt verder van een meisje, dat bij den Schreitoren stond. Het zingen in dc stad sterft weg. Hel is nacht. Een soldaat schrikt wakker van een klein geluid. Er glijdt een zwarte schaduw langs dc boot.... een prauw! Ginds drijft er nog een ! Zijn schot knalt. De Nederlandsohc booten spuwen vuur, Kauwe gillen scheuren door den nacht. Eén prauw wordt aangeklampt ; bel wordt een gevecht van man tegen man met kris en ponjaard : de prauw kapseist en zinkt. Maar zes andere strijken langszij bij de vloot met rijst en suiker. Pieken en krissen glinsteren. De prauwen voor Malakka brengen wapens aan de rijslvloot en de beide Nederlandsche booten kunnen dal niet verhinderen. Negenhonderd mannen rennen op de sud toe, zij vallen de buitenwacht op het lijf en bestormen de wallen van alle kanten. Als Coen dezen coup niet had voorzien !.... Maar de wallen zijn bezet. De kartouwen dreunen en de musketten ratelen de stormees legen. Als katten klimmen de bruine krijgers bij de wallen op. Zjj zwemmen over de rivier en overvallen plotseling de palissade aan den zeekant. Kordaat en roekeloos vechten do Javanen. De strijd duurt don gcheelcn nacht. Hel bloed stroomt op de wallen. Doch bij het dagen van den morgen is nog geen vijand in de stad en thans worden de Nederlanders dra overwegend sterker. Zij schieten, nu het licht is, niet meer in den blinde weg,doch kunnen richten met kartouwen en musketten.De aanvallers moeten wijken. Tweehonderd lijken liggen voor de wallen. De aanval is afgcslagen. Het listig plan van Malaram is mislukt. Doch Coen weel al te goed dat het te vroeg is om te spreken vn victorie.Dit was sleecht de eerste stoot van sultan Ageng. De groote aanval zal thans spoedig volgen. Er zijn burgers in Batavia, die angstig de toekomst tegcmoet zien:er zijn ook onder de soldaten,die hun rees niet kunnen onderdrukken.Ondanks de voorbereidingen,die Coen getroffen heeft, is hel partuur zoo ongelijk. Amper tweeduizend man staan tegenover wellicht vijftigduizend bruine krijgers. Coen is rustig als altijd ; hij is eer opgewekt dan somber. Altijd is hij het best op dreef geweest in het gevaar. Ais zijn sterke krachten worden ingezet aan een grootsche taak, kón zijn persoonlijkheid zich ten volle ontplooien. Zou een bruine vorst zijn stad, zijn schepping, die hol hart van hel Oosten wordt, verstoren ? Nooit I Coen doet de levensmiddelen en het kruit zoo òpslaan dat ze veilig zijn bij elk bombardement. Dagelijks houdt hij toezicht op de wallen.Dit bastìon moet nog hooger worden Ópgetrokken, diè wal dient meer versterkt Ie worden : ginds moeten valkuilen worden gegraven. In de buitenwijken moeten huizen worden geraseerd en boomen gerooid om schootsveld te krijgen voor hel vuur uil de stad. En de kleine strijdmacht wordt duchtig geoefend. Hij moet geprepareerd zijn op elke streek, die Matarom uit zou kunnen halen, bedreven in do verdediging van wal en bastion, fel en vaardig in den uitval, taai in het straatgevecht, indieu het tot het uiterste zou komen. Oren zelf leidt de czccrciliea. De koopmon-slaatsmon raakt strateeg. In deze dagen ontvangt Coeu een brief van Hoeren XVII. Het is de eerste sedert hij uit Nederland vertrokken is. Hij breekt hem open tijdens een kort oponthoud tusschen een inspectie en een samenkomst met de officieren ter bespreking van do verdediging. .... Op het serieuste verbieden wij Ü.E. oeuigc opening van den vrijen handel in Indië te geduogen of toe te slaan," schrijven Coens meesters. De vrije handel verboden ! De reis naar Nederland is tevergeefs geweest. De steun, die Oranje en de Staten hem geboden hebben, heeft niet geholpen. Zijn overwinning op Reael is een Pyrrhus-zcge geweest. Coen heeft verloren op het stuk, waarop hij van 1613 af al zijn zinnen heeft gezet. Hoeren XVII hebben hem verloochend. Hun eigen resoluties hebben zij verscheurd. Hun grootslen dienaar, dien zij mol gouden ketens hebben vereerd, slaan zij in hot aangezicht ! Coan leest verder. Hij komt tot het slot en ziet de namen van de mannen, die den brief hebben ondertcckcnd. Eén steekt hem in hot hart. Daar staat Keuris naam! Zijn tegenstander, dier, hij verslagen heeft, is, nadat hij zijn hielen hoeft gelicht, in don kring der XVII gehaald ITr I tI jk ...... m... 1... v...... .... 12.... kwaad... pmízcl „ma... 5......... ...... 0... a. ...‘. ma. Kun 1... vnor n... ...... u... .... 1...... wurhn ... ....'j.... ‘z v.....'..... .11 .... ...; .... ... ...; ...‘. 1.v.. v... 1... m... .. n... ...... „...... v... .... xwmulan ...... .- z. v......... .... 1... 1.... .1 .... .... keen! w... 1.. ...... .... nmtondn ...... .. gum ... ...‘. ...... 1...... x. ...... 2 3...... m5.... „...... E... vrndd ...... .... ... .41. p... ... haan... ... ... w-IJnn. c... .... .... ...... „...... .. g... v... 1... v.....‚. ...... 11.,- m. ...‘. „...... .....1....... Uit ...‘. 1...... a. 1... bossohen en in schemerende verte de bergen met oen rook-1......1... .. a. .............1. v... ... 1...... .... ... ...... ‚...... ... a... ...... Zijn 1...... a w.. ...... 1... ... ... 1......- Wat deert het of de kooplieden in het vaderland geen notie w.. ...... 1.... ... ... 1....‚...'..... i. .... nam... gen ...... 5.51.... ... 1...‘... 1.... a. gawtodzl v a... ...‘... wunun m,‘ ‚.... „...... ...... „a... ... .1 ... 3...... xvu ..v..1..v... .... n] a. c...p...... .v..1.v... 15...... ...... vrijo N...» 1......“ ...-g... i. ...... 1...... D. ...... ...... ... ...-...... v... 1... N.....1.....1.. v.ll. „.11... 1.... ...... .. ...»... zu...u.. .... 1.... 1...... J-v. .. .1 .... „...... v... a... „...... Zij ...... a. ......‚.v.... .. .... undulíngm 1...... v... .... 0...... 1...... ; a... ...... 1...... ...... ... .... groeier ......“ uw“... 1.4.3 word! cm..N.....1...1. v... ma... „...... „...... ... m5."... ......" „n. k..." „... 0... ... ...v........ worden daar getroffen. Morgen of overmorgen zal do vijand worden a... guxmflìn. 5...... ... ..v......‚.. ... ... vijand .... ....v.l ...... Bnmvín m... 1.... m‘... ... i. ‚...... Man... .. ........... Al ...... a. ‚...... ...... v.. J... bestaan. In den Naam des Heeren beeft Coeu het Nederlandscb gezag in Indiö gegrondvest. In den Naam des Heeren zullen alle vijanden verhouwen worden. Na den krijgsraad vindt Cocn den brief der XVII weer op bergt hom daarna in een eiken kist. In zijn antwoord aan de Heeren doet hij do zaak af mot ëën regel schrift: „Op het stak van den vrijen handel zal volgens de order van Ü.E. geen opening gedaan worden." HOOFDSTUK XXI Thans heeft Mataram Batavia omsingeld. De vliegende vaandels van de bruine korpsen zijn van de wallen af te zien. Er komt geen einde aan de drommen, die achter deze vaandels opmarcheeren. Onder de Chincczcn in Batavia heerscht een paniek. Sultan Ageng. de machtige heerschcr, die de sterke rijken van Madocra en Oost-Java heeft onderworpen, heeft zijn grooten veldheer Bahoieraksa gezonden met een leger van meer dui zenden soldaten dan de Compagnie dozijnen heeft. Nooit zal Batavia stand kunnen houden legen deze overmacht. Zij vluchten in prauwen en jonken en zakken de rivier af naar do eilanden. De vrouwen en kinderen van de blanken vluchten ook. Zij vinden wijkplaats op de schepen, die op do roede liggen. Ook voor Eva heeft Coen daar een plaats besteld. Maar Eva wil niet gaan, „Ik blijf hier.” zegt zij, „hier is mijn post.