Polak, Anna De vrouwenbeweging in Nederland DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND DOOR ANNA POLAK OVERDRUK UIT HET GEDENKBOEK 1898-1923, UITGEGEVEN TER GELEGENHEID VAN HET ZILVEREN REGEERINGS-JUBILEUM VAN H. M. KONINGIN WILHELMINA .O. h 2 DER GOEDKOOPE UITGAVEN, BEWERKT AAN HET NATIONAAL BUkEAu VOOR VROUWENARBEID, VAN SPEYKSTRAAT 30. ’S-GRAVENHAGE PRIJS f 0.50 FRANCO PER POST DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND DOOR ANNA POLAK DIRECTRICE VAN HET NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID OVERDRUK UIT HET GEDENKBOEK 1898-1923 Wit stak het Tentoonstellingsgebouw af tegen het gele duinzand, waarop later de villa’s van de Stadhouderslaan zouden verrijzen. De breede luchtige veranda's en de schilderachtige paviljoens, die den vriendelijken tuin omsloten, koesterden zich in de zomerzon. Even bekoorlijk als het uiterlijk, even boeiend was het innerlijk van Tentoonstelling van Vrouwenarbeid van 1898. Vrucht van gedegen studie niet minder dan van organisatie-talent, Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid aan de Stadhouderslaan nabij den Ouden Scheveningschen Weg te ’s-Gravenhage (zomer 1898). bood zij den bezoekers en bezoeksters een beeld van hetgeen de vrouw in moederland en koloniën destijds reeds vermocht op de gebieden van nijverheid en handel; landbouw, tuinbouw en zuivelbereiding; ziekenverpleging; Zuivere en toegepaste kunst; verschillende takken van wetenschap; het onderwijs in zijn onderscheiden geledingen; van hetgeen Zij presteerde op het kantoor, in de apotheek, in het laboratorium, aan het kraambed.... Daarnaast gaf zij, door middel van het geschreven woord, in statistischen of anderen vorm, de uitkomsten weder der in de voorbereidingsjaren gehouden enquêtes omtrent hetgeen er aan de vakopleiding, de voorwaarden waaronder en de belooning waarvóór de vrouw arbeidde, alsnog ontbrak. Terwijl tegelijkertijd in de Congreszaal door het gesproken woord tot uiting kwam wat er een 25 jaar geleden door een aantal onzer voortreffelijkste mannen en vrouwen werd gedacht over de positie der vrouw in de samenleving, hare taak in het gezin, haar aandeel in de bestrijding van misstanden van den meest verschillenden aard .... Die maanden zijn, nadat „Hilda van Suylenburg”, het van leven tintelende van Cecile Goekoop de Jong van Beek en Donk, geesten en gemoederen had voorbereid, voor duidenden een openbaring geweest* Ze hebben de oogen geopend, eenerzijas voor ueuenuaicnuu viuuw, voor wie loonarbeid van oudsher een noodzakelijkheid was, anderzijds voor de noodlottige gevolgen der „opleiding voor het huwelijk” van het meisje uit den middenstand en de hoogere welstandsklassen. Wie Dr. Catharine van Tussenbroek, de toen reeds beroemde arts, haar sobere hoog-ernstige klassiek geworden rede over „Het Tekort aan Levensenergie bij onze jonge Vrouwen en Meisjes” mocht hooren uitspreken, heeft voor goed de waarheid begrepen, dat óók het meisje wil zij uitgroeien tot een gezonde krachtige vrouw eigen leven in eigen hand behoort te nemen; niet langer lijdelijk moet afwachten of „hèt”soms kómt, maar in eerlijken arbeid streven naar een zelfgekozen doel .... Dr. Catharine van Tussenbroek. De Nederlandsche vrouwenbeweging, de eerste teekenen van kieming vertoonend in de zeventiger jaren: door het heel onze intellectueele bevolking in beroering brengende optreden van Mina Kruseman; de warme artikelen van mannen- zoowel als vrouwenhand, die pleitten voor degelijker opvoeding, deugdelijker vakopleiding, en toelating van het meisje in tot dusver voor haar gesloten betrekkingen, de oprichting der eerste middelbare meisjesscholen, der eerste Industrieschool; het verschijnen van vrouwelijke leerlingen op sommige jongens-H.B.S. en Gymnasia, en van de eerste meisjesstudenten: Aletta en Charlotte Jacobs; de oprichting der vrouwenvereenigingen „Arbeid Adelt” en „Tesselschade", waaraan de namen resp. van Betsy