Veranderende groepering van mannel. en vrouwel. arbeidskrachten ANNA POLAK OVERDRUK UIT De Economist Jaargang 1916. N° 26 der goedkoope uitgaven, werkt aan het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, VAN SPEIJKSTRAAT 30, ’s-GRAVENHAQE. Prijs f 0.25 franco per post. VERANDERENDE GROEPEERING VAN MANNELIJKE EN VROUWELIJKE ARBEIDSKRACHTEN. Wie den oorlog, die nu reeds bijna 2 jaren woedt, niet alleen met zijn hart en zijn zenuwen, maar eveneens met zijn hoofd medeleeft, vindt heel wat stof ter overpeinzing, ook op economisch gebied. Kapitaal – vernietiging en kapitaal – verschuiving ; schaarschte en duurte van de eenvoudigste levensbehoeften, in de oorlogvoerende landen zich vertoonend in vormen, als het thans levend geslacht in West-Europa nog nooit heelt gezien ; een steeds dieper ingrijpen der regeeringen in uitvoer, invoer en goederen-prijzen; —- vervanging, waar mogelijk, van het ingevoerde door hetzellde binnen eigen grenzen vervaardigde product, in de meeste der door den oorlog getroffen of indirect bij den oorlog betrokken natiën : men denke aan onze geprojecteerde kruidtuinen bij Utrecht; onze in wording zijnde aniline-fabrieken; het tot stand komen eener nieuwe glasblazerij, verbonden aan de Philips-lampenfabriek ; de bereiding van thorium te Rotterdam, ten behoeve van onze gloeikousjes-industrie ; verandering ook in de gróepeering der arbeidskrachten de lijst van belangwekkende verschijnselen zou nog aanmerkelijk kunnen worden verlengd. Onder de verschuivingen van arbeidskrachten trekt geen enkele zoozeer de aandacht, als de vervanging van mannen door vróuwen, in ’t bijzonder in de oorlogvoerende landen. Meer dan met het optreden van zeer jeugdige en invalide geworden oudere arbeiders, meer ook dan met het aannemen van arbeiders van andere nationaliteit , houdt men zich in de kringen der belanghebbenden be~ zig met die plotselinge verwijding van het vrouwenarbeids-terrein. De verklaring vian deze belangstelling is te zoeken in de veel grootere kans op handhaving na den oorlog der vrouwelijke dan der overige buitengewone arbeidskrachten, en in de daarmede parallel loopende vrees voor verlaging van den loonstandaard. Ofschoon de gegevens, zoowel die van officieele als van officieuse zijde, niet alleen schaarsch en onsystema- tisch zijn, maar bovendien soms elkander tegenspreken, terwijl onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden eigen onderzoek te eenenmale buitengesloten is , meenen wij toch goed te doen, reeds thans eenige cijfers en feiten te publiceeren, welke ze mogen dan onvolledig, hier en daar zelfs wellicht onbetrouwbaar zijn te zamen een in de hoofdlijnen zeker niet onjuist beeld schetsen van omvang en aard der huidige vervanging van mannelijke door vrouwelijke arbeidskrachten, benevens van de moeilijkheden waartoe ze nu én in de toekomst aanleiding geeft. Die vervanging had niet aanstonds na het uitbreken van den oorlog plaats. Integendeel. De eerste maanden van verbijstering brachten, door het sluiten en inkrimpen van vele industrieele en handelszaken, gepaard aan aanzienlijke persoonlijke bezuiniging, groote werkloosheid te weeg, zelfs in een neutraal land als het onze. Het oprichten der plaatselijke comité’s tot ontwikkeling en ontspanning van werkloozen in den winter van 1914 ligt nog versch in ons geheugen. De meeste cijf e r s over de werkloosheid, speciaal van vrouwen, in die maanden verschaft D ui t s c h-1 a n d. Alleen in Königberg werden duizenden fabrieksarbeidsters, dienstboden, kantoorbedienden, naaisters, privaatonderwijzeressen ontslagen. Tezelfder tijd telde Plauen i. V. 1400 werklooze vrouwen. In Augustus 1914 waren er in Duitschland, naar de „Gleichheit” schrijft, volgens de opgaven yan 747 arbeidsbeurzen, 83.330 open plaatsen voor vrouwelijke werkkrachten tegenover 171.485 vrouwelijke arbeid-zoekenden, d.w.z. 8000 plaatsen minder en 81.000 arbeidsters méér dan in dezelfde maand van het jaar 1913. In October en November ’l4 bereikte dit verschijnsel zijn hoogtepunt. Begin ’l5 —de ondersteuning bleek voorloopig voldoende ; de duurte neep nog niet doet zich te Maagdenburg, Berlijn en andere groote gemeenten een gebrek gevoelen aan vrouwelijke arbeidskrachten voor huiselijke diensten, en eenige maanden later begint in alle oorlogvoerende landen de nog steeds voortdurende vraag naar vrouwelijke werkkrachten : in den landbouw, in de weder oplevende industrieele en handelsbedrijven, in allerlei takken van dienst : bij het onderwijs, bij de post, bij vierkeer en vervoer. En bovenal zijn er de oorlogsindustrieën in engeren zin, die handen, handen en nog eens handen vragen Aan de vraag nddr beantwoordt hoe langer hoe meer het aanbod vim vrouweljke arbeidskrachten; ten deele uit nood, nu de duurte der levensmiddelen voortdurend pijnlijken drukt ; ten deele uit vaderlandsliefde, terwijl ongetwijfeld in tallooze gevallen beide drijfveeren elkaar aanvullen en versterken. Het uitgesprokenst „oorlogswerk” doen de vrouwen in Engeland, waar zij zich, op voorstel van Minister Lloyd George, laten inschrijven, evenals de mannen die in dienst treden. Het. principe van bewuste vervanging, om den mannen gelegenheid te geven het land met de wapenen te dienen, treedt dddr het duidelijkst aan ’t licht, al ware het slechts door het feit dat vele academisch gevormde en gegoede vrouwen nadst de gewone fabrieksarbeidsters in de munitie-fabrieken werken. In April 1915 waren er reeds 33.000 vrouwen „geregistreerd”, waarvan volgens mededeeling der „New Constitutional Society for Women’s Suffrage” 6000 bestemd waren voor wapenwerken, 4000 voor de kledingindustrie, 1700 voor de melkerij, 500 voor tuin- en 2000 voor landbouw, 1100 voor verkoopwerk in winkels, 5000 voor handelsbetrekkingen, 500 voor lederwerk. Door de overheid werden vrouwen in dienst genomen in 3 takken van dienst; bij de post, n.l. 2300, bij de arbeidsbeurzen en bij het legerbestuur. „And they are doing their work very satisfactorily”, prijst tezelfder tijd de „Times”. In Maart T6, dus bijna een jaar later, schatte men aan het Departement* van Landbouw het aantal vrouwen, die mannen vervangen, reeds op 275.000. In Duitschland schijnt die vervanging ofschoon van een eenigszins nauwkeurige vergelijking tusschen de belligerente landen voorloopig geen sprake kan zijn nog veel grootere afmetingen te hebben aangenomen. In de eerste 6 maanden van 1915 werd daar reeds een half millioen nieuwe vrouwelijke arbeidskrachten gerecruteerd. In 1913 waren volgens opgave der Duitsche arbeidsbeurzen —op 100 bezette plaatsen 79 door mannen, 21 door vrouwen bezet, welke verhouding in 1914 geworden was : 77 en 23, in 1915 : 70 en 3Ö. Duidelijker spreken nog de cijfers der ziekenfondsen. Deze toch telden op 1 Januari T5 : 4.319.192 mannelijke en 2.775.220 vrouwelijke leden; op 1 November T5 waren die cijfers: 4.458.446 en 3.700.800. De mannen waren dus met slechts + 140.000, de vrouwen met bijna een millioen toegenomen in die 10 maanden. ‘) En dat alleen in de verzekeringsplichtige