** Coen ia verrast over deze houding. Tijdens do reis is haar de moed ontzonken. Toen onlangs de Bantammers hun aanslag pleegden, beefde zij van angst. Zal zij werkelijk standvastig blijven bij het zwaar helag? Zij raadt Cocns gedachten. „God kan mij hier immers ook bewaren," zegt ze. „Misschien — ze zoekt naar woorden — misschien zal ik sommigen een weinig kunnen helpen of troosten." Er vliegt oen blijde glans over Coens gelaat. Nu is Eva volkomen de vrouw, die hij zich wcnscht. Terwijl het Javaanach geschut reeds gromt, do stad vol is van krijgsbedrijf en de vluchtelingen langs het gcncraalshuis rennen om te ontkomen staat zij rustig voor hem hereid alle gevaren re trotseeren. „Blijf," zegt hij. Hij kitst haar op haar voorhoofd en gaat don naar do wallen om de verdediging te leiden. Weldra heeft Batavia den eersten stormloop te verduren, in dichte rijen valt de vijand aan. Hel Hollandschc geschut slaat grooto bressen in zijn rijen en de musketten vellen veel Javanen, maar de lawine wordt daardoor niet gebroken. Voor hondred gesneuvelden komen duizend versche strijders in de plaats. De bruine golven rollen van alle zijden op de stad aan. Batavia wordt veel meer benauwd don bet fort Jacatra tien jaar geleden is benauwd geweest. Toen heeft Van den Broeeke versaagd en hebben do soldaten gemuit. Thans is er niemand, die niet met courage vecht. Maar nu is Coen ook leider dor verdediging. Zijn moed, beleid en nooit versagende volharding doelen zich aim allen mee. Er is geen man die wijkt, geen duimbreed grond wordt prijs gegeven. De stormloop faalt. Doch Bidioeraksu geeft den strijd niet op. In plaats van in een wildon stormloop dringt hij thans langzaam op. Eiken nacht schuift hij zijn schansen van gekloven riet on hout vooruit. Daarachter zit hij schootvrij en op deze wijze brengt hij zijn geschut zoo ver naar voren, dat het do hcelc stad bestrijkt. Eiken dag suizen zijn granaten. Veel huizen gaan in vlammen op : de kerk brandt af; er vollen vele dooden bij do burgers. En nadat Batavia aldus stormrijp gemankt is, volgt de tweede aanval. Hij is nog eons zoo fel als de eerste. Golf na golf stuwt op de wollen aan. Bahooraksa jaagt zijn mcnschcu roekeloos in den dood. Hot komt er niet op aan of honderd, duizend of tienduizend vallen. Hij uil Batavia bezetten. Een muur van staal en vuur weerstaat hem. Do verdediging vecht onvervaard, hoe groot de overmacht ook is, Geon Nederlander wijkt. De pijlen mogen om zijn ooren vliegen, de kogels dor Javanen mogen fluiten, er mogen honderd vijanden tot op de wallen komen, zy worden er ruggelings weer afgeworpen niets kan coens mannen doen deinzen.En wat de vijand niet vermag, dal volbrengt ook de zengende^lropenhitte broeien onder de dikke wollen klccding, de dorst mag hitte broeien onder de dikke wolken kleeding de dorsr mag schrijnen,Janmaat staat! Na een vullen dag van den allerzwaarste!! strijd is geen vijand doorgedrongen in de stad. Doch Bahueraksa geeft het nog niet op.Hij laat versche tropen śtorman en zet den ganschen nacht den aanval door. Ouuitputtelijk zijn zijn reserves terwijl bij de verdediging dezelfden die den ganschen dag gevochten hebben, ook ’s nachts nog moeten strijden. De vermoeidè mannen op de wallen waarop afgestreden mannen De dag rijst. De zon gaat op over een gracht vol bruie lijken en over verpuinde wallen, waarop afgestreden mannen uitgeput zijn neergezonken. Voor zijn soldaten heeft de strenge generaal vandaag een vriendelijk wòord:hij is tevreden over hem.Maatr als hij op dem noordwal den omtrek overziet ontstelt Xoen.Het bol werk Hollandia ia afgesneden van de stad ! Eenzaam staal het in een schuimenden vloed van bruine krijgers. Duizend Javanen graven zich in tusschen den stadswal en de reduite Dit is een ernstige bros in de verdediging. En terwijl de stormloop op de stad geslaakt is, gaal de aanval op hel bolwerk voort. Hol geschut van Matoram mokert de muren, de rammen rollen aan. Nog waait de driekleur op Hollandia ; nog houden dc sergeant met vierentwintig man die dezen post bezetten stand Maar zij vuren amper meer. Blijkbaar is al hun kruit verschoten. Coen beschouwt zijn mannen, die op on achter de wallen neergezegen zijn.Ze zijn afgestroden na een vol etmal harden strijd. Zwart en vuil zijn zy van kruitdamp en van zweet, dc kleercn zitten hen als lompen aan hel lijf; de vellen hangen aan hun handen, zou hebben zij zich gebrand aan dc gloeiende trompen der musketten.Kan hij deze mannen commandeeren voor een uitval om Hollandia te ontźetten?Maar deze bres moei weer gedicht. De reduit mag niet in honden van den vijand vullen. „Vrijwilligers voor I” roept Coen. De mannen rijzen op. Zij treden nan, recht cn kranig, alsof de vermoeidheid hunb spieren niet meer trillen doet en de slaap hun oogen niet bezwaart. Coen kan vrij kiezen wie hij voor den uitval wenscht. Drichondere soldaten en honderd burges staan gereed voor een wanhopigen strijd. Men heeft den vijand van achter zware wallen Immers nauwelijks kunnen koereu, hoe aal dan de uitval lukken ? Onverhoeds geschiedt de attaque. Vóór de vijand notie heeft van wat er plaats grijpt zitten Coons mannen hom reeds op hel lijf. Hun kogels regenen op de ruggen der Javanen, die Hollandia bestormen. Hun sabels kletteren tegen de pieken dergenen, die zich haastig willen weren. Lang duurt do tegenstand niet. De vijand is onthutst door dezen onverwaehten uitval van een tegenstander, dien men amechtig waande na een etmaal strijd. De duizend man, die voorbij Hollandia gedrongen waten gaan door Zij reñen in verwarring naar bun hoofdmacht. En dun gebeurt hel wonder !De vluchtelingen, schreeuwend van ontzetting,jagen schrik an het leger dat ruśt na de bestorming. Hun angst deelt zich aan tic anderen mee. Enkele officieren probccren do catastrophe nog te koeren. Zij SPreken, schelden, smeeken tevergeefs. Zelfs met hun krissen kunnen zij een paniek niet keeren. Het geheele leger van Mataram raakt in verwarring. Alles wat vluchten kan gaat door. De schoten van dc Nederlanders doen hen nog radeloozer rennen. Na weinig uren ia er geen levende Javaan in den omtrek meer te zien. Batavia is ontzet I Een groote troep Chineesche werklui, bezig met het slechten van de verlaten schansen van den vijand, wordt weinig weken na den aftocht van Malaram, plotseling door Javanen overvallen. Men neemt bel licht op. De wandaad zal bedreven zijn door een laatste overschot van het Mataramsche leger, dat in do bossehen aan dc zuiveringsactie is ontsnapt. Een ruilcrpatrouille wordt uitgezonden om deze bende op te ruimen. De ruiters worden verslagen. Coen perst zijn lippen op elkaar, wanneer hel overschot van de patrouille in de stad terugkeert. Er zullen afdoeude maatregelen getroffen worden tegen de stroupendo benden. Zeven Compagnieën worden in bet veld gebracht. Doch zelfs deze macht kan hel niet houden tegen de duizenden Javanen, die plotseling uit hel oerwoud dringen en haar fel bestoken. De troepen vluchten in verwarring naar de stad. En dan beseft Batavia wat er aan de hand is De stad is andermaal omsingeld. Een nieuw leger van Mataram is plotseling uit don grond gerezen. Er