Perk en Jeetje de Bosch Kemper onafscheidelijk verbonden zijn; het tot stand komen ook van den Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, aan welks streven de dames Klerck van Hogendorp en Anna van Hogendorp zich inzonderheid wijdden...; daarna langzaam maar gestadig groeiend, totdat in 1889 de Vrije Vrouwenvereeniging optrad met een feministisch program, en in 1894 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht geboren werd—, die Nederlandsche vrouwenbeweging is door de Tentoonstelling van 1898 in den besten zin des woords gepopulariseerd. Sinds dien bezit Nederland niet slechts enkele in beperkten kring arbeidende feministische vereenigingen, maar een in heel de maatschappij erkend, zij ’t dan nog dikwerf bespot en tegengewerkt, feminisme. Uit de Tentoonstelling is, naast onnoemelijk vele onzichtbare zegeningen, ook menig tastbaar goed voortgesproten. Zóó: de Vereeniging tot Verbetering van Vrouwen- en Kinderkleeding, „de Wekker", „Oost en West”. Maar bovenal: de Nationale Vrouwenraad en het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. De trouwe samenwerking voor een ideëel doel van honderden vrouwen van somtijds ver uiteenloopende levensrichting had heel wat vooroordeel op de vlucht gedreven. De van huis uit conservatieve, terugdeinzend voor een socialiste van het temperament van een Cornélie Huygens, voelde, al luisterende naar deze bezielde persoonlijkheid, haar aanvankelijken tegenzin wijken voor bewondering. Wie zelve ternauwernood de eerste schuchtere schreden had gezet op het pad der emancipatie en zich van de „Vrije Vrouwenvereniging” mijlen verwijderd dacht, werd bij kennismaking met Mevrouw W. Drucker. Nederlands krachtigste en meest oorspronkelijke feministen-figuur: Evolutie's redactrice —Mevrouw W. Drucker, doortrokken van eerbiedige sympathie voor deze geniale, in den omgang van mensch tot mensch zoo mild blijkende vrouw. Zoo wies uit het bewustzijn, welk een verruiming van gezichtskring en verzachting van gemoed zulk gezamenlijk bouwen ten gevolge heeft, het verlangen naar een blijvenden band, en werd onze jonge vrouwenbeweging rijp voor het vormen, ook hier te lande, van een Nationalen Vrouwenraad, zooals er reeds elders bestonden. Deze federatie, „uitgaande” naar de doelstelling luidt „van de meening, dat man en vrouw elkanders werk op elk gebied moeten aanvullen, zullen zij het werk van den volkomen mensch tot stand brengen, wenscht de vrouwen van Nederland te organiseeren en het werk van allen te vereenigen, teneinde aller streven met bewustheid te richten op de verwezenlijking van deze volledige samenwerking.” Zij tracht daartoe samen te voegen „alle vereenigingen, die arbeiden aan verbetering van den medelijken, maatschappelijken, economischen en rechtstoestand van de Nederlandsche vrouw in het bijzonder en van het Nederlandsche volk in het algemeen.” Tot dusver is dat ideaal niet bereikt. Noch Sociaal-Democratische, noch R.-Katholieke vrouwenvereenigingen hebben zich ooit bij den Raad willen aansluiten. En ofschoon verscheiden organisaties met uitgesproken Christelijk karakter (sommige der Zettensche vereenigingen, Opstanding en Leven, het Jonge Vrouwengilde ...) tot zijne L.E.D.E.N. behooren, wordt hij ook door de officieele Protestantsch-Christelijke vrouwenbeweging vooralsnog gemeden. Maar binnen den kring van het neutrale feminisme blijkt de Raad tot op zeer groote hoogte aan zijn roeping te beantwoorden. Méér door wat hij is, dan door wat hij doet. Het moge voor een zich ontwikkelen van toestanden in de gewenschte richting geenszins van belang zijn ontbloot, wanneer een uit een vijftigtal vereenigingen bestaand lichaam zich eenparig uitspreekt vóór vrouwenkiesrecht, vóór toelating der vrouw tot alle ambten en beroepen, tégen afzonderlijke vrouwenarbeidsbescherming, vóór arbeidsvrijheid der getrouwde vrouw...; maar juist doordat voor optreden naar buiten in principiëele questiën