jSutscomrmssie voor Onderwijs. Vakonderwijs voor JVlcisjes. XXX. Het Vakonderwijs in de Industriescholen voor Meisjes en daaraan verwante Inrichtingen wat het is en wat het worden moet. Xn opdracht van de ]Nutsconirmssie voor Onderwijs, door Hnna polak. Directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. B «rnstcrdatn. 8. L. TH)S LOO'Y- 191* V>o. Bij 10 exx. ƒ0.50, bij 25 exx. ƒ0.40 p. ex, ISutscommissie voor Onderwijs. TaNonderwijs voor jVleiejes. XXX. Het Vakonderwijs in de Industriescholen voor Meisjes en daaraan verwante Inrichtingen wat het js en wat het worden moet. Xn opdracht van dc JSutscommissie voor Onderwijs door Hnna polafc. Directrice van het Nationaal Bureau voor "Vrouwenarbeid. Hmsterdam. 8. L. THN LOOT – 1911. •MtWifaiH&tyAtae, Voorbericht van de Nats-Commissje voor Onderwijs. De Nuts-Commissie voor Onderwijs acht zich gelukkig thans aan het groote publiek, aan de ouders vooral, te kunnen aanbieden het derde nummer der serie van de door haar uit te geven geschriften over het Vakonderwijs voor meisjes, welke reeks werd aangevangen met het werk van den heer J. Bruinwold Riedel; Het Vakonderwijs in koken en huishouden en de opleiding tot dienstbode,, voorgezet werd met het geschrift van mejuffrouw J. C. van Lanschot Hubrecht, Het Vakonderwijs in Ziekenverpleging, en thans wordt vervolgd met deze studie van mejuffrouw Anna Polak, directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, Het Vakonderwijs in de Industriescholen voor meisjes en daaraan verwante inrichtingen; wat het is en wat het worden moet. Dit geschrift is van te meer actueel belang, nu door de ineenschakelings-commissie eene regeling van het vakonderwijs voor meisjes is voorgesteld, die wel ernstig mag worden overwogen en van alle zijden bezien door al wie belang stelt in dat vraagstuk van inderdaad nationale beteekenis: de vakopleiding onzer meisjes. De voorstellen en wenschen van mejuffrouw Anna Polak zullen misschien niet dadelijk practisch uitvoerbaar zijn; de commissie wenscht ze ook te laten ter persoonlijke verantwoording van de schrijfster. Maar haar ernstig, opwekkend woord, de grondige studie, de liefde, waarmede zij haar onderwerp heeft behandeld, maken de overdenking van wat zij voorstelt overwaardig. Moge dit geschriftje daarom in breeden kring gelezen worden. De Nutscommissie voor onderwijs: Dr. D. BOS, voorzitter. Dr. H. F. R. HUBRECHT, ondervoorzitter. L. C. T. BIGOT. Prof. Dr. P. J. BLOK. Mr. L, A. BYBAU. Mr. H. A. E. MODDERMAN. JOHANNA W. A. NABER. Mr. M. TYDEMAN Jr. KL. DE VRIES Szn J. BRUINWOLD RIEDEL, secretaris. Inleiding. Toen in den zomer van 1910 de uitnoodiging van de Nutscommissie voor Onderwijs, om een geschriftje samen te stellen over «Industriescholen» ons bereikte, hebben wij die vereerende opdracht met ingenomenheid aanvaard. Uit den aard van onzen werkkring toch zijn wij tot het inzicht gekomen, en dagelijks dieper worden wij er van doordrongen, dat van alle belangrijke vragen op het uitgebreide veld van vrouwenarbeid als de allerbelangrijkste moet worden beschouwd: het vraagstuk van de vakopleiding. Ook anderen: den medicus, den zenuwarts, zelfs den leek die de oogen voor menschenleed geopend houdt, kan ze bekend zijn, de groote schade, welke gemis aan deugdelijke vakopleiding, gebrek aan ernstigen dagelijkschen arbeid, aan eigen belangen en een eigen doel, in het vrouwelijk organisme plegen aan te richten. Ook anderen kunnen ze kennen, de troostelooze leegte dier levens: de zenuwspanning van den verstolen wedloop om in eene der beschikbare huwelijksbooten te worden opgenomen, ten einde althans écnige vastheid te vinden voor het wankel gemoed, een weinigje kleur te mengen in het saaie, grauwe bestaan; de uitputting ten slotte, wanneer het vurig begeerde doel te laat wordt bereikt of geheel wordt gemist; in één woord: het voor een groot gedeelte onzer bevolking zoo noodlottige «gebrek aan levensenergie bij onze jonge vrouwen en meisjes», treffend van realiteit geschetst door de deskundige hand van Dr. Catharine van Tussenbroek. Al dat droevige kan ook anderen bekend zijn Maar wij krijgen, door den aard van onzen arbeid, méér dan een ander wellicht, naast de moreele en physieke, ook de materiëele ellende te zien. Naast het gebrek aan veerkracht en zelfvertrouwen, noodig om iets nieuws te beginnen, zich degelijk voor eenig werk te bekwamen en zich ernstig voor het vervullen van eenige taak in te spannen, zien wij de moeilijkheid, de onmoge- lijkheid welhaast, om gesalariëerden arbeid te verschaffen aan 30, 40 jarigen, die door den dood van vader of moeder, of tengevolge van veranderde geldelijke omstandigheden, plotseling in de wereld staan, zonder vermogen, zonder inkomen, bovenal: zonder het vermogen om zich inkomen te verwerven. Dan begint het eindelooze, afmattende, telkens teleurgestelde gezoek naar een betrekking als gezelschapsjuffrouw, particuliere secretares, vertaalster of hulp in de huishouding, postjes, waarbij tegenover ééne aanvrage somtijds 300 aanbiedingen staan 1 Dan moet er hulp worden aangenomen van een broer hier en een oom daar, totdat het laatste sprankje fierheid gedoofd en het laatste restje waardigheid vernietigd is in die levens, die zelfs de bescheiden weelde, die toch door ieder valide persoon genoten kon worden, ontberen: te eten van het zelfverdiende brood. En op ons allen die dat zien en weten, rust de onafwijsbare plicht, te zorgen, dat voor het opgroeiend geslacht de toekomst beter worde dan het heden 1 Dat, in het algemeen genomen, van de jonge meisjes zèlven de stoot tot die verbetering zal uitgaan, valt niet te verwachten. Zóó duidelijk pleegt men zich niet te spiegelen aan de ervaring van anderen. Integendeel: ieder nieuw geslacht moet zich zijn eigen levenswijsheid opnieuw koopen alleen iets minder duur misschien dan het vorige, omdat de vatbaarheid wellicht een weinig grooter is geworden, zoodat met minder sterke prikkels hetzelfde resultaat kan worden bereikt. Niet dus van een intuïtief juist inzicht van het meisje in hetgeen zij nog niet aan den lijve gevoeld heeft, kan verbetering harer vakopleiding worden verwacht, maar van een verheldering in de denkbeelden der ouders omtrent de ware, onuitroeibare, door de conventie geloochende, maar overal waar ze onderdrukt worden zich onvermijdelijk wrekende, behoeften óók van het meisjes- en vrouwenleven. Vooral déze twee noodlottige dwaalbegrippen, bij tienduizenden nog aanwezig, al worden ze uit onbewust schaamtegevoel slechts zelden erkend, moeten worden op de vlucht gedreven: dat het geluk van het meisje uitsluitend in het huwelijk ligt, zoodat de geheele opvoeding daarop berekend moet zijn; en: dat, wanneer het meisje later trouwt, hetgeen men dus heimelijk hoopt en waarvoor alle krachten worden ingespannen, het geld aan hare opleiding besteed toch maar zou zijn weggegooid. – 0 . ~ i i .1 i Wat het eerste betreft niemand zal ontkennen, dat een huwelijk, uit liefde gesloten, hetzij cin ’s levens lente, als bi gespelen elck kiest syn paer», hetzij in den zomer des levens, wanneer bij rijper ervaring de instinctmatige keuze door een besluit van den helder bewusten wil vervangen wordt, een geluk is zoowel voor den man als voor de vrouw. Dat in de toekomstdroomen van liefhebbende ouders omtrent het lot hunner kinderen zulk een huwelijk, zoowel voor hun zoons als voor hun dochters, een rol speelt, dunkt ons alleszins oorbaar en begrijpelijk. Maar allerminst oorbaar of begrijpelijk dunkt het ons, dat voor de dochters het huwelijk beschouwd wordt als het toekomstig middel van bestaan, of als HET geluk, in plaats van als één der elementen tot mogelijk geluk. Noch voor den man noch voor de vrouw is, volgens onze opvatting, het huwelijk de bestemming. De bestemming zoowel van het opgroeiende meisje als van den opgroeienden knaap is: mensch te worden, in de volle beteekenis van het woord: alle krachten van lichaam, geest en gemoed in te spannen in eerlijken arbeid, alle gaven die in kiem aanwezig zijn tot hun hoogste ontwikkeling te brengen, hetzij al dan niet de levensgezel of gezellin gevonden worde die men kan liefhebben, hetzij al dan niet het organisme worde voortgeplant. Niet voor de vrouw is de man, evenmin voor den man is de vrouw geschapen, maar beide voor zich-' zelven en voor de gemeenschap, onder gunstige omstandigheden bovendien voor het nageslacht. Het doel nu, waarvoor zoowel de aankomende knaap als het opgroeiende meisje alle krachten van geest en karakter in werking behooren te stellen, is: de voorbereiding voor hun beroep, voor de taak die zij, volwassen geworden, in de maatschappij willen vervullen. Wèl zal het vele malen geschieden, dat het meisje, in latere jaren den man ontmoetend naar wien zij haar hart voelt uitgaan, de eerst gekozen taak voor eene die haar nóg liever is; het verzorgen van eigen gezin en het opvoeden van eigen kinderen, verruilt. Maar nooit mag die laatste taak van den beginne af haar levensdoel zijn, omdat de bereiking er van niet afhangt van haar wil, niet van de mate en het gehalte harer eerlijke, openlijke inspanning. Het geluk dat huwelijk en moederschap kunnen medebrengen, wordt nooit straffeloos gezocht; het moet, wil het zijn glans behouden, gevonden worden. Het is hier niet de plaats, deze denkbeelden nader te ontwikkelen. Zeker is het, en diep te betreuren, dat tallooze meisjes slachtoffers worden van de dwaalbegrippen harer ouders, welke, op het voetspoor van Rousseau, van oordeel zijn, dat een meisje in geen enkel vak van wetenschap, kunst of ambacht dieper behoort door te dringen; dat zij alleen behoeft te leeren hetgeen liefelijk is en wèl luidt en den man uit haren stand behaagt, terwijl al wat er méér voor haar zou worden uitgegeven, weggeworpen geld zou zijn. Het valt niet moeilijk, de onjuistheid van die meening aan te toonen. Al wat de mensch geleerd heeft draagt vrucht, al is het vaak op voor ons beperkt verstand onnaspeurlijke wijze. Alles wat den geest verrijkt, den gezichteinder het karakter versterkt, den wil gestaald, plichtbesef, verantwoordelijkheidsgevoel en zelfbeheersching aangekweekt heeft, komt de latere huisvrouw, de gade, vermoedelijk daar men tegenwoordig immers aanneemt, dat ook verworven eigenschappen erfelijk zijn ook de moeder, ongetwijfeld de opvoedster, ten goede. En daarom is het voor de geheele bevolking, hoewel uitteraard in de eerste plaats voor het vrouwelijk gedeelte er van, van het hoogste gewicht, dat ieder meisje, evenals iedere jongen, worde opgeleid voor eenig bepaald beroep, en dat zij, zooveel mogelijk overeenkomstig haar lichaams- en geestesgesteldheid, zw/èonderwijs ontvange. Bij uitstek welkom was ons dus de aanvrage van de Nutscommissie voor Onderwijs, die ons noopte, meer dan tot dusver nog het geval was geweest ons te verdiepen in de vakopleiding voor het nederlandsche meisje, voor zoover die plaats vindt aan Industriescholen en daaraan verwante inrichtingen. – o Om verschillende redenen leek ons een dieper doordringen in het wezen juist van dit vak-onderwijs bijzonder gewenscht: vooreerst, terwille van de breede lagen onzer bevolking, waaruit de leerlingen dier scholen plegen voort te komen, lagen, waar veerkracht en doorzettingsvermogen, gezondheid en plichtbesef wellicht in meerdere mate nog gevonden worden dan in de hier en daar reeds overbeschaafde, naar het gedegenereerde zwemende hoogere kringen onzer samenleving; in de tweede plaats, omdat het opleidingsgebied dat déze scholen bestrijken zich minder scherp begrensd voor ons geestesoog afteekent, dan het opleidingsgebied van scholen van meer specifiek karakter; kweekscholen voor vroedvrouwen, voor onderwijzeressen, muziekscholen, huishoudscholen ; en ten slotte, omdat ons meer dan eens, zij het nog vaag omlijnd, een o.i. wenschelijke geleidelijke hervorming had voorgezweefd, waaraan wij thans, door ons onderzoek en de boek- staving van de resultaten daarvan, vasteren vorm hoopten te kunnen geven. Nu zou men wellicht de bedenking kunnen opperen, of een leek op industrie onderwijs gebied wel de meest geschikte persoon is om een dergelijke hervorming