ALKMAAR: P. KLUITMAN. . . „XXdnderen, bezie alle kamers in dit huis nu nog maar eens goedzei de heer van Breem, »want morgen komt de behanger en dan begint de verhuis drukte.’ »Heerlijk! heerlijk!” juichten Katootje en Max, en beiden sprongen ze, uitgelaten van blijdschap, door de kamer. Toen ze ’s avonds in hun bedjes lagen, praatten ze gedurig samen over hel verhuizen. Moeder moest .wel tweemaal van beneden roepen: »stil zijn! en anders waren ze altijd dadelijk gehoorzaam, t Was dan ook zoon heerlijk vooruitzicht. En wat trof het, dat ze nu juist geen school hadden. Dat ze ineen nieuw huis kwamen, kon hun zooveel niet schelen, maar ze stelden zich voor, dat nu morgen alle kamers zonder tapijten zouden zijn en ze alleen een paar keukenstoelen zouden hebben om op te zitten. En dan zouden ze natuurlijk mee mogen helpen pakken en inde salon zouden ze vrij mogen hollen en er zou niets staan, dat kon omvallen of breken. »Misschien eten we wel alle dagen pannekoeken,” zei Max. Pannekoeken was zijn lievelingsgerecht en hij vond dit blijkbaar een zeer geschikte spijs wanneer men aan ’t verhuizen was. De eerste dag viel erg tegen. Alles was nog zoo gewoon, alleen was moeder veel minder inde huiskamer en ze Niet rooken. had het ongezellig druk vonden de kinderen. Langzamerhand werden er ook kleeden opgenomen en in sommige ka- mers hingen geen gordijnen meer. Max en Katootje werden dikwijls uit eten gevraagd en dit was nu wel aardig, maar ze hadden zich ’t verhuizen zoo anders voorgesteld. Ze aten ook nooit pannekoeken, mochten niet meehelpen pakken, liepen ieder inden weg en kib- beiden heel den dag. Toen kwam papa eens op een morgen binnen met een telegram en zei: Uit Dogeeren! »Tante Jo kan de kinderen heden al te logeeren hebben.” l »0, wat een uitkomst!” zei ma. »Kinderen jelui gaat vandaag naar buiten bij tante Jo en kleine Minnie logeeren.” Dat vonden To en Max eigenlijk nog veel prettiger dan verhuisdrukte. »Kun jij ze brengen man?” vroeg mevrouw van Breem. »Ik? onmogelijk, dat weet je wel, ik heb een drukke vergadering hedenmiddag.” »En ik kan ze nü toch ook onmogelijk brengen.” »Neen, da’s een raar geval; als we ze eens alleen lieten gaan, en dan met de stoomtram? Dan telegrafeer ik aan tante dat ze met de tram van 4 uur komen.” Zouden we het wagen ?” vroeg moeder, en keek haar beide kleuters aan. »0 ja ma, ’t kan best, we zullen heel voorzichtig zijn, en niet op de balkonnetjes gaan staan!” En zoo gebeurde het, dat To en Max, met de pop, een prentenboek en Tom den hond, voor ’t eerst alleen op reis gingen. De conducteur van de stoomtram beloofde den heer van Breem dat hij een oogje op de kinderen zou houden. Hij kreeg wel meer zulke »pakjes” mee, zei hij. Gediirig keek hij dan ook onder ’t rijden eens inden wagen waar ze met hun drietjes zaten. Stil zaten ze, o, als muisjes! Tom zat ook op de bank, de conducteur zei dat dit wel mocht, hij wist zeker niet, dat Tom zoo vreeselijk verhaarde. Tante Jo woonde buiten. Ze had maar één kindje, dat heette Minnie. Den eersten morgen waren To en Max heel vroeg op; ’t was zoo licht in hun slaapkamer, en To zei: »’t Is zeker al laat, willen we maar niet opstaan, ’t is zulk mooi weer.” Ze hielpen elkaar bij ’t aankleeden en zachtjes liepen ze naar beneden. Wat was ’t nog stil in huis! Maarde tuindeur stond open, zeker was er dus al iemand beneden. Samen liepen ze naar buiten en om