bedrijven. *) Niettegenstaande er in sommige industrieën groote werkloosheid heerscht, in ’t bijzonder in de textiel-nijverheid. Men zie het belangrijke artikel van Gertrud Buetz in «die Frauenfrage» van 1 Mei 1916. Voor Frank r ij k staan ons in ’t geheel geen samenvattende cijfers' ten dienste. Wij weten alleen, dat M. Albert Thomas, onder-staatssecretaris van munitie, den 29en Februari 1916 in de Kamer mededeelde, dal er toen ver boven de 100.000 vrouwen werkten alleen in de mu n i t i e-fabrieken, terwijl vóór den oorlog nauwelijks enkele duizenden daarin haar bestaan vonden, die in ’t bijzonder voor de controle werden gebruikt. Nü deden ze er alle voorkomende werkzaamheden : te Bordeaux draaiden zij de zware 155 m.M. granaten ; te Firminy kon men ze zien smeden en draadtrekken ; te Lyon vormden de duizenden yrouwelijke werkkrachten somtijds bijna het geheele personeel der reuzenfabrieken. Een medewerkster yan de ~Temps”, die een alleraardigste beschrijving geelt van hare ervaringen in een munitiefabriek, vertelt o.a. hoe de vervaardigde buizen door de vrouwen worden gewasschen. Ze dragen dan groote gummischorten, en werken met zware schoppen ; zelfs dien arbeid beschouwen zij geenszins als te moeilijk ! Het aantal vrouwen die in Engeland in de m unit i e-fabrieken werken bedroeg in April ’ 16, dus 2 maanden later, volgens Dr. Addison, parlementair secretaris van het Ministerie van Munitie, ruim 200.000, op een totaal van 1.900.000 arbeidskrachten in die branche, verdeeld over ± 13.000 voor het rijk werkende fabrieken en werkplaatsen. Ofschoon ten opzichte van den Landbouw minder nog dan elders cijfers te geven zijn, eenerzijds doordat de arbeidswetgeving over deze gebieden hare beschermende hand nog niet of ternauwernood uitstrekt; anderzijds doordat hier vaker dan in de fabriekmatige bedrijven het geval is, gearbeid wordt niet door loontrekkenden, maar door vrouwen en dochters of andere familie-leden is het niettemin van algemeene bekendheid , dat het zoowel in Duitse b land als in Frankr ij k voor een overgroot deel aan de prestaties der vrouwen te danken is, dat gedurende den oorlog het land op niet onbevredigende wijze bebouwd is geworden, zoodat er voedsel voor de bevolking gewonnen werd van eigen bodem. Op het snoeien van vruchtboomen en de speciale verzorging van groenten en fruit, bestemd voor verzending naar het buitenland of naar de groote steden, hebben de Fransche vrouwen ten platten lande zich toegelegd; en aan het reconstitueeren van de kudden schapen en hoornvee hebben zij krachtdadig mee geholpen door het opfokken der jonge dieren. Ook in de wijnbouwende gemeenten van het Z. W. van Frankrijk hebben, zooals op een congres van de Kamers van Koophandel uit die streek, te Toulouse gehouden, geconstateerd werd, de vrouwen het werk van de mannen : het mesten, snoeien èn zwavelen der wijngaarden, overgenomen. Aan den druivenoogst namen zij reeds vroeger deel. In Engeland is, tot dusver althans, het aandeel der vrouw in de bebouwing van het land belangrijk geringer geweest. Volgens verchillende berichten boden zich slechts 50.000 vrouwen aan ter vervanging van 250.000 in dienst zijnde mannelijke arbeiders. Dit feit wofdt toegeschreven, gedeeltelijk aan den tegenzin van den Engelschen boer tegen vrouwelijke werkkrachten, gedeeltelijk aan het gebrek aan speciale landbouwkundige vorming der Engelsche boerin. In het Noorden heeft een tamelijk groot aantal vrouwen zich aangeboden voor het verrichten van landbouw-werkzaamheden, maar in het Zuiden hebben zij daarvan blijkbaar geen verstand. Men is thans bezig landbouwscholen en ~reizende cursussen” voor de Engelsche boerinnen en boerendochters op te richten , gedachtig o.a. aan de schitterende resultaten die het landbiouw-onderwijs aan de vrouwelijke bevolking van lerland heeft afgeworpen, waar tegenwoordig de hoenderteelt geheel in vrouwenhanden berust, terwijl in de laatste jaren de uitvoer van gevogelte met verscheidene honderdduizenden ponden is toegenomen. Ook op geheel andere gebieden dan die van dfen landbouw en den munitie-aanmaak, zien wij den toevloed van vrouwelijke werkkrachten. In Duitschland werd onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog : 4 Augustus 1914, het verbod van vrouwenarbeid in verschillende industrieën opgeheven. Er werken nu volgens opgave van de aantallen vrouwelijke leden der „Krankenkassen” in het Reichsarbeitsblatt vrouwen als loodgieters ; als schrijnwerkers ; als kolensjouwsters en stooksters ; als wegwerksters aan de spoorwegen, sedert in December ’l5 von Breitenbach, Pruisisch minister van spoorwegen, er opnieuw de aandacht op had gevestigd, dat wegens de noodzakelijkheid om beambten en arbeiders voor andere doeleinden te gebruiken, zooveel mogelijk vrouwelijke arbeidskracht moest worden gebezigd. In het Rijnschi-Westfaalsch industrie-gebied zijn tallooze vrouwen en dochters van fabrieksarbeiders werkzaam aan de draaibanken, boormachines, stoomhamers en in pletterijen. In de chemische nijverheid, bij de zadelmakerij, schoenmakerij en kleedermakerij doen vrouwen nu werkzaam- heden, die vroeger uitsluitend door mannen geschiedden, bijv. het persen van kleedingstukken. In December ’l5 verrichtten te Berlijn aan den bouw van een opdergrondschen spoorweg vrouwen werk dat vroeger typisch mannenarbeid werd geacht, zooals handheien en het uitgraven van den grond, zelfs zwaar voor mannenruggen die er niet aan gewoon zijn. Niettegenstaande de Typografenbond zich er tegen verzette, en er vele handzetters werkloos rondliepen, werden toch' in Juni T5 vele vrouwen aangesteld als machine-zetsters in drukkerijen. In November ’l5 werd de eerste vrouwelijke bakkersleerling aangenomen te Berlijn, en was de eerste vrouwelijke barbier werkzaam te Steglitz. In Frank r ij k dezelfde reusachtige toename van vrouwen in de kleeding-industrie en bij den huisarbeid voor de militaire intendance. Ook daar verschijnen reeds begin 1915 de zetsters aan de linotype, onder het aanvankelijk verzet van den Typografenbond. 