KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0384 2983 ||É | 11 „ |jè ra f J * ffj|| iÉ| « W§ || UHENLAND, het gewest, aan de kathedralen als gewijde burchten vooral, en schetst ons de sociale evolutie van Apulië evenzeer als de periode waarin het gewest deel uitmaakte van Groot-Griekenland. Elk hoofdstuk valt in twee gedeelten uiteen: eerst wordt een beschrijving gegeven van een bepaald facet van het gewest, daarna worden enige plaatsen besproken en wel telkens die, waarin dat besproken facet het sterkst tot uiting komt. Voor drie soorten lezers is dit werk daarom bestemd: voor hen die naar Apulië willen reizen en méér achtergronden willen weten dan een reisgids nu eenmaal geven kan; voor hen, die van Apulië dromen als vaneen geliefde die men nooit ontmoeten zal, en voor hen tenslotte, die hetzij vanwege hun studie hetzij vanwege hun beroep zich op de hoogte willen stellen van een gewest, waarover tot heden geen literatuur ter beschikking stond. Dit boek brengt de lezer naar Zuidoost-Italië, naar de hiel van de Italiaanse laars, waarin de auteur meer dan een jaar heeft vertoefd en waar hij ook thans herhaaldelijk verblijft. Daar ligt het gewest Apulië, eender mooiste van gans het land, maar bij Nederlanders vrijwel onbekend. De auteur noemt deze streek de wereld van zijn hart en het hart van zijn wereld. Hij voert ons mee naar de immense boomloze vlakte van de Tavoliere en naar de Gargano waar profetenlucht waait, naar het Castel del Monte als een keizerskroon op het land, naar de talloze romaanse kathedralen met hun roosvensters en portretten, naar het joyeuze Lecce en de metropool Bari. Wij reizen met hem door de wijnrode aarde met de groene olijven en de spierwitte huizen de drie kleuren van de Italiaanse vlag naar de dorpen en steden, die versteende boeketten van pracht zijn. De auteur laat ons vooral ook het moderne Italië zien, want is hij van dit moderne Italië mogen wijde recensies van zijn andere Italiëboeken in b.v. het Eindhovens Dagblad, Studium Generale en voor de radiomicrofoon geloven niet dè kenner, die wij in Nederland bezitten? Een grote leegte inde Italiëliteratuur wordt door dit boek opgevuld. Het is immers uiterst merkwaardig, dat het laatste Nederlandse werk over deze streek (en dan nog uitsluitend handelend over de kathedralen) zestien jaar geleden verscheen! Het voor u liggende boek werd daarom geschreven om liefde voor Apulië te kweken èn kennis. Dat laatste niet het minst, omdat zonder de kennis de liefde niet volgen kan. Het ontstond dus niet alléén omdat de auteur kenners van zijn andere werken en allen die hem hebben horen spreken weten dit wel nu eenmaal behoort tot de duizenden, die bedorven zijn voor de rest van de wereld, omdat zij buiten Italië niet kunnen aarden. Het boek is geen reisgids, evenmin een uitsluitend toeristisch ingesteld werk. Het beschrijft immers ook de volksaard, de politieke en economische structuur, het tijdperk van de Hohenstaufen en dat van de „ongelukkige gratie”. Het wijdt een hoofdstuk aan de kunst van APULIË, HET WITTE ITALIË door Dr. L. VAN EGERAAT Apulië, het witte Italië Deel 1: G. A. de Lange – Zo leeft Canada Deel 2: J. ff. Kruizinga – Met een ezel door Corsica Deel 3: Link van Bruggen – Het eiland aan de overzij Deel 4: S. C. Immink—de Lange – Uit het land van Jan van Riebeeck Deel 5: Hans Kievid – Zuid-Amerika, het continent van morgen Deel 6: Dr. L. van Egeraat – Apulië, het witte Italië Nederlanders zien het buitenland Het Castel del Monte, Europa's mooiste kasteel Dr. L. van Egeraat APULIË, HET WITTE ITALIË Uitgeverij „De Torenlaan” – aan de Torenlaan 16—24 te Assen Italië is het land, waarvan millioenen droomden vóór zij het zagen. Het heeft in het Noorden deel aan de geweldigste en hoogste toppen der Alpen, het bezit in Lombardije de mooiste meren van Europa en inde Dolomieten de meest bizarre verschijnselen van het gebergte. Vanaf de Italiaanse Rivièra via de wondermooie golven van Napels en Salerno tot aan de toverkust van Sicilië strekt zich een zeegrens uit, die nergens ter wereld haar gelijke vindt. De Apennijnen bieden landschappen, zoals zij in deze unieke samensmelting van tuinen en bergen nergens elders meer zijn te ontdekken. Toscane en Umbrië behoren er evenzeer tot dat aards volmaakte als de kunst, die er sinds 3000 jaar rijker bloeide dan waar ter wereld mensen verenigd zijn. Te Rome zijn de eeuwen verweven tot een machtige synthese en zelfs het kleinste stadje is een openluchtmuseum gelijk. Men tuimelt in Italië van het ene leuke plaatsje in het andere, alle verbonden door landschappen, waarover de Schepper schijnt te hebben gestreken met de mouw van Zijn kleed. Daarbij komt dan nog, dat over het Italiaanse leven een perfectie ligt die men elders niet vindt; een situatie van evenwicht, waarin het verleden deel uitmaakt van het heden en het heilige en profane in harmonie zijn. Een verblijf in Italië kan daarom nooit op één lijn gesteld worden met een verblijf in willekeurig welk Verantwoording land: men ontmoet hier méér dan fonteinen en cypressen, men ontmoet er zichzelf als deel vaneen ondefinieerbaar geheel. Nergens beter dan hier ervaart men, dat geen enkele reis gemaakt kan worden zonder uitte komen in het eigen binnenste, als laatste pleisterplaats. En het merkwaardige daarbij is, dat de reisvruchten geplukt kunnen worden zonder dat men afstand behoeft te doen van de behoefte aan comfort. Want verweven met het Italië van de ruisende olijven en de beschamplichte kathedralen, van de bloeiende oleanders en de artistiek fraaiste creaties der mensheid, ligt er het hypermoderne Italië van de flatgebouwen en de trolleybussen, van de dieseltreinen en de autosnelwegen. Michel Angelo staat hier naast Fiat. Zo men al zou willen beweren, dat over Italië voldoende is geschreven maar hoe kan dit waar zijn voor een land, waarin geen enkele echo, door de eeuwigheid uitgeworpen, verstomt? —, dan geldt dat toch zeker niet voor het gebied dat als de „hiel van de laars” wordt aangeduid, voor het gewest Apulië. Zoekt men naar literatuur over deze streek, dan is het resultaat uiterst minimaal, het is n.l. bijna nihil. In ons land is 16 jaar geleden door Carel Scharten een poging gedaan om iets van „de schatten van Groot-Griekenland” te onthullen. Maar nog er van afgezien, dat dit boek niet meer verkrijgbaar is, Scharten beschreef alleen de kathedralen en kon bovendien de grootse opkomst van het gewest na 1945 niet vermoeden, zodat zijn sociale en economische mededelingen uiteraard verouderd zijn. Na hem is over Apulië niets meer in het Nederlands verschenen. In het buitenland is het niet beter gesteld: vraagt gij inde boekhandel van laat ons zeggen Rome naar een in het Engels, Frans of Duits geschreven boek over uitsluitend Apulië, dan blijkt het meest moderne werk er een te zijn van jaren her. Zeer zeker wordt in algemene boeken over Italië ook het gewest Apulië beschreven, maar het valt niet moeilijk te ontdekken dat de meeste auteurs er zelf nooit geweest zijn! Hoe anders immers te verklaren, dat b.v. ineen, ook in het Nederlands vertaald, Italiëboek uit 1950 monumenten van Apulië worden beschreven, die al een tiental jaren niet meer bestaan ? Hoe is het anders mogelijk, dat zelfs op wetenschappelijke congressen over de toestanden inde hiel van de laars wordt gediscussieerd alsof deze ten hemel schreiend zijn, terwijl Apulië in werkelijkheid eender rijkste gewesten van Italië is en ons op het stuk van moderniteit nog heel wat kan leren ? Geen wonder, dat daardoor alles wat ten Zuiden van Napels ligt, en bloc wordt afgeschreven als zijnde achterlijk en armoedig, terwijl dit sinds enkele jaren schromelijk onjuist is geworden voor grote delen in Lucanië en Calabrië en het altijd onjuist is geweest voor Apulië, dat steeds een indrukwekkende rijkdom heeft weten te ontwikkelen. Geen wonder, dat een grote bibliotheek in ons land het bovengenoemde boek van Scharten heeft gerubriceerd onder Griekenland (sic!), inde overtuiging dat een stad als Lecce stellig eender meest chiaue steden die Europa rijk is toch niet in Zuid-Italië gezocht moest worden. Begrijpelijk is het doordat alles ook, dat men onder de duizenden Europeanen die de hiel van de Italiaanse laars komen bezoeken (en daar reizen vanuit Zweden en Noorwegen voor over hebben, terecht voor over hebben) nog heel weinig Nederlanders vindt. Schrijver dezes heeft zich middels zijn Reisgids voor Zuid-Italië tot taak gesteld, de belangstelling der Nederlanders voor dit gebied te wekken. En het is voor een auteur en gids prettig om te bemerken, hoe zijn streven succes gaat krijgen: het aantal brieven van geestdriftige reizigers geestdriftig om de kathedralen, om het zeer unieke en vredige landschap, om de bijzonder hartelijke bevolking, om het comfort inde hypermoderne Jollyhotels —, dat aantal brieven wordt gelukkig steeds groter. Maar Apulië is nog veel méér belangstelling waard. Dit boek wil dus een opvallende leegte inde Italiëliteratuur opvullen. Het werd niet alleen geschreven omdat de auteur nu eenmaal behoort tot de duizenden die bedorven zijn voor de rest van de wereld daar zij buiten Italië niet meer kunnen aarden; het beoogt de misverstanden terzake van Apulië op te klaren, alsmede liefde voor Apulië te kweken èn kennis. Dat laatste niet het minst, omdat zonder kennis de liefde niet volgen kan. Het boek is voor drie soorten lezers bestemd: voor hen die naar de hiel van de Italiaanse laars willen reizen en méér achtergronden willen weten dan een reisgids nu eenmaal geven kan; voor hen ook, die er behagen in scheppen in hun leunstoel op reis te gaan en slechts in gedachten door Apulië willen dwalen; en ten derde voor diegenen, die hetzij vanwege hun studie hetzij vanwege hun beroep zich op de hoogte willen stellen vaneen gewest waarover tot heden geen literatuur ter beschikking stond. Begonnen wordt met een hoof stuk over land en volk, waarin een aardrijkskundige beschrijving gevolgd wordt dooreen analyse van de volksaard, de demografische en politieke structuur. De resterende hoofdstukken behandelen achtereenvolgens de geschiedenis van de streek tot aan Frederik II; het tijdperk van „de gedoopte sultan” zelf; de tijd van neergang èn gratie, dus van „ongelukkige gratie” hierna; de kunst in Apulië, vooral uiteraard de „kathedralen als gewijde burchten”; de onbekende metropool Bari, een goed uitgangspunt voor het bezoeken van Apulië, zodat hier ook toeristische opmerkingen worden gemaakt; de sociaal-economische situatie van het gewest, dat zijn welvaart dankt aan het „levende water” der irrigatiewerken; het typische landschap, dat van Apulië een „vreugde der heuvelen” maakt; en tenslotte datgene, waardoor Apulië het „Italia bianca”, het witte Italië, wordt genoemd. Elk hoofdstuk valt echter in twee gedeelten uiteen: eerst wordt een algemene beschrijving gegeven van het betreffende facet van het gewest, hierna worden steeds enige steden en stadjes besproken en wel die, waarin dat besproken facet het best tot uiting komt. Zo wordt b.v. het hoofdstuk over Frederik II afgerond met een behandeling van de plaatsen, waarop deze vorst het sterkst zijn stempel heeft gedrukt. Op deze wijze is het boek voor verschillende soorten lezers geschikt gemaakt. Een kaart vergemakkelijkt de oriëntering; een alfabetisch register achterin komt hun te hulp, die zich overeen bepaalde stad willen laten inlichten. Een eigenlijke reisgids is dit boek niet. De toerist vindt alles wat hij weten wil in mijn Reisgids voor Zuid-Italië (3e druk), maar met behulp van het voorliggende boek kan hij zijn reisde broodnodige achtergrond geven. Ook de algemene situatie van Italië komt in dit, op een bepaald gewest immers toegespitste, boek niet aan de orde: daartoe mogen wij verwijzen naar ons „Land van zingend water’ en „Italië, schatkamer van Europa”. Naar Apulië dus nu, naar Puglia zoals de Italianen zelf deze zuidoosthoek van Italië noemen. Een land, dat steeds was aangesloten bij de civilisatie, maar deze slechts in één tijdperk der historie heeft gedragen. Wat jammer, dat de meeste reizigers nooit de platgetreden banen verlaten, anders zouden zij er- varen dat dit gewest tot de interessantste en mooiste van gans Italië behoort! De mysterieuze schoonheden van de natuur zijn hier totaal verschillend van elders, de ontelbare kathedralen vaneen specifieke stijl. Hier viel een Griekse beschaving in puin, hier verschansten de Middeleeuwen zich in gramme en geweldige burchten. Een zeer speciale bekoring gaat uit van de parken vol olijven, van de rode aarde en daarop de spierwitte stadjes, helder en proper. Het Italiaanse groen-wit-rood waait vanaf Taranto tot Foggia, van Bari tot Altamura. In Apulië overheersen het wit en het groen. Het wit van de huizen en de ongerepte mensen, het groen van de olijven en van de levenskracht. Breda, December 1955. Dr. L. van Egeraat „Und immer neu rührt mich die Frage art, ob ich schort dies en Weg ge gangen bin in Leben oder Traum und wo und wann" (Stefan Zweig) De bergen staan er, alsof zij eerst nu uit de oceaan zijn opgedoken en het water van hun flanken hebben laten lopen. Zij staan er inde ochtendschemering vaneen nieuwe wereld. Zij begroeten u aan Italië’s noordgrens overal en trekken, drieduizend, vierduizend meter hoog, een halve ring van sneeuw en ijs rond het bovenstuk der Italiaanse laars. Aan hun zuidelijke voet liggen de meren, guirlandes van laurieren, palmen, water, villa’s en tuinen. Daarachter begint de grote Noorditaliaanse laagvlakte, zwaartepunt der Italiaanse economie, het kantoor van Italië. Het kantoor ja, het hoofd zo ge wilt, maar niet het hart. Ten spijt van Milaan met de grootste Gothische kerk ter wereld, door Manzoni genoemd het achtste wereldwonder en door Goethe geheten een marmergevaarte dat inde juiste vormen is gedrongen; met het grootste kopstation van Europa en met de oudste en grootste passage van ons werelddeel; de passage, waar iedereen heenvlucht om het prozaïsche asfalt van het Italiaanse New York voor eenmaal onder de voeten kwijt te raken; Milaan, de stad waar architecten als Ponti en Perezutti op het gebied van moderne architectuur iets presteren, wat in grootsheid van lijnen en in macht van massa’s zijn weerga nergens elders heeft; ten spijt van Venetië, de glimlach der wereld, de stad die geen bewonderaars heeft: alleen maar minnaars; ten spijt van Pa via waar de S. Michelekerk staat, die geen pronk en grootte nodig heeft, want dooreen hemelse steensnijder uit één stuk gevormd schijnt; ten spijt van De hiel van de Italiaanse laars Cremona, waar Amati en Stradivarius hun violen maakten en de hoogste klokketoren ter wereld staat, die koen en haast vreeswekkend inde lucht springt; ten spijt, nog altijd, van de koningsstad Turijn, een stelsel van rechthoeken, even geraffineerd als de politiek van Cavour, die van hier dat heroïsch misverstand deed uitgaan, dat het Risorgimento onder zijn centralistische leiding zou worden; de stad die gelijkt op een prinses die iets te vroeg tot de koninklijke waardigheid wordt geroepen en daardoor wat verlegen blijft; maar waar inde buurt toch de mooiste vallei te vinden is, die de Alpen kunnen opbrengen: de Val d’Aosta; ten spijt zelfs van Bologna, waar de galerijen even koel èn even schoon zijn als de chique geklede vrouwen en waar de winkels een ongehoorde luxe etaleren in deze stellig eender meest joyeuze steden van het land; ten spijt van dat alles, gaat ge de werkelijke hartslag van Italië eerst horen, wanneer ge u ten tweede male aangordt voor een overschrijding der bergen, wanneer ge de geometrie der ordenende nuchterheid verlaat voor de cypressen en het fonkelend speelgoed der beschamplichte kathedralen, voor de barse muren en de felle torens, uitschietend boven de aarde die haar mooiste kleuren doorgaf aan het schilderspalet: terra di Siena, Umbraerde. Ge gaat de werkelijke hartslag van Italië eerst horen, als ge de Apennijnen overtrekt. Want „Italië” begint toch pas in Florence en zuidelijker! Daar eerst ontmoet ge de mensen, die met open ogen de góden zien, die boven Bologna gestorven zijn. Daar weent de Madonna tranen over ons, die door de techniek tot precisie-apparaten gemaakt zijn, nauwelijks meer gevoelig voor lachen en tranen, voor góden en Madonna’s. De marmeren tafel, waarvan wij mensen uit het hoge Noorden de broodkruimels mogen wegnemen, staat niet Noord maar Zuid van de Apennijnen. Als een enorme ruggegraat van 1600 km lang lo- pen deze door het land, hun kromming gericht naar de Adriatische Zee, hun holle zijde naar de kant van de ondergaande zon. Het noordelijk uiteinde van de boog tipt nog aan de Alpen, het zuidelijk deel raakt achter Napels de kust en blijft deze dan volgen tot op het eiland Sicilië toe. Binnen de omwalling van deze boog ligt datgene waaraan wij het eerst en het liefst denken als van „Italië” sprake is: een stuk Rivièra, dan Toscane en Umbrië, vervolgens Rome met Latium en Napels met Campanië. De Apennijnen, in het Noorden bestaande uit parallelle ketens, in het Zuiden uiteen opeenhoping van hoge plateaux en massieve pieken, hebben veel meer verkeersbelemmerend gewerkt dan de Alpen. Het gevolg daarvan is geweest, dat de bovengenoemde Noorditaliaanse laagvlakte vaak sterker georiënteerd was (en ten dele nog is) op de landen van Centraal- en West-Europa dan op de boogholte die door de Apennijnen wordt omwald. Maar deze ónsamenhang was en is nog niets, vergeleken bij die andere: tussen de door de Apennijnen omzoomde holte van Centraal-Italië en alles wat weer achter de Apennijnenboog ligt. Ik zei u immers, dat die Apennijnen zich bollen naar het Oosten? En dat het zuidelijk uiteinde van de boog zich langs de kust verlengt tot op Sicilië toe? Daardoor ontstaat de vorm vaneen vraagteken. Het onderste, rechte, gedeelte van dat vraagteken nu èn het gebied dat achter de rug van het vraagteken ligt vormen het z.g. Zuid-Italië, zo gans anders dan de rest van het land. Wij vinden hier drie gewesten, die tot het rechte stuk van het vraagteken behoren dus tot de zich zuidelijk verlengende Apennijnenboog —, en één dat achter de rug van het vraagteken, achter de kromming van de Apennijnenboog, is gelegen. De drie zijn het sprookjeseiland Sicilië, het gewest Calabrië (de teen van de laars) en het gewest Lucanië (de wreef van de laars) met daarin de stad Matera die wij ook in dit boek gaan bezoeken. Het gewest, dat achter de kromming der Apennijnen is gelegen, heet Apulië (Puglia). Het vormt de hiel van de Italiaanse laars als wij deze toch altijd duidelijke term, die inde 16e eeuw is ontstaan, nog eens mogen gebruiken en het is ons alreeds nu duidelijk, dat dit gewest althans geografisch niet op een lijn gesteld kan worden met de rest van Zuid-Italië. Dat het daarvan ook op andere punten ten sterkste verschilt, zal ik u in het vervolg van dit boek trachten duidelijk te maken. De Nederlandse reiziger, die in Milaan aankomt, heeft het grootste deel van zijn tocht nog vóór zich, als hij naar Apulië wil doorreizen. En ook: Milaan ligt dichter bij Parijs dan bij Apulië’s hoofdstad Bari. Deze vergelijkingen vertellen u iets over de enorme afstanden die Italië in zich draagt en vooral over de lengte: van Milaan naar Bari is 935 km. En dan bent ge nog pas inde noordelijke helft van het smalle en langgerekte Apulië, want van Bari naar Leuca de uiterste zuidpunt van het gewest —is nog eens 240 km. Maar het moderne Italië heeft uiterst snelle treinen! Gij kunt er een nemen in Napels, die het land inde breedte doorsnijdt en una enige uren in Apulië afzet. Wondermooi is deze reis, dwars door het bergland van Lucanië, waar de ezels waden inde bijna droge rivieren en de vrouwen bij het schaarse water aan de was staan. Droog is deze streek inderdaad en ge moet u niet verwonderen, dat bij elk station machinist en conducteur uitstappen om aan een fonteintje te drinken: de helft van de reizigers volgt dan hun voorbeeld! Maar overal getuigen borden met het trotse opschrift: „Cassa per il Mezzogiorno” fonds voor het Zuiden van de nieuwe wereld, die hier in Lucanië in bliksemtempo verrijst uit de oude. En hoe verrassend is de afdaling naar Apulië, waar ge verwelkomd wordt door de ruisende korenvelden inde vlakte en de wit- te dorpen tegen gindse heuvels! Maar gij kunt ook langs een andere route in Apulië komen en die is, voor een eerste kennismaking, niet alleen interessanter, maar ook aanzienlijk korter: een rapidotrein brengt u in tien uur vanaf Bologna inde Noorditaliaanse laagvlakte langs de è.chterzijde van de Apennijnen en dus langs de Adriakust naar Apulië. Het is langs deze route, dat ge de vier landstreken van Noord naar Zuid —, waaruit Apulië bestaat, het best leert kennen. Nauwelijks immers is bij het wijnplaatsje San Severo de Apulische grens overschreden, of men ziet een bergachtig gebied zich 65 km ver inde Adriati-Bche Zee vooruitsteken: het is de beroemde „spoor van de laars”, het schiereiland Gargano. Hoewel het enige berggebied van Apulië de monte Calvo is met zijn 1056 m het hoogste punt van het gewest —, behoort de Gargano geologisch niet tot het Apennijnensysteem, maar vormt het een zelfstandig kalkmassief, vol ravijnen en grotten. De wegen, die voeren naar de badplaatsjes en de bossen, naar de dorpen als arendsnesten en naar de berg van de engel Michael, worden omzoomd door heggen van in-elkaar-wringende cactussen die als grote spoken in het witte stof staan. Het schiereiland is een Italië in het klein en als inde lente de amandelen bloeien wordt de schoonheid er van zelfs op Sicilië niet geëvenaard. Ten Zuiden daarvan strekt zich het tweede gedeelte van Apulië uit, het tafelland de Capitanata, beter bekend onder de naam Tavoliere delle Puglie (zo genoemd naar een oude afstandstafel en niet, wat bijna altijd wordt beweerd, omdat de vlakte op een tafel gelijkt). Van de Povlakte afgezien, is de Tavoliere met haar 3000 km2 de grootste vlakte van Italië; te belangrijker, omdat Italië’s oppervlak voor slechts 20,7 pet. uit vlakland bestaat. Sinds lang verleden tijden weinig anders dan een uitge- trum Foggia. Het derde gebied van Apulië wordt terra di Bari, het land van Bari, genoemd. Het strekt zich uit tussen de kust en het heuvelland Le Murge, een kalkplateau van ten hoogste 680 m, dat op enige afstand parallel met de kust loopt. Dit langgestrekte terra di Bari is één olijvenpark. Nergens ter wereld dragen de olijven op hun knoestige stammen kronen zo wijd als hier. En tegen dit groen der olijven op de steenrode aarde steken de witte spitsen der trulli af, van de kegelvormige huisjes die deze streek maken tot eender schilderachtigste van Italië. Wanneer men een land wil zien, zó puur en fris als de wereld geweest moet zijn op de eerste scheppingsdag, moet men naar Alberobello, Locorotondo en Ostuni gaan Witte sneeuwbergen tegen de horizon, die bij nader toezien echter blanke stadjes blijken te zijn, kondigen de overgang aan van het terra di Bari naar het terra d’Otranto, ook (naar een oude volksstam) de Salento of Salentina genaamd. Hier zijn we inde uiterste zuidoosthoek van Italië. Maar wie zou menen ineen uithoek te zijn, vergist zich: het land wordt steeds rijker en helderder, de steden worden er moderner dan in het noordelijker Apulië, de mensen zijn er eleganter en chiquer gekleed. Zo ergens, dan is de vermeende armoede en achterlijkheid van strekt weidegebied, waarin talloze kudden schapen, geiten en koeien weidden, is de Tavoliere de laatste eeuw getransformeerd tot de voornaamste graanschuur van Italië, op de vlakte van Emilia na. Een ingenieus bevloeiingssysteem, dat zijn bekroning heeft gevonden in het meest grootse aquaduct ter wereld, maakt de vlakte in Mei tot een immense zee van ruisend koren. De majesteitelijke indruk wordt sterk verhoogd, doordat nergens menselijke nederzettingen zijn te ontdekken: de boeren wonen bqeen in stadjes, de meesten van hen in het grote een- Troia, preekstoel inde kathedraal Barletta: b'ónzeu beeld vaneen Byzantijnse kei: er Zuid-Italië hier een fabeltje. Dieseltreinen brengen u dwars door manshoge cactussen en agaven, dwars ook door olijvenparken en wijngaarden, naar het joyeuze Lecce, waar een stedelijke cultuur van grote verfijning wordt gepleegd. Verderop ligt het Oosters aandoende Gallipoli en het spierwitte Otranto. En kaap Leuca, met haar bijnaam de Finibus Terrae het einde der wereld is het punt, waar de hiel van de laars overgaat in zee, niets dan zee aan alle zijden. Deze vier landschappen samen vormen Apulië, ongeveer 330 km lang en 70 km breed, 6V2 % van het Italiaanse grondgebied uitmakend en bewoond door 3.221.000 mensen, dat is omtrent 7% der Italiaanse bevolking. Het wordt omspoeld door zowel de Adriatische Zee ten Zuiden van de Gargano de golf van Manfredonia vormend als de lonische Zee, die bij Taranto de kracht van haar golfslag verliest ineen bocht, zo veilig dat de Grieken hier reeds hun kolonies stichtten en de moderne tijd er Italië’s oorlogsvloot herbergt. Twee meren heeft het gewest, die beide als zeeresten zijn te beschouwen en gelegen zijn in het uiterste Noorden: dat van Varano en dat van Lesina. Eigenlijke rivieren stromen er niet, zelfs de belangrijkste de Ofanto en de Fortore zijn, zoals steeds in Zuid-Italië, het grootste gedeelte van het jaar droog. De ligging van Italië is gunstig voor de warmtevoorziening en door de nabijheid van de zee geen enkele stad in dit land is meer dan 200 km van de zee verwijderd is Italië tevens gevrijwaard tegen extreme temperatuursverschillen. De enige uitzondering op dat laatste (ik heb hierover in mijn andere werken over Italië nader gesproken) vormt de Povlakte, waar een landklimaat heerst: de zomer is hier vaak warmer dan in Zuid-Italië, de winter echter kouder dan in Nederland. De gemiddelde jaarlijkse temperatuursschommeling beloopt hier van 3 tot 25,2 graden Celsius (in Apulië van 9,9 tot 25 graden). Tegenover de grote temperatuursverschillen staat dan echter een vrij gelijkmatig over het jaar verdeelde neerslag (247, 271, 340 en 259 mm, in resp. lente, zomer, herfst en winter), die ook in totaal genomen vrij groot is. Zien wij nu af van de Alpendalen en de Rivièra klimaatoasen binnen de Noorditaliaanse vlakte —, dan kan gesteld worden dat de rest van Italië een eigenlijk Middellandse Zeeklimaat heeft, duidelijker naarmate men zuidelijker komt. Voor dit klimaat zijnde droge, hete zomers en de vochtige, zachte winters kenmerkend. De grote temperatuursverschillen van Noord-Italië ontbreken hier en wel omdat de winters zeer veel milder zijn. Het volgend staatje kan dit verduidelijken (gemiddelden der laatste zes jaren, temperaturen in graden Celsius): lente zomer herfst winter verschil Milaan 14,0 25,2 14,0 3,0 22,2 Rome 14,7 25,0 17,1 8,5 16,5 Bari (Apulië) 15,0 25,0 18,0 9,9 15,1 Palermo 16,6 25,2 20,3 13,2 12,0 Men ziet dus, dat de zomertemperaturen weinig verschil maken, dat lente en herfst naar het Zuiden toe echter steeds zachter worden en dat er vooral inde winter een zeer groot verschil is tussen Noord- en Zuid-Italië. Stond in het Noorden tegenover een sterke temperatuursschommeling een gelijkmatige neerslag, in het Zuiden gaat een vrij gelijkmatige temperatuur juist gepaard met een grote schommeling inde hoeveelheden regen. Een zeer interessante tegenstelling, die uit dit staatje nader kan blijken (gemiddelden der laatste zes jaren; neerslaghoeveelheid in millimeters) : lente zomer herfst winter verschil min.-max. Milaan 247 271 340 259 69 Rome 101 34 225 287 253 Bari (Apulië) 71 41 189 140 148 Palermo 95 23 188 159 165 Moeten wij hieruit conclusies trekken voor Apulië, dan kunnen het deze zijn: de zomers zijn er warm, maar minder warm dan in Milaan en in Palermo; de winters worden in mildheid slechts overtroffen door die op Sicilië; de lente is er droger dan elders in Italië; absoluut genomen zjjn de zomers nóg droger, maar relatief bezien niet; ook de winters zijn er droger dan inde rest van het land. Zo mijn lezers Apulië willen gaan bereizen, zal dat vermoedelijk inde zomer zijn en daarom zou ik hier nog eens willen benadrukken, dat men nooit moet aarzelen het geldt trouwens voor geheel Italië om Apulië inde hoogzomer te bezoeken. Ten onrechte wordt gemeend, dat de hitte dan ondraaglijk zou zijn. Zij valt echter zeer beslist méé in Parijs is het veel drukkender —, ook al omdat de nabijheid van de zee voor voldoende frisse lucht zorgt. Bovendien is Italië nu eenmaal het allermooist, als de lucht blauw en strak staat en de zon felle slagschaduwen slaat. Voor de ogen der ontroerde reiziger strekt zich dan Apulië uit ineen rijkdom aan kleuren, die het oog nauwelijks vermag te synthetiseren. Die kleurenrijkdom wordt veroorzaakt door de huizen, door de aarde en door de vegetatie: wit zijn de eerste, rood is de tweede, groen de derde, de kleuren dus van de Italiaanse vlag. Noemen wijde vegetatie groen, dan is dat niet inde eerste plaats dank zij de bossen hoewel zij inde Gargano zeer zeker voorkomen, moet Apulië toch bosarm genoemd worden, wat èn aan de droge grond èn aan de eeuwenlange roofbouw is te wijten —, maar dank zij de olijven: het gewest is het grootste olijvenpark van Italië. Kilometers lange rijen van cactussen en agaven, van palmen en vierkante Johannesbroodbomen zorgen echter voor de nodige variatie. De Judasboom is inde lente bezaaid met rosé bloesems. En sinaasappelen, citroenen, bananen, druiven, amandelen en tabaksbladeren vervolmaken de kleurenpracht der flora. De bomen zijn, behalve dus door millioenen olijven, vertegenwoordigd door eucalypten en platanen, cypressen en pijnbomen. Het meest overweldigende decoratiestuk wordt echter gevormd door de bloeiende oleander, die de boulevards van Trani evenzeer siert als de strandpromenade van Gallipoli. De 3.221.000 mensen, die Apulië bevolken, zijn verdeeld over 247 gemeenten, op hun beurt deel uitmakend van vijf provincies: Bari waarvan de provinciale hoofdstad tevens de hoofdstad van het gewest is —, Brindisi, Foggia, Lecce en Taranto. In de provincie Bari woont 38% der Apulische bevolking, inde provincie Foggia 20%, inde provincie Lecce 19%. De provincies Taranto en Brindisi delen samen de overige 23%. In al deze mensen is een Saraceense en Albanese inslag merkbaar, méér dan een Griekse. Zij zijn tamelijk klein van stuk om precies te zijn: 30,2% der recruten heeft een lengte van slechts 161 a 165 cm; 24,2% een van 156 a 160 cm; percentages die ver boven het Italiaanse gemiddelde liggen —, spreken rond Foggia een Albanees dialect en in Soleto een Grieks en zijn voor praktisch 100% lid van de Katholieke Kerk. Vaak wordt gemeend, dat Italië een hoog geboortecijfer zou hebben. Deze mening behoort echter tot de vele fabeltjes, die over dit land bestaan. Elders heb ik u hierover voldoende verteld, maar hier mo- ge ik nogmaals opmerken, dat het Italiaanse geboortecijfer tot de laagste ter wereld behoort en momenteel gelegen is op slechts 17,2 (per 1000 mensen per jaar), tegen 17,4 in Zwitserland, 17,8 in Denemarken, 18,7 in Noorwegen, 19,2 in Frankrijk, 22,4 in Nederland, enz. Terzake bestaat echter een groot verschil tussen Noord- en Zuid-Italië. In het Noorden liggen de geboortecijfers ver beneden het landelijk gemiddelde. Een streek als de Rivièra maar deze niet alleen staat met een cijfer van 10 op de laagste trap in Europa en kent reeds lang geen natuurlijke aanwas meer. Daarentegen zijn in het Zuiden de geboortecijfers aanzienlijk hoger en overtreffen zij zelfs de Nederlandse. Apulië bereikt een cijfer van 23,6. Terloops zij opgemerkt, dat in dit gewest het aantal onwettige geboorten relatief het laagst is van Italië (23,4 pet. van het totaal aantal geboorten, in geheel Italië 33,9 pet.). Ondanks het zeker niet hoog te noemen geboortecijfer neemt de Italiaanse bevolking snel toe. De oorzaak daarvan moet dus gelegen zijn ineen laag sterftecijfer en inderdaad blijkt dit het geval: van Nederland en de Scandinavische landen afgezien heeft Italië het laagste sterftecijfer van Europa: 9,8 (per 1000 mensen per jaar). Ook dit feit is veel te weinig geweten! Herhaald zij dus, dat de Italiaanse geboortecijfers niet hoog zijn en de sterftecijfers zeer beslist laag. Bestaan er terzake van de geboortecijfers grote verschillen tussen Noord- en Zuid-Italië, zeer merkwaardig is, dat de sterftecijfers weinig uiteenlopen, ja zelfs dat zij in het Zuiden nog iéts lager zijn. Opnieuw dus hebben wij hier een feitelijkheid voor ons, die in strijd komt met veelal gehuldigde meningen. Het hoogste sterftecijfer heeft het Noorditaliaanse gewest Piemonte (12,1), het laagste hebben Sardinië, Calabrië en Latium (8,5). Apulië heeft een sterftecijfer van 9,5, dat is dus iets beneden het lan- delijk gemiddelde, dat, zoals we zagen, 9,8 bedraagt. Per 100.000 mensen sterven er in Italië jaarlijks 43 aan tuberculose, in Apulië echter 41. De kanker vraagt in Italië jaarlijks 109 slachtoffers op elke 100.000 mensen, in Apulië echter 58. Het aantal dodelijke verkeersongelukken inde grotere Italiaanse steden bedroeg het afgelopen jaar 1365, waarvan er 30 plaats vonden in Bari en 25 in Taranto. In Italië als geheel genomen lage geboortecijfers (maar grote verschillen tussen Noord en Zuid) en eveneens lage sterftecijfers (weinig verschil tussen Noord en Zuid): het demografisch beeld houdt echter nog meer verrassingen in petto. De zuigelingensterfte is in Italië n.l. vrij hoog: 58 van elke 1000 babies sterven in het eerste levensjaar, ongeveer het dubbele van het Nederlandse cijfer. Zou men in staat zijn dit cijfer te drukken en ongeveer een derde van alle gestorven zuigelingen blijkt aan ingewandsziekten te hebben geleden, zodat door betere voeding veel te bereiken valt —, zou men dus de zuigelingensterfte weten tegen te gaan, dan kan het Italiaanse totale sterftecijfer het laagste ter wereld worden. Van belang is nu weer, dat de zuigelingensterfte in het Zuiden veel hoger is dan in het Noorden (terwijl het totale sterftecijfer in het Zuiden eerder iets gunstiger is te noemen); in Apulië ligt het op 79, na Lucanië het hoogst van gans Italië. Alvorens nu verdere conclusies te trekken, moge ik u uitnodigen onderstaande cijfers te willen bezien (per 1000 mensen, c.q. per 1000 levend geboren babies, per jaar): Italië Apulië geboorten 17,2 23,6 sterf ten 9,8 9,5 zuigelingensterften 58,0 79,0 geboorteoverschot 7,4 14,1 aantal mensen per km2 168,0 171,0 Zijnde geboortecijfers van geheel Italië zeker niet hoog te noemen, van die in Apulië zou men dit inderdaad wel mogen beweren. Door geboortebeperking in dit gewest moet het dus theoretisch nog mogelijk zijn het cijfer te drukken. Gezien echter de grote weerstanden tegen een dergelijk handelen (het in Noord-Italië zo duidelijk aan de dag tredend rationalisme op sexueel gebied ontbreekt hier), is het zeer de vraag of de daling wel zó sterk zou worden dat hieruit enige verlichting zou ontstaan. Ook de meeste Italiaanse bevolkingstheoretici zelf menen, dat een politiek van geboortebeperking de oplossing zoekt waar zij niet te vinden is. Nog altijd, daarom, vangen in het Zuiden de netten der gezinnen het vliedende water van de tijd op, waarmee een stuk eeuwigheid wordt verworven. De sterftecijfers van Italië zijn alreeds zeer laag, die van Apulië zijn zelfs nog iets gunstiger. Te verwachten valt, dat zij inde toekomst echter nog meer zullen dalen, omdat de zuigelingensterfte kan worden gedrukt. Het gevolg hiervan is, dat het Italiaanse geboorteoverschot weinig neiging tot daling zal vertonen. Momenteel is het dus 7,4: in absolute getallen betekent dit, dat de Italiaanse bevolking jaarlijks met omtrent 350.000 mensen toeneemt. Het Apulische geboorteoverschot van 14,1 jaarlijks ongeveer 45.000 mensen zal vermoedelijk evenmin afnemen, want ook al zouden de geboortecijfers dalen, de sterftecijfers zullen dat, door geringere zuigelingensterfte, eveneens. De bevolkingstoename in Apulië en geheel Zuid-Italië is en blijft groter dan inde rest van het land, wat de z.g. meridionalisering van Italië tot gevolg heeft. Men verstaat hieronder de voortdurende migratie, die binnen Italië van Zuid tot Noord plaats vindt en grote consequenties heeft, waarover ik elders heb geschreven. Wat tenslotte de bevolkingsdichtheid betreft, het Gaan wij na, hoe de bevolking van Apulië over het gewest is verspreid, dan blijken gehuchten en kleine dorpen bijna geheel te ontbreken, maar waarlijk grote steden evenzeer. Slechts 2% der bevolking woont in plaatsen met minder dan 3000 inwoners, nergens elders in Italië is zó’n laag percentage te ontdekken. En anderzijds zijn alleen Bari en Taranto steden van formaat. Maar een derde van de Apulische bevolking woont in stadjes van ongeveer 30.000 inwoners! En 19 gemeenten geen ander Italiaans gewest overtreft dit cijfer —— hebben een inwonertal tussen de 30 en de 100.000! Concreet gesteld: Apulië is een land, waar de bevolking in landstadjes en middelgrote steden is samengetrokken. Historische redenen als thans verdwenen piratendom en malaria, het bij elkaar bescherming zoeken tegen vreemde despoten, het feit dat de Tavoliere eeuwenlang een weidegebied was, hebben dit veroorzaakt. Vooral in Noord-Apulië is het gemis aan menselijke nederzettingen op het platteland en de immense leegte van de vlakte opvallend. Maar op regelmatige afstanden van elkaar liggen de stadjes die, ondanks een toch zeer behoorlijk inwonertal, een ietwat dorpse indruk maken doordat het boerendom van gans de omgeving er ’s avonds heentrekt om ze ’s morgens weer tijdelijk te verlaten. In volgorde van grootte gerangschikt, hebben de navolgende Apulische steden meer dan 30.000 inwoners: Bari 268.000, Taranto 169.000, Foggia 96.000, Andria 67.000, Barletta 65.000, Lecce 64.000, Brindisi aantal bewoners per vierkante kilometer: Italië als geheel is minder dicht bevolkt dan Nederland, België, Engeland en West-Duitsland, maar dichter dan Frankrijk, Zwitserland, Spanje en alle andere Zuideuropese landen. De dichtheid van Apulië ligt iets boven het landelijk gemiddelde. Inde rij van 19 gewesten, die Italië telt, neemt het de zevende plaats in. 58.000 en Molfetta 56.000. Van deze maakt Bari inderdaad de indruk vaneen zeer grootsteedse plaats, ja welhaast vaneen wereldstad. De politieke situatie: uitsluitsel hierover geven het best de resultaten van de provinciale en gemeentelijke verkiezingen, die in 1951-’52 voor het laatst werden gehouden. Zij luidden als volgt (van enige snipperpartijtjes zien wij af): percentage partij der stemmen verkregen zetels Christendemocraten 31,2 53 Liberalen 3,5 Saragat-socialisten 2,3 1 Republikeinen 0,9 1 Totaal centrum 37,9 59 Communisten 20,0 32 Nenni-socialisten 12,5 25 Totaal linkerblok 32,5 57 Neo-fascisten (MSI) 8,3 8 Monarchisten 11,3 12 Totaal rechterblok 19,6 20 De centrumpartijen, waarin de Democrazia Cristiana sterk domineert, hebben dus een relatieve meerderheid; het linkerblok weet ongeveer 1/3 van de bevolking achter zich; het rechterblok 1/5. Geheel in overeenstemming met de elders in Italië bestaande politieke situatie is die van Apulië niet. Het rechterblok immers behaalde in het ganse land slechts 11,2 pet. der stemmen en in Apulië ten koste van vooral de Christendemocraten aanzienlijk méér. Brj nadere analyse blijkt, dat de sterkte van het rechterblok in Apulië voornamelijk op de monarchisten steunt. Inderdaad is Apulië eender machtigste bolwerken van de Italiaanse monarchistische partij. Voor de oorzaken daarvan, evenals voor een nadere beschrijving der diverse politieke partijen, moge ik naar mijn algemene werken over Italië verwijzen. Bovendien komen wij er ook in dit boek nog op terug (blz. 122). Hier moge echter nog op het merkwaardige feit worden gewezen, dat in geen enkele Apulische stad de Christendemocraten aan het bewind zijn kunnen komen. Wel hadden zij meestal de relatieve stemmenmeerderheid, maarde overige partijen zijn er door coalities en afspraken in geslaagd, zelf het heft in handen te nemen. Bari, Foggia en vooral Lecce worden door het rechterblok geregeerd. Taranto en Brindisi staan onder een rood bewind. De Italiaanse volksaard is in Noord- en Zuid-Italië markant verschillend. De noorderling voelt zich verheven boven de naar zijn mening slordige en minder efficiënte zuiderling. Deze echter meent diep in zijn hart, dat hij alleen het leven leeft zoals het waard is geleefd te worden. Hij moge minder zakelijk zijn, hij heeft een groter neiging tot abstractie en bespiegeling. Op het terrein van de filosofie heeft het Zuiden inderdaad de knapste denkers geleverd. Maar ondanks de verschillen zijn zowel noorderling als zuiderling Italianen. Een vanzelfsprekende opmerking, zegt ge? Toch niet, want het is juist dat mysterieuze spel en tegenspel van niet en toch wèl anders zijn, dat het begrijpen van de Zuiditaliaanse bevolking zo moeilijk en een verblijf er onder zo boeiend maakt. Eerst als men lange tijd onder de Zuid-Italianen heeft mogen verkeren, wordt dat karakteriologisch weefsel duidelijk, waarin nu eens een a-Italiaanse schering en dan weer een puur- Italiaanse inslag overweegt. Bij een eenmalig bezoek is dat nog niet het geval, temeer niet daar Noord en Zuid over elkaar zeer eigenaardige meningen hebben. De zegswijze „Tot Florence wordt gewerkt, van Florence tot Rome wordt gewerkt en gepraat, bezuiden Rome alleen maar gepraat” is er een, die ongetwijfeld vaneen Noord-Italiaan afkomstig is en schromelijk overdrijft, zo niet van elke waarheid is verschoond. Men moet er rekening mee houden, dat Italië nu eenmaal in talrijke, in zichzelf tamelijk afgesloten landschappen als in kamertjes is verdeeld. Ik weet niet, wie hiervoor de term „campanilismus” heeft uitgevonden, maar zij is kostelijk! De campaniles zijn zo men weet de klokketorens en met campanilismus wordt bedoeld, dat elke stad en elk dorp vaak niet verder kijkt dan haar of zijn klokketoren hoog is! Dit komt er dan niet alleen op neer, dat de Veronezen zichzelf en hun stad veel beter en mooier achten dan het nabije Vicenza en zijn bewoners; het heeft ook tot gevolg, dat men andere steden vrij weinig bezoekt. U moogt aan honderd mensen uit Florence vragen, of zij ooit in Apulië zijn geweest en u krijgt van negen en negentig een ontkennend antwoord! U moogt aan iemand, die jarenlang in Rome woont, vragen of hij ooit Lecce heeft bezocht: hij zal u vertellen, dat dit niet het geval is. Het gevolg van deze situatie is, dat men de beweringen vaneen Noord-Italiaan over het Zuiden steeds met een zakje zout moet nemen. Niemand kent zichzelf het best, ook een volk niet. Reizend naar Apulië moet ge u dus nooit inde war laten brengen door wat ge in b.v. Milaan en Florence over dat gewest hoort opmerken. Men heeft Apulië vermoedelijk evenmin gezien als u op dat moment. En nooit ik herhaal, nooit moogt ge een mening overeen stuk Italië, laat staan over Apulië, verdedigen met het argument: „Dat heeft een Itali- Laat mij u enkele beweringen over het Zuiden door Noord-Italianen graag gemaakt en door niet-Italianen grif overgenomen weerleggen. Onderstellend, dat ge weet hoezeer Noord-Italië een hypermodern gebied is (zie mijn „Land van zingend water”), bezie ik al het volgende dan vanuit de vergelijking tussen Noord en Zuid. Dat het Zuiden morsiger en vuiler zou zijn dan het Noorden, gaat voor bepaalde gedeelten van het Zuiden op, maar in geen geval voor Apulië. De witte stadjes in het gebied tussen Bari en Lecce zijn volmaakt proper en evenaren in dit opzicht vaak de Zwitserse. De onjuistheid van de mening, als zou het Zuiden een groter aantal misdadige typen herbergen, blijkt hieruit, dat in Milaan 1,95 pet. der bevolking met de strafrechter in aanraking is gekomen, in geheel Italië 1,48 pet., maar in Bari 1,41 pet. en in Lecce 1,15 pet. En wat de onbetrouwbaarheid en de diefstal betreft: u kunt het geloven of niet, maar schrijver dezes heeft in Apulië nog nooit een koffer op slot gedaan, ineen hotel niet en ineen deposito vaneen station niet, maar hij is zomin als in, laat ons zeggen, Genève en Zwolle ooit voor één cent bestolen. Ge kunt in Apulië een straatjochie gerust met een groot bankbiljet naar een kroegje sturen om het te laten wisselen: na enige tijd komt hij hollend teruglopen en wenst absoluut geen kleingeld als beloning. Reizend per trein, kunt ge zonder angst uw filmtoestel op uw plaats laten liggen, als ge naar de restauratiewagen gaat: geen mens zal het wegnemen. Nog nooit heeft een taxichauffeur in Apulië mij één kilometer omgereden om meer te verdienen (de taxi’s hebben trouwens ordentelijke taximeters, wat dacht u). Neen, Apulië is niet de Balkan en niet de Amsterdamse onderwereld. En de mening, dat een dame aan me zelf verteld!”