het huis heen. Daar zagen ze bij den stal al heel gauw een paar merkwaardige dingen. Tootje zag een jong kalfje en Max zag een^ waterton. Geen van beiden hadden ze ooit nog zóó iets gezien inde stad. Ze liepen naar de keuken, waar Mina het dienstmeisje bezig was de schoenen te poetsen. To vroeg een beetje melk voor het kalfje en Max nam een stoel waarmee hij naar de waterton liep, want hij moest eens kijken wat er in dat vat met het kraantje zat. Daar op eenmaal hoorde Mina een luiden gil! Haastig liep ze de keuken uit, en wat zag ze toen ? j Niets dan een paar zwarte beenen van Max, die boven den rand van de waterton uitstaken! Terwijl To het kalfje had laten drinken, was Max op den stoel geklommen en had zich wat ver over den rand van de ton heengebogen. Toen was de stoel omgewipt, en onze Max kreeg inden morgenstond een koud bad. Mina haalde hem gauw bij zijn beenen op ’t droge. Gelukkig was het schoon regenwater waarin hij gevallen was. Hij moest zich natuurlijk heelemaal verkleeden en stond nog wel een kwartier lang te niezen en te proesten van t water, dat hem in neus en keel geloopen was. Tante Jo vond het lang niet prettig, dat Max zoo’n ongeluk gehad had. »Nu mogen jelui niet weer zoo vroeg alleen naar buiten gaan, zei ze, »want ik wil graag weten wat je met je beidjes uitvoert.” ;|relp 5 K.M. – o^9 Nu, dat beloofden ze, en den geheelen dag vermaakten ze zich verder met schommelen , terwijl tante inden tuin met naaiwerk bezig was. Wel is waar vond tante het gevaarlijk, dat Max op een boomtak klom om den schommel aan den gang te maken, maar ze kon van den jongen ook niet vergen, dat hij niet eens een enkele maal klom en klauterde. Toch was tante erg blij, toen de aardigheid van ’t schommelen afwas. Behalve een massa duiven en kippen, een hond en een heel nest met jonge poesjes hadden oom en tante ook een ezel. ’t Leek To en Max verrukkelijk daar eens op te rijden. Toen ze het vroegen vond tante het maar half goed, maar oom gaf hun een knipoogje, en na de koffie haalden ze samen met oom den ezel uit den stal. ’t Was nog een jong beestje en erg koppig. »Je zult wel wat op hen passen hé?” zei oom tot den staljongen en meteen ging hij naar den trein, want hij had zijn kantoor inde stad. De staljongen keek zoo nu en dan eens om den hoek van den staldeur en dacht dat hij op die manier genoeg op de kinderen paste. Eerst liep grauwtje heel bedaard door den tuin met To op zijn rug; Max had hem vast aan een touw. ’t Ging prachtig! Zoo kwamen ze bij het tuinhek; ’t ezeltje wandelde naar buiten op den straatweg en verder een zijpaadje op en toen weer een zijpaadje, ’t Ging nog prachtiger, vonden To en Max. Eindelijk dachten ze: »Nu gaan we maar terug,” maar ’t ezeltje dacht juist andersom. Hij vond het buiten in ’t veld veel genoeglijker dan inden stal. Max mocht zoo hard trekken als hij kon, hij trok grauwtje niet van zijn plaats. En nu kwam er nog een ongeluk bij: geen van beiden wist meerden rechten weg naar huis. Er stond wel een wegwijzer midden in ’t veld, maar ze konden niet lezen wat daarop stond en een klein boerenmeisje, dat met eieren naar de markt ging was niet veel knapper dan zij. Gelukkig dat de staljongen een minuut of tien geleden eens om den hoek van den staldeur had gekeken. Hij miste den ezel uit den tuin en was gaan zoeken langs den weg tot hij het drietal heel inde verte in het veld zag. Gauw haalde