De Vrouwenbeweging door Anna Polak Overdruk uit het Maart-Nr. 1932 van het Haagsch Maandblad N.V. H. P. LEOPOLD’S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ NOORDEINDE DRI E-E N – T WIN TI G * DEN HAAG DE VROUWENBEWEGING DOOR ANNA POLAK. Bijna vijftig eeuwen geleden was bij een der oudste cultuurvolken: de Sumeriërs, de vrouw vrij en geëerd. Als de Sumeriërs in beeldschrift, den oudsten vorm van spijkerschrift, het teeken voor „echtgenooten” wilden schrijven, dan lieten zij het teeken voor „vrouw” aan het teeken voor „man” voorafgaan. Zij spraken dus over „vrouw en man”, niet over „man en vrouw”. Zelfs de „dienstboden” werden aangeduid als „maagd en knecht.” Priesterlijke, ook hoogepriesterlijke waardigheden werden door vrouwen bekleed. In het tijdperk van Hammurapi (behoorende tot de krijgshaftiger Akkadiërs), die omstreeks 2000 v. Chr. de sinds vele geslachten aldaar heerschende toestanden in een wet vastlegde, bleef de vrouw, ook de getrouwde vrouw, in het oude Babylonië volledig rechts- en handelingsbevoegd. Zij mocht optreden als getuige: in de ambtelijke functie van notaris; zij mocht koopen en verkoopen, ruilen en leenen, schulden maken en overnemen; huren en verhuren, pachten en verpachten, schenkingen en uiterste wilsbeschikkingen maken. Artikelen van Professor Böhl in Stemmen des Tijds, Nieuwe Theologische Studiën en andere periodieken, hebben ons met de positie van de vrouw bij de Sumeriërs en de Akkadiërs bekend gemaakt; en tevens gewezen op den achteruitgang in het Chaldeeuwsche en in het Perzische tijdperk, 6e en 5e eeuw v. Chr., toen de Babylonische vrouw niet meer het recht had om voor de rechtbank zelfstandig op te treden als getuige, geen eed meer mocht afleggen —, van zelfstandige persoonlijkheid tot onderdane van den man werd gemaakt. Het verschil tusschen het leven der vrouw in oud-Babylonië en in de Oostersche landen van thans is van ontstellenden aard. Door „Doust-i-Iran”, onder welken schuilnaam zich blijkbaar een Engelsche zendelinge-arts verborg, werd eenige jaren geleden in het Engelsche blad „The Woman’s Leader” een aangrijpende schildering gegeven van het hedendaagsche leven der Perzische vrouw. Niet van de felle en voor Europeesche seksegenooten ontoegankelijke vrouwen der Nomaden-stammen, die den Islam alleen in praktijk brengen voor zoover die met haar belangen strookt. Zoo verrichten deze vrouwen, schrander en bekwaam als ze zijn, tegen het voorschrift van den Koran in, die niet wil dat een vrouw medewerkt om het onderhoud voor het gezin te verdienen, een groot deel juist van den gewichtigsten arbeid, waardoor zij zich een zekere mate van welvaart weten te verwerven. Zij rijden allen paard; velen hanteeren met gemak het geweer; en niettegenstaande polygamie er regel is, schijnen zij toch in deze primitieve maatschappij geen ondergeschikte positie in te nemen. Ten hemel schreiend daarentegen is het lot van de vrouw in de ongeveer 40.000 Perzische dorpen, en nog meer in de steden. Daar heerscht dezelfde ellende als in vele streken van onze „Oost”: kinderhuwelijken, polygamie, concubinaat, tijdelijke huwelijken, gemakkelijke echtscheiding van den kant van den man. Als een vrouw kinderloos blijft, als zij leelijk wordt, of ziek, of blind ...hij kan haar zonder eenige moeite van zich afschuiven. Want de Koran kent hem het scheidingsrecht toe, te allen tijde, en zonder opgaaf van redenen. De vrouw is zijn eigendom; dies mag hij met haar handelen naar welbehagen, met slechts ééne uitzondering: hij mag haar niet dooden. Dat wil zeSSen: niet eigenhandig dooden. Het is hem wel geoorloofd, dat door een ander te laten doen. Toen „Doust-i-Iran” zich er over verbaasde, dat de beide vrouwen van een Ispahanschen man op één en denzelfden dag om ’t leven waren gebracht, antwoordde men haar: „het waren zijn eigen vrouwen; hij mocht er mede doen wat hij wou ....” Tweederangs-mensch van de wieg