bij het publiek in te leiden. Dien onderstelden vrager zouden wij gaarne het volgende willen antwoorden : indien er geschreven moest worden over de technische zijde van het eigenlijke onderwijs, over verdeeling der stof, methoden of leermiddelen, dan zou zeker de uitspraak der niet-vakkundige als van een onbevoegd beoordeelaarster moeten worden gewraakt. Maar waar gevraagd wordt naar den maatschappelijken kant der zaak, naar hetgeen de ~Industrie”-school wèl en hetgeen ze niet behoort te geven terwijl de vraag, hoe dit onderwijs moet worden ingericht, buiten bespreking wordt gelaten daar is, naar onze bescheiden meening, iemand die buiteyi het te beoordeelen onderwijs staat, die dus onbevangen het terrein kan overzien. al licht een betrouwbaarder gids te achen dan de leeraressen aan de betrokken scholen zelven. Meer dan eens hadden wij ons gestooten aan de tegenstrijdigheid tusschen den naam „Industrieschool’’, en sommige vakken welke aan die inrichting worden onderwezen. Wanneer wij hoorden van industrie scholen, die de leerlingen bekwaamden voor het examen van apothekers-assistente, voor boekhouden, stenografie, lager teekenen; wanneer wij aan den anderen kant bemerkten, dat op de naaisters- ateliers ongaarne werksters werden geëngageerd die op een industrieschool hare opleiding hadden genoten,&dan, telkens, werd de wensch in ons wakker, dat de industrieschool toch voor meisjes zou mogen worden hetgeen de ambachtsschool voor de opgroeiende jongens is. Een „ambachtsschool voor meisjes”, waar de „naaldvakken in den ruimsten zin theoretisch en praktisch uitstekend zouden worden onderwezen, stond ons als toekomstideaal voor oogen. De aanvrage, om een geschriftje juist over dtt onderwerp samen te stellen, was dus een allerwelkomste aanleiding, in de eerste plaats om te onderzoeken, in hoeverre de bestaande inrichtingen reeds aan dat ideaal beantwoorden, en in hoeverre, op welke gronden en met welke resultaten ze een andere richting uitgaan; in de tweede plaats, om, door toetsing onzer denkbeelden aan die van anderen, in hoofdzaak aan die der directrices van de verschillende scholen, te beproeven, in hoeverre ons oorspronkelijk ideaal aanvulling of wijziging van noode heeft; in de derde plaats om te overwegen, op welke wijze de ouders, de bevolking, en wellicht ook de regeering, van het door ons noodzakelijk of wenschelijk bevondene te overtuigen en tot medewerking in de gewenschte richting te bewegen zullen zijn. Wat het tweede punt betreft: de gedachtenwisseling met de directrices der betreffende scholen, deze is belangrijk minder vruchtdragend geweest dan door ons werd verwacht, daar het niet is gelukt, te komen tot een bevredigende samenwerking met de „Vereeniging van hoofden van industriescholen.” Te meer zij daarom warme dank gebracht voor den steun, dien mejuffrouw H. Steiner, directrice der Amsterdamsche Industrieschool, en de oorspronkelijk aangewezen persoon om dit geschriftje te bewerken, ons wel heeft willen verkenen. Al het materiaal, omtrent de oudste der industrie-scholen hier te lande door haar verzameld, zoowel als de uitwerking harer eigen meeningen omtrent het onderhavige onderwerp, heeft zij met de grootste bereidwilligheid te onzer beschikking gesteld. Ook de directrices der zoo gunstig bekende Rotterdamsche en der eveneens uitnemend geleide Haagsche Industrieschool hebben ons in hare inrichting rondgeleid, van de voornaamste vakken ons een geleidelijk overzicht geboden der leergangen, en ons alle gegevens verstrekt die wij wenschten. Bovendien bezochten wij ook de voor ons onderzoek meer negatief belangrijke Utrechtsche school, terwijl nog 4 directrices schriftelijk uitvoerige inlichtingen verschaften. Materiaal in overvloed dus; al erkennen wij grif, dat bij aller samenwerking de stof nog ruimer zou zijn geweest en wellicht nog nieuwe gezichtspunten geopend waren. Tot al degenen die ons hun hooggewaardeerden steun hebben willen verleenen, worde hier een woord van hartelijken dank gericht; met name ook tot de heeren Dr. D. Bos en Dr. P. Fockens, die tijd beschikbaar hebben willen stellen voor inlichting en gedachtenwisseling, welke aan de bewerking van het onderwerp ongetwijfeld ten goede is gekomen. I. Het onderwijs aan Industrie-scholen en verwante in= richtingen voorheen en thans. Toen omstreeks 1860 in de beide Amsterdamsche departementen van de Maatschappij tot nut van ’t algemeen »de vraag was opgerezen, of de werkkring der vrouw moest worden uitgebreid, of er voor haar niet meer wegen geopend konden worden om haar werkzaamheid te geven en in haar levensonderhoud te helpen voorzien”, ’) 2leidde de overweging hiervan sommigen tot het besluit. dat aan hare vorming alsdan een andere richting moest worden gegeven, dat het onderwijs haar aan te bieden dan niet meer alleen algemeen voorbereidend en theoretisch, maar in dadelijke toepassing aan de bestemming die men haar geven wilde, practisch worden moest.” Door dit denkbeeld: dat de nieuwe opleiding voor het meisje practisch moest zijn en moest voeren tot de uitoefening van een beroep, heeft de Commissie van 5 personen, welke door de twee Amsterdamsche Nutsdepartementen in 1865 werd benoemd om het plan te ontwerpen tot de stichting eener Industrie-school voor vrouwelijke jeugd, zich laten leiden. Dat evenwel de resultaten hunner overwegingen en van hun overleg geheel anders waren dan ze heden ten dage zouden zijn geweest, valt te begrijpen. Zéér ver was men in 1865 nog er van verwijderd, een «ambachtsschool” voor meisjes te willen oprichten, waar eerst sedert 1857 het denkbeeld was opgekomen om de jongens voor de uitoefening van eenig ambacht aan een specifieke onderwijs inrichting te bekwamen, en eerst in 1861 de eerste ambachtsschool voor jongens te Amsterdam werd opgericht. Niet dus de eigenlijke in werkplaats of op atelier beoefende mdustrie-vakken vinden wij vermeld in het oude leerplan. Laat ons liever zeggen: in de oude leerplannen. Immers, tot 1868 stond de nieuwe school open voor leerlingen uit twee verschillende standen: voor dochters uit den «burger”- en uit den »handwerkers”-stand. Het schoolgeld bedroeg ƒ4O of ƒ5. In beide klassen werd 34 uur per week onderwijs gegeven; in de eene klasse in: teekenen, kleuren, nuttige handwerken, fraaie handwerken, machine-naaien, fijn kartonneeren, boekhouden en administratie, natuur- en scheikunde in hare toepassing op het dagelijksch leven ; in de andere klasse in ; de beginselen van teekenen, de beginselen van kleuren, nuttige handwerken, machinenaaien, eenvoudig kartonneeren, stroovlechten, de vakken van het lager onderwijs, als herhaling van het vroeger geleerde. ') »De Industrie-sehool voor vrouwelijke jeugd”, door P. van Limmik, over gedrukt uit het staatkundig en Staathuishoudkundig jaarboekje, jaargang 1872" Hoewel de belemmering, veroorzaakt door het gemeenschappelijk onderwijzen van leerlingen uit geheel verschillende maat-chappelijke lagen ea dientengevolge met een geheel verschillende voor-opleiding, van den beginne af werd gevoeld, werd eerst in 1868 aan dien toestand een einde gemaakt, en wel door voortaan de school uitsluitend open te stellen voor meisjes uit den middenstand. Hoe gaarne had men, zegt de heer Limmik, «de ééne school in 2 scholen, geheel van elkander afgescheiden, gesplitst, de eene voor den middenstand, de andere voor den handwerkstand,» Dat was evenwel een financiëele onmogelijkheid. En «hoezeer ook de overtuiging vaststond, dat eene Industrie-school voor dochters uit de eenvoudigste volksklasse niet slechts eene zeer mogelijke, maar ook eene hoogst nuttige en weldadige inrichting wezen zou, achtte men haar voor de middenklasse nog noodzakelijker, omdat ten behoeve van deze over ’t geheel minder gedaan werd en de gelegenheid tot plaatsing voor deze in het maatschappelijk leven vooral uitbreiding scheen te behoeven». De twee klassen werden dus afgeschaft, het schoolgeld voor ieder op ƒ25 gebracht, een meer gestrenge klassikale inrichting, gegrond op de vatbaarheid der leerlingen, ingevoerd, terwijl ten slotte de directie, die de eerste jaren aan een man, den «Teekenmeester» was opgedragen geweest, werd toevertrouwd aan een vrouw, mejuffrouw A. Myné, die jarenlang de leiding in handen hield. In de vakken van onderwijs kwam, afgescheiden van de uitbreiding of inkrimping welke sommige vakken zélve allengs ondergingen, telkens verandering. Zoo werd het stroovlechten, dat geen middel van bestaan bleek op te leveren, reeds spoedig afgeschaft. Zoo werden geleidelijk opgenomen en weer van den rooster afgevoerd het graveeren op steen, het kantwerken en het graveeren op hout De opleiding tot apothekers-assistente (apothekers-/zrr/z«g' heette het destijds) daarentegen, in 1868 ingevoerd, duurt voort tot op den huldigen dag. Inlusschen nam het aantal leerlingen toe, zoodat in 1878 de school uit het oude gebouw, in de Kerkstraat, was gegroeid de twee eerste jaren werd het onderwijs gegeven in een woning van 4 kamers op de Heerengracbt en het groote mooie nieuwe gebouw op de Weteringscbans jn gebruik werd genomen. Wanneer dan, niettegenstaande den ruimen blik der oprichters en alle zorgen en moeite aan de school besteed, toch reeds sinds vele jaren het onderwijs in de verste verte niet beantwoordt aan de verwachtingen die er redelijkerwijze van mochten gekoesterd worden, en de school door vele der later opgerichte zuster inrichtingen is overvleugeld, waaraan zou dan dat verschijnsel te wijten zijn? Laat mij het u mogen mededeelen op gezag, en gedeeltelijk tevens in de woorden van mejuffrouw Steiner, de bekwame tegenwoordige directrice, onder wier leiding de school nog een goede toekomst tegemoet kan gaan. De Amsterdamsche Industrie school heeft, de eerste jaren van zoeken en tasten buiten beschouwing gelaten, twee tijdperken gekend: het atelier- en het examentijdperk. In het atelier tijdperk was het linnen-naaien hoofdzaak. Maar het linnen-naaien op bestelling. Daar er op de Industrie school keurig gewerkt werd, lieten tal van personen haar linnengoed daar vervaardigen. Alle leerlingen hielpen daaraan mede, van de laagste tot de hoogste klas; terwijl bovendien, in de «oud leerlingenkamer», enkele oud-leerlingen tegen een kleine vergoeding aan het bestelde werk kwamen medehelpen. De Industrie-school vertoonde toen een sterken familietrek met den «naaiwinkel», het atelier der «thuiswerkende» naaister, waar de «naaimeisjes» vóór 1865 uitsluitend hare opleiding ontvingen, en welken de Industrieschool juist beoogde te vervangen. Evenmin als op den naaiwinkel, werkten de meisjes op de school naar een vast leerplan. Ze kregen eenvoudig al het voorkomende werk in handen. Ze naaiden, stopten en borduurden voor klanten. Ze maakten, al naar het besteld werd, groot goed voor uitzetten en klein goed voor luiermanden. Evenals een winkel, had de school een prijscourant, een rekeningenboek en notaformulieren. Wanneer er op een oogenblik geen werk voor klanten te maken viel, dan werd er gewerkt in voorraad: voor het magazijn. En ofschoon de verdiensten de exploitatiekosten bij lange na niet dekten, vormde toch het bestelwerk een belangrijke bron van inkomsten in die dagen. Naast de punten van overeenkomst, waren er gelukkig ook punten van verschil met den naaiwinkel. In hoofdzaak deze twee: op den naaiwinkel deed het meisje niets dan naaien, terwijl op de school de leerlinge lager onderwijs, onderricht in teekenen, nuttige en fraaie handwerken genoot. En daarbij was op den »winkel” het uitsluitend doel: geldverdienen; op de school het hoofddoel: goed werk leveren. Goed werk wérd er dan ook geleverd; als in een eerste rangsch linnenmagazijn. De school werd bezocht door verschillende vorstinnen. Koningin Emma trad op als beschermvrouw. Groote en belangrijke bestellingen werden door de school uitgevoerd. De secretaris van het bestuur eindigt zijn jaarverslag van 1886 aldus: »Men kieze haar magazijn, dat dagelijks voor iedereen openstaat, tot de plaats waar men van tijd tot tijd zijne inkoopen van de daar voorhanden voorwerpen doet, of waar men aan de directrice bestellingen opgeeft van hand- of machine-naaiwerk, van onder- of bovenkleederen, van handwerken of van teekeningen en ontwerpen, waarnaar men zelf een en ander handwerk vervaardigen wil.” De directrice had dan ook de handen vol met het opnemen van bestellingen; de onderwijzeressen hadden al haar verstanden opmerkzaamheid noodig om te verhoeden dat het werk door de leerlingen verknoeid werd. Maar het onde7"wijs kwam bij dat alles niet tot zijn recht. Intusschen is langzamerhand aan het atelier-tijdperk een einde gekomen. Het bestelwerk werd al minder en minder, en komt nu op een enkele uitzondering na in het geheel niet meer voor. Verschillende omstandigheden hebben tot het verval van het ateliertijdperk het hunne bijgedragen. Vooreerst: de opkomst der groote lingerie- zaken, die een ruimeren voorraad, meer verscheidenheid van keuze en de nieuwste modellen aanboden, zoodat de reden tot het doen van bestellingen aan de Industrieschool grootendeels werd opgeheven. Ook de leerlingen veranderden in den loop der jaren. Vroeger werden tot werksters ook de betalende leerlingen gebruikt. Zij kregen daarvoor geen vergoeding. Maar, eenvoudig van behoeften en van eischen als zij waren, namen zij met dien stand van zaken genoegen. De tegenwoordige jeugd is niet zoo edelmoedig, en minder eenvoudig van behoeften vooral. De meisjes willen graag geld verdienen; het verdriet haar, zich voor niets uit te sloven aan besteld werk. Dit bleef dus lang onder handen, daar er niet met ambitie aan gearbeid werd; een reden te meer, om het bestellen aan de Industrieschool minder aanlokkelijk te maken. Tegelijk met het verval van het „atelier-tijdperk” komt langzamerhand het „examen-tijdperk” tot grooter bloej. Door de bemoeiingen van de vereeniging „Tesselschade”, welke, toen in 1880 de staatsexamens in handwerken werden afgeschaft, deze examens van het Rijk overnam, en hare diploma’s als van gelijke waarde zag beschouwd met die der vroegere, van staatswege uitgereikte, totdat in 1885 de staat de examens opnieuw tot zich trok, met overne- ming evenwel van het door ~Tesselschade” opgestelde programma, werd op dit vak meer dan tot dusver de aandacht gevestigd. Ook het verwerven door de vrouw van het diploma voor apothekersbediende, begon meer en meer in zwang te komen. Het bestuur der Amsterdamsche school zag in die diploma’s een nieuw middel van bestaan voor het meisje uit den middenstand. Zoo werd dan de Industrie-school, zeer oneigenaardig, een kweekplaats voor onderwijzeressen in handwerken en voor apothekers-assistenten. Alles werd ingericht op het verwerven der handwerk actes, der acte voor apothekersbediende, een tijdlang ook voor boekhouden, stenographie, machine-schrijven, post-telegraafen telefoondienst. Maar men zag in de acten méér dan er in stak. Er is een tijd geweest, dat sommige dier acten voor de bezitster inderdaad een waarborg waren, dat zij in eigen onderhoud zou kunnen voorzien. In 1898, op één der tijdens de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid georganiseerde congressen werd door mejuffrouw A. H. van Wijlen, toenmaals zelve leerares aan de Industrie-school te ’s Gravenhage, een uiterst belangrijk rapport uitgebracht omtrent de resultaten van het onderwijs aan de Industrie scholen in Nederland. Zij had nl. een enquête gehouden onder de oudleerlingen der toenmaals bestaande 4 Industrie-scholen: te Amsterdam, Arnhem, Rotterdam en ’s Gravenhage. ') Aan de Amsterdamsche oud-leerlingen werden 500 circulaires uitgezonden, d. i. aan ± de helft der leerlingen, die tusschen 1868 en 1898 vóór 1868 ontbreken de gegevens den geheelen cursus doorliepen. Van die 500 kwamen 50 als onbestelbaar terug, terwijl 213 beantwoord werden. Op vraag 1: naar den aard harer betrekking, berichtten 26 “/„ dat zij een betrekking vonden in de school, 28% in de huishouding en 31 °/0 in de apotheek; of in cijfers: 69 in de apotheek, 63 in de huishouding en 59 in de school, terwijl bovendien 9 werkzaam waren in huisarbeid, 6 op een atelier, 6 in een winkel, 5 in een fabriek, 4op een kantoor.... In die 30 jaren dus heeft want het is niet aan te nemen, dat degenen die het best terecht kwamen juist géén antwoord zonden blijkbaar geen énkele oud leerling zich tot bedrijfshoofd opgewerkt! *) De school te Alkmaar, in 1894 gesticht, was nog te kort in werking om eenig overzicht omtrent behaalde resultaten te kunnen geven. De hier medegedeelde cijfers geven te denken. Het is zeker een eigenaardige Hndustrie”-school, waar 2Yt, °/0 der oud-leerlingen die geantwoord hebben, waarschijnlijk dus nog niet I*/o van alle oud-leerlingen in de atelier-industrie haar toekomst vond! Van die 213 die de vragenlijst invulden, konden niet meer dan 120 geheel en 15 gedeeltelijk voor zichzelve zorgen; terwijl van dezen niet meer dan 26 geheel en 7 gedeeltelijk zorgden voor den ouden dag. Wij kunnen dan ook het optimisme der rapportrice, die met de bereikte resultaten ten zeerste is ingenomen, geenszins deelen. Ons komen de resultaten bedroevend mager voor, al verliezen wij niet uit het oog, dat onder degenen die verzuimden te antwoorden of aan wie geen vragenlijst gezonden werd, omdat men haar adres niet vinden kon, waarschijnlijk vele getrouwden zullen zijn, waarvan misschien sommigen indien ze niet getrouwd waren, in eenig maatschappelijk beroep wel voor zichzelf hadden kunnen zorgen. Hoe dit zijn moge, duidelijk is aan het licht getreden, dat de betrekkelijk weinigen die zich door hare opleiding aan de Amsterdamsche Industrieschool een zelfstandige betrekking verwierven, die niet dankten aan de opleiding in eenig vak van nijverheid, maar in hoofdzaak aan de acte die zij hadden behaald. De enquête welker resultaten door Mejuffrouw van Wijlen werden medegedeeld, liep uitteraard slechts tot 1898. Wel is het onderzoek naar de lotgevallen der oud-leerlingen later voortgezet, maar van de statistisch geordende resultaten daarvan heeft het Bestuur ons tot ons leedwezen geen inzage willen verstrekken. Vast staat evenwel, dat die resultaten allerminst gunstig kunnen worden genoemd. Dit blijkt vooreerst reeds uit het feit zelf, dat men de school geheel wil reorganiseeren, *) een ingrijpende maatregel die voorzeker overbodig ware, indien de inrichting aan hare bestemming beantwoordde. Het blijkt bovendien uit de veelvuldige klachten der ouders, dat hun dochter niets aan haar acte heeft. Dit laatste kunnen wij maar al te goed begrijpen. Daar is vooreerst de werkkring van apothekers-bediende. In den beginne vonden de wél onderlegde bezitsters der acte uitstekend emplooi, maar sinds jaren reeds is de markt van apothekersassistenten allertreurigst overvoerd. Waar er in Nederland ± 600 apothekers zijn de ± 150 plattelandsartsen die hun apotheek ') Die reorganisatie heelt sinds wij het bovenstaande schreven haar beslag gekregen. door een assistente laten bedienen niet meegerekend, en waar m het geheel + 1400 assistenten plaats kunnen vinden, terwijl jaarlijks ± 400 aspiranten zich aan het examen onderwerpen waarvan ± 50 /, slaagt, daar kan een ieder gemakkelijk nagaan,’ dat er voor die 200 telkenjare nieuw aankomende candidaten geen evenredig aantal betrekkingen te vinden is. Niet lang geleden Wtrd at dan,ook door de Haagsche afdeeling van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Pharmacie een waarschuwing gepubliceerd om zich voorloopig niet aan dat vak te wijden. Dezer dagen werd een circulaire van gelijke strekking door den Algemeeuen Apothekers-Adsistenten Bond tot de hoofden van scholen en onderwijzers gericht. De lage salarissen, de lange werktijden, het gebrek aan vrije dagen en vacantie in dit zware, verantwoordehjke beroep, willen wij thans buiten beschouwing laten. wat de handwerk examens betreft het aantal candidaten dat zich aan het examen voor nuttige handwerken onderwierp steeovan 1885 tot 1907 van 186 tot 1Ó92 (waarvan respectievelijk iot en 1261 slaagden]. Het behoeft wel geen betoog, dat niet ieder jaar 1000 a 1200 nieuwe acte-bezitsters plaatsing vinden I Gelukkig is het aantal aspiranten voor de acte fraaie handwerken aanmerkelijk kleiner en met uitzondering van de jaren iqio en X9ii, die weder eene, laat ons hopen zich niet bestendigende f«ag'ng/fnWIJZen’ ln den laatsten tiid dalende. Het bedroeg in I°°S ■3O (waaivan 16 slaagoen), in 1907 : 86, (waarvan 53 slaagden) en was het hoogst tusschen 1888 en 1900, toen het aantal candidaten tot 199 en het aantal geslaagden tot 118 steeg. De vrij geleidelijke daling der laatste jaren gaat evenwel noolang met snel genoeg. Want behalve de weinigen wier omstandig5- heden van dien aard en wier energie en bekwaamheid voldoende zijn, om zelven een handwerkwinkel op te richten, en het eveneens betrekkelijk geringe aantal dat zich geplaatst ziet als leerares, of als ontwerpster of uitvoerster in anderer zaak, zien de bezitsters der fraaie-handwerk-acte slechts uiterst luttele kans om haar diploma en kundigheden in levensonderhoud om te zetten. De klacht van vele ouders, dat hun dochter met hare acte zelfs geen karig stukje brood verdienen kan, lijkt ons inderdaad alleszins Maar ook afgescheiden van deze grief, voldoet de Amslerdamsche school zelfs met aan de redelijkste eischen. Zooals zij thans is ingericht, met haar lager onderwijs, dat aan de aanstaande «wollenaaisten» onthouden wordt; haar lager onderwijs-en teeken- 2 afdeeling, die op de andere afdeelingen neerzien; haar hoog-op‘ gevoerd teeken-onderwijs, dat ongetwijfeld niet thuis behoort op een Industrie school, waar het teekenen immers uitsluitend vakteekenen moet zijn, een allerbelangrijkst middel, maar géén doel; haar opleiding voor apothekersbediende; haar kantoor opleiding, inzonderheid voor leerlingen die op andere inrichtingen worden geweerd; haar toelatings-leeftijd van 14 tot 16 jaar; haar ééne leerkracht en 2 assistenten in «wollenaaien», ééne leerkracht in «linnennaaien» en niet minder dan 7 leerkrachten in handwerken, het ouderwetsche handwerken van bijna een halve eeuw geleden, waarbij alle leerlingen, ook de aanstaande apothekersbediende en de aanstaande boekhoudster den traditioneelen langen breilap, een voet in 2 deelen en velen een kanten vlindertje moeten fabriceeren zóó als zij thans is ingericht is zij zeker niet geschikt, om de leerlingen tot handige, vlugge, praktische, bruikbare leden der maatschappij te vormen. Maar wij zeiden het reeds – plannen tot grondige hervorming zijn in voorbereiding 1). Omtrent het karakter dier reorganisatie zij het ons geoorloofd, in het volgende hoofdstuk het één en ander mede te deelen. Onderzoeken wij thans, in hoeverre de overige Industrie-scholen en verwante inrichtingen trekken van overeenkomst of verschil vertoonen met de Amsterdamsche school, en in hoeverre zij al of niet beantwoorden aan het ons voorzwevend ideaal: de Industrieschool een opleidings-inrichting voor de naaldvakken in den ruimsten zin een ideaal, dit worde reeds thans metingenomenheid geconstateerd waarbij wij Mejuffrouw Steiner aan onze zijde vinden. De school die in ouderdom op de Amsterdamsche volgt, is de Industrieschool voor Meisjes te Arnhem, gevestigd Rijnkade 36. .1 • j TT TV /T A n Ook deze school, opgericht in 1873, geniet de eer, H. M. de Koningin Moeder hare Beschermvrouw te mogen noemen. Verscheiden punten van verschil met de oudere zusterinrichting springen aanstonds in het oog. Vooreerst reeds wat betreft het doel. Luidde dat te Amsterdam. «de opleiding van Jonge Meisjes tot de kennis en uitoefening van verschillende vakken van nijverheid, waardoor zij in staat gesteld worden in eigen levensonderhoud te voorzien», en hieid men dus ') De hervorming is met het begin van den cursus 1911/1912 tot stand gekomen . daar, al werd dan het doel slechts betrekkelijk zelden bereikt althans in theorie in de eerste plaats den blik gevestigd op het middel van bestaan dat veroverd moest worden, het doel der Arnhemsche school wordt geheel anders omschreven: «meisjes door de opleiding voor één of ander vak in de gelegenheid te stellen, om later zelve in hare levensbehoeften te voorzien en in eio-en kring nuttig te zijn.» De school werkt dus met bewustheid óók ten behoeve van de meisjes die géén middel van bestaan meenen noodig te hebben. Voorts is de toelatingsleeftijd er lager. nl. 12 jaar; is de volledige cursus een s'jar'ge, dus bijna dubbel zoo lang als die te Amsterdam; en is ook het schoolgeld verschillend, soms hooger soms lager dan in de hoofdstad des rijks. Voor de eerste 3 jaren bedraagt het ƒl5, benevens ƒ 5 extra voor onderricht in het rransch, en eveneens ƒ5 voor het in de 3e klasse facultatief gestelde Duitsch. Voor de eigenlijke vakklassen varieert het leergeld tusschen ƒl5 (nl. in klasse 48, de zg. Huishoudklasse), en /40. (nl. in klasse 5 8., waar de leerlinge wordt klaar gemaakt voor de acte fraaie handwerken.) In klasse 5 A., waar in 2 jarigen cursus het diploma costuumnaaien kan worden behaald, kan op verzoek van ouders of voogd het onderwijs kosteloos gevolgd worden. In de eerste 3 jaren. zijn de leervakken: Nederlandsche taal, schrijven, rekenen, aardrijkskunde, Fransch, gedurende 1 jaar desgewenscht Duitsch; teekenen; machine en handnaaien, knippen verstellen, mazen, breien, merken, handborduren; boekhouden-’ machine- en raamborduren; wasschen, mangelen, strijken; huishoudkunde en gezondheidsleer; koken en voedingsleer; wollenaaien. Na 3 jaren wordt door de leerling, in overleg met de ouders en de directrice, gekozen, in welke richting zij zich verder zal bekwamen. Zij kan klasse 4 A. doorloopen, waar in hoofdzaak (n.l gedurende 22 uur) wordt onderwezen wollenaaien en daarnaast hnnennaaien, verstellen, borduren, waschbehandeling teekenen en Nederlandsche taal (schoolgeld/24J. Ook kan zij klasse 4 ü. volgen, de «Huishoudklasse», waar slechts 8 uur aan wollenaaien wordt besteed en 6 uur aan Hnnennaaien, terwijl er verder wordt f leerd: verstellen, knippen, mazen, stoppen, borduren, waschbehandeling, koken, Nederlandsch, boekhouden en fraaie handwerken (schoolgeld ƒl5). verstrekf asSe A. 4 B. wordt een getuigschrift In klasse 4 C, waar de leerling bekwaamd wordt voor het examen boekhouden, zijn de vakken van onderwijs; boekhouden, handelsrekenen, handelsrecht, machine-schrijven, desverlangd ook Fransch. Na I jaar wordt het schooldiploma uitgereikt; na 2 ot o jaar kan de leerling zich onderwerpen aan het examen, uitgaande van de Federatie van Handels- en Kantoorbedienden-vereenigingen in Nederland en de Vereeniging van Leeraren in de Handelswetenschappen. (schoolgeld ƒ 3°)- In klasse* 4 heeft," in één jaar, de opleiding plaats voor nuttige handwerken. Vakken van onderwijs zijn, behalve nuttige handwerken : opvoedkunde en teekenen (schoolgeld ƒ30); In "klasse 4 E. wordt, in tenminste één jaar, de leerling opgeleid voor het door «Tesselschade» te verleenen diploma voor kinderjuffrouw. Vakken van onderwijs zijn: fröbelen, opvoedkunde, linnen- en wollenaaien, knippen, verstellen, mazen, stoppen, hygiëne en de behandeling van het jonge kind, waschbehandeling en strijken (schoolgeld ƒ 25). In klasse 5 A. kan aan leerlingen die het getuigschrift der school verwierven, of die een jaar de lessen in klasse 4A. vo g en, na 2 laar bij gebleken bekwaamheid het diploma voor costuumnaaister worden uitgereikt. Het onderwijs omvat: wollenaaien, teekenen, linnennaaien, borduren; in het laatste jaar bovendien administratie en Nederlandsch. Klasse 5 B. leidt, eveneens in 2 jaar, op voor het examen fraaie handwerken (schoolgeld ƒ4O). Ten slotte is er nog de z,g. vervolgklasse, waar leerlingen van tenminste 15 jaar, die eenige vaardigheid in het hand- en machmenaaien bezitten, onderwijs kunnen ontvangen in wollenaaien, hnnennaaien, verstellen, knippen, mazen, stoppen, borduren, koken, waschbehandeline, strijken, Nederlandsche taal en fraaie handwerken. Voor zoover dus uit het prospectus en de jaarverslagen van 1907, 1908 en 1909 valt op te maken, geeft de school in de eerste 3 klassen en de z.g. vervolgklasse nader onderricht aan de meisjes die niet voor een bepaald vak willen worden opgeleid, terwijl de meisjes die wèl een vak kiezen, er voor de acte nuttige en fraaie handwerken, het diploma voor kinderjuffrouw, costuumnaaister en boekhoudster kunnen worden klaar gemaakt. In de jaren 1907, 08 en -09 telde klasse 4A. (wollenaaien) achtereenvolgens 19, 19, 19 1 klasse 4 B. (huishouden). 19, 21, 24; klasse 4 C. (boekhouden): 10, 16, 14; klasse 4 D. (nuttige handwerken): 11, 13, Ui klasse 4 E. (kinderjuffrouw); 6,8, 7; klasse 5 B. (fraaie handwerken): 3,8, 14 leerlingen. Wat examens betreft voor nuttige handwerken slaagden in 1907, -08 en -09 achtereenvolgens 9,9, 7 candidaten; voor fraaie handwerken: 1,2, 1; voor kinderjuffrouw (het door Tesselschade uitgereikte diploma): 3,6, 6; voor het examen boekhouden, afgenomen door een accountant: 4,6, 7, terwijl bovendien 1 of 2 slaagden voor het examen der Federatie of van de Vereeniging van Leeraren. Omtrent verworven betrekkingen, in het algemeen omtrent de wijze waarop de oud leerlingen in haar onderhoud voorzien, vinden wij alleen vermeld, dat eene der geslaagden voor het examen fraaie handwerken benoemd werd tot leerares aan de Industrieën Huishoudschool te Utrecht, en dat twee oud-leerlingen met het school-diploma boekhouden een betrekking vonden. In de boven reeds vermelde, door Mejuffrouw van Wijlen voor de lentoonstelling van 1898 samengestelde statistiek, zien wij dat slechts 44 van de Arnhemsche oud-leerlingen uit dejaren 1873—1898 de vragenlijsten min of meer volledig ingevuld terugzonden. Daarvan vonden 28 een betrekking in de huishouding, 6 in de school, 6 in huisarbeid, 4 in den winkel. Slechts 20 konden geheel en 5 gedeeltelijk in eigen onderhoud voorzien; slechts 4 konden zorgen voor den ouden dag. De maatschappelijke resultaten der laatste 12 jaren zijn ons geheel onbekend. De Industrieschool voor Meisjes te ’s-Gravenhage, thans gevestigd van Diemenstraat 202, opgericht door een Commissie uit de departementen der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, en van de Maatschappij tot nut van ’t algemeen, en uit de afdeelingen der Vereeniging tot bevordering van Fabrieksen Handwerksnijverheid te ’s-Gravenhage, werd 2 October 1876 geopend op den Gedempten Burgwal. Het doel van deze school, die eveneens onder de bescherming staat van H. M. de Koningin-Moeder, is evenals van de Amster damsche school: «opleiding van meisjes tot de kennis en uitoefening van verschillende vakken van kunst en nijverheid, waardoor zij in staat gesteld worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien." Zij worden dat op een zeer breede en stevige basis. De leerlingen, die op 12 jarigen leeftijd worden aangenomen, ontvangen in de eerste 3 jaar onderwijs in nuttige en fraaie handwerken, machinenaaien (van de 2e klasse af), waschbehandeling, wolle- naaien (van de 3e klasse af), ornamentteekenen, bloemteekenen en ontwerpteekenen, en óók aanvullend lager onderwijs. En het is inderdaad bewonderenswaardig, wat daarmee, in 3 jaar tijds, met meisjes die zóó van de lagere school komen, wordt bereikt. Bij ieder vak wordt rekening gehouden met de eischen, die het leven later aan de leerlingen stellen zal. In de taal les worden er brieijes geschreven en advertenties opgemaakt. De prentbriefkaarten aan den muur, in de aardrijkskunde les gebruikt, hebben betrekking op het bedrijfsleven: wij zagen er de kaasmarkt te Edam, de veemarkt te Hoorn, en tal van provinciale costuums. De beginselen der natuurkunde worden door de leerares voortdurend0 in verband gebracht met de beginselen der gezondheidsleer. De rekenvoorbeelden zijn uit het handelsleven gegrepen. Ook bij het opmaken van het leerplan voor het teeken-onderwijs hield men voortdurend het oog gericht op het later te beoefenen vak; inzonderheid het ontwerpen en uitvoeren van fraaie handwerken. Zoowel het teekenen, als het stileeren en kleuren van bladeren en bloemen, eerst naar de natuur, later ook uit het hoofd, is tot dat doel uitnemend geschikt; behalve dat het ook op zichzelf veredelend werkt, de vaardigheid verhoogt, den blik scherpt, den smaak kuischt, en nieuwe frissche, onuitputtelijke bronnen opent voor gezond levensgenot. Op dezen breeden en stevigen onderbouw rust dan de bovenbouw van de cursussen, welke de eigenlijke verstrekken, ofschoon men na voldoend examen óók tot de cursussen wordt toegelaten, zonder de eerste 3 klassen te hebben doorloopen n.l. cursus A, die opleidt voor het examen nuttige handwerken; cursus B, 2-jarig, voor het examen fraaie handwerken; cursus C, voor lingerie-naaien; cursus D, 2-jarig, voor wollenaaien, cursus E, voor waschbehandeling en strijken; en cursus F, 3-jarig, voor boekhouden. Cursus C. schijnt, ofschoon het uitnemende onderwijs ten nauwste aansluit aan de praktijk en verscheiden oud-leerlingen zeer goede betrekkingen vonden, toch steeds minder te trekken. Fraaie handwerken daarentegen, wollenaaien en boekhouden zijn zeer en voortdurend meer gezocht. Zoo telden in het schooljaar 1908 09 cursus A. 38 leerlingen; B: 13; C: 5; D; 27; F: 23. In het schooljaar 1909-10: cursus A: 32; B: 21; C: 2; D: 28; F: 17. De school leidt, behalve voor de acte nuttige en fraaie handwerken, en het schooldiploma linnen-naaien, wollenaaien en boek- houden, welke drie laatste diploma’s worden uitgereikt na een examen, afgenomen ten overstaan van een mannelijken of vrouwelijke deskundige, óók op voor het examen boekhouden van de Vereeniging van Leeraren, en van de Federatie. Voor de resultaten van het onderwijs hebben wij ook hier weder, althans voor de jaren 1876—1898, de beste bron in Mejuffrouw van Wijlens statistiek, die voor ’s-Gravenhage tamelijk volledig kon zijn, dank zij de geregelde aanteekening, die de directrice in haar stamboek van de namen en adressen der oud-leerlingen houdt. In 1898 waren er 281 oud-leerlingen die gedurende 2 jaar of langer de school hadden bezocht. Ook hier blijkt dus het tusschentijdsch vertrek zeer veelvuldig te zijn geweest. Slechts van 13 had men geen juiste aanwijzing van woonplaats meer; van de 268 overigen bleef slechts van 18, waarvan 10 buiten Europa vertoefden, de vragenlijst oningevuld. 'öJ ö ■ Van de 250 dus die inlichtingen verstrekten, antwoordden op vraag 1 . naar den aard van haar werkkring, 103 dat zij een huishoudelijke betrekking hadden gevonden, 93 een betrekking in de school, 30 op een kantoor of bureau, 23 in een winkel, 18 een particuliere betrekking, ij op een atelier, 15 in huisarbeid, en nog een enkele hier en daar een anderssoortige betrekking. Daar aldus het getal 250 niet onbelangrijk overschreden wordt, moet in de opgave ergens een fout zijn geslopen. Maar in ieder geval valt in het oog, dat verreweg de meeste oud-leerlingen in huis, school en kantoor J) haar toekomst vonden, terwijl ook hier weder een in verhouding zeer klein percentage in het bedrijfsleven optrad. De honderden Haagsche naaisters, kleedermaaksters en modistes werden en worden voor het meerendeel nog aan de Industrieschool niet opgeleid. ) Mejuffrouw van Wijlen teekent hierbij aan; „Toen ... eenigejaren geleden de Koninginnen de Haagsche Industrieschool bezochten, vroeg H. M. de Koningin-Regentes mij, of de meisjes, als zij de school verlieten en als boekhoudster optraden, dan dadelijk in eigen onderhoud konden voorzien, of dat zij voor minder loon werkten dan de mannen. Dat zij geheel in eigen onderhoud konden voorzien, durfde ik H. M. niet verzekeren, maar wel, dat wij haar, zooveel wii konden, weerhielden om te gaan arbeiden voor een te laag loon. Thans zou ik, dank zij de enquête, H, M. kunnen zeggen, dat van de 30 oud-leerlingen onzer school, die als boekhoudster werkzaam zijn, ongerekend de gehuwden, 21 geheel en 3 gedeeltelijk in eigen onderhoud voorzien en 10 geheel en 1 gedeeltelijk voor den ouden dag zorgen en ik zou er bij willen voegen, dat ik enkele gegevens heb, waaruit blijkt, dat waar wij vrouwen marktbederfsters worden genoemd, juist mannen de door mijne leerlingen niet aangenomen te laag gesalarieerde betrekkingen gingen vervullen.” Van de 250 konden 105 geheel, en 36 gedeeltelijk in eigen onderhoud voorzien, terwijl 28 geheel en 9 gedeeltelijk voor den ouden dag zorgden. Van de jaren na 1898 zijn ons geen cijfers bekend. Wel weten wij, ten deele uit mondelinge mededeelingen der directrice, dat vele der latere oud-leerlingen zeer goede betrekkingen bekleeden. Zoo zijn bijv. de directrice der Industrie- en Huishoudschool te Alkmaar, de voormalige directrice der Koninklijke Nederlandsche Kantwerkschool, en verscheiden leeraressen aan andere Industriescholen, oud-leerlingen der Haagsche school. Degenen die de acte nuttige handwerken hebben behaald, vinden meestal aanstonds plaatsing als volontaire, en later een vaste aanstelling als handwerk-onderwijzeres aan de gemeente scholen. De boekhoudsters krijgen goede kantoorbetrekkingen. De bezitsters der acte fraaie handwerken worden somtijds geplaatst als ontwerpsters of werksters in handwerk-, behangers- of meubelzaken. De weinige linnennaaisters worden in de groote lingerie-zaken gaarne aangenomen. Ook hebben sommige de zaak van haar vader voortgezet, of zijn een eigen handwerk- somtijds een hoedenzaak begonnen. Verreweg het minste resultaat behaalt de «wollenaaister». Wèl is een heel enkele coupeuse geworden, terwijl hier en daar een oud-leerlinge op een atelier werkzaam is, maar daar aan de school zelve een atelier ontbreekt en de leerlingen, hoewel voortreffelijk onderlegd en vooral heden ten dage ook wat smaak, inzicht en vaardigheid betreft veel beter ontwikkeld dan vroeger het geval was, x) toch niet anders te maken krijgen dan het uitteraard naar stof, snit en versiering eenvoudige goed voor zichzelve en eigen familieleden, is de opleiding voor costuumnaaister aan de Haagsche school niet voltooid. Negen jaren na de Haagsche, in 1885, werd de Rotterdamsche Industrieschool (thans gevestigd Schietbaanstraat 26) aan de Nieuwe Haven geopend. Ook hier is het doel: «het opleiden in vakken van handarbeid of nijverheid, in of buiten het huisgezin, voor het onderhoud van vrouwen en meisjes geschikt.» De algemeene cursus bestaat uit 3 jaren, verdeeld over 6 halfjaarlijksche klassen. In de eerste 2 klassen ontvangen alle leerlingen hetzelfde onderwijs; van de 3e klasse af worden de leer- *) Juist na dit eindexamen werden, naar ons ter oore kwam, enkele oud-leerlingen als werksters geëngageerd in eene der grootste costuum-zaken der hofstad. lingen ingedeeld naar de opleiding die zij zich gekozen hebben: voor costuumnaaien, linnennaaien, kunstnaaldwerk of boekhouden. Ook de Rotterdamsche school maakt klaar voor het examen nuttige enAaai^Werken; voor het school-diploma boekhouden, voor het boekhouddiploma van de Vereeniging van Leeraren in het boekhouden, en de Federatie van Handels- en Kantoorbedienden-Vereenigmgen; ook hetgeen aan de tot dusver genoemde scholen, met uitzondering van de Amsterdamsche, niet geschiedt voor het diploma stenographie A. en 8., systeem Stolze Wéry; terwijl ten slotte ook een schoolgetuigschrift voor costuumnaaien wordt uitgereikt. Deze laatste opleiding: voor «dames-kleedermaker», zooals het daar ietwat moderner heet, is inderdaad in Rotterdam de hoofdzaak. Het voortreffelijke teeken-onderwijs is inzonderheid op het costuum-vak in zijn vollen omvang ingericht. Veel plaats wordt ingeruimd aan het geheugenteekenen; aan het vergrooten en verklemen van voorwerpen en modeplaat-figuren; terwijl aan het einde der opleiding zelfs afgewerkte costuums en mantels op ware 'vorden m tekening gebracht. Daar het atelier gelegenheid biedt, om ook zeer kostbare toiletten te vervaardigen, bont te bewerken en rijke versiering aan te brengen, wordt het vak er inderdaad grondig en in zijn geheel geleerd. Na afloop van den dne-jarigen cursus is de leerling vergenoeg wVOru-erd’ -.°m Cen gewllde werkkracht op een atelier te Wie bijzonderen aanleg heeft voor het vak, en zich als coupeuse, hoofd van een zaak of leerares wenscht te vestigen, kan nog eenige jaren op het atelier werkzaam blijven voor hare verdere vorming. Bij de herhaaldelijk genoemde enquête werd uit Rotterdam van 74 oud-leerlmgen antwoord ontvangen op de vragenlijst. Bij het ziften der antwoorden op vraag I moet ook hier een fout zijn binnengeslopen, daar de samengetelde getallen een grooter getal dan 74 opleveren. Zeker is het, dat niet minder dan i4costuumnaaister werden, terwijl bovendien 13 werkzaam waren op een ? “/ «huisnaaister», zoodat 34, dat is bijna de helft, in het bedrijfsleven haar_ middel van bestaan vonden; 27 werden onderwijzeres ; slechts o vonden een kantoor-, 4 een winkelbetrek.g’ 1 werd machme-borduurster en 1 kunstnaaldwerkster Niet minder dan 48 konden geheel en i 3 gedeeltelijk in eigen onderhoud voorzien, respectievelijk 64,7% en i7,S "/„ terwijl voor Amsterdam het percentage is 56 en 7; voor Arnhem 45,4 en 114- voor den Haag 42 en 14,4. Ook het percentage van degenen die geheel of gedeeltelijk konden zorgen voor den ouden dag, was te Rotterdam iets gunstiger dan in de andere plaatsen, nl 14,9 en 2,7 tegen 12 en 4 te Amsterdam, 11,2 en 3,6 te 's-Gravenhage en 9,1 te Arnhem. De school te Rotterdam gelijkt dus het meest op het ideaal, dat wij ons van een Industrie-school voor oogen stelden. Er wordt géén huishoud-onderwijs gegeven. De examen-opleiding staat er op den achtergrond. Vóórop staat er de zeer breede opleiding tot «kleedermaakster» in den ruimsten zin des woords. Het geeft te denken, dat juist deze inrichting algemeen erkend wordt als de beste in den lande, terwijl een belangrijk grooter aantal oud-leerlingen dan van andere industrie-scholen in eigen onderhoud blijkt te kunnen voorzien. Wanneer wij de 4 tot dusver behandelde scholen met elkander vergelijken, dan zien wij, dat de school te Amsterdam, die een tijdlang een specialiteit is geweest wat de opleiding der apothekersbedienden betreft, tegenwoordig door haar ouderwetsche inrichting, het gebrek aan een leidend beginsel in het onderwijs en aan onderlinge eenheid en methode bij de onderwijskrachten, dringend algeheele reorganisatie noodig heeft. In de school te Arnhem zijn de huishoud vakken vrijwel de hoofdzaak. Te ’s-Gravenhage wordt het meeste werk gemaakt van de kantoor-opleiding en de opleiding voor fraaie handwerken en ontwerpen, terwijl vooral het voortgezet lager onderwijs er voortreffelijk wordt gegeven, en het teeken-onderwijs zich inzonderheid richt naar de behoeften der kunstnaaldwerkster. Te Rotterdam is, ofschoon ook de andere opleidingen er uitnemend verzorgd worden en het onderwijs in de kunstnaaldwerkklasse aan een bij uitstek fijn artistiek voelende persoonlijkheid is toevertrouwd, de opleiding voor «kleedermaakster» hoofdzaak. De verschillende vakken grijpen prachtig in elkaar, vullen elkander aan, en zijn, hoezeer er tevens voortdurend algemeen ontwikkelend en karakter-vormend wordt te werk gegaan, toch steeds ') o door Mevrouw Welcker-de Wit in haar Verslag over het Industrie onderwijs (voor meisjes) in Nederland, opgenomen in Het onderwijs in Nederland, uitgegeven tijdens de Algemeene en Internationale Tentoonstelling te Brussel in 1910, door de Nederlandsche Afdeeling, Groep I. op de praktijk des levens gericht. Ook het teekenen is er vakteekenen, in de beste en ruimste beteekenis. Ofschoon deze eigenaardigheden der 4 oudste Industrie-scholen ongetwijfeld duidelijker nog aan het licht zouden komen, indien er heden ten dage andermaal een enquête werd gehouden naar de maatschappelijke resultaten van het onderwijs, toch zijn ook reeds uit de door Mejuffrouw van Wijlen samengestelde statistiek de kenmerkende hoedanigheden der 4 scholen zeer goed waar te nemen. Wij laten hier het meest karakteristieke gedeelte er uit volgen In de latere jaren zijn nog slechts twee eigenlijke Industriescholen opgericht: te Groningen en te Zutphen. Amsterdam Arnhem ’s-Gravenhage Rotterdam Industrieschool te CO 1 1 1 ~ o Apotheek 3 M ?3 W W P3 S5 O 05 03 N5 NS 05 » Huishouden 26 •/. 14,3 ,, 37,2 , 36,5 „ School V* 4». j W W >, V. o ' Huisarbeid NS 00 \ 1 1 1 o Costuum- en Huisnaaister »-*■ NS j M- t—*■ j jaar van haar bestaan 254, tegen 677 voor volledig onderwijs ingeschrevenen; in de tweede 121 jaar van haar bestaan luidden die cijfers 403 tegen 744. *) Of ook van andere Industrie-scholen het aantal hospitanten stijgende is, weten wij niet: gegevens daaromtrent werden ons niet verstrekt. Maar in ieder geval is in de meeste Industrie scholen het aantal meisjes dat svoor eigen gebruik* de lessen volgt, groot. Het spreekt vanzelf, dat het geenszins in onze bedoeling ligt, aan deze soort leerlingen den toegang tot de school te ontzeggen. Wèl zijn wij er vast van overtuigd, dat er niet hard genoeg gewerkt kan worden om bij de ouders ook in die kringen het gezonde denk! eeld te doen ingang vinden, dat hun dochter, even goed als hun zoon, een vak moet kiezen en daarin volledig moet worden opgeleid, opdat zij in ernstige inspanning lichaam en geest leere stalen; de fierheid leere kennen van in eigen onderhoud te voorzien; de levensbevrediging vinde, welke, van uiterlijke omstandigheden onafhankelijk,geregelde dagelijksche arbeid schenkt, wanneer deze met aanleg en neiging overeenstemt; en tegenover den man die haar mocht ten huwelijk vragen in waarheid vrij sta, zoodat zij onbelemmerd de stem van haar hart kan volgen. Ongerept ook van ziel, gegroeid in energie en gesterkt in karakter, ’) Dit ongunstige cijfer treft dubbel, omdat overigens over de resultaten van het onderwijs slechts te roemen valt. Terwijl toch gedurende de eerste 121/s jaar van de 677 voor volledig onderwijs ingeschrevenen 457 de school verlieten vóórdat de 3-jarige cursus was afgeloopen, tegen slechts 220 die het onderwijs ten einde toe volgden, waren die cijfers voor de tweede 121/3 jaar 343 tegen 401; een buitengewone vooruitgang, die wèl bewijst, hoezeer de Rotterdamsche bevolking de voordeelen van een voltooide opleiding begint te waardeeren. zal zij dan de huisvrouwen- en wellicht ook de moedertaak te gemoet gaan, zoodat, ook wanneer zij op den duur het geleerde niet in toepassing mocht brengen, het geld, aan hare opleiding besteed, in geenen deele zou zijn weggegooid. Nog al te weinigen blijken wat deze opvatting betreft aan onze zijde te staan, en het zal, vreezen wij, nog geruimen tijd duren, eer onze denkbeelden te dezen opzichte door besturen en directiën der betreffende onderwijsinrichtingen zullen worden gedeeld en in toepassing gebracht. Op het tijdstip onzer kennismaking met mejuffrouw Steiner, directrice der Industrieschool te Amsterdam, was deze juist gereed gekomen met een plan van reorganisatie. Mocht dat plan worden goedgekeurd door het bestuur, i) dan zouden in mejuffrouw Steiner’s oog vele verbeteringen zijn ingevoerd: ie. de 3 opleidingen: voor het examen Lager Teekenen, apothekersassistente en boekhoudster, welke h. i., en ook o. i., niet op een Industrie-school thuis behooren, en die geheel buiten het verband staan der overige opleidingen, zouden verdwijnen; 2e. het lager onderwijs zou, wat leerstof zoowel als verdeeling betreft, eenerzijds algemeen ontwikkelend werken, en anderzijds toch geheel op de praktijk zijn ingericht, terwijl het aan alle leerlingen ten goede zou komen en voortdurend voeling zou houden met de eigenlijke vakopleiding; 3e. het teekenen zou vakteekenen worden, en niet onderwezen worden om zijns zelfs wil, maar uitsluitend als onontbeerlijk hulpvak voor alle beroepen, waarvoor de school opleiding verstrekt; 4e. ook fraaie handwerken zou, behalve voor degenen die van het kunstnaaldwerk haar middel van bestaan wenschten te maken, niet meer gedoceerd worden als afzonderlijk vak, maar uitsluitend in verband met het linnen- en costuumnaaien; se. de afdeeling nuttige handwerken zou geheel worden gereorganiseerd: het hand-naaien zou vervangen worden door machine-naaien; in plaats van lang te peuteren over enkele kleedingstukken, zouden de leerlingen vlug en veel moeten afwerken, zoodat zij zich tot vaardige, bruikbare werkkrachten konden ontwikkelen; 6e. ten behoeve van de aanstaande werksters in groote lingerie-, costuum-, en handwerkzaken zou de opleiding in kunstnaaldwerk worden losgemaakt van die voor de acte, terwijl ten behoeve van de meisjes die examen fraaie handwerken wilden x) Ot de sinds het begin van den cursus 1911/1912 tot stand gekomen reor ganisatie der school in alle onderdeelen met mejuffrouw Steiner’s plan overeenkomt, is ons onbekend. doen, maar niet den lingerie-cursus wilden doorloopen, de opleiding voor de acte fraaie handwerken zou worden losgemaakt van die voor de nuttige handwerken. Toch voldoet dit ontwerp-leerplan de directrice zelve niet in allen deele. En wel, omdat zij gaarne de school tot een volslagen opleidings-inrichting zou willen maken. De omstandigheden maken dat evenwel onmogelijk. Mejuffrouw Steiner schrijft dienaangaande: «Ik heb rekening moeten houden met bestaande toestanden en bestaande onderwijskrachten. Sinds jaar en dag wordt de Industrieschool bezocht door een groep meisjes, die niet komen om de school af te loopen, ook niet om voor een vak te worden opgeleid. De lagere school heeft haar taak aan haar afgedaan. De ouders rekenen het zich tot plicht, de kinderen nog een jaar of twee, drie, op school te laten. De kinderen zijn geen hoogvliegers. Op andere scholen worden zij niet toegelaten. De Industrieschool is hun toevlucht. Om der wille van die kinderen heb ik in mijn plan moeten opnemen twee neutrale klassen. *Dan wordt ook sinds jaar en dag de Industrieschool bezocht door toekomstige bezitsters van de acte nuttige en fraaie handwerken. Om hunnentwille heb ik in mijn plan moeten opnemen de examenklassen. Er zijn afdeelingen met overtollige onderwijskrachten. Er zijn afdeelingen met onvoltallige onderwijskrachten. Er zijn afdeelingen te veel, zooals kartonneeren en zooals kunstnaaldwerk met de onderafdeeling kantwerken. Ik kan geen teekeukracht gebruiken voor costuumnaaien en geen kantwerkster of kartonleeraar voor linnennaaien. Ik moet elk in zijn vak laten en dus op den rooster uren uittrekken voor vakken, die ik liever vervangen zag door andere vakken. De afdeelingen Linnennaaien, Costuumnaaien en Kunstnaaldwerk zullen enkele beroepswerksters opleveren. Maar de zuivere Vakschool zou méér beroepswerksters opleveren. De beroepswerkster heeft er op tegen, door 2 neutrale klassen heen te gaan.> Mèt mejuffouw Steiner zouden wij gaarne langzamerhand de Industrie-school tot een zuivere vakschool willen hervormen. Hopen wij eenerzijds deze evolutie zich te zien voltrekken, door het aantal meisjes dat «voor niets» wordt opgeleid aan de Industriescholen en verwante inrichtingen steeds geringer te doen aan den anderen kant meenen wij, dat evenmin aan de Industrie school als aan de school voor voortgezet onderwijs de huishoudvakken op den rooster van werkzaamheden behooren voor te komen. Deze overtuiging is in lijnrechten strijd met de meening van mevrouw van Reenen-Völter, die in een hoogst belangrijke bijlage heeft uiteengezet, hoe in andere landen, met name de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Engeland, Schotland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, Duitschland, België en Frankrijk dit huishoudonderwijs tot de gewone leervakken der lagere school behoort, en hoe zij wenscht, dat het in het vervolg gedurende de 2 laatste der 8 verplicht te stellen schooljaren ook hier te lande zal worden ingevoerd. En wat de eigenlijke vakschool betreft, daaromtrent schrijft mevrouw van Reenen: «Uitgaande van de gedachte, dat elk meisje, dat door de uitoefening van een technisch vak in haar onderhoud voorziet, geroepen kan worden om aan het hoofd eener huishouding te staan, ja, dat dit toch de hoofdroeping der vrouw zal blijven, en dat het geluk van het gezin niet slechts afhangt van haar willen, maar vooral ook van haar kunnen, heeft men gemeend scholen te moeten oprichten, die haar voorbereiden voor hare dubbele taak, scholen, wier doel het is: goede huisvrouwen, en technisch gevormde, met vakkennis toegeruste werksters voor de verschillende vakken van vrouwenarbeid te vormen, meisjes, die verantwoordelijkheidsgevoel bezitten, en die geleerd hebben, sne\, accuraat en intelligent den arbeid te volvoeren, dien zij op zich genomen hebben.» Met volkomen eerbiediging van deze meening, die van de stichtster der Alkmaarsche Huishoud- en Industrieschool zeker niet als ijdel luchtkasteel mag worden genegeerd, en die bovendien vele aanhangers in den lande telt, zij het ons vergund, met de schrijfster van oordeel te verschillen. De leerlingen der Industrie-scholen en verwante inrichtingen komen voort uit de breede lagen van onzen middenstand, loopend van het gezeten arbeidersgezin tot de hoogere welstandsklasse. De scholen worden bezocht door dochters van arbeiders, onderwijzers, onderofficieren en officieren, beambten en ambtenaren, grootere en kleinere winkeliers, weduwen ook van iederen rang en den meest verschillenden vermogensgraad. Waar nu voor velen dezer het er niet op aankomt, of de opleiding wat korter of langer duurt, daar is het integendeel voor vele anderen, voor de kinderen van den kleinen neringdoende, den handwerksman of de arme weduwe, van het allergrootste gewicht, dat de opleiding haar zoo spoedig mogelijk in staat stelle, het geleerde productief te maken en op eigen wieken te drijven. Een zéér groot aantal meisjes, die wél van het i?e of 13e tot het 15e of 16e jaar de vakschool kan bezoeken, zou de school niet ten einde kunnen volgen, als de opleiding tot het 17e of 18e jaar werd voortgezet. En nu is het de vraag: wat op te offeren? Een weinig algemeene ontwikkeling en praktische kennis in huishouden en koken, terwijl de schaarsche beschikbare tijd grootendeels besteed wordt aan de breed opgevatte voorbereiding voor het eigenlijke beroep? Of, omgekeerd, moeten de breedere algemeene ontwikkeling en de praktische kennis van huishouden en koken behouden blijven, maar het meisje half opgeleid de maatschappij worden ingestuurd? Wij voor ons kiezen zonder aarzelen het eerste. Het offer der breedere algemeene ontwikkeling betreuren wij daarbij; dat van de vaardigheid in huishouden en koken, niet. Geenszins, omdat het aan onze aandacht ontsnapt, hoezeer gezonde hygiënische begrippen en praktische huishoudelijke bekwaamheden de huisvrouw ten goede komen, en van hoe groote beteekenis deze moeten worden geacht voor het lichamelijk welzijn en het geluk der geheele bevolking. Integendeel, wij zijn daarvan zoo innig overtuigd als iemand maar wezen kan. Alleen zouden wij de zaak anders geregeld willen zien. Wij staan niet op het standpunt van degenen die zeggen: huishoudelijke kennis heeft ieder meisje van noode; die vakken moeten dus door allen worden geleerd. Sommigen moeten bovendien zich bekwamen in eenig vak om er later haar middel van bestaan van te maken, doch dat komt pas in de tweede plaats. Onze overtuiging is daarentegen déze: 'teder meisje moet worden opgeleid voor een beroep; degenen die dat beroep reeds op jeugdigen leeftijd moeten uitoefenen, mogen niet belemmerd worden door lessen in hetgeen zij misschien nooit in toepassing zullen brengen. Trouwt het meisje later wél, dan is het tijd genoeg, zich die huishoudelijke bekwaamheden eigen te maken. De meisjes die studeeren, die opgeleid worden in eenig vak van kunst, de aanstaande kunstnijvere, de onderwijzeres, vroedvrouw, telefoniste, ambtenare bij den dienst der posterijen en telegrafie die allen missen de huishoudelijke vakken als verplichte leervakken in haar opleidingsprogram. Waarom zouden dan juist degenen die zich voorbereiden voor eenigen tak van nijverheid door zulk een dubbelen last moeten worden bezwaard? Nogmaals zij hier, ter vermijding van misverstand, herhaald, dat wij specifieke voorbereiding der huisvrouw althans tot het materieele gedeelte van de taak die haar wacht, ten warmste toejuichen. Wij meenen alleen, dat die voorbereiding op andere wijze en andere tijdstippen geschieden moet, dan door mevrouw Van Reenen en velen mèt haar wordt gewenscht. o Vooreerst zou reeds de lagere school den leerlingen eenige elementaire hygiënische begrippen kunnen bijbrengen. Verder zou op de vakschool, gedurende de uren, aan het algemeen ontwikkelend onderwijs gewijd, het op de lagere school geleerde kunnen worden bevestigd en met een weinigje primitieve kennis omtrent den bouw van het menschelijk lichaam, de voornaamste levensverrichtingen en de beteekenis van frissche lucht en zonneschijn, kunnen worden uitgebreid. Bij de materialenleer, de behandeling van de eigenschappen der verschillende stoffen, en bij de kniples, worden, indien die lessen tenminste gegeven worden door een leerares die tegen hare taak is opgewassen, de voornaamste begrippen omtrent de eischen eener gezonde, doelmatige kleeding den leerlingen vanzelf en ongemerkt ingeprent. Alleen de meer bijzondere vakkennis die de huisvrouw behoeft van koken, voedingsleer, huishoudkunde in engeren zin en waschbehandeling, zou het meisje later, in de maanden welke aan haar huwelijk voorafgaan, moeten worden bijgebracht, en wel door cursussen, die immers aan de meeste Kook- en Huishoud- en Huishoud- en Industriescholen reeds verbonden zijn, en die, mocht déze soort van leerlingen in aantal toenemen, op den duur in het bijzonder met het oog op hare behoeften zouden kunnen worden gereorganiseerd. Dit stelsel brengt volgens onze opvatting vele voordeelen mede: ie. de meisjes die ongetrouwd blijven, worden niet lastig gevallen met allerhande specifieke kennis en kundigheden, die zij nooit in toepassing zullen behoeven te brengen; 2e. de meisjes uit den kleinen burgerstand en de arbeidersklasse, die ook volgens mejuffrouw Steiner’s meening niet tot haar 17e of 18e jaar kunnen wachten totdat ze haar kost beginnen te verdienen, worden niet belemmerd in de voorbereiding tot haar eigenlijke vak, en zullen daardoor vermoedelijk in belangrijk minder aantal dan tot dusver het geval is de school na half-voltooide opleiding verlaten 5 3e. degenen die wèl tot een huwelijk komen, leeren dan, handig geworden door haar vaardigheid vereischend beroep; methodisch te werk gaand, doordat ze, zij het in eenigszins andere richting, gedurende eenige jaren geschoold zijn; volwassen gewor- den, dus met een geheel ander aanpassingsvermogen dan van een kind in de ontwikkelingsjaren te verwachten is; en bovenal vol belangstelling voor hetgeen ze zoo dadelijk in eigen huishoudentje, voor zichzelve en den man dien zij liefhebben, in praktijk zullen gaan brengen .. . leeren dan in 3 a 6 maanden wellicht spelenderwijs wat op 13—rs-jarigen leeftijd IV2 of 2 jaar ingespannen arbeid vergt. Evenwel, ook hiermede zijn wij nog niet aan het einde onzer wenschen gekomen. Behalve dus dat wij hopen, het aantal «hospitanten» voortdurend te zien verminderen, en de huishoudvakken te zien verdwijnen van de Industrie-school en, met uitzondering van die plaatsen die voor de vestiging eener vakschool ongeschikt zijn, niet te zien invoeren aan de school voor voortgezet onderwijs, koesteren wij nog een derden wensch, n.l. dat de Industrieschool voor het meisje hetzelfde moge worden wat de Ambachtsschool voor den jongen is: de inrichting, waar de leerlinge die later haar brood zal verdienen in het nijverheidsvak waarin de vrouw van oudsher heeft uitgemunt, en dat altijd min of meer als het haar in het bijzonder toekomend domein is beschouwd, hare volledige opleiding vindt; een opleidingsschool dus voor de naaldvakken in den ruimsten zin. Hier ontmoeten wij weder mejuffrouw Steiner, die eveneens in de naaldvakken de eigenlijke kern ziet der Industrieschool, en die naaldvakken over 3 groote Afdeelingen: Linnennaaien, Costuumnaaien en Kunstnaaldwerk, verdeelt. Wij zouden, evenals zij, gaarne de laatste afdeeling doen vervallen ; ofschoon wij geen principieel bezwaar hebben tegen de handhaving, en ofschoon wij dit behoeft geen betoog fraaie handwerken als onontbeerlijk bestanddeel van de opleiding tot lingerie-naaister en costuumnaaister zouden willen behouden. Daarentegen zouden wij een nieuwe afdeeling willen stichten voor het hoedenmaken, dat ook in Frankrijk, Hongarije, in Baden, aan de Frauenarbeits-schule te Karlsruhe, te Reutlingen in Wurtemberg, en te München aan de Industriescholen onderwezen wordt, en dat ook mevrouw van Reenen-Völter, aan wier monografie wij deze