. Dat ge dus nóg minder waarde moet hechten aan wat u over Apulië leest in algemene Italiëboeken, spreekt vanzelf. er bezwaarlijk alleen zou kunnen reizen, is eenvoudig te dwaas om over te spreken, want zij kan dat daar evengoed als in Limburg. Wat de winkels betreft: afdingen kan men alleen bij stalletjes en op marktjes, evenals trouwens in Nederland. Zoudt u ineen gewone winkel willen gaan afdingen, dan zal de verkoper zich verbaasd afvragen, uit welk achterlijk land u in vredesnaam afkomstig bent. Voor afzetten behoeft u geen enkele angst te hebben: u betaalt de artikelen niet duurder en niet goedkoper dan de inwoners zelf dat doen. Herhaald zij bij dit alles: ik spreek over Apulië, niet over andere gebieden in Zuid-Italië, (of dat nationale Italiaanse misverstand, dat Napels heet!) en slechts bij de stationsuitgangen van Bari en Foggia, laat mij het eerlijk toegeven, schijnt een bepaald slag lieden bij de Napolitanen inde leer te zijn gegaan Er wordt door mensen, die niet ofwel slechts korte tijd in Apulië zijn geweest beweerd, dat er in het Zuiden niet zou worden gewerkt en de bevolking er veel luier zou zijn dan in het arbeidzame Noorden. Als bewijs daarvan haalt men dan aan, dat de piazza van elk plaatsje alle uren van de dag vol mensen is, die niets anders doen dan wandelen. Men ziet daarbij echter over het hoofd, dat de piazza de eigenlijke woonruimte van de zuiderling is (dat was inde oudheid al zo), waartoe ook het klimaat noodzaakt. Maar op die piazza worden dan ook de zaken gedaan, die elders op het bureau of aan de borreltafel tot stand komen! Bovendien is de dagindeling van de zuidelijke bevolking een gans andere: nog vóór de toerist aan zijn ontbijt zit, heeft de Apuliër al drie uur gewerkt, hij gaat dan door tot twaalf uur, houdt zijn rust tot vijf uur en werkt daarna nog tot het donker wordt. En hij werktin rustig tempo, want het klimaat vereist hier geen allegro maar een largo. Wanneer de reiziger zich niet laat verblinden door de slapende Apuliërs inde namiddag, maar nagaat hoeveel uren van de vier en twintig zij aan ploeteren besteden, kan hij een nieuw opgehelderd misverstand bergen bij de vele, die hij tijdens zijn reis reeds in zijn koffer heeft gedaan. En met temeer vreugde èn begrip zal hjj tussen acht en elf uur ’s avonds deelnemen aan datzelfde verschijnsel, dat men in Spanje de Paseo noemt en ook hier wordt aangetroffen: het flaneren van alleman over de brede trottoirs. In lange rijen wandelen, gearmd, de vrouwen en meisjes en aan de overkant lopen de mannen. Kinderen stoeien tussen de benen der volwassenen door en genieten alle mogelijke voorrechten. De mooiste producten van Fiat snellen langs het glimmende asfalt van de corsi in Bari en op het domplein van Lecce geheel door barokgebouwen omsloten bruist het leven als een heksenketel. De dagelijkse arbeid is gedaan, nu klopt de hartslag van het leven. Meisjes met gitzwarte haren verkopen geurige bloemen aan de terrasjes en verdrijven met die geuren de lucht van schoenpoetsers. Een Noorditaliaanse stad als Turijn of Bologna is chique, dames vooral kunnen er hun hart ophalen aan de gracieuze kleding en het is een genot om er ’s avonds de mannen te zien rondlopen in hun smetteloze costuums. Maar in Apulië is dit zeker niet anders: vooral de stad Lecce is op dit punt een bijzonder grote verrassing, de vrouwen kleden er zich op een uiterst smaakvolle wijze. In Bari frappeert het u vooral, hoe dezelfde babies die overdag zonder luierbroekje rondliepen inde, natuurlijk ook hier aanwezige volksbuurten, ’s avonds aan de hand van hun ouders langs de zee en de winkelstraten lopen, zó keurig aangekleed als Nederlandse kindertjes slechts op de hoogste feestdagen zijn. Trouwens: babies zonder luierbroekjes zijn iets heel gewoons, maar geen enkel ouder meisje loopt in 6horts. De Apuliër hecht zeer veel waarde aan de uiterlijke verschoning. Het dragen van shorts en leren broeken, het rondlopen in opgestroopte mouwen en zonder jasje geldt buiten de uitgesproken badplaatsen als onbeschaafd. Tot zover de beweerde verschillen tussen Noord en Zuid en de daaruit voortspruitende misverstanden. Wij komen nu tot bepaalde algemene karakteristieken van de Italiaanse volksaard, die in het Zuiden in Apulië met name sterker geaccentueerd zijn dan in het Noorden. Daartoe behoort allereerst het moeilijk kunnen denken vanuit de staatsidee. Wij bedoelen dit: het Italiaanse leven zal men nooit begrijpen, als men er niet van uitgaat, dat de mens hier als persoon en niet als staatsburger tot de grootste prestaties komt. Er bestaat en in het Zuiden is dit sterker dan in het Noorden een onverzoenlijkheid tussen het vlak, waarop de persoon leeft en dat waarop de staatsburger vertoeft. Terecht kan worden gesteld, dat de Italianen groot zgn en de Italiaanse staat vaak klein is. De Italiaan houdt er sinds de Renaissance twee levenswijzen op na: een privé voor zichzelf en een voor de officiële buitenwereld, waaraan hij de formeel noodzakelijke eer betuigt. De Italiaan valt snel terug op een persoonlijk vlak. De vele oorlogen, invasies en vreemde heersers, vooral weer in het Zuiden, hebben deze trek gevoed. Dein Engeland zo sterk levende „common”-gedachte is in Italië weinig bevorderd. Daardoor ontstond zo vaak een gebrek aan evenwicht tussen de sterk individuele vrijheid en de verwaarloosde politieke. Steeds is de (Zuid-)ltaliaan in oppositie tegen het gezag. Verdere uitwijdingen daarover zijn hier niet ter zake doende, maar het is wel nuttig om er op te wijzen, dat vooral in het Zuiden zeer eerzame lieden belastingontduiking tot de gewoonste zaak ter wereld rekenen en dat men er altijd spreekt over „die van Rome” (en dat niet in gunstige zin). Het individu scheidt zich in Italië Markanter in het Zuiden dan in het Noorden zijn ook de typische kenmerken van het Italiaanse verkeerswezen. Elders heb ik gemeend te kunnen poneren, dat het soms chaotische eigenlijk alleen maar: chaotisch lijkende verkeerswezen in Italië een uiting is van eveneens het terugvallen op het persoonlijk vlak en het ontbreken van de „common”-gedachte. Zo eveneens lijkt mij het lawaai en het gebruik van de claxon een uiting te zijn van de persoonlijkheid. In het Zuiden is dit alles nog duidelijker merkbaar dan in het Noorden. Maarde grote intelligentie van de zuidelijke bevolking speelt hier een rol: er wordt in het verkeer zeer veel geïmproviseerd. Kwesties van voorrang en dergelijke worden er opgelost van geval tot geval, soepel en naar gelang de concrete situatie dat eist. Het verkeer is vloeiend en de weggebruiker reageert zeer snel. Al bij al ontstaan er dan ook aanzienlijk minder ongelukken dan in noordelijker streken Niets is in Italië natuurlijker dan het bovennatuurlijke en ook dit valt in het Zuiden nog veel meer op dan in het Noorden. Met Gods heiligen gaat men om als met kameraden en van elke leuke baby wordt gezegd, dat hij op „Gesü Bambino”, op het kindeke Jezus gelijkt. Het godsdienstige leven is ontvankelijk en kinderlijk, de gemoedelijkheid overtreft de steeds zoveel mogelijk vaneen samenleving, die van het gezin uitgezonderd, af. Het wordt dan ontdekkingsreiziger als Columbus, avonturier als d’Annunzio, dan wel kunstenaar als Michel Angelo. Misschien ook wel simpelweg schuimer als de befaamde Ghino en zijn latere opvolgers inde Maffia, door de grote massa niet beschouwd als vijand, maar juist als vriend van de gerechtigheid, die door de staat naar men meent niet gebracht zou kunnen worden. En in alle gevallen wordt het individu bewonderd als de man, die de geheime dromen van allen realiseert. Leccey portaal aan kerk S. Nicola e Cataldo Rond Martina Franca: trullilandschap strenge vorm. God is niet zozeer de God der wrake dan wel van de liefde en Hij zal veel vergeven. Wanneer op het station van Foggia met grote letters „Viva Dio” staat gekalkt, kunnen wij ons glimlachend afvragen of men daarover inde hemel wel zo verheugd zal zijn; —wij kunnen er ons ook over ergeren; deze Apulische gemoedsuiting komt in wezen voort uiteen zich sterk met de eeuwigheid en het bovenzinnelijke verbonden weten. O zeker: het feit, dat het Katholicisme geen tegenspeler vindt, dat het niet behoeft te botsen en te strijden, is voor een correcte uitoefening der eredienst niet bevorderlijk. Wanneer een priester u vanuit zijn biechtstoel sissend wenkt en u dan pamfletten uitdeelt over de schoonheid van de stad zijner inwoning; wanneer een bisschop in vol ornaat door de kerk schrijdt, links en rechts olijk wuivend naar zijn vrienden en bekenden en nu en dan stilstaande om een praatje te maken; wanneer knaapjes krijgertje spelen tussen de kerkpilaren en de priesters aan het altaar ruzie maken over de juiste plaatsing van het Evangelieboek; —is dat objectief bezien niet geheel correct te noemen. En toch: men zij voorzichtig in zijn oordelen, vooral als Nederlander. De godsdienstige en religieuze instelling van de Zuid-Italiaan komt uiteen geheel andere denkwijze voort dan de onze, ook dan de onze wanneer wij Katholiek zijn. Zolang men niet heeft weten door te dringen tot het diepste punt van de volksziel, houde men een oordeel beter voor zich. Elk volk vindt een ander nu eenmaal belachelijk, maar vaak hebben zij beide ongelijk. De Italianen zijn er al lang mee opgehouden om met hun God te redetwisten. De laatste die dit probeerde was Savonarola: maarde Florentijnen verbrandden hem dan ook op de piazza della Signoria. Sindsdien strijden de Italianen alleen nog maar met hun heiligen. Montanelli vertelt het kostelijk en waar verhaal van iemand, die vier kandelaars uit een kerk gestolen had en deswege inde gevangenis zat. Maar slechts twee er van had hij zelf behouden, de andere had hij naar S. Franciscus gebracht, naar diens kerk, die veel armer was. Hij was niet gearresteerd tijdens de diefstal, maar toen hij de kandelaars aan Sint Frans schonk en dat had de dief boos gemaakt, want het was geheel onverenigbaar met het idee dat hij zich van heiligen had gevormd. Als men hem nu gepakt had, toen hij uit de Ambrosiuskerk de kandelaren stal, nu ja, die heilige had er per slot recht op om boos te zijn. Maar dat hg gestraft werd op het moment, dat hij de heilige Franciscus in zijn diefstal liet delen, was hem des te onbegrijpelijker nu hij immers met Sint Frans een pact had gesloten, waarbij de helft der buit zou worden gedeeld. Dat pact was afgesloten volgens alle regels van het spel. De dief had eerst a fond perdu een waskaars gekocht, was voor het beeld van Sint Frans gaan zitten en had hem het voorstel gedaan: 50 procent als alles goed ging. Risico voor de heilige zat er niet aan, want niemand immers zou op het idee komen om hem te arresteren. Maar wel zou hij, zonder zelf een vinger uitte steken, twee kandelaars krijgen. Men begrijpt: gepakt te worden, juist op het moment dat de dief aan Sint Frans de beloofde cijns offerde, was ongehoord. „U begrijpt toch, nietwaar, als men zelfs niet meer op zijn heiligen vertrouwen kan, wordt het leven helemaal onmogelijk ” Neen, lezer, probeert u vooral niet om deze gedachtengang op een of andere manier te begrijpen. Want zou u dat op een goed moment gelukken, dan zoudt u hebben opgehouden Nederlander te zijn De Zuid-Italiaan staat, de Noord-Italiaan staat en zit, de Nederlander zit. De Zuid-Italiaan vindt het hoogst merkwaardig, dat de man uit noordelijker streken en landen blijkbaar altijd de behoefte voelt om te gaan zitten. Zelf gaat hij zelden zitten, niet ineen café, niet om de krant te lezen, niet om een gesprek met zijn vrienden te voeren, niet om de Mis te horen en zelfs niet om een zeer individuele handeling op een zeer gesepareerde plaatste verrichten. Toegegeven: inde beide vorige zinnen zit iets van overdrijving, maarde kern van waarheid wordt daardoor niet geschaad. De Zuid-Italiaan is een uitgesproken sta-mens. En zo men hem op de terrasjes ziet zitten, is dat meestal zonder iets voor zich. Wil hij namelijk iets drinken, dan waarschuwt hij de bediende. Tot eten of drinken wenst hij niet te worden gedwongen. Heeft hij geen trek, dan zal niemand het hem kwalijk nemen dat hij desondanks op een terrasje plaats neemt. En daarmee zijn wij tevens gekomen op een laatste Italiaanse karaktertrek, die in het Zuiden nog meer uitgesproken is: de matigheid, in het drinken vooral. Het (al te) veelvuldig gebruik maken van alcohol komt in Italië niet voor. In Zweden is een derde van alle verkeersongevallen terug te brengen op drankmisbruik, in Italië echter is een chauffeur die te diep in het glas heeft gekeken een witte raaf, in Zuid-Italië is hij zelfs totaal onbestaanbaar. Over dronken mensen, die er overigens zeer weinig zijn, lacht in Zuid-Italië niemand: hun optreden is eerder een publiek schandaal. Voor de rest heeft de Zuiditaliaanse bevolking dezelfde kenmerken als de overige bewoners van de laars vol rozen. En wat daarbij ons Nederlanders die zo sterk neigen naar strakheid en gewichtigheid altijd weer treft is dit: in Italië is er de vrijheid van de kinderen Gods. Die vrijheid vangt u op, gooit uw masker af en gunt u, wat men in Nederland zo zelden verdraagt, uw eigen leven. Als het gordijn der historie opgaat, wordt het Apulische toneel bevolkt door Messapiërs, Japygiërs en andere volksstammen. Zij bouwen de zonnetempel in Patü en de gigantische steenmuren van Manduria. Zij bouwen hun huizen inde vorm van gekoepelde hutten trulli —, waarbij wel steen maar geen cement te pas komt. Maar wat doen zij verder? Wij weten het niet, zij zijn voor ons weinig meer dan schimmen. In het volle licht der geschiedenis voltrekt zich nu in Apulië de kolonisering van het gebied door Phoeniciërs, Grieken en Romeinen. Wij schrijven: 8e eeuw voor Christus. En op het sprookjeseiland Sicilië het Amerika der oude wereld stichten de Grieken hun stad Naxos. Terzelfder tijd bouwen zij op het Italiaanse vasteland de plaats Kyme (Cuma), de moederstad van Pozzuoli en Napels. Noordelijker gaan zij niet, want wonen daar niet de geheimzinnige Etrusken? Maar Naxos en Kyme zijn voldoende om de Griekse cultuur te doen uitstralen over gans Zuid-Italië. Als een reeks parels aan Italië’s rokzoom verrijzen nieuwe steden in het verblindend licht: Metaponto, Sibari, Crotone en vooral Syracuse en Taranto. Magna Graecia Groot-Griekenland —is geboren. Het kan staatkundig vergeleken worden met het 20e-eeuwse Europa en de onderlinge twisten der steden kleinere getallen mogen ons hier niet verblinden zijn als die tussen de diverse staten in de latere historie van het Avondland. Een macht als die van Taranto is niets minder dan een antiek Enge- Magna Graecia „In tausend Formen magst du dich verstecken, doch, allerliebste, gleich erkenn ich dich; du magst mit Zauberschleiern dich bedecken, allgegenwartige, gleich erkenn ich dich”. (Edschmid). land. De betekenis der Zuiditaliaanse steden in het Griekse geheel is groot, zeker veel groter dan aan de jeugd op de 20e-eeuwse gymnasia zal worden verteld. Hier plaatst Archimedes zijn brandspiegels, hier voert Aeschylos zijn drama’s op in het theater van Syracuse, hier ademt Plato zijn ideeën uit. Toegegeven: Apulië is van Groot-Griekenland niet het belangrijkste onderdeel, maar tot de mannen die de geschiedenis van Taranto leiden behoort toch een Milon zesmaal overwinnaar op de Olympische Spelen —; een Ikkos, die een medisch dieet samenstelt; een Philolaos, die de beweging der aarde nagaat; en een Alkmaeon, die zich op de hoogte stelt van de bloedcirculatie in het menselijk lichaam. De wiskundige Archytas is er de grote staatsman. Later zullen de Romeinen veel van de bewoners van Taranto leren, zij zullen hun cavalerie naar het voorbeeld van Taranto opstellen. Livius Andronicus, een slaaf uit Taranto, zal hun eerste literator worden en Ennius, met zijn Annales in verzen, hun eerste historicus. Steeds groter wordt de macht der Romeinen. En als in Italië alleen de Griekse steden van het Zuiden nog buiten hun machtssfeer liggen, gaat Taranto het gevaar inzien. De stad is rijk, met Rome en Capua de grootste bovendien van het Italiaanse vasteland. Zij verklaart aan de Romeinse senaat de oorlog en gaat, om inde behoefte aan soldaten te voorzien, een overeenkomst aan met Pyrrhus, de koning van Epirus. Dank zij de hulp van olifanten verslaat deze de Romeinen „nog zo’n overwinning en wij leiden een nederlaag”, de uitdrukking Pyrrhusoverwinning is ontstaan —, maar zet niet dóór. De Romeinse veldheer Curius Dentatus (van wie gezegd wordt, dat hij van tegenstanders geen geschenken aanneemt, omdat hij liever over rijken wil regeren dan zelf rijk zijn) krijgt gelegenheid zich te herstellen en in 275 voor Chr. wordt Pyrrhus be- slissend verslagen. Zo verheugd zijnde Romeinen om hun overwinning, dat zij de bij het slagveld gelegen stad Maleventum in Beneventum omdopen! Taranto is nu verloren, Rome gebiedt over gans Italië en kan zich aangorden tot de strijd met Carthago. De krijgsfortuin begunstigt nu eens de ene en dan de andere partij en Apulië ziet het aan, hoe op zijn grondgebied bij Cannae—Hannibal in 216 voor Chr. een meesterlijke tangoperatie uitvoert. Inde vlakte kan de numeriek zwakkere Carthaagse legermacht haar ruiterij ontplooien en de 85.000 Romeinen nooit heeft Rome zo’n sterk leger gehad onder C. Terentius Varro en L. Aemilius Paulus verpletterend verslaan. Zuid-Italië valt dan van Rome af, maarde uiteindelijke zege is toch voor de Eeuwige Stad. Apulië gaat delen inde Pax Romana, in het zegenrijk Romeins bewind, dat op het stuk van politiek en civilisatie een hoogtepunt in het menselijk kunnen bereikt. Ook al is het gewest waarvan het zuidelijk deel Calabrië wordt genoemd, terwijl het 20e-eeuwse Calabrië de naam Bruttium draagt —, ook al is Apulië van het Romeinse rijk slechts een uithoek, de Romeinen laten er hun amfitheaters achter in Canosa en Lecce, in Lucera en Ordona, hun aquaducten in Bovino. Brindisi wordt het eindpunt van de befaamde, in Rome beginnende, via Appia. In deze plaats kan men overvaren naar Dyrrhacchium (Durazzo), vanwaar de via Egnatia naar Athene en Byzantium voert. In Lecce landt na de moord op Caesar de jonge Octavianus, de latere keizer Augustus, om zijn aanspraken op de troon te komen verdedigen. De stad Lucera wordt onder keizer Constantijn hoofdplaats vaneen der 29 rijksprovincies. Er zijn innerlijke storingen zoals de slavenopstand in 73, die meerde antieke instelling van de slavernij als zodanig belicht dan een sociaal pro- bleem opwerpt inde latere betekenis van het woord —, maarde grote lijn der historie wordt toch bepaald door de ineenstorting van het Romeinse rijk als gevolg van de vermolming der macht en de aanvallen van buiten. Inde 5e eeuw trekken de Vandalen en de Westgothen, inde 6e eeuw de Oostgothen door Zuid-Italië. Maar sterker zetten zich, onmiddellijk hierna, de Byzantijnen in het Zuiden vast. Het Romeinse rijk is dan al sinds eeuwen verdeeld ineen westelijk en een oostelijk deel, waarvan het eerste weliswaar inde golven der oprukkende barbaren is verdronken, maar waarvan het tweede inde hoofdstad Byzantium zich nog in pracht en praal te buiten gaat. En wanneer de Gothen de afgrond zijn ingejaagd en de as van hun koning Theodoric door de wind is verstrooid, acht de Byzantijnse keizer het ogenblik gekomen om het Romeinse imperium te herstellen van het Oosten uit. Wel zal hem dit niet gelukken, maar voor Zuid-Italië breekt nu toch een tweede Griekse periode aan, die althans wat Apulië betreft ten minste evenveel sporen achterlaat als de eerste. Het is thans, dat Griekse dialecten ingang vinden: rond Soleto zullen zij inde loop der eeuwen steeds blijven;gSïïproken. En eerst in 1071 zal de laatste Grieks—Byzantijnse stadhouder door de Noormannen worden verdreven uit Bari de hoofdstad van het Byzantijnse rijk in Zuid-Italië —, eerst in 1080 uit Taranto. In deze tijd zullen de Romaanse kathedralen worden gebouwd, die als gestrooid staan over het Apulische land. Thans echter is het zover nog niet. De Byzantijnen zijn nog heer en meester. Wij kunnen daarom onze blik gaan wenden naar Noord-Italie. Een zijsprong dus naar noordelijker streken, waar de Oostgothen opgevolgd zijn door de Longobarden, die met de, ook hier doorgedrongen, Byzantijnen in voortdurende conflicten zijn gewikkeld. Wat er nog aan laatste resten van Romeinendom over is verwoesten zij bij hun tochten van Noord naar Zuid, waarbij zij zelfs Apulië bereiken en Oost van Napels het koninkrijk Beneventum stichten, dat ook nog stand houdt als de Frank Karei de Grote aan de Longobardische heerschappij in het Noorden een einde maakt. Wat deze Karei de Grote aan goeds doet wordt door zijn opvolgers weer teniet gedaan: de feodale verdeling van Italië begint, grote landerijen worden in ruil gegeven voor een slechts nominaal vazalschap. In 888 komen de feodale heren te Pavia bijeen en proclameren daar het koninkrijk Italië, dat los zal moeten staan van het door Karei de Grote gestichte Heilige Roomse Rijk. Maar hun leven, zowel als dat van hun koninkrijk, is kort. Onderling twistend, halen zij Otto I de Grote van Saksen de Alpen over. Vanaf 951 wordt Noord-Italië gecontroleerd door Duitsers, die zich wederom heersers van het H. Roomse Rijk noemen. En als de Saksische Ottonen verdwijnen, komen van 1024 tot 1125 de Frankische keizers, die op hun beurt in 1154 worden opgevolgd door de Hohenstaufen. Dit geslacht moet strijden op een dubbel front: tegen de paus en tegen de macht der zelfstandig wordende steden, die de paus achter zich weten. Sinds de monnik Hildebrand onder de naam Gregorius VII de pauselijke stoel heeft beklommen, is zich de z.g. investituurstrijd de strijd tussen paus en keizer over de suprematie van, dan wel de coördinatie tussen deze beide „zwaarden” in al haar middeleeuwse felheid en hartstocht gaan ontwikkelen. En vooral met de Hohenstaufer Frederik I Barbarossa is het pausdom niet gemakkelijk klaar. Noord-Italië beleeft een tijd, berstensvol onzekerheid en angst, moord, cynisme en bandeloosheid. Dat inmiddels toch de heerlijke pracht der kerk- en paleisgevels kan opbloeien in dit land, zal latere generaties altijd weer treffen. Of wordt er toch steeds een evenwicht hersteld? De 20e-eeuwer moge hierover filosoferen; Frederik Barbarossa zal zich hiervoor geen gelegenheid gunnen, als hij in 1176 bij Legnano het onderspit moet delven tegen dein een Lombardische Liga verenigde steden. Hij moet zijn eisen intomen en de keizerlijke politiek heeft op Frederik II te wachten om weer een waardig verdediger te vinden. Inmiddels kunnen wij daarom in gedachten naar Zuid-Italië terugkeren. Een reusachtig keizerbeeld in Barletta zal voor latere eeuwen er van getuigen, dat de Byzantijnen hier nog steeds heer en meester zijn. O zeker, de Longobarden strekken hun tochten uit tot Bari en Trani, tot Otranto en Gallipoli zelfs. En op het schiereiland van de Gargano zoeken zij de aartsengel Michael op. Toegegeven wederom: behalve door hen worden de Byzantijnen ook door de Islam bedreigd. Landen de Arabieren in 827 niet op Sicilië en nemen zij in 834 niet de stad die hun oogappel zal worden: Palermo? Bouwen zij daar te midden van geurige sinaasappeltuinen niet hun monumenten vol sensuele gratie? Inderdaad, maar op het vasteland van Zuid-Italië krijgen zij geen invloed, want hun tocht naar Taranto en Bari heeft geen blijvend gevolg. Neen, de Byzantijnse heerschappij schijnt nog geen einde te zullen nemen. Maar dan verschijnen inde 11e eeuw de Noormannen! Zij zijn van Scandinavische oorsprong en hebben zich alreeds in Frankrijk vastgezet. Twee nieuwe rijken willen en zullen zij tot bloei gaan brengen: Engeland en Zuid-Italië, Sicilië vooral. Sicilië gaan zij zuiveren van de Arabieren, Apulië van de Byzantijnen. Men zegt, dat bij het heiligdom van de aartsengel Michael op de Gargano een schare Noormannen aan de Apulische vrijheidsstrijder Melus bijstand heeft beloofd tegen de Byzantijnse overheersers. Anderen vertellen, dat de Noormannen, terug- kerend uit Palestina, de stad Salemo hebben veroverd op de Arabieren. Niemand weet precies, hoe de Noormannen plotseling in Zuid-Italië verschijnen. Maar zeker is, dat zij Aversa stichten. En de Arabieren bemerken, hoe de twaalf zonen van Tancred d’Hauteville op Sicilië hun banier planten, een zwarte vogel op een sneeuwwit veld. Dat alles is echter slechts een prelude. Pas als in 1047 de jongste broeder Robert Guiscard verschijnt inde Noormannenresidentie Melfi, gaat de grote strijd beginnen. Zijn broers ontvangen hem spottend en dragen hem de bijna onmogelijke taak op om het vasteland van Zuid-Italië op eigen gelegenheid te veroveren. Maar niemand beter dan Robert Guiscard verstaat het om een eenmaal gesteld doel met alle mogelijke middelen te bereiken. Hij wil de machtigsten der aarde imiteren en slaagt er in 1057 inderdaad in als graaf van Apulië de hertogstitel te verwerven. Twee jaar later laat hij zich door de paus ook met Sicilië belenen. In 1071 worden de Byzantijnen uit Bari verdreven, in 1080 uit Taranto. Nog hoger meent Robert Guiscard te kunnen grijpen: de Byzantijnse keizerskroon lokt. Maar op weg naar het Oosten sterft hij in 1085. Het schip, dat zijn lijk draagt, zinkt. De golven geven het echter weer vrij. Zijn hart zal rusten inde kathedraal van Otranto, zijn beenderen inde Abbazia della Trinita een reusachtige ruïne ineen wildernis van bloemen niet ver van zijn hoofdstad Melfi. Nog tracht zijn zoon Boemond de droom van Guiscard te verwerkelijken, maar ook hier komt de dood in 1111 tussenbeide. Op het eenvoudige grafschrift inde kathedraal van Canosa komt slechts de naam „Boemond” te staan, als onthult die naam een ganse wereld. Byzantium zelf bereiken de Noormannen dus niet, maar Apulië is vast in hun handen. Robert Guiscard had zich bovendien, zo vertelde ik al, met Sicilië laten belenen. De eigenlijke verovering van het eiland echter wordt het werk van Roger I, de broer van Guiscard. Palermo valt in 1072, mede dank zij de hulp der Pisaanse vloot (uit de op de Arabieren buitgemaakte schatten zet Pisa zich nu aan de bouw van de beroemde dom, waarnaast ruim honderd jaar later de scheve toren zal verrijzen). En als Roger I in 1101 sterft, hebben de Noormannen met de verovering van Sicilië niet slechts een aansporing, maar ook een voorwaarde tot de kruistochten geschapen. Roger II wordt in 1130 te Palermo tot koning gekroond. Hij bouwt er de Capella Palatina, de Giovanni degli Eremiti en te Monreale de dom. Het eiland krijgt een parlementair bestuur en de wereld gaat een zeldzame vermenging van twee culturen zien: Arabische sensualiteit en Noormannenkracht komen tot een eenheid. Zonder moeilijkheid regeren de Noormannen als Christelijke heersers overeen Mohammedaans land. Te midden van de balsemgeur, die opstijgt uit de bloemengaarden en de sinaasappeltuinen, zullen 20e-eeuwse toeristen de door hen nagelaten monumenten bewonderen op dit eiland van lava, lachen en tranen. En na Roger n komt Willem I (1154—1166), dan Willem II met zijn zegenrijk bewind, dan Tancred van Lecce. De wereld gaat de 13e eeuw tegemoet, de eeuw waarin door het conflict tussen de wereld van de Kerk en die van de aardse machten de koepel in stukken breekt, die de middeleeuwse mensheid beschermde. Maarte midden van de chaos zullen de kathedralen worden gebouwd, zullen de filosofen een wereld van geest en geloof ontsluiten en zullen de volgelingen van Sint Frans vermanend en predikend langs alle straten der Christenheid trekken. Tussen Noord- en Zuid-Italië kunnen wij nu een accolade leggen. In het Zuiden heersen de Noormannen, in het Noorden de Hohenstaufen. Frederik Barbarossa sterft in 1190 en wordt opgevolgd door zijn Taranto Evenals Syracuse dooreen schoon en krijgshaftig gebaar op de golven geworpen, ligt Taranto hel en wit in het blauw der lonische Zee. Weinig steden in Europa hebben zulk een interessante bouw als deze bijna 3000 jaar oude plaats. Volkomen gescheiden en elk door water van elkaar afgegrensd, strekken zich drie stadsdelen uit: rond het station een rommelige voorstad, daarna de citta vecchia met zwarte en nauwe straatjes, tenslotte een hypermoderne en uiterst dynamische stad. De man die aranciata verkoopt, het kamermeisje in het hotel, de bediende aan de benzinepomp, zij allen kijken na u gevraagd te hebben of Taranto u bevalt (piace Taranto?) bezorgd naar u op, als vreesden zij dat u plotseling boos zoudt worden na deze vraag. Maar zij lachen tevreden, als ze dan horen dat Taranto naast Rome de heerlijkste stad der aarde is! Onder ons gezegd: dat is ze zeer beslist niét, maar terwille van de buitengewoon chauvinistische Tarantini mag zoon Hendrik VI, een ruw man, die de lijn gaat overschrijden welke de Duitse heersers in Italië tot heden hadden getrokken. In 1186 huwt hij Constanza, de niet meer zo jonge dochter van de Noorman Roger n. Honderd en vijftig paarden brengen Constanza’s bruidschat naar Milaan, waar inde kerk van S. Ambrogio het huwelijk met grootse pracht en praal wordt gesloten. Het contact tussen Noord en Zuid is gelegd. In 1194 verovert Hendrik VI het Zuiden op Tancred van Lecce en maakt er een einde aan de Noormannentijd. In hetzelfde jaar wordt uit het huwelijk van Hendrik en Constanza het „wonder der wereld” geboren: Frederik H. Hij is het, die op Apulië zijn blijvend stempel zal drukken. De grote tijd voor het gewest is aangebroken. er dit leugentje om bestwil wel af. Bovendien is Taranto zeker niet de minste der Apulische steden. Het station gelijkt als twee druppels water op dat van... Dordrecht en vermag dus weinig geestdrift te wekken. Die geestdrift komt pas, als ge de brug over de binnenzee de mare piccolo passeert en een subliem overzicht krijgt over de oude stad. Maar wacht even: let eerst eens op de talloze oorlogsschepen, die u er aan herinneren dat het 169.000 inwoners tellende Taranto met La Spezia de belangrijkste oorlogshaven van het moderne Italië is; bestudeer tevens de oesterbedden, want van oudsher is de mare piccolo om de schaaldieren beroemd. In Mei worden de oesters vanuit de lonische Zee overgebracht naar de binnenzee en daar aan de sciaie met elkaar verbonden palen gekweekt, anderhalf, soms drie jaar lang. Vóór de verkoop worden zij dan nog een maand in speciaal geprepareerd water gereinigd. Al evenzeer was Taranto reeds inde oudheid bekend om de honing en om de purperbereiding. De wol van de witte schapen werd er gekleurd met de verfstof uit de, nog altijd hier voorkomende, purperslak en dan naar Griekenland en Rome gezonden. En laat ik u tenslotte nog vertellen, dat te Taranto inde 15e eeuw de tarantella werd gecreëerd, een dans die echter aan de oerbewoners reeds bekend was en dienen moest ter afwering van de kwade gevolgen van het spinachtige tarantellabeestje. Wij gaan nu de brug over en duiken in het Grote Babylon, het labyrinth van steegjes dat de citta vecchia heet. Het was hier, dat in 706 voor Chr. Grieken uit Sparta hun Taras bouwden, de stad die eender machtigste werd van Magna Graecia. Na hevige inwendige twisten ontwikkelde zich uiteen koninkrijk naar Spartaans model een democratisch staatsbestuur, dat ten tijde van Pericles zijn grootste bloei bereikte. De stad sierde zich met tempels en musea, haar handelsvloot bevoer alle zeeën, haar rijkdom werd spreekwoordelijk. Zij sloeg haar eigen munten, wier buitengewone fraaiheid wij nog steeds bewonderen. Staatslieden, artsen en wiskundigen droegen de faam van Taranto uit naar alle windstreken der toen bekende aarde. De belangrijkste staatsman was de al eerder genoemde Archytas (420 tot 365), de filosoof, veldheer en mathematicus, met Plato bevriend. De Griek Strabo vertelt ons over het Taranto uit die dagen: „Eens waren de inwoners van Taranto machtig, daar zij zich democratisch bestuurden. Zij bezaten de sterkste vloot en bovendien een veldleger van meer dan 30.000 man. Zij hadden de beginselen der filosofie van Pythagoras aangenomen. Later werd de weelde zo groot, dat hun jaar meer feest- dan werkdagen telde. Als gevolg daarvan taande hun macht. Een symptoom daarvan was het feit, dat zij vreemden aan het hoofd van hun leger stelden”. Dat laatste slaat zeker ook op Pyrrhus, met wie de stad zich tegen Rome verbond, zonder de nederlaag bij Maleventum in 272 voor Chr. te kunnen ontlopen. Vooral toen de stad inde tweede Punische oorlog de zijde van Hannibal had gekozen, maarde Romein Fabius Maximus haar in 209 onderwierp, daalde Taranto’s ster snel. De Griekse taal en cultuur bleven echter lang in ere. Horatius en Vergilius hadden de stad zeer lief. Maar fanatieke aanhangers van de nieuwe Christelijke leer verwoestten de heidense tempels en de overige monumentale bouwwerken gingen verloren inde chaos der vroege middeleeuwen. Dat de Noorman Robert Guiscard in 1080 de stad veroverde, hebben wij al verteld. Sindsdien deelde Taranto de lotgevallen van overig Zuid-Italië, zoals wij die straks zullen schetsen. Aan belangrijke persoonlijkheden heeft de stad inde jongere tijd nog Giovanni Paisiello voortgebracht gestorven in 1816 —, destijds eender beroemdste opera- componisten uit de Napolitaanse school, voordat zijn roem door die van Cimarosa en Rossini werd overstraald. Taranto een Griekse stad? Wie zou het kunnen geloven, die haar thans bezoekt? Op Sicilië en in Paestum staan ruïnes van Griekse tempels, zó wonderschoon en uniek, dat er mensen zijn die hun toeristisch bestaan indelen inde tijd vóór en die na het bezoek er aan! Maar in Taranto herinnert niets, maar dan ook niets meer aan de Griekse tijd. Slechts de voorwerpen inde musea getuigen er van. De citta vecchia is niet wit of roze zoals in Bari maar zwart. Zwart zijnde huizen, zwart de vaak niet meer dan twee meter brede steegjes, die u aan Venetië herinneren. Ge vindt er de mooie trap, die u voert naar de 13e-eeuwse gevel met het roosvenster van de kerk S. Domenico. Ge vindt er de lle-eeuwse S. Cataldo, de kathedraal van de stad, in het bezit vaneen klokketoren uit 1413 en een gevel uit de baroktijd. Het interieur is de moeite van het bezichtigen waard om de Byzantijnse fresco’s, de antieke zuilen en vooral de weelderige en barokke Cataldokapel, een Oosters sprookje gelijk en evenveel indruk makend als de Medicikapel in Florence. Zodra ge het grote kasteel hebt gezien gebouwd door de Byzantijnen, maar door Frederik II en opnieuw in later tijden vergroot —, gaat ge middels een karakteristieke ijzeren brug van de citta vecchia over naar het derde stadsgedeelte, de uiterst levendige en zeer chique moderne stad, gebouwd na 1865 in brede en rechtlijnige straten. Het frappante verschil tussen de arme en zwarte citta vecchia en de rijke moderne stad zult ge uw leven lang niet vergeten! Het palazzo del Governo, het palazzo delle Poste en het monument voor de gevallenen getuigen van de wil tot bouwen in het moderne Taranto. Maar toch trekt ons hart niet daarheen. Het trekt eerder naar het Nationaal Museum, waarwwide Venus wil- len zien en de torso van Eros, waar wijde ontwikkeling van de Griekse keramiek kunnen volgen en vol ontroering staan voor de schone Griekse vazen. West van Taranto eindigt Apulië. Hoogst merkwaardig wordt de streek. Zand en duinen doen u zich op de Veluwe wanen, waren er de manshoge cactussen niet. Een waas van onsterfelijke desolaatheid hangt over de kustvlakte. Het lijkt alsof de treinstationnetjes alleen inde dienstregeling der spoorwegen zijn ingelast om de locomotief even rustte geven, want er is geen teken van leven in deze streek. Om sporen van menselijke nederzettingen te zien, moet het oog de kammen afspeuren van gindse gebergten. In deze atmosfeer bereikt ge Metapontum, eens een machtig centrum van Groot-Griekenland, woonplaats toen ook van Pythagoras. Hier splitst de weg zich: zuidwaarts langs de kust gaat zij naar Calabrië, westwaarts snelt men het binnenland van Lucanië in. In Calabrië lagen inde Griekse tijd befaamde steden, maar helaas: niets is overgebleven van het oude Sybaris, niets van Thurium, bijna niets meer van Crotona, de geboorteplaats van de athleet Milos, niets van de door Pythagoras gestichte school, niets dan enkele tempels van het oude Locri, nu een moderne stad. Van het glorieuze Magna Graecia resten hier slechts illustere namen ineen landschap, dat op Attica gelijkt. Nóg hangt een stille weemoed over de hoogvlakten, waar mensen wonen die hun babies als strafmaatregel tegen de muren gooien, zonder dat de schepseltjes iets mankeren. Nóg zijnde mensen arm en leveren zij het grootste contingent Italiaanse emigranten. Maar niet lang meer, want de opgang van dit gewest Calabrië is na 1945 begonnen, ook al zal het langer dan een generatie duren eer dezelfde welstand als in Apulië wordt bereikt. De herbebossing is, vooral in het Silagebied, met voort- varendheid ter hand genomen en ook toeristisch wordt Calabrië ontdekt: de Byzantijnse kerken, de Sila met de bergen en de bossen, de kuststrook die het is niet vermetel, dit te profeteren over enige decennia een tweede Rivièra zal zijn geworden. Misschien echter zullen de góden hier dan gestorven zijn, de góden van