tot het graf is de Perzische. Het „Hemelsche Rijk”, China, moet, niettegenstaande er in de laatste jaren verscheiden verbeteringen zijn tot stand gekomen, en een aantal vrouwen zich door bezoldigden arbeid, dus door economische zelfstandigheid, zedelijke vrijheid konden verwerven, toch nog steeds voor de vrouwelijke bevolking een „hel” in plaats van een „hemel” worden genoemd. Want veel sterker dan van Quam Yin, de godin der genade, is de invloed geweest van Confucius, wiens diepe minachting voor, wiens hartgrondige haat jegens de vrouw niet alleen het leven zijner eigen vrouwelijke landgenooten sinds vele eeuwen tot een voortdurende marteling heeft gemaakt, maar ook het lot der Japansche, dat tot de 10e en ne eeuw onzer jaartelling van geheel andere, heel wat rechtvaardiger opvattingen getuigde, sterk ten ongunste heeft doen veranderen. Doch waar in Japan de jeugd van het meisje althans zonnig is, daar toont China zich juist tegen de kleine meisjes het allerwreedst. Meisjes tellen als kinderen niet mee. In verscheiden streken worden nog altijd dochtertjes aanstonds na de geboorte gedood. En deze zijn er verreweg het gelukkigste aan toe! Want waar men ze wèl in het leven laat, daar worden ze, dikwijls reeds op haar se, 4e-jaar als slav in, in den eigenlijksten zin des woords, verkocht. Die slavinnetjes worden door haar meester op alle mogelijke wijzen mishandeld en misbruikt, en worden, als zij onder dat régime niet bezwijken, op 12 a 13-jarigen leeftijd opnieuw verkocht, ditmaal aan de huizen van ontucht. „Er bestaat geen armer schepsel op aarde dan een Chineesche”, verklaarde eens eene in de geheime ellende van verschillende landen ingewijde zendelinge. Maar wie kennis genomen heeft van het superieure boek van Katherina Mayo „Mother India”, tegen welks inhoud herhaaldelijk m.i. onjuist protest is aangeteekend —, die vraagt zich af, of de toestand aldaar van minder rampzaligen aard moet worden geacht. Zoowel voor de Mohammedaanschen, als voor de driemaal meer in aantal Hindoeschen, om van de laagste Hindoeschen; de paria’s, niet eens te spreken. Dat „voor de groote meerderheid” der Hindoesche vrouwen „het huwelijk een physieke tragedie” is, verklaarde een ervaren chirurg uit het Presidentschap Madras aan Katherine Mayo. Volkomen gehoorzaamheid jegens den echtgenoot: haar eenigen g o d, is der vrouwen levensregel. Gehoorzaamd moet er worden, hoe hij ook zij en wat hij ook doe. Haar plichten tegenover haar man, dat, en in den regel dat alléén, is hetgeen haar geleerd wordt alvorens zij aan hem wordt overgeleverd.... Toch begint in de Oostersche landen een straaltje licht te breken door de duisternis der vrouwenlevens. Het levend verbrand worden van de weduwe met het lijk van haar echtgenoot, heeft Engeland, zich anders nimmer in de Britsch-Indische godsdienstige gebruiken mengend, bij wet verboden. Wèl wordt nog somtijds, door zichzélf in brand te steken, door de pas weduwe geworden vrouw zelfmoord gepleegd, ten einde de ellende van het weduweschap te ontgaan. Hertrouwen mag zij niet. In den laatsten tijd wordt evenwel voor maagd-weduwen, niet voor vrouw-weduwen, daarop soms uitzondering gemaakt. De overgroote meerderheid blijft, met geschoren hoofd, als uitvaagsel beschouwd en bejegend (immers de dood van haar man werd veroorzaakt door de enormiteit van haar zonden in een vorige incarnatie!) in het huis van haar schoonmoeder; of zij wordt de straat opgejaagd, overgeleverd aan de liefdadigheid of aan prostitutie. Enkele tehuizen zijn tegenwoordig voor een klein aantal weduwen, tezamen misschien enkele duizenden, opgericht. Door de Engelsche regeering werd eveneens de toestand der paria’s, dus ook die van de „onaanraakbare” vrouwen, niet onbelangrijk verbeterd. Daarnaast wordt door zending en missie, velen tot den Christelijken godsdienst overbrengend, de betreurenswaardige invloed van den Koran, die de vrouw achter