heerschl ontsteltenis in de stad. Helpt al hel strijden dan totaal niets ? Heeft Mataram voor elk verslagen leger een ander, sterker klaar ? Coen blijft rustig in hot nieuwe gevaar. God heeft in den eersten nood geholpen. Hij zal ook verder helpen. Elk doe zijn plicht I Het voorbeeld van den landvoogd doet do kalmte bij velen wcderkccrcn en do aard van het nieuwe beleg werkt daartoe mee. Er wordt geen enkele aanval ondernomen. Do Javanen sluiten dc stad alleen maar in en enkel aan de landzij, want hun zeemacht is reeds lang vernietigd. Mcencn zij waarlijk, dat zij Batavia zoo tot overgave kunnen dwingen ? Van overzee komt overvloed van voedsel en uit patria zijn kruit en kogels aangekomen. Er is geen krimp. Zoo’n beleg kan jaren volgchouden worden. Dokter Bontius alleen kijkt somber. Hij ziet hot water in de grachten immer dalen. Troebel is dut lage water ; cr zwermen dichte wolken muskieten boven het modderige slik; een zware slank drijft doorde stad. Bontius vreest voor ziekten. In den kring der die ’s avonds in het generaulshuis met de hooge ambtenaren plegen saam te komen dpot men luchtig met die zorgen van den dokter. Wie over troebel water en een zwerm muskieten klaagt zal het nooit ķunnen houden in dienst der Compagnie. In Indië zijn overal insecten en dc schepen hebben bijna elke reis bedorven water. „Het slechte water en dc muskieten doen ons meer schade dan alle legers van Mataram met elkaar,” meent Bontius. De officieren halen hun schouders op, maar gaan cr niet op in Met een dokter kan een soldaat niet redeneeren. Zij wisselen liever de ervaringen uit die zij als post en patrouille commandanten hebben ondervonden, zij wijden zich nog liever aan spijs Cl drank. Er komen bedienden met verscho schotels en nieuwe kruiken wijn. Het is goed eten aan dc tafel van den generaal. Bontius' bezorgdheid wordt vergeten. Doch na den maaltijd spreekt Eva Coen den dokter aan. „Zijn er veel zieken ?" vraagt zij. „Het hospitaal ligt vol," geeft Bontius ten antwoord, „on er komen alle dagen meer.” „Hebt u voldoende hulp ?” informeert dc generaalsvrouw. „Niet ruim. niet ruim.” „Zou ik niet kunnen helpen ?” vraagt zij. „Gij ? 1” Met groote oogen ziet de arts haar aan. Er is nooit vrouwelijke hulp in het hospitaal. Er liggen ruwe kwanten en het werk van de verpleger is zwaar,D eerste vrouw inh Indi? boort daar niet thuis. „Ik bon in do stad gebleven om mijn plicht te doen,” antwoordt Eva op Bonlius' vraag, „ik geloof dat daar op dit oogenblik mijn post is." Eva werkt inb het hospitaal. Toen zij de groote zaal op kwam viel er een zware stille, en hebben veel oogen haar verwonderd aangestaard. Een vrouw in het hospitaal ? De gcncraalsvrouw op de ziokonkamer! Doktcr Bontin» kwam mot Eva mee. „Open die ramen I” gelastte hij den verpleger. Het was in de zaal tot stikkeus toe benauwd. Eva heeft aangepakl. Ze heeft den rommel weggemimd van vloer en tafels, vuil beddegoed heeft zo door schoon vervangen. Ze ging de zieken wasschcn en bracht hun de medicijnen, die dokter Boutiu» had voorgeschreven. Maar het strakke zwijgen, dat bij haar binnenkomst gevallen was, bleef hangen in do ziekenzaal. De mannen zagen haar bijna vijandig aan. Eva dreigt daar moedeloos bij te worden. Wordt haar werk dan in het geheel niet gewaardeerd. Willen deze jongens niet door haar geholpen worden ? Ze houdt vol. Zo bet een koortslijder het brandend hoofd en de zwcelende handen en giet hem water tasschen zijn verdroogde lippen. Ze schudt de kussens van een moeden lijder op en legt hem wat gemakkelijkcr. En als het werk het even loslaat, gaat zij bij een zwaar zieken jongen zitten, neemt zijn hand in do hare en begint met hem te pralen. En hietrbij smelt het ijs.de jongen luistert en ziet haar dankbaar aan. Over zijn van pijn verwrongen trekken glijdt een zachte glimlach. „D bont net moeder,” zegt hij. Achter Eva's oogen brandt hel. Die woorden van een gemeen soldaat maken haar het zware werk van heden zoet. Deze rauwe kwanten van de Compagnie zijn groote kinderen. Hun onverschilligheid en branie moeten een hunkerend hort lol zwijgen brengen. In hun ziekte worden zij verleerd van verlangen naar huis en naar lhun moeder.Ach hoe weinigen van deze zieken zullen hel vaderland en hun familie weerzien ? Ze hebben bloedloop. Hun kracht vliedt weg ; bleek en mager liggen ze üi hun bedden : de koorts woelt in hun aderen. En er zijn zoo weinig kruiden gewassen tegen deze ziekte. Dokter Bontius slaat er bijna machteloos tegenover. Het ligt aan het water, weet hij, aan bel stinkend grachtwater, waarin men zich waschl en dat gedronken wordt. Dat slechte water vernielt de ingewanden en verwoest de jonge levens. En in de grachten dalet de waterchand geuding mèr .al drabbigcr wordt hel vocht, al dichter de zwermen van muskieten boven den slikkcrigen bodem. Dagelijks vallen er meer Nederlanders ziek; dagelijks schrijdt een rouwstoet door de straten van Batavia. Bonlius krijgt gelijk : er sterven er meer nnn blaedloop in de dagen van dit stil beleg, dan door de wapens der Javanen in de wijde gevolven der voorbij genge maarden het water in de gracht zakt zoo laat omdat d3e rivier die deze grachten voeden moety al trager stròmt.Het is drogè moesson heeft men eerst gezegd ; de bronnen in de bergen zullen weinig water hebben. Toen de regentijd doorbrak werd hot een weinig boter. Hot water in de grachten steeg. Maar dat rijzen duurde kort. Weldra begon het weer te zakken, ondanks dat er dagelijks zware regens vielen en de berg, op welken de river onstoving teklers van wind en wolken zwart was de kali moest bandjiren en zie de grachuten waŕen drong. toen heft coen begrepen wat de oorzeak was van het grebreak aan water materram voecht met niewie wapinens .in de schoup hij leidè de river om hij wou bativea van dorest doen kriempen en aan de poest doen streven. de stad was verslagen toen zij dit vernuam. doktter bontius kreeg gelijk. de uitgebrouugle grachten waren gevaarlijker dan een stormploop de schoppen der javanen waren meer te duchten dan hun kogles. er warden daglijkes zoovelen zìjk : er was redes zuluk een menigate gestorven het lijden zou geduring erger woeden en het eind zou wozen aĺer dòd. er weed gemompeld van ontruimming. allen in coens presentie mompelde men niet men wist het coen zou liver streven dan vrashgan. bij coen wa van verslanghndred gehn sparke. hij bleif zò rusting en als hij sterds geweest was , an nadalt een paar gevangan matarammers inde stand gebrdet waren , was hij zelfs zeer opgewekt. ,,hoe heb je ze gevonden? had coen gevrared waren àn den luitenant , die de gevangen gemkant had. ,,wortsels zoekend in het bosch in het en bòmschors schillen ze raasden van den honger." Coen knikte tevreden. Dien avond klaagde Raemburgh, lid van den Raad van Indië zijn nood aan Coen. „Wij kunnen dit beleg niet long meer lijden," zei hij. „Dat hoeft ook niet,” gaf Coen ten antwoord, „met veertien dagen is de vijand weg." Raemburgh glimlachte meewarig om zulk een ijdele hoop. Binnen een week vonden soldaten, die patrouille liepen langs de vijandelijke voorposten, do schansen leeg, hot kamp verlaten; den weg. waarlangs hot leger was teruggetrokken, bezaaid met kadavers van paarden en lijken van soldaten. Do