altijd volstrekte eenstemmigheid wordt vereischt, zoodat één stem „tegen” een voorstel doet vallen, is de werkzaamheid van den Raad in dit opzicht beperkt. Onbegrensd mag daarentegen de invloed ten goede worden genoemd, door zijne bijeenkomsten op de deelneemsters uitgeoefend. Niet alleen wordt daar altijd weder van elkanders ervaring en werkwijze geleerd, doch béter dan dat: er wordt verdraagzaamheid gekweekt, begrijpen en waardeeren bevorderd van aan de onze vreemde, ja tegenstrijdige opvattingen; in één woord: het beste opgewekt wat in den mensch leven kan .... Een geheel ander karakter vertoont het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid: van de Tentoonstelling van 1898 als ’t ware het petekind. Tot die Tentoonstelling mocht het initiatief zijn genomen door de dames C. G. Pekelharing—Doijer, H.Dull en C. A. Worp—Roland Holst, bestuursleden van den Groningschen Vrouwenbond; terwijl het voorzitsterschap eerst door Mw. Pekelharing—Doijer, later door Mw. Goekoop—de Jong van Beek en Donk werd bekleed, het was toch in hoofdtaak in Marie Jungius' brein, dat het grootsche gebouw werd opgetrokken. En door dienzèlfden idealistischen en tegelijkertijd streng wetenschappelijken geest, welke het feminisme ten onzent uit de sfeer van het dilettantisme verhief, is het plan voor het Nationaal Bureau gewrocht, bedoeld als „permanentwording der tentoonstelling zonder de zichtbare illustratie”; als „blijvend middelpunt van bijeenverzameling, navraag, hulp en voorlichting voor de vrouw die arbeiden moet, en die arbeiden wil.” In tegenstelling met den Nationalen Vrouwenraad, ligt de beteekenis van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid uitsluitend in zijn daden. Het heeft tot haar verscheiden in 1908 door de ontwerpster geleid door het lesen en excerpeeren van ruim 100 binnen- en buitenlandsche periodieken, voornamelijk vak- en vrouwenbladen, een dagelijks aangroeiend archief geschapen, dat ten onsent sijns gelijke niet heeft, en waaruit door een ieder, te eigen of ten algemeenen nutte, kan worden geput. Aanvraagsters, uit alle deelen van het land, óók uit het buitenland, en uit alle lagen en kringen der bevolking voortkomend, wordt arbeidsbemiddeling, of raad inzake beroepskeuze, beroepsvorming, positie-verbetering, verhooging van levenspeil verstrekt. Behalve door persoonlijk advies, tracht het Bureau een verstandige beroepskeuze zoowel als een rationeeler verdeeling van vrouwelijke arbeidskrachten over het beroepsveld te bevorderen, door het kosteloos sturen van Beroepskeuze-Leidraden op gezette tijden herdrukt en in de tusschenliggende jaren door Supplementen bij gewerkt aan alle: ongeveer 6000 scholen, die meisjesleerlingen hebben. Marie Jungius. Het drong (en dringt) aan, en niet altijd zonder succes, op vakonderricht voor de boerendochter en de aanstaande huisvrouw; op aanvullend theoretisch onderwijs voor de reeds in de praktijk werkzame costuumnaaister, linnennaaister en verkoopster. Naar het arbeidsleven van verschillende groepen werkende vrouwen worden enquêtes ingesteld, en de uitkomsten in goedkoope brochures ter kennisse van het publiek gebracht; terwijl bij besturen en directiën van instellingen, werkgevers, vakvereenigingen, zoo noodig ook bij de overheid pogingen worden aangewend, om ontdekte misstanden: in arbeidsvoorwaarden, arbeidsbelooning of arbeidswetgeving, opgeheven, noodzakelijk gebleken verbeteringen ingevoerd te krijgen. Uitgifte van feitenmateriaal op vrouwenarbeidsgebied geschiedde van 1908 tot 1919 door het Vrouwenjaarboekje: beknopte encyclopaedie van ons maatschappelijk vrouwenleven; sinds 1920 door middel van het Maandbulletin. Beschouwingen over vraagstukken op vrouwenarbeidsgebied worden gegeven in lezing of prae-advies; veelvuldiger in dagblad- en tijdschriftartikelen. En zoo: werkend voor de huisvrouw als voor de loonarbeidster; voor de volwassene, en voor het schoolmeisje: de vrouw der