gegevens ontleenen, in ons land zou willen invoeren. Wat de andere nieuwe vakken, door mevrouw van Reenen voorgesteld, betreft, kunnen wij ons ten opzichte van het corsettenmaken geheel met hare zienswijze vereeuigen. Ook voor het veelal daarmede verbonden beroep van «bandagiste» moet men o.i. op de Industrie-school kunnen worden voorbereid. Bij het costuum-vak zou- den wij uitteraard het geheele mantelvak, en de bontbewerking willen betrokken zien. Het maken van ondergoed zou zich moeten uitstrekken tot het «op maat» werken, zooals dat in Frankrijk en België geschiedt. De geheel van de onze verschillende fransche of belgische snit zou vermoedelijk in den beginne door een fransche of belgische bekwame coupeuse hier moeten worden ingevoerd, opdat de rijkere clientèle, die nü maar al te dikwijls haar linnengoed, voornamelijk voor uitzetten, in het buitenland bestelt, in eigen land eveneens hare gading kunne vinden. Het maken van kunstbloemen, het kunstig bewerken van veeren en leer, vakken eveneens door mevrouw Van Reenen gewenscht, moeten evenwel, naar onze vaste overtuiging, van de Industrieschool verre blijven. Over het algemeen heeft onze ervaring ons geleerd, dat in ons kleine land, met zijn weinig artistieke bevolking, terwijl bovendien het gevoel voor vorm en kleur lang niet altijd gevonden wordt bij de meest koopkrachtigen, de beoefening der nijverheidskunst slechts uiterst zelden, alleen bij het samentreffen van tal van gelukkige omstandigheden, een middel van bestaan oplevert. Vervaardigsters van artistieke handwerken verdienen het zout in haar eten niet. Een hoogst bekwame metaalbewerkster heeft tot les geven haar toevlucht moeten nemen. Ook een bekende houtsnijdster vindt in haar eigenlijke vak geen bestaan, en leert het, om althans iets te verdienen, weer aan anderen, die het leger der teleurgestelden aldus op hare beurt zullen vergrooten. Zeer bekwame en degelijk onderlegde vrouwen die kunstweven en leerbewerken tot een bron van bescheiden inkomsten trachtten te maken, hebben die poging moeten opgeven. Vandaar, dat wij de oprichting der Kunstweefschool, en de propaganda die voor het handweven als middel van bestaan gemaakt wordt ten zeerste betreuren, en de meisjes die zich tot ons wenden steeds afraden, zich voor dit schijnberoep voor te bereiden. Vandaar ook, dat wij de opleiding voor kunstnaaldwerkster gaarne uitsluitend in het leerplan van ééne of enkele Kunstnijverheidsscholen zagen opgenomen, waardoor het aantal leerlingen dat zich aan dat aanlokkelijke vak wijdt, om zich later ontgoocheld te vinden, belangrijk verminderen zou. Vandaar ten slotte, dat wij met kracht het denkbeeld meenen te moeten bestrijden, om nieuwe vakken van nijverheidskunst op de Industrie-school in te voeren. Hoeveel wij ook gevoelen, óók op zichzelf, d.w.z. zónder dat er eenig praktisch nut mede wordt beoogd, voor het ontwikkelen van den smaak bij het opgroeiend geslacht, en voor het aankweeken van eenig begrip van lijn en kleur; hoezeer wij ook overtuigd zijn dat de fraaie handwerken een onmisbaar element vormen bij de opleiding van lingerie- en costuumnaaisters, en dat het onderwijs in het teekenen, ofschoon voortdurend op het te beoefenen vak gericht, toch in ruime mate aesthetisch ontwikkelend behoort te zijn, tóch zouden wij ons ten zeerste er in verheugen, wanneer de vakken van nijverheids kunst langzamerhand geheel uit de Industrieschool werden verbannen, terwijl omgekeerd de vakken van nijverheid tot in het eenvoudigste werkstuk toe er tot vakken van »kunst« verheven werden 1 Dit resultaat zal evenwel nooit kunnen worden bereikt, tenzij aan de school het atelier verbonden is. Want, waar de op de ambachtsschool vervaardigde werkstukken, voor zoover ze niet vernietigd worden en het materiaal weder voor kleinere oefeningstukken wordt gebruikt, dikwijls worden verloot of aan werkgevers verkocht 1), daar kan deze weg ten opzichte der meeste op de Industrieschool vervaardigde werkstukken uit den aard der zaak niet bewandeld worden. Tenminste niet, voor zoover het de costuumafdeeling betreft; en waarschijnlijk evenmin voor de op maat gemaakte fijnere lingerie-voorwerpen en de duurdere hoedensoorten Wij ontveinzen ons geenszins de moeilijkheden, welke het schoolatelier met zich brengt. Vooreerst zal natuurlijk alleen door de leerlingen van het laatste jaar, geholpen door degenen die langer blijven dan den eigenlijken cursus, omdat zij zich verder wenschen te bekwamen, op het atelier mogen worden gewerkt. Anders toch zou van het vastgestelde leerplan, dat de meest gewenschte volgorde aangeeft, moeten worden afgeweken, en zouden wij den toestand terugkrijgen die door mejuffrouw Steiner in hare beschrijving van het «atelier-tijdperk» aan de Amsterdamsche Industrieschool terecht zoo streng wordt gelaakt Maar wanneer de bestellingen op een gegeven moment druk zouden loopen, kunnen wij ons voorstellen, hoe bezwaarlijk het moet zijn, van dien eenmaal gestelden gulden regel geen enkele maal af te wijken. En tóch, begint men eenmaal uitzonderingen te maken, en ook jongeren te laten medewerken, dan begeeft men zich op een hellend vlak, aan welks einde het atelier er niet meer is ten behoeve van de school, maar de school ten behoeve van het atelier. b Het ontstaan van de Ambachtsscholen en speciale Vakscholen, door Th. van Harderwijk, opgenomen in Het Onderwijs in Nederland, uitgegeven tijdens de Algemeene en Internationale Tentoonstelling te Brussel in 1910, door ile Nederlandsche Afdeeling, Groep I. Maar vooral dunkt het ons een bezwaar, dat in kleinere plaatsen de school den schijn op zich zal laden, aan de aldaar gevestigde zaken afbreuk te willen doen. Hoe die moeilijkheid te ontduiken, weten wij niet. Stelt de school den prijs hooger dan in de eigenlijke zaken gebruikelijk is, dan zal het publiek, dat dikwijls toch reeds tegenzin koestert tegen het laten maken door niet geheel volleerde krachten, niet in het school-atelier zijn bestellingen willen doen. Om een tegenwicht tegen dien afkeer te geven, zal de prijs eerder iets lager dan elders moeten worden gesteld. Het doeltreffendst zou misschien nog de maatregel zijn, om alleen tot bestuursleden en leeraressen, en door dezen geïntroduceerden de clientèle te beperken. Maar in géén geval mag o. i. de vrees, anderen concurrentie aan te doen, de school weerhouden van het werken op bestelling. Anders toch krijgen de leerlingen niet anders onder handen dan de eenvoudige kleeding voor zichzelven en familieleden, zoodat kostbare stoffen niet verwerkt worden, rijke en ongemeene garneering niet wordt aangebracht, bijzondere patronen niet worden uitgevoerd, verschillend materiaal, als kostbaar bont, fijne kant, nooit gehanteerd wordt. Zijn de leerlingen die de school aflevert bruikbare werkkrachten, dan zullen de gevestigde zaken, door gezond eigenbelang gedreven, ze tóch als rokkenwerkster, taillewerkster, kleedermaakster, of coupeuse engageeren. Aanbeveling verdient het zeker, zooals op sommige ambachtsscholen geschiedt, de leerlingen, nadat ze geleerd hebben goed te werken, ook er aan te gewennen vlug te werken; en bij elk afgeleverd werkstuk in een boekje het aantal uren te noteeren dat de leerling er aan heeft besteed, met daarnaast het aantal uren waarin een volslagen arbeidskracht hetzelfde zou kunnen afleveren Doch ook juist om dat vlugge werken te leeren, moet er véél worden afgeleverd, en is er dus een atelier noodig, waar bestelwerk, soms ook haastwerk, wordt aangenomen van den meest uiteenloopenden aard. Ofschoon wij dus de Industrieschool speciaal zouden wenschen te zien als opleidingsschool voor de naaldvakken voor degenen die zich in het bedrijfsleven een toekomst willen scheppen, wij zijn ons maar al te zeer bewust, dat noch in het heden, noch zelfs in de toekomst die inrichtingen enkel eu alleen die ééne opleiding tot dat ééne doel zullen kunnen verstrekken. Vooreerst is het aantal plaatsen waar een enkele Industrieschool zou kunnen bestaan, betrekkelijk gering. Wij onderschrijven dan ook ten volle het voorstel van de Staatscommissie, om naast de zuivere Industrie-scholen gecompliceerde inrichtingen: Kook Huishoud- en Industrie-scholen te doen verrijzen. Vooral dit dunkt ons in het concept der Commissie zoo juist gezien, dat geen enkele leerling gedwongen zal zijn, lessen te volgen die zij niet wenscht of niet noodig heeft voor haar doel. In de tweede plaats zullen er, naast degenen die opleiding in eenig naaldvak verlangen, om zich later in het bedrijfsleven een plaats te veroveren, altijd meisjes overblijven die zulk een vak willen leeren om er later les in te geven. Zelfs indien de door mevrouw van Reenen geprojecteerde Rijksopleidingsschool eenmaal tot stand komt, en alle aanstaande leerkrachten in de naaldvakken aan de meisjes-vakscholen aldaar gevormd zouden worden, dan zou toch de voorbereiding tot de acte naaldwerk die de bevoegdheid verleent tot het geven van onderwijs aan de lagere school en de school voor voortgezet onderwijs, kunnen en waarschijnlijk moeten geschieden aan de Industrieschool zélve. Wat de kantoor-opleidingen betreft deze behooren o. i. evenmin als de opleiding voor apothekers-assistente en voor de acte lager teekenen, op de Industrie-school thuis. Weliswaar zal er in de uren, voor het algemeen ontwikkelend onderwijs uitgetrokken, eenige bedrevenheid moeten worden bijgebracht in eenvoudige administratie, ten behoeve van die leerlingen, welke een eigen zaak denken op te richten, maar de opleiding voor het boekhoudexamen moet o. i. door andere onderwijs-inrichtingen worden overgenomen. Op de meeste Industrie-scholen wordt het meisje bovendien alleen klaargemaakt voor de enkele boekhoud-acte, terwijl slechts in weinige scholen ook stenographie en machineschrijven worden onderwezen. Beter nu, dan die onvolledige kantoor-opleiding op de Industrie-school te completeeren, dunkt het ons, ze geheel te laten vervallen; tenminste, zoodra de wensch der Staatscommissie, dat er lager handelsonderwijs gegeven zal worden in alle plaatsen waar daaraan behoefte bestaat, in vervulling is gegaan. In sommige gemeenten, waar reeds thans de gelegenheid om handelsonderwijs te genieten ruimschoots geboden wordt, wordt toch dit onderwijs aan de Industrieschool eveneens verstrekt. De directrice deelde ons mede, dat dit h. i. noodzakelijk was, omdat de meisjes dan tevens haar eigen kleeren leerden vervaardigen, terwijl de salarissen die haar op de kantoren werden uitgekeerd zóó laag waren, dat ze er onmogelijk haar goed buitenshuis van konden laten maken of koopen. Dit nu komt ons voor, een alleszins afkeurenswaardige cirkelgang te zijn: het meisje ontvangt een tweede rangs kantoor-opleiding; verdient te weinig om van te leven; moet dus, naast haar kantoorwerk, allerhande andere bezigheden verrichten, en komt zoodoende niet verder in haar eigenlijke vak. Ook hier zijn wij van oordeel: beter één ding goed, dan verscheidene half. Laat het meisje een goede opleiding genieten, even grondig als den jongen, en laat haar daarna zich niet tevreden stellen met een minderwaardige honoreering van haren alsdan gelijkwaardigen arbeid. Wil zij buiten noodzaak voor haar liefhebberij japonnen maken, waarom zou men het haar verhinderen? Maar a priori veronderstellen, dat ze haar eigen japonnen moet maken, omdat ze van haar salaris niet behoorlijk zal kunnen leven, dunkt ons fnuikend voor haar energie, en doodend voor haar eergevoel. Met ingenomenheid denken wij in dit verband aan den wenk, door Mejuffrouw van Wijlen indertijd aan hare leerlingen gegeven en door dezen getrouwelijk opgevolgd: een betrekking niet te aanvaarden, wanneer er een te gering salaris voor wordt uitgekeerd. Intusschen, al hopen wij, dat in de toekomst de kantoor-opleiding zal worden overgenomen door de lagere handelsschool, de opleiding voor de vakken van nijverheidskunst door de speciale kunstnijverheidsscholen, de opleiding voor apothekers-assistente door de apotheek, de opleiding voor kinderjuffrouw door de huishoudschool, wij zijn er ons niettemin zeer wel van bewust, dat die uitermate vreedzame omwenteling zich slechts langzamerhand voltrekken kan. Wij hebben dan ook alleen de richting willen aangeven, waarin de Industrie-school zich naar onze meening in de toekomst behoort te ontwikkelen. Wij hebben alleen wmschen willen kenbaar maken, welke wij nogmaals resumeeren, als volgt: ie. Het aantal meisjes dat de Industrieschool bezoekt, niet met het doel om er tot eenig beroep te worden opgeleid, moge gestadig verminderen. Deze soort van leerlingen worden weliswaar niet geweerd, maar het onderwijs mag in géén geval ooit in het bijzonder op hare behoeften berekend zijn 2e. De huishoud-vakken komen niet voor op het leerplan der Industrie-school, noch op dat voor het industrie-gedeelte eener gecombineerde Kook-, Huishoud- en Industrieschool. Scholen voor voortgezet onderwijs met huishoüd- en naaldvakken, eigenlijk beknopte vakscholen vormend, worden alleen opgericht in plaatsen, waar geen bepaalde vakschool gevestigd is of gevestigd kan worden. Aan alle bestaande en nog op te richten Kook- en Huishoudscholen worden ’s avonds cursussen gegeven, waar door meisjes die in het huwelijk zullen treden en die overdag haar werk hebben, een 3 a 6 maandelijksche cursus in verschillende huishoudelijke vakken kan worden gevolgd. 