honger had Mataram gedwongen op te breken. Thans was Batavia waarlijk bevrijd van haar belagers. In Knrla wacht sultan Ageng op zijn beide legers, op bel eerste, dal Batavia in moest nemen, on op het tweede, daarna uitgezonden dat den buit der overwonen stad mè moest voeren naar zijn residentie. Hij wacht long. En als eindelijk zijn generaals voor hem verschijnen, staan zij niet aan hot hoofd van een overwinnend leger en hebben zij geen rijken buit. Zij zijn verslagen en tweederde van hun strijdmacht is verloren, deels gesneuveld voor de wallen van Batavia, voor het grootste deel verhongerd op den langen weg. Op dit bericht ontsteekt de Sultan in rcdcloozc woede. Hij laat Bahocraksu en al zijn generaals in stukken houwen. HOOFDSTUK XXII Batavia is heiligers zijn geweken. Thans kan Coca de uitbreiding van den handel met groote kracht aanvatten ca ook zijn Christelijke missie kon hij nu vervuilen. Op Toyouhan, do noordclijkstc voorpost vun de Compagnie in China zal Cnndidius de ware religie planten onder onbosneden menschen en Roberty junius wordt zijn medeheper in het werk der zending. Met Amoy's grool-mandarijn sluit Cocn contracten voor groote jdjdclevernnties. Naar Japon wordt Hans Putmons uitgezonden, opdat hij met honig reporceren zal wal Nuyts er heeft verkorven door al te forsch hij den mikado op te treden. Er staan meer punten op hel program van Caen. Malakka is nog In handen van de Portugeezen ; zij moeten daar vandaan I Op Ceylon waait nog de Portiigccschc vlag. Zij moet neergehaald en in haar plaats moet die van Nederland geheschen. Op do kusten van Voor- en Aohter-Indië moot do Compagnie vasten voet verworven gelijk op Amhon on Java. Dc Nederlandsche macht in het Oosten dient veelvoudig uitgchrcid te worden. Op hot stuk van de kolonieplunting mogen bewindhebbers Cocn gebreideld hebben, in zijn groote plannen in hel Oosten laat hij zich niet breidelen. Hij regeert in India on niet Hoeren XVII. Hier is een Statenhouwcr aan den arbeid, die zich door kooplieden niet remmen laat. Cocns bloed bruist even krachtig als toen hij in zijn jeugd zijn grooto werk begon. Met vreugdo strekt hij voor dc tweede maal zijn krachten voor de grootheid van do Compagnie, voor de eor van hot vaderland en voor dc glorie Gods. Er is nog een oorzaak, die Coens hart vroolijk kloppen doet. Eva is zwanger. Voor hot kind. dat hun in hot vaderland zoo ras ontnomen is, verwachten zij thans eindelijk oen ander. Coeu zal een kind hebben, een zoon hoopt hij. Ecu zoon, die Cocns geest zwerft altijd ver vooruit eens het werk voltooien zal, dut zijn vader is begonnen. Zijn zoon zal landvoogd wezen in zijn plaats. Zon en voorspoed lichten in zijn leven. In deze dagen komen er Javnansche vorsten in Batavia. Het is een deputatie van Hataram met Prins Wnrga non bothoofd. Do vijand van het vorig jaar brengt thans geschenken. De sultan draagt leed over den oorlog, die er geweest is tusschen zijn rijk on dc Compagnie, deelt Worga mede; hij had dien oorlog niet gewild, maar is misleid geworden door zijn generaals. Thans wil hij heropening van den handel, vriendschap, en als do Compagnie doorvoor te vinden is een bondgenootschap legen Bantam. Cocn antwoordt Warga hoofsch en vriéndelijk. Op handel met Maloroiu is hij zeer gesteld en over een bondgenootschap wil hij gaarne nader spreken. Het onderhoud in den Boud van Indië eindigt bevredigend en de maaltijd, die in hot gcneraalshuis tor eero van den bruinen vorst wordt nungerioht, xs rijk on goed. Allo oor wordt aan dc afgezanten van sultan Agong bewezen. Na het vertrek van Warga zijn do leden van don Raad van Indië verblijd. Vrede en vriendschap met Matnram zijn verkregen. Dat betcckenl dal op Java alles veüig is on derhalve kon dc macht der Compagnie thans zonder schroom op verre kusten warden ingezet. Wat zal de voorrang hebben ? Dc verovering van Malakka en Ceylon 1 Of zal een tweede expeditie naar Claim worden ondernomen, zooals in '22, muur dan ouder meer ervaren leiding ? Van Diemcn wil hol eerst Malakka nemen. Dnl gaat tegen do Portugeezen on Malakka is een kwade concurrent der Compagnie. Roemburgh geeft de voorkeur aan een expeditie naar Kanton en Amoy. Met het volstrekte monopolie van den zijdehandel zou do Compagnie een goeden slag slaan. Cocn zwijgt bij de besprekingen. Hij schijnt geheel afwezig. „Wol denkt de generaal er van ?” vraagt een. „Batavia versterken I” zegt de landvoogd kort en stroef. De raden zien vreemd op. Is dat een antwoord op do vraag ? En is versterking van Batavia urgent ? Allo schade, bij het beleg geleden, is reeds hersteld. Dc borstweringen zijn hooger ópgetrokken, Hollandia, het tijdens het beleg bedreigde bolwerk, is sterker met de stad verbonden. Die arbeid Ier verdediging van do stad was goed : Zalig is de stad en zeer geprezen, die peisl om oorlog in lijd van vreden. Maar op dit oogenblik, nu vrede cn vriendschap zijn verkregen met Mataram, zijn andere zaken aan de orde. „De stad versterken, zoo snol cn stevig als het kan,” herhaalt Coen. En als de raden hem vreemd blijven aanzien haalt hij hel spreekwoord non: Als dc vos dc passie preekt, boer pas op je ganzen. „Denkt ge dal dit vredesaanbod gemeend is ?” Een grimmige spotlach gaat achter die vraag aan. ,.Zijt ge reeds vergeten hoe Chey Kanga ons bedriegen wilde op dezelfde maaier als Prins Worga hel nu probeert ? Ageng hooft hom hierheen gestuurd om ons in slaap tu wiegen. Hij zint op een nieuw beleg.” De raden ontstellen. „Maar waarom hebt ge den verrader dan laten gaan ?” roept Bacmhurgb spijtig uit. Coen zegt alleen dat hij daarvoor zijn reden bod. Mrt vaart wordt gewerkt aan de versterkingen. Hollandia wordt nog steviger met het fort verbonden. De bolwerken worden opnieuw verzwaard, de gordijnen hooger ópgetrokken. Zelf» op hol heetst van den dag rust de arbeid niet en den ganschen nacht werken de koelies door hij het walmend licht van de flambouwen. Nimmer heeft Coen zijn Chineezen zoo gewaardeerd als thans. Terwijl de Ncdcrlandsehe opzichters bezwijmen van de hitte, werken zij rusteloos voort. Zij achten hol zweet niet, dat uil hun staarten druipt en langs hun blootc raggen loopt. In lange nachten hantneren zij zonder onderbreken hak en spade. Binnenkomende berichten bevestigen Coens inzicht. Een nieuw leger van Mataram nadert. Hel is aanzienlijk grooter dan de beide legers van verleden jaar. Al de mankracht van zijn landschappen heeft sultan Ageng opgeroepen. Hij wil den smaad, dien Batavia hem heeft aangedaan, bloedig wreken. In Batavia wordt over expedities naar de Oostkust van Azia niet moer gesproken. De plannen voor do ondernemingen togen Mulakka en Coylon zijn vergeten. leder is vervuld van zorg over hot lot dor stad. Do vorige aanval van Motorum wns bijna gelukt. Toen de rivier werd afgclapt was de toestand schier onhoudbaar geworden. Als niet te rechter lijd de honger het Jnvaansche leger had geteisterd, Batavia zou gevallen zijn. De vijand heeft geleerd uit zijn verlies. Hij zal ditmaal stellig dadelijk beginnen mot hot verloggen van don stroom. Zijn macht is zoo groot, dat niemand hem dat graafwerk kon beletten. Wal helpt hel dal do bolwerken versterkt en de wallen verhoogd worden ? Straks zal opnieuw hel water in do grachten zakken; wolken