Polak, Anna Financieele verplichtingen van ongehuwden, waarmede het arbeidsinkomen geen rekening houdt led 52 ■ 930 Financieele verplichtingen van ongehuwden, waarmede het arbeidsinkomen geen rekening houdt door ANNA POLAK Directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid PRIJS f 0.50 FRANCO P-E R POST Financieele verplichtingen van ongehuwden, waarmede het arbeidsinkomen geen rekening houdt door ANNA POLAK DIRECTRICE VAN HET NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID No. 51 DER GOEDKOOPE UITGAVEN. BEWERKT AAN HET NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. VAN SPEYKSTRAAT 30, ’S-GRAVENHAGE INLEIDING. In onze hedendaagsche Nederlandsche samenleving is nog, evenals in menig ander land van cultureele beteekenis, veler opvatting omtrent persoonlijkheid, aanleg en levensomstandigheden van de vrouwelijke helft der bevolking onjuist. Oók voor zoover haar financieele positie betreft. Op menige plek van het arbeidsveld wordt aan de naast elkander werkende mannen en vrouwen, die gelijken of gelijkwaardigen of economisch althans niet veel in waarde verschillenden arbeid verrichten, een dikwijls sterk verschillend arbeidsloon uitgekeerd. Soms bedraagt het vrouwenloon slechts 80%, 70%, 60% van dat harer mannelijke vakgenooten; soms ook wordt het maximum-loon van de vrouwelijke volwassene nog ietwat onder het minimum-loon van den mannelijken volwassene gesteld. In overheidsdienst bestaat er theoretisch tusschen mannen- en vrouwenloon geenerlei onderscheid. Maar in werkelijkheid bestaat dit wel. Immers, volgens het jongste Bezoldigingsbesluit (van 8 Maart 1929) wordt het salaris der ongehuwde ambtenaren in rijksdienst met 3% gekort; terwijl in het voorafgaande Bezoldigingsbesluit die 3% aftrek niet voorkwam, doch aan de ongehuwden de laatste verhoogingen werden onthouden. Dit salarisverschil geldt en gold voor de mannelijke zoowel als voor de vrouwelijke ongehuwden. Doch aangezien de overgroote meerderheid der mannelijke ambtenaren gehuwd, de overgroote meerderheid der ambtenaressen ongehuwd is; terwijl ook de huwende ambtenares (die slechts in uitzonderingsgevallen haar betrekking mag blijven waarnemen), ook de hertrouwende weduwe of gescheidene, bij de groep ongehuwden wordt ondergebracht, ondervindt een heel wat grooter aantal vrouwelijke dan mannelijke ambtenaren in overheidsdienst nadeel van dien 3% aftrek. De ambtenares ondervindt bovendien nog een tweede geldelijk nadeel in vergelijking met haar mannelijke collega’s. Ingevolge de pensioenregeling toch moet door iedere(n) ambtenaar 8J % van het salaris als pensioen-premie worden betaald; waarvan 3% bestemd is voor eigen, 5J% voor weduwe- en weezenpensioen. Alleen van haar 3% pensioen-premie kan de ambtenares eventueel op lateren leeftijd profijt trekken. Doch van de 5J%, ieder jaar opnieuw, door velen gedurende 30, 40 dienstjaren gestort, trekt behalve wellicht een enkele maal haar minderjarige wettige of gewettigde kinderen niemand harer nabestaanden ooit éénig profijt; zelfs niet (in geval van huwelijk) haar weduwnaar. De hoofdoorzaak van dit reëele verschil in arbeidsbelooning tusschen de seksen moet gezocht worden in de veronderstelling, dat de in bezoldigd beroep werkende man, meestal gehuwd, voor zijn gezin heeft te zorgen; de in bezoldigd beroep werkende vrouw daarentegen, meestal ongehuwd, voor niemand anders dan voor zichzelve. Van de onjuistheid van deze veronderstelling waren wij sinds verscheiden jaren overtuigd. Niet uitsluitend, omdat een deel der huwende ambtenaren, wegens echtelijke verbintenis met een niet volledig onvermogend meisje, hetzij aanstonds bij het huwelijk, hetzij eerst in later jaren, over een ruimer inkomen beschikken