Griekenland die tussen de olijven en sinaasappelen geen loutere schema’s zijn, geen verzinsels van archeologen, maar leven in het volk en de zware wijn. Misschien is er dan de herder niet meer op het station van Sybaris station zonder stad —, die als wijs man met de wandelstok door de vlakten trekt en u méér van de oude historie kan vertellen dan de leerboeken. De wijzen trekken dan misschien niet meer rond, maar zullen leerstoelen in psycho-analyse hebben geopend in Rossano of Corigliano. Wellicht zal dan een nieuw geslacht van Sybariten neerstrijken langs deze kust en er hun hondenbars openen, waar gemanicuurde poedels een cocktail krijgen. Maar waarschijnlijk zal de Madonna dan geen tranen meer wenen. Eenzelfde proces is aan de gang in het gewest Lucanië, van Metapontum uit westwaarts te bereiken. De nadering van Lucanië is emotioneel. Ge trekt door vlakten vol agaven, langs struikgewas, bosjes en troosteloosheid. Pittoreske bergplaatsen liggen hóóg op de glijdende bodem. Volkomen kaal worden de heuvels, want de ontbossing greep hier krachtig om zich heen. Maar overal kondigen borden met het trotse opschrift „Cassa per il Mezzogiorno” fonds voor het Zuiden het begin aan van de nieuwe tijd, waarover ik straks nog met u zal spreken. Thans keren wij naar het gewest Apulië terug. Ruvo is gemakkelijk te bezoeken van Apulië’s hoofdstad middel. Hoe meer ge Ruvo nadert, hoe vaker de olijfbossen worden onderbroken door de amandelbomen en tot uw grote verbazing blijken in Ruvo zelf alle trottoirs vol te liggen met amandelen die drogen inde zon. Op hun knieën zitten vrouwen de vruchten te sorteren. En struikelend over die amandelen zoekt ge uw weg naar het Jattamuseum, waar ge eender rijkste vazencollecties van Europa zult zien. Reeds inde Griekse tijd immers, vijf eeuwen voor Christus, was in Ruvo een pottenbakkerij gevestigd, door Griekse kunstenaars gedreven. Talloze vazen, meestal rood getint, werden inde 19e eeuw opgegraven en vonden sindsdien hun weg naar de grote musea. Totdat de advocaat Jatta het gewenst achtte, ook in Ruvo zelf een collectie meer dan 700 stuks omvattend aan te leggen. Druk is het in dit Jattamuseum niet en uit het register der bezoekers kunt ge opmaken dat er sinds de oorlog nog geen tien Nederlanders zijn geweest! Maar als de enorme sleutel eenmaal de zaal geopend heeft en ge aan de duffe lucht gewend bent geraakt, staat ge verstomd. Uw ogen zuigen zich vol aan de prachtige kleuren en lijnen der vazen. En de grote vaas, met daarop geschilderd de dood van Talos, is alleen al de reis naar Ruvo waard: zij behoort ongetwijfeld tot de mooiste kunstwerken die Magna Graecia ons naliet. Rond het museum strekt zich het wijdgebouwde Ruvo uit met de ietwat dorpsachtige avenues want Ruvo is een dier vele Apulische steden waarin de plattelandsbevolking van de ganse omgeving gedurende de nacht verblijft —, maar snel is het middeleeuwse stadsdeel bereikt, een doolhof van nauwe straatjes. Daar vindt ge de 12e-eeuwse kathe- Bari uit. Kilometerslang rijdt ge dooreen olijvenpark, zover het oog reikt. De zilvergroene bomen zijn donker doorspikkeld van de vruchtjes, die reeds de ouden dienden als voedings-, was- en verlichtings- draal, door de Noormannen gebouwd, met een even wondervolle faQade als die van Trani en met een hoge campanile, die vroeger tot de stadsmuren behoorde. Fabelachtige wezens zitten op de kapitelen der ingangszuilen en inde geveltop prijkt ineen nisje al sinds acht eeuwen een heilige, vergeten door de wereld. Een luit bespelende engel, het hoofd op zij gebogen, kroont de drie edele zuiltjes onder het roosvenster. Maar ook van binnen is de kerk een meesterwerk van goede smaak: in hun primitieve eenvoud rusten de Romaanse bogen op hun pilaren. En toch is deze kathedraal nog maar een voorproefje van wat wij straks in Trani en Bitonto te zien zullen krijgen... Brindisi Van Ruvo gaan we langs de kust terug naar Bari en nu verder zuidwaarts naar Brindisi, de Apulische stad die merkwaardigerwijze misschien nog het meest bekend is, althans in naam. Onderweg zien wij olijven met knoestige stammen op klonterige rode aarde. En alle straten en steden zijn wit! Hoogvlakten met stenen volgen, afgewisseld door ravijnen die stekelbedden van cactussen zijn. Manshoge agaven staan in kilometers lange rijen terzijde van de weg en de spoorbaan. Dan bereiken we Brindisi, reeds inde Romeinse tijd een vlootbasis en eindpunt van de uit Rome komende via Appia (want alle wegen leiden niet slechts naar Rome, zij komen er ook vandaan). Nog altijd vertrekken uit Brindisi de boten naar Griekenland en de Oriënt en vijftig jaar geleden heeft menig koopman uit Londen of Amsterdam hier, uit Indië terugkerend, de boot verruild voor de trein, ook al zullen zijn gedachten toen meer zijn uitgegaan naar dividenden dan naar het Apulische landschap. „Bij ons begint de Griekse grens” zeggen de bewoners van Brindisi en zij beweren dan bovendien nog, dat hun stad het heerlijkste klimaat van Italië heeft. Frederik II heeft de plaats trouwens betiteld als de witte dochter van de zon. Het moge alles waar zijn, maar Brindisi is de enige Apulische stad die diep teleurstelt. Het is een zeestadje zonder inbeelding. Een lange winkelstraat hebt ge ooit zulk een monotone platvloersheid gezien? snijdt zich dwars door de z.g. nieuwe stad en mondt uit bij de haven, de mooiste natuurlijke haven van de ganse Adria. Hier heeft de grote Caesar uitgezien over de zee en blokkeerde hij in 49 voor Chr. hij vertelt het ons zelf in zijn De Bello Civili de vloot van Pompeius. Hier vertrok het schip, dat de 18-jarige Augustus naar Apollonia bracht. Hier flaneerden Horatius en Vergilius de kade op en neer, toen ze door Maecenas uitgenodigd hem een stuk op zijn reis naar Griekenland begeleidden. Aan de voet van de trap hebben zij, tegen een lucht even strakblauw als thans, de naakte godentorsen gezien, die nog steeds gebeiteld staan in het kapiteel van de kolom daar bovenop die trap. De kolom markeert het einde van de via Appia, het kolossale voetstuk er naast is de schamele rest vaneen tweede zuil, die echter aan de stad Lecce werd verkwanseld. Dit stadshoekje van Brindisi heeft voor mij nog de meeste bekoring: vanaf de zuil daalt de brede, marmeren trap het witte toetsenbord vaneen piano gelijk naar het emerald-groene water van de geweivormige binnenhaven, die met twee bochten de stad omspant. Aan de overzijde er van staat het curieuze monument voor de Italiaanse marine, een 40 meter hoog scheepsroer, door Bartoli en Brunati in 1933 gecreëerd. De basis er van bezit een mystieke crypte met de Madonna, sterre der zee. Nog verder weg liggen villa’s als gestrooid op de heuvels en meer naar rechts fabrieken en werven. Niet te zien is van hier het kasteel, in 1223 gebouwd door Frederik n die daarin leefde met Jolanthe van Jerusalem. Maar het resterende is al voldoende: zonder moeite spant de blik zich van de oudheid naar het heden. Waar elders dan in het gezegende Italië is het verleden zo zeer deel van het heden, dat duizenden jaren ineenschrompelen tot één moment? Achter de kolom strekt zich de oude stad uit, waar het huis van Vergilius staat hij zou in 19 voor Chr. te Brindisi gestorven zijn en de oorspronkelijk 12-eeuwse kathedraal met de barokke campanile. In deze kerk werd het huwelijk tussen het „wonder der wereld” en de reeds genoemde Jolanthe van Jerusalem, zijn tweede vrouw, gesloten. Inde oude stad vindt ge ook de Santa Lucia met enkele opmerkelijke Byzantijnse wandschilderingen inde crypte. Ge vindt er de S. Giovanni, een lle-eeuws Byzantijns rondbouwwerkje, waarin het gemeentelijk museum is gevestigd met o.a. het diepmenselijke grafschrift van de zeevaarder: „Voorbijganger, als ik u geen last bezorg, sta dan stil en lees. Vaak heb ik met zeilschepen de grote zee doorkruist en in vele landen heb ik aangelegd, maar hier is mijn laatste pleisterplaats, door de góden mij reeds toegewezen op de dag dat ik werd geboren. Hier heb ik al mijn zorgen en zwoegen afgelegd, hier vrees ik sterren, noch stormen, noch zee, noch ook ben ik bang dat mijn uitgaven hier mijn inkomsten te boven gaan. Voorbijganger, leef en wees gezond. Moge gij altijd overhouden op wat gij uitgeeft, omdat gij het lezen van deze steen niet hebt versmaad”. Maar voor het mooiste bezit van de oude stad houd ik toch de 11eeeuwse kerk S. Benedetto, waarvan het portaal door de Noormannen met monsters werd versierd. Een verwaarloosd-mooie kloosterhof ligt terzijde, maar hoeveel kooplieden uit Londen of Amsterdam zullen teruggekeerd uit Indië een trein hebben overgeslagen om haar te zien? En wie van hen zal Rode aarde, grote stenen, witte huizen: Brindisi ligt weer achter ons. Over hoge viaducten en ravijnen snellen wij naar de volgende Apulische plaats, die rijk is aan herinneringen uit de tijd vóór Frederik 11. Stil is het land, wijdgolvend onder het strakke blauw. Gravina Uiterst pittoresk is dit stadje gelegen aan een diepe afgrond, waarin het gelijknamige riviertje zou moeten stromen wanneer het niet was uitgedroogd. Het landschap had kunnen worden uitgevonden door een fantastisch kunstenaar als Jeroen Bosch. Door God en de mensen verlaten schijnt deze streek en het is een unieke gewaarwording om af te dalen in het ravijn en daar de kerk S. Michele te vinden met een crypte zó beklemmend dat ge in het diepste van Dante’s hel meent te zijn verplaatst! De uiterst realistisch uitgevoerde stenen geraamten boven het ingangsportaal der Vagevuurkerk maken de sinistere sfeer nog een tikkeltje erger, maar inde kerk Santa Sofia straalt u plotseling de schoonheid tegen van Angela Castriota-Orsini s grafmonument, waarop men zelfs in Florence jaloers zou zijn! Wonderschoon is de Madonna er boven, wonderschoon de Renaissanceomlijsting van het geheel. Had ge dit hier verwacht? Neen, en daarom wilt ge méér zien; de S. Madonna della Stella met haar Byzantijnse muurschilderingen, de dom met de wandeling hebben gemaakt naar de veelkleurige gevel van de S. Maria del Casale ten hemel stijgend als een gebed om in deze kerk de fresco’s te zien van Rinaldo da Taranto? Wie hunner is gegaan naar de Tancredfontein, waar de kruisvaarders hun paarden te drinken gaven? het roosvenster en de fraaie koorbanken, de grot San Vito met opnieuw Byzantijnse beschilderingen. Vóór het jachtslot van Frederik II altijd hij —, thans in het bezit van de familie Orsini, nazaten van de vroegere hertogen van Gravina, spelen de kinderen bij honderden tegelijk. Zij spelen dezelfde spelletjes als de kleuters op de piazza Navona in Rome en de piazza San Spirito in Florence. Mijn eigen dochtertje laat ik meespelen, touwtje springen en rolschaatsen. Mijn vrouw en ik mengen ons onder de mannen en vrouwen van Gravina, die op houten stoeltjes zitten toe te kijken, te breien en te praten. Na enige tijd komen de kinderen aan mij beleefd vragen, hoe mijn dochtertje heet. Bernadette, zeg ik. En dan gaat het als het overal elders in Italië gegaan is: een Nederlandse kleuter, die slechts vier woorden Italiaans kent, speelt en maakt ruzie met Italiaantjes. Haar ouders glimlachen medelijdend om het groepje Engelse toeristen, dat dronken van kerkbezoek geen oog heeft voor het levende Italië en hooghartig over het plein stapt. „W'tr, den das kaiserliche Blitzen umstrahlt, halten es dennoch nicht für unriihmlich, ein Mann aus Apuiten genannt zu werden”. (Frederik II). Overal in Apulië ontmoet ge Frederik 11, de wellicht meest merkwaardige vorst die de Europese historie heeft opgeleverd. Zijn tijdgenoten wisten met hem geen raad en ook in onze ogen maakt de geschiedenis de indruk, zich sterk te hebben vergist, want deze man schijnt eerder inde 15e dan inde 13e eeuw thuis te horen. Hij was een te vroeg geboren Renaissancefiguur, die op Apulië zozeer zijn stempel heeft gedrukt, dat het gewest na hem bijkans geen historie meer schijnt te hebben en versteend blijft hangen inde tijd. Officieel moet hij het kind zijn van Constanza d’Altavilla (dochter van de Noormannenkoning Roger II) en de Duitse Hohenstaufer Hendrik VI. Maar het kan evengoed waar zijn, dat zijn vader een slager uit lesi was. Toen men dat later Frederik aanwreef, gaf hij daarop immers geen antwoord? En wat zijn moeder betreft: zij was veertig, toen hij geboren werd en vele Italianen zullen u vertellen, dat zij haar vruchtbaarheid al lang had verloren. Natuurlijk hebben zij daarvan geen bewijs. En trouwens, Constanza zelf heeft haar zoon toch publiekelijk op het marktplein van Melfi willen voortbrengen, om de toen al gonzende geruchten de kop in te drukken? Goed, maar vertel mij dan, waar hij geboren werd. Was het inderdaad op 26 December 1194 in het plaatsje lesi, dat nu in het gewest de Marken ligt? Of is het verhaal, dat hij geboren zou zijn in Assisi, ineen haastig opgeslagen tent vlak voor de Minervatempel, toch niet van waarheid ontbloot? Hoe dan ook: van Constanza erfde hij het Noormannen- De gedoopte sultan rijk in Zuid-Italië en van Hendrik, die hij nooit gekend heeft, de titel van keizer van het H. Roomse Rijk, dat de Duitsers in Noord-Italië hadden gesticht. Op vierjarige leeftijd werd Frederik als weeskind onder de formele voogdij van paus Innocentius Dl gesteld. Waar Byzantijnse mozaïeken en rode koepels, Oosterse kerken en Griekse inscripties mèt een volk vol ongeduld en passie het beeld vormen van een kleurrijke wereld in Palermo is hij groot geworden. Waar de mensen God aanroepen of vervloeken in duizend termen; waar engelen en duivelen, geestverschijningen en de tranen van Christus het land bezoeken, werd hij opgevoed. Nu ja, opgevoed! Niemand bekommerde zich om hem en zijn jongensleven speelde zich goeddeels af op straat, waar hij wel de negen talen zal hebben geleerd die hij moeten wijde tijdgenoten geloven heeft beheerst. Zijn uiterlijke verschijning was weinig aantrekkelijk: tenger, rossig en scheel. De Arabieren vertelden van hem, dat hij als slaaf nog geen 200 drachmen zou hebben opgebracht. Maar toch trok hij ieder inde ban van zijn persoonlijkheid, want deze knaap droomde tegelijkertijd van het Oosten, van Azië, en van West-Europa. Zijn eerzuchtige gedachten speelden evenzeer met de Duitse wouden als met de minaretten. In 1215 hij was toen dus nauwelijks 21 jaar werd hij als Frederik I in Aken gekroond tot Duits keizer, in 1220 kroonde paus Honorius m hem te Rome tot keizer Frederik 11. In datzelfde jaar besloot hij zich, na de verschillende gebieden van zijn rijk te hebben bezocht, in Apulië te vestigen, dat hij tot tijdelijk middelpunt maakte van de geschiedenis van het Avondland. Misschien speelden bij deze keuze strategische motieven intuïtief een rol, want hij maakte van Foggia zijn officiële residentie en vormt de vlakte rond deze stad ook in 1943 zou dit weer blijken niet het uitgangspunt voor elke militaire activiteit, die zich vanuit Zuid-Italië in noordwaartse richting ontwikkelt ? Per slot stond de pauselijke macht nog altijd als een wig tussen zijn zuidelijke en zijn noordelijke gebieden. Maar in Foggia bleef hij niet, Andria, Castel del Monte en wat al niet zagen hem evenzeer als bewoner. Zijn heerschappij is eender meest grootse der middeleeuwen geworden. Voor de eerste maal ontstond een bijna modern aandoend staatswezen, een ambtenarenstaat, gegrond op een sluitend geheel van wetten (èn op spionnage). Mocht men hem al verwijten, dat zonder zijn bevel niemand in zijn rijk een hand of voet durfde verzetten, dat verwijt beschouwde hij eerder als een lof. Hij was het, die voltooide wat van de Noormannentijd af het verschil uitmaakt tussen de politiek inderdaad vruchtbare en cultureel rijke versplintering in comunes van Noord-Italië en het Zuiden: de eenheidsstaat. Het feit is des te verwonderlijker, als men zich herinnert wij vertelden het vroeger —, hoezeer de Zuiditaliaanse bevolking verwijderd is van het denken inde staatsidee. Het is ook slechts verklaarbaar, als men bedenkt dat juist in Zuid-Italië de bevolking al eeuwenlang gewend was geweest aan heersers die met behulp van onderdrukking konden regeren. Het „Over vonnissen, besluiten en instellingen des keizers discussiëren is heiligschennis” zou in het vrijgevochten Noord-Italië niet zijn geduld; in het Zuiden geschiedde dat slechts, omdat die uitspraak met ijzeren dwang werd gesanctionneerd, niet omdat de bevolking zich spontaan in het staatsverband voegde. Het grote aantal op Frederik gepleegde aanslagen, zelfs vanuit de kring van zijn beste vrienden, bewijst wel anders. Maar hoe dan ook: in 1224 stichtte Frederik de universiteit van Napels en voerde hij een studiedwang in. De aan deze staatsuniversiteit opgeleide ambtenaren waren als de priesters inde tempel die de staat heette. Fre- derik II zelf was als de onfeilbare hogepriester en op zijn haast goddelijke troon moet hij zijn onderdanen boventijdelijk zijn voorgekomen. Dank zij zijn grote bewondering voor het Oosten noemde hij sultan Al-Kamil, zijn militaire tegenstander, zijn beste vriend. En op de door hem in 1228 ondernomen kruistocht door handige diplomatie werd hij het jaar daarop koning van Jerusalem bestudeerde hij met behulp vaneen Arabische leraar Aristoteles. Hij liet zich Averroës vertalen en had een intense belangstelling voor Mohammedaanse aangelegenheden. Heel wat Moslimgebeden werden door zijn hovelingen gestort, als de zon aan ’s hemels hoogste punt stond! Bij Al-Kamil bleef het niet, vele andere sultans had hij tot vriend, hij correspondeerde met hen over wis- en sterrenkunde en nam diverse voorliefden van hen over: want reeds cp 14-jarige leeftijd gehuwd met Constanza van Aragon en daarna, zij het eerzaam, nog met drie andere vrouwen, had hij na zijn kruistocht tevens een harem die hij overal met zich meevoerde. Vol ontzetting berichtte een kruisvaarder naar huis: „Hij heeft een sultansdochter getrouwd en nog vijftig anderen er bij!” Maar geen van deze vrouwen, de officiële zomin als de minnaressen, speelde een grote rol in zijn leven. Intellectueel en zakelijk was de sfeer aan zijn hof. Ineen brief uit 1238 noemde hij het van sultan Al-Kamil ten geschenke gekregen planetarium zijn liefste bezit; na zijn zoontje Konrad. Gehecht was hij ook aan zijn olifant, die gans Italië in opschudding bracht. Dieren verzamelde hij trouwens van overal en waarheen hij ook trok, zijn ganse menagerie voerde hij steeds met zich mee. Nog jaren na zijn dood werd daarover aan beide zijden van de Alpen gesproken! Valken kweekte hij persoonlijk, minder uit liefde blijkbaar dan uit intellectueel genoegen, want een valk die een adelaar had aangevallen liet hij doden, daar „het dier zijn meester had beledigd”. Eigenhandig schreef hij het boek „De arti venandi cum avibus” over de kunst om met vogels te jagen —, daarom zo interessant omdat het zo realistisch is, zo ontdaan van alle middeleeuwse legenden. Met minder dan feiten, klare feiten, stelde Frederik zich niet tevreden: zei ik niet, dat deze man een te vroeg geboren man uit het tijdperk van de Renaissance en het Humanisme is? Een ter dood veroordeelde moest voor hem een nest zeldzame valken uit een afgrond halen en Nicolaus Piscis stuurde hij, uit dezelfde rationalistische beweegredenen, het water in om eens te kijken wat er nu inderdaad waar was van de verhalen tussen Scylla en Charybdis. Maar aan zijn hof werd ook de Italiaanse dichtkunst geboren, de zangen der Provencaalse troubadours bracht hij tot bloei in nieuwe Italiaanse vormen. En in zijn tijd valt het eerste document vaneen zelfstandige Italiaanse taal (Ciullo van Alcamo). De economie ging hem evenzeer ter harte als de cultuur. De korenhandel kwam in staatshanden en voor het eerst werden belastingen op grondbezit geheven. De nog altijd bestaande jaarbeurzen van Bari, Taranto en Lucera gaan op zijn bevelen terug en worden nog steeds op de door hem voorgeschreven data gehouden. In 1240 stichtte Frederik II de stad L’Aquila inde Abruzzen om een bolwerk te hebben tegen de pausen en de weg naar Apulië vanuit het Noorden stevig te beheersen. En ook noordelijker in Italië liet hg bouwwerken, kastelen in hoofdzaak, als herinnering aan hem achter. Maar Apulië was toch zijn lievelingsland en de daar aanwezige monumenten van Grieken, Romeinen en Byzantijnen vallen in het niet tegen de veelheid van die, welke Frederik naliet. Men vindt er geen burcht en geen kasteel, of hij heeft er aan gebouwd. En stuk voor stuk zijnde kastelen, het Castel del Monte voorop, de reflectie van zijn persoonlijkheid. Alles wat hij bouwde was zijn eigen gelijkenis: de torens van Oria, zijn militair kamp in Lucera, het geheel door hem gebouwde Altamura, Andria, zijn geliefd Foggia. Zijn portret is gebeeldhouwd op een kansel in Apulië’s mooiste kathedraal: die van Bitonto. Tijdelijk leider der Christelijke wereld, bestreed hij toch de paus gorius IX, Innocentius IV —, die tijdens zijn kruistocht zelfs zijn rijk binnenviel en hem driemaal inde ban deed: eenmaal omdat hij niet ter kruistocht was gegaan, de tweede keer omdat hij wel was gegaan en de derde maal omdat hij was teruggekeerd. Als vroegtijdig Renaissancefiguur stond hij sceptischer en onafhankelijker tegenover de paus en diens machtsaanspraken dan het hoofd der Kerk lief was. Dat Frederik alle kerken liet ombouwen tot latrines schijnt niet waar te zijn, maar het is wel typerend dat er zich onder zijn vele bouwwerken slechts één kerk bevindt: die van Altamura. Hij liet een man sterven ineen dichtgespijkerd vat om te bewijzen, dat met het lichaam ook de ziel verdween, want die kon immers nergens ontsnappen! Scepticisme dus, dat de grens van de heiligschennis overschrijdt als hij, staande bij een korenveld, uitroept: „Hoeveel góden rijpen hier!”, daarbij doelend op de Christelijke Avondmaalsgedachte. Minder scherp hiermee vergeleken is zijn: „Als Jehova Zuid-Italië had gekend, zou Hij over Palestina niet zo hoog hebben opgegeven!” Het bewijst, dat hij voor de verrukkelijke schoonheid van het Zuiditaliaanse landschap terdege oog had. Waar ligt nu eigenlijk de hel?, vraagt hij aan zijn hofastroloog Scotus. Wat voeren de engelen inde hemel de ganse dag uit? Neen, Frederik is voor zijn tijd wel èrg sceptisch. Geen wonder, dat Dante hem inde hel plaatst. Geen wonder, dat hij door zijn tijdgenoten de gedoopte sultan wordt genoemd Nietzsche heeft gezegd, dat er in Frederik iets van Mefistofeles stak. Maar dan toch vaneen Mefistofeles, die men zich niet groot genoeg kan voorstellen en die niet, zoals bij Goethe, verkleind is ten gunste van Faust! Op plechtige, haast Oudtestamentische wijze, schreef paus Gregorius IX van hem: „Er steeg een dier op uit de zee, vol met lastemamen, dat een lijf had als een panter en rondwaardde als een beer. Het opende zijn muil om de naam van God te belasteren en schoot even giftige pijlen af tegen de heiligen, die inde hemel wonen. Met zijn klauwen wil hij alles fijn malen en met zijn voeten alles verpletteren.” Het schijnt wel overdreven tegenover de man, die zulke edele bouwwerken achterliet, met zijn wetenschappelijke opvattingen de deur opende voor de Renaissance en brieven schreef als deze: „Bij de schepping der wereld plaatste de onuitsprekelijke wijsheid twee lichten aan het firmament: een groot dat de dag en een klein dat de nacht zou regeren. Deze beide trekken hun banen onafhankelijk van elkaar, zo vreedzaam dat het ene het andere niet schaadt. Veeleer ontvangt het kleinere van het grotere voortdurend zijn licht. Op dezelfde wijze heeft de eeuwige Voorzienigheid gewild, dat twee machten zouden regeren over de vesting der aarde: het priesterdom en het keizerdom, het een ter bescherming der zielen, het ander tot dat der lichamen”. Goed, maar was dat tegenover zijn pauselijke tegenstanders van dat ogenblik niet juist iets te modem? En wat kwam er in de praktijk van deze theorie terecht? Bovendien: wat voor volgelingen had Frederik! Een Alberik van Romano, die vrouwen naakt over het veld liet gaan, waar hun mannen aan de galg hingen. Een Guido van Suessa, die aan zijn vijanden op het schavot geen biecht gunde, omdat zij als vriendjes van de paus toch wel recht inde hemel zouden komen. En dan Frederiks eigen schoonzoon Ezzelino, de schrik van Noord-Italië, die als een dolleman ont- hoofdde, verbrandde en folterde. Hun fouten werden aan Frederik verweten, aan de antichrist, die trouwens zelf tijdens het snoeien van grashalmen had opgemerkt: „Zo moet men zijn onderdanen ook behandelen”. Neen, dit moest mislopen. Het zelfstandigheidsbewustzijn van de Noorditaliaanse steden verdroeg Frederiks ambtenarenstaat niet en de opbloeiende vrije steden zochten steun bij de paus. Een strijd op leven en doodging over Italië ontbranden en daarin brak het dualisme, de samenwerking tussen paus en keizer, zoals die destijds in het pact met Karei de Grote was neergelegd, in stukken. Wij hebben het al gezien: reeds tijdens Frederik Barbarossa had het conflict ernstige vormen aangenomen, bekwaam verdediger van de keizerlijke macht als deze was. Hij had zijn eisen moeten intomen en thans brak de strijd opnieuw uit, heviger nog dan voorheen. Frederik n kon nu weinig anders doen dan het behoud der keizerlijke macht in plaats van de macht des keizers openlijk tot zijn doel te verklaren. Zijn raadgever Hermann von Salza, die deze ontwikkeling had vermoed en gevreesd, was in Barletta gestorven. Diens gevoel voor maat en terughouding kon dus niet meer worden aangewend om de loop der gebeurtenissen te keren. In 1236 begint Frederik de strijd tegen de opstandige Lombardische steden, die de paus achter zich weten. Het is nu, dat de genoemde Ezzelino wordt ingeschakeld. Maar Frederik verbruikt in dit conflict zijn krachten. In 1245 wordt hij van de troon vervallen verklaard, als een waanzinnige raast hij nu door Italië, de stoet van Oosterlingen en zonderlinge dieren achter zich aan. Wie heeft bij het zien daarvan niet aan de antichrist en het laatste oordeel gedacht? Hoe hoger de functie van zijn gevangen genomen tegenstanders, hoe hoger hun galg. En in hetzelfde jaar 1248, waarin men te Keulen in Bologna heeft een everzwijn gevangen en al behandelt men Enzio met ere, men laat hem niet ontsnappen. Toen hij het zelf eenmaal probeerde, werd hij herkend aan het blonde haar, dat boven een gesloten wijnvat uitstak. Men heeft hem inde San Domenico begraven. Het rijk van Frederik loopt ten einde. Er schuilt ook een tragiek voor geheel Italië in, want als er in deze eeuwen ooit een mogelijkheid is geweest om het land onder één heerser te verenigen, dan thans. Het mag niet zo zijn, maar toch is het voorbeeld van de Zuiditaliaanse Hohenstaufenstaat niet vergeefs, want de centralistische staatsidee, die inde volgende eeuwen in West-Europa tot ontwikkeling zal komen, is van hieruit zijn opgang begonnen. Aan Italië zelf zal deze ontwikkeling echter voorbijgaan, omdat een weergaloze cultuur het volk met zulk een zelfbewustzijn gaat vervullen, dat dit volk niet dooreen heerserslaag kan worden geregeerd. Nog altijd raast Frederik rond. Maar Florence mijdt hij, want heeft zijn hofastroloog Michael Scotus hem niet voorspeld, dat hij „sub fiore”, onder bloemen, zal sterven? Op reis van Foggia naar Lucera overvalt hem de koorts. Zijn volgelingen brengen hem naar het kasteel Fiorentino. Als men daar binnentreedt, leest men op een ijzeren deur de ingehamerde woorden: „Castel del fiore”. De profetie zal dus toch in vervulling gaan! De keizer beveelt ijlboden te zenden naar zijn zoon Manfred. Hij besluit zijn begint aan de bouw van de dom, lijdt Frederik zijn grote nederlaag voor de muren van Parma. Het door hem gebouwde fort Vittoria wordt overrompeld, terwijl hij als hartstochtelijk jager geniet van de vogelrijkdom rond de stad. Het jaar daarop valt zijn zoon Enzio in handen van Bologna. Levenslang houdt deze stad het „valkenjong” gevangen, hoewel Frederik als losprijs een band van zilver rond de ganse stad aanbiedt. Een klein hondje zegt men Bari: interieur S. Nicolakerk Albprobello: Trulli verhouding tot Manfreds moeder te legaliseren om een wettige erfopvolging te verzekeren. Het huwelijk wordt op het doodsbed voltrokken. Frederik II sterft 13 December 1250. Monniken en Arabieren dragen de kist met zijn lijk naar Taranto. Een schip met zwarte zeilen vaart Frederiks overblijfselen naar Palermo, waar hij inde dom wordt bijgezet. Met hem is een rijk gestorven. Met hem eindigt de grote tijd van Apulië. Op hetzelfde moment, dat Frederiks lichaam wordt neergelaten inde porfieren sarcofaag, schrijft zijn zoon Manfred: „De zon der wereld is ondergegaan”. Lucera Toen Frederik II voor het eerst Lucera bezocht, moet hij daar een onbeduidende middeleeuwse plaats hebben aangetroffen. Weinig was meer overgebleven van de stad, die de Romeinen er in 314 voor Chr. hadden gebouwd op de hoogte boven het lage land en op sommige punten steil daarin terugvallend. Weinig meer dan een amfitheater uit de tijd van Augustus en een prachtig marmerbeeld van Venus. In deze onbeduidende plaats bouwde Fredederik de omvangrijkste burcht van zijn rijk. Het gebeurde in 1233, nadat hij een Saraceense opstand in Sicilië had neergeslagen. Ware hij een fanaticus en een Moslimhater geweest, hij zou de opstandelingen inde naam van God de eeuwigheid hebben ingejaagd. Nu verplaatste hij de kinderen van de Oriënt naar het vasteland van Apulië. Nog diverse malen werd deze overplaatsing herhaald, verschillende dorpen werden de Saracenen ter bewoning toegewezen. Maar toen hun heimwee naar Sicilië zo groot werd, dat zij heimelijk poogden te ontvluchten, concentreerde in 1239 Frederik alle Saracenen van Apulië in Lucera. Ten spijt vaneen begrij- pelijke vijandschap inden beginne slaagde de keizer er in, zich van de vriendschap en trouw van de Saraceense troepen zo belangrijk in zijn strijd tegen de paus te verzekeren. Na enige tijd voelde hg zich nergens zo veilig en zothuis als hier en de bloem der Saraceense jongelingen vormde zijn lijfwacht. De burcht zelf werd voor militaire doeleinden gebruikt, maar vóór de muren ging zich een Oosterse stad uitstrekken met moskeeën en minaretten. Kamelen trokken er door de straten en wilde dieren brulden in hun kooien. Twintigduizend, misschien wel zestigduizend Saracenen hebben hier gewoond onder leiding vaneen kadi, die er recht sprak in naam van „sultan Frederik”. Zij beoefenden er de weefkunst en het wapensmeden en bleven gescheiden van de oorspronkelijke bevolking, die zij numeriek echter zodanig overtroffen, dat zij zelfs de Christelijke dom van het plaatsje konden buitmaken. De keizer begunstigde zijn kolonie op alle mogelijke wijzen en gedacht haar op al zijn reizen. Uit Grottaferrata bracht hij in 1243 twee antieke bronsfiguren als „reissouvenir” mee en ook uit Napels liet hij beelden naar hier brengen. Het verhaal wil, dat de keizer naast de burcht het verblijf voor zijn harem had ingericht. Natuurlijk was de Saracenenkolonie een doom in het pauselijk oog. Had de Kerk in vroeger tijden immers niet met pijn en moeite een einde gemaakt aan de rooftochten der Arabieren? En nu was het nota bene de keizer zelf, die deze lieden in het hart van Italië beschermde, ja zich van hen inde strijd tegen paus en Kerk bediende! Lucera was voor de tegenstanders van de keizer een onuitputtelijk vat om beschuldigingen en aanklachten uitte putten, te gemakkelijker omdat de Saracenen het de omringende Christelijke bevolking inderdaad wel eens moeilijk maakten. Onophoudelijk eiste de paus de bekering van dit heidenvolk, maarde tolerante Frederik legde het geen duimbreed inde weg bij de vrije uitoefening van zijn eredienst. Toen hij later eens Franciscaanse missionarissen inde stad toeliet, liet hij hen tot hun grote ontsteltenis aan dezelfde tafel als de vooraanstaande Moslims maaltijden. Neen, veel steun gaf de keizer aan de zendingsarbeid niet. Per slot, nietwaar, zou hij daardoor immers zijn eigen wapens afstompen. Wanneer gij thans door Lucera wandelt een agrarisch centrum van de Noordwest-Tavolierevlakte —, vindt ge gemakkelijk het geweldige Fortezza Angioina. In majesteitelijke eenzaamheid verheft het zich op een kale hoogte, waarvan de met gras en stenen bezaaide flanken langzaam afdalen naar de vlakte. De burcht, versterkt met machtige muren en vijftien zware torens, schijnt vanuit de verte gezien volmaakt intact. Het panorama er op, vanuit een landschap vol onzegbare melancholie, is eender meest aangrijpende van Apulië. Naderbij gekomen, bemerkt ge hoe de burcht slechts een geraamte is. De zuidoostkant met de zeven torens waaronder die van de leeuw en de leeuwin als de grootste en indrukwekkendste is het best bewaard gebleven. Vanaf de tinnen heeft men een weergaloos uitzicht over de immense vlakte van de Tavoliere. Als een Noormannenschip in volle zee ligt inde verte de kathedraal van Troia. Aan gindse horizon is het slagveld van Cannae te zien, waar de Romeinen hun grootste nederlaag tegen de Carthagers leden. Als met een heel fijne pen is tegen de einder het Castel Fiorentino getekend, waar Frederik in 1250 stierf. En onder u ligt als ineen spiegel gans noordelijk Apulië, zo duidelijk en naakt, zo zonder schaamte, als slechts hemelse dingen zich kunnen veroorloven. Saracenen hebben Frederiks lijk van Castel Fiorentino naar Taranto gedragen en ook zijn zoon en opvolger Manfred bleven zij trouw. Zij streden manhaftig aan zijn zijde inde slag bij Beneventum van 1266, toen de laatste Hohenstaufer zich maar tevergeefs moest verdedigen tegen Karei Ivan Anjou. Ook de Franse heerser liet de Saracenen voor zich krijgsdiensten leveren en vergrootte zelfs de burcht. Eerst Karei n gaf eindelijk toe aan de pauselijke bevelen, liet Lucera op 14 Augustus 1300 overvallen en sloeg de Moslims neer. Zij die overbleven namen de Christelijke godsdienst aan en gingen inde Apulische bevolking op. In hetzelfde jaar liet Karei II op de plek van de Arabische moskee de nog altijd bestaande kathedraal bouwen, eender best bewaarde monumenten van de Anjoutijd in Zuid-Italië. Eenvoudig, maar toch uiterst machtig, is de indruk die de drie schepen maken. Een 15e-eeuws houten kruisbeeld, een cenotaaf van Karei n, een fraaie preekstoel en doopvonten sieren het interieur. Het altaarblad is een grote steen, die Frederik II tot tafel heeft gediend in Castel Fiorentino. Frederik immers is hier overal. Gij kunt hem alleen kwijtraken door naar het stedelijk museum te gaan om er de voorwerpen te zien uit de Romeinse periode van Lucera: een buste van Traianus en van Proserpina en het reeds genoemde marmerbeeld van Venus. Weer buiten gekomen, onwennig in het harde licht, moet ge inde kerk S. Francesco de 14e-eeuwse fresco’s gaan zien van de pausen, de kruisiging en de annunciatie: aangrijpend, is het enige woord dat ge er voor kunt vinden! Daarna wordt ge weer opgenomen inde stilte vaneen dier historische Italiaanse steden. Voorbije tijden en verleden culturen stralen uit hun monumenten een electrische kracht uit. Het magnetisme der historie werkt nergens zo sterk als in Italië. Het verleden is met het heden samengegroeid tot een ondeelbare eenheid. Het heeft niets nevelachtigs, zoals in het Noorden, het ligt open en bloot voor onze fantasie, op dezelfde wijze als de purperen bergen tegen gindse horizon. Oria Wij reizen inde streek tussen Taranto en Brindisi. Aan de ene kant van de brede betonweg wie strooide ooit het fabeltje rond, dat de wegen in Apulië te wensen zouden overlaten? aan de ene zijde van de weg is de mare piccolo van Taranto nog zichtbaar, aan de andere zijde brengt een hoogvlakte vol stenen het Bijbelwoord in herinnering: „In den beginne was de aarde woest en ledig”. Wij gaan het pottenbakkerscentrum Grottaglie voorbij, waar een staatskeramiekschool is gevestigd, en daarna het imposante stadhuis van het in rechte lijnen gebouwde Francavilla Fontana. Hoe poëtisch klinkt die naam: Francavilla Fontana! En inderdaad is het land dichterlijk, het is riant met zijn eeuwige olijfbossen op de witte of rode aarde. In bijna uitgedroogde beekjes doen vrouwen de was. Wijngaardranken slingeren zich van boom tot boom. Onverwachts torent zich op drie heuvels de stad Oria af, eens de mythische hoofdplaats van de Messapiërs. Het oeroude Oria voerde lange tijd oorlog met Taranto, werd toen Romeins en geraakte langzaam in verval. Niet ónmogelijk is het, dat het geslacht d’Oria (Doria), dat zo lange tijd de stad Genua beheerste en daar vooral in en rond de kerk S. Matteo zijn herinneringen naliet, hier vandaan komt. Oria bezit een kasteel. En zoals het een ordentelijke Apulische plaats betaamt: een kasteel van Frederik H. Maar het is er niet zomaar een uit de vele! Het is gebouwd volgens een driehoekig grondplan, bezit een superbe kapel en kan zonder de minste twijfel worden beschouwd als eender fraaiste specimina van de architectuur inde 13e eeuw. Als een gigantische prauw schijnt het te zeilen boven de vlakte. Lucera, Oria: ons verlangen naar het beroemde Castel del Monte wordt steeds groter. Wij trekken dus verder dooreen land vol druiven, olijven en vijgen. Eerst moeten wij naar Ruvo of naar Andria. Van daaruit kan de pelgrimage naar Frederiks machtigste schepping beginnen. Castel del Monte De nadering van en het bezoek aan het Castel del Monte behoort tot de hoogtepunten van elke Italiëreis. Men mag een verwende Italiëbezoeker zijn; men mag Monreale hebben bezocht en vanaf het kerkterras totaal uit het evenwicht zijn geraakt door het wereldvermaarde zicht op de vlakte van Palermo; men mag in Toscane hebben gezien, hoe op de hoogste heuveltop, 600 meter boven de zee, het on vergetelijke Vol terra is verschenen en hoe de stadsmuren daar twaalf, vijftien meter hoog een band als van gegoten ijzer rond de bergtop hebben getrokken; het Castel del Monte is en blijft iets unieks, majesteitelijk als bouwwerk zelf, majesteitelijker nog wat de ligging betreft. Van Ruvo of Andria uit rijdt ge dooreen lichtgolvend landschap, bezaaid met olijfbomen. Het gebied is eigenlijk geen landschap, doch veeleer een groot park te noemen. En men begrijpt, hoe de Hohenstaufen dit zonnige land, hun geliefd Apulië, niet missen konden en het steeds verdedigden. Naar alle zijden liggen witte steden samengeperst op de heuveltoppen. En plotseling verheft zich, hoog, hoog boven het land het Castel del Monte, volmaakt eenzaam gelegen! Van verre gezien schijnt het cirkelvormig en torenloos. Slechts de diepe slagschaduwen op de ronde massa laten vermoeden, dat het bouwwerk een achthoek is met stompe torens op elke hoek. Als het balkon van Apulië verheft het zich boven een onmetelijk wijde vlakte. Met grote windingen, gelijkend op de reliefbanden van Marcus Aurelius’ zuil in Rome, gaat de weg er heen. Onder u ontrolt zich steeds duidelijker de film van Apulië in betoverende schoonheid. En boven u staat brééd-uit Frederik U’s machtigste schepping, een uniek wonder der middeleeuwen, een wiskundig kunstwerk achtmaal symmetrisch —, grandiozer nog dan het Colosseum. Als een keizerskroon staat het op de Apulische vlakte. Frederik n bezat in Apulië verschillende kastelen, die hem tot jachtslot dienden: zo bij Foggia en bg Gioia del Colle. Maar veruit het belangrijkste is het Castel del Monte geweest, dat in 1240 werd gebouwd en als jachtslot werd gekozen omdat er veel valken verbleven op de kale heuvel. De architect van het gebouw is onbekend gebleven: wisten wij zijn naam, dit kasteel zou hem de onsterfelijkheid hebben verleend! Misschien gaat het wel terug op Frederiks eigen ontwerpen. In elk geval is het zó harmonisch, zo uit één stuk, dat slechts één bouwmeester en dan nog niet erg lange tijd er aan gewerkt moet hebben. Geen enkel staatsstuk van Frederik is vanuit het Castel del Monte verzonden, waaruit wij mogen concluderen, dat zijn verblijf hier steeds van staatszaken was ontlast en zuiver diende tot genoegen en recreatie. De overlevering wil, dat zijn zoon Konrad hier werd geboren en diens moeder Jolantha er gestorven is. Maar het was ook hier, dat Frederiks kleinzonen zonen van zijn eigen kind Manfred —, Hendrik, Frederik en Enzio, door Karei van Anjou levend werden begraven. Zij mochten leven, maar slechts zo, alsof zij niet ter wereld waren gekomen. Slechts aan het gewicht van hun ijzeren boeien mochten zij de groei van hun jaren èn van hun lijden meten en ervaren. muren halen om daarmee het paleis van Caserta nog altijd het grootste van Italië te sieren. Het is ook nog eigendom van de familie Carafa geweest, maar was sinds de 18e eeuw volkomen verlaten. In 1876 werd het aangekocht door de regering van het nieuwe en eengeworden Italië. Nu staat het er, vrijwel geheel intact, bijna volkomen gaaf en ongeschonden, als misschien de grootste bezienswaardigheid van gans Apulië. Het Castel del Monte is een achthoek, de omtrek is 270 meter, de muren zijn 30 meter hoog en 2% meter dik. Op elke hoek staat een stompe, ronde toren. Het materiaal is kalksteen van