toekomst, tracht het Bureau èlken aanleg, hij moge groot of bescheiden zijn, tot zijn recht te doen komen, opdat iedere vrouw economisch en zedelijk zal kunnen leven als een vrij mensch, en huwend of niet-huwend, moeder of niet-moeder,aan de gemeenschap waarvan zij deel uitmaakt de volle maat zal mogen geven van haar kennen en kunnen .... Mw. A. W. L. Versluys-Poelman Dat dergelijke bemoeiing nog steeds noodig is, en noodig blijven 2al, Vindt zijn oorzaak in het feit, dat vooruitgang in economisch opzicht niet alleen zooveel langzamer gaat, maar bovendien zooveel minder standvastig blijkt, dan hetgeen er, sinds 25 jaar, op maatschappelijk en politiek terrein gewonnen werd. De staatkundige verovering mag, nu de nieuwe Grondwet het vrouwenkiesrecht heeft vastgelegd, als uiteindelijk worden beschouwd; en de palm der overwinning moet aan de oudste onzer kiesrechtvereenigingen, de in 1894 opgerichte, worden gereikt. EérstonderpresidiumvanMw.A.W.L.VEßsluys-Poelman: mèt de dames W. Drucker en Theodora P. B. HAVER.de meest op den voorgrond tredende figuur in het moeilijke wordingstijdperk der Nederlandsche vrouwenbeweging; daarna, geconcentreerder op dat ééne doel: de staatkundige ontvoogding, onder leiding van Dr. Aletta H. Jacobs, onie eerste vrouwelijke arts, heeft de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht i3jaar lang alléén de ondankbare taak van ploegen en zaaien vervuld. Theodora P. B. Haver. Pas in 1907 ontstond naast de Vereeniging de Bond voor Vrouwen- kiesrecht, terwijl later nog een Mannenbond en een Neutrale Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht werden opgericht. Splitsing, naar men ziet; zooals steeds, naarmate de in den beginne verafschuwde denkbeelden meer gemeengoed worden ... Toch zou het nog tot October 1917 duren, eer de Grondwet de Nederlandsche vrouw het passieve kiesrecht verleende voor de Staten-Generaal, de Provinciale Staten en de Gemeenteraden, en tevens de mogelijkheid opende,om baarbij Kieswet ook het actieve kiesrecht toe te kennen; tot September 1919, eer de Wet-MARchant haar, op denzelfden voet als den man, kiesbevoegd verklaarde. Het was dus uitsluitend aan mannenstemmen, dat de beide vrouwelijke leden van de vorige Tweede Kamer (nu hebben wij er 7), het vrouwelijke Senaatslid, de 16 vrouwelijke Staten- en de 80 a 90 vrouwelijke Gemeenteraadsleden haar zetel dankten. En hoe gewenscht het moge zijn, dat de vrouw zich kunne doen hooren in de vertegenwoordigende lichamen, van méér gewicht nog is het actieve kiesrecht te achten, hier te lande, anders dan elders, op het passieve volgend in stede van er aan voorafgaand. Dr. Aletta H. Jacobs. De vraag, of de vrouw haar invloed béter kan doen gelden door vorming van afzonderlijke vrouwen-, dan wel door toetreding tot gemengde politieke partijen, werd nog niet ten volle tot oplossing gebracht. De talentvolste pleitbezorgster der éérste opvatting is ongetwijfeld Henriette Goudsmit geweest: stichtster en voorzitster van de onderwijzeressen-vakvereeniging „Thugatêrredactrice van het geestige vrouwenblad Belang en Recht; in 1918, vóór zij de met zooveel Henriette Goudsmix. voorliefde vertolkte theorieën in de praktijk kon omzetten, gestorven. De A(lgemeene) H{ederlandsche) \{rouweri) Organisatie): met eigen candidaten uitkomende vrouwenpartij, mag als de tegenwoordige draagster dier overtuiging worden beschouwd. Maar de overgroote meerderheid van onze vrouwelijke landgenooten heeft zich metterdaad aanhangsters der tegenovergestelde zienswijze getoond, door zich aan te sluiten bij gemengde politieke partijen. Minder volkomen dan de politieke, is tot dusver de maatschappelijke gelijkstelling van man en vrouw. Toch valt ook hier de Tentoonstelling „De Vrouw 1813—1913” bewees dit vooruitgang te constateeren. Niet alleen wordt in de politieke partijen, óók die welke voorheen tegenover hare emancipatie het vijandigst stonden, de vrouw als lid, Zelfs hier