hij de drie domme ezeltjes thuis. Tante had hen niet gemist en was dus gelukkig niet ongerust geweest, maar ze verbood de kinderen weer zonder toezicht buiten op straat ezel te rijden en de staljongen kreeg braaf knorren, dat hij zoo onoplettend was geweest. »Vroeger,” zoo vertelde tante Jo, »hadden we ook een bok. We kregen toen nog veel meer dan tegenwoordig kleine neefjes te logeeren en voor hen had oom een bok gekocht en een wagentje. Maarde jongens waren wild en konden den armen bok soms onbarmhartig slaan, ’t Beest vond het dan ook niets prettig werd gehaald om voor den wagen te dacht hij zeker bij zichzelf: »Aan dat als hij weer uit den stal rijden. Eens op een nacht rijden zal ik eens een einde maken,” want toen de staljongen ’s morgens inden stal kwam, vond hij het mooie bokkewagentje geheel kapot De bok stond er bij met een gezicht, als wilde hij zeggen: »Zie zoo dat heb ik knap gedaan, doe me nu maar eens wat als je kunt.” Toen hebben weden bok verkocht en er een ezel voor inde plaats genomen. Haal nu maar geen dolle streken weer uit met ’t ezeltje, want dan ben ik bang, dat oom hem ook verkoopt” Kleine Minnie had niet naar het verhaal van haar mama geluisterd. Ezelrijden mocht ze niet en wat met den bok gebeurd was, kon haar zeker niet veel schelen. Liever liep ze door den tuin en over het grasveld de witte en bonte vlindertjes achterna, of speelde met de duifjes, die ze op haar jaardag gekregen had. Wat was het toch een heerlijk leventje daar buiten! ’t Leek wel of de zon buiten veel meer scheen dan inde stad. Zeker wilde ze het To en Max zoo prettig mogelijk maken om hun de verhuispret, die ze nu misten, te vergoeden. Verhuispret? Ze vonden het nu geen pret meer, als ze dachten aan die ongezellige kamers thuis zonder kleeden en gordijnen. Wat waren ze blij dat ze bij tante waren, waar alles zoo zonnig, zoo frisch en zoo vroolijk was, en waar elke dag hun weer nieuw genoegen bracht Jonge kuikentjes waren er ook bij tante! Grappige kleine dieren, en een vijver was er waarin Max mocht visschen. Ik geloof niet dat hij dikwijls beet kreeg, maar dat was minder hij had toch pleizier. Een van de prettigste dagen, die ze nooit zullen vergeten, was toen ze Jonge kuikentjes waren er ook en een vijver waarin Max mocht visschen. ze zouden den geheelen middag in het boschje blijven. Tom, de hond, mocht ook mee en hij vond het bijna even prettig als de kinderen. Toen ze den geheelen middag onder de boomen gespeeld hadden: stuivertje wisselen, roovertje spelen en rollebollen over het mos, zei tante: »Voor we nu naar huis gaan zou ik eerst een beetje gaan uitrusten. Kom laten we allemaal in het bootje gaan zitten, dan vertel ik jelui het verhaal van den hond en de schildpad. Moe van het hollen en spelen vonden ze het heerlijk in het bootje te mogen uitrusten en tante vertelde : <■ 73* »Er was er eens een kleine hond, die hield zich zelf voor veel dapperder dan zijn broertjes en zusjes. Hij was nergens bang voor, zoo zeide hij tenminste. »Waf! waf!” zei zijn moeder, dat zullen we dan nog eens zien als er gevaar dreigt.” Eens was de kleine dappere hond uit wandelen gegaan. Hij was moe, want ’t was een warme dag en hij hield niet van de .warmte. Daai zag hij een aardig rond ding op den weg. »Net een bankje voor mij om op te zitten, dacht hij. Zoo gedacht, zoo gedaan. Nauwelijks zat hij echter op het bankje, of daar begint het