de heuvel zelf, vol helgele kleur en foutloos gevoegd. De muren lijken eerder van marmer te zijn. De vormen zijn volmaakt harmonisch en men gelooft, hier een bouwwerk uit de Renaissancetijd voor zich te zien, Het gevelveld aan de voorzijde doorbreekt de symmetrie met een grote deuropening, die dooreen Gothische boog wordt omlijst en waarboven een ontzaglijk grote kroonlijst te zien is, die blijkbaar twee eeuwen op haar tijd vooruit is. Voor de rest ontbreekt er niets aan de symmetrie en de bouwer heeft blijk gegeven, zich graag in mathematische problemen te verlustigen. Tussen de acht torens waarin vermoedelijk dienaren verbleven bevinden zich op de eerste verdieping rond de achthoekige binnenhof acht zalen. Vijf van de torens bevatten badkamers, want tot grote ergernis van zijn landgenoten nam de keizer elke dag een bad. Inde andere drie torens leiden wenteltrappen naar de tweede verdieping, die eveneens acht zalen bevat. Alle Toen zich in 1299 hun kerker opende, geschiedde dat alleen, opdat een andere gevangenisdeur die van het Castel dell’Ovo in Napels zich achter hen kon sluiten. Het kasteel (in 1463 voor het eerst Castel del Monte genoemd) was toen al aan het vervallen. Vanvitelli liet in 1757 de zuilen van de zalen zijn twintig stappen lang en twaalf stappen breed. Hun deuren zijn gevat in rood marmer. Het rode en witte marmer van de muren, alsmede de mozaïeken van de gewelven zijn echter helaas bijna nagenoeg verdwenen. Maar wat er van over is maakt de vertrekken toverachtig: het marmer is blauwachtig als een bosrand tegen de horizon en doorschoten met rode vlammen. Inde zalen op de onderste verdieping stutten rode halfzuilen het kruisgewelf, in die van de bovenste gebeurt dat door bundels van drie witte marmerzuilen. De zalen ontvangen hun licht uit heerlijk-mooie vensters, die uitzien op de hof. De keizer zelf heeft vermoedelijk op de bovenste verdieping gewoond. Op een oud plaatje van het kasteel steekt een giraf zijn hals uiteen der benedenvensters om naar boven te gluren, wat Frederik daar zo al uitvoerde... Hij heeft er in elk geval zijn lievelingsland Apulië aan zijn voeten zien liggen, bedekt met bloeiende tuinen en velden, met kastelen en steden vol torens. Hij zal hier gedacht hebben aan de Grieken en de Romeinen, de Carthagers en de Byzantijnen, de Gothen, Longobarden en Arabieren, aan de Noormannen ook vooral, wier erfenis hij immers in Zuid-Italië had overgenomen. Hij zal er ook hebben nagedacht over zijn eigen verleden, want inde verte zag hij de zee, waarover hij naar Jerusalem was gevaren. Het terras van het Castel del Monte biedt een superbe panorama over Apulië. De ganse kuststrook, vanaf het voorgebergte der Gargano tot vlak voor Bari, ligt open voor de ogen der ontroerde bezoekers. Landinwaarts ziet men meer dan een dozijn Apulische steden met op de achtergrond de nevelige bergketen van Lucanië. Waarheen de blik ook gaat, overal strekt zich het Apulië uit van de Hohenstaufen: de vruchtbare tuinlandschappen en de steppeachtige Tavolierevlakte, de witte steden langs de kust, de nog wittere dorpen op de heuvels, de witte trulli op de rode aarde en de kathedralen als monstransen. Op het terras van het Castel del Monte ervaart men de tover van Apulië als nergens elders. Ongelukkige gratie „Volgi a me gli occhi e i miei sospiri ascolta” „Keer naar mij uw ogen en hoor mijn zuchten”. (Petrarca) Frederik 11, het wonder der wereld, was gestorven. Maar nog woei in Zuid-Italië de banier der Hohenstaufen. Zijn zoon Manfred liet zich inde kathedraal van Palermo tot koning kronen. Inde geest van zijn vader van wie hij de liefde voor kunsten en wetenschappen had geërfd wilde hij regeren. Het volk beminde hem vanaf het moment, dat hij zijn hovelingen dwong om met door hen verleide meisjes te huwen. Maarde scherpzinnigheid van Frederik miste hij. ’s Nachts liep hij door Barletta te zingen, hij liet de stad aan de voet der Gargano naar zichzelf noemen (Manfredonia), leefde ineen heerlijke idylle, maar bemerkte niets van het dreigende onweer boven zijn hoofd. De Dies Irae, de dag der wrake, zou hem onvoorbereid treffen. Paus Urbanus IV, Fransman van afkomst, tekende in koene lijnen een nieuwe, ongehoorde constructie der toekomstige wereld: de Franse macht zou de Duitse in evenwicht moeten gaan houden. Formeel was Zuid-Italië nog altijd een pauselijk leengebied en Urbanus was bereid het te schenken aan graaf Karei Ivan Anjou, de broer van Lodewijk IX van Frankrijk. Karei van Anjou, ook al zou hij dan het zwaard moeten gebruiken om de Hohenstaufen te verdrijven, had er wel oren naar. Uit het beeld, dat hij bij Amolfo di Cambio bestelde en in het Conservatorenmuseum te Rome te zien is, kan ieder mens af leiden dat de Nasuto de man met de grote neus sluwheid, wreedheid en heerszucht in voldoende mate bezat. Onder paus Clemens IV werd op 30 Maart 1265, tot vreugde der Noorditaliaanse Vreselijk was inderdaad de wraak, die zich aan het geslacht der Hohenstaufen voltrok. Manfreds vrouw Helena vluchtte met haar kinderen Beatrice, Hendrik, Frederik en Enzio van Lucera naar Trani om daar overzee te ontvluchten. Een storm dwong haar in het kasteel van Trani te blijven, waar zij aan Kareis troepen werd verraden. Een maand daarna werd zij van haar kinderen gescheiden en naar het kasteel in Nocera gebracht, waar zij op 29-jarige leeftijd overleed. Ineen der kerken van Nocera moet men haar begraven hebben, maar ik heb daar nergens een spoor van haar graf kunnen ontdekken. Beatrice werd gekerkerd in Napels, de drie jongens in Castel del Monte. Na achttien jaar kreeg Beatrice de vrijheid, de anderen werden na 34 jaar vervoerd naar het Castel dell’Ovo in Napels, dat zij nooit meer hebben verlaten. De naam der Anjou’s is door dit optreden tegen de Hohenstaufenkinderen bezoedeld. Maarde Hohenstaufen hadden nog een laatste hoop: Konradijn, het neefje van Manfred, vijftien jaar oud. Vanuit Duitsland ondernam hij de vermetele tocht naar Italië met de woorden: „Ik bende opvolger van de grote keizer Frederik 11. Waar ons rijk staat is gerechtigheid en orde. Ik breng de vrede”. Ook in Bologna drong het gerucht van zijn komst door en het zal de blonde Enzio Frede- steden, het verdrag tussen de Anjou’s en de pauselijke macht getekend. Karei van Anjou verscheen in Italië. „Zeg aan de sultan van Lucera, dat ik hem heden naar de hel zal sturen of anders hij mij naar de hemel”, zo luidde zijn oorlogsverklaring. Op het Rozenveld bij Benevento werd Manfred in 1266 verslagen en gedood. In dezelfde tijd schreef de Franciscanermonnik Thomas van Celano het aangrijpende lied van het laatste oordeel: Dies irae, dies ilae o dag der wrake, o dag waarop alles tot as wordt. riks zoon, die hier nog altijd gevangen zat met spanning hebben vervuld. Maar bij Tagliacozzo in de Abruzzen stootte Konradijn op de troepen van Karei van Anjou en leed de nederlaag. Als kind van zestien jaar stierf hij in Napels op het schavot, roepend om zijn moeder, toen hij de beul met het zwaard zag aankomen. Het rijk der Hohenstaufen was ondergegaan. Napels werd de hoofdstad van Zuid-Italië. Bouwwerken van de Anjou’s zijn daar nog altijd te vinden. Die van Sicilië, heus toch wel gewend aan vreemde heersers, haatten de Fransen sterker dan zij het ooit de anderen hadden gedaan. Toen een Fransman zich op Paasmaandag van het jaar 1282 voor de kerk S. Spirito wilde vergrijpen aan een schone Palermitaanse, was dat het sein tot een opstand. In deze z.g. Sieiliaanse Vespers vochten zelfs vrouwen mee, tot hilariteit van geheel Italië. Maarde Fransen werden toch maar verdreven! Peter van Aragon werd tot koning uitgeroepen. Op het Zuiditaliaanse vasteland konden de Anjou’s zich nog tot 1442 handhaven. De grootst mogelijke chaos ontstond, waaruit moeilijk was wijs te worden. Ferdinand de Katholieke verscheen met zijn vrouw Isabella van Castilië op het toneel. Tussen de bedrijven door kwamen de Turken in 1480 de stad Otranto plunderen. In 1503 vond het beroemde steekspel van de z.g. Disfida di Barletta plaats, waaraan de reiziger tussen Ruvo en Corato nog op diverse wijzen wordt herinnerd: bij de belegering van Barletta daagden dertien Italiaanse soldaten uit het Spaanse kamp een evengroot aantal Franse ridders uit tot een duel en versloegen hen. Een gedenkteken tussen de olijven en een kelder in Barletta getuigen nog altijd van dit operaverhaaltje. De realiteit was grimmiger. Rond 1500 werd Zuid-Italië definitief door de Spanjaarden bezet, die in Napels hun via Toledo thans via Roma aan- legden en het land terugstootten ineen toestand van troosteloos verval. Tevergeefs hadden schrijvers als Macchiavelli gewaarschuwd tegen het gevaar van vreemde overheersing, tevergeefs hadden schrandere geesten waartoe ook paus Julius II gerekend moet worden gepoogd een coalitie tussen de verschillende Italiaanse staten tot stand te brengen. Nu gingen Noord en Zuid wegen, zó tegengesteld, dat de kiemen werden gelegd voor Italië’s grootste probleem van 1870 tot 1955: het drama van het Zuiden. In het Noorden was zich het wonder aan het voltrekken, dat van dezelfde orde was als weleer het Griekse. In andere landen en andere tijden waren er altijd perioden aan te wijzen geweest waarin de kunst en cultuur bloeiden, maar nergens elders dan in Noord-Italië werden cultuur en kunst nu zó met het dagelijkse leven verbonden, dat zij het spirituele voedsel der bewoners werden. De artistieke meesterwerken werden een collectieve creatie, waaraan alles deel kreeg, het landschap, de atmosfeer, het gedrag der bewoners en zelfs hun instellingen. Een stroom van geleerden en kunstenaars stortte zich over het land uit. De moderne geschiedschrijving werd er geboren, het dubbel boekhouden uitgevonden, het begrip handelsbalans voor het eerst gehanteerd. Marco Polo, Amerigo Vespucci en Columbus waren Noord-Italianen. De eerste zeekaarten werden hier getekend. Galileï, de Florentijnse Medici en de Venetiaanse ambassadeurs stonden naast Palestrina en Monteverdi, Rafaël, Michel Angelo, Ariosto en Savonarola. De Noorditaliaanse civilisatie uit deze dagen drukte haar blijvend stempel op de pleinen en straten van het land, op de kerken en theaters, op het landschap zelfs, op opvoeding en taal, op de mens. Al wat in Europa culturele belangstelling had, trok hierheen. Florence niet alleen, maar ook Siena, Mantova, Lucca en Pisa, Bergamo en Urbino, Pienza en Perugia, Arezzo en Verona zouden millioenen Europeanen tussen 1450 en 1950 gaan infecteren met de ziekte die verlangen en heimwee heet. Daarentegen: arm Zuiden! Inderdaad had Napels als hoofdstad enige culturele prestaties aan te wijzen. De opera had haar vertegenwoordigers in Scarlatti, Paisiello, Pergolesi en Cimarosa; de wijsbegeerte in Giordano Bruno en Vico; de dichtkunst in Tasso; de architectuur in Bernini en Vanvitelli; de schilderkunst in Salvator Rosa en Luca Giordano. En te Nardo en Lecce straalt ons nog altijd en hoe onverwacht de glimlach tegen van de laatbarokke bouwkunst, die hier grootsere monumenten nog naliet dan in Oostenrijk en in Rome. Maar wat betekende dit alles voor de grote laag der bevolking, die onderworpen werd aan Spanje, op hetzelfde moment dat dit land zich van de moderne wereld had losgemaakt en zich had afgezonderd in een hiërarchische en clericale verstarring? De economische politiek der Spaanse overheersers was nog slechter dan die in hun moederland zelf. Uitvoerrechten op zijde sloegen de bloeiende textielnijverheid neer. Een leger van ambtenaren waarde door het land, op zoek alleen naar persoonlijk voordeel. Belastingen en tollen werden verpacht aan de meest biedende, zodat een systeem van ongehoorde corruptie ontstond en als verweer daartegen ieder naar ontduiking streefde en het nog moeilijker vond dan het voor de zuiderling toch al was om inde staatsidee te denken. Om fortuin te kunnen maken moest men in Berlijn soldaat, in Rome priester en in Napels ambtenaar zijn, luidde het spreekwoord. Op de bossen werd roofbouw gepleegd, de bodem werd verwaarloosd. Inde zomer ging hij scheuren van de hitte, inde winter spoelden de slagregens hele dorpen weg. En over deze ongelukkige aarde trokken de legers van Spanje, van Frankrijk en van Oostenrijk. In 1713 kwam Zuid-Italië van Spanje Het totaal verrotte staatsbestel kon door Napoleon gemakkelijk worden weggevaagd. In 1806 zond hij zijn broer Josef Bonaparte als koning naar Napels en deed hem daar twee jaar later opvolgen door de veldheer Murat, die inderdaad zijn best deed om er iets van te maken maar onmachtig stond tegenover de totale ontreddering. De Bourbon Ferdinand IV was inmiddels naar Sicilië uitgeweken, waar hij zich had kunnen handhaven. Na Napoleons val en het Wener congres in 1815 kwam hij weer naar het Zuiditaliaanse vasteland terug en zette er het „bestuur” op dezelfde voet voort. Tijdens zijn bewind sloeg het Risorgimento de beweging voor Italië’s eenheid ook naar het Zuiden over. Garibaldi landde op Sicilië en trok van daaruit noordwaarts. Op 21 October 1860 kwam Zuid-Italië middels een volksstemming maar men stelle zich deze niet voor inde moderne betekenis van het woord! bij het, door Victor Emanuel en Cavour vanuit Piemont gecreëerde, nieuwe en éne Italië. Wie zou menen, dat van nu af Zuid- en Noord-Italië gelijke wegen zouden gaan, vergist zich. Niet één Italië ontstond, maar diverse. Het noemen vaneen afzonderlijk Zuiden en een afzonderlijk Noorden ziet andere verschillen over het hoofd en is in wezen nog te oppervlakkig, zij het voor ons doel voldoende. Misschien is het waar, dat zelfs anno 1956 „Italië” niet bestaat, in elk geval ontbrak het inde jaren onmiddellijk na 1870. Wat hadden Noord en Zuid meer gemeen dan het feit, dat beide gebieden nu eenmaal op hetzelfde schiereiland lagen? De gewes- los, maar toen Karei 111 van Bourbon in 1734 te Napels werd gekroond, bleek de wisseling van bewind slechts formeel en uiterlijk van belang. Het regeringsbestel werd zo mogelijk nog meer reactionnair en de kloof tussen Zuid en Noord nog groter, omdat in het Noorden de Oostenrijkers een deskundige en vooruitstrevende administratie voerden. Lucera: legerkamp van Frederik II Bari: kathedraal ten van het Noorden waren materieel en spiritueel nauw verbonden met het moderne Europa, ja hadden dit op onnavolgbare wijze bevrucht. Al eeuwen geleden was er de eerste nijverheid ontstaan in wat wij kapitalistische zin zouden noemen. En ook nu ging de driehoek Milaan-Turijn-Genua zich ontwikkelen tot eender meest vooraanstaande fabrieksstreken der aarde. Bovendien floreerde er de landbouw, begunstigd door de vruchtbaarheid van de bodem en de wijze waarop deze werd bewerkt. Feodale verhoudingen bestonden er niet en de zelfstandige en efficiënt werkende boeren wisten elk stukje grond uitte buiten. Daarentegen het Zuiden: een dom en achterlijk gehouden bevolking, die vrijwel uitsluitend bestond van de landbouw, uitgeoefend onder een feodaal systeem. Zo een zuiderling ooit al Milaan of Turijn bezocht, voelde hij zich daar minder thuis dan een bewoner uit Hamburg of Lyon dat deed. Bepaalde stromingen in het Risorgimento hadden met dat alles inderdaad rekening gehouden, zode richting van Mazzini en die van Gioberti. Zij hadden een politieke centralisatie willen vermijden en een federalisme voorgestaan, dat de culturele, economische en politieke zelfstandigheid der landsdelen had moeten bewaren. Waren hun denkbeelden doorgevoerd, het Risorgimento had een Italiaanse afloop kunnen hebben. Na 1848 echter was hun kans verkeken en kwam Cavour naar voren in wiens handen het Risorgimento een heroïsch misverstand werd. Zijn denkbeelden waren sterk gemodeleerd op de Engelse en Franse staatkundige instellingen, maar hij vergat dat die al sinds eeuwen bestonden. Zijn gedachten van centralisatie en volstrekte eenheid vonden inde ziel van de natie geen klankbord. Dat handige politiek en het beiden van zijn tijd Cavour toch in staat stelden zijn ideeën te verwezenlijken was voor het Zuiden het ergst. Zonder soepelheid en scrupules werden vanuit het Noorden ideeën uitgewerkt en inde praktijk op het Zuiden toegepast, waarvoor dat Zuiden een totaal ongeëigend object was. Geheel Italië werd simpelweg omgevormd tot een verlengstuk van het gewest Piemonte, het oorspronkelijke terrein van Victor Emanuel en Cavour. En ongetwijfeld zal men er zich in het Zuiden over verwonderd hebben, dat de Voorzienigheid de gebeden van dichters en filosofen om nationale eenheid had beantwoord met het zenden vaneen dynastie en een bureaucratie vanuit het hoge Noorden! Piemonte droeg de eigen staatsschuld over op geheel Italië, evenals zijn fiscaal systeem. Het Zuiden betaalde daardoor relatief veel te veel belasting en werd bovendien in zijn landbouw ernstig geschaad door het opheffen der bescherming. Maar er was nog meer: ten spijt van de uiterst primitieve economische verhoudingen in het Zuiden, had zich daar toch inde loop der tijden een kleine laag van rijke handelaren gevormd. Voor geldbelegging vonden deze lieden geen gelegenheid, ten ware zij hun kapitaal hadden kunnen steken inde grond. Maar deze was geheel in handen van de talloze baronnen, prinsen en wat voor andere feodale heren al meer, uit het tijdperk der Spanjaarden en Bourbons. Het waren daarom deze rijke handelaren die het verdwijnen der Bourbons en de komst van de eenheid met het luidste gejuich begroetten. De grond veranderde na 1860 inderdaad snel van eigenaar, maar hadden de vroegere feodale bezitters van de bewerking althans nog een beetje verstand, de nieuwe eigenaren bekommerden er zich in het geheel niet om. Tegelijkertijd hadden de industriëlen van het Noorden behoefte aan afzetgebieden voor hun opbloeiende industrie. De concurrentie tegen het buitenlandwas toch al zwaar en daarom moest in elk geval verhinderd worden, dat het Zuiden een eigen industrie kreeg. De industrieën van het Noor- den en de nieuwe grondbezitters van het Zuiden vonden elkaar: de laatsten zouden geen lire investeren in regionale industrieën, maar zouden wel de noorderlingen financieren. Dezen konden dan hun kwaliteitsproducten op de buitenlandse markt afzetten en het minderwaardige goed altijd wel kwijt raken aan de zuidelijke proletariërs. De staat speelde dit spelletje met plezier mee, ging de uit het Zuiden verkregen belastingen gebruiken om in het Noorden wegen aan te leggen en scholen te bouwen, legde de spoorbanen aan ten koste van de zuidelijke bossen en voerde een slechts beperkt kiesrecht in om niet te veel pottekijkers te hebben. Van alle zuidelijke gewesten bleef Apulië nog het meest levenskrachtig. Een niet onvruchtbare grond, enkele uitnemende havens en hier en daar zelfs wat industrie, voorkwamen dat het gewest tot dezelfde treurige armoede verviel als Sicilië, Calabrië en Lucanië. De maatregelen bovendien, die de Italiaanse regering in het begin van deze eeuw ten behoeve van het Zuiden eindelijk ging nemen, waren in hoofdzaak voor Apulië bestemd. En toen het fascisme het Zuiden opnieuw de rug toedraaide uit prestigeoverwegingen gaf men de voorkeur aan kolonisering in Afrika —, had men in Apulië zelf de hand al aan de ploeg geslagen. Het herboren Italië van 1946, voor het eerst nu wij zullen het nog zien een poging doende om het probleem van het Zuiden groots aan te pakken, vond in Apulië daarom de beste bodem, waarin het zaad van de nieuwe Renaissance kon gedijen. Meer dan ooit en meer dan welk ander Italiaans gewest is Apulië het land der toekomst. En ligt op de lange duur Italië’s lot niet, zoals steeds, in het Zuiden? Manfredonia Precies even lang als de afstand van Rome naar Ti- voli is die van Foggia naar Manfredonia. Kaarsrecht voert de weg door de vlakte, die links wordt afgesloten door het Garganogebergte en zich naar rechts volkomen boomloos inde horizon verliest. Deze Tavolierevlakte, groots en wijds onder de hoge hemel, is geheel verlaten. Ge passeert onderweg geen enkel gehucht en hoogstens enkele mensen te voet, steunend op een pelgrimsstaf: zij komen van het pelgrimsoord van de aartsengel Michael, daarginds inde Gargano, waarheen ook wij nog zullen gaan. Hoe meer men Manfredonia nadert, hoe dichterbij het Garganogebergte komt. Kilometers lang strekt het zich uit als een onneembare Chinese muur. Ge gaat voorbij de verlaten abdij San Leonardo, die eens toebehoorde aan de door Frederik begunstigde orde van de Duitse ridders. Ongevraagd vertelt uw koetsier of chauffeur hij weet alles van zijn streek! dat het gebouw zojuist magnifiek gerestaureerd is en tot nationaal monument verklaard. Buitengewoon mooi is het portaal van de lange zijde, versierd met rijk beeldhouwwerk uit de 13e eeuw. En direct hier voorbij krijgt ge een kustpanorama van overweldigende melancholie en vol donkere pracht. Vóór u ligt de zee in kleuren van diep zwart over helblauw naar donkergroen, omzoomd dooreen lage kuststrook die violet zindert in het licht. Daar bovenuit staat het Garganogebergte en aan zijn voeten ligt een kleine, grijze stad: Manfredonia! Maar eerst nog komt ge voorbij de plek, waar eens Sipontum heeft gelegen, de reeds inde oudheid bekende stad, die door malaria en aardbevingen van de aarde werd weggevaagd op enkele stenen inde bodem na. Volgens de Christelijke overlevering was de stad eender oudste bisschopssteden van Italië en zou haar herder door S. Petrus zelf zijn aangesteld. Er heeft een kerk gestaan de S. Maria in Siponto die inde 12e eeuw zodanig was verval- len, dat paus Paschalis II haar in 1117 opnieuw liet bouwen. Vermoedelijk is dit de onderkerk geweest, waarheen wij nu overeen trap van een-en-twintig treden kunnen afdalen en die ons verrukt door de kleine granieten zuilen. Maar hoe wij dan de pas geleden inde onmiddellijke omgeving ontdekte vroeg-Christelijke basiliek moeten verstaan, is mij niet duidelijk. Ook van de bovenkerk behoren enige muren nog tot het gebouw van Paschalis, de rest een kwadraat met een absis in drie wanden dateert uit de 16e eeuw. Het gevelportaal is minder rijk versierd dan dat van de San Leonardo, maar portaalbogen rijen zich langs de gehele ingangsmuur, die daarom aan de kathedralen van Ruvo en Troia herinnert. Inde nabijheid van het oude Sipontum werd in 1256 door Manfred, zoon van de grote Frederik 11, een nieuwe stad gebouwd, die naar hemzelf werd genoemd. Maar dit Manfredonia verwoest immers door de Turken in 1620 en toen geheel opnieuw herbouwd doet geen enkele moeite om u aan de tijd der Hohenstaufen te herinneren. De dom biedt geen enkele bezienswaardigheid en het kasteel is weliswaar het belangrijkste bouwwerk van de plaats, maar het werd eerst onder de Anjou’s voltooid. Het huidige Manfredonia bestaat uit kleine huizen met platte daken en open loggia’s. De muren worden gebroken door slechts weinig ramen, waarvan sommige de eigenaardige vorm vaneen bloemblad hebben.- Boven vele deuren is een nis aangebracht met een beeld van de engel Michael, gemaakt uit de albastachtige steensoort die van de Gargano komt. Dat alles betreft dan het centrum, want de buitenwijken zijn foeilelijke huizenconglomeraten zoals er dertien gaan ineen dozijn. Ware in Manfredonia de haven niet, zou er de verrukkelijke kustlijn niet zijn, niemand zou weten dat hier een eerzuchtige droom snel haar einde vond. Ongelukkige gratie! Maar dan toch ook: gratie. Want als een volkomen verrassing vindt de reiziger in Apulië de mooiste voortbrengselen der barokkunst die in Europa te vinden zijn. Zij culmineren in de monumenten van de elegante stad Lecce, maar bieden u alreeds een voorproefje in Martina Franca en Nardo. Martina Franca ontleent zijn naam aan het verdwenen dorp S. Martino, dat een vrijplaats was voor allen die er onderdak vonden. Het huidige stadje is als een spierwitte sneeuwberg hoog op een heuvel gelegen inde mooiste streek van Apulië. De barokke kathedraal draagt boven haar ingangsportaal een beeldengroep van Sint Martinus, die in Einsiedeln of Zuid-Duitsland niet zou misstaan. Maar een barok kasteel als het palazzo Ducale inde stijl van Bemini zal men daar tevergeefs zoeken! De fontein voor het paleis is haast bedekt onder de palmen, wier metalige bladeren deze stadshoek een Siciliaans cachet geven. Vanaf het paleisterras heeft men een superbe panorama op de valle dell’ Idria, die als bezaaid is met witte huizen, geïsoleerd of in groepjes. Nardo is nog dieper inde hiel van de laars gelegen, inde streek waar Grieks gesproken wordt. De zee is vlakbij en waar de olijven en druiven ophouden strekken zich drie druk bezochte strandbaden uit. De stad zelf heeft een zeer opmerkelijke 13e-eeuwse kathedraal zoëven deskundig gerestaureerd met aan de linkerzijde Gothische en aan de rechterkant Romaanse bogen, alle strikt symmetrisch tegenover elkaar geplaatst. Van de kathedraal afgezien, staat Martina Franca de stad vol barokgebouwen. Vooral aan de gevel van de kerk S. Domenico jubelt de steen zich uit inde meest fantastische welvingen en vormen. Ge bent nu voldoende voorbereid om een bezoek te brengen aan de stad Lecce, eender allermooiste en sfeervolste plaatsen van Europa; ook al zijnde meeste Nederlandse reizigers van dit feit niet op de hoogte. Lecce Te midden van de middeleeuwse en van mensen verlaten aarde is de elegante stad Lecce een onverwachte ontdekking, ja eender grootste verrassingen die een Italiëreiziger kan beleven. Lecce is een stad van fonkelend leven en zwierige beschaving, waar de mensen vaneen uitgelezen hoffelijkheid zijn en het leven vrolijk is en licht. Een stedelijke cultuur van zeer grote verfijning wordt hier gepleegd. In de stad zelf en het nabije Lido di San Giovanni staan eerste-klas hotels, de bevolking is even gracieus gekleed als die in Bologna en in Rome. Ja, Lecce is eender meest chique steden van Europa. En toch komen er ach, hoe foutief is onze belangstelling vaak nog georiënteerd; hoe weinig wijken wij van de platgetreden banen af bijna nooit Nederlanders. Bourget heeft eens geschreven: „Avant d’être venu ici, je n’attachais aux termes de baroque et de rococo qu’en sens de délaisance et de prétention; Lecce m’aura révelé qu’ils peuvent aussi être synonymes de fantaisie legére et de grace heureuse”. En inderdaad: als ge Lecce niet bezocht hebt, moogt ge over barok en rococo eigenlijk nooit meer meepraten! Voor allen, die vaneen volmaakt uniform stadsbeeld inde 16e en 17e eeuw zo ontstaan kunnen genieten, die hun ogen vól kunnen zuigen aan de gouden schijn van barokke huis- en kerkgevels, is een wandeling door de stad een permanente vreugde. Overal openen zich binnenplaatsen; overal hangen zwaar gestutte balkons aan de muren, groeten u loggia’s met bloemen, gaan portalen open en zien zeldzame fabelwezens, een architraaf of een balustrade dragend, op u neer. Verfrissend water stroomt inde hoven der paleizen, waar het lawaai van de stad verstomt tot een haast kloosterachtige stilte. In die hoven staan palmen of andere bomen, wier metalige bladeren krullen als kunstig smeedwerk. Lecce: het Florence van het rococo en de barok! De belangrijkste architecten van deze heerlijke stad zijn Zimballo en Cino geweest, maar men weet weinig van hen. Hun barok draagt bovendien zulk een individueel en eigenaardig karakter, dat men niet weet of en in hoeverre hier sprake kan zijn van beïnvloeding van buitenaf. De door hen als materiaal gebezigde steensoort een prachtige kwaliteit kalksteen van gouden tint, zij komt nog altijd inde omgeving van de stad voor heeft de merkwaardige eigenschap, dat zij bij het uitgraven zo zacht is als kaas. Na enkele jaren aan de buitenlucht te zijn blootgesteld geweest, wordt zij echter zo hard, dat de vormen die er in gemaakt werden voorgoed blijven bewaard. Daarmee is verklaard, waarom de monumenten van de stad zulk een haast onbegrijpelijke rijkdom aan ornamenten, krullen, cirkels en buigingen kunnen bezitten. Aanvankelijk valt Lecce misschien een tikkeltje tegen, maar doorloopt élke Italiëreiziger niet achtereenvolgens de fasen van de verwachting, de teleurstelling en de geestdrift? Op het hoofdplein van de stad staat een of andere heilige in zijn waaiende barokmantel in het wilde weg te zegenen op een hoge zuil. Het is een wat lachwekkend gezicht, maar toch moogt ge weten dat de heilige niemand minder dan S. Oronzo is, de eerste Christenmartelaar van de stad. En dat de zuil een van de twee is, die in Brindisi het einde van de via Appia markeerde: in 1683 werd zij door die stad aan Lecce verkwanseld. Achter S. Oronzo’s rug strekt zich het Romeinse amfitheater uit, daterend uit de tijd van Hadrianus. Ruim vijf en twintig duizend toeschouwers kon de 100 meter lange en 85 meter brede arena bevatten. Zij ligt er nu omzoomd door hypermoderne gebouwen en warenhuizen: haec est Italia! Dit is wederom het eeuwige Italië ten voeten uit! Als om dit te accentueren staat inde hoek van het plein nog dein 1592 gebouwde Sedile, een hoge hal waarin de Middeleeuwers recht spraken. Zonderlinge barok-elementen gebeeldhouwde wapens van allerlei soort voegen zich tussen de Gothische spitsbogen. Nu wilt ge méér zien, ge wilt de barok zien. Ge gaat naar het Domplein. Het blijkt eender mooiste pleinen van Italië te zijn. Slechts één straatje komt er op uit en daarom is het plein architectonisch gesloten en rustig. Voor het eerst van uw leven ervaart ge, dat de barok ook stil kan zijn en dromerig kan stemmen. Links wordt het plein afgezet door de zijgevel van de dom, in 1670 gebouwd en vol statige feestelijkheid. Wie zou niet gegrepen worden door het delicieus cherubijnenfriesje ? En door de barokke en toch slanke klokketoren? Waar de dom eindigt maakt het plein een hoek en begint het bisschoppelijk paleis, met vele sierlijke arcaden getooid. De derde pleinzijde wordt ingenomen door het seminarie uit 1709 met de gevel van Cino, een zeldzaam mooi gebouw, uitmuntend van proporties. Ga onder de heerlijke loggia boven de poort dóór: de binnenhof van het seminarie is een tropische droom. Koel zijn er de zuilengangen; met weelderige ornamentiek omwoekerd is er de sublieme put onder de dadelpalm. Ge bent gefascineerd en gordt u aan om enkele van de dertig barokkerken der stad te gaan bezien. Wilt kerk staat het prachtige 16e-eeuwse bouwwerk, dat als hospitaal dient. Ge kunt ook naar de S. Rosario, die door Zimbalo werd gebouwd en waarvan de gevel vaneen haast wilde originaliteit is. Nog buitengewoner is de S. Matteo: volledig bedekt met schubben en zich onderaan ineen halve cirkel naar buiten en bovenaan ineen dito naar binnen welvend! Ingetogener is de S. Chiara, lenig en gratievol als een aristocratische dame. De bijna él te ranke gevel staat in goudachtige kleur te glimlachen tegen de zon. En nu naar de Santa Croce, want daar bereikt de lichtzinnigheid van Lecce haar toppunt. Geen andere kerkgevel ter wereld bezit zo’n dolzinnige weelde! Hij is één onbedaarlijke uitbarsting van tierlantijnen en pronk. Op de balustrade er van haalt een rij engeltjes grapjes uit met een bisschopsmijter, die zij op hun hoofdjes proberen te zetten. De gevel schijnt te zwellen van levensvreugde, maar is zó gezond dartel en heeft zó’n edele uitvoering, dat ge ontwapend staat. In 1549 werd met de bouw er van begonnen: zes zuilen inde onderste verdieping gingen de architraaf dragen, fabelachtige wezens en engelen het balkon daarboven, de bovenste verdieping werd door zuilen geleed in drie velden waarvan het middelste een groot roosvenster bezit. En weer daarboven plaatste Zimballo in 1697 een ornamentale en kronkelende gevel, gedragen door wezens van allerlei slag. Hij ook was het, die naast de kerk het gouvernementspaleis bouwde met de zeer lange vlucht van ramen, dat zo zeldzaam harmonisch bij het kerkfront aansluit. Het interieur van de Santa Croce is licht en sereen, weelderig en toch met zin ge naar de S. Domenico? De kanten doekjes van steen aan de gevel zijn dwaas, volkomen dwaas toegegeven maar dan toch vaneen verrukkelijke dwaasheid! In het interieur is het grafmonument van de humanist Galateus te zien en tegenover de voor goede smaak versierd. Een wit zijaltaar met witte basreliëfs evenaart alles wat ge in Florence en elders in Italië op dit stuk kunt zien. Maar toch wilt ge altijd weer naar buiten om die gevel te bekijken! Waar ook maar een beeld kon worden aangebracht, waar ook maar een vlak kon worden opgevuld: het gebeurde. Slechts als men de Certosa di Pavia in Noord-Italië kent en de weelde daarvan in gedachten verdubbelt, kan men zich een kleine voorstelling vormen van dit zwelgen in vormen en ornamenten, hier aan de Santa Croce in Lecce. In het gouvernementspaleis is het plaatselijk museum geherbergd. De verzameling Griekse en Messapische vazen vooral maakt een bezoek lonend. En ge bemerkt hoe de oren van enkele vazen als katrollen zijn bevestigd aan de handvatten: precies zoals nog altijd in het Apulische land de wateramforen uit de putten naar boven worden gehaald! Niet ver zijn we hier nu van de porta Napoli aan de stadsrand, in 1548 ter ere van Karei V gebouwd. Op hetzelfde plein staat de obelisk ter ere van Ferdinand I. Zij beide getuigen er van, dat ook het gratievolle Lecce dezelfde ongelukkige lotgevallen heeft ondergaan als het overige Apulië. Inde oudheid Syrbar en Lupiae genoemd Octavianus, de latere keizer Augustus, landde hier na de moord op Caesar , werd de stad in 1063 veroverd door de Noorman Robert Guiscard. Tancred kwam hier vandaan, de bastaard die het Noormannenrijk manhaftig, maar tevergeefs, tegen Hendrik VI verdedigde. De geslachten Brienne en Enghien regeerden over de stad voordat Lecce in 1463 historisch hetzelfde pad ging bewandelen wij hebben het boven beschreven als Zuid-Italië. De laatste kerk die we willen bezoeken, ook al gaan we dan tegen de chronologische volgorde in, is die van de heiligen Nicoló en Cataldo. Tancred liet haar dooreen Franse Cisterciënsermonnik bouwen en in 1180 kwam dit laatste monument van de heerschappij der Noormannen in Apulië gereed. Latere en meer barokke tijden hebben het gebouw niet ongemoeid gelaten, maar die barok is op de kerk geplant zonder de eenheid te schaden. Heerlijk z\jn de Romaanse portalen, reeds van verre zichtbaar op het eind vaneen statige cypressenlaan. Hun kleur is door de eeuwen heen goudgeel geworden, inde sierlijke omraming verenigen zich Moorse en Byzantijnse stijlmotieven en de ganse gevel is als de glimlach vaneen engel. Het Gothische interieur met het Romaanse koor is vaneen harmonie, die in geen enkele andere Zuiditaliaanse kerk haar gelijke vindt. Reeds zijnde kapitelen gemaakt uit die pietra Leccese, die zachte steen van Lecce, waaruit de latere kerken van de stad zijn geconstrueerd. Met de kerk verbonden zijnde vele kloostergangen van een abdij en staan de nonnen het u toe, dan kunt ge vanaf het kloosterterras inde verte de kust van Griekenland zien liggen. De nonnen zullen u echter wel weinig toenadering tonen en zelfs als u hun vertelt, dat u ook inde pelgrimsplaatsen van de monte Vergine en de monte Sant’ Angelo geweest bent, tonen zij weinig interesse. Zij schijnen zelfs een afkeer van deze plaatsen te hebben en toen ik eens over de zwarte Madonna van de monte Vergine wilde beginnen om naar ik dacht in hun gunst te komen, riepen zij slechts, met een wegwerpend gebaar van hun handen: „Ach wat, Benedictijnen!” De SS. Nicoló e Cataldo ligt op het eind vaneen kerkhof, dat eigenlijk een groot woud is vol vogels en bloemen, een oase inde Apulische olijfplantages. Niets herinnert hier aan de dood en terecht zegt eender inscripties: „Dit oord, de dood gewijd, doet u wanhopen noch verbleken. Leer als een wijs man de hoge waarheden, die het u ingeeft”. Vaarwel Lecce, stad van gelukkige gratie! Kathedralen als gewijde burchten „Een stuk van de hemel is hier gevallen op aarde!” (Sanazzaro) Smaak is nimmer statisch, ook niet waar het landschappen en kunstuitingen betreft. De schoonheden van de Noorditaliaanse meren waren voor onze grootouders het hoogste wat een man met smaak op zijn reizen kon genieten, maar een jonger geslacht spreekt liever van ansichtkaartenschoonheid. En waar onze generatie eerder rustige schoonheid zoekt, hielden zij meer van het uitzonderlijke en sensationele in vreemde landen. Welke Italiaanse reisgids zou thans kunnen volstaan met het vermelden van alleen de monumenten uit de oudheid? Maar toch bevatten de gidsen van vóór de eerste wereldoorlog weinig anders. Wie onzer zou op reis door Sicilië de mozaïeken inde dom van Monreale durven overslaan? Maar toch had Goethe hiervoor niet de minste belangstelling. Zomin als hij in Assisi ook maar één moment heeft gedacht aan Sint Frans en de fresco’s van Giotto! Over deze voortdurende smaakverandering zou een interessant boek te schrijven zijn. Laten wij hier volstaan met de opmerking, dat de huidige bezoekers van Italië zeker niet het laatste en definitieve antwoord hebben gevonden op de vraag, waar in Italië de grootste schoonheden zijn te vinden. Ik zie er dan nog vanaf, dat over smaak niet te twisten valt en men verrukt mag zijn over Rafaëls Madonna’s, die mij volkomen koud laten omdat zij het naar mijn mening dus niet kunnen halen bij zijn School van Athene. De een moge gegrepen worden door de vroeg-Renaissance van Florence, de ander door de laat-Renaissance van Montepulciano. Ik wil echter vergelijkbare grootheden naast elkaar zetten en concludeer dan, dat alle excursiebussen hun vrachten uitladen in San Gimignano, waar het nabije Volterra onvergelijkbaar mooier is. Waarom moet ieder in vredesnaam Pisa hebben gezien, terwijl Lucca een veel diepere indruk op de bezoeker maakt? Waarom neemt men toch Milaan, als stad die de eerste kennismaking met Italië moet bewerkstelligen en kiest men daarvoor niet Bologna? In Florence komen volop Nederlanders, maar hoeveel van hen verlaten eens het stenen hart van deze stad om op de wegen bij Settignano en Greve te gaan ervaren dat het Toscaanse land het meest harmonische cultuurlandschap der aarde is? Zij worden ontroerd bij het zien van de landschappelijke achtergrond van Gozzoli’s fresco inde Medicikapel, maar weten niet dat deze zelfde landschappen in hun onmiddellijk bereik liggen. In Rome gaat men in drommen naar steeds dezelfde kerken, maar wordt de S. Balbina vergeten, de S. Giovanni in porta Latina en al die kerken die mooier zijn dan de mooiste droom. Waarom moet ieder Napels gezien hebben, het Italiaanse nationale misverstand? Hebben barokliefhebbers ooit Lecce gezien of het Siciliaanse Noto? Het aantal Nederlanders, dat in Italië’s schilderachtigste stad Matera geweest is, valt op de vingers van twee handen te tellen. Het zij genoeg: het Nederlandse toerisme betreedt veel te veel de platgetreden banen, daartoe door diverse reisbureaux gestimuleerd. Héél langzaam is sinds kort een kentering merkbaar. Er zijn er al, die het onbegrijpend schouderophalen van vrienden en bekenden trotseren en Ischia boven Capri gaan verkiezen. Er zijn al Nederlanders in Volterra geweest en daarmee voor eeuwig op deze plaats verliefd geworden. Er zijn er reeds, die de Romaanse kathedralen van Apulië hebben gezien, de een al sfeervoller dan de ander, maar alle een volkomen verrassing. De kathedralen van Apulië! De langzaam op gang komende smaakevolutie kan misschien het best ge- typeerd worden door te zeggen, dat de belangstelling verschuift van de hoogste bloeiperioden der kunstontwikkeling naar het nog niet tot volle ontwikkeling gekomene; van het kunnen naar het willen, van het voltooide naar het onvoltooide, van het perfecte naar de aanloop daartoe. Daarin past de grotere belangstelling voor de Apulische kathedralen volkomen. Al te veel heeft men bij de gesprekken over de kunst in Zuid-Italië uitsluitend aan de Griekse monumenten gedacht. lets wat echter voor het gewest Apulië in elk geval onjuist is! Wat betekenen de resten der Griekse architectuur in Taranto en Metapontum dat laatste trouwens al even over de grens gelegen in vergelijking met die uit later tijden? Apulië is op dit gebied geen Sicilië en ook geen Paestum. Hier geen Neptunustempel, in geometrische naaktheid gelegen tegen het achterdoek van bergen en hemel. Geen tempelkerkhof als een kampplaats van reuzen die elkaar met steenblokken hebben bekogeld, zoals in Selinunte; geen vallei vol geelgouden tempels als in Agrigento. Voor hen, wier hart trekt naar alles wat Grieks is (en wie onzer kan aan de bekoring van Hellas ontkomen?), wordt dit gemis slechts vergoed door de vazen in Ruvo en Taranto en door de munten van die laatste stad, behorend inderdaad tot de mooiste die ter wereld ooit werden geslagen. De Romeinen hebben in Apulië hun zuilen achtergelaten in Lecce en Brindisi, hun amfitheaters in Lecce en Canosa, hun aquaduct in Bovino, hun brug en triomfboog in Canosa wederom. Inde Byzantijnse tijd krijgt de bloei van het Oosten invloed op de plastiek, zoals aan de bronzen deuren in Canosa blijkt. En deze zelfde tijd is