1 ïn de fabrieken van tricotage en aanverwante artikelen (de z.g. „bonneterie”) die voornamelijk te Troyes is gelocaliseerd, en waar gedurende de eerste oorlogsmaanden, doordat de mannen werden opgeroepen, en de vrouwen (uitsluitend h u 1 pkrachten) niet alleen verder konden werken, de productie met 50 pCt. en de loonen met 2/s daalden ook in dien tak van nijverheid worden de machines thans door vrouwen bediend. Een duidelijke toeneming van vrouwenarbeid is waarneembaar in de caoutchouc-industrie: te Parijs en Limoges; de weef-industrie : te Nantes; de jute-industrie. Maar het treffendste voorbeeld van wat vrouwenkracht vermag, zoodra ze niet gebonden blijft gehouden, levert wel de 14-jarige Madeleine Doniau uit het dorpje d’Exoudun in het gebied des deux Sèvres, die, toen haar vader naar het front moest trekken, zijn plaats aan den oven innam en hem zonder eenigen leertijd verving in de broodlevering aan zijn uitgebreide in den omtrek verspreid wonende clientèle. Tijdens een kort verlof van haar vader leerde zij ook luxe-brood bakken en in October T5 produceerde zij, vroolijk arbeidende van 4 uur ’s morgens af, met geen andere hulp dan haar jonger broertje, dagelijks trouw haar 400 K.G. brood. Het Lotharingsche kruis, dat haar namens den President der Republiek werd toegezonden, was zeker eerlijk verdiend. Haar voorbeeld vond navolging, en einde 1915 waren alleen in Parijs en omstreken meer dan 2000 bakkers door hun vrouwen vervangen. Ook Londen heeft sinds kort zijn eerste vrouwelijke bakkersleerling in East End. In papierfabrieken , drukkerijen , conservenfabrieken, wordt voortdurend meer gebruik gemaakt van vrouwenarbeid, en vooral in de schoeneniabricage stroomen duizenden vrouwelijke werkkrachten binnen. Ze worden te Londen in 8-weekscbe cursussen in het machinestikken bekwaamd. Tot de merkwaardigste prestaties van vrouwen in de Engelsche nijverheid is wel het bovengrondsche werk in de steenkolenmijnen te rekenen, terwijl te Liverpool tal van vrouwen werden aangenomen als dokwerksters en in de scheepstimmerwerven langs de Tyne honderden vrouwen werken. Zij zijn schlroevendraaisters, klinksters, ze schilderen en meniën, en men beweert dat alleen door hare hulp de Engelsche scheepsbouw in deze jaren zich kan handhaven. Groote scharen vrouwelijke arbeidskrachten zijn er in de oorlogvoerende landen te werk gesteld bij vervoer en verkeer. Vrouwelijke tramconducteurs en wagenbestuurders; vrouwelijke chauffeurs en koetsiers, ze wekken geen verwondering meer. Liftmeisjes hebben de liftjongens; loopmeisjes, voor slager en kruidenier te Londen, de loopjongens vervangen. Bij de boven- en ondergrondsche spoorwegen zijn vrouwen aangesteld als bedienden, opzichters, beambten, o.a. kaartjesknipsters. Bij de Fran s c h e spoorwegen bedroeg haar aantal in Februari T6 reeds meer dan 25.000 en zoowel de reinheid der waggons, als de orde .aan de stations hebben bij de verandering van personeel blijkbaar belangrijk gewonnen. Het Duitsche publiek begint te wennen aan vrouwelijke brievenbestellers. In December ’l5 werden te Berlijn de eerste 3 dozijn vrouwelijke postillons benoemd, en in Febr. T6 was haar aantal reeds tot 300 gestegen. Tezelfder tijd telde Groot-Berlijn 17 vrouwelijke straatvegers, terwijl ook Duitsche schoorsteenen in den laatsten tijd -door vrouwenhanden van roet worden bevrijd. Het Londensche West End kent reeds zijn vrouwelijke hótel-portiers, en in Zuid-Wales zijn 2 vrouwelijke hoofden benoemd aan hulp-spoorwegstations. Ook bij de E n g e 1 sc h e douane zijn thans voor ’t eerst vrouwen werkzaam. Frank r ij k had reeds een jaar geleden 2 vrouwelijke sluiswachters, officieel benoemd door de Travaux Publics. Wat den handel betreft in December ’l5 was er in Engeland reeds een enorme vraag naar vrouwelijke kantoorbedienden, terwijl uit Duitschland een sterke toename wordt gemeld in ’t bijzonder van étaleuses en reizigsters. Omtrent vervanging van mannen door vrouwen bij het onderwijs staan ons omtrent Engeland geen gegevens ten dienste. Maar zoowel in Frankrijk als in Duitschland is die vervanging buitengewoon groot ; niet alleen bij het lager, maar ook bij het middelbaar en het voorbereidend hooger onderwijs ; zoowel op jongens- als op meisjesscholen. Men weet, dat er thans zelfs leeraressen benoemd zijn aan 2 jongens-gymnasia ; te Berlijn en te Mariënburg. Een ieder heeft gehoord van de drie plaatsvervangende vrouwelijke burgemeesters in Frankrijk: de bejaarde burgemeestersche van Soissons, die met zoo bewonderenswaardig beleid de teugels van het gemeentelijk bewind in handen nam, toen de Duitschers de stad doortrokken en de mannelijke waardigheidsbekleders veiliger oorden hadden opgezocht; Mevrouw Fiquémont, onderwijzeres te Taissy (Marne), die men leze de eervolle vermelding in het Journal Officiel, welke van rechtswege het verleenen van het groote oorlogskruis ten gevolge heeft – eveneens bij afwezigheid van elk gemeentebestuur hare woonplaats, die dagelijks werd gebombardeerd, op voortreffelijke wijze heeft bestuurd , niettegenstaande zij juist haar man verloren had, die op het veld van eer gesneuveld was; en het flinke 22-jarig onderwijzeresje, Mlle L., die op dringend verzoek van den préfet nu reeds maandenlang in haar dorpje in ’t Zuiden, tot groote tevredenheid van allen, de plaats van „maire” bekleedt. Aan verordeningen, die te voren niet werden nageleefd, heeft, zij de hand gehouden, en verscheiden verbeteringen werden onder baar bewind reeds ingevoerd. Het jongste bericht uit Frank r ij k, van omstreeks half April, verhaalt van de proef, die luitenant-kolonel Guiffray, de bevelhebber van het 36e linie-regiment en de militaire dépots te Caen, genomen heeft met de vervanging van een deel van het militaire personeel door v,rouwelijke werkkrachten. De proef slaagde uitnemend 50 vrouwen deden het werk van 80 mannen, in de boekhouderij, inlichtingsdienst, postpakkettendienst, kleermakerij, ziekenzalen, keukens, eetzalen Door dezen maatregel heeft de kolonel alle verzoeken die hij uit zijn gebied ontving : om ploegen manschappen beschikbaar te stellen voor den dienst op spoorwe- gen, om de krijgsgevangenen in verschillende kampen te bewaken, of om te werken in fabrieken waar oorlogstuig gemaakt wordt, kunnen inwilligen. Indien men den maatregel wilde toepassen in alle dépöts, intendances , hospitalen, dan kon men heeft Guiffray gezegd zeker een 30 a '40.000 man vrij maken ! *) Omtrent de andere oorlogvoerende landen beschikken wij niet over cijfer-materiaal, noch gespecificeerde berichten, maar ongetwijfeld hebben ook ddhr tallooze vervangingen van mannelijke door vrouwelijke arbeidskrachten plaats. De mannen, in ’t bijzonder de georganiseerde arbeiders, zien veelal die vervanging met leede oogen aan. Zij duchten van den goedkooperen vrouwenarbeid in de toekomst zwaardere en deloyale concurrentie, gepaard aan verlaging van den loonstandaard. Werken de vrouwen inderdaad voor lager loon ? Over ’t algemeen ongetwijfeld wèl, ofschoon het moeilijk is, uit de dikwijls tegenstrijdige berichten wijs te worden. Wat den munitie-aanmaak betreft, op een verzoek, in het najaar van 1915 door de Sectie voor Arbeid van den Franschen Vrouwenraad tot den onder-staatssecretaris voor munitie gericht, om in de wapenfabrieken gelijkheid van loon voor mannen en vrouwen in te voeren, werd antwoord ontvangen 2), dat in die branche sinds lang gelijkheid van bezoldiging bestond. Hier moet evenwel een misverstand in ’t spel zijn, öf de heer Albert Thomas, warm feminist en rechtvaardig man als hij is,, heeft wenschelijkheid voor werkelijkheid aangezien. Want 29 Februari 1.1. verklaarde hij, in de Kamer een loflied zingende op de prestaties der vrouwen in de munitiefabrieken zijn woorden zijn in het Bulletin Officiel vastgelegd – dat zeker bet beginsel van gelijk loon voor gelijken arbeid billijk was, maar... de toepassing van het principe bracht allerhande moeilijkheden mede... bet was een delicate questie... er zou terugslag