en daar als bestuurslid toegelaten; maar in tal van vereenigingen, die haar in vroeger tijden slechts duldden als ondergeschikte, de besluiten van den man uitvoerende, vervult zij thans niet zelden een leidende functie. Sommige bewegingen, zooals die voor eenzelfden (en hoogeren) zedelijkheidsstandaard voor man en vrouw, en voor een duurzamen vrede, worden zelfs grootendeels door vrouwenhand bestuurd. Verscheiden Staatscommissiën hebben tegenwoordig vrouwelijke leden of secretarissen. In den Centralen Jeugdraad, den Onderwijsraad, den Gezondheidsraad, den Hoogen Raad van Arbeid, hebben vrouwen zitting. Op het gebied van het hooger onderwijs wordt heden ten dage de vrouw gewaardeerd als privaat-docente, lector, hoogleeraar. Al onze wetenschappelijke colleges, met uitzondering van de Koninklijke Academie van Wetenschappen welke intusschen, haar exclusivisme ten spijt, reeds herhaaldelijk werk van vrouwelijke geleerden publiceerde—, tellen vrouwelijke leden. Aan meer dan eene, niet in de gelegenheid geweest op de gewone wijze te studeeren (wij zijn thans ruim 1000 vrouwen rijk, die universitaire studiën voltooiden), werd de titel van „doctor honoris causa” toegekend. .... Er valt méér winst te boeken nog. Bij de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken, van 1920, hebben de vrouwen, die ingeschreven staan in het Handelsregister, passief zoowel als actief kiesrecht gekregen; hetgeen zij bij de vroegere regeling dezer materie bij Koninklijk Besluit niet bezaten. Tot dusver werd ééne vrouw in de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam gekozen. Verscheiden onzer kleinere kerkgenootschappen verklaarden hunne vrouwelijke lidmaten volledig of gedeeltelijk kiesbevoegd; sommige tevens verkiesbaar voor de predikantsbenoeming, den kerkeraad en de diaconie; terwijl, belangrijkste overwinning, onlangs ook in de Ned. Hervormde kerk het actieve, en enkele der Ned. Hervormde gemeenten bovendien het passieve vrouwenkiesrecht werd ingevoerd. Bezit in de Doopsgezinde en de Remonstrantsche Broederschap de vrouw reeds sinds jaren het recht van het predikambt, de Synode van ons grootste kerkgenootschap nam dezen zomer een voorstel aan om haar toe te laten tot het ambt van hulp-predikster, die den predikant in alles, behalve in het bedienen der Sacramenten en het leiden van kerkelijke vergaderingen, vervangen mag. Aanzienlijke vooruitgang dus hoop gevend, dat op deze terreinen binnen niet al te langen tijd volledige gelijkheid tusschen de seksen zal zijn verworven. Ten slotte: sinds de invoering der „Kinderwetten”, in 1905, is de rechtspositie der vrouw in zooverre verbeterd, dat zij thans ook over andere dan hare eigen kinderen voogdes kan zijn. Maar aan den anderen kant: Nóg is in vele Waterschappen aan de vrouw het actieve en passieve kiesrecht niet toegekend. Nóg mist de vrouw verkiesbaarheid voor de Raden van Beroep, Professor Dr. Johanna Westerdijk, de eerste Nederlandsche hcoglecrares. Nóg blijven, krachtens de Gemeentewet van 1904, de ambten van burgemeester en secretaris voor haar gesloten Nóg houdt de interpretatie, in macht-hebbende kringen geldend, van de ter zake dienende wetten haar buiten het rechterlijk, het kinderrechterlijk inbegrepen, en het notarisambt. Nóg is bij het opmaken van authentieke acten haar getuigenis niet van kracht. Nog altijd wordt ofschoon sinds 1909 het onderzoek naar het vaderschap is toegestaan, en de „Zedelijkheidswetten” in 1911 de openbare huizen van ontucht hebben doen sluiten de vrouw in sexueel opzicht minder dan de man door de wet beschermd (men denke bijv. aan de omslachtige vaderschaps-actie); om van de zeden in dezen maar niet te spreken. Nóg is de getrouwde vrouw onderworpen aan de maritale macht; behoeft zij dus voor schier iedere handeling de nadrukkelijke of stil- Zwijgende toestemming van haar echtgenoot; heeft zij als regel beheer noch beschikking over eigen vermogen; mag zij het