den sluier in den harem opsluit, van de Hindoe-voorschriften, van Confusius regelmatig verminderd. Maar vooral valt de verbetering van de positie der vrouw; gedeeltelijke invoering van vrouwenkiesrecht; meer school- vorming voor velen, zelfs academische vorming voor enkelen; opvoering van den huwelijksleeftijd te danken aan dè vrouwe n-b e w e g i n g, welke in het Oosten (in óns Indië is K a r t i n i de baanbreekster er van geweest) als dochter van de Westersche vrouwen-beweging mag worden beschouwd, en thans ongeveer over de geheele aarde heeft wortel geschoten. Deze grootsche beweging, welke, door verbetering van het vrouwenleven, naast de vrouw zélve van elk ras en eiken godsdienst de geheele menschheid opvoert tot hooger peil, is in het midden der 19e eeuw in het land van krachtigst initiatief, Amerika, geboren. Of zij misschien ook in voor-historische tijden heeft bestaan, of bijvoorbeeld de gunstige verhouding tusschen man en vrouw in oud-Babylonië aan een beweging van dienzelfden aard te danken valt, zal vermoedelijk niet kunnen worden uitgevorscht. Vóór de 19e eeuw n. Chr. is er in Europeesche landen herhaaldelijk persoonlijk feministisch streven geweest. Door ChristinedePisan, die in opdracht van Filips den Stoute een in 1404 verschenen levensbeschrijving gaf van den Franschen koning Karei V, is uit eigen beweging een geschrift „La Cité des Dames” gepubliceerd, waarin zij vol vuur en ironie te velde trok tegen de minachtende wijze, waarop de beide schrijvers van den, ook in het Middel-Nederlandsch vertaalden „Roman de la Rosé”: Guillaume de Lorris, die „leert hoe men de vrouwen winnen”, en Jean Ie Meung, die „leert hoe men ze bedriegen moet”, zich over de vrouw hebben uitgelaten. De vrouw verdient die minachting niet, leeraart Christine de Pisan. En zij staaft haar beweringen met aanhalingen van Aristoteles en Seneca, uit den Bijbel en de geschriften van Sint Augustinus. Zij pleit steeds in het Fransch, zoodat ook de niet klassiek gevormden haar werken konden lezen voordegelijk onderricht óók voor meisjes; voor het recht der vrouw op ontwikkeling, op zelfstandigen arbeid bij het onderwijs en op letterkundig gebied, en om door eerlijke inspanning in eigen onderhoud te mogen voorzien. Zij zelve verdiende met haar pen het brood voor zich en hare drie kinderen, nadat haar man, met wien zij in korten doch zeer gelukkigen echt vereenigd was geweest, haar als onbemiddelde weduwe had achtergelaten. De denkbeelden van Christine de Pisan vonden verbitterde bestrijding en warme verdediging. Zij vormden, in den aanvang der 15e eeuw, de aanleiding tot den eersten pennestrijd over het vrouwenvraagstuk. 'n ’ In 1792 verscheen het boekje „A Vindication of the Rights of Women” van de hand van Mary Wollstonecraft, die, vermoedelijk eenerzijds door de moeiten, die zij bij eigen werkzaamheden: als „dame van gezelschap” bij een lastige Engelsche werkgeefster, als hoofd van een school te Lissabon, als gouvernante in lerland, als schrijfster, ondervond; anderzijds door hetgeen zij van het rampzalige huwelijksleven van haar moeder en zuster meeleefde, tot het besef is gekomen van alles wat er in het leven der vrouw onwaardig is en radicaal moet worden veranderd. Haar standaardwerkje werd in zes weken tijds geconcipieerd en geschreven, en aanstonds in het Fransch vertaald. Het zal ongetwijfeld sterken invloed hebben geoefend op geest en gemoed van de vrouw in Engelsch en Fransch sprekende landen en langzamerhand de overtuiging hebben doen rijpen, dat er, aanvankelijk nog niet voor verdediging of behoud, maar voor verkrijging van de rechten der vrouw, samenwerking werd vereischt. Die samenwerking nu is in Juli 1848 tot stand gekomen in het kleine plaatsje Seneca Falls in den staat New York, alwaar de eerste bijeenkomst voor vrouwenrechten plaats had onder leiding van Lucretia Mott en Elisabeth Cady Stanton. Acht jaar te voren