vertegenwoordigd inde fresco’s, die in 959 werden geschilderd tegen de muren van de grot S. Maria di Carpignano. Maar eerst hierné. begint voor Apulië de grote tijd op kunstgebied. De namen van Anseramo di Trani, Alfano di Termoli en Barisano di Trani architecten, ijzersmeden, beeldhouwers zullen bekendheid gaan krijgen. Wie heeft daar in Noord-Italië in Pisa, in Siena en in Pistoia niet de beeldhouwwerken bewonderd van het geslacht Pisano, dat vermoedelijk uit Apulië stamt? Zodra de Noorman Robert Guiscard de Byzantijnen had teruggeworpen over de Adria, begonnen de kathedralen in Apulië te verrijzen. Zij werden gebouwd uit de gele steen van het land, die inde loop der eeuwen verduisterde tot een matachtig goud, zacht gewist door de tijd. Hun bijna uitdagende en machtige opeenstapeling van stenen, hun ronde bogen die rusten op zware pijlers en hun indruk van massieve kracht symboliseren nog altijd de gedachte van de strijdbare Kerk. Er van afgezien dat vaak één hoge en twee kortere absissen tegen het vlakke koor zijn aangedrukt bij de grotere kerken houdt een monumentale achtermuur slechts het rijkversierde venster der middenabsis zichtbaar —, zijn al deze heerlijke kathedralen exempels van de puur Romaanse stijl. Zo zij nu en dan Pisaanse invloed verraden, zal dat zijn oorzaak wel vinden in het feit dat Pisa aan de Apulische kust stapelplaatsen had voor de export naar de Oriënt. De kunsthistorie zwijgt Apulië vaak dood, maar wie hier komt gelooft zijn eigen ogen niet! Geen streek ter wereld heeft zóveel Romaanse kathedralen bijeen: in Bari en in Troia, in Barletta en in Trani, in Molfetta en Bitonto, in Bisceglie en Giovinazzo, in Canosa en Ruvo, in Andria en Otranto, kies maar uit! Die van Troia is de meest wonderlijke, maar geen ander is zo slank als die van Barletta, geen ander zo superbe als die van Trani, geen zo vervaarlijk als die van Bari, geen zo majestueus als die van Altamura. En de erekroon geef ik graag aan die van Bitonto! Ik heb u al verteld, dat de kathedraal van Altamura de enige is, die als een product van Frederik II kan worden beschouwd. Voor de rest liet deze heerser zijn naam door middel van profane bouwwerken in Lucera, Andria, Foggia, Castel del Monte en eigenlijk in bijna élke plaats van Apulië voortleven. De Gothiek werd in Apulië ingevoerd door het huis Anjou, dat Franse kunstenaars naar hier bracht. Maar buiten de kathedraal van Lucera mag het toch geen naam hebben wat er in dit gewest aan Gothische bouwwerken is te zien. En het na de Anjou’s volgende Spaanse autocratische bewind ontnam aan het land datgene wat elders in Italië de voedingsbodem voor de Renaissance kon worden: de scheppende kracht van vrije burgers en steden. Slechts inde Santa Sofia van Gravina staat een Renaissancemonument, waarop zelfs Florence jaloers kan zijn. En Galatina bezit fresco’s uit het begin der 15e eeuw, die wel in elke kunstgeschiedenis worden vergeten maar niet onderdoen voor de mooiste in Siena en Assisi! De baroktijd brengt weer bewonderenswaardige uitingen, kerken, paleizen, binnenhoven, ja als in Lecce ganse steden. Daarna deelt Apulië in het algemeen verval der Italiaanse kunst. Wanneer in 1871 de Italiaanse regering haar intrek neemt in Rome, begint de gehele Europese intelligentsia aan de bestudering van het Italië van Goethe en Gregorovius, van Burckhardt en Stendhal. Op het linnen van de op Italië verliefde schilders verrijzen de cypressen als uitroeptekens, de Londenaren vluchten uit hun mist naar Florence, in Berlijn krijgt Caruso ovaties als hij zijn „lach, lach dan, Paljas” zingt, maar achter deze fagade stort de echte Italiaanse cultuur ineen en de canzones van Napels worden alleen nog door de radio gezongen. Eerst na de nacht van het fascisme het stelsel dat alleen maar show was; en is show niet altijd een uiting vaneen minderwaardig- Troia In het Noorden van Apulië, even terzijde van de grote weg die tussen Napels en Foggia de Italiaanse laars inde breedte doorsnijdt, ligt een stille stad hóóg boven de vlakte van de Tavoliere. Zij is in het bezit vaneen der grootste wonderen van Italië: een kathedraal uit de tijd dat de 11e eeuw plaats maakte voor de 12e, zó zuiver en subliem, zó wonderschoon, dat zij geen kunstwerk meer genoemd kan worden maar eerder een rechtstreekse afstraling van de schoonheid Gods. De kerk is misschien minder zuiver Apulisch dan wel Pisaans, want was het nabijgelegen Bovino niet de stapelplaats van de Arnostad naar de Oriënt? En wanneer het bogenomament boven de aan Frankrijk herinnerende rosette zich naar noordelijker fantasie beweegt; als het tympanon van de zijdeur terugwijst naar de Byzantijnse elfenbeenkunst; wanneer oudheid, Oosten en Noorden zich verenigen inde kansel en de bronzen heidscomplex ? wordt Italië opnieuw de schatkamer van Europa. Een kunstenaar als Marino Marini krijgt als beeldhouwer mondiale faam en de architectonische prestaties van het moderne Italië zijn doorademd van de geest van onze tijd, zijn een uiting van pure bouwtechniek: precies zoals de masten die de electriciteit dragen en met grote stappen door het Nederlandse landschap gaan. Deze moderne bouwkunst gaat ook Apulië niet voorbij. Integendeel: in Bari vooral creëert zij een grootsheid van lijnen en een gedurfdheid aan concepties die kenmerkend zijn voor het Italië van deze eeuw. Dat moderne verrast ons evenzeer als de Romaanse kathedralen met hun fantastische dierenwereld van olifanten, leeuwen en sfinxen op hun portalen, vensters en rosetten. deuren inde Niellotechniek die uit Constantinopel stammen; blijft de kathedraal van Troia toch een aanschouwelijk en uniek exempel van de veelvoudigheid in stijl en geest uit het tijdperk der Noormannen en Hohenstaufen. Maar ach, wat doen dergelijke rationele gedachten hier ter zake bij dat roosvenster met de elf spaken en de elf loden lichtschijven, waardoor een geheimzinnig licht zeeft? Hebt ge ooit zulk een roosvenster gezien? En hebt ge ooit in uw leven zo’n bronzen deur gezien als deze hier uit 1119, gemaakt door Oderisius, die een soortgelijke deur in zijn vaderstad Benevento schiep? Kunt ge zilverincrustaties noemen, zo uniek en weergaloos als deze hier? Ge kunt het niet, zelfs niet als ge de deuren in Ravello, zelfs niet als ge die aan de S. Zeno in Verona inde vergelijking betrekt! Het schijnt haast oneerbiedig door deze deuren de kerk binnen te treden om daar de indrukwekkende kansel uit 1169 te bewonderen en de edele versiering aan de zuilenkapitelen in het weldadig harmonisch aandoende interieur Welk een betekenis moet dit Troia eens gehad hebben, dat hier zo’n wonderschoon bouwwerk kon ontstaan! Byzantijnen hebben in 1017 de stad gebouwd op de plek van het antieke Aecae. Resten vaneen Herculestempel en van de kerk San Basilio getuigen van dat alles nog. Maar eigenlijk is het toch alleen maarde kathedraal, die terugwijst naar het verleden in deze zéér stille en zelden bezochte plaats. Canosa Niet ver van het slagveld van Cannae, waar Hannibal in 216 voor Chr. de Romeinen versloeg, ligt het Canusium der Oudheid, beroemd destijds om zijn vazen. Uit de Romeinse tijd zijn in Canosa overgebleven een amfitheater, een triomfboog en een brug. Kan één Apulische plaats op meer Romeinse herinneringen bogen? Maar ook een kathedraal bezit dit Canosa, gewijd alreeds in 1101. Op een bijzondere wijze, n.l. door vijf Byzantijnse koepels, wordt het middenschip overwelfd. Voor het overige is de constructie als zodanig in later tijden helaas bedorven, niet echter de kerk als museum. De antieke zuilen uiteen vroegere Minervatempel kunt ge desnoods nog verwaarlozen, maar in geen geval de marmeren bisschopstroon, die door olifanten wordt gedragen en sterk Oosterse trekken vertoont. Bovendien is de rijk versierde marmeren kansel uit 1120 eender eerste voortbrengselen van de puur-Apulische beeldhouwkunst. Bij de kathedraal sluit zich een simpel maar uiterst merkwaardig grafmonument aan: dat van Boemond, zoon van Robert Guiscard, held van de eerste kruistocht, koning van Antiochië, waar hij op 11 Maart 1111 is gestorven. De vierkante koepelruimte heeft een bronzen deur van Ruggero da Melfi (of van Roger uit Amalfi?), waarvan de ornamenten Byzantijnse en Moorse invloed verraden. Barletta De kuststrook van Apulië behoort tot de dichtst bevolkte gebieden van Italië. Vanaf Barletta in het Noorden tot Otranto in het Zuiden tuimelt men van de ene interessante plaats inde andere! Bari scheidt de rokzoom in twee duidelijk verschillende stukken. Ten Zuiden van deze metropool liggen de verblindend witte steden, proper, chique en elegant. Ten Noorden van Bari echter zijnde steden grauwer, armer ook en minder smetteloos. Waar dan tegenover staat, dat elk van hen een Romaanse kathedraal bezit. Barletta een stad van bjjna zeventig duizend in- woners, in het bezit vaneen uitstekende haven en een prima strand zou ik niet graag de aangenaamste plaats van Apulië willen noemen. Daarvoor hangt er tè duidelijk een sfeer van schraalheid en monotonie. Het gevoel van schraalheid (ik kan geen andere term vinden) bekruipt u vooral rond het stationsplein, een volkomen lege en verlaten ruimte die ligt te blakeren ineen tè hete en droge wind. Monotoon is de moderne stad, ook al is die dan vooral dank zij de wijn na Bari en Foggia commercieel de belangrijkste van Apulië en ook al vindt ge daar het fantastische balkon van het barokpaleis della Mara en de toch wel treffende kelderruimte van de Disfida. Om Barletta te genieten moet ge naar het oude stadsgedeelte gaan, zoals bijna steeds in Apulië markant van de nieuwe stad gescheiden. Om het 13e-eeuws portaal van de S. Andreakerk is het u daar nog niet primair te doen al verrast het wel, in deze kerk een Madonna van Vivarini te vinden, beslist geen slécht schilderstuk! —, maar wel, om een voorbeeld te noemen, om de kerk S. Sepolcro: het ruime en waardige Gothische interieur met de 13e-eeuwse doopvonten contrasteert sterk met het uitwendige van de kerk, waaraan nog Romaans te zien is, terwijl de gevel in barok is gelijst. En tegen de zijgevel ziet ge dan eender meest fameuze monumenten van Apulië staan: een kolossaal beeld, meer dan vijf meter hoog, vaneen Byzantijnse keizer. Geen mens weet wie hier wordt voorgesteld. Het beeld zou door de Venetianen in Constantinopel zijn geroofd, maar aan de kust van de Adria zijn gestrand. In elk geval wordt in 1309 de „kolos van Barletta” vermeld als in het water van de haven te liggen. Uw belangstelling is nu toch wel gewekt en ge wandelt verder naar de kathedraal, misschien door Simiacca en Luca da Barletta gebouwd, in geen ge- meisjes halen water aan de pomp, strijkijzers worden met kolen gevuld en kippen scharrelen doordat alles heen. Ge staat verstomd van de vuiligheid maar in Andria is het nog twee klassen erger! en vraagt u af, hoe ik aan mijn beweringen kom dat Apulië een wonderlijk net land zou zijn. Heb geduld: zuid van Bari wordt de wereld wit, al zult ge dat thans niet van me willen aannemen. Ga nu eerst maar de straatjochies te hulp roepen om de sleutel van de kathedraal te bemachtigen. Ge kunt dan de 13eeeuwse preekstoel gaan zien en het tabernakel. Misschien hebt ge geluk en toont men u de Madonna, die jaarlijks naar de Disfida wordt gedragen: op de achterzijde van het schilderij is een perfecte Christus uitgebeeld! Ge kunt u dan ook op het rhythme van de Romaanse bogen laten meevoeren naar het Gothische kerkgedeelte. En dwars door de doodsbeenderen afdalen naar een zojuist ontdekte oudere kerk! Als ge weer buiten komt, ziet ge door de torenpoort heen de zee liggen als een schoon staaltje van Italiaanse regie. Aan die zee staat een geweldige burcht, van Frederik 11, natuurlijk. Maar al vóór zijn tijd stond er een Noormannenkasteel en Pierre d’Angicourt heeft de burcht later onder Karei van Anjou vergroot. Ge bent nu misschien toch nog van Barletta gaan houden. Hoe kan het eigenlijk anders, als langs het strand overal de oleanders bloeien ? val echter uitsluitend door hen, want de voorzijde dateert uit de 12e, de achterzijde eerst uit de 14e eeuw. Een gave eenheid is zij daardoor niet geworden, maar geen Apulische kathedraal is zo slank als deze, die onbevrijd op een pleintje staat en aan alle zijden door volksstraatjes wordt omsloten. In die straatjes krioelt het van kinderen, kachels staan er op straat te branden, stofwolken waaien op, blote Trani Van Barletta langs de kust zuidwaarts door olijven en amandelen naar Trani is maar een korte ruk. lets aristocratisch, iets fleurigs heeft deze stad, die leeft van olie en van de beroemde Moscatowijn en eender Italiaanse plaatsen is die een onvergetelijke indruk bij de bezoeker achterlaten. De rechtlijnige straten van de hypermoderne nieuwe stad zijn afgezet met onafzienbare rijen bloeiende oleanders. Op het eind van de lange lanen begint zéér abrupt de oude stad. En even onverwachts ligt voor u een pittoreske, boogvormige havenkom, vol staalblauw water en door platgedaakte huizen omzoomd: een ontroerend mooi, Oosters aandoend, geheel. Ge vindt daar het kasteel, waar Manfreds vrouw Helena met haar kinderen aan de soldaten van Anjou werd verraden. Zeven jaren tevoren waren Manfred en Helena hier met grote pracht gehuwd. En hóóg boven de ruisende zee verrijst de superbe kathedraal, daterend uit 1094 wat de onderkerk en uit 1200 wat de bovenkerk betreft, gebouwd ter ere vaneen plaatselijke H. Nicolaas, concurrerend met die van Bari. De hoog gelegen ligging wordt nog geaccentueerd door de onwaarschijnlijk hoge gevel acht en tachtig meter! en de ranke, met een poort doorboorde, klokketoren (die men thans steen voor steen herbouwt omdat hij ging hellen). Dierenomamiek is aan de kerk niet gespaard: hier liggen twee leeuwtjes elkaar peinzend aan te kijken, ginds torsen olifantjes een venster, pelikanen verslinden een slang, een leeuw worstelt met een serpent en een gevleugelde hond valt een wezen met een vogelkop aan. Magnifiek zijnde bronzen deuren, door Barisano van Trani omtrent 1180 gemaakt en met die van Troia wedijverend in schoonheid. Het zeezout moet op hen hebben ingewerkt, zij zijn bestoven door de tijd en glimmen zoals neonlicht doet in water. Nauwkeurige beschouwers zullen tot de ontdekking komen, dat zij dezelfde boogschutters en vuistvechters en hetzelfde relief van de kruisafname hebben als de bronzen deur aan de dom van Ravello bij Amalfi: inderdaad zijn zij van dezelfde meester! Zojuist is het interieur van de kathedraal prachtig gerestaureerd en vooral de crypte de grootste ter wereld! met de vele kolommen, is bijzonder mooi! En dan die tweede crypte daar weer onder! Werkelijk, in deze kathedraal wordt de bezoeker deelgenoot aan die omhoog strevende architectuur, die feest en gebed is; deelgenoot aan een sursum corda zoals inde noordelijker kathedralen, waarbij dan echter hellere steen en de weerschijn van de zee op die stenen de plaats innemen van de gebrandschilderde ramen aan gene zijde van Apennijnen en Alpen. Een buitengewoon interessante stad, dit Trani. Gothisch is het palazzo Caccetta, een oase van rust de villa Comunale, een excellent stukje architectuur de San Giacomo, een juweeltje van Romaanse stijl de Ognissantikerk met de drie Byzantijnse absiden, de verwonderlijk mooie onregelmatige zuilenhal en Palma Vecchio’s schilderij Maagd en Heiligen. Hier plachten zich destijds alle Europese kruisvaarders te verzamelen. Vanuit het stadspark ziet ge uit over de zee en de met steden omzoomde kustlijn. Hoog boven het ruisende water staat de hoge kathedraal. Bisceglie De volgende stad aan de kust is Bisceglie, in het bezit vaneen druk bezocht strand. De Romaanse twee torens rijke kathedraal kan het, ten spijt van het met leeuwen versierde portaal en de fraaie arcaden, bij die van Trani niet halen. Maar daarvoor biedt de stad iets anders: het kerkje Santa Marghe- rita, een zuiver voorbeeld van Apulisch-Romaanse kunst uit 1197. De er tegen aangebouwde grafmonumenten der Falconi —de stichters der kerk zijn curieus, maar uiterst sierlijk. De kerk van Sant Adoeno heeft een groteske doopvont en bezienswaardige portalen. Uiteraard bezit de stad ook een kasteel, uit de Noormannentijd daterend alreeds, doch op drie torens na is het zo goed als vervallen. Molfetta is weer veel interessanter, een zeer levendige stad van bijna zestig duizend inwoners. Het moderne stadsgedeelte is ruim en weids aangelegd en geeft alreeds een voorproefje van Apulië’s hoofdstad Bari. In het middeleeuwse stadscentrum staan twee kathedralen tegelijk. De nieuwe, uit de 17e eeuw, is met een indrukwekkende barokgevel getooid. Maar veel mooier is de oude, waaraan men bouwde van de 11e tot de 13e eeuw. Twee hoge vierkante torens zijn al van verre zichtbaar en bovendien bezit de kerk nog drie Byzantijnse koepels. Hierdoor en tevens door haar onregelmatig grondplan en de verrassende slankheid van het interieur is zij enig in haar soort. Inde nabijheid van de stad zijn grote holen te vinden, meer dan 29 meter diep, waarin in het stenen tijdperk mensen moeten hebben gewoond. Giovinazzo bezit eveneens een kathedraal met twee klokketorens. In 1283 werd zij ingewijd, maar latere tijden hebben aan het bouwwerk zoveel gewijzigd, dat het niet bijster aantrekkelijk meer genoemd kan worden. Wij trekken daarom verder zuidwaarts en gaan met een boog om Bari heen, naar de kathedraal die ik de mooiste van Apulië acht, die van Bitonto. Het landschap is magnifiek en exotisch. Het heeft geen enkele verwantschap met de cypressengekroonde heuvels van Toscane, noch met de vlakte van Lombardije en de spectaculaire omgeving van Napels en Ravello. Ook de melancholie der Romeinse Campagna ontbreekt er en evenzeer de mysterieuze sfeer van Umbrië. Men rijdt hier immers door één olijvenpark, waartussen verblindend witte wegen lopen. De olijfbomen schijnen met dezelfde melodie te ruisen als in Griekenland, góden en nymfen schijnen in hun takken te leven. Op de bloedrode aarde staan witte huisjes met Afrikaans aandoende waterputten. Cactussen en agaven rijen zich mijlen en mijlen lang langs weg en spoorbaan. Bitonto Kerskleurig is de Cerasuolo, de wijn die Bitonto even beroemd gemaakt heeft als de olijfolie van de plaats dat deed. Spaans is de cortile van het paleis Sylos Labini met de fries boven de zuilengang. En als eerst gister geschilderd zijnde 13e-eeuwse fresco’s inde abdij van Sint Leo. Maar wie kan aan dat alles aandacht schenken, als hij vanuit de schemering der nauwe straten ineens oog in oog komt te staan met de kathedraal? Gij kunt geen andere bedenken die zo uitgesproken hèt voorbeeld vaneen Romaanse kerk in Apulië genoemd kan worden dan deze, die tussen 1175 en 1200 werd gebouwd een korte tijd dus, die de geslotenheid en eenheid van het gebouw ten goede kwam en door E. Bemich op het eind der vorige eeuw kundig werd gerestaureerd. Trots en hoog rijst zij op in een hoek vaneen plein. Hoe zeldzaam mooi is de driedelige voorgevel met het roosvenster en met de reliefs van de annunciatie, de aanbidding en de tempelgang aan het hoofdportaal! En dan die zijgevel: zes gesloten arcaden met daarboven een open zuilengang! Het is een genot om door die zuilengang te lopen, de kapitelen te betasten van de elegante pilaartjes en neer te zien op het drukke gedoe van overstekende mensen daar op de piazza onder u. Het inwendige van de kathedraal is een orgel van steen gelijk. Ge kunt er niet genoeg van krijgen, van achteren naar voren en dan weer van voren naar achteren te lopen door deze majesteitelijke ruimte, edel en streng, groots en toch vroom. Maestro Bonifacio bouwde in 1240 de bisschopsstoel, maar meester Nicolo had elf jaar tevoren de kansel al geschapen, de rijkstversierde van gans Apulië en waarop ge eindelijk dan de portretten vindt van Frederik II en zijn familie, van Jolanthe, Hendrik en Konrad. Dertig kolommen en verscheidene 14e-eeuwse fresco’s bezit de crypte van de kathedraal, maar het liefst blijft ge toch inde bovenkerk, waar de zuilen schijnen te zingen. Wat aan dierenornamentiek zelfs de kapitelen u voortoveren heeft in Apulië zijn gelijke niet. Ineen oneindig gevarieerd spel van tinten wordt het licht gekaatst en teruggekaatst op de glassteentjes van de kansel. De adelaar op die kansel rekt zich en vliegt door de kerkruimte, die de roem der Noormannen en Hohenstaufen weerkaatst. En als ge daarna op de piazza uw caffelatte drinkt, beseft ge, op aarde een stukje van de hemel gezien te hebben. Altamura Van Bari uit gaat een weg landinwaarts door olijfbossen en over rode aarde. Bij Modugno liggen de resten vaneen der oudste kathedralen van het land, de kathedraal van Palo del Colle heeft een onover- troffen campanile en die van Bitetto een rijk middenportaal, maar het valt niet meer op in deze streek, waar de Romaanse kathedralen als gestrooid liggen. Langzaam gaande olijfbossen dunnen en dringen weg en rail een zwijgende vlakte binnen, groots en onbewoond. Geen spoor van menselijke nederzettingen is meer te ontdekken. En plotseling verschijnt dan, op een golvende heuvel aan de horizon, een compact gebouwde stad met geelkleurige flatgebouwen die het felle zonlicht weerkaatsen. Boven hen uit rijzen de twee hoge torens van Apulië’s meest majestueuze kathedraal. Frederik II is met de bouw van de kerk begonnen zij was zijn enige nietprofane schepping —, maar na een aardbeving in 1316 en nogmaals in later tijden werd zij hersteld en van het oorspronkelijk ontwerp is daarom niet veel meer over. Desondanks is het niet eenvoudig, om in Apulië een gebouw met meer harmonische waardigheid aan te wijzen. De drie verdiepingen van de torens vertonen van onder naar boven invloeden van de Noormannen, van de gothiek en van het klassicisme. Tussen hen in is inde gevelmuur een prachtige rosette geplaatst. Daaronder bevindt zich een hoofdportaal, dat in Apulië zijn gelijke niet vindt. Er is niet één kroonlijst met gebeeldhouwde scènes versierd —, maar daarvóór schuift zich een tweede, een derde, een vierde nog, een vijfde zelfs. De laatste lopen naar onder uit in zuilen, die rusten op de ruggen van leeuwen. Het portaal vaneen andere kerk dat van de S. Nicoló met scènes uit het boek Genesis zou in elke andere stad een bezienswaardigheid zijn, maar kan hier in Altamura de concurrentie van de kathedraal niet aan. Terugreizend naar Bari, zien we boven de vlakte uit de kathedraal van Altamura oprijzen als een gewijde burcht. Matgoud zijnde torens in het licht van de ondergaande zon. Onbekende metropool „Met steden is het vaak als met mensen: zij kunnen gebreken hebben en toch uiterst beminnelijk zijn. En bovendien: er zijn er veel meer, wier beminnelijkheid wij niet dan wel ontdekt hebben”. (Safelli) Bari Alle wegen in Apulië, of zij nu bestaan uit rode aarde of uit in vier rijbanen gescheiden asfalt, lopen naar de hoofdstad Bari, de metropool van Zuidoost-Italië en eender rijkste en meest chique steden van het land. Hier schaart zich over de brede trottoirs café aan café, lichtovergoten zijnde brede boulevards, langs ruisende fonteinen lopen Europa’s elegantst geklede vrouwen. Als er eind September de jaarbeurs voor de Levant wordt gehouden nog aan een initiatief van Frederik II te danken of als op 8 Mei het St.-Nicolaasfeest wordt gevierd met een feeërieke lichtprocessie op de zee, is het in Bari even druk als op het kruispunt voor de Bank of England in Londen. Maar ook op andere dagen hoeft Apulië’s hoofdstad in niets voor een Europese grote stad onder te doen. Haar levendigheid is veel intenser dan haar inwonertal nog geen 300.000 zou doen vermoeden. Groots zijn haar winkelstraten, kostbaar de artikelen in haar uitzonderlijk modern ingerichte winkels, ruim haar parken. Men voelt het onmiddellijk bij aankomst: hier heeft zich een machtige manifestatie van de twintigste eeuw geplant op de aarde van Magna Graecia, hier klopt het hart vaneen geheel aparte wereld, die van Zuid-Italië. „Gazzetta del Mezzogiorno – Gazzetta – Gazzetta del Mezzogiorno” roepen de krantenjongens over de straat, telkens als er elke drie uren een Bari behoort tot de weinige Italiaanse steden, wier jongste geschiedenis hun oudere in belangrijkheid verre overtreft. Inde oudheid speelde Bari geen rol van importantie en kon het bij Brindisi en Taranto nauwelijks inde schaduw staan. Pas onder het Byzantijnse bewind werd de plaats een middelpunt van de streek, geen veilig middelpunt echter, want de Longobarden kwamen het tijdelijk bezetten en de Arabieren zetten er van 840 tot 870 een bey neer. Over het algemeen echter bleven de Byzantijnen er de baas, totdat de Noorman Robert Guiscard in 1071 de stad veroverde en hen naar de overkant van de Adria terugstootte. Zijn zoon Boemond regeerde hier, vervolgens Roger. Toen hij de stad er van verdacht, samen te zweren met de Byzantijnen, liet Willem I haar in 1156 met de grond gelijk maken. Alleen de kerk van S. Nicolaas in 1087 gebouwd, toen men het gebeente van de heilige van Myra naar hier had gesmokkeld bleef gespaard en is dus het oudste gebouw, dat de moderne reiziger in Bari kan tegenkomen. De stad, waar de kluizenaar Petrus in 1095 de eerste kruistocht had gepredikt en paus Urbanus II drie jaar later een concilie ter veroordeling van de Griekse Kerk had bijeengeroepen, werd snel herbouwd en ging zich nu tot eender belangrijkste van Apulië ontwikkelen. Toen de Noormannen had- nieuwe editie verschijnt van de hier geredigeerde krant, de enige grote in Zuid-Italië waar „die van Rome” niets in te zeggen hebben. In 27 verschillende talen gaande woorden van radio Bari door de aether, naar de Oriënt vooral, waarop Bari als een venster uitziet. Meer dan twaalf duizend studenten 6,1 pet. van het landelijk totaal staan ingeschreven aan de universiteit, waar men gevormd kan worden inde wetenschap van het recht en de economie, van de wijsbegeerte en de literatuur, van de wis- en natuurkunde, de medicijnen, de landbouw en de bosbouw. den moeten wijken voor het rijk van Frederik 11, werd die ontwikkeling steeds markanter. De gedoopte sultan bouwde er het kasteel, schonk aan de plaats het marktrecht en bevorderde de bloei van de stad op diverse wijzen. De Anjou’s echter schonken Bari als vorstendom aan de familie Balzo, waardoor het uiteindelijk onder het geslacht Sforza kwam dat ook over Milaan regeerde. De dochter van Gian Galeazzo Sforza Bona genaamd werd koningin van Polen en tevens van Bari, een wel wat wonderlijke combinatie. De stad voer daar echter wel bij en was, toen Bona Sforza er in 1524 na de dood van haar echtgenoot terugkeerde, op cultureel en economisch gebied een plaats van de eerste orde geworden. Helaas, dat mocht niet zo blijven: nauwelijks was Bona gestorven, of Polen èn Napels betwistten elkaar het recht op de stad. Napels trok aan het langste eind en lijfde Bari in 1558 in. Sindsdien deelde de plaats de lotgevallen van overig Zuid-Italië, met dien verstande dat de heersers in Napels kosten noch moeite spaarden om de bloei van de rivaal Bari tegen te gaan. Gezegd moet worden, dat zij daar zeer wel in slaagden. Reist men thans door Bari, dan is de sympathie der inwoners op snelle en gemakkelijke wijze te winnen, door n.l. te zeggen dat men de stad ver boven Napels prefereert. Een bewering, die ge trouwens volkomen waarheidsgetrouw en con amore geven zult! Ter zake: het bijna vergeten provincieplaatsje moest tot Napoleons tijd wachten op nieuwe bloei. Toen werd het plotseling vereerd met een bezoek van generaal Murat, die de stoot gaf voor een nieuwe opgang. Nauwelijks twintig duizend inwoners telde Bari in die tijd, maar snel werd dit aantal verdubbeld en in anderhalve eeuw vervijftienvoudigd. Met grote energie zijnde bewoners er in geslaagd de handel en industrie van de Adriatische kust in en rond Bari te concentreren. Tot ver inde omtrek ging de landbouw zich zodanig ontwikkelen, dat de streek eender rijkste van Italië werd. Ook hiervan trok de stad in 1943 tijdelijk gepromoveerd tot zetel van de Italiaanse regering uiteraard vele voordelen. De haven is na die van Triëst en Venetië de belangrijkste aan de Adriatische Zee, ruim tweeduizend schepen kwamen hier vorig jaar aan of vertrokken er, meer dan drie millioen ton goederen vervoerend. Bari valt in vier duidelijk gescheiden stadsdelen te splitsen: het middeleeuwse, op een in zee vooruitgeschoven heuvel; het 19e-eeuwse tussen het station en de strandwijken; het ultramoderne Bari inde buurt van de zee; en de villawijken aan de andere zijde van het station, zich steeds meer uitbreidend inde liefelijke vlakte. Door parken en pleinen van het andere gescheiden, leeft elk stadsdeel zeer sterk een eigen leven. Het middeleeuwse Bari is iets verrukkelijks en overtreft verre wat men in Napels kan zien! Het is een doolhof van kronkelende steegjes, poorten, pleinen en kerken. Maar die steegjes zijn niet grijs of grauw, zij zijn wit puur wit rosé of blauw. Elk jaar wordt hier alles gewit! Gewit zijnde huizen, gewit de karakteristieke trappen aan de buitenzijde, gewit de binnenplaatsen met de palmen. Men heeft, ik zei het al, het equivalent van de befaamde Napolitaanse volkswijken voor zich, maar dan in véél aangenamer en prettiger uitgave. De mensenvallen u niet lastig en bedelen niet. Zij willen graag met u een praatje maken en u hun huizen laten zien. Overal staan Byzantijnse heiligenbeelden. Bloemen zijn er weinig, maar heeft dit oude Bari wel opvrolijking nodig, nu het er wemelt van de kinderen, die inde zelfs ’s avonds nog blanke straatjes als de kleurigste bloemen spelen ? Met honderden tegelijk dansen en springen zij door de straten. Door hen heen baant ge u een weg naar het kasteel, dat Frederik II in 1233 Het moderne Apulië: Bari Gallipoli: het Lido op de fundamenten vaneen Noormannenburcht liet bouwen, later nogmaals werd uitgebouwd en versterkt en ook Bona Sforza tot residentie heeft gediend. Met zijn brede muren en trotse torens is het kasteel van buiten een waar bastion, maar het interieur is vol gratie. De grote binnenhof wordt beschaduwd door palmen en een brede trap voert van hier naar de zalen, waarvan de zuilen met heerlijke kapitelen zijn getooid. De loggia schijnt dein steen belichaamde zang der engelen. Vlakbij staat de kathedraal van de stad, oorspronkelijk in 1034 door de Griekse aartsbisschop Byzantius gebouwd, maar bij de reeds genoemde stadsverwoesting van 1156 volkomen ten onder gegaan. Wat ge nu ziet dateert uit 1170 en is kennelijk geinspireerd op de S. Nicolaaskerk, die echter minder sierlijk en meer burchtachtig is. Lange tijd is de kathedraal gehuld geweest ineen afschuwelijk barokpantser, maar nu dit is weggeslagen, staat de kerk er opnieuw in al haar heerlijke Romaanse eenvoud, zeker niet de minste inde rij der vele Apulische kathedralen. Inde achtergevel praalt eender rijkste ramen van Magna Graecia en langs de lange zijden zijn zoals o.a. in Bitonto arcaden aangebracht met daarboven twee rijen sierlijke vensters. Het interieur bevat minder kunstwerken dan de S. Nicolaaskerk al vindt de lOe-eeuwse perkamentrol, het Exultet genoemd, zijn weerga niet in klaarheid van compositie en tekening! —, maar als totaliteit is het een dróóm. De lijnen zijn doorademd van vroomheid. Als kerk echter toch nog fraaier is de San Nicola, staande op een stil plein, dat door vier andere pleinen is omgeven. De Goede Heilige Man leefde in het begin der vierde eeuw als bisschop in Myra, een plaats in Klein-Azië. In 325 was hij het, die op het concilie van Nicea ten strijde trok tegen de als ketterij beschouwde leer der Arianen. Reeds tijdens zijn leven als wonderdoener vereerd, werd hij na zijn dood eendoor iedere gelovige veelvuldig aangeroepen heilige. Toen Myra in handen viel van de Saracenen, besloot een groep zeelieden uit Bari om zijn gebeente uit handen der heidenen te gaan roven. Zij moesten snel zijn, want ook Venetië koesterde dit plan en het was dus zaak, de zeekoningin vóór te zijn. De vrome roof gelukte en op 9 Mei van het jaar 1078 kon de ganse bevolking van Bari uitlopen naar de haven om het schip met S. Nicolaas’ resten te begroeten. Onder leiding van de Benedictijnerabt Elias werden deze naar de kerk S. Eustachio gebracht, maar onmiddellijk ook werd begonnen met de bouw vaneen speciale kerk waarin de heilige tot aan het aanbreken der eeuwigheid zou kunnen rusten. Op 22 Juli 1197 werd de kerk S. Nicola ingewijd en tevens aangewezen als bisschopskerk voor abt Elias. Haar bouw is overeenkomstig het schema van alle Apulische kathedralen en ook hier zijn voor de zijschepen hoge arcaden geplaatst met zuilengalerijen er boven. De absis wordt bedekt dooreen muur met zware hoektorens, zodat van zee uit gezien de kerk werkt als een machtige vesting en een stevige schut. En is S. Nicolaas niet de patroon der zeevarenden? Twee toegangspoorten vragen speciale belangstelling: aan de zijkant de porta dei Leoni en inde voorgevel volkomen naakt overigens, zoals de kerken in Normandië die de bouwmeester misschien gekend zal hebben het hoofdportaal, waarvan de zuilen rusten op de zadeltjes van buffels. Van binnen maakt de kerk al evenzeer de indruk vaneen gewijde burcht als van buiten: de bogen rusten op geweldige antieke zuilen, alle verschillend van lengte. En de drie merkwaardige dwarsbogen, aangebracht om de kerk tegen aardbevingen te beschermen, accentueren de vervaarlijkheid der verhoudingen! Een opmerkelijk groot aantal kunstwerken is hier te vinden: het oudste er van is een stoere bisschopszetel, in 1098 door onbekende handen voor bisschop Elias gemaakt en door drie gebeeldhouwde Saracenen geschraagd. Fraai is ook het 12e-eeuwse ciborium, het oudste van Apulië. De architraaf wordt versierd dooreen emailplaat, waarop de figuren van S. Nicolaas en de Noormannenkoning Roger zijn afgebeeld. De sarcofaag, waarin bisschop Elias rust, roept een regelrecht heimwee op naar zijn soortgenoten in Ravenna waarop hij zo sterk gelijkt. Op dezelfde wijze herinnert het mooie grafmonument van Bona Sforza aan de grafmonumenten in Florence en Venetië: men zou, ware dit niet onmogelijk, menen dat het door Sansovino was gemaakt. Aan schilderwerken is de kerk een 14e-eeuws Byzantijns triptiek rijk en vooral een madonna en heiligen van Vivarini, dat 1476 gedateerd is. Het vergulde barokplafond, door Carlo di Rosa uit Bitonto in 1660 gebeeldhouwd, hebt ge natuurlijk al lang opgemerkt. Men heeft het wel eens willen wegnemen om het oorspronkelijk dakgebalkte terug te krijgen, maar het is zo groot dat men niet weet, waar het te laten. Het misstaat trouwens niet erg en verzoent zich wel met de Romaanse eenvoud van de kerk. De kerkcrypte is een woud van zuilen en kapitelen. Hier dus rust het gebeente van de kindervriend en inde schatkamer toont men u verschillende voorwerpen, die hem hebben toebehoord. Alleen al het feit, dat hij aanleiding werd tot het bouwen van deze kerk, stempelt hem tot weldoener. Zijn zegen staat rond u in deze dreigendmooie ruimte. Er zijn nog wel meer interessante kerken in het oude stadsdeel van Bari. Er is de Byzantijnse Santa Pelegia met de dierenreliefs aan de gevel. De kerk van S. Marco heeft een zeer schone rosette en een realistische S. Marcus-leeuw. Zij getuigt van de nauwe banden tussen Bari en Venetië, vijandige heel vaak, vriendschappelijke soms echter ook, zoals in Het 19e-eeuwse stadsdeel van Bari is een immens netwerk van kaarsrechte straten, een reusachtig schaakbord dat aan Turijn doet denken maarde paleizen en arcaden van die stad node mist. Banken en musea, hotels, de universiteit, gebouwen van het gewestelijk en stedelijk bestuur, steken boven de huizenrijen uit. Aan de corso Cavour staat het theater Petruzzelli, eender grootste operagebouwen van Italië. Een goed gekleed publiek flaneert langs de winkels en door de bloemenrijke gazons. En hoe meer ge de zee nadert, hoe moderner de stad wordt. Politieagenten in helwitte uniformen regelen het verkeer. Weelderige bloembedden staan tussen brede grasranden. De nieuwste producten van Lancia snellen in lange rijen voorbij de staalblauwe zee. Reusachtige flatgebouwen en langs het glimmende asfalt een onafzienbaar perspectief van indrukwekkende bouwsels brengen u inde sfeer vaneen wereldstad. Tegen het achterdoek van wolken, water en bloemen staan als een fantoom de witte veelramige gevels. In hun lijnen en massa’s leggen de gebouwen een getuigenis af van het kunnen en de durf van het moderne Italië. De stad Bari is wel het beste uitgangspunt voor een Apulische pelgrimage, al zal men om het gehele gewest te leren kennen, bovendien ook enige tijd in een noordelijker en vooral ineen zuidelijker gelegen 1002 toen een Venetiaanse vloot de stad Bari beschermde tegen een overval der Saracenen. De mooiste der kleinere kerken is zeker de San Gregorio uit de 11e eeuw, waarvan de hoge ingangsmuur nog delen vertoont vaneen oude paleisgevel. Een raam van dikke kogels omlijst de rijk versierde vensters. Het kerkinterieur is bijzonder stemmingsvol. Op het plein zijn enige priesters met veel kabaal een nieuwe scooter aan het proberen. plaats (Lecce!) zijn tenten moeten opslaan. Verwijzend naar mijn Gids voor Zuid-Italië (3e druk), waarin de toerist alles kan vinden wat hij voor en tijdens zijn reis dient te weten, moge ik u hier nog enige opmerkingen maken over reizen door Apulië in het algemeen. Voorop sta: het wordt weinig, heel weinig, gedaan. Althans door Nederlanders, want men vindt er vertegenwoordigers van andere nationaliteiten, Finnen en Zweden zelfs, wel terdege. Voorop sta ook: Apulië ligt niet naast de deur, van Venetië naar Lecce is 978 km met de auto en 925 km met de trein. Maar daar staat tegenover, dat men vanuit Bologna per trein in tien uur Apulië kan bereiken en vanuit Rome in iets meer dan zes. Het duurt langer voordat men in Sicilië is en daar komen wèl Nederlanders. Om te zwijgen van Napels, dat vanuit Noord-Italië zeker niet dichterbij ligt dan Apulië. Dat men Apulië niet bezoekt, komt alleen omdat men er niet van op de hoogte is. Het is bedroevend, hoezeer vele Nederlandse reizigers platgetreden banen bewandelen. Op een blinde kaart van Italië is met feilloze zekerheid aan te geven, waar zich veel, weinig of in het geheel geen Nederlandse toeristen bevinden. „Italië” betekent voor ons vaak weinig méér dan de meren in het Noorden (maar wie bezocht ooit het Ortameer?), Milaan, Florence, Venetië, Siena, Rome en Napels. Meer vooruitstrevenden hebben gelukkig Bergamo al ontdekt en Ravenna, Urbino en Assisi, en nog enige andere plaatsen. In de „standaardprogramma’s” prijken ook Pisa en Pompei, Capri natuurlijk! —en Padova, Bologna en zelfs al Perugia. Maar nog altijd moeten vele Nederlandse reizigers, niemand neemt dit hun overigens kwalijk, leren om Italië te ontdekken. De meningen over „wat men gezien moet hebben” zijn zo langzamerhand toch beslist wel versleten. Men kan Pisa gerust laten schieten voor Volterra en Lucca. Verona en Bologna zouden als eerste kennismaking met Italië beter geschikt zijn dan Milaan. En zo zou ik maar ik deed dat elders nog lange tijd door kunnen gaan. Hoe dan ook: om het werkelijk móóie Italië te leren kennen, zal men voor originaliteit niet bang moeten zijn. Men zal het moeten aandurven om af te wijken van de route, die vrienden en magen, folders en reisbureaux hebben uitgestippeld. Bovendien zou men nog altijd meer aandacht mogen schenken aan het modème Italië. Het manifest, dat Marinetti in 1909 uitgaf en gericht was „aan alle Italiëreizigers sinds Karei de Grote, sinds dé Hohenstaufen en sinds Winckelmann”, heeft opnieuw actuele betekenis gekregen, nu het naoorlogse Italië een allure aan het vertonen is, een voortvarendheid en een wil tot aanpak van problemen aan de dag legt, die elke bezoeker met verbazing en bewondering vervult. Voor veel te veel mensen, schreef Marinetti, is Italië een land der doden, een schimmeneiland waarheen reizen worden georganiseerd. Langs historische draden laten de bezoekers zich leiden naar plaatsen waarin absoluut geen leven meer is: de musea. Zij pelgrimeren door het Titanische Pompei van het gestorven Italië, dat met sarcofagen is gevuld. Maar in het land bij uitstek van de aesthetica bliksemen nieuwe ideeën, het weerlicht aan de horizon van de Italiaanse toekomst, nieuwe bouwwerken, mooier dan ooit, een nieuwe mode, nieuwe ondernemingen ontspringen aan de bodem. Daarom: weg met de restauraties, de academies, de vervelende musea, de tradities die elk ademhalen belemmeren. De betaalde critici van het heden hebben beter werk te doen dan de plooien vaneen Madonnabeeld voor de honderdste maal na te rekenen. Wij blijven ver verwijderd van het leger der specialisten, die hier een nieuw dak, daar een antieke zuil en ginds een onbekende fase in het leven van Rafael ontdekt hebben... Tot zover de futurist Marinetti, die hier zeer zeker overdrijft, maar die toch een fout van vele Italiëreizigers (ook die van anno 1956) aanwijst. Al