eigen verdiende slechts gebruiken ten bate van het gezin; en wordt, staande huwelijk, de ouderlijke macht door den vader alleen uitgeoefend; —euvelen, welke eerst door radicale wijziging der huwelijkswetgeving kunnen verdwijnen. De vooruitgang in de laatste 25 jaar op economisch gebied is weder minder omvattend, vooral minder duurzaam, dan de maatschappelijke. Als voornaamste winstpost is wel te beschouwen: de in alle kringen doordringende overtuiging, dat de dochter zoo goed als de zoon moet worden opgeleid voor een met aanleg en neiging overeenkomend beroep; niet langer, zooals een vorig geslacht meende, voor het huwelijk. Doch er bestaat ook anderszins reden tot verheugenis: Het gestudeerde meisje vindt niet alleen in de vrije beroepen: als arts, tandarts, apotheker .... een goede toekomst; maar de medica wordt niet geweerd als geneeskundige aan ziekenhuis of krankzinnigengesticht, als gemeente- of schoolarts, als inspectrice van de volksgezondheid; de leerares ziet zich benoemd ook aan gemengde inrichtingen van onderwijs; de vrouwelijke meester in de rechten betrad de hoogere ambtenaarscarrière, en klom daar reeds, met den mannelijken collega gelijken tred houdend, tot de rangen van hoofdcommies en referendaris op. Evenals benoemings- en bevorderingskans is op deze gebieden ook de salarieering voor beide seksen dezelfde. Menige vrouw geniet heden ten dage een behoorlijke, zelfs een ruime bezoldiging. Wat de fabrieksarbeidster betreft, deze wordt, nu de Arbeidswet 1919 —hare zegenrijke bemoeiingen, behalve over fabrieken en werkplaatsen, ook over winkels, kantoren, apotheken, koffiehuizen, lunchrooms, hotels, verplegingsinrichtingen... uitstrekkend —de kloof tusschen mannenen vrouwen-arbeidsbescherming heeft versmald, minder gehinderd in het winnen van haar brood, dan onder de „bijzondere” bescherming der vórige arbeidswetten het geval was. Doch tegenóver dat alles staat vooréérst, dat de bezoldiging, niet van de betrekkelijk weinigen in de hóógere, maar wèl van de vélen in de middelbare en lagere beroepen, in de laatste jaren een verslechtering onderging. Tusschen 1915 en 1919 heeft als gevolg van de vervanging, op groote schaal, van mannelijke door vrouwelijke arbeidskrachten en van de in vakvereenigingskringen heerschende vrees voor een blijvend bezetten van althans een déél der arbeidsmarkt door de goedkooper werkende vrouw, d.w.z. voor verlaging van den loonstandaard de Europeesche maatschappij nagenoeg overal het beginsel van „gelijk loon voor gelijken arbeid” aanvaard. In Nederland werd het in het Rapport-SfORK van 1918 door het rijk voor zijn ambtenaren en beambten, niet voor zijn werklieden, met een kleine afwijking toegepast. Intusschen zijn, na de demobilisatie, in alle voormalige belligerente landen de vrouwen weder in zeer grooten getale door mannen vervangen proces dat nog voortduurt —, zoodat de vrees voor de goedkoopere concurrente in de arbeiderswereld aanmerkelijk is verzwakt. Tegelijkertijd werd het, voor overheid zoowel als particulieren werkgever, ondoenlijk om alle arbeidskrachten een loonsverhooging toe te kennen, die in rechte reden stond tot de prijsstijging der levensbenoodigdheden. Door deze twee drijfveeren bewogen, heeft de maatschappij, óók de onze, het juist-aanvaarde gelijkheidsbeginsel niet aanstonds openlijk willende prijsgeven, langs drie omwegen gepoogd, de vrouw tóch weder lager te bezoldigen dan haar mannelijken vakgenoot: i°. door gehuwden hooger te beloonen dan óngehuwden; systeem, bij het lager onderwijs in praktijk gebracht; 2°. door huwelijks- en kindertoeslagen (d.i. toepassing van het stelsel van het „relatieve gezinsloon”), Zooals het rijk in steeds ruimere mate verleende, terwijl ze in zéér vele der in den laatsten tijd tot stand gekomen of gewijzigde gemeentelijke en provinciale salaris-verordeningen worden voorgeschreven; 30. door het opzettelijk gescheiden houden van mannen-en vrouwenwerk, in ’t bijzonder in nijverheid en landbouw; waardoor, zónder verschil in stukloon te maken, aan de vrouw bij collectieve overeenkomst een lager uur- of weekloon kan worden toegekend; verschil, dat oploopt tot ƒ 10, ƒ 15, ƒ25 per week Evenwel, hoèzeer deze ongelijke arbeidsbelooning moge strijden met ons rechtsgevoel, en hoe vaak onvoldoènde bezoldiging ook onvoldoende voeding, kleeding, huisvesting, rust en bescheiden ontspanning van de vrouwelijke werkkracht ten gevolge moge hebben, érger nog dan dat waar arbeid immers éénerzijds levensbevrediging, anderzijds economische en zedelijke vrijheid beteekent! is vermindering van arbeidsgelegenheid. En déze, gedeeltelijk van tijdelijken ofschoon wellicht langdurigen, gedeeltelijk van blijvenden aard, doet zich voor bij de Spoorwegen, den Post-, Telegraaf- en Telefoondienst, aan de Departementen en andere bestuurscolleges, op kantoren, in het bankbedrijf.... Gelijk steeds in tijden van malaise, zit bij overheid en particulieren patroon, bij vakvereenigingsleider en -leden, maar al te zeer de gedachte voor: de man éérst.... Daarbij zien wij Ontwerp-Werktijdenbesluiten ter uitvoering van de Arbeidswet 1919 de juist versmalde klove tusschen mannen-en vrouwen- arbeidsbescherming weder verbreeden, zoodat de verkoopster tegenover den verkooper, misschien ook hier en daar de vrouwelijke kantoorkracht tegenover den mannelijken, in ongunstiger conditie wordt geplaatst. En ten overvloede wordt bij het onderwijs en in de fabriek de getrouwde vrouw bedreigd in haar arbeidsvrijheid, en gestuit in haar pogen om voor zichzelve en de van hare verdiensten afhankelijken den kost te winnen. Uit ondernemingen onder R.-Katholiek beheer is, krachtens collectieve arbeidscontracten, de gehuwde vrouw reeds goeddeels verdreven. Waar de invloed der vrouw in de vakorganisatie gering is (met uitzondering van de „Vereeniging van Huisvrouwen”, welke 14000 leden telt, zijn de afzonderlijke vrouwenvakvereenigingen klein, de aantallen vrouwen-leden der gemengde vereenigingen betrekkelijk onbeteekenend: in 1921 mocht het aantal vrouwelijke georganiseerden op niet meer dan 9.2 % van het totaal-aantal officieel in eenig beroep werkzame vrouwen worden geraamd), daar kan andere oorzaken van haar machteloosheid ter zijde gelaten de belanghebbende in dezen bezwaarlijk optreden als haar eigen beschermster. Op het voetspoor van Mw. M. W. H. Rutgers—Hoitsema, eene onzer feministen-veteranen, die reeds in 1895 te Rotterdam de, later opgeheven, Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw oprichtte, beijvert zich dan ook de geheele neutrale vrouwenbeweging, zoowel om de rechtspositie der ambtenare, de gehuwde nevens de ongehuwde, bij wet te beveiligen, als om het arbeidsveld voor de vrouw te vergrooten, hare arbeidsvoorwaarden te verbeteren, en moeilijkst van al het eenmaal voor haar op economisch gebied veroverde te behouden. Mevrouw M. W. H. Rutgers—Hoitsema. Het is een onfeilbaar teeken van groei, wanneer in eenige beweging splitsing ontstaat. En zoo zou men zich er over kunnen verheugen, dat het Nederlandsche feminisme tegenwoordig onder vijf verschillende vanen is geschaard, indien er maar, zij 't dan in gescheiden gelederen, naar één en hetzelfde doel werd opgetrokken. Dit nu is helaas! niet, of althans slechts tot op zekere hoogte het geval. De Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (het aantal dier clubs is thans tot over de 100 gestegen) vormt ofschoon steeds warm voorstander van algemeen vrouwenkiesrecht geweest, en ijverend voor degelijk meisjesvakonderwijs, behoorlijke bezoldiging van vrouwenwerk, arbeidsvrijheid voor de gehuwde vrouw en grondige wijziging der huwelijkswetgeving toch een onderdeel van de S. D. A. P. De geest welken zijn orgaan, De Proletarische Vrouw, ademt is meer socialistisch dan feministisch te noemen, evenals de inhoud zijner vlugschriften en het woord zijner afgevaardigden in de vertegenwoordigende lichamen. De R.-Katholieke vrouwenbeweging, in haar tegenwoordigen vorm dateerend van de oprichting, in 1914, van den R.-Katholieken Vrouwenbond, streeft hoewel met voorliefde gebruik makend van eigen vakscholen, beroepskeuze-bureaux, arbeidsbeurzen en vakvereenigingen, en in De Katholieke Vrouw hare geestverwanten op eigen wijze voorlichtend evenals de neutrale naar degelijke algemeene ontwikkeling en deugdelijke vak-voorbereiding voor het meisje; eigen brood verdienen door de ongehuwde; openstelling van ambten, betrekkingen en beroepen voor de vrouw als voor den man; gelijke bevorderingskansen; gelijke bezoldiging voor gelijken of gelijkwaardigen arbeid. Zij staat alsnog tegenóver deze in zake arbeidsverbod voor de gehuwde vrouw. Wat de huwelijkswetgeving betreft, wenscht zij mede te gaan met wijziging van het B. W., welke ten doel heeft, misbruik van de maritale macht, beter dan tot dusver geschiedt, te keeren; niet evenwel, om die macht op te heffen. De Protestantsch Christelijke vrouwenbeweging, eerst bestaande sedert de oprichtingen 1919, van den Nederlandschen Christen Vrouwenbond, in De Christenvrouw de lezeressen voorlichtende omtrent maatschappelijke questiën, streeft naar meerdere medezeggenschap van de vrouw in het besturen van Christelijke instellingen, met name van scholen; wenscht tevens raad inzake beroepskeuze te verstrekken; heeft in 1920 in de Federatie van Christelijke Vereenigingen van en voor Vrouwen een „Vrouwenraad” in ’t klein gevormd; doch nam ten opzichte van de feministische vraagstukken in engeren zin nog geen stelling. Ook omtrent den Joodschen Vrouwenraad, opgericht in 1921, valt nog niet te voorspellen, wat hij voor en in de vrouwenbeweging zal beteekenen. Sterker wellicht nog dan het verlangen naar afscheiding in eigen land, heeft zich de laatste jaren de drang naar internationale samenwerking doen gevoelen. Zoodra de omstandigheden het veroorloofden, hebben de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht en de Internationale Vrouwenraad hun congressen hervat, en den door den oorlog niet losgeraakten band wederom nauwer toegehaald. De Sociaal-Democratische vrouwenbeweging is van den aanvang af internationaal georganiseerd geweest. Het Katholicisme is in wezen universeel, en onze R. Katholieke Vrouwenbond werd dan ook in een internationaal verband (de Union internationale des Ligues des Femmes Catholiques) opgenomen. Met de Protestantsch-Christelijke vrouwenbeweging is dit in zooverre eveneens het geval, dat de Federatie van Christelijke Vereenigingen van en voor Vrouwen den Nederlandschen tak vormt van de World’'s Young Women’s Christian Association. En wat den Joodschen Vrouwenraad betreft, deze werd als onderdeel van den International Council of Jewish Women geboren. Bepaalt zich evenwel het internationale werk der op godsdienstigen grondslag rustende vrouwenbeweging voorloopig in hoofdzaak tot de gebieden van opvoeding, zedelijkheid en vakverenigingsleven, en dragen de Sociaal-Democratische internationale vrouwenconferenties meer een socialistisch dan een feministisch karakter, de arbeid van de International Suffrage Alliance en den International Council of Women is zeer bewust gericht op vrijmaking der vrouw: politiek, maatschappelijk, economisch en zedelijk; óók van de vrouwen uit die streken der aarde, waar haar lot alsnog volkomen mensch-onwaardig is. In beide wijdvertakte organisaties bekleedt ons land een eigene en aangeziene plaats. En zoo heeft het Nederlandsche feminisme voor landgenooten en Zusteren in den vreemde nog een zware, zij ’t aantrekkelijke taak te vervullen, alvorens het van het tijdperk van de daad in dat der bespiegeling zal mogen overgaan, en onderzoeken wélke oorzaken: van physieken? van psychischen? van anderen aard? in nagenoeg alle landen de positie van het vrouwelijk deel der bevolking ongunstig, en daardoor een „vrouwenbeweging” onvermijdelijk maakten.