muskieten zullen zoemen boven drol,liig vocht. Het hospitaal en allo buizen zullen weer vol zieken liggen en dagelijks zullen zwarte baren door do stad gedragen worden. Bloedloop en pest zijn meer te duchten dan de kogels von Mataram. Voor do tweede maal trekken scharen vluchtelingen uil de stad naar buiten. Do Chincez.cn zoeken heil op do eilanden. vrouwen on kinderen op de schepen. Vrijburgers klitten samen op een oud jacht en zeilen weg ; het is overal veiliger dan in Batavia, meenen zij. Cocn ziet hen met donkere oogen na. Dat vrouwen vluchten, dat Chineezen laf zijn, Coen kan het hrhhen. Maar Nedcrlandsche mannen, dio hot gevaar ontvlieden in plaats van tegenstand to bieden, hij veracht hen. Eva is nog in het gcncraalshuis. Zij zit meest op de galerij of wandelt in den lommerrijken luin. Haar toestand noopt haar zich Ie ontzien. Als óén hel recht had zich aan hot gevaar to onttrokken dim zij. „Wil jij ook niet heengaan,” vraagt Cocn haar. „Hol ia op do schcpon rustiger dan hior. Hot is lictor dut jo gaat, voor jou on voor ons kind." Eva schudt het hoofd. „Ik blijf." zegt ze. ,Jo kunt nu immers toch niet helpen in het hospitaal,” wil Coen haar overredcn„Mijn plaats ia aan de zijdo van mijn man." coen danket haar met een kus . maar darbij profit hij tranen op baar wang en als hij haar diep in de oogen ziet leest hij daar vrees. „Wat nu ?" vraagt hij. En dan bekent zij hem baar angsten. Ze heeft zoo weinig hoop op oen goede uitkomst van den strijd. Een voorgevoel zegt haar dat er een groote ramp op handen is. Geen glimlacht om haar vrees. „Batavia houdt stand/' zegt bij mol zulk een zekerheid, dat Eva naar hem opziet. „Weel je dat zóó vast ?” „Ja,” antwoordt Cocn. Zij gelooft haar man steeds gaarne. Zyn moed is groot. Do rust, dio van hem uitgaat, is weldadig. Maar is zijn zelfvertrouwen thans niet öl te groot ? „’l Kan toch ook anders gaan ?" fluistert zij. „Een mensch kan toch niet alles. Zelfs mijn man niet Nu trekt Coen de wenkbrauwen omhoog. „Een mensch ?” vraagt hij. „Ik ? Hot gaat er niet om wat ik kan. Cods werken zijn volkomen. Honderd sultans met een millioen soldaten kunnen Zijn werk niet verstoren. God is met ons, wie kan dan legen ons zijn ?*’ Hierbij wordt Eva stil. Zij weet dit ook wel. maar zij vergeet het telkens. En zij twijfelt wel eens. Zijn dit alles werken Gods ? Batavia is op do puinhooprn van Jacatra gesticht. Op Banda hun a. c......;...'. „Hammam... „m... ....1.. m. m... zaam londhouwvolk. Zijn dat werken Gods ? m. c... hun... a... „m... «n: m... v... m.“ n... 1... Christendom is gebracht in een wereld van heidenen en Mooren. De ware religie is geplant in streken, waar hot Pausdom u... ..-.'.. vnluhc u... 1... „nzpxmia. Naam... na... tegen Spanjo. Do Republiek voort do oorlogen dos Hcoron. Derhalve Is de uitslag vooraf zeker. Als God voor ons is, wio zal d... m... ..... d... 7 m. v... 5.1.4.1... 0... .....1.. vnen a... twmdnn m”... loop van Mataram tegemoet zien. Al zouden al de volkeren nu. n... 0...... met 5...... ... Engelnnrl n... u... a. 0...... pagnie vereenigen, Batavia zal staande blijven. Gods werken *ijn volkomen. Cocn gelooft. Hij weet vast dut God alles recht zal maken. „M... e... Cnlviniu i. g... r...1;...w..k... m: ma... gum bij hem samen. Daarom heeft hij Batavia in den uitersten «taal van verdediging gebracht en laat hij zijn spionnen zwerm... «ver 1...... Zij ma... n... v.. a... ... a... u... 4.1...." van den Mataram zijn samengesteld en hoo zij vorderen in bun opmarseh. Zoo leert hij do kracht èn de zwakte van zijn tegenstander kennen, ver vóór zich éón Javaan voor do wollen heeft vertoond. In d... nu... kam! m... Wam; x. 3...”... m... om a. belofte Ie volbrengen, die hij bij hel vorige bezoek heeft afgelegd. Dertien prauwen rijst vormen hel begin van de leveranties van Mataram. Straks komt er nog veel meer, zegt hij. Coen reageert niet op die zoete woorden. Hij is uiet vriéndelijk of hoffelijk, zooals bij het vorige bezoek. In plaats van naar het gcncrualshuis voor een maaltijd brengt hij den prins in het gerechtsgebouw, in de martelkamer. Daar staan een pijnbank en brandijzers, daar liggen duimschroeven en door een venster ziel men op ecu plein een galg. Coen spreekt zeer hard tot Warga. Hij laat hem voelen dat hij van de plannen van Malaram alles weet. Wanneer de prins nog wil ontkennen en om Cocn's scherpe vragen heendranit, wordt de kleine tortuur not water op hem toegespast.Dan krimpt en jammert hij: „Krijg ik lijfsbehoud, wanneer ik alles zeg T' De generaal knikt, en nadat hel martelwerktuig weggenomen is, geeft de bruine prins een lang relaas. Sinds dien dag is do laatste zorg van Coon's schouders afgegleden. Vier «diepen Keilen uit Batavia. Drie gaan noar Tegal, één naar Cheribon. Tegal xit tjokvol rijst. Geen huis of schuur, waar de rijst niet tot het dak gestapeld is en in het bosch ligt padi, een groote berg. „Steek er den brand in,” beveelt do commandant der vloot. de koopman Doetmenuyt aan zijn soldaten. Do mannen stnnu versteld. Den brand er in, in deze kostelijke rijst ? „Den brand er in!” gelost de koopman voor de tweede maal.„Generaal Coen heeft het bevolden." De mannen aarzelen. Zij hebben den tocht naar Banda meegemaakt. Nooit bebbcn ze begrepen, boe Coen zoo wreed kon zijn jegens de Bandoneezen. En dit bevel ia nog onbegrijpelijker. Die rijst is immers voor Batavia bestemd. Hot voedsel, dal do stad kan voeden tijdens hel beleg, wordt prijs gegeven aan bet vuur. Dit sobijnl krankzinnig. Doctmenuyt wordt ongeduldig. Voor do derde maal beveelt hij den brand te steken in alle rijst in Tegal. En dan doen do soldaten het. De vlammen gaan lekken ; het vuur knappert en knistert. Dichte rook gaal op. Heel Tegal laait van vuur. Do eene schuur steekt de andere uan, van hot ccne huis springen de vlammen op hel volgende over. Een glanzend wille berg van kostelijk voedsel verteert lot zwarte aseb. De padiberg brandt als een hel; de vlammen laaien hoog boven het oerwoud uit, do dikke rook verduistert den hemel. Do prauwen branden ook; vijftig prauwen vol ryst, die op de roede lagen, gaan in vlammen op. De compagniossoldatcn verrichten de vernielingen met een bezwaard gemoed. Doen zij niet het werk van gekken ? Is het uiet God verzoeken om zoo zonder oorzaak kostelijk voedsel te verdelgen? warmer de bostsgeejĺen de zeilken hijklen en de volot weer afvart baeden hun oogen van den rook en kunnen zij nauwelijks ademhalen, zoo laag hangen de zwarte wolken op bet water. Tegal ligt achter hen in een rooden gloed van vlnmmt'n, die door do zwarte rook breekt; rondom zijn brandende prauwen. Telkens verheft zich een witte wolk vnn «toom, wanneer een uil- en slukgebrandc prauw sissend in de golven zinkt. Gelijk in Tegal is hot in Cheribon gegaan. Ook daar was rijst, veel rijst, zooveel dat niemand kon begrijpen, wat men « mee moest. En ook daar is de brand er in gegaan. Honderder mè moest en ook daar is de brand er in gegaan.Honderdduizend picols rijst zijn op éénmaal vernietigd. De koopman Uoetmcnnyt doet bij lerugkcer te Batavia aan Coen verslag van zijn zending. wis alles verbrand." vraagt de Gonvcrncur-Cencrnal, „geen korrel overgelalen ?” „Geen korrel, generaal I” Coen is tevreden. Doch in Batavia wordt