pl^lfüWyEßTEiP; 5 ACATHA. fIII!PEOJ.S»TjjOFF| EEN OUD SPROOKJE EEN OUI) SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. LEIDEN. A. W. SIJTHOFF. iei d SfÉje, ipi» wié DOOR ,Y( i.V T 11. Y. Er was eens een koopman, die zeer rijk was en zes kinderen had; drie zoons en drie dochters. Hij was zeer verstandig en wist dus dat hij zijne kinderen geen grooter weldaad kon bewijzen, dan door hen veel te laten leeren. Hij gaf hun de knapste meesters voor allerlei vakken, en deed zijn best om zijne kinderen alles te laten leeren, waar zij nut van konden hebben. De zoons en de jongste dochter maakten goed gebruik van de lessen, die zij ontvingen ; maarde beide oudste meisjes dachten: »kom, kom! onze vader is schatrijk. Waarom zouden wij ons EEN OUD SPEOOKJE, OPNIEUW VEKTELD DOOR AGATHA. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. inspannen om te leeren?” en tot groot verdriet van haar vader deden zij den geheelen dag letterlijk niets, dan denken en praten over al de fraaie kleederen, die zij hadden of wenschten te bezitten, en over bals, partijen en feesten. Natuurlijk bleven zij heel onwetend en werden daarbij zoo ondraaglijk trotsch, dat zij zich bijna schaamden, de dochters vaneen koopman te zijn. »Het is toch eigenlijk niet fatsoenlijk,” beweerde de oudste, » een vader te hebben, die met werken zijn geld verdient.” »Wel neen, het is zelfs zeer onfatsoenlijk,” zeide de tweede, » want het staat zoo burgerlijk.” Zij namen zich dan ook stellig voor nimmer een huwelijk te zullen aangaan dan met een hertog, een graaf of een baron, en vroegen daarom, als zij een partijtje kregen, niets dan freules bij zich. Die adellijke dametjes waren juist volstrekt niet altijd de liefste meisjes, maar dat kwam er niet op aan, vonden de twee nufjes, en schikten zich liever naar de kuren van de freules, dan dat zij pret hadden met de vriendinnen harer jongste zuster. Die jongste zuster had een veel prettiger leyen dan de beide anderen; want zij ging slechts om met meisjes, van wie zij hield, onverschillig of zij al of niet van adellijke geboorte waren, zeer tot ergernis van Florine en Sinozia, zoo heetten de beide oudsten. » Gij zult nimmer een voornaam huwelijk doen, als ge altijd met die burgermeisjes omgaat,” waarschuwden zij; maarde jongste lachte er wat om. »Ik denk nog niet aan trouwen, eerst moet ik nog vrij wat leeren,” zeide Bella. Zij heette eigenlijk Julia, maar omdat zij zulk een aardig, lief gezichtje had, noemde men haar Bella. » Nu, wij raden u ten beste,” zeiden de zusters. »Gij zult het u te laat beklagen, als ge niet naar onzen raad luistert.” Bella volgde evenwel haar raad niet en bevond er zich heel goed bij; want zij werd de lieveling van ieder, die haar kende, terwijl hare zusters volstrekt niet bemind waren. Dat bleek vooral, toen haar vader, dooreen samenloop van noodlottige omstandigheden, bankroet ging en al zijn geld verloor. Toen vond iedereen het: »recht goed, dat die trotsche meisjes eens vernederd worden,” en niemand had medelijden met haar. ’t Was toch een treurig geval; het mooie huis dat zij bewoonden, de paarden, de rijtui- EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. gen, de meubels, ja, alles wat zij bezaten, moest verkocht worden om de schuldeischers te betalen, en toen dat gedaan was, bleef er den koopman maar nauwelijks zooveel over, dat hij er eene kleine boerderij voor kon huren. d Nu moeten wij allen flink de handen uit de mouwen steken en ons best doen om weer wat te verdienen,” zeide de koopman, en zijne zoons beloofden hem dat zij zoo vlijtig zouden zijn, dat zij binnen weinige jaren de verloren schatten zouden herwinnen. »En ik,” sprak Bella, »zal eten koken en al het huiswerk doen,” en zij kocht zich sterke grove japons, die er beter tegen konden dan de dunne kleedjes, die zij gewoon waste dragen. »En wat zeggen mijne oudste dochters?” vroeg de koopman. »0, ik houd niet van het landleven,” antwoordde de oudste, »en ik heb besloten om inde stad te blijven wonen.” „Wij zullen onzen intrek nemen bij eene onzer adellijke kennissen,” voegde de jongste er bij, en zij geloofden beiden dat dit zeer gemakkelijk zou gaan; maarde stumpers! hoe zij zich bedrogen! EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. Geen der adellijke, noch der onadellijke kennissen wilde van haar gediend zijn, en in plaats vaneen vriendelijk antwoord, kregen zij niets dan afsnauwende terechtwijzingen, waar zij aanklopten. «Gij hadt vroeger te veel inbeelding,” zeiden de freules. «Ge waart burgermeisjes en ge woudt u