te vaak nog wordt het modèrne Italië vergeten, al te vaak ook is men op bezichtiging uit, waar verovering eerder op zijn plaats zou zijn. Wij pleiten beslist niet voor een modern barbarisme, dat geen achtergronden en historie meent nodig te hebben. Elk nieuw Sybarisme is ons vreemd, omdat de góden dan zullen sterven en de Madonna’s geen tranen meer zullen wenen. Maar juist in het Zuiden van Italië kan men ervaren, hoe Dante ook op een Vespa zijn goddelijke comedie zou kunnen schrijven. Men zou naar het Zuiden moeten reizen om er de vergeten bronnen van het leven te vinden, die daar ook langs de autosnelwegen nog niet zijn uitgedroogd. En men zou dan bijvoorbeeld naar Apulië kunnen gaan. Ik zie er dan nog vanaf, dat de prijzen hier (en aan de ganse kust tussen Rimini en Lecce) lager zijn dan elders. Minder prozaïsche motieven zijn wèl zo belangrijk: Apulië behoort zonder twijfel tot de interessantste en mooiste gewesten van Italië. Ik zeg dit in alle oprechtheid. De schoonheden van de natuur zijn hier totaal verschillend van elders, de kunstwerken vaneen gans andere orde. Een reis door Apulië is een gebeurtenis voor het leven! De weinige Nederlanders die het gewest reeds bezocht hebben zijn voorgoed geestdriftig geworden door de grote vlakten vol olijfbomen, door de rode aarde, door de kastelen, de Romaanse kathedralen en de spierwitte stadjes. Stendhals woorden: „I’essentiel pour faire la conquête de I’ltalië c’est d’avoir I’ame exaltable” hebben zij tot de hunne gemaakt. En zij hebben ervaren, hoe men in Apulië reist te midden vaneen uiterst vriendelijke, eerlijke en hulpvaardige bevolking, hoe men er verblijft in dorpen die zó proper zijn, dat zij zelfs de Zwitserse op dit stuk evenaren, terwijl men er een comfort geniet mag niet, de reis te bederven. Natuurlijk moet ge uw levensrhythme aan het Zuiden aanpassen. De nachtrust is kort, de ochtend lang. ’s Middags dwingt de natuur u tot een lange siësta, waarna ge weer fit bent voor de vooravond en avond. Geen allegro, maar een largo dient uw levenswijze te zijn. Bovendien: Italië bestaat niet uit bezienswaardigheden, maar uit mensen, uit het leven op straat, uiteen geheel van impressies. Dooreen ganse avond bij een fontein te zitten, de Italianen gade te slaan en met hen te spreken, leert men veel meer dan van kerk- en museumbezoek. Gaat ge met uw kinderen op reis, laat hen dan inde volksbuurten meespelen met de Italiaantjes. Ga zelf met de mensen uit de buurt op een terrasje of een bank zitten en laat die kerk op de hoek maar op uw bezoek wachten. In Nederland teruggekeerd, moet ge misschien op de vraag van uw kennissen of ge de Santa Croce in Lecce gezien hebt, ontkennend antwoorden. En de kathedraal van Ruvo? Neen. En die van Molfetta? Ook niet. Maar wat heb je dan gezien? „Apulië!” Als het gesprek zó verlopen zal, hebt ge goed gereisd. Maar dat betekent dus: kalm aan, hoed u voor oververzadiging, wil niet te veel zien, maak van Italië geen filmrol die aan uw ogen voorbijdraait. Wat er precies in Apulië te zien en te beleven valt, behoef ik niet meer te herhalen. Maar ik moge u nog wel wijzen op drie aantrekkelijke kuurplaatsen: Santa Margherita di Savoia, Torre Canne Terme en Santa Cesarea Terme. En waarom niet profiteren van de uitmuntende strandgeneugten ? Laat ik van zoals men dat in b.v. Oostenrijk nauwelijks ontmoet. Wannéér ge naar Apulië kunt reizen? Inde lente en herfst is de vegetatie het mooist. De kleuren van de cactussen en agaven, van de druiven en olijven zijn dan fris, de huizen zojuist weer gewit. Maar in de zomer zijnde dagen langer en de warmte ik heb het al verteld valt dan zeer beslist mee en ver- Noord naar Zuid enkele badplaatsen langs de kust noemen: Rodi Garganico dan allereerst, waar de witte huizen over elkaar heenkijken om iets van de zee te zien en waar het zandstrand prima is. San Menaio heeft een nog betere accomodatie en het Lido di Siponto bij Manfredonia is, evenals San Cataldo meer zuidelijker, als badplaats gesticht. Barletta en Trani worden vrij druk bezocht. Het strand bestaat hier uiteen mengsel van zand en rotsen en vooral Trani doet in niets voor de beste badplaatsen van Franrijk en Italië onder. Bari heeft verschillende stranden, alle voorzien van hypermodern comfort, Brindisi en Otranto hebben beide zandstranden, het eerste een groot, het tweede een klein. Gallipoli, zowel als Taranto, bieden verschillende zandstranden, alle met een niets te wensen overlatende accomodatie. De stranden van Taranto worden bovendien door koninklijke pijnbossen omzoomd. Gebrek aan comfort behoeft ge in Apulië niet te vrezen. Naast oudere, maar uitstekende, hotels zijn inde laatste drie jaren hypermoderne Jollyhotels verrezen, deels gefinancierd door de Cassa per il Mezzogiomo, het fonds voor het Zuiden. Zij zijn gebouwd naar de eisen van de functionele architectuur, hebben een restaurant, een bar, een garage, een zwembad en kamers met telefoon en douchecellen. Wat deze hotels tegen redelijke prijzen aan comfort bieden is welhaast ongelooflijk! In Barletta staat er een, in Brindisi en Foggia, in Gallipoli en Gioia del Colle, in Lecce en in Italië’s schilderachtigste stad Matera (gelegen in Lucanië weliswaar, maar van Apulië uit gemakkelijk te bereiken). Bovendien vindt ge in Bari een wereldstad met hotels als paleizen. Prachtige autowegen hebben Apulië ontsloten. Dieseltreinen brengen u tot inde verste hoeken. Geloof niet aan fabeltjes: verschillende gebieden van het gewest zijn streken van melk en honing, waar een zeer hoge welvaart heerst. Van achterlijkheid is geen sprake. En juist hoe zuidelijker ge komt, hoe meer verrassend modem het gewest wordt. Zullen wij elkaar in Bari nog eens spreken ? Dan zullen wij het in deze hoofdstad zeker hebben over de politieke sfeer in het gewest. Over het land en het volk, de historie en de kunst heb ik u immers al voldoende verteld en over de economische situatie spreek ik u liever later als wij ter leerzame vergelijking een zij trip maken naar de stad Matera, in Lucanië gelegen. Dat men in Zuid-Italië voor politieke problemen geen belangstelling zou hebben, wil ik niet graag beweren. Knaapjes van zes tot tien jaar leverden destijds inde straten gevechten van man tegen man tegen de Duitse troepen en de namen der huidige politici zijn even bekend als die van de wielrenners. Maarde politiek is voor de meeste Zuiditalianen een zeer persoonlijke aangelegenheid, een kwestie, méér van concrete mensen dan van abstracte beginselen. In dit land hangt de bestendiging vaneen regering sterk af van de sympathie of antipathie die de gezichten der volksvertegenwoordigers inboezemen. Wijlen De Gasperi beging de fout om aan de vooravond van de verkiezingen de huismuren met zijn conterfeitsel te laten beplakken. Menige huisvrouw, die voordien steeds voor hem had gestemd, verklaarde toen „aan zulk een neus” haar stem niet te kunnen geven en koos een vertegenwoordiger der monarchisten, ofschoon zij die nooit gezien had. „Maar in elk geval was onze koning een mooie man” zei ze De politiek is dus zeer sterk ad personam gericht. Daarbij komt dan nog, dat de diverse partijen niet erg homogeen zijn behalve de communistische, die precies weet wat zij wil, ook al willen haar leden wat zij niet weten! en dat de afstand die de regeerders van het volk scheidt, hier groter is dan in de rest van het land. „Die van Rome” zijn ver weg, niet alleen in kilometers maar ook in psychische begrippen uitgedrukt. Het is niet eens zo, dat men hen als een last beschouwt, eerder zijn zij iets onvermijdelijks, precies als de zon en de regen, een natuurverschijnsel. „Die van Rome” zijn onbereikbaar als God de Vader en behoren tot een vreemde wereld. Zij eisen belastingen en andere schattingen, maar delen soms ook weldaden uit, vooral als men het met hen op een bepaalde manier kan plooien. Om deze instelling van de zuidelijke bevolking te begrijpen, dient men zich te herinneren hoe zij altijd onder het bewind van vreemde despoten heeft gestaan. De eerste indruk, die men daarom van de politieke gezindheid der Apulische bevolking krijgt is die van apathie. Men dopt er heel flink zijn eigen boontjes eri de heren van Rome worden als een vreemde almacht beschouwd, een noodzakelijk iets dat soms welwillend en meestal boosaardig is, maar waarmee men zich in elk geval zo weinig mogelijk ophoudt. Na enige tijd bevredigt deze eerste analyse echter niet meer. Zij is te algemeen, men vindt te veel uitzonderingen er op. In Lecce bemerkt ge een liefde voor alles wat met de (verdwenen) koning samenhangt en inde citta vecchia van Taranto stoot ge op lieden, die hun communistische sympathieën bepaald niet onder stoelen of banken steken! Na langer verblijf onder het volk gaat men dan bemerken, dat de mensen voor wat hun politieke instelling betreft in drie groepen zijn te splitsen. Wel komt de boven gegeven analyse met de grondtoon van hun houding overeen, elk echter moduleert die grondtoon op eigen wijze. Elk heeft zijn eigen instelling en reageert anders op het feit, dat de staat geestelijk zo ver is verwijderd. De drie groepen lopen pa- rallel met de richtingen rechts, links en centrum. Er zijn er, voor wie de staat bestaat uit de „dottori”, de ontwikkelde lieden die van economie, internationale verhoudingen, vrede en oorlog nu eenmaal veel meer verstand hebben dan anderen, omdat zij daarvoor hebben gestudeerd. Vooral onder de zeer simpele mensen van Apulië is deze opvatting sterk verbreid. De staat is voor hen een instituut, even sacraal en heilig als de Kerk. Mochten hun zonen het nog eens tot ambtenaar kunnen brengen, dan is hun grootste ideaal in vervulling gegaan en zijn dus ook hun kinderen tot het heilige der heiligen toegetreden. De koning vooral was voor deze simpele lieden het evenbeeld van de paus, zo niet van God zelf. Hij symboliseerde maar op zulk een minzame wijze! die wereld van purper en goud, van mooie kleren en witte paarden, die dooreen Voorzienigheid naast hun eigen wereld was geplaatst, die niet voor hen was weggelegd maar waaraan zij zich, zonder wrok, vergaapten. Dat de koning verdwenen is, begrijpen zij niet goed. Maar natuurlijk geven zij nu graag hun steun aan hen, die zijn terugkeer beloven, dat is aan de monarchistische partij. Niet dat zij van de beginselen dezer oerconservatieve formatie od de hoogte zijn, maar dat zijn zij van andere politieke beginselen evenmin. De politiek is voor hen volmaakt onbegrijpelijk, maarde koning behoort nu eenmaal in hun leven. Elk revolutionnair sentiment is deze mensen vreemd, zij kussen de hand van hun economische meesters en beoefenen een serviliteit die voor ons onbegrijpelijk, maar voor hen zelf een natuurlijke houding is. Inde zuidelijke gewesten Calabrië en Lucanië, alsmede op het eiland Sicilië, leven millioenen mensen van dit slag. De eeuwenlange overheersing door vreemde despoten, de als iets natuurlijks aanvaarde armoede en de primitieve ideeën over wat de Almacht van eeuwigheid af verordend zou hebben, hebben er de mensen gemaakt tot pre-revolutionnaire wezens. In het cultureel meer ontwikkelde en economisch rijker bloeiende Apulië echter is het aantal van deze simpele mensen niet zo groot, dat de macht van de monarchistische partij juist hier! door hun aanwezigheid alleen verklaard kan worden. Die partij steunt daarom ook op een andere bevolkingsgroep, die van de rijke grondbezitters, handelaren en industriëlen. In zekere zin opvolgers van de vroegere feodale heren, zijn zij dodelijk beangstigd voor een rood gevaar en achten zij ook de Christendemocraten veel te links. Kwam een „sterk” bewind inde loop der tijden niet altijd hun welzijn ten goede? Ging het hun onder het vroegere koninkrijk niet uitstekend? Men begreep wel niet alles van de gedragingen van de vorst en zijn trawanten, men kon ook Mussolini niet goed bij al zijn acties volgen hoewel, het ging onze fabrieken onder zijn tijd niet slecht, de arbeiders hadden toen niet zo veel arrogantie als nu en van landhervorming had gelukkig nog bijna niemand gehoord —, maar per slot: dat waren politici nietwaar en die moeten ook leven. Neen, men had van de koning en zijn ministers weinig last en met het jaarlijks opmaken der balans bemoeide de oude heer zich niet. Wat een rustige tijd, vergeleken met de huidige, waarin die lui in Rome wat presteren zij eigenlijk? zich met alles willen bemoeien, maar onderling het niet eens zijn en voortdurend ruzie maken. Hierop dus steunt de monarchistische partij in Apulië: op de groep van uiterst simpele lieden voor wie dein de koning gepersonifieerde staat een heilige almacht was (is) èn op een groep kapitalisten, inde slechte zin des woords, voor wie de sociale evolutie van de 20e eeuw aan Italië voorbij had kunnen gaan. De laatste groep weet de eerste wel aan zich te binden, bedriegelijke verhaaltjes vertellen aan een nieuwe ster aankopen om te laten zien hoe weldadig de monarchistische partij is! Uit de cijfers, die ik u eerder in dit boek heb gegeven, blijkt dat de monarchisten het in Apulië zeer wel klaren: 11,3 pet. der bevolking een percentage dat aanzienlijk hoger is dan inde rest van het land staat achter hun partij. Daarbij komt dan nog 8,3 pet. dat zich rekent tot de neofascistische M.S.I. Deze partij is ongetwijfeld gevaarlijker dan de monarchistische, want zij teert niet alleen op heimwee naar het verleden en op idolen, maar op dat naar verkeerd geïnterpreteerde nationale grootheid en triomfale representatie. Ook de M.S.I. is in Apulië sterker dan inde rest van het land, al blijft zij bij de monarchistische partij inde schaduw staan. Haar aanhangers moeten worden gezocht onder dezelfde grondbezitters, handelaren en industriëlen, die wij boven hebben genoemd, maar dan onder de meer fellere en politiek meer geïnteresseerde onder hen. In Bari, dat onder het fascisme als centrum voor cultuurverspreiding naar de Oriënt speciale aandacht genoot onder de machthebbers, zijn zij in groot aantal te vinden. Ook zij kunnen een deel, een geringer deel echter, van de simpele boerenbevolking die hier in Apulië de gruwelen van de nazibezetting immers niet gekend heeft zoals in het Noorden door bedriegelijke praatjes verleiden. Ik heb het meegemaakt, dat zij een oude boerin wisten te bewegen om op de M.S.I. te stemmen, door haar wijs te maken dat die letters de afkortingen zouden zijn van Maria Santissima Immaculata (O.L. Vrouw onbevlekt ontvangen) en dat de neofascistische vlam, het symbool der partij, het vurige hart van de Madonna zou verbeelden simpele lieden is eenvoudig genoeg. En zo die domme lieden eens achterdochtig en een tikkeltje eigenwijs worden, zal een man als de reder Lauro wel in zijn zak tasten en voor de plaatselijke voetbalclub De linkse groeperingen in Apulië zijn van ongeveer gelijke sterkte als inde rest van het land. Ook hier worden zij gevormd door de communistische partij van Togliatti en de links-socialistische van Nenni. De communistische I’Unita is in Apulië de meest gelezen krant en Togliatti de populairste man na de paus in Rome. Precies een vijfde van het Apulische electoraat een fractie vaneen percent minder dan in overig Italië rekent zich tot zijn partij. De groep Nenni men weet het heeft wel contact met de communistische landen, maar is daarmee op geen enkele wijze organisatorisch verbonden. Zij werkt echter met Togliatti’s partij, en niet met de centrumpartijen, samen, al wordt de laatste tijd de band steeds losser en het verlangen om inde regering zitting te nemen steeds groter. Eendoor Nenni in het tijdschrift Europeo gepubliceerd artikel getuigt er van, hoe men van de staatsverovering wil afzien en bereid schijnt om met de linkervleugels der centrumpartijen samen te werken tot de snelle realisatie vaneen vooruitstrevend sociaal-economisch programma. Voorlopig echter vinden de centrumpartijen de prijs voor deze samenwerking (o.a. bestaande uit het opgeven van het Atlantisch pact) te groot. Dat het inde toekomst nog eens komt tot een fusie van de Nennipartij met die van Saragats sociaaldemocratische is echter niet onwaarschijnlijk. Voor het in Italië zo verdeelde socialisme zou dit trouwens een grote zegen kunnen zijn, voor Italië zelf vermoedelijk evenzeer. Inmiddels heeft Nenni in Apulië de sympathie van 12,5 pet. der bevolking, wederom een fractie vaneen procent minder dan in overig Italië. Vergeleken met tien jaar geleden zgn de linkse groeperingen in Apulië veel sterker geworden. De bevolkingsgroep die wij boven hebben aangeduid als de uiterst simpele lieden is zich, juist door de grootscheepse opgang van het gewest, steeds meer bewust gaan worden van eigen kracht en van de macht die in organisatie kan zijn gelegen. Velen hebben het pre-revolutionnaire stadium voor het revolutionnaire verruild. Deze tragiek, dat het inzetten van sociale en economische hervormingen voorshands leidt tot een grotere invloed van de extreemlinkse bewegingen, is inde andere Zuiditaliaanse gewesten nog veel sterker merkbaar. Elders heb ik daarover uitvoerig geschreven. Daarnaast zijn er dan in Apulië velen, wier apathische en ongeïnteresseerde houding tegenover „die van Rome” is veranderd in minachting en wantrouwen. Zij worden door politieke schandalen niet meer geschokt, want als een man eerlijk en oprecht is, waarom begeeft hij zich dan in het kliekje dat de huidige democratische regering vormt? Die in Rome denken nu eenmaal alleen aan eigen behoud en aan het verwerven van vriendjes door de mammon. Wat hun geregeerden van hen bemerken zijn alleen belastingen en sociale ongerechtigheden. Het wordt werkelijk tijd, dat daar op de piazza Montecitorio in Rome eens grote schoonmaak wordt gehouden, waarbij men dan tevens alle bisschoppen en prelaten de paus kan wel blijven zou kunnen opruimen. Uit deze geestesgesteldheid èn uit onwetendheid èn uiteen oprecht gevoel van medeleven met de armen èn uit verzet tegen het „immobilisme” inde Italiaanse staatkundige verhoudingen komt men in dit gewest tot linkse ideeën. Dogmatiek is er niet veel bij, want de werken van Marx werden inde mist van Londen en niet onder de zon van Apulië geschreven. Maar ten spijt vaneen krachtig uitgebouwd linkeren rechterblok hebben de centrumpartijen in Apulië een relatieve meerderheid, zij het dat hiervan door voor hen ongelukkige combinaties inde praktijk van de stedelijke besturen niet al te veel blijkt. De republikeinen, het zal na het verhaal over Lecce: bron in Seminarie tuin Hel witte Italië, straatje in Ostuni de monarchisten duidelijk zijn, krijgen in Apulië nog minder voet aan de grond dan in het overige Italië. De liberalen, hoewel absoluut gesproken van weinig importantie, staan in dit gewest echter iets sterker dan elders, dank zij enige families van grootindustriëlen met hun aanhang in Bari. Wat hun grote liberale collega Marzotto in Noord-Italië op het stuk van sociale voorzieningen heeft gepresteerd is trouwens aller bewondering waard. Zode Apulische fabrikanten zijn voorbeeld willen volgen, zal de liberale partij ook onder de arbeiders nog wel grotere invloed krijgen. Daarentegen zijnde socialisten van Saragat in Apulië nauwelijks doorgedrongen. Hun wat halfslachtige en aarzelende houding ligt de openhartige bevolking van dit gewest blijkbaar niet. De Christendemocraten echter de vierde en grootste centrumpartij weten in Apulië bijna een derde van de bevolking achter zich. Dat dit toch minder is dan het landelijk gemiddelde vindt zijn oorzaak, wij zeiden het al, vooral inde macht der rechterpartijen. Inde rijen der Christendemocraten scharen zich zij, die zich voor „die in Rome” in het geheel niet interesseren, zolang men daar maar niet de sikkel en hamer gaat uithangen en zolang men Apulië maar zoveel mogelijk zijn eigen boontjes laat doppen. Zij ook, die inde Kerk een nog groter idool zien dan in de vroegere koning. Maar zij toch ook, die zich con amore met de huidige regering vereenzelvigen, die duidelijk inzien hoe Italië alleen maar déze regering hebben kan en hebben mag en die zich geestdriftig scharen achter het ideaal vaneen Christelijk-sociale samenleving. De meeste buitenlandse bezoekers van Apulië zijn Duitsers. Het woord „Hohenstaufen” heeft hen naar hier geroepen en zij beschouwen hun reis als een pelgrimage. In geen ander Italiaans gewest heeft de historie Italianen en Duitsers dichter bijeengebracht dan hier. Waar het Italiaanse land in letterlijke en figuurlijke zin gekroond wordt dooreen der mooiste dromen die een Duitser zich ooit gedroomd heeft, waar het Castel del Monte er van getuigt dat inde herscheppende bron van het Zuiden menig Duitser al vroeg het heimwee naar zijn zwarte wouden verloor, is een korte opmerking over de verhouding tussen Italianen en Duitsers op zijn plaats. Deze verhouding heeft steeds iets gehad van die tussen man en vrouw, waarbij Duitsland de man en Italië de vrouw was. Aan Duitse zijde nam zij daarom vaak de vorm aan vaneen hevig protest: tegen vermeende inefficiency, tegen vermeende zorgeloosheid, tegen vermeende onnauwkeurigheid. Maar dit protest was in wezen slechts gericht tegen het serpent, dat elke vrouw geacht wordt onder haar bed te verbergen (zelfs in Luthers breuk met Rome school iets van dit protest!). Altijd werd de verhouding tussen beide volken gekenmerkt dooreen aan Duitse zijde aanwezig verlangen om te bezitten, meestal met een brutaliteit daaraan annex. En tevens is men aan Duitse zijde bevreesd geweest om door de vrouwelijke gratie van Italië te worden verleid. Goethe was van deze nederlaag inde verleiding evenzeer een symbool als Karei de Grote, de Otto’s en Frederik II van Hohenstaufen. Zijn reis naar Italië was op aesthetisch terrein identiek met de tochten der Duitse heersers en generaals op politiek terrein. De talloze Duitsers die in Italië, in Apulië vooral, begraven liggen, zijn allen eens van plan geweest om naar huis terug te keren, maar uiteindelijk hebben zij buiten Italië niet meer kunnen leven en zijn zij voor gratie bezweken. Voor een objectieve toeschouwer moge de manvrouw relatie de sleutel zijn om de verhouding tussen beide volken te begrijpen, de Italianen zelf bezien de Duitse gasten in deze 20e eeuw toch vanuit een andere gezichtshoek. De Duitsers zijn voor hen merkwaardige wezens met engelengezichten en soldatenlaarzen, die in groepen hun land bezoeken. Nu en dan verdwijnen de engelengezichten en blijven de laarzen over en dat is dan minder prettig. De Italianen koesteren tegenover deze vreemde wezens een gevoel van bewondering, medelijden en angst tegelijk. In Noord-Italië overheerst daarbij het medelijden, want men weet er hoe de Duitse Don Quichotte, zodra hij tegen windmolens gaat vechten, altijd (maar zonder dat zelf ooit in te zien!) door de Italiaanse Sancho Pansa inde steek wordt gelaten. In Zuid-Italië echter overheerst de bewondering. Montanelli vertelt ons vaneen boer, die hem vertelde: „Het is een moeilijk beroep om Duitser te zijn; voor alles moet men aan God geloven en er van overtuigd zijn dat ook God een Duitser is.” Deze man schreef bij de laatste verkiezingen dwars door zijn, nu ongeldig geworden, stembiljet de naam „Adenauer”! De jongste oorlog heeft de bewondering voor de Duitsers uiteraard grote schade gedaan, maarde Zuiditaliaan vergeet en vergeeft gemakkelijk. Onlangs verbleef in deze contreien een Duitser, die elke dag onbeweeglijk naar de rotsen staarde. Toen men hem vroeg waarom hij dat deed, gaf hg ten antwoord een boek van achthonderd bladzijden te moeten schrijven over de vogelwereld ter plaatse. De reactie van de Italianen liet aan duidelijkheid niets te wensen over: „Achthonderd bladzijden alleen al over onze vogels, die er nauwelijks ten getale van achthonderd zijn. Zie hoe Duitsland weer groot geworden is deze cultuur grandioze kerels toch, als ze ophouden met oorlogvoeren”. Genoeg over de politiek! De weergaloze schoonheid van het Apulische landschap, de pracht der Romaan- to’s fresco’s in Padova en van de schoonheid van de golf van Salerno. In Verona flaneerde hij evenveel dagen als in Rome vele, vele weken. Nu was hij één van hen, een van de al te weinigen nog, die op Apulië werden geattendeerd. Eén van hen, met wie ik lange winteravonden over dit heerlijke Italiaanse gewest sprak, omdat ik weet hoe Apulië iedereen in zijn ban kan vatten. Nu kwam hij terug en kon weinig anders zeggen dan: „Dit is wonderlijk, dit is subliem; je hebt gelijk dat dit alle schoonheden overtreft die de doorsnee-Italiëreiziger gaat beleven ; geef mij inderdaad Apulië maar, het is de grootste verrassing geweest die ik ooit op mijn reizen heb ondergaan”. Maar mijn vriend kwam toch terug, want vertrekken en terugkeren zijn als inademen en uitademen: de beide helften van eenzelfde functie. Zelfs als men altijd maar verder zou willen reizen, ontdekt men na de tocht rond de wereld een bekende gevel: die van het eigen huis. Dat start en finish samenvallen, dat de wereld werkelijk rond is, dat is het geweldigste wat men op reis ervaren kan. Reizen schijnt thans de meest gezochte uiting van geluk (misschien hangt daarmee samen, dat een vrij groot deel der mensheid in gevangenissen vertoeft), maar het is slechts eender twee brandpunten die de ellips van het geluk bepalen: het andere is het bezit vaneen eigen woning. Dat alles geldt voor de drie grote manieren waarop men reizen kan. Inde 18e eeuw reisde de mensheid om het gevoel van gemeenschappelijkheid te versterken, om inde werkelijkheid te herkennen se kathedralen, de praal der burchten en de intimiteit der spierwitte stadjes lokt onweerstaanbaar. Nu ik deze regels schrijf, komt een mijner vrienden na een wekenlange reis door Apulië in Nederland terug. Hij kende van vroegere reizen Assisi reeds en zelfs Todi. Hij was ontroerd bij het zien van Giot- waarover men thuis had gehoord en gelezen. De reis was een verovering, men reisde ergens héén. Met de periode der romantiek werd echter de zin van het reizen een andere, men reisde naar eenzame watervallen, men reisde om uit het geordende geheel te breken. De reiswas een vlucht, men reisde ergens vandaan. Tussen deze klassieke en deze romantische vorm van reizen heeft zich tegenwoordig een derde type gevoegd, het reizen zonder speciale bedoelingen en uit louter nieuwsgierigheid. En dat heeft zijn voor en zijn tegen. Het nadeel kan zijn, dat men op reis alleen maar terugherkent wat prospectussen en reisgidsen hebben voorgespiegeld en gesuggereerd. Een radiorecensie over de Italiëgidsen van schrijver dezes heeft eens opgemerkt, dat de gebruiker niet meer Italië ziet, laat staan zijn eigen Italië, maar het Egeraats Italië. De opmerking was natuurlijk niet letterlijk bedoeld, maar er zit wel een kern van juistheid in: de moderne reiziger moet begrijpen, dat een reisgids nooit meer dan middel kan en mag zijn, dat hij slechts aanleiding dient te zijn stimulans ook tot het zelf genieten en ervaren. Het voordeel van de moderne vorm van reizen is dit: gelukt het de reiziger even vooroordeelloos te reizen als een kind (maar zonder daarbij tot het onwetende, dus het barbaarse, te vervallen), dan kan hij meer zien dan de reizigers van de andere reistypen, dan kan hij ontdekken! Waren onze mooiste reizen niet die, welke wij als nieuwsgierig kind gemaakt hebben? En reisden wij toen niet evenzeer zonder vooroordelen, gulzig drinkend uit het vat van schoonheid dat voor ons werd neergezet? Hoe dan ook: de reiziger, die van huis weg wil en juist daarom weer in huis terugkomt, is de ideale toerist. Als de naad moet houden, moet de draad een knoop hebben: het eigen huis. Het beleven van Zuid-Italië moet totaal zijn. Het is onmogelijk om de landschappen, de kathedralen, de heldere lucht en de zon, de pracht der tuinen en het ruisen der olijfbomen aan de ene kant te zetten en de hitte, het watergebrek, het bijgeloof en de ellende aan de andere. Eender bezwaren van het reizen en vooral van het z.g. massatoerisme is immers juist, dat het voor schilderachtig houdt wat in wezen alleen maar triest is. De reiziger, die geestdriftig wordt bij het zien van landschappen die elders slechts in schilderijenmusea bestaan, vergeet vaak de armoede die dit alles in zich bergt. Helaas schijnt armoede nu eenmaal altijd een voorwaarde te moeten zijn voor een schilderachtigheid zonder weerga. In Matera worden de mooiste lompen ter wereld gedragen. Maar het zijn lompen. De ervaring van Zuid-Italië is totaal of zij is niet. Een wandeling door de befaamde achterbuurten van Napels mag nooit op een lijn gesteld worden met het bezichtigen vaneen bezienswaardigheid! Zij moet eerder een loutering zijn, eender wegen juist in Zuid-Italië zo veelvuldig aanwezig die niet voeren naar de hotelkamer, maar naar het eigen hart. Geschrokken van de armoede in die achterbuurten, kan men zich natuurlijk wel opsluiten op Capri en zich door hotelportiers laten omringen, maar dan moet men niet groot doen en naar huis schrijven, dat men Zuid-Italië gezien heeft. Want (nog helemaal er vanaf gezien, dat het gebied van Napels moeilijk „Zuid-Italië” genoemd kan worden) Levend water „Fair ltaly: thou art the garden of the world the home of all Art yields and Nature can decree; even in thy desert: what is like to thee?” (Byron) men is er dan zo min geweest als op Mars. Ik noemde Matera de grote stad van het gewest Lucanië —, ik noemde Napels. Uitdrukkelijk moet n.l. worden opgemerkt, dat de hierna volgende beschouwingen over de economische situatie van het Zuiden niét zonder meer van toepassing zijn op het gewest Apulië, dat immers een verrassende rijkdom heeft weten te ontwikkelen. Over Apulië in het bijzonder spreken wij straks, over het Zuiden in het algemeen ter betere vergelijking éérst. Het Zuiden! Alleen hier roken en werken de vulkanen nog en de aarde beeft er door de ondergrondse toorn der demonen: in 1903 hebben zij Messina verwoest en morgen kunnen zij de huizen van de rotsen sleuren. Azië ging in het Zuiden aan land; de poort der onderwereld ligt bij Cuma; de Magna Mater troont op de altaren van de Siciliaanse kust, vlamt inde barokkerken van Noto en lacht de heilige Nicolaas van Bari toe; de aarde is vrij van de electrische spanningen van het Noorden; die aarde draagt haar duizenden dorpen en stadjes, woelend en joelend, sensueel en hartstochtelijk. Tussen Avezzano en Sulmona trekt de trein tegen de hellingen der Abruzzen omhoog en scheidt haar baan het gebied van de Griekse wereld en dat van de noordelijke orde, van de zakelijkheid vaneen angstwekkend voortgeschreden civilisatie. Het Zuiden, de Mezzogiorno: „Ik vrees de Sicilianen, de ongecultiveerde landlopers die ons Noorden overspoelen; zij verwoesten het Noorden en nemen bij ons de beste functies weg”, zo klaagde de bewoonster van Verona. „Wij worden door het Noorden uitgeplunderd; wagons vol met onze sinaasappelen gaan naar Milaan, waar zij zeventig lire kosten, terwijl wij er zelf honderd voor moeten betalen; wij betalen met onze producten de te importeren grondstoffen voor de noordelijke industrie”, en dit zegt me een Calabriër. „Het Zuiden zal be- slissen of Italië communistisch wordt”: en nu hoor ik de stem vaneen hoge ambtenaar ten Vaticane. „Eens zal het Zuiden opstaan en de menselijke rechten gaan beschermen”; en het is Nenni die dit zegt en er bij profeteert, dat Zuid en Noord eens gescheiden wegen zullen gaan. Ook Togliatti spreekt nu: „Wij schrijven het Noorden af en richten onze laatste maar zekere verwachting en hoop op het Zuiden”. Tussen Avezzano en Sulmona rijdt de trein over de drempel van twee geheel verschillende werelden. Het Zuiden! Palmen, nietwaar, en weelderige tuinen, lachende landschappen en de zon, spelende kinderen op ruime pleinen, ruisende fonteinen. Zo ongeveer staat het toch inde folders en op de affiches? Zo hebt ge het trouwens toch ook zelf gezien in Taormina, daar op Sicilië? Zo was het toch inderdaad bij Salerno en in Reggio Calabrië? Maar wilt ge dan eens met mij meegaan naar de binnenlanden van Calabrië en Lucanië, liefst naar het Calabrië en Lucanië uit de tijd vóór 1950, toen de verbeteringen nog niet waren ingezet? Mijn eerste contact met het echte Zuiden had ik in S. Arcangelo, een wrange grap, die naam, want hier heeft een aartsengel beslist nooit zijn tenten gebouwd! Zelfs Christus is aan dit dorp voorbij gegaan. Zover het oog reikt is er niets anders te zien dan één golvende grijswitte aarde, als de kleur van stopverf. Met in mijn oren nog het bruisend lawaai van Napels, word ik hier ontvangen door zwijgende stilte. De mensen spreken niet en zien mij niet aan. Zij zijn verdoofd en apathisch, zo geworden door de felle zon en de bergstortingen, door de slagregens en door „die van Rome”. Op enige uren reizen van de steden, waar toeristen aan één maaltijd evenveel uitgeven als men in dit S. Arcangelo per maand verdient, waar door de Italiaanse vrouwen de meest modieuze kledij ter wereld wordt gedragen, waar kardinalen wonen in hun paleizen en industriëlen in hun villa’s, heerst een armoede en een pauperisme zó afschuwelijk en zó groot als men in Europa niet meer voor mogelijk had gehouden. Het zonnige Zuiden, nietwaar? Maar dan heeft men nooit een winter meegemaakt in het Calabrische bergland, als de vrieswind door alle spleten van de onverwarmde huisjes dringt. Spelende kinderen op zonnige pleinen, nietwaar? Maar dan heeft men nooit gezien, hoe de bijna naakte kinderen met hun blote voeten lopen op de straten die in ijsbanen zijn herschapen. Europa’s modernste woningbouw inde buurt van de piazza Addis Abbeba in Rome, jawel: maar hier bestaan de huisjes uit drie verdiepingen, onder het bed, het bed en de baby, schommelend ineen luchtstoel boven het bed. Fonteinen en aquaducten, maar hier hebben feodale heren nog de sleutel van de dorpspomp en rekenen zij zes gulden voor een liter water. In Rome zijnde vrouwen chiquer dan in Parijs, maar hier lopen zij voor één gulden de ganse dag als lastdragers bergop en bergaf, eens per twee jaar bovendien in verwachting van een kind. De reder Lauro verdient milliarden en kan uit eigen zak spelers aankopen voor de plaatselijke voetbalclub, maar hier moet men zijn levensbestaan vinden inde teelt van drie schrale olrjfboompjes. Dat vervelende communisme toch, nietwaar, dat zelfs op deze simpele lieden in S. Arcangelo en elders in Lucanië ook al vat krijgt, maar inde Bijbel heb ik het „wee u, ontevredenen” nooit gelezen, wel het „wee u, rijken”. Het drama van de Mezzogiomo heeft vele oorzaken. Eens moet het gebied bosrijk zijn geweest, maarde roofbouw heeft geleid tot verkarsting van de bodem. Inde zomer is deze hard als steen en slechts de hitte is in staat haar te scheuren. De riviertjes zijn dan uitgedroogd, maar veranderen inde herfst plotseling in woeste stromen, die alles meesleuren wat de menselijke hand getracht heeft op deze bodem te planten: gewassen en boompjes, teelaarde en zelfs hele dorpen. Nooit hebben regeringen hier iets aan gedaan, zij zonden alleen ambtenaren om belastingen te innen. Wat interesseerde men zich, in Madrid en Napels eerst, in Turijn en Rome later, voor deze streek? Wat wist men er van, dat de mensen hier vier maanden aan een stuk geen druppel water hebben? De artsen, leraren en priesters die hier kwamen, voelden zich als verbannen (en zij waren dat ook inderdaad, als strafmaatregel) en wilden zo snel mogelijk naar de civilisatie terug. Geen staat heeft zich ooit om het diepe Zuiden bekommerd, nooit heeft zich daarom onder de inheemse bevolking een staatsidee ontwikkeld, een gevoel dat er boven het gezin üit nog andere sociale verbanden bestaan. Rome lag veel verder weg dan Buenos Aires of New York, waar men althans nog geëmigreerde familieleden wist. Industrie heeft in deze streken nooit bestaan en de schrale grond mocht men slechts bewerken in opdracht der feodale heren, die alleen kwamen om zich de hand te laten kussen en de gang van zaken verder overlieten aan een reeks tussenpersonen, nog corrupter dan zijzelf. En meen niet, dat het fascisme voor dit gebied ooit iets gedaan heeft! Het had om zijn bestaan te rekken, te veel steun nodig van de grootindustrie in het Noorden en van de grootgrondbezitters. Het Zuiden, bovendien, bood immers geen enkele mogelijkheid tot het opvoeren vaneen nieuw showstuk! Wel was het altijd nog goed genoeg om de minstwaardige producten van de noordelijke industrie te kopen. Een boek, waarvan de foto’s abusievelijk op hun kop waren gezet: tandpasta, die bedorven was; boter, die dooreen fout in het bereidingsproces naar azijn smaakte: fietsen en schoenen met fabricagefouten; het was alles geschikt om naar het Zuiden te zenden. Mocht men in het Zuiden zelf al eens pogingen doen om textielbedrijven op te richten, dan zorgden de noordelijke industriëlen wel dat deze plannen niet gerealiseerd werden. Het enige, wat het Zuiden naar de rest van het land kon exporteren, was zijn intellect. Duizenden advocaten en rechters, ambtenaren en docenten werden en worden jaarlijks door de instituten van hoger onderwijs afgeleverd. Hun ganse familie heeft zich ingespannen om hen te laten toetreden tot de rij der „professionisti”. Maar Rome en het Noorden bieden hun veel groter toekomstmogelijkheden, de vroeger reeds genoemde meridionalisering van het land is er het gevolg van. Het ambtenarendom is goeddeels in handen van zuiderlingen, maar dit bevordert het begrip tussen Noord en Zuid geenszins. De noordelijke industriëlen en handelaren houden toch al niet van ambtenaren. Zeker niet als die want zo is het zuidelijk opvoedingssysteem formeel en abstract denken, juridisch en beredeneerd. Conflicten blijven niet uit en alles wat er in het economische leven van Italië mis gaat wordt de zuidelijke ambtenaren verweten. Dezen kunnen trouwens ook niet altijd de hoogste posten bereiken. Teleurgesteld duiken zij dan inde politiek en vergeten de noden van hun vroegere streekgenoten totaal. Of wel, zij keren naar hun dorp terug, voelen er zich vaneen ander ras dan hun vroegere kennissen, laten zich echter door hen onderhouden en regeren tevens als kleine despoten. Misschien vluchten zij ineen politieke beweging, waar zij hun ressentiment kunnen ontladen. Nogmaals zij uitdrukkelijk herhaald, dat dit alles vooral Lucanië en Calabrië betreft, niet echter Apulië, een weldadige oase in deze woestijn van ellende. Het betreft Lucanië, de wreef van de Italiaanse laars, nog het meest. Afgezien van de keramiekproductie in Ferrandina, de marmerwinning in Latronico en de weverijen van Lagonegro, is dit ge- Van Apulië uit is Lucanië gemakkelijk te bezoeken. Een stad als Matera mag inderdaad in geen geval worden overgeslagen en ook ik zal u straks hierheen brengen. Gij moet naar Lucanië gaan om er te ervaren, hoe zich sinds enkele jaren de bovengenoemde toestanden aan het verbeteren zijn. Want niet alleen vormt Apulië de uitzondering op de graag vertelde verhalen over de Zuiditaliaanse achterlijkheid; het is bovendien zo, dat ook inde andere gewesten de allerlaatste jaren een revolutie is ingezet, die het aanschijn van deze aarde totaal aan het vernieuwen is. Dat deze verbeteringen zijn ingezet is de grote verdienste van de naoorlogse democratische regeringen van Italië, de partij der Christendemocraten vooraan. De motieven waarom zij werden ingezet zijn van economische, van sociale en ook van politieke aard. Wat de laatste betreft: het gevaar, dat de bevolking in handen zou worden gedreven van extremistische bewegingen, werd tè groot. Het risico, dat die bevolking na de eerste aanloop tot materiële verheffing zich bewust zou gaan worden van zichzelf en juist daardoor tenminste aanvankelijk het revolutionnaire stadium zou bereiken, dat risico moest genomen worden en werd ook genomen. De beginselen die aan het verbeteringswerk ten grondslag lagen kwamen in hoofdzaak hierop neer, dat het zuidelijk probleem niet meer als een regionaal, maar als een nationaal werd beschouwd. Het was fout geweest, het Zuiden bewust buiten de industriële sfeer te laten om het Noorden geen concurrentie aan te doen. Daardoor immers werd de koopkracht van het Zuiden verlamd, waarvan uiteindelijk toch het Noorden de schade west volkomen industrieloos. De landbouw is er ontstellend achterlijk en het gewest is het armste van Italië. droeg. Italië moest als een eenheid worden beschouwd en het Zuiden worden ingebed inde nationale economie. De aan de verbetering te besteden geldbedragen moesten groot zijn, op een millioen meer of minder mocht niet meer worden gelet. Maar wat belangrijker was: die bedragen mochten niet worden beschouwd als een vorm van weldadigheid, ook niet als een fonds van bijstand, zelfs niet als een middel om b.v. door uitvoering van publieke werken de werkloosheid tegen te gaan. Zij moesten worden aangewend met het doel om de nationale economie als gehéél te begunstigen en niet slechts de volkshuishouding van het betrokken gebied. De