zijn op de particuliere nijverheid... de regeering beijverde zich, om de werkgevers van het rechtvaardige beginsel te doordringen... ') Bij het Ministerie van Oorlog schijnt nu een algemeene hervorming in dien geest te worden voorbereid, met maximum-salarissen van frs. 5 p. dag voor steno-typisten, frs. 4 voor alle andere werkkrachten, frs. 1 p. d. toelage voor opzichteressen en extra-bezoldigipg voor overwerk. Volgens «die Frauenfrage» van Juni 1916 zijn ook in het Duitsche leger thans vrouwen in dienst: in de keukens, depots, kledingmagazijnen enz. 2) La Franyaise, 30—10—1915. Diep leedwezen dus ; maar ongel ij kheid. Ook de heer Picquenard, die een buitengewoon belangwekkende enquête heeft gehouden naar den loop der loonen in Frankrijk sedert het uitbreken van den oorlog, de resultaten van welk onderzoek hij in April ’l6 mededeelde in de Alliance d’Hygiëne 'Sociale, zegt dat het loon voor vrouwen in de bedrijven, waar ten behoeve der verdediging gewerkt wordt, hersteld is op het peil van vóór den oorlog, zelfs waar zij mannen vervangen daarboven is gestegen, (de werksters in de munitiefabrieken verdienen, volgens haar eigen getuigenis, een dagloon van 4 frs. 40, dat vrij spoedig stijgt tot 7 frs. 50, als ze in een nachtploeg willen werken, tot 8 frs. 50), maar in ieder geval lager is dan dat der mannen voor wie zij in de plaats getreden zijn. De heer Pierre Rebour schrijft in een verontwaardigd artikel in ~La Franqaise” (11 Maart ’ 16), dat het inderdaad bezwaarlijk is voor den staat-w e r kgever, om gelijkheid van bezoldiging voor te • schrijven, waar de staatw e tgever zoozeer in dit opzicht zondigt. Vrouwelijke onderwijskrachten toch, die in de Lycées pour Garqons de leeraren vervangen en daar hoogelijk gewaardeerd worden, „genieten” voor niet slechts gelijkwaardigen , maar volmaakt identieken arbeid een lagere bezoldiging. De Parijsche gemeenteraad stelt voor, tijdelijk ma nnelij k e ambtenaren te bezoldigen met frs. 7, vrouwe 1 ij k e met Irs. 6 per dag ! Zóó vloeit uit het ééne onrecht onvermijdelijk nieuw onrecht voort ! Onbillijkheid van denzelfden aard heerscht er bij de belooning van onderkleeding voor het leger. De intendance te Parijs heeft minimum-loonen vastgesteld. Gedeeltelijk st u kloonen ; 35 centimes voor een hemd, 30 voor een broek. Of hier mannen en vrouwen hetzelfde verdienen, dan wel of die kleedingstukken – hetgeen ons het waarschijnlijkst lijkt uitsluitend door vrouwenhanden worden vervaardigd, valt uit de opgave niet af te leiden. Maar voor de andere werkstukken : lakens, sloopen, servetten... zijn minimum-u u rloonen vastgesteld: voor mannelijke werkbazen 75, vrouwelijke 50 centimes ; voor gewone werklieden, als ’t mannen zijn 50, als ’t vrouwen zijn 30 centimes. Voor de kleinere werkzaamheden : repareeren, knoopen aanzetten e.d.m., beloond met 40, 35, 30, 20 centimes per uur, schijnen mannen niet te worden gebruikt. J) *) Het Vakverbond van Lingerie-arbeiders heeft een manifest gericht tot de arbeidsters11 in die vakken, waarin de minimum-loonen worden De zetsters aan de linotype worden meestal uitsluitend aangesteld om goedkoopere werkkrachten te hebben, want alleen te Parijs liepen nog meer dan 1000 mannelijke machinezetters werkloos rond, zooals de heer Keufer, secretaris van den Franschen Typografenbond begin 1915 vol bitterheid in „La Typographie franpaise” constateerde. In het restauratie-bedrijf doet zich hetzelfde verschijnsel voor : vrouwelijke kellners ontvangen een salaris, dat soms maar % van dat harer mannelijke collega’s bedraagt. Soms ook moeten zij zich met de fooien tevreden stellen, terwijl aan de mannelijke kellners een vast weekgeld wordt uitbetaald. Het schijnt, dat alleen in de ~bonneterie”-nijverheid te Troyes de vrouwen hetzelfde loon verdienen als de mannen die zij vervangen, hetgeen te eigenaardiger is, omdat hare prestatie aldaar juist niet gelijkwaardig aan de zijne is. De grootere weefgetouwen kunnen zij niet bedienen, doordat zij de physieke kracht missen tot het hlanteeren der zware hefboomen, en ook aan de kleinere machines blijft bare productie vooralsnog beneden die van den man, doordat eerst na jarenlange routine de handigheid verworven wordt, welke de productie tot haar uiterste grens opvoert. In de eerste weken, waarin zij de handgrepen 1e ar e,n, verdienen zij wij ontleenen deze gegevens aan een schrijven van den president van de „Chambre syndicale de la bonneterie”, begin Januari 1916 frs. 3.50 a frs. 4.50 per 10-urigen werkdag. Daarna krijgen zij stukloon, waarmede sommigen frs. 7 per dag halen. Het gemiddelde bedraagt echter frs. 5 of frs. 6. De berichten uit Engeland duiden op nog ingewikkelder loontoestanden. Ofschoon Minister Runciman in April ’l5 verklaarde, dat in de rijkswerkinrichtingen, die voor het leger arbeiden, de stukloonen voor mannen en vrouwen gelijk zouden zijn, blijkt dit toch geenszins het geval. Maar controle is moeilijk, omdat bij den aanmaak van munitie, waar zooals wij zagen de vrouwen ongeveer 10 % van het totaal aantal arbeidskrachten vormen , in de meeste fabrieken aan mannen en vrouwen niet dezelfde werkzaamheden worden opgedragen. Bovendien, volgens Rosamund Smith, die een omvangrijk onderzoek instelde naar de toestanden in de Engel- gepubliceerd en de werksters worden aangespoord om, in geval haar lagere loonen dan de medegedeelde werden uitbetaald, onmiddellijk het Bestuur van den Vakbond daarvan te verwittigen. (Qctober 1915.) sclle munitie-fabrieken l), bestaan er verschillende systemen van betaling ; niet alleen tijd- en stukloonen, maar gecompliceerde premie-stelsels, terwijl soms de betaling geschiedt aan een geheele groep, waar dan het loon in een bepaalde verhouding onder de individueele arbeidsters wordt verdeeld. Vast staat, dat de bezoldiging in ’t algemeen laag is : in Manchester e. o. van 9 shillings tot een pond in tijdloon, van 16 sh. tot een pond bij stukloon, berekend voor een 53-urige werkweek; in een belangrijk industrie-centrum in ’t Noorden niet meer dan 14 sh., de 2 sh. premie, die lang niet altijd verdiend wordt, medegerekend; in Londen e. o. ongeveer van 15 tot 30 sh., waarbij de hooge loonen uitzondering zijn en lagere veelvuldig voorkomen. Ofschoon het niet uitdrukkelijk wordt medegedeeld , zullen de mannenloonen in diezelfde branche ongetwijfeld hooger zijn. En dat dit verschil niet uitsluitend bestaat bij de vervaardiging van oorlogsmateriaal, daarvan leveren de optocht van fabrieksarbeidsters, 20 Juli ’l5 gehouden onder de leuze : gelijk loon voor gelijken arbeid, evenals de resolutiën van dezelfde strekking, aangenomen in verschillende vakvereenigingen (waarover aanstonds één en ander zal worden medegedeeld) het bewijs. Gelijke bezoldiging voor de beide seksen werd naar ’t schijnt alleen te Newcastle afgedwongen door de vakorganisatie der tramconducteurs, terwijl ook de vrouwelijke dokwerkers te Liverpool op denzelfden voet als de mannen worden beloond ; misschien ook de „conductrices” b'j de „General”-molor-omnibussen en de chauffeurs van ambulance-auto’s in de „County of London”. Wat Duitschland betreft daar werkten, volgens de „Vorwarts”, in den zomer van 1915 vrouwen in de koninklijke wapenfabrieken te Spandau tegen lager loon dan de mannen. Bij oorlogswerk in huis-industrie2) (vervaardiging van kl cederen of leerwerk) kan een vrouw, zelfs bij de grootste inspanning, zelden meer verdienen dan 3 Mark per dag. Mannen halen 10, 12% , 15 Mark, hetgeen wijst on een aanzienlijk verschil in stukloonen. Waar in de kleeding-confectie vrouwen precies hetzelfde werk doen als mannen,, bijv. persen, is toch hare bezoldiging kleiner. i) De resultaten werden geboekstaafd in een belangwekkend artikel in «Women’s Industrial News», April 1916, -) Zie «Die Frauenfrage», 16 Januari 1916. Evenals in Frankrijk worden in Duitschland machinezetsters uitsluitend wegens hare goedkoopte te werk gesteld. De onderwijzeres, die een onderwijzer vervangt, krijgt minder salaris. Bij de veldpost neemt de vrouw van een gemobiliseerde, die 350 Mark per maand verdiende, nu zijn plaats in voor 2 M. 75 Pf. per dag (dat is nog geen vierde) ; de jonge man naast haar, soms een jongen, onder de 17 jaar, ontvangt 3 M. 60. De ~conductrice” arbeidt voor minder dan de conducteur, wiens plaats zij bekleedt. In de bureaux der gemeente-administratie werken vrouwen voor 3 Mark naast mannen die hetzelfde werk doen voor 4 M. 50 per dag. Ofschoon wij voor de betrouwbaarheid van elke opgave afzonderlijk niet kunnen instaan, is toch de algemeene strekking ; öngelijk loon voor gelijken arbeid, ook in Duitschland onmiskenbaar. Op een onlangs te Keulen gehouden vergadering van de vakvereenigingen daar ter stede, werd verklaard dat in geen enkel geval de vrouwen voor hetzelfde werk zooveel loon kregen als de mannen. Rijks- en gemeentebedrijven gaven, zeide de secretaris van een vakvereeniging, in dezen het slechte voorbeeld. In Oostenrijk zien wij hetzelfde verschijnsel. In December ’l5 maakten de bladen melding van het voornemen van het Ministerie van Oorlog, om een grooter aantal vrouwen bij den industrieelen arbeid voor het leger te betrekken, evenals om intelligente en administratief geschikte vrouwen aan te stellen in plaats van ambtenaren, die in actieven dienst meer noodig waren dan in de bureaux. Het ministerie zou aan eventueele aanbevelingen of voorstellen van de zijde der vrouwen gaarne het ooi leenen. Later bleek, dat de oproepx niet uitging van het ministerie of het legerbestuur, maar van werkgevers die voor het leger werk wilden aanbesteden. Hoe dit zij, de hulp der 'georganiseerde vrouwenbeweging was ingeroepen, en deze heeft die gaarne verleend, evenwel onder het stellen van een negental voorwaarden, waardoor al te sterke uitbuiting van vrouwenkracht zou worden voorkomen, en waarvan ééne luidde : gelijk loon voor gelijken arbeid. Dat de mannen de toeneming van den goedkooperen vrouwenarbeid beschouwen als een dreigend gevaar , valt evenzeer te verontschuldigen als te begrijpen. Minder te verontschuldigen is het daarentegen, dat zij zich verzetten tegen haar binnentreden in een vak waar zij gelijk e 1 ij k bezoldigd worden : zooals bij het dokwerk te Liverpool. Dddr hooren wij weder eens de oude machtspreuk bezigen : geen werk voor een vrouw! Wat is eigenlijk wel ~werk voor een vrouw” ? Toen Dr. Aletta H. Jacobs op hare wereldreis in 1912 Britsch-Indië bezocht, trof het haar, dat zij in Bombay vrouwen in de bouwvakken bezig zag, zware balken op het hoofd dragende, terwijl de mannen wit borduurden en kantjes om fijne zijden zakdoekjes naaiden. Ook in óns Indië : te Soerabaya, doen mannen naaisterswerk in modezaken. ‘) Koken heet bij ons vrouwenwerk. Toch wordt in de meeste grootere hotels en restaurants het eten vooralsnog door koks bereid. Een waschvrouw is, niemand zal het loochenen, een typische figuur in het Hollandsche volksleven. In de machinale wasch-inrichtingen pleegt evenwel juist het wasschen door mannen te geschieden. Het zware strijken werd tot voor korten tijd geheel aan vrouwen overgelaten. Alleen zijn sedert de invoering van den „vrijen” Zaterdagmiddag voor gehuwde vrouwen en diegenen die een huishouding te verzorgen hebben, in enkele wasscherijen sommige strijksters door mannen vervangen. Wien treft het niet als dwaas, dat een man reist in „dames-artikelen” ? Als men een groote mannenhand fijne broderie en kant, mousseline de soie en gaas hanteeren ziet ? Verschuiving van arbeidskrachten heeft er onophoudelijk plaats, ten gevolge van een complex van elkander nu eens versterkende, dan weder tegenwerkende oorzaken, waarvan in de hedendaagsche samenleving verdrijving van mannen door vrouwen wegens hare goedkoopte, en omgekeerd verdrijving van vrouwen door mannen wegens de belemmeringen der arbeidswetgeving, die haar tot een lastiger en daardoor minder begeerlijke kracht maken, waarschijnlijk de twee voornaamste zijn. Eén der wapenen nu, die de mannen gebruiken om de vrouwelijke concurrenten zooveel mogelijk van de arbeidsmarkt te weren, levert de verklaring, dat deze of gene soort van arbeid niet voor haar geschikt is. Een aprioristische bewering, schitterend gelogenstraft >) Zie «Poetri Mardika» (Maleisch-Hollandsch vrouwenblad), Februari 1916. door het leven zelf, dat hier als elders sterker gebleken is, dan een allengg tot dogma verstarrende leer. Vrouwen niet enkelingen, maar gansche scharen hebben bewezen kleeren te kunnen persen, te kunnen heien en grondgraven, in dokken en scheepstimmerwerven werken, smeden en draadtrekken , granaten draaien, brood bakken, ja wat niet al ? Tn DuitscHland zijn sinds het uitbreken van den oorlog 4 vrouwen benoemd tot militair architect, n.l. te Döberitz en Spandau. Niet alleen ontwerpen, detail-teekeningen en berekeningen maken zijn haar opgedragen, maar ook de leiding van en bet toezicht op de uitvoering. En het geldt hier niet het optrekken van tijdelijke houten barakken, maar van kazernes en andere massief steenen gebouwen, die aan de verordeningen der bouwpolitie zoowel als aan eischen van aesthetischen aard moeten voldoen. Deze vrouwen, waarvan twee reeds haar ingenieursdiploma behaalden en ééne het weldra verwerven zal , staan onmiddellijk onder den „Regierungs-Baumeister”, en verdienen hetzelfde als hare mannelijke collega’s. Haar werk, géén „vrouwenwerk” zou men geneigd zijn te zeggen, wordt zeer gewaardeerd. Een ieder die wel eens beschrijvingen las vap de operaties die in dezen oorlog worden verricht en van hetgeen er physiek en moreel van den leger-chirurgijn gevorderd wordt, stelle zich den dagelijkschen arbeid voor van Madame Thyss—Monod, officier van gezondheid in actiev/en dienst met den rang van kapitein ; van Madame Girard—Mangin, eveneens werkzaam in het Fransche leger als officier van gezondheid 2e klasse, eerst in de 21e „région”, later in het versterkte gebied van Verdun; van de Italiaansche vrouwelijke dokter Clelia Lollini, die den titel draagt van onder-luitenant, en in het Venetiaansche hospitaal werkt, dezelfde voorrechten genietend als de mannelijke officieren en ook dezelfde verplichtingen dragend, bijv. bij het straffen van soldaten ; van de 3000 Russische Feldscheritza’s, vrouwelijke heelmeesters, evenals hare mannelijke collega’s in oorlogstijd direct onder militair bestuur staande, en denzelfden zwaren en gevaarlijken dienst vervullend als de man. En wat te zeggen van de vrouw van een vee-arts aan het Fransche front, die aan haar man schrijft : ~Ik heb van de week 5 koeien behandeld, die aangetast waren door „fièvre vitulaire”. Ik heb de inspuiting tusschen de uiers toegepast, en 5 successen behaald” ! In de veranderde groepeering van mannen en vrou- wen op het arbeidsveld, door den oorlog op reusachtig vergroote schaal en-in ontzaglijk versneld tempo plaats grijpend, hebben wij zeker een heuglijk feit te zien, in zooverre als ze eenerzijds een eerbiedwaardige massa gebonden vrouwenkracht tot vrije ontwikkeling brengt , terwijl anderzijds door den frisschen wind der werkelijkheid tal van muffe vooroordeelen op de vlucht worden gedreven. Evenwel ook deze medaille heeft een keerzijde. Daar is vooreerst de quaestie, in hoeverre na den oorlog de duizenden nieuwe arbeidsters zullen worden gehandhaafd en wat er met de weggezondenen gebeuren moet. Reeds in December ’l5 hadden er in het Engelsche Hoogerhuis discussies plaats ovier de vragen, wat er na den oorlog moest worden gedaan met de ontslagen soldaten en met de arbeiders en arbeidsters in overbodig geworden bedrijven, met name de munitie-fabrieken. Verschillende middelen, o.a. landverhuizing naar de koloniën, werden besproken- Wat de vrouwelijke arbeidskrachten betrof Lord Lansdowne merkte op, dat het hem zou grieven, als vele vrouwen, vooral echtgenooten en moeders in de fabrieken zouden blijven Vermoedelijk heeft niemand, ook de spreker zelf wel niet, gemeend dat met het uiten dezer verzuchting de moeilijkheid was opgelost ! In Maart ’l6 deelde de Saksische Regeering aan de Tweede Kamer mede, dat zij er bij de verschillende werkgevers op had aangedrongen, om na den ooi log in de eerste plaats weer mannel ij k personeel aan te stellen. Het tegenwoordig veelvuldig gebruik van vr o uwelij k e arbeidskrachten wejischte de Regeering als een buitengewonen maatregel te beschouwen. Het Beiersche ministerie heeft een waarschuwing gepubliceerd tegen den stroom van (ongeoefende) vrouwen en meisjes naar handelskantoren : na den oorlog moesten die plaatsen weer aan mannen worden afgestaan ! Over ’t algemeen schijnt de Duitse he overheid den snel toenemenden vrouwenarbeid onwelwillend gezind te zijn. Volgens een brief van den Berlijnschen correspondent der „Nieuwe Rotterdamsche Courant” van 28 April ’ 16, heeft zij de scholen voor vrouwelijke barbiers verboden en tegen de overige, door de tegenwoordige omstandigheden in het leven geroepen, vakscholen gewaarschuwd. „Het is geld- en tijdverspillen, zoo werd dan gezegd,” wij halen de wooiden van genoemden correspondent aan, „nu te beginnen met het opdoen van kennis, die alleen nog winstgevend zal zijn voor den korten tijd van den oorlog. ,D aar n a spatieering van ons „zal er geen behoefte meer z ij n aan vrouwelijke arbeidskracht”. Niet uitsluitend de overheid, ook sommige werkgevers betoonen zich vijandig jegens de vrouwelijke werkkrachten. Zoo schijnt de Berlijnsche trammaatschappij in den laatsten tijd aan mannen die niet meer, of nog niet dienstplichtig zijn, de voorkeur te geven boven conductrices, aan wie ongestadigheid van temperament, gemis> aan gezag in ’t bijzonder over dames-passagiers, alsmede een tekort aan tegenwoordigheid van geest worden verweten. In Engeland werd, volgens „Mercurius” van 8 Mei 1915, welk blad op zij n beurt citeert uit een belangwekkend werk „Women Workers in seven ProPessions”, door vele patroons geklaagd over gebrek aan ernst, aan initiatief en doorzettingsvermogen bij de nieuwe vrouwelijke klerken, en velen zouden toen reeds voornemens zijn geweest, hun vrouwelijk personeel aanstonds na ’t eindigen van den oorlog weder weg te sturen. Doch ook geheel andere oordeelvellingen worden er gehoord. Wij zagen reeds, hoe tevreden kolonel Guiffray is over zijn vrouwelijke werkkrachten en hoe de toestanden bij de Fransche spoorwegen verbeterd zijn, sinds de reiniging van waggons en perrons, de handhaving der orde, zelfs soms het onderhoud der machines, aan vrouwenhanden werden toevertrouwd. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk, dat die duizenden voortreffelijke ambtenaren en beambten na den oorlog zullen worden ontslagen. Ook in de nijverheid worden de plaatsvervangsters hoogelijk gewaardeerd. Ze kunnen het zijn Fransche inspecteurs van den arbeid welke deze opmerking maken de mannen om zoo te zeggen onmiddellijk vervangen bij het bedienen van dikwijls zeer ingewikkelde werktuigen. Na enkele uren, hoogstens een dag, weten ze, hoe ze moeten omgaan met draaibanken, boor- en freesmachines. Omtrent de quaestie, in hoeverre voor de vrouw in de mu n i t i e-fabricage in Engeland een blijvende plaats zal worden ingeruimd, zijn de meeningen verdeeld. Maar de verst vooruitziende deskundigen in vraagstukken van industrieelen aard aldus beweert Rosamund Smith in haar reeds genoemd belangrijk artikel— gelooven, dat zij dezen tak van nijverheid zijn binnengekomen o m e r te blij ven Trouwens, Sir W. Beardmore , de nieuwe voorzitter van het „Iron and Steel Institute” heeft volgens den „Manchester Guardian” (Mei ’ 16) gezegd, dat de vrouwen tweemaal zooveel werk afleveren als geschoolde mannelijke bankwerkers, wanneer zij op dezelfde machines en onder dezelfde omstandigheden werkten ; bij het draaien en uithoren van den projectielmantel precies tweemaal zooveel, bij de eind-bewerking 120 % meer dan de mannen. Van grooter beteekenis moet nog de erkenning worden geacht, welke de vrouwenarbeid in de machineindustrie in Duitse h land van de zijde der arbeiders zelf ondervindt. Naar ingenieur N. Stern in Maart ’l6 in de „Frankfurter Zeitung” mededeelt, werd op een vergadering der man n e n-vakvereeniging te Berlijn de arbeid der vrouwen in de metaalnijverheid ten zeerste geprezen, terwijl er de nadruk op werd gelegd, dat hij na den oorlog niet mocht verdwijnen, maar stellig blijv e n d moest zij n Ongetwijfeld zou het niet alleen de industrieele bedrijven, maar de geheele volkshuishouding ten goede komen, indien bij de verdeeling van arbeid tusschen de seksen uitsluitend de maatstaf der geschiktheid werd aangelegd. Maar op zóó eenvoudige wijze zullen de zaken ook na het teekenen van den vrede zekerlijk niet geregeld worden. Al ware het slechts, doordat de mannen die van het front terugkeeren en niet onbekwaam zijn geworden om hun vroeger beroep weder op te vatten, hun oude plaats zullen terug verlangen. Een wensch, dien ieder rechtschapene in gemoede als rechtvaardig erkennen zal. En men weet dan ook, dat Minister Lloyd George in dien geest beloften heeft gedaan, terwijl volgens den secretaris van den Franschen Typografenbond verschillende groote boekdrukkerspatroons