kan dan over het salaris-bedrag alleen. Maar inzonderheid, omdat wij wisten, dat menige ongehuwde vrouw allerminst voor niemand anders behoeft te zorgen dan voor zichzelve! Ten einde nu althans eenig gegevens-materiaal over deze quaestie te verzamelen, hebben wij einde 1930 een enquête gehouden bij ééne bepaalde categorie van ambtenaressen in rijksdienst, waarvan het, in tegenstelling met alle overige groepen, mogelijk voor ons was, een ieder met een schrijven te bereiken; n.l. de ambtenaressen in den dienst van Posterijen, Telegrafie en Telefonie. Door de uiterst welwillende medewerking van den Directeur-Generaal, van verschillende (mannelijke) ambtenaren, en van den Directeur van den Postchèque- en Girodienst, werden wij met een ieders naam en functie, waar noodig ook met haar adres, in kennis gesteld; terwijl met goedvinden van den Directeur-Generaal aan alle Directeuren van Post- en Telegraafkantoor, Postkantoren, Telegraafkantoren in ons land, aan de Inspecteurs, Hoofdingenieurs en Ingenieurs bij dezen rijksdienst, verzocht werd, de gedrukte vragenlijsten aan de bij hen werkende ambtenaressen, wier naam er op vermeld stond, uit te reiken. Aan 3504 vrouwelijke ambtenaren, in den rang van referendaris, adjunct-referendaris, hoofdcommies, commies, adjunct-commies, klerk (alleen bij het Hoofdbestuur), kantoorbediende le en 2e klasse, telegrafiste le en 2e klasse, telefoniste le en 2e klasse, leerling-telefoniste, schrijfster le en 2e klasse, kantoorhoudster, directrice; sommigen werkzaam als boekhoudster of in bijzondere functie, werd een vragenlijst, luidende als volgt, met toelichting toegezonden. VRAAG I : Ondersteunt U met Uw arbeidsinkomen een ander, of anderen?O) Ja- Neen. VRAAG II : Zoo ja, koevele personen ondersteunt U ? en welke personen : moeder, vader, zuster(s), broer(s), echtgenoot, kind(eren) ? O) Normale vergoeding voor kost, inwoning en bewassching wordt uitteraard NIET als steun beschouwd. VRAAG 111 : Zoo ja, met welk percentage van Uw salaris (óf: met welke som waarbij dan Uw salaris worde vermeld) steunt U, per week, per maand, of per jaar ? (Onderteekening) : Van 1050, d.i. 30%: een grooter aantal dan gewoonlijk bij een schriftelijk onderzoek het geval is, werd antwoord ontvangen. Deze ambtenaressen werkten, in bovengenoemde functies, in 124 gemeenten; n.l. te Aalsmeer, Aalten, Aarlanderveen, Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Amsterdam, Angeren, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Asten, Baarle Nassau, Balkbrug, Barsingerhorn, Bergen op Zoom, Bodegraven, Boekel, Borculo, Bovenkarspel ürootebroek, Breda, Broek op Langendijk, Bussum, Delft, Delfzijl, Deventer, Dieren, Doetinchem, Dokkum, Dordrecht, Driebergen, Ede, Eindhoven, Emmen, Enkhuizen. Enschedé, Qeesteren, Gennep, Goes, Goirle, Gorinchem, Gouda. s-Gravenhage, üroenlo, Groningen, Haarlem, Hansweert, Harderwijk, Hardenberg, Heerenveen, Heerlen, den Helder, Helmond, Hengelo (O), ’s-Hertogenbosch, Hillegom, Hilversum, Holwerd, Hoofddorp Haarlemmermeer, Hoogeveen, Hoorn, Katwijk aan Zee, Koog Zaandijk, Leeuwarden, Leiden, Maassluis, Maastricht, Meppel, Middelburg, Middelharnis, Monster, Muiden, Neder Hardinxveld, Neede, Niebert, Noordwelle, Noordwijk, Nunspeet, Nijkerk, Nijmegen, Oisterwijk, Oostburg, Oosterhout, Opheusden, Overloon, Purmerend, Raamsdonkveer, Rhenen, Roermond, Roosendaal, Rotterdam, Sassenheim, Sas van Gent, Scheveningen, Schoonhoven, Sliedrecht, Soest, Stadskanaal, Steenbergen, Tegelen, Tholen, Tilburg, Tjalleberd, Utrecht, Vaassen Venlo, Vlissingen, Voorburg, Waalwijk, Wageningen, Waubach, Weesp, Welsum, Westkapelle, Winterswijk, Wormerveer, IJmuiden, Zaandam, Zaltbommel, Zeist, Zutfen, Zwartewaal, Zwolle, Zwijndrecht. Uit