productiviteit van het Zuiden moest worden opgevoerd, maar met het oogmerk om de economische positie van het ganse land te verbeteren en wel dooreen complete wijziging inde structuur van het zuidelijke economische systeem. De maatregelen zouden trouwens boven de economische orde moeten uitgaan. Jonge en idealistische artsen, priesters en notarissen uit het Noorden zouden zich hier blijvend moeten gaan vestigen. Een groots systeem van volksopvoeding zou moeten worden ontworpen om de bevolking, zolang apathisch gehouden tegenover alles wat er inde rest van het land en van de wereld leefde, belangstelling en eruditie bij te brengen, vakbekwaamheid bovendien ook. Ook daarvoor had men jonge mensen nodig (personen van rond de dertig spelen een uitermate belangrijke rol bij de ontsluiting van het Zuiden), buitenlanders desnoods. Dat alles gebeurde. En ook intellectuelen gingen steeds meerde verbazingwekkende vitaliteit inzien van de Zuiditaliaanse cultuur, die aan de wereld mensen had geschonken als de Sanctis en Croce, Salvemini en Fortunato, Vittorini en Verga, Pirandello en Nitti, Gramsci en Segni. Het Zuiden kwam weer in het middelpunt te staan van de debatten in Milaan en in Rome. Minister Fanfani bracht herbebossing op grote schaal, nodig om de waterloop inde riviertjes te reguleren. Vervolgens werd in 1950 een twaalfjarenplan afgekondigd, waaraan niet minder dan negen milliard gulden wordt gespendeerd, een bedrag dat Italië grotendeels uit eigen middelen opbrengt. Omtrent drie kwart van de uitgaven wordt aan zuiver agrarische doeleinden besteed, maar daarnaast wordt het geld o.a. uitgegeven aan de aanleg van wegen en spoorlijnen, aan de bevordering van het toerisme, aan de bouw van hotels de eerder genoemde Jollyhotels zelfs. Een speciale organisatie, de Cassa per il Mezzogiorno (fonds voor het Zuiden), is als overkoepelend orgaan gecreëerd. Zij beoogt als kapitaalverschafster op te treden en geeft het bovengenoemde geldbedrag uit. Aan aquaducten, om het overvloedige winterwater te reserveren voor de droge zomers. Acht millioen mensen reeds worden door deze waterleidingen van drinkwater voorzien. Maar ook aan de bouw van vijftigduizend boerderijen, 158 dorpen en 3000 gehuchten. Wie Lucanië na 1953 niet meer gezien heeft kent het gewest nauwelijks terug. Wat hier werd gerealiseerd overtreft verre wat het fascisme ooit heeft gepresteerd, al wordt het helaas minder wereldkundig gemaakt. Maarde borden met het trotse opschrift „Cassa per il Mezzogiorno”, die ge overal in Lucanië ziet staan, getuigen er van dat een oude wereld in stukken is gebroken en een nieuwe verrezen. Het is even verbazingwekkend als waar: zeeën van flatgebouwen nemende plaats in van dein 1953 nog bestaande krotten, brede asfaltwegen voeren u van plaats naar plaats, diesel- en electrische treinen rijden met grote frequentie door de nieuwe wereld. Uit de rode steenkool dat is vulkanische stoom ontwikkelt men, iets unieks in Europa, de electriciteit. Een metamorfose als deze heeft de wereld op zo’n korte termijn nog nimmer meegemaakt. En het belangrijkste heb ik nog niet genoemd: de landhervorming, bedoeld om de euvelen van het grootgrondbezit te doen verdwijnen. Tot heden werden 900.000 ha onteigend. De landeigenaren mochten een derde en ten hoogste 300 ha behouden, op voorwaarde althans dat zij dit restant modern zouden gaan bewerken. Deden zij dat inderdaad, dan moesten zij later toch weer de helft afstaan met moderniseringen en al. Als schadeloosstelling ontvingen zij een bedrag, gelijk aan de aanslag inde Vermogensbelasting 1947. Maar omdat belastingontduiking onder de landeigenaren een soort nationale sport is geweest, betekende dit, dat de meesten niets kregen. De grond werd verdeeld onder de vroegere pachters ik spreek inde verleden tijd, maar het proces is nog altijd in volle gang —, nadat de staat eerst de nodige verbeteringen had aangebracht. Voor omtrent een derde kregen de nieuwe eigenaren de grond geschonken, de rest van de waarde moeten zij binnen dertig jaar betalen. Om zoveel mogelijk gezinnen te kunnen helpen kregen de percelen een grootte van 4 & 6 ha. Critici meenden, dat het sociaal-politieke doel hier te sterk prevaleerde boven het economische en dat de stukken land te klein zijn om economisch te bewerken. De ervaring heeft hun echter steeds meer ongelijk gegeven. Een mentaliteit van aanleunen tegen de staat werd nauwgezet tegengegaan, de uitvoeringsorganen zagen en zien daarop toe. Verder werden centra gevormd waar deskundigen adviezen komen geven. Elk centrum bestaande uit 50 a 100 families heeft een modelboerderij en organiseert excursies naar Noord-Italië, waar immers de landbouwmethoden op menig punt zelfs de Nederlandse ver vooruit zijn. Coöperaties worden opgezet evenals credietsystemen. Dat laatste is belangrijk, want vallende boeren in handen van woekeraars, dan raken zij van de regen inde drup. Maatregelen ik vertelde het al van pae- Laat ik er nog aan toevoegen, dat men ook de industrie is gaan stimuleren. De voorwaarden daartoe zijn zeker aanwezig, arbeiders zijn er genoeg, het gebrek aan grondstoffen is niet erger dan in het Noorden en de zee biedt goede aan- en afvoermogelijkheden. Een handicap vormt het gebrek aan risicodragend kapitaal, maarde Cassa per il Mezzogiorno heeft gelden verschaft voor fabrieksbouw en is een openmarktpolitiek gaan voeren om de rente voor lang crediet te drukken. Men verwacht veel heil van agrarische en textielindustrie vooral. Wel is de laatste ook in het Noorden, in grote omvang zelfs, gevestigd, maar wij weten dat de industriële ontwikkeling van het Zuiden over het algemeen geen bezwaar voor het Noorden behoeft te zijn. Koopkrachtvergroting bij de zuidelijke bevolking immers zal ook het Noorden zeer te stade komen. De vermindering van de Italiaanse export in enkele der afgelopen jaren is voor een groot deel reeds toe te schrijven aan het feit, dat de vergrote zuidelijke koopkracht meer goederen opnam. Reizend door Lucanië, dooreen bergland dat in schoonheid niet onderdoet voor de mooiste streken van Zwitserland, leert ge hoe een progressief democratische regering het aanschijn der aarde evengoed kan veranderen als een dictatoriaal bewind dit meent te kunnen doen. Als een reeks majestueuze triomfbogen voerende aquaducten het levende water weer hoog boven het Lucanische land. dagogische en zelfs van morele aard sluiten zich bij dit alles aan. Ziehier ineen korte samenvatting datgene verteld, wat ik in mijn andere werken over Italië uitvoeriger uiteenzette, wat hier slechts even behoeft te worden aangeduid omdat dit boek niet over Calabrië en Lucanië handelt, maar wat toch ook ineen werk over het gewest Apulië economisch anders van structuur dan het overige Zuiden niet geheel kan worden verzwegen. Niet voor de eerste keer maar fabeltjes moeten even hardnekkig worden bestreden als zij worden geponeerd merk ik op, dat de beschreven economische situatie van Zuid-Italië niét van toepassing is op het gewest Apulië. In tegenstelling tot de andere van het Zuiden immers heeft dit gewest een welhaast fantastische rijkdom weten te ontwikkelen en de uitdrukking „land van melk en honing” wordt terecht aan grote gebieden van Apulië gegeven. Dat de Zuiditaliaanse bevolking luier zou zijn dan die van het Noorden is zeker niet juist. En allerminst gaat dit op voor de bevolking van Apulië, die juist door haar grote inspanning en werklust er in geslaagd is haar gewest tot eender rijkste van Italië te maken. Daarbij komt, dat als de diverse heersers en despoten zich al eens inlieten met de economische belangen van Zuid-Italië, dit vrijwel steeds betekende een zich bezig houden met en een bevorderen van de welvaart van juist Apulië. Het in cultuur brengen der Tavolierevlakte, bijvoorbeeld, is eender weinige dingen die het fascisme voor het Zuiden heeft gedaan. En ten laatste: de natuur heeft de Apulische kust niet alleen gezegend met goede havens, maar er tevens een strook zéér vruchtbaar land langs gelegd, de z.g. terra rossa. Weliswaar spelen ook hier lange droogte eerst en hevige slagregens vervolgens hun desastreuze rol, maar een inspanning van tientallen jaren heeft in Apulië een gigantisch bevloeiingsstelsel geschapen door middel vaneen aquaduct, 244 km lang en met een kanalensysteem van niet minder dan 2670 kilometer! Door deze constructie vooral, eender grootste ingenieurswerken ter wereld en de grootste waterleiding der aarde, is de rode grond van Apulië omgetoverd tot een tuin van Eden. Zo ergens, dan is hier sprake van levend water! Het verwondert daarom niet, dat van de Apulische beroepsbevolking bestaande uit 1.156.000 mensen 6O pet. werkzaam is inde landbouw, tegen 41 pet. in geheel Italië. Ruim 20 pet. werktin de industrie (32 pet. in geheel Italië, doch 13 pet. in het overige Zuiden), de rest in handel, verkeer en vrije beroepen. Bij deze cijfers hebbenwwide visserij onder de landbouw, de mijnbouw onder de industrie begrepen. Wij dienen dus met een overzicht van de landbouw te beginnen. En dat slechts 3,7 pet. van het Apulische oppervlak tot de improductieve grond gerekend kan worden (in Nederland 10 pet., in Italië 7,8 pet.), bewijst genoegzaam hoe elke vierkante meter wordt uitgebuit. Bossen zijn er bijna niet meer (slechts 3V2 pet. van het oppervlak is er mee bedekt), maarde Tavolierevlakte rond Foggia is inde Meimaand één golvend korenveld, vanaf de plek waar men staat tot aan de horizon toe, zonder enige onderbreking. Het is vooral haver, die hier wordt gekweekt en Apulië is voor dit product dan ook verreweg de belangrijkste producent van Italië. Het gewest levert een vierde van de totale Italiaanse haverproductie. Op de tweede plaats moeten de olijven genoemd worden. Nergens zijnde olijfbomen mooier en ouder dan in Apulië, nergens karakteriseren zij zó het landschap als hier, nergens is betere olie te vinden. Meer dan een kwart van alle Italiaanse olijfbomen ruist in dit gewest. Door de Grieken 2500 jaar geleden ingevoerd, zijn zij sindsdien onsterfelijk, want de oude tronk splitst zich in drie of vier delen inde grond en zet zijn leven in jongere bomen voort. Vooral langs de kust bereiken de olijven gigantische afmetingen. Men ontmoet er daar van twintig meter hoog en vier meter basisomtrek. Het zilvergroene gebladerte is voor een kunstenaar een moeilijk te behandelen onderwerp, want het vormt geen massa en is slechts aan te geven dooreen serie pennestreken. Oud worden de olijven, vijfhonderd jaar soms, eerst na 25 jaar zijnde bladeren in hun volle ontwikkeling. Elke twee jaar kan er geoogst worden en wel tussen November cn Mei. Dooreen persproces wordt uit de olijfjes de olijfolie verkregen, voedings-, was- en verlichtingsmiddel tegelijk. De houtresiduen worden gebruikt inde bakkersovens of om er doosjes van te maken, die met de hand worden beschilderd. Na de haver en de olijven moet op de derde plaats de wijn worden genoemd, want Apulië levert een vijfde van de totale Italiaanse wijnoogst. Bekend is de Moscato uit Trani, de Verdeca uit Gravina, de Malvasia uit Gallipoli, de Primitivo uit Gioia del Colle. Bekend ook zijnde wijnen van Barletta en Sansevero, van Leuca en Locorotondo. Dank zij de intensieve zonbestraling zijnde wijnen van Apulië over het algemeen zeer alcoholrijk tot 18 pet. en de mensen hier zeggen dan ook „fanno cantare”, zij doen u zingen. Vele van hen worden gesneden, voor de Chiantiwijn bijvoorbeeld en voor de Bordeaux. Op de vierde plaats noemen wijde tabak, die vooral inde streek rond Lecce wordt geteeld. Een kwart van de Italiaanse tabaksoogst komt uit Apulië. Haver dus, olijven, wijn en tabak zijnde belangrijkste bijdragen van Apulië tot de agrarische productie van Italië. Ja, zonder Apulië zou Italië met veel minder recht dan thans gebeurt een land van olijven en van wijn genoemd mogen worden. Zonder Apulië zou de inheemse tabaksproductie van Italië slechts moeizaam kunnen bestaan en al even onmisbaar in het nationaal economisch bestel is de haver van de Tavoliere. Maar bij deze vier producten blijft het niet. Apulië immers levert niet minder dan de helft van de Italiaanse erwtenpluk en niet minder dan een kwart der nationale vlasoogst! Bovendien komt iets minder dan de helft van alle Italiaanse amandelen uit Apulië (hoe hemels is het ge- west in hun bloeitijd!) en iets minder dan een kwart van alle vijgen. Het zijn dus deze acht producten haver, olijven, wijn, tabak, erwten, vlas, amandelen en vijgen —, die hun stempel op de landbouw van het gewest drukken en tevens een niet te vervangen plaats innemen in het geheel der Italiaanse landbouw. Zoals de ganse industrie van Italië kampt ook die van Apulië met een tekort aan steenkool. Wordt dit tekort echter elders gecompenseerd door de electriciteit die uit waterkracht wordt opgewekt, geen enkel ander gewest heeft zo weinig van deze z.g. witte steenkool als Apulië. Een jaarlijkse opwekking van 11 millioen kWh is, om precies te zijn, slechts 0,0004 pet. van de totale Italiaanse productie De afwezigheid van bergen is hieraan natuurlijk schuldig. Voeg daarbij dat de industrieën in Noord-Italië een beter afzetgebied in hun onmiddellijke nabijheid hebben dan Apulië dat heeft en men begrijpt: het gewest moge sterker industrieel ontwikkeld zijn dan Lucanië en Calabrië, het bereikt om de zoëven genoemde redenen toch volstrekt niet het hoog-industriële peil van de streek rond Milaan, Genua en Turijn. Niet onbelangrijk echter zijnde alcoholdestilleerderijen, de levensmiddelenindustrie, de metaal- en machine-industrie, de cementfabrieken en in Taranto de scheepswerven. De laatste jaren heeft Bari zich bovendien tot een chemisch centrum ontwikkeld. De raffinering van aardolie heeft een grote vlucht genomen en de ontwikkeling der oliederivaten heeft veroorzaakt, dat het aandeel van chemische producten inde waarde van de Italiaanse export gestegen is van 8 op 13V2 Pct. Wat de mijnbouw betreft moet er op gewezen worden, dat zich ten Noorden van Barletta bij de badplaats Margherita di Savoia de grootste zoutmijnen van Europa bevinden, een al te weinig geweten feit! De veeteelt is veel minder belangrijk dan de landbouw. Slechts aan muilezels is Apulië ryker dan de andere Italiaanse gewesten, op Sicilië na. Koeien echter en paarden, varkens, geiten en schapen komen voor in aantallen, die beneden de 10 pet. liggen van de Italiaanse totaalcijfers. Daarbij moet worden opgemerkt, dat men de geiten en schapen met opzet heeft gedecimeerd, omdat zij een schadelijke werking uitoefenden op de bodem. De vissersvloot van het gewest meet ruim twintigduizend ton, waarvan Bari veruit het grootste deel voor zich opeist, al is Taranto bekend om de schaaldieren. Zoals reeds werd opgemerkt heeft Bari de belangrijkste haven van het gewest, is Taranto basis der Italiaanse oorlogsvloot en Brindisi uitgangspunt voor de boottochten naar Griekenland en de Oriënt. Er zijn vele dorpen in Lucanië en Calabrië waar geen kranten worden gelezen. De echo van de grote wereld klinkt daar alleen door via de grote biljetten van de scheepvaartondernemingen, die op de muren doen aanplakken wanneer de eerstvolgende boot afvaart naar Amerika of Australië. Het is immers niet verwonderlijk, dat de energiekste bewoners tot voor kort geen andere wens hadden dan te emigreren? Het gewest Calabrië leverde steeds het grootste contingent Italiaanse emigranten, 28.000 nog in 1949, dat is 17 pet. van het Italiaanse totaal. Uit Apulië echter is het jaarlijks aantal emigranten niet hoger dan vierduizend, een lager cijfer dan dat van menig Noord- en Middenitaliaans gewest. Ook daaruit moge blijken, dat de welvaart niet gering is in dit gewest van levend water. Foggia Het Arpi uit de oudheid hoewel toen iets noordelijker gelegen werd onder Frederik II diens geliefkoosde residentie, vermoedelijk in hoofdzaak om strategische redenen: Foggia was een knooppunt van belangrijke wegen en wie zijn leger van Zuidnaar Noord-Italië wil doen oprukken, dient de vlakte rond de stad te beheersen. Van Frederiks paleis, waar ook zijn gemalin Isabella stierf, is echter alles verdwenen op een boog met de trotse keizeradelaren na, gemetseld ineen muur van de via Pescheria. Een marmeren tafel vertelt, dat het in 1223 werd gebouwd. Zowel Manfred als diens overwinnaar Karei van Anjou verbleven vaak in deze stad. Karei I bouwde inde omgeving er vaneen jachtslot, woonde inde kathedraal het huwelijk bij van zijn dochter Beatrix met Filips en stierf hier. De kathedraal was in 1179 gebouwd, inde kenmerkende stijl van Apulië. Maar slechts de crypte met de fraaie Romaanse kapitelen en het onderste gedeelte van de voorgevel is ons uit deze tijd overgebleven. Toen immers in 1731 de stad dooreen aardbeving goeddeels met de grond werd gelijk gemaakt, leed ook de kathedraal grote schade: zij werd daarna in barokstijl herbouwd. „Telt de gevallen uren” vermaant u de klokketoren! Eigenlijk is de kerk der Kruisen, naar men zegt dooreen monnik inde Spaanse tijd gebouwd, veel interessanter, vooral door de vijf kapellen die haar voorafgaan. Het stedelijk museum van Foggia bezit een archeologische verzameling en is terecht trots op een Griekse amfoor uit Arpi. Maarde grootste bezienswaardigheid van de stad is het nu goeddeels bebouwde plein, de piano della Croce, met de eigenaardige kegelvormige zerken waaronder de fabelachtige oogsten van de Tavoliere worden (werden) opgeslagen. En dit wijst er wel op, waarin de huidige betekenis van Foggia is gelegen. Het Apulische aquaduct heeft tussen de jaren 1934 en 1938 de immense vlakte rond de stad vaneen weide- ineen akkerbouwgebied doen veranderen. Enige jaren hierna was Foggia het grote agrarische cen- trum van Zuid-Italië geworden. De oorlogsjaren brachten een terugslag geen Apulische stad werd zo zwaar getroffen als Foggia, waarom in 1943 de geallieerden verwoed streden en waar 22.000 mensen stierven door de bombardementen uit de lucht —, maar reeds in 1946 waren alle moeilijkheden verdwenen. Ruime pleinen en bloemenrijke parken, moderne flats en hotels, geven Foggia het aanschijn vaneen comfortabele stad, een goed uitgangspunt voor het bezoek aan noordelijk Apulië, maar zelf veel minder interessant dan de zuidelijker gelegen plaatsen. Andria Dicht bevolkt is het land tussen Foggia en Bari. Langs de kust rijgen zich een reeks steden aaneen: Barletta, Trani, Bisceglie, Molfetta, Giovinazzo. Meer landinwaarts strekt zich tussen de olijven en amandelen een tweede, parallelle keten uit: Cerignola, Canosa, Andria, Corato, Ruvo, Terlizzi, Bitonto, Bitetto, Modugno. En dat alles op een strook van nauwelijks 70 kilometer lengte! Zoals ik al eerder vertelde, zijn al deze steden markant verschillend van die ten Zuiden van Bari, zij zijn grauwer en ruiger en missen nog het spierwitte uiterlijk van de zuidelijker plaatsen. Daar schijnt de bevolking aristocratischer, verfijnder van cultuur, hier heeft het straatbeeld eerder iets Napolitaans. Wij hebben dit al ervaren in Barletta, wij zullen echter in Andria nog dieper worden gedompeld in het grote Babylon... Men beweert in Andria zelf, dat de stad al gesticht werd door de Grieken. De held Diomedes, dezelfde van wie Benevento zijn stadswapen afleidt, zou haar gesticht hebben. De werkelijkheid is, dat Andria een schepping is van de Noormannen, zelfs het geboor- tejaar van de stad 1046 is met zekerheid aan te geven. Hier stierf in 1228 Frederiks tweede vrouw, Jolantha van Jerusalem, na de geboorte van Konrad. Hier rust ook zijn derde vrouw, Isabella, die in 1241 te Foggia stierf. Heersers kwamen en gingen, de Hohenstaufen en de Anjou’s, daarna het geslacht der Balzi uit het Zuidfranse Baux, dat met Karei van Anjou naar Italië was gekomen en meende af te stammen van Baltassar, eender drie wijzen uit het Kerstverhaal. In 1522 werd de stad verkocht aan de familie Caraffa, vijf jaar later werd zij door de Fransen in brand gestoken, in 1799 nogmaals verwoest door heer Ettore Caraffa zelf, die naar Napoleon was overgelopen terwijl Andria de Bourbons trouw bleef. Wederom herbouwd, groeide Andria uit tot een plaats van boeren en landarbeiders, die overdag hun werk hebben tot ver inde omtrek en ’s avonds naar de stad terugkeren. Voor onze begrippen een wat wonderlijk iets: zulk een compact gebouwde stad van 67.000 inwoners, waaraan toch elke stedelijke verfijning vreemd is. Boven de huizen uit priemt de klokketoren van de kathedraal inde lucht, een slank Romaans geval met toch de voor de Gothièk zo kenmerkende spitsbogen! Inde oude crypte van de vaak herbouwde kerk liggen Jolantha en Isabella begraven: de Hohenstaufen moeten Andria toch wel zéér hebben liefgehad, want Isabella werd speciaal van Foggia naar hier overgebracht. Beroemd is het crucifix van de kerk, fraai het koor. Naast de kathedraal verheft zich het paleis, waarin de families der Balzi en Caraffa’s hebben gewoond. Eender Balzi is door de kunstenaar Laurana in 1442 vereeuwigd ineen wonderschoon borstbeeld, dat zich thans bevindt inde kerk San Domenico. Houdt men rekening met de vele verwoestingen die Andria moest ondergaan, dan valt het nog mee wat hier aan monumenten uit vroeger tijden is overgebleven: immers ook een magni- fiek portaal van de 13e-eeuwse Augustinuskerk, het heiligdom dat Frederik II destijds geschonken heeft aan de Orde der Duitse ridders wie hij ook de abdijen bij Siponto, Terlizzi en Cerignola heeft gegeven. Ook het weinig minder fraaie portaal aan de Franciscuskerk (een subliem stuk sculptuur!), ook de 13e-eeuwse fresco’s inde kerk S. Maria dei Miracoli uitgehouwen inde rotsen. Maar toch bezoekt men Andria niet primair om de monumenten. Men gaat er heen omdat men wil kennismaken met de minst ontwikkelde plaats van Apulië, waar zich in het verleden dezelfde feodale verhoudingen hebben ontwikkeld als in Lucanië en Calabrië, waar de vreemde overheersers hun sporen hebben achtergelaten inde straten, inde zeden der mensen en hun mentaliteit. Hier vraagt men zich met verbazing af, of men zich toch wel in hetzelfde gewest bevindt waar dat elegante Lecce ligt en dat grootsteedse Bari? Men gaat naar Andria om er in de uitzondering de regel bevestigd te zien. Met dit doel op reis gaande, zal men zich echter wèl moeten haasten. Apulië immers duldt het niet lang meer, dat zich nog één stad niet tot het gemiddelde hoge welvaartsniveau heeft weten op te werken. Nog echter is het de onbeschrijfelijke armoede en vuiligheid, die ons treft. Men struikelt er over de amandelen, die inde ongeplaveide straten liggen te drogen. In die straten speelt zich al het leven af: jongens liggen te slapen, moeders voeden hun zuigelingen, mannen galopperen op paarden tussen de huizen door, kinderen lopen met deeg dat zij naar de bakker brengen, vuurwafels worden op straat warm gemaakt, op de knieën zijn vrouwen amandelen aan het sorteren en ezels gaan klagend rond. Een cacofonie van klanken ruist in uw oren, waar ge gaat of staat. Dat ik voor dit Andria een speciaal plekje in mijn hart heb, zult ge misschien niet begrijpen. Maar ik Matera Bij wijze van uitzondering gaan wijde grens van Apulië overschrijden om een bezoek te brengen aan Matera, een stad in het aangrenzende gewest Lucanië. Wij doen dat omdat Matera de schilderachtigste stad is, die in gans Italië is te vinden. Deze bewering moge velen wellicht verrassend inde oren klinken, zij is er niet minder waar om. Dat er in Italië buiten de toeristisch platgetreden banen minstens evenveel, zo niet méér, schoonheid te vinden is dan daarop en daarlangs hebben wij al eerder geponeerd. Wjj gaan naar Matera bovendien ook om hier te ervaren het groot verschil in welstandsniveau tussen Apulië en de overige Zuiditaliaanse streken. Ook om op de reis er heen en vanuit Bari is die reis zo gemakkelijk te maken landschappen te zien, zó vreemd voor ons, dat men de bijzondere sfeer er van moeilik kan verwoorden. Zeer zeker echter ook om er kennis te nemen van de weergaloze economische hervormingen, die de laatste jaren in Lucanië zijn ingezet. In Bari vertrekkend, rijden wij tot Altamura vroeger reeds bezocht door olijfbossen. Maar daarna gaan boomloze plateau’s zich golven naar de horizon: Apulië ligt achter ons, wij zijn in Lucanië. Zover het oog kan zien, strekt zich een uitgedroogde steppe uit, boomloos en grasloos. Het blauw van de hemel is in het voorjaar en de herfst intens, inde zomer echter vaal, bijna overgaande naar witachtig. Men bemerkt dan soms iets heel eigenaardigs: dat de aarde lichter en heller is dan de hemel. Ook bij sneeuw- en duinlandschappen komt dit voor, maar daar is het contrast bijna kunstmatig, hier is het heb u toch gezegd, dat het beleven van Zuid-Italië totaal moet zijn of anders niét zal zijn? natuurlijk en fascineert het oog ook op een geheel andere en zeer bijzondere manier. Dit landschap maakt de indruk vaneen woestijn, Afrikaanser dan in Afrika, maar deze indruk is toch niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid. Slechts omdat de hemel donkerder is dan de aarde dringt zich de vergelijking op. Verwonderd, dat hij over dit landschap nooit eerder heeft gehoord, teleurgesteld ook omdat hij nooit zal kunnen navertellen welk een machtige indruk dit land op hem maakt, kijkt de reiziger met open mond uit auto- en treinraampje. En in dit onbewoond gebied van rotsen en golvende steppen, te midden vaneen door God en de mensen verlaten aarde, ligt daar een stad. Maar is dit wel een stad? Ge staat immers op een hoogvlakte, omgeven door naakte en kaalgeplukte hoogten. Als een fantoom verheffen zich in deze woestenij tien of twintig marmeren paleizen, zoals ge die in Rome vindt. Het marmer schittert inde felle zon, maar waar zijnde mensen ? Heb geduld en wandel naar het hoofdplein. Inde hoek daarvan daalt een trap naar beneden. Ge denkt ineen kelder of ineen ondergronds toilet uitte komen en daalt die trap af. En als ge dan óóit het gevoel hebt gehad, dat Gods pincet u in het nekvel heeft gegrepen en gedeponeerd ineen droom, dan is het nu! Ge kunt uw ogen niet geloven. Onder u ligt een afgrond, een z.g. sasso, en in die afgrond ligt Matera! De onderliggende huizen worden nog aan het oog onttrokken door terrassen en voetpaden. Maar een diepe trechter blijkt dit Matera te zijn, waarin dan mensen als insecten rondscharrelen. Ge daalt het pad af. Het loopt over de daken van huizen, die vol staan met bakken felrode tomaten, drogend inde zon. Ge ontmoet meer paden, ge komt terecht ineen netwerk van paden. Zij zijn tegelijk vloer voor wie uit zijn woning komt en dak voor de huizen er onder. In het centrum van de trechter rijzen aan alle zijden de huizen op, acht, negen, tien straatjes hoog. Huizen? Het zijn eigenlijk grotten, die inde rotstrechter zijn uitgehouwen. Matera blijkt inde rotsen te zijn gebouwd! Overal lopen mensen, onder u, boven u, klauterend en tuimelend, zou men zeggen, over trappen en door gangen. Vrouwen, zwartgekleed, gaan water halen bij de fontein, trappen op en trappen af. Wachtend tot een ander met tappen klaar is, steunen zij op geweldige Griekse kruiken die als emmers worden gebruikt. Elders worden buurpraatjes gevoerd, van de vijfde etage der stegenrij naar de tweede. Aan de overkant van de trechter ligt hoog de kathedraal. Klim er heen tussen de tomaten, óver de huizen en er onder. Op het plein voor de kerk ligt de trechter onder u, aan alle zijden omgeven door de golvende onbewoonde vlakte. Als een scheve muur rijst geheel Matera voor u op. De gevels van de grothuizen, wit en op een rij, staren u aan met de gaten van hun deuren als zwarte ogen Dit panorama is onvergetelijk, het is niet met woorden te beschrijven, na een uur staat ge er nóg. Ge hebt geen aandacht voor de 13e-eeuwse portalen van de kathedraal achter u. Ge ziet alleen dat mierennest aan uw voeten; die paden en steegjes, die zich in twaalf, in veertien, in zestien spiralen naar beneden winden als ineen kolk, die muur vol spelonken, hoger, nog hoger, nóg hoger, als ge uw blik van onder naar boven laat gaan. Een jochie gaat naast u op de balustrade zitten en zegt niets. Pas als ge hem opmerkt, wijst hij u ongevraagd bedeesd eerst, daarna steeds geestdriftiger op de eigenaardige klokketoren van de S. Pietro daar in de verte, op het portaal van de S. Giovannikerk ginds inde diepte, op de grotkerk S. Maria de Idris met de lle-eeuwse fresco’s, ver rechts tegen de horizon. Ge weet niet, wat te antwoorden. Door zijn woorden heen flitsen uw gedachten naar Florence en Rome, waar op dit moment honderden toeristen op de befaamde uitzichtpunten staan en toch nog nimmer van Matera hebben gehoord. Terwijl het jochie praat en wijst, knikt ge alleen maar ja. Maar uw gedachten gaan over de trechter heen, over de steppen van Lucanië heen, naar Nederland, waar men u verbaasd had aangekeken toen ge vertelde naar Matera te gaan. Ge zoudt al die vrienden en bekenden wel naar hier willen sléuren, omdat ge iemand bent die anderen deelgenoot wilt maken in eigen verrukkingen. Maar plotseling beseft ge weer, dat ge zélf dan toch hier staat, hier met uw eigen ogen ziet ge Matera! Ge biedt het jochie een sigaret aan, die hij weigert. Hij neemt u nu mee naar de achterzijde van de kathedraal. Daar is de wereld uit. Diep onder u ligt Lucanië, rotsen en zand en anders niet. Tegen de rotswand staan nog enkele huisjes, waar paarden in- en uitlopen. Tot uw verwondering blijken zij alle een radiotoestel te hebben. De muziek schettert over de steppen. Dan keert ge weer terug naar het kathedraalplein. Onder u ligt de schilderachtigste stad van Italië. „LI sous les orangers, sous la vigne fleurie, dont le pampre flexible au myrte se marie et tresse sur la tête une voute de fleurs, au doux brult de la vague ou du vent qui murmure, seuls avec notre amour, seuls avec la nature, la vie et la lumière, auront plus de douceurs”. (Lamartine) Monte Gargano Nu zal men menen Italië te kennen, men heeft langs de eenzaamste stranden van Sicilië gewandeld en is in alle uithoeken van Lucanië geweest. En daar wordt men bij toeval geplaatst inde spoor van de Italiaanse laars, op het schiereiland Monte Gargano, dat een deel van de Balkan geweest zou zijn als de Adria zich er niet had vóórgeschoven. En dan weet men het weer voor de zoveelste maal: nooit zal Italië zich volledig laten veroveren, het bewaart altijd verrassingen. De mooiste misschien voor hem, die op verrassingen niet meer meende te mogen rekenen. Nu moogt gij beweren de Rivièra te kennen en zelfs de golf van Napels, maar als gij de Monte Gargano niet hebt bereisd, weet ge toch nog weinig van de typisch Italiaanse harmonie tussen gebergte en zee. Gij kent dan niet het land, waar de akkers zijn omwald door citroenen, sinaasappelen en olijven; waar ontelbare grotten zich inde kalkbodem hebben uitgeslepen; waar profetenlucht waait en pijnbomen ruisen; waar tussen hevig geurend struikgewas telkens de zee te zien is, dromerig en violet. Kortom: gij kent de Gargano niet, een Italië in het klein, zó wonderschoon dat de pracht er van zelfs op Sicilië nauwelijks wordt geëvenaard, zeker niet als inde lente de amandelen bloeien! Vreugde der heuvelen Ge kunt er heen vanuit het wijnplaatsje San Severo, daar in het uiterste Noorden van Apulië. Het plaatsje Apricena met een paleis, waarin de resten van een Hohenstaufenkasteel zijn gebouwd, bent ge snel gepasseerd. De tot nu toe vlakke weg gaat stijgen naar de grotten en de burcht van Sannicandro en ziedaar: ge bent midden inde Gargano. Wat een land! Tegen de horizon schemeren de meren van Lesina en Varano, sinaasappeltuinen zijn terrasvormig aangelegd tegen de bergen en gaan pas hóóg op de flanken over in donkere pijnbossen. Inde verte ligt het witte strand van de badplaats Rodi Garganico, zelf een complex van op elkaar gestapelde witte en groene huizen. En met een kijker zijnde Tremiti-eilanden te zien, waar een wondermooie Madonnakerk te vinden is met 12e-eeuwse grondmozaïeken, een Byzantijns crucifix en Venetiaanse schilderijen. Zo, dat alles heeft Italië dus voor u in petto gehouden. En nu kunt ge verschillende kanten op. Laten we eerst naar Peschici gaan langs een weg met onafzienbare rijen mimosa’s. Ge weet wat men verstaat onder arendsnesten, als men spreekt over het soort stadjes dat als witte schelpen tegen en op zwarte rotsen ligt? Natuurlijk denkt ge dat te weten, want ge hebt Assisi gezien en Trevi. Maar tóch adviseer ik u om met een definitief antwoord even te wachten totdat ge dit Peschici als een grijze klompmassa tegen de lucht hebt zien afsteken. Vanuit de straten ziet men over héél Apulië heen tot aan de sneeuwbedekte toppen der Abruzzen toe! Door eiken en pijnbomen, amandelen en olijven, komen we in Vieste, waar paus Bonifacius VIII zijn voorganger, de kluizenaar Coelestinus V, in 1295 liet gevangen nemen. Een exotische plantengroei ontwikkelt er zich tussen de witte huizen, die op eikaars schouders schijnen te gaan staan om iets van de zee te zien. Een kasteel van Frederik II verheft zich donker en dreigend boven het groene-oranjewitte land. En zo gaat het door langs de ganse kust, tot aan Manfredonia toe. Maar liever nog stel ik u een tocht door het binnenland voor. Daar vindt ge immers het Foresta Umbra, een groots en uitgestrekt eikenbos, laatste overblijfsel van de vroegere Apulische woudrijkdom. Daar ook vindt ge Monte Sant’ Angelo, eender oudste en meest beroemde pelgrimsoorden van het Avondland. De toenmalige bisschop van Siponto werd in 493 ineen droom aangespoord om een rotsholte aan de aartsengel Michael toe te wijden, die hier immers kort te voren zijn tijdelijke verblijfplaats zou hebben gekozen. Van hieruit is de verering voor de engel met het zwaard door Europa gegaan. De Longobarden kozen hem tot patroon, de Noormannen zagen inde krijgshaftige figuur eender hunnen en gingen hem ook vereren op de mont S. Michel in Normandië. Geen deelnemer aan de kruistochten zou zich naar het Heilige Land begeven zonder eerst een bezoek aan de grot van de Gargano te hebben gebracht. Otto 111 kwam hierheen ter bedevaart, Hendrik II en welke vorst al niet. Karei van Anjou vooral vereerde het heiligdom bijzonder en liet het inrichten naar de vorm, die het thans nog heeft. Het valt wel een beetje tegen, als men tevoren è.l te zeer gedroomd heeft vaneen brok oematuur, een romantische holte, omgeven door woest struikgewas en met misschien wilde stieren inde buurt. De gewijde plek is haast al te geciviliseerd en de aartsengel zelf werd door Sansovino gebeeldhouwd als een opgepoetste salonofficier. Maar toch: „terribilis est locus iste”, hoe verschrikkelijk is deze plaats, staat op de deur waarachter ge afdaalt in de duisternis. En dit afdalen langs de lange trap naar de donkere en vochtige ruimte vol verwachting naar wat er inde diepte komen zal is een stilmakende gebeurtenis! Op de muren zijn primitie- ve tekeningen aangebracht: een kind dat onder een auto geraakt, een ruiter die met zijn paard verongelukt, maar allen worden nog juist gered door tussenkomst van de engel. En diens lof wordt aangeheven in bronzen reliefs op dein 1076 te Constantinopel gegoten deuren: hij strijdt daar met Lucifer en Jacob, hij houdt de tot offeren bereide Abraham tegen en verjaagt Adam en Eva uit het paradijs! Bovendien vergoeden de 12e-eeuwse bisschopszetels uit Siponto met de resten van de ambon uit 1041 véél. Staat trouwens naast de achthoekige campanile niet de vervallen S. Pietrokerk en een merkwaardig gebouw, dat vermoedelijk een doopkapel is geweest maar als het graf van de Longobardische koning Rotharis wordt beschouwd? En noem mij dan eens één koepelruimte zó majestueus als deze? Wanneer u dit alles bewonderd hebt, kan een bezichtiging van de Romaanse S. Maria Maggiore, gebouwd door de moeder van Frederik 11, en van het Noormannenkasteel met het splendide panorama uw bezoek aan Monte Sant’ Angelo afsluiten. Het is tegenwoordig niet meer zo druk bij de engel Michael als vroeger. Sinds enkele jaren immers gaan de pelgrims naar San Giovanni Rotondo. Elke dag trekt een tiental extra bussen vanuit Foggia de Gargano in om dan te stoppen bij het onooglijk kloostertje daar in San Giovanni. Het is de pelgrims te doen om de 69-jarige Frans Forgione, die in 1903 is toegetreden tot de orde der Capucijnen. Zeven jaar later was h\j op assistentie bij de pastoor in zijn geboortedorp, niet ver van Napels. Hij werd er toen door de koster voor dood inde kerk aangetroffen. De pastoor liet van schrik de kerk sluiten, maar pater Pio bleek niet dood, doch ineen toestand van geestelijke verrukking. Sindsdien hebben vreemde gebeurtenissen zich opgevolgd. Op gezette tijden bleek de lichaamstemperatuur van pater Pio op te lopen tot 48 graden, zonder dat hij het zelf merkte. De cactussen wringen zich in elkaar tot heggen en staan grotesk langs de witte wegen. In grote serpentines daalt de auto naar beneden, van de spoor in de laars naar de hiel. En overal bloeien de amandelen. De akkers zijn met stenen omraamd als in Dalmatië, soms echter ook met pijnbomen in wier brede kronen de vogels zingen als op het fresco van Giotto te Assisi, waar Sint Frans hun het woord Gods predikt. Op de duizendvoudig gecurvde wegen draven vrouwelijke ruiters, die als leefden zij duizend jaar geleden rustig hun kinderen in het zadel de borst geven. Achter de wild en onstuimig geurende velden vol seringen verschijnt, dromerig en violet, van tijd tot tijd de zee. In 1918 zou hij de stigmata ontvangen hebben, dat betekent: de wonden van Christus zouden in zijn handen zijn gedrukt. Thans is hij een vriendelijke Capucijn op jaren, een boerentype met een ietwat gekromde rug, die meer dan zes uur per dag inde biechtstoel zit en halve wanten draagt om de wonden in zijn handen te bedekken. Elke ochtend leest hij hier in San Giovanni Rotondo om vijf uur de Mis, maar om half vijf verdringen zich de mensen al voor de kerk. Duizenden zijn na het bezoek aan hem een nieuw geestelijk leven begonnen, maar wat precies het geheim van pater Pio is, weet nog niemand. De rector-medicus van de Katholieke universiteit van Milaan meent de verschijnselen langs natuurlijke weg te kunnen verklaren. Prof. Bignami uit Rome spreekt over ziekelijke oorsprong met kunstmatige beïnvloeding. Dr. Festa echter kan voor de wonden geen natuurlijke oorzaak vinden en prof. Romanelli uit Barletta meent voor een wonder te staan, omdat de wonden steeds blijven bloeden en de weefsels rondom niet veranderen. Bovendien kunnen de hoge lichaamstemperaturen niet verklaard worden, evenmin de rozengeuren die men, ook de artsen, vanuit de wonden waarneemt. Gioia del Colle Over hoge bruggen boven ravijnen razen de treinen tussen Taranto en Brindisi. Zij trekken door het liefelijk heuvelland van de Murge en passeren Gioia del Colle, een vriendelijke stad die haar naam vreugde der heuvelen eer aandoet. Inde omtrek zijn Grieks-Romeinse muren te vinden, maar als men de stad bezoekt is dat terwille van het kasteel, rond 1100 door de Noormannen gebouwd en door Frederik II vergroot en verfraaid. De buitenzijde er van is welhaast ongeschonden en eender mooiste scheppingen die Frederik ons heeft nagelaten. Machtig imposant is de vierkante voorgevel met de hemelbestormende torens ter weerskanten. Een mooiere en meer Oosterse loggia dan deze hier aan dit kasteel zult ge zelden aantreffen. Vanaf de kasteeltuinen ziet ge uit over de wijnrode aarde met de groene olijven. In grote golvingen welft het zich naar de horizon, waar witte stippen de schilderachtigste streek van Europa aankondigen: het trulligebied. „Que tardez-vous? Partons!” (Lamartine). Locorotondo O neen, dit stadje met de typische, cirkelvormige plattegrond en het Romaans-gothische kerkje La Greca is nog niet het mooiste van het trulligebied. Maar in welke straat ge ook loopt, ge ziet tussen de witte huizen dóór een paradijselijk groene vlakte zich uitstrekken, besprenkeld met de witte trulli die verderop tegen de horizon tot witte sneeuwbergen samenklitten. Waarmee gezegd wil zijn, dat Locorotondo wel de meest centraleplaats van dit trulligebied is. Het centrum vaneen streek die voor mij tot de vredigste en liefelijkste behoort die op deze aarde zijn te vinden. Geen mens weet hoelang het precies geleden is, dat de boeren hier voor het eerst hun schuilhutten gingen neerzetten op de met olijven bedekte akkers: kleine ruimten, omgeven dooreen cirkelvormige muur die naar boven toe steeds geringere omtrek kreeg om te eindigen ineen punt. Geen mens, wanneer deze „trulli” voor het eerst met een witte kalklaag werden bestreken; geen mens, wanneer en waarom in het bovenste gedeelte van de kegel die zwarte en vreemde tekens werden aangebracht. Maar het moet héél lang geleden al gebeurd zijn, in dezelfde praehistorische tijd wellicht dat op Sardinië de nuraghi werden gebouwd. Pas veel later werden de trulli niet alleen gebruikt als schuilplaats tegen de regen en tegen de al te felle