3e. De kern der Industrie-school en van het industrie-gedeelte der Kook,- Huishoud- en Industrieschool vormen de naaldvakken in den ruimsten zin. De opleiding zij in alle onderdeden ingericht op de praktijk, en in hoofdzaak berekend op de behoeften van degenen die later als hoofd of ondergeschikte in het bedrijfsleven willen optreden. 4e. De opleiding voor eenig examen in één der naaldvakken treedt op den achtergrond. Leerkrachten mogen bij tientallen, arbeidsters in het bedrijfsleven bij honderdtallen worden gekweekt. se. De opleiding voor de acte lager teekenen, tot apothekersassistente, kinderjuffrouw, voor kantoorbetrekkingen en de vakken van nijverheidskunst, worden langzamerhand door andere, hetzij bestaande hetzij nieuw op te richten scholen overgenomen. 6e. Kunstnaaldwerk worde alleen onderwezen, in zooverre het noodig is voor de vorming van goede lingerie- en costuumnaaisters. ye. Zoowel het lager onderwijs, als het teekenen en eene eventueel te onderwijzen vreemde taal worden gedoceerd, met het oog op de praktijk der te leeren en later uit te oefenen vakken, zonder dat daarom evenwel het algemeen ontwikkelend en hetaesthetisch vormend element verwaarloosd worden. De te verwerven kennis en vaardigheid in die vakken worden beschouwd als middel, niet als doel op zichzelf. De verschillende vakken moeten elkander steunen en aanvullen. Be. De naaldvakken worden verdeeld in 3 groote afdeelingen; de lingerie-, de costuum-, en de hoeden-afdeeling. In de lingerie afdeeling worde ook de corsetten-maakster en de bandagiste gevormd. De costuum-afdeeling omvatte ook het mantelvak en de bontbewerking. ge. Aan de Industrieschool en het industrie-gedeelte der Kook- en Industrieschool worde een atelier verbonden, waar bestellingen worden opgenomen voor de costuum-afdeeling, het linnen-maatwerk, en de hoeden-afdeeling. Het verdient overweging, om de clientèle voor de hoeden overal, en die voor de costuum-afdeeling althans in de kleinere plaatsen te beperken tot haar die tot de school in eenige betrekking staan, of de door dezen geïntroduceerden. Een gedeelte der afgewerkte hoeden en het confectie-linnengoed kan wellicht, op het voorbeeld der ambachtsscholen, aan werkgevers: winkels worden verkocht. De arbeidsters op het atelier zijn alleen de leerlingen van het laatste jaar en degenen die na het afloopen van den volledigen cursus wenschen te blijven, om zich verder te bekwamen. Het komt ons, met het oog op de ambitie der leerlingen die niet langer dan tot 15 of 16-jarigen leeftijd de school kunnen bezoeken, verstandig voor, den cursus een drie-jarigen te doen blijven, en na afloop daarvan een getuigschrift uit te reiken De leerstof voor de atelier-werkster worde dus over 3 jaren verdeeld. Daarna worden de aanstaande eerste-werkster, de coupeuse, het bedrijfshoofd, de onderwijzeres aan de lagere en de «herhalingsschool», wellicht ook de leerares aan de vakschool gevormd. 10e. Het gehalte der leerkrachten worde verbeterd, in het bijzonder door instelling van speciale examens voor het naaldwerk en het teekenen ten behoeve der vakschool, en van een staatsexamen voor het costuumnaaien >) Daarnaast worde de salaris- en pensioenregeling verbeterd en in verhouding tot den plaatselijken levensstandaard zooveel mogelijk gelijkvormig gemaakt. 111. Op welke wijze is de ontwikkeling van het vakonderwijs voor meisjes, in het bijzonder het onderwijs aan de Industrie-scholen, in goede richting te bevorderen? Het is inderdaad een treurig verschijnsel, hoe luttel plaats tot dusver wordt ingeruimd voor het vak-onderwijs aan meisjes, in vergelijking met hetgeen aan het vakonderwijs voor jongens wordt ten koste gelegd. Voor dezen bestaan toch de speciale vakscholen voor eenig kunstnijverheidsberoep en voor vakken als kleermaken, schoenmaken, kappen niet mede gerekend, ongeveer 50 ambachtsscho- ') Ook mevrouw van Keenen-Völter schijnt overneming door den Staat van de taak, die de Vereeniging van Hooiden van Industriescholen in dezen eenige jaren geleden met prijzenswaardigen ijver en toewijding op zich nam, zeer noodzakelijk te achten. len, io avondscholen voor beeldende kunsten en nijverheidskunst, 50 burgeravondscholen, 200 avond-teekenscholen, te zamen ongeveer 300 inrichtingen voor vak-onderwijs, waar + 30.000 leerlingen van genieten, en waarvoor door Rijk, provincie en gemeente nagenoeg 1‘ v millioen subsidie wordt verleend. En voor meisjes? Eigenlijke industrie-scholen ten getale van 6; 9 huishoud- en industrie-scholen; 4 vrouwenarbeidsscholen ; een XO-tal kook- en huishoudscholen, te zamen ongeveer 30 inrichtingen, met iets meer dan 6000 leerlingen, terwijl er in het geheel een goede 3 ton aan subsidie genoten wordt. Waar hebben wij de oorzaak te zoeken van zulk een geweldig tekort? En op welke wijze zou het kunnen worden aangevuld? Eenigen tijd geleden zond het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid een circulaire aan de hoofden van scholen in Nederland met een aantal vragen omtrent de oorzaken welke de vrouwelijke leerlingen beletten, voor eenig beroep te worden opgeleid. In hoofdzaak bleek het gemis aan opleiding te wijten te zijn aan sleur, onverschilligheid, onverstand, of ook armoede der ouders, terwijl daarnaast niet zelden opleidingsgelegenheden geheel of in voldoenden getale ontbreken, te ver van de woonplaats gelegen zijn, of een te hoog schoolgeld plegen te heffen. Uit de meest verschillende streken van ons land werden ons die gegevens gezonden, die in algemeene strekking merkwaardig met elkander overeenstemmen. Enkele der meest sprekende staaltjes laten wij hier ter illustratie volgen: Uit Winkel (N. H.) wordt gemeld, dat onder den boeren- en arbeidersstand, waaruit de leerlingen voortkomen, er bijna niemand over denkt, zijn dochters een vak te laten leeren. t>De bevolking is er nog niet rijp voor*. Het hoofd der school te Laren (N.-H.) schrijft, dat dienstbode het eenige vak is, in trek bij de arbeidersklasse; traditie, sleur, conservatisme zijn oorzaak van het niet-opgeleid worden der meisjes. Uit Kruiningen (Zeel.) hooren wij, dat de ouders der leerlingen veld-arbeiders zijn, en Vis landbouwers, »van zeer lage ontwikkeling en weergalooze bekrompenheid*. Het hoofd van één der Amsterdamsche scholen verklaart, dat het meestal de schuld der ouders is, als de meisjes niets leeren. Door financieele omstandigheden worden zij niet verhinderd, hun dochters een opleiding te geven, maar zij redeneeren: »een meisje behoeft zooveel niet te leeren; als ’t een jongen wa5....« »Zoo is de toestand bij ± 75 °/«» 1 Uit Haarlem hooren wij ongeveer hetzelfde. De directeur van de Rijksleerschool, verbonden aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers, schrijft eveneens, dat het de schuld der ouders is, als de meisjes voor niets worden opgeleid. »Mijn meisje gaat bij me in ’t huishouden, maar mijn jongen, die moet wat leeren « . ~.»’t Komt er immers toch niet op aan; voor een jongen zou ’t wat anders zijn«. »Dit doet zich in bijna 100% der gevallen voor«. Uit den Bommel (Z.-H.) klaagt het schoolhoofd: »we meenen zeker te zijn, dat opwekking tot het laten opleiden voor zeker vak bij de ouders op onverwinlijken tegenstand stuit. De ouders beschouwen hun kinderen als «kleine kapitaaltjes, die zoo spoedig mogelijk rente moeten opbrengen«. Uit Muntendam (Gron.) lezen wij, dat de meisjes die van school komen dikwijls gaan naar de pettenfabriek, te Muntendam zelf, op een brei-inrichting te Veendam of Wildervank, op een confectieatelier, en naar naaisters, om het vak te leeren. De meisjes uit den burgerstand blijven thuis en wachten op een echtgenoot. Minder gegoeden gaan bij den weg voor den kleinverkoop van visch en fruit; of worden kindermeisje, loopmeisje, dagmeisje, dienstbode, zonder opleiding. >Zeer vele vroege en onberaden huwelijken* teekent het hoofd der openbare school, die 500 leerlingen telt, hierbij aan. Het hoofd der openbare school te Ambt-Ommen (Overijssel) schrijft: »De vrouwelijke leerlingen bezitten, op een enkele na, weinig animo, doch dit zou zeker veranderen als de ouders meer ontwikkeld waren. Dezen zijn meestal geheel onverschillig. »De vrouw voor de huishouding, dus voor het trouwen, bestemmen, is hier de leuze«. j>Veel ongelukkige huwelijken zouden voorkomen worden, als de vrouw zelf een handwerk of beroep kende, waardoor ze niet, zooals tegenwoordig vaak, op een man zit te wachten*. «Naast bewerking derregeeringomopleidingsinrichtingen, is zeer noodig en nuttig, de ouders er van te overtuigen, dat ze ook hun meisjes wat moeten laten leerenc. Uit Heerhugowaard (N-H.) meldt het hoofd van één der scholen: »uitgaan, dansen, veel door jongens gevraagd worden, vrij vroeg trouwen, is ’t ideaal van vele ouders, die de kinderen in die richting drijven*. Niet met verwondering, nadat wij van dat alles hadden kennis 5 genomen, wèl daarentegen met groote ingenomenheid, werd door ons het aanbod van verschillende schoolhoofden begroet, om hun medewerking te verleenen tot het bestrijden van hetgeen zij èn op zichzelf èn terwille van de gevolgen, als wantoestanden ten diepste hebben leeren betreuren. Uit andere gemeenten, soms ook uit andere kringen van dezelfde gemeenten, ontvingen wij evenwel bericht, dat vakopleidingsgelegenheden er wèl zouden worden gewaardeerd. Uit Dordrecht vernemen wij de klacht, dat de opleiding aan de Huishoud- en Industrieschool voor velen te kostbaar is. Te Leiden wordt, naar men ons meldt, het gemis eener Industrie- en Huishoudschool gevoeld. Te Woerden zou van een vakschool ongetwijfeld gebruik worden gemaakt. Ouders die het betalen kunnen, zenden hun dochters naar Utrecht of Gouda. Doch dezen vormen slechts ongeveer 30 •/.- De overige 70 °/o leeren verder niets, worden onopgeleid dienstmeisje, kindermeisje, of gaan naaien op een «naaiwinkel». Uit Amsterdam verklaart een schoolhoofd: «Amsterdam moet meer Werk- en Leerscholen hebben. De meisjes kunnen nergens heen, als ze van school komen. Aan de ééne Werk- en Leerschool komen veel te veel kandidaten.» Uit Bellingwolde (Gr.) schrijft men ons, »dat in sommige gevallen van een vakopleiding, indien er gelegenheid voor bestond, misschien wel zou worden geprofiteerd.» Het hoofd der openbare lagere school te Ameide (Z. H.) spreekt zich positiever uit: «Ondergeteekende is er van overtuigd, dat, bestond hier gelegenheid tot vakopleiding, er ook wel gebruik van zou worden gemaakt.» Ook uit Ammerstol (Z. H.) komt hetzelfde bericht: «Was er gelegenheid in deze gemeente, zeker zou er een dankbaar gebruik van gemaakt worden, vooral voor ’t vervaardigen van costuums, onderwijs in het koken, boekhouden, fraaie handwerken en handelscorrespondentie. » Uit Clinge (Zeel.) wordt medegedeeld, dat het kantwerken en borduren, het middel van bestaan voor nagenoeg de geheele bevolking, een rijker bron van inkomsten zouden kunnen worden,