met den adel gelijk stellen. Dat gaat nimmer goed. Het is maar gelukkig dat ge zelve inde gelegenheid zijt om op te merken hoe groot het onderscheid is tusschen u en ons.” Dergelijke antwoorden kregen de arme meisjes overal en ten langen leste werden zij er zoo door ontmoedigd, dat zij haar heil gingen zoeken bij de koopmansdochters; doch deze lachten haar ter dege uit en vroegen: «Waarom gaat ge niet naar de freules?” of zeiden: «Vroeger woudt ge ons niet kennen, nu kennen wij u niet.” Maar Bella kreeg inmiddels zoovele brieven met allerlei vriendelijke aanbiedingen, dat zij wel eene week noodig had om ze alle te beantwoorden. Zij verheugde zich over al de liefde, die men haar toedroeg, maar zij dacht er toch niet over, om haar vader te verlaten; want zij wist dat zij nuttig voor hem zou kunnen zijn. Welhaast ging nu de geheele familie naar buiten en EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. begon de koopman met zijne zoons op het veld te arbeiden. Dat was een vreemd en ongewoon werk; doch met een vasten wil slaagt ieder en dus ging het boerenwerk hun, na verloop van eenigen tijd, ook al goed van de hand en waren zij spoedig gewend aan de nieuwe leefwijze. Bella vreesde de eerste dagen dat zij niet bestand zou zijn tegen de vermoeienis van het nieuwe leven; want zij was telkens geheel buiten adem als zij een bed had opgemaakt, eene kamer geschuierd of water geput had; maar al vrij spoedig bespeurde ook zij dat hare krachten vermeerderden en nog geen drie maanden was zij buiten of reeds vermoeide het huiswerk haar zoo weinig, dat zij ’s avonds nog lust had piano te spelen of wat te lezen. Hare zusters maakten geen muziek meer. «Waarom zouden we nu piano spelen?” zeiden zij: «niemand luistert er naai'.” Zij stonden ’s morgens om tien uren op en bleven zich dan den geheelen dag gapende vervelen en dachten zuchtende aan alles wat zij verloren hadden. In plaats van Bella eens wat te helpen, lieten zij zich nog door haar bedienen en zeiden: «Wat is die Bella toch een dom kind. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. Zij was het niet waard om rijk te zijn, want ze is nu even tevreden als inden tijd, toen wij nog gelukkig waren.” »Zij is er niets te goed voor om dienstbodenwerk te doen,” vond de andere zuster. De vader zuchtte als hij dergelijke praatjes hoorde; hij had veel verdriet van zijne oudste dochters en steeds wenschte hij dat zij een voorbeeld mochten nemen aan Bella, doch die wensch werd niet vervuld. Ongeveer een jaar na dat ongelukkige bankroet, kreeg de koopman eens een brief met het bericht, dat een schip, dat hij verongelukt waande en waarop hij vele goederen had, veilig was binnengeloopen in eene vreemde haven. Dat was eene blijde tijding! De zusters dansten van pret en vroegen haar vader toch veel moois voor haar te willen meebrengen, toen hij zich gereed maakte om op reis te gaan. Hij moest de lading zelf in ontvangst nemen. Japons, sorties, kanten zakdoeken, waaiers, ja wat niet al ? wenschten zij zich en lieten haar vader niet los, voor hij beloofd had hare begeerten te zullen bevredigen. »En wat zal ik voor mijne jongste lieveling meebrengen?” vroeg de vader. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. Beila dacht dat haar vader nauwelijks geld genoeg zou hebben om alles te betalen wat hare zusters wenschten te hebben en ofschoon zij wel het een en ander noodig had, zeide zij slechts: »och, mijn vader, er zijn hier geen rozen. Als ge zoo goed woudt zijn voor mij eene agaatroos mede te nemen, zoudt ge mij veel genoegen doen.” »Ge zult de mooiste hebben, die er maarte krijgen is,” beloofde haar vader en ging welgemoed op reis. De arme man! Hij had weinig voldoening van zijn tocht, want men betwistte hem het recht op zijne eigendommen. De zaak kwam in proces en kostte zooveel geld dat de koopman, ofschoon hij zijne zaak won, toch even arm als vroeger huiswaarts keerde. »Wal ben ik toch een ongeluksvogel,” zuchtte hij en dacht zoolang na over al het leed, dat hem getroffen had, dat hij geheel vergat op den weg te letten en op eens tot zijn grooten schrik ontdekte, dat hij verdwaald was ineen dicht bosch. Men stelle zich zijn angst voor; het weer werd vreeselijk guur, het was al half donker, het begon erg te sneeuwen en het waaide zoo hard, dat hij tweemaal achter elkander letterlijk van zijn paard af woei. En alsof dat alles nog niet genoeg was, hoorde de arme EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. verdwaalde nog inde verte wolvengehuil. Hoe koud het ook was, hij zweette van angst bij de gedachte, dat hij dooreen wolf zou worden aangevallen. «Mijne arme kinderen,” dacht de koopman, en in zijn hart nam hij reeds afscheid van hen, toen hij op eens tot zijne groote blijdschap op eenige passen afstands van hem een groot gebouw zag, dat geheel verlicht was. »Ik ben gered! Goddank!” riep hij overluid en reed op het licht aan; maar spoedig veranderde weer zijne blijdschap in treurigheid. Het gebouw was door eene breede gracht omgeven en de brug, voor de slotpoort, was opgehaald. »En bij dezen sterken wind zal men mijne stem onmogelijk kunnen hooren,” dacht de koopman, doch zette toch beide handen voor den mond. Voor hij evenwel nog de kracht zijner longen had beproefd, werd de brug reeds neergelaten en had hij vrijen toegang tot het slotplein. Het verbaasde hem hier geen portier of bediende te vinden; maar het paard scheen den stal te ruiken en liep, door zijn instinct geleid, naar de plaats, waar geurig hooi hem schadeloos stelde voor den vermoeienden tocht. Er was geen stalknecht en de reiziger maakte dus zelf het dier vast en ging toen naar binnen, niet twijfelende EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. of hij zou daar wel iemand vinden, die hem bij den heer des huizes kon aandienen. Hij kwam in eene vestibule, die helder verlicht en lekker verwarmd was; maar hij zag daar niemand. Hij schuifelde met zijne voeten over de marmeren steenen heen en weer, hoestte eens, kuchte een paar malen en deed alles wat hij bedenken kon om de attentie te trekken, daar hij nergens een bel zag; maar welke moeite hij zich ook gal, niemand scheen hem te hooren. Het was en bleef doodstil in huis. Wachten is vervelend en het verveelde den koopman ook al spoedig zoo erg, dat hij besloot er een einde aan te maken. «Waarom zou ik mij zelf niet introduceeren,” dacht hij en liep op de deur der eetzaal toe. Deze vloog onmiddellijk open en viel weder achter hem dicht. «Allerzonderlingst,” prevelde de koopman, toen het hem bleek dat hij hier ook weder alleen was. Hij bleef eerst eenige oogenblikken verlegen bij de deur staan; maar bij een groot blokkenvuur, dat inden open haard brandde, stond een stoel, die tot rusten scheen uitte noodigen. »Die is wel niet voor mij bestemd,” dacht de koopman; doch ondanks deze bedenking vleide hij er zich toch in EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. neder en genoot van de weldadige warmte. »’t Is hier beter dan buiten,” zeide hij, maar hoe gemakkelijk hij daar ook zat, hij voelde zich toch niets op zijn gemak in dat vreemde huis; ook begon hij honger en dorst te krijgen. De tafel was voor één persoon gedekt. »Als de heer des huizes straks binnenkomt, zal ik hem vragen mij een glas wijn in te schenken,” beloofde de koopman zich zelven, terwijl hij begeerig keek naar de flesch. Maar hoe lang hij ook wachtte, de heer des huizes kwam niet en eindelijk vermande hij zich en ging naar de tafel en bediende zich van brood en wijn, waarna hij weer naar het vuur sloop, als een stout kind, dat gesnoept heeft. Hij was vermoeid en werd nu zoo slaperig dat hij zijne oogen niet meer kon openhouden. »Ik zal eens zien of ik geen slaapkamer kan vinden,” zeide hij en ging naar boven en vond dadelijk eene kamer zoo keurig gemeubileerd en zoo gemakkelijk tot logeerkamer ingericht, dat hij, zonder zich lang te bedenken, zich ontkleedde en in bed stapte. Hij sliep overheerlijk en het was al vrij laat, toen hij den volgenden morgen wakker werd. »Waar ben ik?” vroeg hij, zich de oogen uitwrijvende; maar niemand EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. antwoordde hem. Al spoedig kwam hij geheel tot bezinning en bracht het zich te binnen hoe hij den vorigen avond was gaan slapen, zonder dat hij den bewoner van het huis had gezien. Met eene huivering herinnerde hij zich nog zijne reis en dacht er aan hoe vuil zijne laarzen, hoe beslikt en bespat zijne kleederen waren. » Die zal ik zelf dienen schoon te maken,” dacht hij en keek eens uit bed; maar hoe prettig werd hij verrast! een keurig nieuw stel kleederen lag voor hem gereed met prachtige rijlaarzen. »Ik ben hier ongetwijfeld in het paleis van eene vriendelijke toovergodin,” besliste de koopman, en nu, wel verzekerd dat hij verstaan zou worden, sprak hij overluid: »ik bedank u zeer, goede fee!” Toen hij zich gekleed had, ging hij naar de zaal terug, waar hij den vorigen avond geweest was, en vond er waterchocolade en beschuitjes gereed staan voor zijn ontbijt. Hij liet zich een en ander goed smaken en besloot toen naar huis terug