zon van de zomerse namiddaguren, maar ging men er ook permanent in wonen. Soms werden meerdere trulli aan elkaar gebouwd, soms kregen zij meerdere verdiepingen. De ganse streek tussen Bari en Lecce werd met zulke trulli bedekt, geïsoleerde witte stippen ineen groen heuvelland. In het gebied van Locorotondo, Fasano, Alberobello en Ostuni echter beheersen zij het landschapsbeeld totaal, daar hebben zij zich geconcentreerd tot dorpen, ja tot steden. Ik weet niet, welke weg bij u de diepste indruk zal achterlaten: die tussen Ostuni en Locorotondo of die tussen Locorotondo en Alberobello. Wel weet ik, dat deze wegen mij hebben ontroerd als geen andere en dat zij zelfs mijn gevoelsleven, ja mijn denkwijze, beslissend hebben beïnvloed. De weg tussen Ostuni en Locorotondo is zó ontroerend mooi, dat ge u niet kunt voorstellen met de werkelijkheid in plaats van met een sprookjesboek te doen te hebben. Elk van de vele bochten biedt een verrassing. Soms loopt de weg ineen holte tussen steil oprijzende bloedrode aarde. Dan weer veert zij juichend omhoog en voert u koninklijk boven een lachende wereld uit om u naar alle zijden de witte sneeuwbergen Matera, de schilderachtigste stad van Italië Dorp in het Trulligebied te doen zien, die bij nadering blanke stadjes blijken te zijn! De „strada dei Trulli” tussen Locorotondo en Alberobello is rustiger. Zij stijgt en daalt nauwelijks en gunt u een permanent overzicht over de trulli, die tot vlak langs de wegrand staan. Pluk onderweg wat druiven voor de dorst en leg dit traject te voet af. Geen woorden zijn in staat om u te vertellen hoe mooi dat is. Ge denkt aan de regels van Stephan Zweig: „Und immer neu rührt mich die Frage an, ob ich schon diesen Weg gegangen bin; in Leben oder Traum und wo und wann ”. En nergens in Europa hebt ge vrediger land ontmoet. Alberobello In deze stemming nadert ge eender hoogtepunten van uw Apulische reis: de stad Alberobello. De stad? Zeg liever, dat ge een gigantische Afrikaanse kraal binnenkomt. Silva arboris belli, het woud der mooie bomen, werd de streek hier eens genoemd. Zo kwam Alberobello aan haar naam. Maar van de eikebomen is niets meer te zien. In plaats daarvan staat er een bos van witte trulli, waarvan de zwarte kegels spits naar de hemel lopen. Alberobello werd een aaneengebouwde plaats inde 17e eeuw, toen de graven van Conversano hier boeren heenbrachten om de bossen te rooien. De kolonisten bouwden er hun trulli, eerst veertig bij elkaar, toen honderd. Het Spaanse bewind in Zuid-Italië echter verhinderde met alle middelen de ontwikkeling vaneen zelfstandige boerenstand en verbood daarom ook een verdere huizenbouw in Alberobello. Maarde trulli waren officieel geen huizen, zij waren schuilhutten! De bewoners van Apulië konden de wet evengoed interpreteren als die in Napels en gingen met hun trullibouw rustig door, ten spijt van alle Napolitaanse verboden, ten spijt ook van het feit dat deze trulli uitgroeiden tot heuse en zeer comfortabele woningen. Toen de vrijheidsbeginselen der Franse revolutie ook in Zuid-Italië doordrongen, meende Ferdinand van Bourbon er goed aan te doen zijn onderdanen een stuk vrijheid te schenken, dat zij in feite toch al hadden en waarvan de verlening hem dus niets kostte: in 1797 ontving hij in Taranto een delegatie van boeren uit Alberobello en hief het bouwverbod op. Toen ontstond in Alberobello het eerste échte huis: „ex auctoritate Regia, hoe primum erectum, d.d. 1797” staat nog altijd boven de ingang te lezen. Er werd een nieuw stadsdeel gebouwd naast het oude, de huizen kregen er verdiepingen en alle moderne gemakken, maarde bouwwijze der trulli werd in principe aangehouden. Ook het oude stadsdeel bleef bewoond worden en het werd verklaard tot nationaal monument. Elk der meer dan duizend trulli is trouwens een monument op zichzelf. Alberobello is nu de meest Afrikaans aandoende stad van Europa, maar met dien verstande dat huizen zowel als straten volkomen proper zijn. Ontroerend is het moment, waarop plotseling de stijgende en dalende straten vóór u liggen, alle omlijnd door trulli, bij honderden tegelijk, alle spierwit. Kinderen gaan met u mee, die u precies alle bijzonderheden vertellen. Altijd trouwens in Apulië valt het op, hoe de mensen er alles weten van hun eigen stad, van hun kathedralen, van hun historie. Zelfs taxichauffeurs overgieten u ongevraagd met jaartallen en bouwstijlen en ik ken er zelfs een, die in zijn vrije tijd een uitstekende plaatselijke gids in het Engels geschreven heeft. Hier in Alberobello zijn het de kinderen die met u meegaan. Vrouwen zitten inde witte straatjes te breien voor hun deuren. Hun zwarte kleren steken tegen de blanke muren fel af. Oleanders bloeien inde vensterstangen. Van binnen zijnde huizen zo keurig, dat ge van de grond kunt eten. Ge komt uit bij de kerk, die inde vorm van aaneengebouwde trulli blijkt te zijn gemaakt. De priester laat u een boek zien met handtekeningen van bezoekers. Duizenden namen staan er in. Neen, bgna geen van Nederlanders, zegt de priester. En ge staat stomverbaasd, dat uw landgenoten deze streek blijkbaar nog niet ontdekt hebben. Vóór de kerk ziet ge geheel Alberobello onder u liggen. De witte huizenzee met de zwarte spitsen golft tussen het groen der olijven. Het lijkt alsof ge droomt. De duizenden spitsen zijn sprookjesachtiger dan een met minaretten bepnkt stadsdeel in Perzië. „Als men eenmaal de hemel heeft gezien, wil men er altijd blijven”. (Signon) Castellana Het Castel del Monte, het joyeuze Lecce, het roosventer in Troia’s kathedraal, de trulli van Alberobello en de domkerk van Bitonto! Maar juist het uiterste Zuiden van de hiel der Italiaanse laars karakteriseert Apulië nog het meest. Hier is de wereld wit! Hier zuigt ge gulzig uw ogen vol! Laat mij dus voor het laatst uw gids zijn door dit Italiaans gewest mijner liefde. Vanuit Bari gaan wij eerst naar Polignano, dat zijn witte huizen etaleert op hoge rotsen. Bij de Assuntakerk in het bezit vaneen schilderij van Vivarini ziet ge neer op een afgrond van blakerende, witte daken die snel naar beneden dalen. Overeen steile trap kunt ge de Grotta Palazzese bereiken, de grot met het emeraldgroene water. En als ge dan de smaak te pakken hebt, gaan we dooreen waarlijk riant landschap verder naar Castellana, waar Franco Anelli in 1938 de grootste grottenwereld van Italië heeft ontdekt. Liften brengen ons 75 meter onder de grond. Meer dan zes kilometer lang kunnen we daar wandelen onder de electrisch verlichte gewelven en langs de fantastische stalaktietformaties. Het is vooral de kleurenpracht die deze grottenwereld zo exceptioneel maakt. Terecht schreef de Poolse auteur Kazimiera Alberti: „Ik heb wel alle grotten van Europa gezien, die inde Ardennen en in Zuid-Frankrijk, in Joegoslavië en Zwitserland, in Tsjecho-Slowakije en in mijn eigen land. Maar zonder enige twijfel zijn die van Castellana de indrukwekkendste en meest onvergetelijke van alle”. De grotta bianca vooral, die Italia bianca – Het witte Italië eerst in 1956 voor het publiek toegankelijk zal zijn, is een subliem spel van licht, water en rotsen. Alleen al de steen is een wonder, de steen die groeit en weent, ja groeit door het wenen: symbool van ons leven! En inde mysterieuze schemering van gebergten en holen stijgen planten omhoog, bomen, tuinen en torsi. De steen wordt voorhang en huid, verheft zich als een fontein en valt dan weer neer in watervallen van versteende witte sluiers. Conversano Het antieke Norba, omgeven nog door praehistorische muren, ligt op een hoogte van de Murge boven de zee. Groots is het kasteel der vroegere graven van Conversano, dezelfde die in feite de eerste steen hebben gelegd voor het stadje Alberobello. Een brand heeft in 1912 bijna geheel Conversano verteerd, maar van de kathedraal is de Romaanse gevel met de dierenfiguren gespaard gebleven. En nog altijd biedt de lle-eeuwse kloosterhof van de kerk San Benedetto gesticht door de monniken van Montecassino een wijkplaats uiteen woelige wereld. Een verzameling Griekse vazen en een enkel paleis, heel aardig allemaal, maarde wereld is nu veel te wit om zich lang binnen muren te laten opsluiten. Naar buiten dus, waar de olijven op knoestige stammen kronen dragen zo wijd als nergens ter wereld! Onder die kronen zijn inde akker aangeharkte kringen uitgespaard, opdat men de gevallen en o zo kostbare olijfjes gemakkelijk zal kunnen vinden. Naar buiten en terug weer naar de kust, waar de blinkend witte steden liggen boven de zee! Monopoli Alle straten die men by het langsrijden inkijkt zijn wit. Alle steden aan deze zee, op deze klonterige rode aarde met de bijna vierkante Johannesbroodbomen, zijn wit. Wit zijnde trulli, de blanke nederzettingen op de wijnkleurige grond. Wit is het struikgewas langs de wegen, wit zijnde wegen zelf, wit zijnde hekken daarop. Dit is geen Italië meer! Dit is ook geen Griekenland of Andalusië, dit is het Oosten! Blinkend wit ligt ook Monopoli aan de blauwe watervlakte. Noormannen uit Amalfi hebben er de kathedraal gebouwd, die later in barokstijl werd gerestaureerd. Tot uw verwondering vindt ge er Venetiaanse schilderijen, van Palma de Jongere zelfs en van Veronese. Een zwart kasteel der Hohenstaufen doet de witheid van Monopoli nog sterker uitkomen. Fasano De meest liefelijke van alle witte plaatsen is Fasano, een groot villadorp tegen de flanken van de Murge. Wijn en olie hebben de omgeving gemaakt tot een zeer welvarend gebied, een streek waar vele Zuid-Italianen graag hun zomervacantie doorbrengen. Verrukkelijke wandelingen zijn er te maken. De talloze riante villa’s, inde vorm van trulli gebouwd, stofferen het landschap als schapen dat een grazige weide doen. Vele villa’s dragen zes of acht, sommige zelfs twaalf of vier en twintig spitse torens van even zovele trulli. De gevels der huizen zijn wit of rosé, de deuren blauw, de torens grauw met kalkwitte spitsen en op de meeste torens is het teken van het kruis in geel, wit of rood aangebracht. Inde plaats zelf hebben de ridders der Maltheserorde in 1509 een paleis gebouwd, dat met zijn loggia de sfeer van het Oosten voelbaar maakt. Niet ver weg liggen de pittoreske ruïnes van Egnazia, een destijds door Messapiërs en Romeinen bewoonde plaats, waarvan de opgravingen momenteel in volle gang zijn. Aan de rotskust bij Savelletri klauteren de baders tussen de klippen door en aan het strand van Torre Canne liggen de minimaal geklede jongelieden uit Bari in het witte zand. Ostuni Zo rijden trein en auto zuidwaarts door de witte wereld. Naast de trulli trekken ezeltjes het rode rad rond, dat overeen katrol de amfoor met water naar boven haalt. En dan verschijnt hóóg op een heuvel, de „citta bianca”, Italië’s meest witte stad: Ostuni. Als een volmaakt witte ijsberg steekt het af tegen de blauwe lucht. Gij kent de ligging van Assisi en van Trevi ? Maak van de grijze huizen daar spierwitte en ge hebt een flauw idee van dit fantastische Ostuni. Gij kent het Spaanse Cremona en Esija? Maak het wit dan in uw gedachten nóg witter, maak de lucht nog blauwer en de aarde groener, denk het Spaanse vuil weg en ge weet hoe ten naaste bij Ostuni moet zijn, een nieuw hoogtepunt van uw Apulische reis. Heel stil ligt het daarboven inde lucht. Niets van het vrolijk lawaai der spelende kinderen, gekleed in roze en blauwe schortjes, is hier in het dal te horen. Gij moet omhoog, desnoods met de autobus, maar als het even kan te voet. Dan komt het gletsjergebergte steeds dichterbij, het is veel groter nog dan ge dacht, het bestaat uit meerdere witte lagen boven elkaar gebouwd. Onder u liggen witte huizen tussen olijfbomen, nog wat hoger en ge ziet de zee. Een laatste bocht en gans Ostuni ligt voor u, één geconcentreerd geheel van alleen maar puur, puur wit. Dan gaat ge dwalen door deze oude Messapische stad, die de Romeinen Astumium (verbastering van aanse domkerk nog niet staan kan. Maar wat maalt ge ditmaal om kerken? De sublieme panorama’s op de omringende omgeving van het stadje er zijn daar nog grotten te vinden met Byzantijnse fresco’s, als ge het dan precies wilt weten zijn veel en veel mooier. Wanneer ge mijn vriend Enzio tegenkomt, neemt hij u achterop zijn scooter. Dan rijdt ge de ene witte straat op en de andere af. Hij is zo geestdriftig om zijn eigen stad, dat hij u nauwelijks de tijd zal geven om rustig van elke hoek, van elk uitzicht en van elk plein te genieten. Hij zal u zo kriskras door dit middeleeuwse plaatsje met de spierwitte huizen voeren, dat ge alleen maar volledig de verblindende witheid van Apulië ervaart. Otranto Na het middeleeuwse Ostuni brengt het hypermoderne San Vito dei Normanni ons midden inde twintigste eeuw, ook al zijn het Duecento en het Trecento vertegenwoordigd middels fresco’s van Maestro Daniele? in oude grotkapellen. Brindisi en Lecce gaan we nu voorbij en we krijgen het gevoel, niet ten onrechte trouwens, dat Italië ten einde raakt. Niet omdat de streek steeds achterlijker wordt, verre van dat: ge verwondert u steeds meer over het moderne aspect van deze zeer propere streek. Maar wel omdat ge naar alle kanten de zee gaat ruiken. De goudbruine grond daalt in trappen af naar de kust. Hier is die grond met zilveren leisteen bedekt, ginds ligt rode humus inde kuilen vaneen stenen vlakte. Nu Astu neon, nieuwe stad) noemden en geheel verbouwden. Dwalen door de nauwe steile straatjes, langs de hoge torens en de drie kastelen en door wit, wit en nog eens wit. Ge zoudt de weg kunnen vragen naar de bizarre gevel van de 15e-eeuwse kathedraal, in welks schaduw zelfs menige Noorditali- en dan steken graftekens uit praehistorische tijden de menhirs en dolmen hun kale stijlen omhoog. Tussen de agaven en de cactussen hurken de stadjes. Gezien in het licht van de ondergaande zon vormen de bruine, rode en zilvergroene kleuren van aarde en vegetatie de achtergrond voor het felle wit van de huizen, alle gebaad inde vloed van het zuidelijke licht. En eindelijk ligt daar inde laagte Italië’s meest oostelijke plaats, oostelijker dan vele Balkansteden, oostelijker dan Dubrovnik, op dezelfde lengtegraad ongeveer als Montenegro: de stad Otranto. Zij ligt er als een witte berg op een heuvel onder u, met haar bastions, haar muren en haar torens vooruitgeschoven inde wijde blauwe watervlakte. Er is hier veel te zien. De kathedraal uit 1080 moge, ondanks het roosvenster en het Renaissanceportaal, van buiten een weinig monumentale indruk maken, het interieur heeft vloermozaïeken uit 1166 die hun gelijke nergens meer in Europa hebben. Stel u voor: vanaf het ingangsportaal spreidt zich, gedragen door olifanten, een weelderige boom uit, vol takken en twijgen. En in zijn kroon zijn alle geschapen dieren te vinden. Tussen hen in zijn bijbelse verhalen gestrooid de geschiedenis van Adam, zowel als die van Noë —, verschijnt Alexander de Grote even duidelijk als koning Arthur uit de ridderromans, worden de twaalf maanden symbolisch voorgesteld en ziet ge de mensen bezig aan hun dagelijkse arbeid. De kleurenpracht van het geheel is niet groot, bruin en groen zijnde overheersende tinten, maar door de monumentale voorstelling maakt het geheel de indruk vaneen groot stenen tapijt. Een werk van deze omvang is nergens ter wereld in zo ongeschonden staat te vinden, ook niet inde dom van Siena. En dat is nog niet alles, want het plafond van de kerk herinnert aan dat van de vermaarde Capella Palatina in Palermo. En de 42 an- tieke zuilen inde crypte van 1088 zijn met rijk beeldhouwwerk versierd, met figuren van mensen en van dieren van de adelaar vooral en dragen als een woud van stammen het gewelf. De kapel der Martelaren houdt voor eeuwig de herinnering levend aan het jaar 1480, toen Otranto door de Moslems werd overvallen en geplunderd en alle inwoners, die zich niet tot het geloof in Allah en zijn profeet wilden bekeren, werden vermoord. Daaraan herinnert ook het kleine kerkje Santa Maria dei Martiri, nog boven het kasteel der Aragons gelegen. Het is een even vergeten juweel van architectuur als de S. Pietro uit de 10e eeuw, met de Griekse inschriften, de halfronde koepel en de eveneens halfronde absissen. Ik ga nu naar de zee. Wit is het strand, wit het geblakerde stadspark daarbij. Als het helder weer is, kunt ge inde verte Griekenland zien Leuca Nog beter kunt ge dat, als ge langs een waarlijk excellente rotskust de rotsen zijn geen klippen, maar geweldige stenen bloemen, die uit de kust schijnen te ontspringen naar het einde van Italië gaat, naar Leuca, het uiterste puntje van de hiel van de laars. Met achter u dit heerlijke land, omspoeld hier door twee zeeën, en met inde verte de Griekse kust, kunt ge het u toch wel indenken hoe graag de Grieken er een halve dag zeilen voor over hadden om zich in Zuid-Italië te gaan vestigen. Waar nu de hoge vuurtoren staat en de kerk Santa Maria de Finibus Terrae van het einde der aarde hebben de Grieken eens hun Minervatempel gebouwd, die hen aan dit strand moest verwelkomen en begroeten, zoals dat ook de tempels moesten doen aan de kusten van Klein-Azië en van Afrika en overal waar de Hellenen de roem van hun land uitdroegen langs de rand van deze blauwste aller zeeën. Niets is hier gebleven van Magna Graecia, schaars zijnde resten er van in het binnenland. Maarde geest van Griekenland waait nog overal, want hij zal nooit ophouden te bestaan zolang Europa bestaat. De Byzantijnen en de Noormannen hebben hun sporen in Apulië achtergelaten, Frederik II heeft er zijn stempel op gedrukt als geen ander, maar iets van Griekenland is er toch altijd gebleven. De tijd echter is voortgegaan. Wel zijn hier nog dezelfde twee zeeën als twee-en-een-half-duizend jaar geleden, wel zijn er nog dezelfde grotten. Maarde villa’s en hotels nemende plaats in der Griekse gebouwen. En de waterval met zijn bruisend water als een sluier van witte kant is het eindpunt van het grote Apulische aquaduct, dat met zijn levend water Apulië gemaakt heeft tot een gewest dat midden in deze twintigste eeuw staat. Gallipoli Grieks echter horen wij nog altijd spreken, als we weer landinwaarts reizen en Soleto passeren. Maar deze plaats heeft een nog grotere verrassing voor ons bewaard: de mooiste klokketoren van het gewest, in 1397 door iemand uit het geslacht der Balzi gebouwd. In matgouden tint rijst hij op boven deze ten onrechte zo onbekende aarde van Apulië, de drie bovenste etages doorbroken door heerlijk versierde vensteropeningen. Wij snijden dwars door het onderste puntje van de hiel der Italiaanse laars en gaan van de Adriatische Zee naar de lonische, waar Gallipoli ons wacht. Maar eerst nog houden we halt in Galatina. De naam van deze plaats moge Nederlanders ook als zij menen van Italië heel wat gezien te hebben even onbekend inde oren klinken als die van elk willekeurig dorp in Somaliland, er staat eender belangwekkendste kerken van geheel Italië. Het is de Santa Caterina, in 1391 door Raimondello del Balzo Orsini, graaf van Soleto, gebouwd. Indrukwekkend is de schoonheid van het hoofdportaal, dat u doet terugdenken aan de SS. Nicolö e Cataldo in Lecce. Even mooi is de reliefband boven de architraaf, waarop Christus en de twaalf apostelen staan. De aandacht echter, die deze onbekende kerk opeist, vindt zijn oorzaak inde fresco’s van het interieur. Maria van Enghien heeft hen tussen 1410 en 1440 laten aanbrengen, maar door welke meester(s) is onbekend. Misschien heeft Francesco d’Arezzo tot hen behoord, want zijn signatuur is, zij het met moeite, te ontcijferen. Hoe dan ook: de figuren inde scènes van Christus’ leven, in het verhaal van de schepping der wereld en het leven van de heilige Catherina, zijn zó plastisch en realistisch, dat de fresco’s op één lijn gesteld mogen worden met de beste van Assisi en Florence. Een halve eeuw later zou Ghirlandaio zijn frescocyclus voltooien inde Santa Maria Novella in laatstgenoemde stad. Wat grootsheid van conceptie betreft had hij geïnspireerd kunnen zjjn door de onbekende meesters hier in Galatina. En nu dan naar Gallipoli, een wederom spierwit plaatsje, dat zijn bochtige witte straatjes voor zich uitwerpt tot bijna inde lonische Zee. Waar men denkt, dat het eindigt, blijkt een lange brug zich te slaan naar een gigantisch wit schip midden inde volle zee: het oude stadsgedeelte. Voor het laatst ontmoetenwwide Grieken, die hier een fontein met basreliëfs hebben achtergelaten. Wij vinden er de Noormannen en de Hohenstaufen terug in het kasteel en de Spanjaarden inde barokke kathedraal. Wij ervaren er het moderne Apulië aan het strand en de magnifieke zeepromenade. En als wij terugzien naar het vasteland, bemerkenwwide horizon afgezet met olijfbomen, waartussen het verblindende wit opschiet van het Italia bianca. Het is hier, alsof het landschap plotseling niets meer weten wil van historie en strijd; het lijkt alsof het met de witte paleizen en kerken van Gallipoli een sierstuk vol gratie heeft willen scheppen. Daar ligt het dus, mijn geliefd Apulië, de wereld van mijn hart en het hart van mijn wereld; de immense, stilmakende vlakte van de Tavoliere; de Gargano waar profetenlucht waait en de amandelen bloeien; het Castel del Monte als een keizerskroon op het land; de Romaanse kathedralen met hun roosvensters en portalen; de onbekende en chique metropool Bari, met de verrukkelijke oude stad die Napels ver inde schaduw stelt, en het joyeuze Lecce; de wijnrode aarde met de groene olijven en de witte huizen, de drie kleuren van de Italiaanse vlag; Alberobello en Fasano, Ostuni en Otranto, Soleto en Gallipoli, versteende boeketten van sneeuwwitte bloemen! Groot-Griekenland, lievelingsland der Hohenstaufen, land ook van bloed en tranen, maar tevens van verrassend moderne beschaving. Daar ligt het, achter de witte paleizen en kerken van Gallipoli: het gewest Apulië, ongekend nog en dus onbemind door mijn landgenoten. Eender gezegendste streken echter van Italië en daarom in sterke mate mede schuldig aan het feit, dat ik door Italië bijna bedorven ben voor de rest van de wereld. „In Italië is de toekomst uitgebroken” (Marzotto) Niet ver van mij staan vrouwen aan een venster en zien uit over de zomeravond. Inde schemering van de nacht zittende families voor hun huizen tezamen. Een meisje kleppert met haar sandaaltjes over de straat, zij haalt melk ineen winkeltje; van raam tot raam is een gesprek aan de gang, ook als er niet gesproken wordt, het eindeloze gesprek waarmee men de dag begraaft. Het middeleeuwse stadsdeel van Bari praat zich de zorgen uit de mond, alle gezinnen zijn met elkaar vervlochten en het pendelspel van hun gesprekken effent de golven der zorgen. De kleinste kinderen hebben zich aan vaders hals geworpen en slapen de nacht binnen, waarin ook het water van de zee zijn ogen heeft gesloten. Ver van de strandboulevard toetert alleen nog een vissersboot. Op haar Vespa komt Claretta aangereden, die een inkomen verdient door de vreemdelingen rond te leiden door de zalen der musea en langs de beeldhouwwerken op de straten. Ook vandaag zijn zij er weer geweest, de bezoekers die het slechte Engels van hun gidsen hebben aangehoord en geduldig van schilderij naar schilderij zijn geslenterd zoals dieren op een weide het ene plekje na het andere afgrazen. Wanneer een zaal gesloten was, moesten zij weten waarom. Zij zijn door de oeverlandschappen der kunst gesluisd en de werken van Rafael hebben weer stuwmeren van bezoekers gevormd. Ik haat je werk, zeg ik tot Claretta. De schilders uit de Renaissance hebben niet gewerkt voor ons, 20eeeuwers, maar voor de tijd waarin zijzelf leefden en vanuit die tijd. La Pira in Florence en Marzotto Vespa zonder Dante doen thans hetzelfde. Maar Rafael en de zijnen waren bij hun tijdgenoten bekend en werden door hen bewonderd, la Pira en Marzotto interesseren onze tijdgenoten niet. De Renaissance was een wedergeboorte, de huidige bezoekers van Italië komen hier om die wedergeboorte te bewonderen, maar verlangen daardoor dus naar een voorgeboorte en maken zich om de wedergeboorte zelf weinig druk. Men zoekt in Italië naar het verleden, men rijdt in zijn haast om iets te verzuimen „direct” naar Sicilië en even snel terug. Wat deze mensen verleden noemen is een benzinestation. Zij weten niet wat dat is: verleden. Men kan niet van het verleden genieten, men kan het niet begrijpen, wanneer men niet van het heden uitgaat. In Dante’s tijd kleedde men het verleden inde kleren van de eigen tijd, Pilatus en Johannes waren Florentijnse kooplieden en Judas een verrader uit de Signoria. Maar wie stelt zich thans Dante op jouw Vespa voor? Wie beseft, dat Dante in Italië is wedergeboren en achter de schrijfmachines van Olivetti zit om daar een maandelijks kunstcritisch tijdschrift uitte geven, aesthetisch een wonder, zonder daarin ook maar eenmaal de naam van zijn bedrijf te noemen? Het gesol met het verleden is een leugen. Dante stond met open ogen in zijn heden en Sint Frans ook. Het Italiaanse heden is Marzotto en Manzü, Olivetti en Marino Marini, Nenni en la Pira, het is het ijsstadion in Cortina d’Ampezzo en de autosnelweg dwars onder de city van Milaan. Wanneer de vreemdelingen daarvan iets weten, zullen zij vermoeden dat er onder dit alles een verleden leeft. Zij zullen dan het verleden niet isoleren, zoals men een insect op een naald prikt om hem beter te kunnen bekijken, maar het als fundament beschouwen. Het sléchte verleden is een uitvinding van de vreemdelingen, waaruit jij je inkomen trekt. Maar wat wil je, antwoordt Claretta, niemand van ons heeft voor gids willen spelen op deze wijze, maar de vreemdelingen dringen ons ineen bepaalde richting. Zij vragen niet naar Marzotto en zijn sociale activiteiten, maar willen altijd weten wat er ergens aan historie is. Wij hebben al lang gemerkt, dat iets historisch klinken moet en hebben hun dus wijsgemaakt, dat onze stationsgebouwen Gothisch zijn. De urinoirs hebben zij in hun notitieboekje geschreven, want die zijn laatbarok. Hoe zie jij Italië eigenlijk ? In Italië, zeg ik, is de toekomst uitgebroken. Versta mij goed: de vloedgolven van wat wij civilisatie en vertechnisering van het leven noemen, hebben het Noorden van je land overspoeld, maar dat is toch niet wat ik bedoel, want op de vier-baans snelwegen rond Milaan is het voor Madonna’s niet veilig meer. In het Noorden van je land is een nieuw Amerika aan het ontstaan, maar het verleden is daar geisoleerd. In Verona hebben Romeo en Julia geleefd, maar toen onze tijdgenoten een film over de geliefden wilden maken moesten zij bijna alle scènes elders opnemen, een geïsoleerd hoekje in Siena, een geisoleerde zaal in Venetië. Het Noorden is niet wat ik bedoel met de toekomst, wanneer men daar over toekomst spreekt bedoelt men het heden. In het Zuiden van je land echter zijnde golven der toekomst meer te profeteren geweest en hebben zij minder gelegenheid gekregen om verleden en heden te splitsen. Ook daar gaat men zich onderwerpen aan de tragedie van de civilisatie, maar men treedt deze meer met open ogen tegemoet. Waar de overgang uit de geborgenheid van het gezin naar de ongeborgenheid van de zakelijke en neutrale wereld der fabrieken en warenhuizen voor de jonge vrouwen voert tot radeloosheid, schrik en verwarring, gaat men in het Zuiden uit de fabrieken een gezin maken, de fabrieksheren maaltijden met hun arbeiders, bekommeren zich om hun dagelijkse moeiten Taranto: de binnenzee Bitonto: roosvenster in kathedraal en zorgen en zijnde vaders van het bedrijf geworden. Wij tonen, interrumpeert Claretta, ook onze Gina Lollobrigida’s en onze Magnani’s aan de wereld? Ik laat me niet afleiden: toen in Apulië, Claretta, een stationsbeambte mij een treinkaartje uitschreef, citeerde hij een vers van Horatius. Maar wat ik wil zeggen is, dat in Italië inde Mezzogiorno dan met name de kunst van het transformeren wordt beoefend. Op Sicilië werd de kunst geboren om uit het pure blanke ijs de wafels te vormen in alle kleuren van de regenboog en in zoveel verschillende smaken, dat geen enkel stukje van de tong te kort komt. Deze kunst van het transformeren laat men buiten Italië nog al te zeer braakliggen. In, vooral, het Zuiden van jouw land echter wordt zij aangegrepen om oud en nieuw te synthetiseren op een wijze die iets geheel nieuws schijnt te gaan betekenen. Uit Franciscaanse geest, Macchiavellistisch intellect en moderne visie gaat hier de toekomst uitbreken op een wijze, dat het probleem van de moderne staat en tevens dat vaneen moderne cultuur waarin het verleden verleden, het heden tegenwoordigheid en de toekomst inderdaad toekomst is een, inde letterlijke zin, ongehoorde oplossing schijnt te vinden. Niemand weet nog, wat jullie zin voor schoonheid en jullie begaafdheid gaat halen uit de verroeste gasfabrieken en de rokerige spoorwegstations. De stations van Rome en Florence, met stortvloeden van licht doortrokken, hebben de rails en de wissels al veranderd inde bewegingen vaneen vrouw, die zich inde armen van vrienden stort. De huurkazernes van het verleden worden getransformeerd in stadscomplexen, zo harmonisch en zo schoon als men zelden zou hebben gedroomd. De flats zijn bruin of karmozijn of paars, soms hebben zij kleuren die een abstract schilder zou hebben gebruikt, maar altijd harmoniëren zy met het landschap, de aarde en de lucht. Als dit waar is, zegt Claretta, kunnen de vreemdelingen dus Italië nooit zuiver aesthetisch benaderen en is Italië veel méér dan een reismode. Dan is mijn land ook op weg om de leermeester te worden vaneen nieuwe levensstijl en dan moet vooral ook de Italiaanse méns decentrale figuur immers in een evolutie, waarvan het eind nog niet te zien is in het brandpunt komen te staan van de belangstelling der vreemdelingen. Inderdaad, is mijn antwoord, ik geloof zelfs nog verder te kunnen gaan. De meeste vreemdelingen willen in Italië iets van de Renaissance zien, maar de wedergeboorte wordt dan dus het verlangen naar een voorgeboorte. Wanneer zij echter op de juiste wijze door Italië reizen, zullen zij ervaren dat geen enkele Italiaanse reis gemaakt kan worden zonder in het eigen binnenste, als laatste pleisterplaats, uit te komen. Italië zelf is bezig aan een transformatie en de vreemdeling die hier reist met open ogen kan er komen tot een wedergeboorte van zichzelf. Claretta: maar het drinken van tien glazen wijn wordt een orgie, wij genieten één glas met kleine teugjes, de vreemdelingen zouden dan ook moeten beseffen dat de grootste Italiaanse ziekte oververzadiging heet, zij moeten alleen datgene zoeken wat hen Jullie architecten kunnen het, zij zijn niet bang, zij springen over de horde waarover zij anderen hebben zien struikelen. Het ijs is in Italië veranderd ineen verfijnde spijs, maar men zal ook in staat zijn om de vooruitgang te humaniseren. Het Zuiden van je land zal dat doen. Nog schudt het op zijn grondvesten, maarde problemen worden er openlijk bediscussieerd. Nog is een oude wereld hier aan het stukbreken, maar een nieuwe is reeds aan het verrijzen, waarin het verleden geen vals isolement maar een reëel fundament is. Hier zal men in staat zijn om het wonder te creëren van dieseltreinen waarin ook Madonna’s kunnen rijden. aanspreekt en dit leren genieten. Wanneer in mijn land de toekomst mag zijn uitgebroken en dan de toekomst inde door jou bedoelde betekenis zoals dat speciaal in het Zuiden het geval wordt, moeten de vreemdelingen ook begrijpen, dat wij het land zijn van de maat. Wanneer zij hunkeren naar een renaissance, moeten zij ook in proporties en maatvol leren denken. Wie in zijn auto van Como naar Leuca raast heeft geen maat. Wie echter in onze stadjes hangen blijft, kan ervaren wat de humanisten met hun maat bedoelden. Eerst dan wordt voor hen de door jou bedoelde wedergeboorte ook in geestelijke zin in het heden verwerkelijkt. Zeer juist, zeg ik, maar laten de vreemdelingen dus vooral proberen om jullie te zien als de magiërs, de ware meesters, van de moderne wereld. Inde parken van de Mezzogiorno hangen draden en ringen en zij staan vol met de producten van de moderne fantasie. Inde Baroktijd stonden marmeren godenbeelden in jullie parken, nu zijn het vormen en lijnen en zij betoveren het heden evenzeer als de antieke góden dat de parken van Mirabell en Versailles deden. Bovendien zijnde paleizen van heden de woonwijken en handelsgebouwen, de kinderspeeltuinen en de industriecomplexen. Zij zijn triest geboren. Maarde bouwers van de kathedralen hebben het middeleeuwse Italië getransformeerd en déze gebouwen zullen dit het huidige Italië doen. Ook zij zullen, evenals de kathedralen, een gesprek met God gaan voeren. Uit muren worden tapijten van kleuren gemaakt, uit trappen watervallen van blanke treden, muziek doorspoelt de ruimtelijke ordening en de materie wordt als was gekneed inde handen van de nieuwe Giotto’s en Masaccio’s. Het begint opnieuw in Italië. Overal in Italië ? vraagt Claretta. Neen, antwoord ik, want boven Bologna zijnde góden al gestorven, maar inde Mezzogiorno, in jouw Apulië vooral, kunnen de mensen hen nog zien. Zij staan op het terras van het Castel del Monte, maar ook op de daken van de atoomcentrales. Hoewel de auteur het voorrecht geniet herhaaldeljjk in Apulië te verblijven en zijn gegevens dus ter plaatse heeft verzameld, heeft hij met vrucht ook geraadpleegd: Touring Club Italiano, Puglia; Scharten, De Schatten van Groot-Griekenland; Job, Türme und Palaste; Job, Italienische Stadte; Gregorovius, Wanderjahre in Italien; Edschmid, Hirten, Helden und Jahrtausende; Nolthenius, Duecento; Schmitz van Vorst, Kleine Geschichte Italiens; Montanelli, Wenn ich so meine lieben landsleute betrachte; Zierer, Zeit und Ewigkeit; Hamel, Auprès du père Pio; Lechat, Italië; Schröder, Süd-Italien; Vietta, Italien mit und ohne Renaissance en het Compendio Statistico Italiano. Genoemde boeken mogen van harte worden aanbevolen. De auteur wil tevens zijn Hank betuigen aan de Cassa per il Mezzogiorno en de stedelijke besturen en organisaties van Foggia, Bari, Brindisi en Lecce. Bronnen De cijfers verwijzen naar de betreffende pagina. Wanneer een plaats op meerdere pagina’s werd genoemd, geeft het vet gedrukte cijfer de pagina aan waarop de meest uitvoerige beschrijving is te vinden. Voor algemene opmerkingen over Apulië raadplege men de inhoudsopgave op blz. 193 vlg. 95 16,164,165,169 61, 96,107,154 24, 58, 61, 97,102,151 159 93, 97,159,162,171,176 42 14, 18, 19, 22, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 39, 41, 60, 96, 98, 100, 101, 105, 109, 121, 126, 148, 149, 153, 154 24, 41, 75, 77, 96, 100, 121, 147 78 104 108 51, 61, 96,106,113 12, 30, 64, 76, 87, 94, 117, 118 38, 95, 98 24, 26, 38, 51, 89, 95, 110, 121, 149 38, 67, 99 38, 42, 95, 99 15 94, 134 37 Agrigento -Alberobello Altamura Andria Apricena Assisi Aversa Bari Barletta Bergamo Bisceglie Bitetto Bitonto Bologna Bovino Cannae Canosa Capitanata Capri Capua Alfabetisch plaatsnamenregister 72 58, 60, 70, 76, 97,130 64, 67, 68 168 153 165, 169 12 48 135 171 164, 170 139 12,27, 47, 55, 64, 78, 88, 91, 93, 94,115,176 16, 20, 24, 26, 29, 57, 61. 64, 71, 97,101,149 160 69 97 175 17, 20, 41,121,147,175 15,19, 41, 84,158 69, 148 71,147,163 105 54, 97,147 94 69 56 94 139 60 45 139 Caserta "■Gastel del Monte Castel Fiorentino Castellana Cerignola Conversano Cremona Crotone Cuma Egnazia "Fasano Ferrandina Florence Foggia Foresta Umbra Francavilla Fontana Galatina Gallipoli Gargano Genua – Gioia del Colle Giovinazzo Gravina Greve Grottaglie lesi Ischia Lagonegro L’ Aquila La Spezia Latronico 7, 17, 24, 26, 28, 30, 38, 52, 79, 86, 87, 94, 95, 97, 117, 123,147,153,176 41 14,17,147,174 16,147,163 48 78 Q4 117 38’, 6o! 61, 64, 65, 76, 97 75, 83 78 86 13, 94,121,135,140,154 42, 56 135 36, 48, 95 11,14, 18, 19, 27, 28, 44, 81, 94,118,135,148 107 25, 105 169 70, 93 15 zie Gargano 93 160 16,163,169,170 29, 36, 58, 72, 76, 77, 79, 94,111,112,117,134 79, 86 94, 135 38 61, 69 16, 164, 171 17, 41, 42, 77,121,172 – Lecce Legnano Leuca Locri Lucca Lucera Manfredonia Mantova Martina Franca Matera Melfi Messina Metapontum Milaan Modugno Molfetta Monopoli Monreale Monte Calvo Monte Gargano Montepulciano Monte Sant’ Angelo -Murge (Le) Napels Nardo Noto Ordona Oria -Ostuni Padova Paestum Palermo Palo del Colle Panna Pavia Perugia Peschici Pienza Pisa Pistoia Polignano -Ravello —Ravenna Reggio Calabrië Rodi Garganico Rome Ruvo Salentino Salento – Salerno Sannicandro S. Arcangelo S. Cataldo S. Cesarea Terme S. Giovanni Rotondo S. Margherita di Savoia S. Menaio S. Severo S. Vito dei Normanni Savelletri Selinunte Settignano Sibaris Siena 132 47, 95 18,19, 41, 43, 57, 65, 75,173 107 64 11, 40, 91 78 159 78 43, 78, 94, 96,117 96 168 99,104,106 115 136 121, 159 18, 19, 37, 55, 71, 75, 87, 94,117,128,137 49, 85, 95 16 16 42, 136 159 136 121 120 161 120, 148 121 15, 147, 159 172 171 95 94 48, 49 78, 96, 97,173 84, 85, 153 20, 39, 175 135 36, 37, 44 77 136 17, 22, 24, 26, 36, 37, 39, 41, 44, 60, 65, 69, 95, 110, 121, 123, 148,149 15, 84,145,146,150 16 16 153 120, 171 20, 41, 51, 76, 96,103,121, 147 159 159, 171 112 67, 85, 96, 98,103 78 12 11,112,114,115,117 79, 99, 118 1 70, 94, 117 Siponto Soleto Sulmona Syracuse Tagliacozzo Taormina ,-Taranto -Tavoliere —Terra di Bari _Terra d’Otranto Terlizzi Torre Canne Terme Trani Tremiti-eilanden Trevi Triëst Troia Urbino Val d’Aosta Venetië Verona Vieste Volterra blz. VERANTWOORDING 5 DE HIEL VAN DE ITALIAANSE LAARS ... 11 Ligging van Apulië (12) de vier landstreken er van (15) het klimaat (17) vegetatie (19) demografische gegevens (20) de steden (24) politieke situatie (25) de volksaard (26). MAGNA GRAECIA 36 Grieken (36) Romeinen (37) Byzantijnen (39) Noormannen (41) Hohenstaufen (43). Taranto (44) Ruvo (49) Brindisi (51) Gravina (54). DE GEDOOPTE SULTAN 56 Frederik II van Hohenstaufen, leven, persoon, werk (56) zijn einde (64). Lucera (65) Oria (69) Castel del Monte (70). ONGELUKKIGE GRATIE 75 Komst der Anjou’s (75) Siciliaanse Vespers (77) Spaanse tijd (79) het drama van het Zuiden begint (80) na de Italiaanse eenwording (81) het fascisme en daarna (83). Manfredonia (83) —Martina Franca (86) Nardo (86) Lecce (87). KATHEDRALEN ALS GEWIJDE BURCHTEN 93 Toeristische smaakverandering (93) de platgetreden banen (94) Apulische kunst (95) het ontstaan der kathedra- len (96) kunsthistorie na deze t\jd (97) moderne stijl (98) Inhoudsopgave Troia (98) Canosa (99) Barletta (100) Trani (103) Bisceglie (104) Molfetta (105) Giovinazzo (105) Bitonto (106) Altamura (107) ONBEKENDE METROPOOL 109 Bari (109) toerisme in Apulië (116) nogmaals: de platgetreden banen (117) het moderne Italië (118) het futuristisch manifest (118) Dante op de Vespa (119) waarom naar Apulië (119) wanneer naar Apulië (120) kuurplaatsen (120) badplaatsen (121) comfort (121) de politieke instelling van de bevolking (122) de rechtse bewegingen (124) de linkse bewegingen (127) het centrum (128) de Duitse pelgrimage naar de Hohenstaufen (129) de verhouding tussen Italië en Duitsland (130) hoe de Italianen de Duitsers zien (131) de ontdekking van Apulië (132) drie soorten van reizen (133) gevaren en mogelijkheden van de moderne reis vorm (133) LEVEND WATER 134 Het beleven van Zuid-Italië is totaal of niet (134) de essentie van de Mezzogiorno (135) het drama van het Zuiden (136) oorzaken hiervan (137) de situatie in Lucanië (139) de naoorlogse hervormingen en hun beginselen (140) de genomen maatregelen (142) de landhervorming (143) industrievestiging (144) Apulië, land van melk en honing (145) de landbouw (146) de industrie (148) de veeteelt (149) de havens (149) Foggia (149) Andria (151) Matera, de schilderachtigste stad van Italië (154) VREUGDE DER HEUVELEN 158 Monte Gargano (158) Monte Sant’ An- gelo (160) S. Giovanni Rotondo en pater Pio (161) Gioia del Colle (163) Locorotondo (163) het trulligebied (164) Alberobello (165) ITALIA BIANCA—HET WITTE ITALIë ... 168 Castellana (168) Conversano (169) Monopoli (169) Fasano (170) Ostuni (171) Otranto (172) Leuca (174) Galatina (175) Gallipoli (175) afscheid van Apulië (177) VESPA ZONDER DANTE 178 In Italië is de toekomst uitgebroken (179) Bronnen, alfabetisch plaatsnamenregister en opgave van andere door de auteur van dit boek geschreven werken 185, 187 en 196 Reisgids voor Noord-Italië; 3e druk, uitg. Allert de Lange, Amsterdam. Reisgids voor Midden- en Zuid-Italië; 3e druk, uitg. Allert de Lange, Amsterdam. Reisgids voor Rome; uitg. Allert de Lange, Amsterdam, 1956. Land van zingend water, Italië in het moderne Europa; uitg. Allert de Lange, Amsterdam. Italië, schatkamer van Europa; uitg. Terrareeks, Boom, Meppel. Ravenna, stad van verborgen schoonheid; uitg. Servire, Den Haag. Pompei; uitg. AO reeks, Amsterdam. Over andere landen dan Italië verscheen o.a. een Reisgids voor West-Oostenrijk en een voor Oost-Oostenrijk en Wenen (uitg. Allert de Lange, Amsterdam). De auteur van dit boek schreef bovendien 0.a.: