Polak, Anna Vijf jaar twintig jaar vrouwenbeweging OVERDRUK UIT HET JUBILEUMNUMMER VAN HET ALGEMEEN HANDELSBLAD VIJF EN TWINTIG JAAR VROUWENBEWEGING DOOR ANNA POLAK No. 43 DER GOEDKOOPE UITGAVEN, BEWERKT AAN HET NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID, VAN SPEIJKSTRAAT 30, ’s-GRAVENHAGE. PRIJS F 0.50 FRANCO PER POST. Vrouwenbeweging door Anna Polak. Wie jong was ten tijde dat de Nederlandsche vrouwenbeweging zich in breedere bedding begon voort te planten : toen de Veireeniging voor Vrouwenkiesrecht werd opgericht; de Vrouwenraad zich vormde; ~Hilda van Suylenburg” de gemoederen in beroering bracht; en de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid duizenden bezoekers en bezoeksters uit alle streken des lands naar Den Haag deed stroomen , kan zich uit haar schooltijd herinneren, hoe quaestiee, de positie der vrouw rakende, ver uit het centrum van aller belangstelling lagen. Door de opgroeiende meisjes van toen werd de bestaande toestand als vanzelf sprekend en onveranderlijk aanvaard. Uit een klasse van 20 werd slechts door een enkele, die het financieel ~noodig” had en zich heimelijk daarover schaamde een bezoldigde werkkring gezocht. De overigen „kwamen thuis”; af wachtend, in hopen en vreezen, wat het leven haar brengen zou De tijd, waarin de opvatting gemeengoed zou worden, dat het meisje niet moet worden opgeleid voor het huwelijk, maar voor een met aanleg en neiging zooveel mogelijk overeenkomend beroep; dat de vrouw zoo goed als de man behoort te streven naar een zelfgekozen doel; dat een dilettantenbestaan voor haar zoowel als voor hem als minderwaardig moet worden afgekeurd, en voor heiden tot onheil voert , die tijd was nog niet geboren. En de ongefortuneerde uit middenstand of hoogeren kring, die zich zij ’t met tegenzin, voor een gesalarieerde betrekking bekwaamde, zag slechts weinige wegen voor zich geopend. Wie gemakkelijk leerde werd onderwijzeres, of, onder bijzonder gunstige omstandigheden, leerares aan eene der kort geleden opgerichte middelbare meisjesscholen. Wie zich wilde toewijden aan zieken, sloeg de verpleegstersloopbaan in. De handige, huishoudelijk van aanleg, verleende hulp in anderer gezin of bij de verzorging van kinderen, uitteraard zonder voor dien arbeid vakkundig te zijn gevormd. De apotheek bood hier en daar aan assistenten, de dienst van Posterijen en Telegrafie aan vrouwelijke klerken, telegrafisten en commiezen onderdak De maatschappij was een maatschappij van mannen. En ofschoon wij ook nü nog maar al te zeer in een ~man-made world” leven want hooren wij niet dagelijks beweren, dat wij noodig hebben mannen met doorzicht, mannen van karakter, den rechten man op de rechte plaats? en pleegt de gemeenschap niet nog altijd en overal van het standpunt van den man uit te worden beschouwd ? toch is de hedendaagsche man er als ’t ware ongemerkt aan gewoon geraakt, in het openbare leven zijn evenmensch van het andere geslacht als gelijk bekwame, gelijk bevoegde, gelijk berechtigde naast zich te zien: de assistente in het laboratorium; de arts aan het ziekbed; de advocate aan de balie, straks de rechter in de raadkamer; de predikante op den kansel; de leerares voor de door jongens- zoowel als door meisjes-leerlingen bevolkte klas; de privaat-docente, de vrouwelijke lector en hoogleeraar op den katheder. In den postdienst klom de vrouw tot het directriceschap; in de hoogere ambtenaarscarrière tot den rang van referendaris op. Niet alleen in de commissiën van toezicht op het lager en middelbaar onderwijs, óók in het curatorium, dat het Gymnasium beheert, deed zij haar intrede. In Staatscommissiën; in adviseerende colleges als .de Centrale Jeugdraad, Onderwijsraad, Gezondheidsraad, Hooge Raad van Arbeid paart zich heden ten dage de vrouwen- aan de mannenstem. In ’s lands vergaderzalen kan zij haar woord doen hooren naast, of tegenover, het zijne Een 30, 35 jaar geleden wie dacht er toen aan haar mede-kiezen en -verkozen worden? Aan haar mede-hesturen, waar zij ternauwernood mede-uttvoeren mocht? Wie durfde er verlangen naar, laat staan pleiten voor haar gelijkberechtigdheid in het huwelijk? Dat laatste pleit werd trouwens nóg niet gewonnen. Maar ofschoon onze werd ze niet terecht ~man-made”-wereld genoemd 1 nog steeds het instituut der maritale macht in stand houdt, wijzen er toch reeds teekenen op, dat, zij ’t dan niet in de allernaaste toekomst, onze huwelijkswetgeving, die tot de achterlijkste in Europa behoort, op gelijke lijn met de relatief rechtvaardigste; de Engelsche, zal worden gebracht. En in ieder geval werden de nieuwere, in casu tevens juistere, denkbeelden op dit gebied in den laatsten tijd in zooverre in wetswijzigingen gehuldigd, dat de gehuwde vrouw thans zelfstandig geld op de spaarbank kan beleggen ; over het eigen verdiende, ook waar zij in gemeenschap van goederen ■is getrouwd, mag beschikken ~ten bate ' van het gezin” ; terwijl de-uitdrukking vaderlijke” macht werd veranderd in ’’ouderlijke” macht, en in bepaalde niet zeer talrijke omstandigheden het oordeel der móeder inderdaad wordt gevraagd. . , , , . , Een magere winst, het worde grit toegegeven; maar winst ongetwijfeld, wanneer men zich bewust is, dat in de periode, waarover wij spraken, verbetering der huwelijkswetgeving zelfs nog riiet werd beschouwd als een vraagstuk, riip voor academisch debat ,1 I , V 1 _ 1 1 4, lt A ' Toch kiemde toen reeds, in alle stilte, hetgeen in later jaren zoo rijke, voor een ieder waarneembare en door de meerderheid der bevolking bewonderde, vracht zou dragen. Vi UtUU . Terwijl de vrouwen van thans middelbaren leeftijd in de schoolbanken zaten, en tranen stortten over von Chamisso’s dierbaar Frauenliehe mid -leken, werkte reeds, door de meesten harer ongeweten, in de hoofdstad en in den lande, ~urbs et onbe”, de Vrije Vrouwenvereeniging. V 1 ICU »VI • Van de oprichting van deze vereeniging, in 1889, dateert ten onzent de officieele vrouwenbeweging. Want het zuiver feministisch program vroeg niet alleen ontwikkeling, niet alleen openstelling van ambten en beroepen voor de vrouw, maar streefde doelbewust naar een zoodanige maatschappelijke orde, dat zij in onze gemeenschap zou kunnen leven als een vrije, met den man veliik-berechtigde mensch. Het nieuwe geluid klonk forsch, tè forsch naar veler smaak, in de ooren van liet wakker te schudden publiek. En Mw. W. Drucker, oprichtster en permanente voorzitster der Vrije V rouwen ver eeniging, hartstochtelijk en zonder ooit kamp te geven recht eischend voor de vrouw, in de vergaderlokalen waar men naar haar wilde luisteren, weldra ook in de onafhankelijke, thans ruim 30 jaar door haar geredigeerde periodiek „Evolutie , heeft gedurende jaren ondervonden hetgeen te ondervinden der hervormers lot op aarde pleegt te zijn. Eerst in een later stadium der beweging, nadat het woord „feminisme” zijn afschrikwekkende!! klank had verloren, is men gaan inzien hoeveel de Nederlandsche vrouw, en met deze de geheele bevolking, te danken heeft aan onze geniale grijze pionierster. En thans wordt Mw. Drucker als ons aller voorgangster geliefd en geëerd. De dames Th. P. B. Haver en A W L Versluys—Poelman, die zich spoedig bij het kleine groepje zich openlijk „feministen” durvende noemen, aansloten, en vlak naast de leidster plaats namen in het voorste gelid, werden na jaren van moeizamen ploeg- en zaai-arbeid weggenomen, zonder anders dan in haar onwrikbaar overtuigden geest den oogst te hebben mogen aanschouwen. Zij worden met weemoed en warme erkentelijkheid herdacht Nog vóór het optreden der Vrije Vrouwen ver eeniging was ons land zijn eerste vrouwelijke geneeskundige rijk, in de persoon van Dr. Aletta H. Jacobs, in 1878 tot arts bevorderd, in 1879 gepromoveerd. _ . Ook dit wegbereidingswerk is niet zonder opofferingen van de zijde der baanbreekster tot stand gebracht, hn weinig heeft de zeventienjarige studente, die wanneer zij door Groningen s straten ging met den vinger werd nagewezen, kunnen vermoeden, welke van hare van zulk een sterk onconventioneelen geest getuigende daad de ver-strekhende gevolgen z:uden zijn. Men denke aan de ruim duizend Nederlandsohe vrouwen, die tot. dusver academische studiën voltooiden, Aan die andere duizendën, die na slechts gedeeltelijk voltooide studie de universiteit weliswaar verlieten, maar wier wetenschappelijke vorming toch hare mannen en kinderen want de hoofdoorzaak der afvloeiing moet in het vroegtijdig aangaan van een huwelijk worden gezocht —, dus indirect de maatschappij ten goede komt. Men stelle zioh voor. dat welhaast in ieder „gestudeerd’' beroep de vrouw tegenwoordig naast den man pleegt te werken; niet zelden in vrij grooten getale, en veelal met eere. En men geve zich vooral ook hiervan rekenschap, dat reeds thans verscheidene onzer vrouwen op wetenschappelijk gebied arbeid leverden, door de gemeenschap als van beteekewis erkend: groote geneeskundigen als dr. Cornelia de Lange, wijlen jkvr. dr. De Negri, en, prima inter pares, dr. C'atharine van Tussenbroek; biologen als prof, dr, Johanna Westerdijk, prof. dr. Tine Tammes, dr. M. A. van Herwerden; een tandarts als lector J. G. Sohuiringa; een geologe als dr. J. B. L. Hol; philologen als wijlen dr. Anna Croiset van der Kop, en dr. Martha Muusses; een geschiedkundige-archivares als wijlen dr, Johanna Sernée; rechtskundigen als mr. Luoie Sohönfeld—Polano, en mr. Jenny Lyclama a Nyeholt; een rechtsphilo'sophe als wijlen mr. Clara Meijer-Wichmann; een econome als mr. E. C. van Dorp , om ons tot de allereersten te bepalen, en veelbelovende jongere geleerden, die ongetwijfeld eenmaal met lof van zich zullen doen spreken, voorbij te gaan. Mocht dr. Jacobs soms ©ens iu ~ledige” oogenblikken de lange rij navolgsters langs haar geestesoog laten trekken, dan kan zij dat doen met recht matigen trots. Evenals zij vermoedelijk niet zonder voldoening op den 50en verjaardag van haar studentesohap de hulde in ontvangst nam van de deputaties der verschillende meisjesstudentemvereenigingen. Immers, omstreeks een kwart eeuw geleden, toen academische studie voor de vrouw meer gebruikelijk begon te worden, is het een tijdlang „ton’’ geweest, iedere schuld van dankbaarheid jegens de voorgangster met een ongeduldig gebaar van ongeloof van zich af te schudden, en te meenen dat verbeteringen ~van-zèlf” komen, „als de tijden er rijp voor zijn”, . Wij verheugen er ons oprechtelijk over, dat het thans jonge geslacht in dezen wijzer is; zich bewust werd, hoe geschiedenis, óók besohavings-gesohiedenis, ten slotte door menschen wordt gemaakt, en dat in het boek van onze cultuur-historie een nieuw hoofdstuk werd aangevangen door dr. Aletta H. Jacobs.... Oók wat den vrouwenkiesrechtstrijd betreft schreef zij in datzelfde boek. Want de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, in 1894 opgerioht, mocht de eerste jaren, als meer algemééne vrouwenvereniging, gestaan hebben onder presidium van Mw. Versluys—Poelman, het was toch onder dr. Jacobs’ leiding dat zij een zuivere vrouwenkiesrecht-organisatie werd; en, in 1919, na precies 25 jaren arbeidens, tot de overwinning werd gevoerd. In Ootober 1917 tooh mocht bij de toenmalige Grondwetsherziening het passieve kiesrecht verworven zijn, en aanstonds ééne, later 2 vrouwen in onze Tweede Kamer, ééne in den Senaat, 16 in de Provinciale Staten en 80 a 90 in de Gemeenteraden hebben, gebracht, het actieve kiesrecht elders aan het passieve voorafgaand, hoogstens er mede gelijk-loopend werd ónze vrouwen eerst verleend, gelukkig terstond op denzelfden voet als den man, door de wet-M archant van September 1919. Terwijl thans, door vastlegging van het vrouwenkiesrecht in de nieuwste Grondwet, de overwinning als uiteindelijk mag worden beschouwd. Het zou onbillijk zijn, de eer van dezen in onbloedigen kamp bevochten triomf uitsluitend toe te kennen aan de oudste, tevens krachtigst© en geestdriftigste der vrouwenkiesreohtvereenigingen. Ook de Bond voor Vrouwenkiesrecht, in 1907 opgericht door ©en kleine groep uit de Yereeniging getredenen; ook de ridderlijke Mannenbond; ook, ten slotte, de betrekkelijk laat gevormde Neutrale Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, hebben, elk op eigen wijze, naar het allen lokkende doel gestreefd. En nu het bereikt is; nu de vrouw mede optrekt ter stembus, mede in de besturen van politieke partijen zit, mede geoandideerd en gekozen wordt, als de gewoonste zaak ter wereld (alleen de Anti-Revolutionnair blijft alsnog onwrikbaar op het Paulinische standpunt: dat de vrouw te zwijgen heeft in de gemeente, staan!), nu kan welhaast niemand zich meer duidelijk voorstellen, waarom er zóóveel energie is noodig geweest om dit eenvoudige burgerrecht te veroveren. De quaestie, of zij dat recht zal uitoefenen in afzonderlijke vrouwen-partijen, die dus bij de verkiezingen met eigen candidatenlijsten uitkomen, dan wel in gemengde politieke partijen, is eerst na haar staatkundige ontvoogding van praktische beldeken is geworden. En de warmste voorstandster van eerstgenoemde zienswijze; Henriëtte Goudsmit, oprichtster en presidente der onderwijzeressen-vakvereeniging „Thugatêr”, redactrice van „Belang en Recht”, wier fijn© intelligente kop, wier van geest tintelend oog en woord zich met de jaren dieper grift in de herinnering van wie het voorrecht hadden haar te kennen, moesten wij kort vóór de invoering van het actieve vrouwenkiesrecht: in 1918, verliezen door den dood. Onder de leiding van die markante persoonlijkheid zou de strooming voor de afzonderlijk© vrouwenpartij ongetwijfeld krachtiger zijn geweest en een grooter aantal vrouwen hebben aangetrokken, dan nü het geval blijkt; maar zelfs een zóó rijk begaafde en warm bezielde woordvoerdster zou de meerderheid der Nederlandsohe kiezeressen vermoedelijk niet hebben weten te overtuigen, dat zij in de politieke arena vruchtbaarder werk zouden kunnen verrichten, van den man gescheiden dan met hem vereenigd. Intusschen wij zijn op de vleugelen der kiesrechtzege te ver vooruit gesneld, en moeten ijlings terugkeeren tot het begin-tijdperk onzer vrouwenbeweging, toen (in 1895) te Rotterdam de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw werd opgerioht, on- der voorzitsterschap van Mw. M. W. H. Rutgers—Hoitsema, eene onzer trouwst op de bres staande veteranen, inzonderheid ijverend voor de economische vrijmaking, welke voor haar zedelijke vrijheid immers de noodzakelijke voorwaarde vormt; toen de Vereeniging ter Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland werd geconstitueerd; „Onderlinge Vrouwenbescherming” optrad ten bate van de ongehuwde moeder en het buiten echt geboren kind; en in het Noorden des land de Groningsohe Vrouwenbond de belangen onzer seksegenooten behartigde en hare werkzaamheid te algemeenen nutte bevorderd©. Totdat, door de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid met de daaraan verbonden congressen het waren bestuursleden van den bovengenoemden Groningschen Bond: de dames C. G. Pekelharing—Doijer, H. Dull, en C. A. Worp—Roland Holst, die het initiatief er toe namen onze vrouwenbeweging in ©en nieuw stadium kwam; de tot dusver in enkel© verspreide en beperkte kringen verkondigde denkbeelden in het centrum der algemeene belangstelling werden geplaatst, en duizenden meisjes en jonge vrouwen zich bewust werden, dat de tijd van lijdelijk afwachten voor goed tot het verleden behoorde; dat het haar recht, ja haar niet meer van zich af te schuiven plicht was, eigen leven te vormen voor zoover mogelijk overeenkomstig eigen wensch; en, kon het, tevens mede te helpen aan het wegruimen der belemmeringen die de vrouw beknelden, en plotseling als noodeloos, als mensch-onwaardig, als niet langer duldbaar werden gevoeld. Wat jarenlang in het verborgen gekiemd had, is in de zomermaanden van 1898 rijp geworden .... Ofschoon zij noch initiatief-neemster, noch presidente was, mag de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid goeddeels als Marie Jungius’ werk worden beschouwd. Een eigenaardige geest, de hare: combinatie van eind-19e-eeuwsch humanitair voelen eene harer laatste voordrachten: „Over de Oneindigheid van ons Medegevoel” legde hare levens- opvatting ten dezen bloot met, aan géén grenzen van tijd of plaats gebonden, wetenschappelijk denken. Deelnemend aan de voornaamste ethische strevingen harer dagen; kinderbescherming, dierenbescherming, vegetarisme, antivivisectie-beweging, rein-leven-beweging , heeft zij op het gebied der vrouwenbeweging: gebied waar zij meester was, omdat zij er bij voortduring leerling wist te zijn, iets van blijvende waarde gewrocht. Niet de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid zelf wordt hier bedoeld (want, hoewel vermoedelijk de talentvolste, en zeker de strengst methodisch geschoolde en de minst „dilettantische” van alle bestuursleden, mocht men haar daar toch slechts bewonderen als ééne onder vélen), maar het belangrijkste uitvloeisel er van. Er is veel en velerlei uit die Tentoonstelling voortgekomen, den onzichtbaren invloed ten goede nog niet eens medegerekend. „De Wekker”. „Oost ©n West”, de Vereeniging tot Verbetering van Vrouwen- en Kiuderkleeding, hebben indirect; de Nationale Vrouwenraad en het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid direct hun ontstaan er aan te danken. De Vrouwenraad evenwel, die alle vereenigingen welke verbetering beoogen „van den zedelijken, maatschappelijken, economischen en rechtstoestand van de Nederlandsche vrouw in het bijzonder en van het Nederlandsche volk in het algemeen” tracht samen te voegen, en als verzamelpunt voor de neutrale vrouwenbeweging in den ruimsten zin zijn verdraagzaamheidkweekenden invloed oefent, zou waarschijnlijk hier zoo goed als elders zij ’t dan iets later ook zonder de tentoonstelling zijn tot stand gekomen. Het Nationaal Bureau daarentegen is afgescheiden van de Tentoonstelling, van welker verzamel-, schiftings- en onderzoekingswerk het de onmiddellijke voortzetting vormt, eenvoudig niet denkbaar. En evenals Ballas Athene volwassen geboren werd uit het hoofd van Zeus, zoo is deze, specifiek Nederlandsche, instelling voldragen ontsproten uit Marie Jungius’ brein. Nü, 15 jaar na haar verscheiden, zou de ontwerpster, tevens eerste direc- trioe, het Bureau nog ala hare schepping herkennen; niettegenstaande de wijzigingen, door het steeds wisselende leven noodzakelijk gemaakt. Méér dan zij ’t in haar tijd heeft durven droomen, is het dei vraagbaak geworden voor wie in binnen- en buitenland omtrent feiten en verschijnselen op vrouwenarbeidsgebieid wensoht te worden ingelioht. Thans als toén, alleen op uitgébreider schaal, verstrekt het voorlichting in zake beroepskeuze. Nog bepleit en bevordert het waar noodig – verbetering van vakopleiding; krachtiger deelneming der vrouw aan de vakbeweging de Nederlandsdhe Yereeniging van Huisvrouwen; gróótste onzer vrouwen vak vereen igingen, werd door het Bureau zélf opgerioht —; verruiming van haar arbeidsterrein ; verbetering, ten slotte, van ongewenscht bevonden arbeidstoestanden, van onrechtvaardige arbeidsóefooning, van de vrouw in hare broodwinning belemmerende arbeidswetgeving... Wordt door deze, uitteraard vluchtige en onvolledige, schets der Bureautaak niet tem duidelijkste aangetoond, dat wij in het feminisme geenszins zooals van socdaal-demooratisohe zijde somtijds met voorliefde wordt beweerd een ~bourgeois” – beweging hebben te zien ? Niet in de enkel© vrouwen-kiesrechtbeweging: want het stembiljet is ©en éven machtig wapen in d© hand der proletariërvrouw als in die van hare zusters uit ©en hooger© welstandsklasse. Em nog minder in de vrouwenbeweging in haar geheel. Zéker, het kiezen van een beroep dóór, en het vergrooten der werkgelegenheid vóór de meisjes, die een generatie vroeger plachten thuis te blijven, wachtend op den huwelijkscandidaat, mag in hoofdzaak een ~burger”-belang worden genoemd; aangezien ’t het remedie, liever nog het voorbehoedmiddel is voor onbevredigdheid, zenuwziekte, ~tekort aan levensenergie” bij jonge meisjes en vrouwen: moeders van het toekomstige geslacht, buiten de ~volks”-klasse. Maar zelfs daarbij moet niet uit het oog worden verloren, dat van zulk oen uitgroeien en in-werking-stellen van voorheen 1 atent-blijvemde krachten in helft der bevolking, onze samenleving intellect en gemoed van de vrouwelijke in al haar geledingen, dus óók de z.g. ~i>o/&s”-klasse, de vruchten plukt. Omtrent de overige punten op het feministisch program kan zelfs niet met schijn van recht ontkend worden, dat z© in ’t belang van alle vrouwen, van de hoogst- tot d© laagstgeplaatsten, moeten worden geacht. Trekken soms van een deugdelijk© vakopleiding de atelier-werkster en de aanstaande dienstbode geen profijt 1 Bedoelt de strijd tegen afzonderlijke vrouwenarbeidsbescherming niet, speciaal de industrie-arbeddster tegen verlies harer broodwinning te vrijwaren, en haar in het bedrijf ©en betere plaats te verzekeren ? Wordt er niet, évenzeer als voor de getrouwde onderwijzeres en ambtenares, ook ten behoeve van de gehuwd© werkkrachten in nijverheid en landbouw tot behoud harer arbeidsvrijheid actie gevoerd 1 Beperkt het pleidooi voor bezoldiging zonder aanzien der seks© zich tot de burgerlijke beroepen ; of strekt het zioh over het geheele veld van den vrouwenarbeid uit ? Heeft de onvermogende echtgenoot© soms geen belang bij een verbeterde huwelijkswetgeving; of, partieel, bij een verbeterde regeling van ons huwelijksgoederenrecht? De Sociaal-Demooratisohe vrouwenbeweging, welker drager Bond van Sooi aal -Dein o crati sobe Vr onwen ol übs heet, heeft géén kwaad, heeft zelfs goed gedaan, in zooverre als ze duizenden seksegenooten tot mede-optrekken bewoog, die anders waarschijnlijk wantrouwende toeschouwsters zouden zijn gebleven. Maar intrinsiek noodzakelijk is ze in ons land niet geweest Anders staat de zaak ten opzichte van d© Roomsch-Katholieke vrouwenbeweging, in haar tegenwoordigen vorm dateerend van de oprichting van den R.-Katholieken Vrouwenbond in 1914. Terwijl zij toch op vel© punten: vakopleiding, vrouwenstudie, beroepsuitoefening door ongehuwden, gelijkheid van benoemings- en bevorderingskansen, gelijk© salarieering bij gelijke prestatie, gelukkig dezelfde denkbeelden koestert als het neutral© feminisme, wijken in twee der principieelste quaestiën beide uiteen. De R.-Katholieke Vrouwenbond zal, ofschoon warm voorstander van gedeeltelijk© verandering onzer huwelijkswetgeving, inzonderheid ter voorkoming van misbruik van de maritale macht, nóóit zijn medewerking verleenen tot schrapping der bepaling, welke den man tot hoofd der huwelijksgemeenschap verheft. En in de tweed© plaats wordt in dat kamp beroepsarbeid der getrouwde vrouw een zóó groot kwaad voor maatschappij en gezin geoordeeld, dat men hem als regel bij wet verboden zou willen zien. Bij aldus ten deele tegenovergesteld© idealen is ©en zich gezamenlijk scharen onder één en hetzelfde vaandel vanzelf uitgesloten.... Of en in hoeverre de jonge Brotestantsoh-Christelijke, en de nog jongere Joodsche vrouwenbeweging reden tot afscheiding hebben, en voldoende levenskracht tot zelfstandig bestaan, moet de toekomst leeren.... Wat het héden reeds geleerd heeft, dat is : d© juistheid der tegenwerping, die in de achter ons liggende campagnejaren onzen bestrijders wanneer zij in hun ijver, met volslagen gemis aan onderscheidingsvermogen,' alle vrouwen over één kam wilden scheren ontelbare malen werd tegemoet gevoerd : ~De vrouw bestaat niet! Et bestaan slechts vrouwen; niet minder van elkander verscheiden, dan bij mannen van ongelijksoortige politieke of godsdienstig© overtuiging het geval pleegt te zijn.” Inderdaad kunnen wij bij de vrouweiijke afgevaardigden in onze vertegenwoordigende lichamen telkens opnieuw tegenstrijdig inzicht opmerken in de diepste levensvragen, óók waar die samenhangen met der vrouwen taak en plaats. De één© verdedigt wat de ander aanviel. De één© breekt af wat de ander trachtte op te bouwen Maar naast, of wil men ónder deze persoonlijke verschillen tussohen vrouwen individueel of als groep, loopen de, met de anatomische oorrespondeerende psychische verschillen tussohen de seksen, welk© onveranderbaar en van uiterlijk© omstandigheden onaf- hankelijk zijn. Alle verwijding van grenzen ten spijt, is het specifiek vrouwelijke bewaard gebleven, en zal het bewaard blijven tot in lengte van dagen. En daarom is het onlogisoh, te spreken zooals een goede 15 jaar geleden mode werd van twee stroorningen in het (neutrale) feminisme: de „ultra” en de „gematigde”. Van drie stroomingen zelfs; want een tijdlang werd er bovendien van een ~ethisch” feminisme gerept; hetgeen wij niet beter weten te karakteriseeren dan als „gematigd” feminisme met een philosofisch tintje. Het „gematigde” feminisme zelf beweerde aan te sturen op vrijmaking van de vrouw als vrouw; in tegenstelling mat het „ultra” feminisme, voor hetwelk de gelijkstelling met den man de hoofdzaak zoude zijn. Intusschen heeft dat laatstgenoemde feminisme : bet oorspronkelijke en over de geheele beschaafde aarde in vrijwel gelijke vormen zioh vertoonende, niet kleingeloovig omtrent en derhalve niet bezorgd over het immers onvergankelijke vronwelijke in de vrouw, van meet af aan begrepen, dat datgene waar het in den grond op aan kwam, het eenige waarvoor een „beweging” werd veredscht, aangezien het bevochten moest worden, was : het verwerven van zoodanige veranderingen in wetten en zeden, dat óók de vrouw kan leven als een-vrije, althans niet onvrijer mensch dan haar mannelijke land- en tijdgenoot, en dat hare bestaansvoorwaarden niet ongunstiger zijn dan de zijne... Dat doel is nog niet bereikt; noch voor de getrouwde vrouw en moeder, noch voor de arbeidster. Soms, in dagen van malaise, ondervinden wij zelfs op economisch gebied weer een tijdelijken terugslag : worden geopende beroepen weer voor haar gesloten, gelijk geworden bezoldiging opnieuw óngelijk gemaakt, belemmeringen der arbeidswetgeving weder nijpender dan voorheen. ~ Maar toch is, wanneer wij het vrouwenleven van thans vergelijken bij dat van een kwart eeuw geleden, de vooruitgang onmiskenbaar en verblijdend gróót. Aan de ongehuwde tenminste is de gelegenheid niet langer ontzegd, alle krachten en gaven tot ontwikkeling te brengen en de volle maat van haar kennen en kunnen te bieden aan de gemeenschap, waarvan zij deal uitmaakt. De positie der gehuwde is, niettegenstaande de nog nauwelijks gewijzigde huwelijks-iret(/ew/i(/, toch, ten gevolge vooral van de invoering van vrouwenkiesrecht, duidelijk waarneembaar ten gunste veranderd. In de nog altijd mannen-wereld heyint men rekening te houden met dé vrouw... Zoo zijn wij dan, do slot-rekening opmakende, dankbaar, onuitsprekelijk dankbaar voor hetgeen de wegbereidsters voor ons hebben tot stand gebracht; en vertrouwen, dat de vólgende periode van 25 jaar, nu ook de vrouwewbeweging zooveel sterker is geïnternationaliseerd, en wij, beurtelings steunend en gesteund, wellicht sneller dan tot dusver mogen voorwaarts gaan, het reeds verworvene zal bevestigen en volmaken.