te bewegen, en draagt onzen kleinen dapperen hond langzaam een eindje voort. eens met de geheele familie buiten in het boschje mochten koffiedrinken. Het boschje lag wel een kwartiertje loopen van huis. Aan den zoom er van stroomde een klein riviertje, daarin lag een roeibootje onder de afhangende boomtakken, waterlelies lagen op het water en kleurige insecten vlogen er rond. Naar dit heerlijke plekje droegen To en Max een mandje vol met boterhammen en allerlei kleine versnaperingen. Tante kwam achter hen aan met melk en limonade, want Verschrikt kijkt hij rond en ziet op eenmaal vier pooten uit het bankje steken, en een staart en een kop! Doodelijk beangst springt hij er af en van benauwdheid kon hij geen geluid geven, toen hij zag dat het kleine dier hem met een paar gele oogjes woedend aankeek. Toen hij zijn spraak terug had, blafte hij luid: »0 moeder, moeder! Help mij, help mij!’ Moeder de hond had vanuit de verte het tooneeltje gadegeslagen en kwam haar kleinen dapperen zoon met opzet niet heel spoedig te hulp. Ze wilde hem eens flink straffen voor zijn grootsprekerij. Maar wat gebeurde? De schildpad, want zoon diertje was het, ging op de vlucht voor het hevig blaffende hondje! En nu vertelde de kleine grootspreker later aan een ieder, dat hij een betooverd beest verslagen had! Maar dan lachten zijn moeder en de broertjes hem braaf uit. Zij hadden wel gezien hoe beangst hij geweest was, en ze geloofden hem nooit meer als hij weer van zijn heldendaden wou vertellen.” Dit was tantes verhaal en toen ze nu uitgerust waren, stapten ze allen op de maat vaneen liedje vroolijk naar huis. Toen allen ’s middags weer thuis kwamen vonden ze een brief van den heer van Breem. Papa schreef, dat hij zijn kindertjes morgen weer kwam halen. Het nieuwe huiswas nu op orde. Hij kwam met den trein en hoopte Kato en Max aan ’t station te zien. Geen van beiden keek erg verheugd bij dit bericht, ze hadden zoo graag nog wat bij tante willen blijven. Toch verlangden ze ook wel een beetje naar pa en ma en ze waren nieuwsgierig^ hoe het nieuwe huis er zou uitzien. »Het station is nogal verzei tante, »hoe zou je het vinden als jelui er morgen eens op je rijwiel heen fietste; de weg is prachtig effen en er is geen water inde buurt.” Hè? De fietsen! waren die hier? Ja, ’t was waar ook, pa had ze hun nagestuurd met de tram. Bij al het nieuws, dat ze zagen, hadden ze hun kleine karretjes geheel ver- geten. ’t Leek hun aardig er weer eens op te rijden en de volgende morgen waren ze dan ook al tijdig op weg. Ze wuifden Minnie nog toe, die inde weide de oude merrie met haar veulen een worteltje bracht, en voort reden ze met hun beidjes naar ’t station. Ze behoef- den niet lang te wachten of daar kwam de trein met papa er in. Wat was hij blij, dat hij zijn kindertjes terugzag ! En wat zagen ze er goed uit, ze leken wel grooter en dikker geworden inde dagen, welke hij ze niet gezien had. Ze wandelden terug van het station en de weg viel hun niet lang, zóóveel hadden ze te vragen en te vertellen. Na den eten zouden ze naar mama teruggaan en vannacht voor ’t eerst in het nieuwe huis slapen. »En wat zou je nu graag voor moeder mee willen brengen als welkom-thuis ?” vroeg tante Jo. »Ik weet wat!” riep Max, »een mandje met appelen, ma houdt zooveel van appelen.” »Nu, dat is goed,” zei tante. »Ze zijn nog wel niet geheel rijp, maar dat worden ze wel op