te Parijs beloofd hebben, hun eigen plaatsen voor de gemobiliseerden open te houden. Verondersteld mag worden, dat werkgevers in andere vakken zich op gelijke wijze verbonden. Intusschen, hoe langer de oorlog duurt, des te grooter wordt de schade, die de werkgevers zich door het nakomen hunner belofte op den hals zullen halen. Immers, de oorspronkelijk ongeoefende krachten hebben zich ingeleefd in, zich aangepast aan het bedrijf; nieuwe technieken en bij de heerschende schaarschte van sommige, het geheel ontbreken van andere grondstoffen zijn er dat vele ! hebben zij meegemaakt, terwijl de vroegere arbeiders in meerdere of mindere mate vreemdelingen zijn geworden in hun voormalig beroep. Dwang zal er voorzeker in geen van beide richtin- gen mogen worden uitgeoefend, maar wèl is het o. i. wenschelijk dat er zich een communis opinio vormt, die het zou afkeuren, indien terwille van de uit den krijg terugkeerende manschappen de hen vervangende mannen niet, de vrouwen wel zouden worden ontslagen. De verontwaardiging welke vele arbeiders bezielt, dat zij die toch hun leven voor het land op het spel hebben gezet, hun plaats door een ander moeten ingenomen zien, kunnen wij alleszins begrijpen en billijken; de dubbel overgehaalde verbolgenheid, wanneer het een vrouw is die hun plaats bezet, komt ons daarentegen ergerlijk voor. De opvatting, dat de arbeidsmarkt als het uitsluitend domein van den man behoort te worden beschouwd en dat de vrouw die daar tegen zijn zin binnendringt eigenlijk een soort vrijbuitster is, die met alle middelen, zonder dat kieskeurigheid behoeft te worden betracht, mag worden verjaagd, die opvatting moest thans tenminste als dwaalbegrip worden erkend. Het zou waarlijk van al te groote ondankbaarheid ge tuigen, de vrouwen, na al wat zij gedurende den oorlog aan werk hebben gepresteerd -—■ gedeeltelijk, het wordt grif toegegeven, om levensonderhoud voor zichzelve en de baren te verdienen, maar voor een niet gering deel onloochenbaar ook om het vaderland van nut te zijn uit hare broodwinning te stooten. En bovendien ware bet averechtsche economische politiek, bij de algemeene verarming welke na het teekenen van den vrede waarschijnlijk in de belligerente landen zal heerschen, de vrouwelijke helft der bevolking, waartoe dan toch, behalve de ongehuwden, ook de tallooze weduwen : de eenige kostwinsters van haar gezin, en de vrouwen met invalide geworden mannen zullen behooren, opzettelijk in ongunstiger conditie te brengen, dan de omstandigheden op zichzelf reeds noodzakelijk maken. Een drijfveer voor vele werkgevers om de vrouwelijke arbeidskrachten weg te zenden, zal vermoedelijk gelegen zijn in de arbeidswetgeving, welke na den oorlog weer zal moeten worden nageleefd. Voor ’t eerst sedert de invoering der arbeidswetten werd in deze jaren op groote schaal de behoefte aan buiten werking stelling van verschillende artikelen gevoeld. Wij zagen reeds, dat aanstonds na ’t uitbreken van den oorlog in Duitschland in verschillende bedrijven het wettelijk verbod van vrouwenarbeid werd opgeheven. Niet alleen in Duitschland, ook in Oostenrijk, Frank r ij k, Engeland, vermoedelijk eveneens in Italië, wordt er met het verbod van nachtarbeid, van Zondagsarbeid, het maximum-aantal arbeidsuren per dag of per week, de hand gelicht. De nood drijft t e zeer ; voedsel, kleeding, munitie vooral in alle mogelijke vormen het moet er zijn. In een schitterende rede, door den heer Albert Thomas in October T5 tot een vergadering van leiders van Engelsche vakvereenigingen gehouden, sprak hij over het plichtbesef van de Fransche arbeiders, die, van het front teruggekeerd naar de munitie-fabrieken, om aan de ontzaglijke behoefte aan oorlogsmateriaal te voldoen, zich bleven beschouwen als spldaten die voor hun land vochten. Zij hadden vroeger dag en nacht gemarcheerd of in de loopgraven doorgebracht, maar nü waren enkelen hunner bezweken, zoo hard als zij in die eerste weken in de fabrieken werkten. Van September tot Februari hadden zij nooit geweten wat een 'Zondag was. Zij hadden nooit een dag vrij gehad. Er kwam een tijd, dat de machines eerder dan de werklieden vermoeid waren. Toen achtte men het raadzaam om den mannen één dag in de 14 dagen vrij te geven, of eiken Zondagochtend, en bij dat stelsel is het gebleven. Hetzelfde schouwspel leverden de Engelsche op de werven en in de dokken aan •de Clyde gedurende de eerste oorlogsmaanden. •) Dat ook vele vrouwen door dienzelfden geest bezield waren, en dat de patroons haar geenszins dwarsboomden in haar ijver, behoeft geen betoog. Maar langzamerhand komt toch, zelfs in de oorlogvoerende landen, het besef weer boven, dat het voor de toekomst van een volk onverstandig is, de krachten van de vrouwen : de moeders en aanstaande moeders der natie, aldus te misbruiken. Overal gaan er stemmen op om de arbeidswet althans (en deele weder na te leven. Onder de voorwaarden, door den Oosten r ij k – s c hen Vrouwenraad gesteld voor het vcrleenen zijner medewerking tot het verkrijgen van grootere aantallen vrouwelijke arbeidskrachten in de nijverheid, behooreh o.a. ..geneeskundig onderzoek, of de werkkracht in questie voor den nieuwen tak van arbeid de noodige geschiktheid bezit ; 4 weken rust vóór en 4 \yeken rust i) Zie: brieven van Mrs. Humphry Ward, in de «Daily Telegraph». nh de bevalling, met behoud van een gedeelte van het loon ; nachtarbeid slechts dan, indien het 3 ploegenstelsel wordt ingevoerd.” Volgens de „Vorwarts” werkten in den zomer van’ls de vrouwen in de koninklijke wapenfabrieken te Spandau 66 tot 77 uur per week, gedeeltelijk, in nachtarbeid;. In het voorjaar van 1916 zijn te Keulen werktijden van 14 uur ,niet zeldzaam, terwijl dikwijls 30, ja 36 uur aan één stuk wordt doorgewerkt ! In vele gevallen wordt voor dat overwerk géén of een onvoldoende bijslag betaald. In het meermalen genoemde opstel van Rosamund Smith in „Women’s Industrial News” legt de schrijfster de zeer slechte v/oor waar den bloot, waaronder de arbeidsters in de Engelsche munitie-fabrieken werken, en die slechts hier en daar een weinig verbeterd; zijn onder den invloed der academisch gevormde en financieel onafhankelijke vrouwen, welke typisch Engelsche, zeer nobele uiting van waarachtig democratisch voelen niet schromen, naast de eigenlijke arbeidsters hare plaats in de fabrieken in te nemen. Er wordt daar meestal in 2 ploegen gewerkt, elke ploeg 12 uur, hetzij dag-, hetzij nachtarbeid : immers de fabrieken produceeren onophoudelijk door, dag en nacht, op Zondagen zoowel als op weekdagen. De niet zelden groote afstand tusschen woning en werkplaats ; onvoldoende rustpoozen en onvoldoende voeding maken het arbeidsleven dezer vrouwen nog uitputtender. Gevallen van flauwte en collaps komen veelvuldig voor. Toch verzetten de meesten zich tegen een 3 ploegenstelsel, d.w.z. een 8-urigen werkdag, omdat de loonen, nü reeds zoo erbarmelijk laag, ddn zouden zinken tot een peil, dat er heelemaal niet van te leven valt. Dit zijn inderdaad bedroevende