was tot die geboorte der georganiseerde vrouwenbeweging reeds de kiem gelegd. Want toen van de „Worlds Anti-Slavery Convention”, in 1840 te Londen gehouden, v r o u w en, al waren zij door uitgenoodigde abolitionnistische vereenigingen met onberispelijke geloofsbrieven gestuurd, als afgevaardigden niet werden toegelaten, hebben Lucretia Mott en Elisabeth Cady Stanton, elkaar daar voor het eerst ontmoetend, onder den indruk van den smaad, als wezens van lagere orde beschouwd en bejegend te worden, nog dienzelfden avond besloten, evenals voor de vrijmaking van den neger voor de vrijmaking van de vrouw te werken. Het heeft acht jaren arbeid gevergd alvorens in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika de vrouwenbeweging was georganiseerd, en op de eerste bijeenkomst de „Declaration of Sentiments”, het oudste feministische manifest, werd uitgevaardigd. Het vraagt :gelijk recht voor de vrouw als voor den man, tenopzichte van de kiesbevoegdheid; voor de wet; in de nijverheid; in ambten en beroepen; in opvoeding; inde kerk; in het gezin. Van al deze eischen, ten doel hebbende de vrouw dezelfde vrijheid van leven en werken te verkenen als haar mannelijken landen tijdgenoot, met als gevolgen daarvan voor devrouwzèlve: dat het op geestes- en gemoedsgesteldheid funest werkende gevoel van onderschat worden wegens het vrouw-zijn zou worden verbannen; haar ontwikkeling, haar arbeidsprestatie, haar financieele situatie, tot hooger peil zou stijgen; terwijl zij als vrij, aan niemand onderdanig volwassen mensch de bevoegdheid zou bezitten de door eigen geweten opgelegde plichten inderdaad te vervullen; met als gevolgen daarnaast voor de gemeenschap, dat er door de vrouw zoowel als door den man volgens een ieders ekwaamheid en karakter materieel en ideëel voor den vooruit- gang zou kunnen worden gewerkt, en door de beste opvoeding en opleiding der kinderen van beiderlei sekse de toekomst der bevolkingen zou worden verbeterd, van al deze eischen is er tot dusver geen enkele over de geheele aarde volledig vervuld. Maar al is dan door de vrouwenbeweging, die in nagenoeg alle Europeesche landen, ook in Nederland, in de tweede helft der 19e eeuw is ontstaan, en later behalve tot nationale bonden en vereenigingen ook tot internationale federaties is uitgegroeid, terwijl sinds het begin van de 20e eeuw eveneens in meer achterlijke landen, zooals de Balkanlanden, de landen van Zuid-Amerika eveneens in de Oostersche landen, tal van vrouwenverenigingen werden opgericht, kort geleden zelfs een Pan-Aziatisch Vrouwencongres werd georganiseerd, al is dan door dit voortdurend intense streven het einddoel: de volstrekte emancipatie van de vrouw, nog niet bereikt, het is wèl gestadig dichter benaderd geworden. De wijze waarop de strijd wordt gevoerd, de successen die werden behaald, en het tijdstip waarop dat geschiedde, is in elk der landen verschillend. Het was op den snikheeten 4en Juni 1919, dat de op de galerij onder het glazen dak van het Amerikaansche Senaatsgebouw bijna bezwijkende vrouwen, toen opeens het sluitingsuur van 5 was reeds in zicht over het in behandeling zijnde kiesrechtamendement stemming werd afgekondigd, als in een droom de woorden hoorden: „56 vóór en 25 tegen”, en wisten dat door die toevoeging aan de Constitutie, welke uitsluiting van het kiesrecht wegens sekse in de geheele Unie en voorgoed onmogelijk maakte, de 71-jarige strijd voor dit onderdeel van het in 1848 samengestelde manifest geëindigd was. Naar de „grand old woman”, wier blad „The Revolution” tot motto droeg: „men, their rights and nothing more; women, their rights and nothing less”; de eerste vrouw ter wereld, die zich, in 1872, terwille van de vrouwenkiesrechtzaak in de gevangenis liet zetten, omdat zij, steunend op het 14e Grondwetsamendement, waarin volgens hare meening het woord „Citizen” zoo goed op de vrouw als op den man van toepassing