gemompeld. Zoo fel als ditmaal is Batavia nog nooit benauwd geweest. van vier zizeun rukkm de bruide de banden van martaerm aan Alle wegen zijn mol zijn troepen volgepropt. Op zware wagons, getrokken door karbouwen, warden kanonnen meegovoerd uit het verre centrum van Matnrams rijk. Als een ring van stal legt zich dat leger om de stad,een ring die al zwaar der en gedurig nauwer wordt. Loopgraven en schansen worden steeds dichter hij de stad gegraven, de bronzen loopcu van kanonnen glanzen hoven bamboe bentings. Overdag hccrscht er een vreemde rust rondom de stad, maar's nachts ziet men van de wallen kleine lichtjes dwalen in hel hoseh. Dan wordt do doffe klop gehoord van bijlen en houweclcn, hol driftig tikken van hamers op ijzer en hard hout, het tinken van schoppen en spaden hij het graven in rotsigon bodem. Nauwer en nauwer wordt de ijzeren ring. Al dichter dringen de ongetelde duizenden van Matornm op. Do beschieting en bestorming zullen niet lang meer op zich laten wachten en bet water in de grachten begint hedenkelijk tc zakken. Sultan Agcng heeft zich ditmaal onmiddellijk geworpen op het wreede middel, dat verleden jaar zoo teisterende gevolgen voor de blanken heeft gehad. Hij handelt nu nog wreeder. In het weinig water dat de rivier nog naar de stad voert drijven lijken: tien, honderd lijken vun Javanen. Misschien heeft do tyran van zijn eigen volk gedood om in Batavia een epidemie te verwekken. De schansen van den vijand worden met veeĺ en zwaar geschut bezet. Honderden vuurmonden werpen projectielen in de stad. Vele huizen branden. Coen laat ook schieten. Do Hollnndscho kanonnen beuken het bamboe van de bentings. Verleden jaar zijn op deze wijze alle schansen der Javanen in brand of stuk gescholen. Thans ketsen do kogels af op hol ijzerharde hout. Do Mataram heeft knappe schanscnbouwers meegezonden mei zijn leger. Er hoerschl bezorgdheid in Batavia. Hoe lang zal de stad het kunnen houden legen dit geweldige leger, dat zoo goed is ni tg ernst ? En wanneer do wallen de beschieting al weerstaan ™ de bastions den stormloop verduren hunnen, hoe zal het dan nog gaan ? Do bloedloop is reeds weer begonnen. Pest dreigt, nu het weinige water dal de stad ontvangt, vergiftigd wordt. tijd vordert, hot vijandclijfc vuur neemt toe, het aantal »eken stijgt. De bezorgdheid gaal over in verslagenheid. Doffe wanhoop maakt zich van sommigen reeds moester. Alleen Coen is opgewekt te midden dor gevaren Hij smeedt zelfs plannen voor ondernemingen op do kust vim Socratto cn in de huurt van Gou. Projecten, die zijn opgeborgeu toen Prins Warga kwam, haalt hij nu weer voor den dng. Hel lijkt er °P of hij het eind van hot beleg nabij acht. Disperecrt niet, bezweert Coen den burgers en soldaten, "irts zal ons kunnen hinderen of deren, want God met ons is. Coen heeft eerder zoo gesproken, jaron geleden, toen Batavia nog niet bestond. En toen heeft God geholpen. Zal Hij het andermaal doen ? Men wil hel graag goloovon. Maar als men het zware schieten van don vijand hoort, als dagelijks tucor huizen branden en men de begrafenissen ziet van de velen, die aan bloedloop zijn gestorven, dan zakt de moed weer. Coen trekt wissels op de eeuwigheid. Naarmate de tgd verstrijkt en do nood klimt groeit in Batavia de verslagenheid. Er zijn meer vijanden dan korrels zand aan hel strand. Gansche dagen davert hun geschut; geheelc straten zijn verbrand. Het schoonc Batavia, het Hoorn Van het Oosten. Coens trotschc schepping en Hollands glorie, ’k’dgt geheel in vlammen op te gaan. En tuschen do ruines *uUen straks enkel dooden zijn. Want do ziekte sluipt rond; eiken morgen ontbreken meer soldaten op hot appèl on boots- gezellen bij de vlagparade. Het hospitaal kan de patiënten lang niet bergen ; veel woningen zijn tot ziekenhuis gemaakt en dagelijks gaan rouwstoeten door de starten. „We moeten een uitval doen,” zegt Cocn in den krijgsraad. „De reduiten Wcesp en Bommel worden al Ie zeer belaagd. De schansen van den vijand zijn te na gekomen. Hij schiet vandaar zijn kogels midden in de stad. Daar moet de brand in." Onder bescherming van muskctvnnr van de wallen zullen een comopagnie soldaten den vijan uit die schansen jagen en dertig bootsgezellen zullen er den brand in steken. Morgen zal het zijn. De dappere Van Diemen zal den aanval leiden. Coen beeft het plan ontwikkeld en doorgedreven met de kalme kracht, die hem altijd beeft gekenmerkt. Maar als hij opslaat na de sluiting van de zitting, heeft hij daar moeite mee. Wankelend gaat hij heen. „Zou hij ziek zijn ?" vraagt Raeroburgh aan Van Diemen. Coen heeft zijn rag reeds weer gestrekt en zijn gang is vast geworden. Maar Van Diemen heeft do wankeling bij het opstaan ook ontdekt en hij zag een trek van felle pijn op zijn gelaat. Is Cocn ziek 1 Den anderen dag is hij bij het krieken van den morgen weer op do wallen. Hij klimt op het hoogste bolwerk om do schansen van den vijand te bezien. Kort en scherp zijn zijn bevelen aan de officieren. Hij leidt de verdediging met de rust en energie, die hem nltjjd gekenmerkt hebben. Dien middag staat de kleine, uitgelezen troep, die onder Van Diemen den uil val doen zal, bij de poort gereed. Zij wacht alleen nog op de inspectie door den generaal. Coen komt. Hij loopt langzaam, moeilijk, alsof de kleine afstand van het gcneraalshuis naar do poort hem zwoor valt en zijn gelaat is verwrongen van pijn. „De generaal is ziek," zegt Van Haemhurgh voor de tweede maal tot Van Diemen. De commandant van den uitvalstrop heeft meer op zijn mannen dan op den generaal gelet en nn hij opziet is er aan Coen niets te bespeuren. De generaal is bleek, maar dat is bij altijd. Hij ziet er schraal uit ; zoo zijn er tegenwoordig meer. Zijn gestalte is recht. Hij inspecteert den troep met scherpen blik. Hij spreekt de mannen toe. Zijn stem is beesch. maar woorden vuren aan. „Strijdt als het kloeke Calvinisten voegt ! Voor de Compagnie, voor hel vaderland, voor den Prins !De Almogende God zal u zegenen I" terwijl de poortdeur opendraail en de soldaten uittrekken, roeept Coen Van Diemen nog terzijde : „Zorgt er voor gevangenen te maken." cischt hij. „Minstens één moet ge levend voor mij brengen." Van Diemen ziel Coen aan. Gevangenen ? Doorgaans luidt zijn consigne:geen pardon. Hij heeft geen lijd er over na te denken. Zijn mannen rukken Ult- „Zooals ge beveelt, generaal." Dan rent Van Diemen naar het hoofd van zijn troep, op welken reeds de kogels der Javanen regenen. Van Diemen is een commandant uit hel rechte hout gesnèden,.Coen heeft een gedebaucheerde kwant hebben de XvII bij hem als een gcdobaucfaeerde kwant hebben aangeduiend end, aan wien geen verantwoordelijk werk mocht worden opgedragen. Coen heeft dat wel gedaan. Hij heeft hem boekhouder, koopman, lid van den Raad van Indic gemaakt. Hij heeft hem thans belast net dezeb uitval.Er is niemend,in wien Coen zoovel vertyrouwen heeft als in Van Diemen.Hij maakt zich ook heden dat vertrowen waarding.Van Diemen zet den aanval door hoie woedand de javanen zich ook weren.Als. de musketten zijn soldaten niet langer kunnen dienen slin geren zij handgrannaten in de4 benting en daarna stormen zij met de blanke sabel de javanen strijden dapper.Stormlas ders worden van dè paĺissaden