te keeren. Hij ging naar den stal, waar zijn paard al gezadeld stond, en wilde het bestijgen, toen hij zich op eens den wensch zijner jongste dochter herinnerde: » Hier zijn stellig rozen te vinden,” dacht hij EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. en snelde, achter het huis om, naar de serres, waar hij prachtige bloemen vond. Camelia s, azalia s, cactussen, aloë’s en vele andere fraaie, welriekende en zeldzame planten ging hij haastig en met onverschilligheid voorbij; hij zocht slechts rozen en wanhoopte reeds er een te zullen vinden, toen zijn blik viel op een boom, die met knoppen en bloemen als overladen was. »Hè, kon ik dien struik zoo medenemen voor mijne Bella,” wenschte de koopman, doch daar dat niet wel mogelijk was, zocht hij een tak uit en plukte hem af. Nauwelijks echter had hij den tak goed inde hand, of daar hoorde hij een dof gebrom achter zich en zag, toen hij zich omkeerde, een zoo vreeselijk leelijk dier op hem aikomen, dat hij het van schrik dacht te besterven. «Ondankbare,” riep of eigenlijk brulde het dier, «ik heb u in mijn kasteel opgenomen en u daardoor het leven gered. Ik deed u niets dan goeds, en nu ontsteelt gij mij mijne rozen, mijne lievelingen, den grootsten schat, dien ik op aarde bezit. Gij zult uwe schandelijke daad met den dood boeten. Slechts een kwartier geef ik u om u voor te bereiden.” De koopman wierp zich voor het leelijke dier op de knieën en zeide: «Vergeef mij, mijnheer. Waarlijk, ik kon EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. niet gissen dat ik iemand beleedigde door het plukken eener roos, die ik voor mijne jongste dochter bestemde.” »Ik ben geen heer. Noem mij kortaf monster, want ik ben een monster,” hernam het dier. »Stel u overigens niet voor dat ge mij door mooie praatjes van besluit zult doen veranderen.” »Genade, genade!” smeekte de koopman, toen hij zag dat het monster zich wilde verwijderen. »Geen genade,” klonk het antwoord, »maar,” liet het monster er op volgen, »ge zegt dat ge dochters hebt. Luister, ik zal u het leven laten, als eene van haar in uwe plaats wil sterven. Heeft zij daar geen lust aan, dan moet gij hier zelf binnen drie maanden terug zijn, om den dood te ondergaan. Ik laat u van hier gaan op uw woord van eer.” De koopman had volstrekt geen plan eene zijner dochters op te offeren; maar hij verheugde zich inde gelegenheid te zijn, om zijne kinderen nog eens terug te zien en hij nam dus den voorslag aan. Hij gaf zijn woord van eer dat hij binnen drie maanden terug zou zijn en vroeg wanneer hij kon vertrekken. »Zoodra ge maar wilt,” antwoordde het monster, »maar ge moet niet met ledige EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. handen thuis komen. Ga nog eens terug naar uwe kamer, daar staat een koffer, dien ge moogt vullen met alles wat u bevalt.” Het monster verdween, en de koopman dacht: «ik zal hem met goud vullen. Sterf ik, dan hebben mijne kinderen ten minste iets om van te leven. Hij volvoerde dat plan; ’t was niet moeilijk, want eene geopende lade, vlak bij den koffer, was vol goudstukken, en dus had de koopman het hier maar voor het opscheppen. Toen de koffer gesloten was, besteeg hij zijn paard en reed naai huis terug, zonder een blik rondom zich te slaan. Het paard vond den weg en welhaast kwam de reizigei bij zijne kinderen terug. Deze ontvingen hem met blijdschap, maar hij had tranen in zijn hart en dat was op zijn gezicht te lezen. «Waarom zou vader toch zoo treurig zijn?” dachten zij allen, maar nog voor zij de reden daarvan gevraagd hadden, riep Bella: «O, welke heerlijke rozen! «Ziedaar, neem ze,” zeide de koopman, en hield zijne dochter den tak met agaatrozen toe. «Ze zijn zeer duur, voegde hij er bij, en vertelde dat hij er zijn leven voor moest laten. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. «Dat komt er van,” riepen de beide oudste zusters. «Waarom moest Bella om rozen vragen? Waarom koos zij geen kleederen zooals wij?” en toen zij dat nog eens herhaald hadden, begonnen zij te schreien, tranen mei tuiten. »Zoo treurig zijn wij,” beweerden zij en ze namen het Bella heel kwalijk dat zij ook niet ging schreien. «Houdt ge dan zoo weinig van vader dat ge hem niet beweent?” vroegen zij. «Ik houd zooveel van hem dat ik voor hem wil sterven,” zeide Bella. »Het monster wil zich met eene van ons tevreden stellen, zooals ge gehoord hebt; welnu, ik zal mij aanbieden.” »Neen, zusjelief,” riepen de broeders, »dat nooit. Wij kunnen u niet missen. Wij zullen het monster gaan bevechten. Kunnen wij het niet overwinnen, we zullen het dan ten minste zoo toetakelen dat het de kracht niet meer zal hebben iemand van het leven te berooven.” De koopman zeide evenwel, dat dit niet mogelijk zou zijn, daar het dier zoo groot en sterk was en ook had hij zijn woord van eer gegeven om terug te keeren, dus het zou niet eerlijk zijn, als hij zich nu liet verdedigen. Bella zeide niet veel, haar besluit was vast genomen om haar vader te vergezellen. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. Toen de koopman des avonds op zijne kamer kwam, vond hij den koffer voor zijn bed staan. Men kan nagaan hoe verrast hij daarover was, en hoe hij zijne kinderen bij zich riep, en hoe zij zich allen verheugden; hoe de zoons plan maakten om land te koopen en de zaken uit te breiden; hoe de oudste dochters dadelijk voorstelden om weer inde stad op hoogen voet te gaan leven, en hoe de vader met droeven blik nu eens het goud, dan zijne jongste dochter aankeek, en hoe deze zich verheugde, bedenkende dat haar vader er een zooveel te onbezorgden ouden dag door kon hebben. Eenige dagen later stond het paard weer gezadeld; de vader wilde zijn woord gestand doen en vertrekken. Hij zeide dat hij spoedig terug zou keeren en dat hij slechts voor zaken uitging; maar Bella begreep zijn list en sprong bij hem op het paard. »Ik ga stellig mede,” zeide zij, en hoe haar vader er zich ook tegen verzette, zij liet zich niet afschepen en bleef bij hem. »0, het ziet er hier recht feestelijk uit,” riep Bella, zoodra zij liet slot zag dat weer geheel verlicht was, toen EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. zij er na eene reis van eenige dagen aankwamen. Zij zeide dat zoo vroolijk mogelijk; maar ze was volstrekt niet opgewekt, want ze rilde van angst bij de gedachte dat zij wellicht levend zou worden opgegeten. Schuw keek zij om zich heen toen zij de vestibule doorliep, maaier was daar evenmin iets griezeligs te zien als inde eetzaal, waar de tafel gedekt en met keurig toebereide spijzen als overladen was. Er was voor twee personen gedekt, en zwijgend namen vader en dochter tegenover elkander plaats. »och, Bella, begon de vader, maar hij kon niet uitspreken. Hij was zoo bitter bedroefd bij de gedachte dat hij zijne lieveling nimmermeer terug zou zien. „Kom, lieve vader, eet cens wat. Het monster trakteert, sprak Bella, nu werkelijk vroolijk; want de omgeving was zoo feestelijk dat zij zich geheel bemoedigd voelde en al half en half begon te denken dat er geen mon- sterwas. Een dof gebrom inde gang kondigde evenwel de nadering van het monster aan. De deur der eetzaal sprong open en het afschuwelijkste wezen, dat men zich kan voorstellen, stapte naar binnen. Een luide gil ontsnapte aan EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. Bella’s lippen. Zij sloot hare oogen en stelde zich voor, de klauwen van het dier op hare schouders te zullen voelen en daarna opgehapt te worden. Dat gebeurde evenwel niet. In plaats van opgepeuzeld te worden, had zij slechts de volgende vragen te beantwoorden, die het monster haar achtereenvolgens deed. «Bella,” vroeg hij, «zijt gij hier vrijwillig gekomen?” »Ja,” antwoordde zij fluisterend. «En wilt ge hier blijven?” »Ja,” knikte zij met haar hoofd. »0, ge zijt goed. Ik dank u,” sprak het monster tot Bella en toen tot haar vader: «Gij kunt hier dezen nacht blijven, maar vertrek morgen heel vroeg en kom dan nimmer weer hier terug.” «Goeden nacht,” zeide het monster en verdween. «Neen, Bella, neen. Ik laat u niet inde handen van dat afschuwelijke monster,” begon de koopman, toen het dier zich verwijderd had. »Ik zelf blijf hier.” «Stellig niet,” sprak het meisje met vastheid. »Ik ben vol moed. Wie weet of het monster mij niet het leven zal schenken. Maar laten we nu gaan slapen,” zeide zij. «Slapen! Hoe zal ik onder deze omstandigheden kun- EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. nen slapen?” dacht Bella’s vader, maar hij sliep dien nacht toch even goed als zijne dochter, die ook gedacht had geen oog te zullen sluiten. En zij sliep juist zoo heel lekker en ze droomde zoo verrukkelijk. In haar droom zag zij namelijk eene schoone dame, die zich over haar heenboog en haar toefluisterde: »Ik ben zeer tevreden over u, lieve Bella. Gij hebt een goed hart en de daad, die gij nu doet, zal niet zonder belooning blijven.” Geheel bemoedigd ontwaakte Bella en liep spoedig naar de kamer baars vaders, om hem dezen droom mede te deelen; maar hij liet er zich niet door opbeuren. Ilij was treurig en bleef treurig en ofschoon hij zich liet oveihalen om te vertrekken, toch deed hij het met grooten weerzin en nauwelijks was hij op weg, of hij wilde alweder terugkeeren om zijne dochter te redden, maar toen was het hem onmogelijk; want zijn paard werd als door eene onzichtbare macht voortgezweept en luisterde naar sporen noch teugel. Bella zag haar vader na zoolang zij hem kon zien en barstte toen in tranen los, want nu voelde zij pas goed al het rampzalige van haar toestand. Zij zou toch haar goeden vader, haar prettig tehuis nimmer wederzien. Zij zou, misschien binnen eenige oogenblikken, de prooi worden van het vreeselijke monster. 0! zij had innig veel medelijden met zich zelve toen zij dat alles bedacht. Daar het evenwel geheel onmogelijk is om lang aaneen te schreien, droogde ook Bella eindelijk hare [tranen af en keek eens om zich heen. Zij zat inde op een bankje en toen zij nu opkeek, zag zij vlak tegenover zich eene deur, waarop met groote, [gouden letters geschreven stond: »Bella’s kamer.” «Droom ik?” dacht zij. Maar]neen,! zij zag het duidelijk dat die letters daar stonden. «Komaan,” zeide zij, »'als dat mijne kamer is, wil ik 'er eens ingaan,” en zij opende de deur! Maar neen! zoo iets moois had zij haar geheele leven nog nooit gezien., ’t Wasj er onbeschrijfelijk prachtig en smaakvol en Bella keek bewonderend |van [het een naar het ander. Eene kostbare vleugelpianoj stond open en een stapel van de nieuwste muziek lag er nevens. Bella sloeg een paar accoorden aan en] wasjjverrukt |over den vollen klank van het instrument. »{Jlier |zal| ik |mij nimmerjjvervelen,” dacht zij; want er was ook een]kastjeJvol boeken en een fraai begonnen tapisseriewerk|| opj |een raam gespannen. Er was nog veel, veel meer; maar Bella keek nu EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. slechts naar eene marmeren plaat, waarop gegraveerd was: sWensch, beveel, doe alles wat ge wilt. Gij zijt hier volkomen meesteres.” »Ben ik dat?” vroeg Bella zich zelve. »Nu, als ik iets te wenschen had, zou het zijn dat ik steeds wist hoe het thuis gaat.” Zij wist eigenlijk zelve niet of zij deze woorden had uitgesproken, dan of zij ze slechts gedacht had; maar toen zij toevallig inden spiegel keek, zag zij daarin op eens het huis haars vaders. Al de broers en zusters kwamen naar buiten om hun vader tegemoet te loopen, die juist van zijne reis terugkwam. Toen zij dat goed gezien had, verdween het gezicht weer. Bella voelde er zich gelukkig door gestemd en dacht dat zij al heel weinig te vreezen had vaneen monster, dat zoo vriendelijk voor haar was. Toch, toen zij later aan tafel zat en zijn tred inde gang hoorde, beefde zij over haar geheele lijf en had moeite om haar vork inde hand te houden. j> Bella,” vroeg het monster, op een kleinen afstand van haar blijvende staan, »ónag ik hier bij u blijven, terwijl gij eet?” «Gij zijt heer en meester van alles hier,” antwoordde het meisje met bevende stem. »Neen, gij zijt hier alleen meesteres, en als ge mij liever ziet vertrekken, ga ik dadelijk heen. Zeg eens, vroeg het monster, » vindt ge mij niet heel leelijk? »Ja, afschuwelijk,” zeide Bella; »maar, liet zij ei op volgen, om den indruk van dat antwoord te verzachten, »ik geloof dat ge zeer goed zijt.” »Dat kan zijn,” hernam het dier, » maar overigens ben ik even leelijk als dom.” »Men is niet dom, als men het zelf zegt,” beweerde Bella, »want ik heb dikwijls hooren zeggen dat het een bewijs is van veel verstand als men ei van oveituigd is dat men weinig weet.” Het monster zweeg langen tijd, als dacht hij na over de beteekenis dezer woorden. Toen zeide hij. »Maai eet dan toch, Bella; anders zoudt ge ziek kunnen worden en dat zou mij verdriet doen. Zoo heel gaarne zag ik u hier gezond en gelukkig.” Bella voelde zich door deze woorden reeds veel geruster, en al verschrikte zij gedurig als het monster zich even bewoog, toch at zij met goeden smaak, terwijl zij over EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. allerlei zaken met hem praatte. Eindelijk kwam er een vreeselijk oogenblik aan, want op eens vroeg het monster : «Bella, wilt ge met mij trouwen?” «Als ik neen zeg, verslindt hij mij zeker,” dacht Bella, maar ze kon toch onmogelijk besluiten »ja” te zeggen en gaf dus een weigerend antwoord. Het monster zuchtte, maar zoo diep dat de geheele kamer er van dreunde, en verliet toen dadelijk de zaal. »Goeden nacht, Bella,” riep hij inde gang. «Goeden nacht,” riep ook Bella en dacht: «hoevreeselijk om zoo’n leelijk monster te zijn als men zoo goed is.” Toen zij te bed lag, verbaasde