een groot aantal kleine gemeenten, waar slechts één vrouwelijk ambtenaar, veelal als kantoorhoudster, in den dienst van P.T.T. werkzaam was; ook uit enkele grootere gemeenten, werd geen antwoord op onze vragenlijst ontvangen. ONTKENNEND ANTWOORD. Van de 1050 ontvangen antwoorden luidden 439, d.i. bijna 42%, dus niet veel meer dan 2/6> ontkennend. Van die 439 ambtenaressen werkten er 323 in den telefoondienst, de meesten (258) als telefoniste 2e klasse, 46 als telefoniste le klasse, 17 als leerling-telefoniste, 2 als toezichthoudster of chef-telefoniste; 27 waren telegrafiste (15 telegrafiste 2e, 12 telegrafiste le klasse); 23 kantoorbediende; 10 schrijfster; 20 werkten bij den Postchèque- en Girodienst; 2 waren klerk bij het Hoofdbestuur; 18 werkten in den rang van adjunct-commies; 2 werkten in den rang van commies; 1 werkte in den rang van adjunct-referendaris; 3 werkten in den rang van referendaris; 2 waren directrice van een Post- en Telegraafkantoor; 5 waren kantoorhoudster; van enkele is de functie ons niet volledig bekend. Van deze 439 ambtenaressen, die vraag 1 met „neen” beantwoordden, zijn 2 niet met den 3%-aftrek belast; eene niet, omdat zij weduwe is, dus onder de gehuwden ressorteert; eene niet, omdat zooals zij schrijft „vrouwelijke ambtenaren, die op 1 januari 1925 met een directie waren belast, geen aftrek hebben van 3%, tenzij bij eventueele promotie”; aangezien zij nog steeds dezelfde functie vervult, dus blijkbaar niet tot hoogeren rang bevorderd werd, wordt zij thans „als gehuwd ambtenaar gesalarieerd.” Door 5 personen wordt verwacht, dat zij in de toekomst wèl zullen moeten steunen. Zij antwoordden op vraag 1; „Tot heden niet”; „tot dusverre nog niet”; „op het moment niet, waarschijnlijk wel in de toekomst”. Een jong meisje, sinds kort bij den Girodienst werkzaam, schreef: „het salaris van ondergeteekende bedraagt slechts ƒ 50 per maand; bij verhooging van salaris is ondersteuning wel gewenscht”. Een schrijfster deelde mede, dat zij niet weet, wat de toekomst brengt. „Op ’t oogenblik steunt mijn zuster” (ook in Rijksdienst) „mijn Vader. Maar mijn zuster is al, met korte tusschenpoozen van werken, een jaar ziek. Mocht mijn zuster niet beter worden, dan moet ik steunen.” Door 5 anderen werd vermeld, dat zij vroeger gesteund hebben. De eene antwoordde, zonder commentaar: „vroeger ja, thans neen”. Een klerk bij het Hoofdbestuur steunde „eenigen tijd geleden een oud familielid met pl.m. 10% van haar salaris”. Een telefoniste 2e klasse had tot September 1930 hare steeds ziekelijke zuster onderhouden met ƒ 50 per maand, d.i. „ruim 38% van haar salaris”. Van haar jaarsalaris, dat blijkbaar ongeveer ƒ 1600 bedroeg, stond zij dus / 600 aan haar zuster af. Een andere telefoniste heeft gedurende 8 jaar haar zuster, die weduwe was, met 3 kinderen, gesteund; bedrag of percentage werd niet genoemd. Een toezichthoudster bij den Rijkstelefoondienst steunt nu, door overlijden van de persoon in quaestie, niemand meer; steunde evenwel vroeger haar moeder, en een poosje haar zusters, met 4/«. en soms meer, van haar salaris per maand (kost en inwoning waren, ofschoon dit niet vermeld werd, daar uitteraard in begrepen). Gegeven dien vermoedelijken steun in de toekomst, en dien reeds verleenden steun in het verleden, stijgt het percentage der uitsluitend voor zichzelve hebbende te zorgen ambtenaressen bij den dienst van P.T.T. feitelijk nauwelijks boven de 40J. Intusschen werd door sommigen, die niemand anders dan zichzelve te verzorgen hebben, geklaagd over de te lage bezoldiging; en aangegeven, dat zij feitelijk steun van anderen noodig hadden of dien steun ook inderdaad ontvingen. Een telefoniste schreef, dat