afgeworpen.Eigen verliezen lellen ze niet. Dozijnen vallen maar telkens duiken nieuwe bruine koppen op. Van Dieraen evenwel houdt vol. Zelf stormt hij een ladder op. Hij is de eerste hoven op de schans ; zijn zward maait onder de Matarammers.Een vaandrig achter hem omhoog geklommen, plant de Ncdcrlandsche vlag. Do schans is ons I Het volk op de stadswallen montert op bij het zien van de eigen vlag op een terrein, waar gister nog Javnansche dondcrbussen stonden.De offcieren weten echter dat er wein ig ia gewonnen. Eón schans is verbrand. Honderd andere staan nog onverlet. De vijand ia vandaag teruggetrokken. Morgen zal hij wederkeeren. Het leger van Mataram groeit nog alle dagen en naar verluidt is machtig vel geschut nog onderweg.Tegen zulk naar verluidt is machting veel geschut nog onderweg.Tegen En de generaal is ziek. Hij kun het thans niet meer verbergen voor zijn staf. In den uitkijkpost, vanwaar hij het gevecht zou volgen, kon hij niet langer staan : hij moest gaan zitten op den vuilen vloer der kazemat. Van Ruemhurgh moest hem steunen bij het afdalen van de wallen. De generaal is ziek en de vijand onweerstaanbaar. Batavia zal ten onder gaan ! De uitvalstroop keert in de stad terug. Hij voert buit mee: pieken en krissen, vuurroeren on metalen bussen. Ookgekwetsten voert hij mee.Dertig gewonden worden gedragen op de schouders van hun kameraden. Coen slaat bij de poort. Recht en groot. Thans is er van vervak bij hem weer nietsw te merken.Hij monstert den buit: hij heeft een kort prijzend woord voor de soldaten een handdruk geeft hjj aan gewonden. Maar zijn oogen speuren verder. Zijn er geen gevangenen ? Het lijkt alsof gevangenen hem meer waard zijn dan al het andere. Achter in den troep, tusschen de soldaten, loopen bruine mannen met geboeide honden. Een glans van voldoening wekken zij op Coens smal gelaat. lant hen in den road bregen '' gealst hij De gevangenen verschijnen in den Raad van Indiö. ..Wilt ge een bord rijst ?” vraagt do gouvcrueur-generaal hen. „Rijst met oen kippenbout ?” De omgeving van den landvoogd vervaast zich over deze vraag zooals ze zich ook reeds verwonderd heeft omdat hij simpele soldaten uit het Mataramschc leger in den Rand van Indig hinl brengen. Grapjes maakt Coen zelden ; aan onnoozele vragen bezondigt hij zich nooit. Hoe kan hij zulke vragen stellen ? Coen is echter noch grappig, noch onnoozel. Vorschend ziet hjj de gevangenen aan. De oogen der Javanen branden van begeerte. „Rijst ? Ja, toewan, ja." Zo hnnkeren naar voedsel. „Ge zult het hebben belooft Coen en hij geeft aan een bediende een wenk om eten te bereiden. „Hebben de anderen bij jullie in het leger mik zoo’n honger ?” vraagt hij verde Wij rkzen van den honger, toewan." antwoordt een der Javanen.„Er is geen kruinal rijst in het kamp." Coen knikt tevreden. „Nog «n vraag." zegt hij, „danmoogt ge 'ten. Is er nog geschut voor jullie leger op weg naar hier ?" „Het is onderweg gewesst,"antwoordt javaan.„Nun ligt het in de berghen.De karbouwen zijn verhongerd neergestort.... krijg nu eten, toewan besar, ik raas, o, ik raas . . . ." «Geef hun te eten." gelast Coen on meteen wendt hij zich tot de leden van den Raad van Indic; „Ziedaar, mijne hecren, waarp, ik gevangenen in handen wilde hebben ; het leger van Mataram raast van honger en hel zal geen voedsel krijgen ook.De rijst in Tegal en Cheribon ia te rechter tijd verbrand, Onze vijand was verslagen, vóór hij hot beleg begonnen was. Tenzij hij vandaag of morgen de stad stormenderhand mocht ne,en maar onze soldaten en gij staan borg dat diet za; geschieden — krijgt hij Batavia nooit. Dit beleg duurt geen maand. Eer wij vier weken vorder zijn is Mataram afgetrokken.” Coen is een militair genie, getuigt Van Diemen van hem. Hij heeft het gevaar voor Batavia op meesterlijke wijze afgewend. Een nverroachtigen vijand, in den strijd op het slagveld op den duur welicht moelijk te weerstaan heeft hij de hiel pees duorgesneden. De strooptocht tegen Tegol en Choribon was verre van een zinneloze vernietiging van voedsel.Hij was de strargische zet waardor Batavia wordt bèvrijd. Als hel gerucht van hetgeen in den raad is voorgevallen zich door de stad verspreidt slaat daar d3e sombere stemming om in blijdschap. Honger in hel leger van Mutarara! Gëën lang beleg I De vijand is reeds aan bet einde van zijn krachten. Weldra zal hij wijken. Er gaat een jubel door dc stad. Zelfs onder dc zieken in bel hospitaal hoerscht vreugde. Hun lijden zal weldra geleden zijn. Doch Coen heeft moeite om uit de vergaďering naar huis te komen. Bij iedcren slap verscheurt de pijn zijn lichaam. Hij is zoo uitgeput, dat hij ternauwernood kan loopen. De hloedloop sloopt zijn krachten. Hij moet nu rusten tot den avond. Rusten ? Eer hij thuis is snelt een slaaf hem tegemoet en bij diens boodschap vergeet hij zwakte en kramp. Eva ! hij zit aan Eva's bed met haar handen in de zijne.Hij steut haar als zij in haar weeën krimpt. Hij troost haar als het haar te zwaar wordt en hij bet haar zweetend voorhoofd en haar polsen. En dien avond zit Coen op zijn vaste plaats in het avondgebed ; een verheugde vader dankt mee met dominee Hcurnius voor den zegen in het generaalsgezin geschonken.Er is een kind van God ontvangen. Hel eind van het beleg mag in het zicht en het ontzet verzekerd zijn, daarom is het gevaar nog niet geweken en zeker mag de waakzaamheid geen oogenblik verslappen. De Matarammers hebben hun voorste schansen weer bezet.Hun kanon nen beuken de wallen en stichten nieuwe branden in dc stad. Zij schijnen zich op een stormaanval te prcparceren. In deze omstandigheden kan Coen niet bij vrouw on kind vertoeven : hij kan niet ziek zijn zelfs. Zijn plaats is op de wallen.Batavia mag niet vallen in het uiterste uur vòòrdas de redding daagt. Maar ditmaal valt de rondgang langs de wollen toch zeer moeilrjk. Hij sleept zich voort ; vaak moet hij rusten, leunend tegen een borstwering of affuit ; soms moet hij zitten in het gras en bij het gaan leunt hij zwaar op den schòuder van van Diemen. Die blikt met angstige bezorgdheid in zijn hol gelaat. Het is als door den dood gcleckcnd. „Zal ik u niet thuisbrengen ?" vraagt hij. "Neen,” antwoordt Coen, „mijn poel is hier." Hij doet Zijn ronde. Hij laat kanonnen plaatsen op een bastion dal hem Ie zwak verdedigd lijkt, een reduit laat hij versterken, omdat Malaram er vlok tegenover een sterke schans heeft opgeworpen. Bemoedigende woorden spreekt hij tot do mannen op Hollandia. die het ook ditmaal hel hardste te verduren zullen krijgen. De generaal ziel alles en denkt aan alles. Doch de rondo is nfgcloopen schudt Van Diemen het hoofd. Do generaal speelt roekeloos mol zijn loven door zooveel te vergen van zijn zieke lichaam, Den anderen morgen laat Coen zijn ronde na : hij kan niet opslaan. Te noen verschijnt hij echter weer aan tafel. Hij doet hel gebed eet schijnbaar smakelijk mee, stelt scherpe vragen aan zijn offciceren. Vau uit de kamer leidt hij de verdediging der stad. Zelfs nu ontgaat nog niets zijn waakzame aandacht. Doch wie hem aanziet huivert. Het is alsof een daode aan de tafel zit. Dien middag komt do groole aanval van Malaram. In don donder van het geschut mengt zich het geknetter der muskelten. De Javanen stormen