zij zich dat zij niets bang meer voor het monster was, en toen zij den volgenden morgen aan bet ontbijt zat, wenschte zij bijna dat hij haar gezelschap mocht komen houden. Doch de geheele dag verstreek, zonder dat zij hem zag. Des avonds, toen de klok negen sloeg, hoorde zij weder het dofte gebrom inde gang en zag zij hem weder binnenkomen. Dat gebeurde verder iederen avond. Zoodra de klok sloeg, kwam het dier en praatte over allerlei onderwerpen, totdat hij vroeg of zij zijne vrouw wilde worden. Dan zeide Bella sneen” en zuchtte hij en dan was het gesprek weer uit. Eens op een avond zeide Belia: »Hoor eens, gij overlaadt mij met weldaden en ge zijt steeds zoo lief en goed voor mij dat ik werkelijk veel van u houd, maar ik zal nimmer kunnen besluiten de vrouw te worden van iemand, die er uitziet zooals gij. Vraag mij dat dus niet weder.” «Wilt ge mij dan beloven altijd bij mij te blijven?” vroeg het monster. »Mijn vader is ziek,” sprak het meisje; »ikkeek heden inden wonderspiegel en zag hem te bed liggen. Zoo gaarne ging ik heen om hem op te passen, maar ik ben in uwe macht.” sNeen, ge zijt vrij,” sprak het monster. »Zie, hier hebt ge een ring; als ge dien driemaal snel omdraait, voordat ge gaat slapen, zult ge zijn waar ge wilt wezen. Ga heen waar ge wilt, maar ik zal van droefheid sterven als ge weggaat, want ik heb u zoo lief.” »Ik wil hier wel blijven,” zeide Bella, »maar laat ik acht dagen bij mijn vader doorbrengen.” »Komt ge dan stellig weer hier?” vroeg het monster. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. »Ik beloof het,” antwoordde Bella. »Vaarwel, liefste Bella; ik ga een droeven tijd tegemoet,” sprak het monster, op zulk een treurigen toon, dat Bella er tranen van inde oogen kreeg. Den volgenden morgen was zij echter alles behalve -treurig gestemd, want toen ontwaakte zij in het huis haars vaders en aan het praten en vertellen kwam toen geen einde. Haar vader werd dadelijk beter door de blijdschap en de broers waren zoo gelukkig toen zij hun lief zusje terugzagen, dat zij maar niet wisten hoe zij hunne vreugde het best zouden toonen. De zusters verheugden zich niet, want zij waren zeer jaloersch op Bella, die zulke fraaie kleederen had. »Had ik het vooraf geweten, ik was zelve naar dat monster toegegaan,” zeide de oudste en ook de jongste zou nu wel in Bella’s plaats willen wezen. Toen Bella den eersten morgen ontwaakte, stond er bij haar bed een koffer vol van de prachtigste kleederen; onder anderen kleedjes, die geheel met echte paarlen waren gegarneerd. »Eene koningin zou dat goed kunnen dragen,” verklaarden de zusters. Bella bood ze hare zusters aan, maar zonderling! zoodra eene van haar zoo’n kostbaar gewaad wilde aan- doen, verdween er al de glans van. Blijkbaar was alles voor Bella alleen bestemd. Dat maakte de zusters zeer boos. »Wat?” zeiden zij, »zal dat kleine ding zich zoo boven ons verheffen? Dat moeten wij verhinderen.” En zij besloten het Bella onmogelijk te maken om op den bepaalden tijd te vertrekken. Hare list gelukte en Bella bleef tien, in plaats van acht dagen. Het speet haar wel dat zij haar woord niet hield, maar zij maakte zich zelve wijs dat het monster zich wel zou troosten. Doch eens op een nacht droomde zij dat zij inden tuin van zijn paleis wandelde. Zij rook de geur der bloemen en meende het gegons der bijen te hooren. Maar terwijl zij daar naar luisterde, vernam zij op eens een klagend geluid. Zij liep naar de plaats, van waar zij het geluid meende te hooren, en daar zag zij het monster liggen onder de altijd nog even prachtig bloeiende agaatroos. Het dier bewoog zich niet; blijkbaar was hij stervende. Hij sloeg een droeven blik op Bella en zeide zacht: »Ondankbare, waarom hebt gij mij het leven benomen?” en stierf toen. In tranen ontwaakte Bella. Gelukkig! het was slechts een droom, maar zij meende toch dat deze droom eene voor- EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. spelling van de werkelijkheid was. »Ik ben slecht, o, was ik maar weer bij hem,” wenschte zij. Daar dacht zij aan haar ring en draaide hem snel om en sliep weer in. Zij ontwaakte in het paleis van het monster en voelde zich vroolijk en wel te moede. Alleswas nu weer als vanouds, zij dacht niet meer aan haar droom en twijfelde er niet aan of ’s avonds om negen uren zou het monster haar weer zijn avondbezoek brengen. De dag viel haar lang, zoo begon zij te verlangen het monster terug te zien, en wel een half uur voor den tijd was zij inde eetzaal; maar hoe lang zij daar ook wachtte, het monster kwam