zolder. Als je voorzichtig bent, mogen jelui ze zelf gaan plukken, de boom is nogal laag.” Dat was een feest, en ze plukten een mandje vol. De appels waren nog wèl erg groen. Max zette even zijn tanden in een, maar trok ze gauw met een heel zuur gezicht weer terug. »Ik wou maar eens proeven of ma ze dadelijk kon opeten” zei hij, toen allen om zijn vies gezicht lachten, »maar ze zijn veel te zuur voor ma.” »Ik weet een jongetje, voor wien ze gelukkig ook nog te zuur zijn,” zei de heer van Breem, »anders was ik bang, dat ma niet veel meer van haar »welkom-thuis” kreeg dan de steeltjes.” »Maar nu weet ik nog niet, wat Toosje voor moeder mee wil nemen,’ zei tante weer. Toosje gaf geen antwoord, maar liep weg naar de schuur. Een oogenblik later kwam ze terug met twee jonge katjes. Ze droeg ze in haar schort. Het eene was pikzwart, het ander had een wit snoetje en een wit borstje. Tante lachte eens een beetje ongeloovig, zij was nog zoo zeker niet van ma’s blijdschap met de katjes. Ze liet evenwel een mandje met een deksel van den zolder halen en Toosje legde er zelf de beide kleine diertjes in. Heel prettig vonden ze het niet in het mandje en steeds probeerden ze het dekseltje met poot of snoetje op te lichten, maar het lukte niet want tante bond er voor de zekerheid een touwtje om. Zoo ging de familie ’s avonds weer op reis naar de stad. Ze mochten wel gauw eens terugkomen, zei tante, en die belofte maakte het afscheid minder zwaar. Thuisgekomen vonden ze alles even prachtig. Ze hadden elk een eigen kamertje gekregen, en wat rook het overal lekker nieuw naar verf. Veel konden ze van het huis niet zien, want ’t was al donker en ze moesten dadelijk naar bed, maarden geheelen volgenden dag hadden ze werk om al het nieuwe te bekijken en te bewonderen, en ma te vertellen van tante Jo en van Minnie, van den tuin, van den ezel en van alles. | Gelukkig was ma even blij met de katjes / als met de appels. De katjes kregen een slaapplaatsje in het schuurtje dichtbij de keuken. Voor de appels mochten To en Max zelf een mooi plaatsje op zolder zoeken. »Dit tante,” zei ze, »mag ik?” »Van mij graag, maar zou moeder er wel heel blij mee zijn in ’t nieuwe huis?” »Ik denk het wel,” antwoordde papa, »we hebben er wel een plaatsje voor en dan krijgen we meteen geen muizen.” Dat vonden ze gauw en ze legï. den ze er netjes neer op een rijtje. Eiken * dag gingen ze kijken of ze al geel werden , maar ze bleven nog heel lang groen. Ma had het nu ook niet meer zoo druk als vóór het verhuizen. Ze had nu volop den tijd met alle aandacht naar de verhalen te luisteren, die To en Max haar deden. Wel vielen ze elkaar telkens inde rede als de een vond, dat de ander iets vergat te vertellen, maar ma begreep het toch wel en dat was het voornaamste. »En wat vond u nu wel het mooiste verhaal?” vroegen ze eindelijk toen ‘Ze al hunne wederwaardigheden bij tante verteld hadden. »Ja, laat ik eens even bedenken,” zei ma, jelui hebt me vandaag al zooveel verteld ik weet het! »Het mooiste verhaal vond ik het verhaal van dien dag toen ge samen met tante in het boschje hebt koffie gedronken en in het bootje zat tusschen de waterlelies , onder de afhangende taktakken der boomen. Als we weer eens naar tante gaan, moet ge me dat heerlijke plekje eens wijzen.” Nu, To en Max hoopten dat ze heel spoedig eens weer naar tante zouden gaan en dat kan ik me best begrijpen. Gij ook ?