op drie fronten tegelijk. Tienduizenden werpt sultan Ageng in don strijd. Coen kan niet komen. Do ziekte heeft te zeer de overhand. Hij moet op de galerij van het gcneraalsbuis blijven, terwijl de strijd rondom hem bruist. Hij moet rusten, terwijl hij den kruitdamp snuift en pieken en krissen hoort kletteren op de blanke wapens van zijn eigen troepen. Tegen den avond komt Van Dicmcn bij Coen. Warm en stoffig isz hij;zijn stormkap is gebutst dopor een javaansche piek, zijn buis gescheurd door dc kris van oen Matarammcr ; hij is in het heetst van het gevecht geweest. Maar zijn gelaat, zwart van stof en zweet straalt.De vijand is teruggeslagen Metarum heeft vergeefs met bloed gemorst. Na deze nederlaag zal het geen tweèden stormloop ondernemen. Coen richt zich o na het rapport zijn hol gelaat is overtogen met een glans. „Batavia is gered," roept hij met schorre stem. „De Almogende God heeft ons de zege gegeven." „Uw krijgsķunst heeft gezegevierd generaal!"Van Dieman drukt hom warm do bond. Maar bij dien handdruk zinkt zijn blijdschap over do overwinning. Coens hand is klam on knokig en zijn gelaat, waarop de glans reeds weer verdoft, is hol en grauw. De neus, steeds forsch, springt nu als een muur uil dc ingevallen w-angen. Hij is doodziek. „Onze overwinning wordt te duur gekocht, generaal,” zegt hij meţ een verbeten stem. „Te duur ? Wal meent go 7’ De zwarte wenkbrauwen fronsen boven het wit gezicht. „Als wij u moeten missen is dat erger dan hot verlies van Batavia.” Coen schudt het hoofd. „Mij missen .... hot zou niet erg zijn ....er i 5 een opvolger. Maar ge vergist a. Een beetje bloedloop ; dat krijgt ieder in Batavia. Ik ben vanavond in hel avondgebed.” Bij het binnentreden van de kcrkzaal gaan Van Diomens òogen onmiddellijk naar de gcneraalsbank. Ze is leeg ! hij poogt rijn onrust te verdringen. Misschien heeft Coen zich wat verlaat; het is nog vijf minuten voor de dienst begint.Maar hij weet best dat Coen en zich nooit verlaat. De mínulm ‚gang-k... oma... Hnurnìlu n... ... dan katheder. Nog i. de generaalsbank leeg. Een hu... va... hun... v... 11...... C... ka... augu- Hij verzuimt het avondgebed, dat hij nooit overslaat. Hij blijft weg uit dezen dankstond na de overwinning,die hij zoo vast voornemes deZen dankstond na de overwinning, die hij zoo met hem Van Dieman is niet de eenige ontruste.Hèt treft een ieder dat T ,nrn ie niet de oenige ontrnstc. Het treft een ieder die hij wrocht. Domoinee Heurnius heeft dezen avond weinig aandacht hijzelf is ook niet hij de prik die hjij metr zoo veel vreuged voorbeod Vttn den dienst drijft dc onrust Van Dicm Pas als de predikant in aija dankgebed den generaal gedenkt vetstrakt de aandacht enb allen en hidden mee god spaar zijn leven! Na het einde van den diensty drijft de onrust van diemen aanstonds naar het generaalshuis. De edele hoer is Ie bedde," moet de huisknecht zeggen. „Ik moet negang hebben !” Hij Wordt in de ziekenkamer gelaten. Op achteruitgand heeft Van Dieman zich voorberied.Maar hij schrikt toch als hij Coen ziet kan een mensch in luttele uren z66 vervallen ? „Onmiddcllijk den doktor halen !" bijl hij don huisknecht toe. De man vliegt. Dokter Bontius ontroert hij het onderzoek. Hier is geen hulp meer mogelijk. „Als hij maar rust genomen had,” fluistert hij Van Dicmen in. „Met den dood iu de schoenen is hij de wallen langs gegaan." „Dokter I” komt een zwakke slem van hol bed. De dokter keert naar Coen terug. „Wat denkt u van mijn toestand ?” Dokter Bontius aarzelt; derhalve geeft Coen zelf het antwoord. „Dit wordt sterven," zegt hij kalm. De dokter wedcrspreekl het niet. kan ik den morgen nog halen?"vraagt coen. Nu moet Bontius do waarheid zeggeu. „Ik geloof het niet, heer. Zul ik uw vrouw laten komen ?" „Eerst de Raden van Indic en dominee Heumius.” Zijn gebroken stem heeft nog een bevelenden klank. Dommee Heurnius komt het eerst. Hij vindt papier on schrijfgereedschap bij hel bed. „Schrijf....den naam....van mijn opvolger."Coen fluistert een noam in het oor van den predikant en dominee Heurnius schrijft dien op Coens bevel. En daarna scharen de raden, te Batavia aanwezig, zich om het bed : Van Dicmen, Vlack on Raemburgh. Coen richt zich in do kussens op. Het gaal moeilijk en hij ademt zwaar; hijgend buudt hij zich overeind. Doch als dokter Bontius hem helpen wil weer te gaan liggen, weert hij hem af. Hij heeft nog iels te zeggen. „Met Spanje zijn we bijna klaar," hijgt hij. „met Malnram ook. Mot Engeland nog niet. Duldt geen vreemde macht in deze binden .... Wij .... wij alleen moeten hier meesters zijn....Vroest niet ontziet uwe vijanden niet....Dar kan in Indië wal grootsch geschieden .... Niets kan ons hinderen of deren .... Want God met ons is ...." Coen heeft zijn testament gegeven. Met een schok valt hij achterover in do kussens, reutelend. De levenslamp, die zoo sterk en stralend brandde, heeft voor bet laatst geflikkerd. Thans is ze bijna uitgcbluscbt. „Mijn vrouw " hijgt Coen. De staatszaken zijn afgedaan. Do plicht jegens de Compagnie en het vaderland is tot het laatst vervuld. Na mag Coen denken àn vrouw en kind en aan zichzelf. Eva is ziek. Drie dagen geleden verlost, heeft vandaag do toestand van haar man haar zwakke lichaam aangegrepen. In haar bed wordt ze gedragen naast hel zijne. Hnn kind is nevens haar gelegd. In do laatste oogenblikken van zijn leven is Coen met vrouw en kind en God alleen .... „Dozen nacht is in den Heere gerost de manhaftc, wijze en gestrenge heer Jan Pieterszoon Coen. God almachtig wil hem en ons altezamen genadig zijn en een zalige verrizenis geven." Zoo luidt de mededeeling, die do Raad van Indic in den morgen van 21 September 1628 aan hot garnizoen en de bevolking van Batavia dool. Uil haar bed riet Eva de begrafenis. Daar gaat zijn paard, een diemaar draagt zijn helm en wapens op een kussrenb al de hooge ambtenaren van do Compagnie schrijden in don stoet, de leden van den Raad van Indië zijn slippendragers. Hot is een vorstelijke begrafenis. Ach .... baar man wordt daar begraven. Wat helpen oer on static voor een hart, dat bloedt ? Do trourmuriek dor pijpers, die voor don stoot zijn uitgogaau is weggestorven. De kleine klok van het stadhuis houdt op met luiden. Nu wordt de kist neergelaten in don kuil, die in de grootc saai van hot stadhuis gegraven is, weet Eva. Ze schreit en voelt sioh swak en moe. Zij i» weduwe en sij is siok. En haar kind begint aijn leven onder het grommen van het Javaansch geschut, in een stad waar branden woeden on do pest rondsluipt. De glorie, die sij aan Coens sijdo sou genieten, is vergaar. Het koninkrijk, dat Coen in Inoië gesticht heeft stort ineen... Disperccri niet! Onlsiel uwe vijanden niet. Niets sal ons hinderen of deren. Want God met ons is Omdat hij God vreesde heeft Coen geen mensch of macht ter wereld ooit gevreesd. Zou sij dan vreesen ? Haar man is weg, maar God blijft in der eeuwigheid ! Eva richt sich op in haar bed en buigt sich over de wieg. Zij kust het kleine kopje. Een week na de begrafenis van Coen breekt Matarum, door honger gedrongen, het beleg op en nimmer ie Coen» stad nadien bedreigd geworden. Voel en domiuie in hel land van Java, door hom verworven, sijn gehandhaafd tot op desen dag I Wihtkb 1940—41.