toestanden, dat de vrouwen worden geplaatst voor de keuze tusschen hongerloon of overmatigen arbeidsduur beide euvelen, waardoor haar gestel, misschien voor goed, wordt geschaad. Intusschen het kwaad van den te zwaren arbeid neemt zekerlijk na den vrede een einde. Zoodra er geen oorlogsnood meer nijpt, zal de arbeidswetgeving ongetwijfeld in eere worden hersteld. Anders staat het met de te lage bezoldiging, èn op zichzelf èn in verhouding tot het mannenloon. De vrees is gerechtvaardigd, dat de geringere belooning van den vrouwenarbeid zich na den oorlog zal bestendigen, waarvan daling van den loonstandaard, d.w.z. het te loor gaan van een belangrijk deel van h!et door de vakbeweging bevochtene, het gevolg zou zijn. De kans bestaat, dat ook zonder deze bijkomstige omstandigheid loondaling onvermijdelijk zal blijken. Kapitaalverlies, aanzienlijker wellicht nog dan het verlies aan menschenlevens, zal misschien emigratie op ruimere schaal dan tot dusver veroorzaken, terwijl niettemin voor de overblijvenden de arbeidsbelooning kariger wordt. Maar in ieder geval ; mochten de vrouwelijke werkkrachten gebezigd blijven tegen een kleinere bezoldiging, dan zou het loon een sterkere daling vertoonen, dan de veranderde verhouding van kapitaal en arbeid op zichzelf noodzakelijk maakt. De grootere ondernemingspremie moge dan leiden tot nieuwe kapitaalvorming, en aldus automatisch het herstel der oude verhouding tusschen kapitaal en arbeid in de hand werken, de prijs : eene wie waagt het te voorspellen tot welken graad uitgeputte arbeidersbevolking, moet daarvoor te hoog worden geacht. Zoowel de arbeiders- als de vrouwenbeweging, beide het bezigen van vrouwenarbeid uitsluitend terwille zijner goedkoopte afkeurende, deze uit'ideëele, gene uit materieel e overwegingen, hebben begrepen dat er slechts één redmiddel bestaat : het beginsel van gelijk loon voor gelijken arbeid ingang te doen vinden en in toepassing te doen brengen, welke evolutie op geene andere wijze tot stand te brengen is dan door opneming van de vrouwen in de vak-organisaties. Het is een verblijdend teeken, dat dit in de drie groote elkander bestrijdende West-Europeesche natiën tegelijkertijd werd ingezien. In den zomer van 1915 nam het congres van den Duits c h e n metaal-arbeidersbond het besluit, om niet alleen den Bondsraad te verzoeken, de beschermende wetsbepalingen voor vrouwen en kinderen weder in werking te stellen, maar bovendien om aan het centraal bestuur van bun vakverbond te vragen, een afzonderlijk blad voor de vrouwen op te richten, met de bedoeling, de vrouwen rijp te maken ten einde ze in de'vakorganisatie te betrekken. Tezelfder tijd had volgens de „Labour Leader” —te Manchester een congres plaats, waar meer dan 80 vakvereenigingen vertegenwoordigd waren .Daar werd de waarschijnlijkheid onder de oogen gezien, dat na den oorlog de vrouwen zouden voortgaan met het verrichten van allerlei werkzaamheden die vroeger door mannen plachten te geschieden, terwijl haar daarvoor slechts 2/3 van het loon zou worden uitgekeerd. De conclusie werd aangenomen, dat er hard moest worden gewerkt om de vrouwen binnen de organisatie te brengen, en dat dan allen, mannen en vrouwen te zamen, den strijd moesten aanbinden tegen den druk der loonen. In dienzelfden zomer, Juni ’l5, werd in Frankrijk door de „Syndicat général de la chemisene-lmgene de volgende motie aangenomen : „De vergadering, overwegende, dat de gedeeltelijke of algeheele vervanging van mannenarbeid door vrouwenarbeid, welke door den oorlóg wordt veroorzaakt, niet mag leiden tot een omlaagdrukken der loonen, spreekt den wensch uit : dat de vervanging van mannen door vrouwen alleen moge geschieden op den grondslag van het beginsel ~a travail égal, salaire égal.” Frank r ij k is, voor zoover wij weten, vooralsnog het eenige land waar in dezen bewuste samenwerking tusschen de georganiseerde arbeidersbeweging en de georganiseerde vrouwenbeweging bestaat.^ Op initiatief van Madame Duchêne, de presidente van de sectie voor arbeid van den Nationalen Vrouwenraad, is in October 1915 een „Comité intersyndical d’action contre 1’ Exploitation de la Femme” tot stand gekomen. Een commissie van verschillende vakvereenigingen dus. Een enquête van den Vrouwenraad had aan ’t licht gebracht, dat gelijkheid van belooning wel een enkele maal, doch slechts hoogst zelden voorkwam. Het ~Comité intersyndical” zou dus tot deelhebben; het beginsel ~a travail égal, salaire égal” op zoo ruim mogelijke schaal m praktijk te doen brengen. Aanstonds werd er adhesie verkregen van de belangrijkste vakbonden : van de bouwvakken, de kleedmg-industrie, zelfs van de typografen, de voormalige vinnigste bestrijders van den vrouwenarbeid in hun vale Vliegende blaadjes werden bij duizenden verspreid en manifesten aangeplakt. De voldoening kon worden gesmaakt, dat kort na het begin der actie reeds arbeidsters vertrokken uit een groote papierfabriek te Parijs, omdat zij weigerden tegen lager loon te werken dan de mannen wier plaats zij innamen. In November ’ls werd tot alle arbeiders-corporaties van Frankrijk een circulaire gericht door het uitvoerend comité van het „Comité intersyndical , geteekend aldus . „Fédérations: Habillement, Livre, Lithographie, Spectacle. Syndicats; Ouvriers et ouvrières de I’A. P. (vermoedelijk ; „Assistance Publique”) , „Briqueteurs , Boulangers, Chemiserie-Lingerie, National des Chemins de fer, Chapellerie, Habillement, Impression typographique, Lithographes, Typographie parisienne, Voyageurs et représentants, Passementerie, Brosserie et parties similaires, Dessinateurs, Personnels du Gaz, Tapissiers, In- stituteurs libres sténo-dactylographes, Machinistes, Accessoiristes, Batiment, Limonadiers-restaurateurs, Photograveurs.” Men zal Jane Misme ') toegeven, dat de lijst reeds eerbiedwaardig is. En al die aangesloten vereenigingen hebben in Maart ’l6 op een vergadering zichzelf de verplichting opgelegd, geen vervanging van mannen door vrouwen in hun vak te dulden dan tegen een gelijke bezoldiging. Ter internationaliseering yan deze beweging is Mevrouw Duchêne naar Zwitserland getrokken • vooralsnog met luttel resultaat en naar Londen, waar de „National Union of Women Workers” zich bereid verklaarde, het beginsel in Engeland te propageeren. Moge dit sympathieke streven, in verband met de onthullingen, die deze jaren ons brachten omtrent hetgeen de vrouw op arbeidsgebied vermag, een zóó verstrekkenden invloed hebben, dat eenerzijds het vooroordeel van werkgevers en mannelijke vakgenooten, die de vrouw weren ómdat zij vrouw is ; anderzijds de hebzucht der ondernemers, die de vrouw tot zich trekken als goedkoopere werkkracht, tot een minimum worde beperkt ! Een verdeeling van arbeid naar bekwaamheid en geschiktheid, waarvan de belooning in rechte reden staat tot de prestatie, vormt den grondslag voor den vlugsten zoowel als hechtsten opbouw van hetgeen er door den oorlog aan welvaart werd vernield. s-Gravenhage, Mei 1916. Anna Polak. ‘) «La Franyaise», 27 November 1915.