niet. Bella stond aan de deur te luisteren, liep de gang op en neer, maar hoorde niets. Het werd haar angstig te moede. Hoe! als die droom eens waar geweest was! In haar angst snelde zij den tuin in en ja... daar lag werkelijk het arme monster stervende. Bella lag de hand op zijn hart; het klopte nog, maar overigens zag zij geen teeken van leven. Zij schepte water en sprenkelde het hem in het gezicht. De oogen openden zich even en rustten toen met welgevallen op haar. »Heb dank, Bella, voor dezen laatsten dienst, dien ge mij bewijst,” zeide het monster. »Ik heb mij laten doodhongeren, omdat ik zonder u niet leven kan, maar het verheugt mij dat ik u nog even gezien heb.” De oogen vielen weer toe. » 0,” riep Bella smartelijk, ï sterf niet. Ik voel nu hoeveel ik van u houd. Al zijt ge nog zoo leelijk, ik zou uwe vrouw willen worden ” Er gebeurde iets. Wat? Bella kon het zich nooit goed herinneren wat het eigenlijk was. Zij was een oogenblik als bedwelmd. Zij hoorde prachtige muziek, zag als een zee van licht om zich heen en voelde zich bij de hand grijpen. Zij keek en daar lag een wonderschoone prins voor haar nedergeknield. »Wat is dat? Monster? waar zijt ge?” riep het meisje verwonderd om zich heen ziende. »Ge ziet het monster voor u,” sprak de prins met welluidende stem. »Ik was betooverd. Eene slechte toovergodin had mij voor een gering vergrijp de straf opgelegd, dat ik in zulk een afschuwelijken vorm zou moeten blijven leven, totdat iemand mij uit eigen beweging zou willen trouwen. Ik heb veel geleden, maar dit oogenblik stelt mij schadeloos voor al het verdriet van de laatst verloopen jaren, ten minste als gij den prins het woord gestand wilt doen, dat gij aan het monster gaaft.” EEN OUD SPROOKJE, OP NIEUW VERTELD. EEN OUD SPROOKJE, OPNIEUW VERTELD. Bella had nauwelijks tijd om ja te zeggen, want reeds naderde de fee, die zij in haar droom gezien had. Zegenend breidde deze hare handen over het jonge paar uit en zeide: » het lijdt geen twijfel of ge zult zeer gelukkig zijn, want ge hebt getoond meer op wezen dan op schijn te letten.” Het was Bella alsof zij droomde, toen zij daar aan den arm van den prins rustig wandelde in dien prachtig verlichten tuin. De geheele hofstoet kwam hen tegen, met muziek en gezang, en wat vooral de vreugde van Bella ten top voerde, was, dat zij haar vader en hare verdere familie ook nog dienzelfden avond om zich heen zag. Dat zij nog vele jaren gelukkig leefde, is zeer waarschijnlijk; maar van haar verdere leven is even weinig bekend geworden als van dat harer zusters en broeders en daarom eindigt hier deze vertelling. Toen de Fransche generaal Cambronne nog korporaal was, maakte hij een vreeselijk misbruik van wijn en sterke dranken. Op zekeren dag, toen hij beschonken was, sloeg hij een officier en werd ter dood veroordeeld. Zijn kolonel, die veel van hem hield om zijne dapperheid, verkreeg vergiffenis voor hem, op voorwaarde dat hij beloven zou nimmer weder wijn of sterke dranken te gebruiken. Vijf en twintig jaren later was de korporaal Cambronne generaal Cambronne geworden, en had zich door zijn heldhaftigen terugtocht van Waterloo beroemd gemaakt. Hij trad uit den dienst en leefde nog eenige jaren te Parijs, gelukkig en geacht inden schoot van zijn gezin. Op zekeren dag werd hij bij zijn voormaligen kolonel ten eten gevraagd, in gezelschap van eenigé oude krijgsmakkers. De eereplaats was voor generaal Cambronne, aan de rechterhand van den gastheer, en deze schonk een wijn, die slechts bij bijzondere gelegenheden op tafel kwam. »Generaal,” zei de oude kolonel, »mag ik? En DE BELOFTE VAN GENERAAL CAMBRONNE. EENE BELOFTE EN EENE GOEDE BELOONING. hij wilde het glas van Cambronne vullen. Doch de generaal hield hem terug. »Maar, generaal, drong de kolonel aan, »ik verzeker u, het is goede zuivere wijn.” »Ik twijfel niet aan de deugd van uwen wijn,” antwoordde Cambronne; »mijne eer en mijne belofte verbieden mij wijn te drinken; mijne belofte als korporaal, zijt gij die vergeten? Sedert dien dag heb ik nooit meer een droppel wijn over de lippen gehad.” GOEDE BELOONING VOOR EEN VLUG ANTWOORD. liederik de Groote vroeg eens aan een zijner pages of l)ij de honden wel op hun tijd eten gaf. »0m u te dienen, majesteit, antwoordde de jonker; »eerst zorg ik voor uwe majesteit, dan voor de honden en eindelijk voor mij.” De koning glimlachte, doch zeide niets. Toen de page den volgenden morgen weder inde kamer des konings kwam, riep deze hem toe: » Koffie voor mij, beschuit voor de honden en dit gouden horloge voor u!”