zij „alléén staat” en dus „van niemand steun heeft”. Een tweede telefoniste, dat zij „de 3% slechts noode kan missen”, daar zij moest leven van / 107 per maand. Twee zusjes, bij den Girodienst werkzaam, schreven: „daar onze ouders niet in de stad wonen, is ons inkomen nog niet eens groot genoeg om onszelf geheel te kunnen onderhouden en moeten we dus nog geregeld steun van huis ontvangen”. Een telegrafiste 2e klasse lijdt aan suikerziekte, staat steeds onder dokterstoezicht, heeft een duur dieet; door een zuster worden de doktersrekeningen betaald. BEVESTIGEND ANTWOORD. Van de 1050 antwoorden luidden 611 ten opzichte van vraag 1 bevestigend. Dat is bijna 58,2%, dus niet veel minder dan 8/s. Van deze 611 ambtenaressen, die van haar arbeidsinkomen een ander of anderen steunden, was de overgroote meerderheid, n.l. 328 werkzaam als telefoniste 2e klasse; 63 als telefoniste le klasse; 13 als leerling-telefoniste; 26 bij den Postchèque- en Girodienst; 44 als schrijfster; 26 als kantoorbediende; 32 als telegrafiste 2e klasse; 15 als telegrafiste le klasse; 1 als klerk bij het Hoofdbestuur; 30 in den rang van adjunct-commies; 6 „ „ „ „ commies; 3 „ „ „ „ adjunct-referendaris; 3 „ „ „ „ referendaris; 12 als kantoorhoudster; enkelen als assistente, terwijl ons van sommigen de functie niet volledig bekend is. Aangezien wij vermoedden, dat er door bepaalde personen, of onder bepaalde omstandigheden, bezwaar zou worden gekoesterd, om ten opzichte van de tweede en derde vraag gegevens te verstrekken, hebben wij in de toelichting bij de vragenlijst verzocht, dan toch in ieder geval vraag 1 hetzij bevestigend, hetzij ontkennend te beantwoorden. Van degenen, die niet uitsluitend zichzelve van haar arbeidsinkomen moeten onderhouden, hebben 88 aan dit verzoek gevolg gegeven; d.w.z. verklaard, dat zij steunden, doch zonder eenige verdere mededeeling. Door 523 werden gelukkig wèl nadere mededeelingen verstrekt. In de eerste plaats ten opzichte van vraag 2-.koevele, en welke personen door haar werden gesteund. De kleine helft: 253 steunen, of onderhouden ten volle, één persoon; n.l. 167 uitsluitend haar moeder, die weduwe is, een klein pensioen, of geenerlei inkomsten heeft; 21 uitsluitend haar ouden, invaliden, of werkloozen vader; 44 een zuster, die wegens zwakke gezondheid, of omdat zij geen betrekking vindt, of onmogelijk eigen kost kan verdienen, haar steun of haar onderhoud behoeft; 10 een broertje, ook wel een volwassen, ook wel een getrouwden broer; 6 gehuwden (in het Bezoldigingsbesluit als óngehuwden beschouwd) haar echtgenoot, die werkloos, of seizoenwerker (kleermaker) is of onvoldoende verdient; 3 moeders haar kind; 1 een pleegkind; en 1 een oude hulpbehoevende tante. Door 157 ambtenaressen woiden 2 personen gesteund, of, hetzij door haarzeJye alléén, hetzij in samenwerking met andere familieleden, volledig onderhouden; n.l. door 99 haar ouders, somtijds oud en ziekelijk; door 6 twee zusjes of zusters; door 1 twee broers; door 4 een zuster en een broer; door 30 haar moeder en een zuster of een broer; door 8 haar vader en een zuster of een broer; door 2 haar moeder en een tante; door 1 haar moeder en haar grootmoeder; door 1 haar grootvader en een tante; door 1 haar zuster en zwager; door 1 haar zuster met haar (zusters) dochtertje; door 1 getrouwde ambtenares haar moeder en haar man; door 2 getrouwden haar moeder en haar kind. Door 44 ambtenaressen worden 3 personen onderhouden of gesteund; n.I. b door 19 haar moeder, vader en zuster; door 8 haar moeder, vader en broer; door 3 haar moeder en 2 broers; door 1 haar moeder en 2 zusters; door 10 haar moeder, zuster en broer; door 1 drie zusters; door 1 haar moeder, een zuster en een oom; l