moest zijn, ter stembus was opgetrokken, werd dit 19e amendement van de Grondwet der Vereenigde Staten van Amerika „Susan B. Anthony Amendment” genoemd. In Holland heeft in hetzelfde na-oorlogsjaar, nadat gedurende een kwarteeuw onbloedige kamp was gevoerd, de in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht de overwinning behaald. In 1917 werd ten onzent het passieve, in 1919 door de wet-Marchant het actieve vrouwenkiesrecht ingevoerd. Sinds 1922 mag, door vastlegging van het vrouwen- op denzelfden voet als het mannen-kiesrecht in de nieuwe Grondwet, de zege als uiteindelijk worden beschouwd. De leiding van onze vrouwenkiesrecht-beweging is voornamelijk in handen geweest van wijlen Dr. Aletta H. Jacobs, die het schrijven van de 17-jarige aan Thorbecke heeft gelukkig dit resultaat gehad in 1871 als eerste meisje in Nederland haar universitaire studie beginnend, in 1878 tot arts bevorderd, in 1879 gepromoveerd, in het boek van onze cultuurhistorie een nieuw hoofdstuk heeft aangevangen. Hare van zulk een sterk onconventioneelen geest getuigende daad heeft vèr-strekkende gevolgen gehad. Meer dan 2500 vrouwen in ons land hebben tot dusver haar academische studie voltooid. Van duizenden anderen, die na slechts gedeeltelijk voltooide studie de universiteit verlieten, komt in ieder geval de wetenschappelijke vorming haar man en kinderen want de hoofdoorzaak der afvloeiing moet in het vroegtijdig sluiten van een huwelijk worden gezocht —, dus indirect de maatschappij ten goede. Verscheidene onzer vrouwen leverden en leveren thans reeds arbeid op wetenschappelijk gebied: als geneeskundige, tandarts, biologe, philologe, geschiedkundige-archivares, rechtskundige, rechts-philosophe, psychologe, econome...., welke door de gemeenschap alsvanbeteekenis wordt erkend. Intusschen —, alles wat in de laatste vier decennia ten opzichte van de positie der Nederlandsche vrouw in gunstige richting veranderd is, valt allerminst uitsluitend en zelfs niet in eerste instantie te danken aan het persoonlijke pionierswerk van Aletta Jacobs, maar aan de nationale vrouwenbeweging, waarvan zich in de zeventiger jaren: door het de intellectueele kringen onzer bevolking in beroering brengende optreden van MinaKruseman; de warme artikelen van mannen- zoowel als vrouwenhand, die pleitten voor degelijker opvoeding, deugdelijker vakopleiding, en toelating van het meisje in voorheen voor haar gesloten betrekkingen; de oprichting der eerste Middelbare Meisjesscholen, der eerste Industrieschool; het verschijnen en toegekten worden van vrouwelijke leerlingen op sommige jongens-H.B.S en Gymnasia, en van de eerste meisjes-studenten; de opricking van de vereenigingen „Arbeid Adelt” en „Tesselschade”, en var. den Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn..., de eerste teekenen van kieming vertoonden, maar die pas in 1819, door oprichting, op initiatief van onze geniale wegbereicbter Wilhelmina Drucker, van de in de hoofdstad en in den lande, „urbe et orbe”, werkende Vrije Vrouwenvereenighg officieel is geworden. Want het zuiver feministisch prognm vroeg, evenals het Amerikaansche manifest van veertig jaren vroeger, niet alleen ontwikkeling, niet alleen openstelling van unbten en beroepen voor de vrouw, maar streefde doelbewust naar een zoodanige maatschappelijke orde, dat zij in onze gememschap zou kunnen leven als een vrije, met den man gelijkberecitigde mensch. Gedurende vele jaren is er toen door verscheidene plaatselijke en kndelijke vrouwenverenigingen moeizame ploeg- en zaai- arbeid verricht, totdat door de in 1898 te ’s-Gravenhage gehouden Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, welke in hoofdzaak door de even humaan voelende als wetenschappelijk denkende Marie Jungius werd geleid, en waarop Dr. Catharine van Tussenbroek, de toen reeds beroemde arts, haar sobere hoog-ernstige klassiek geworden rede over „Het Tekort aan Levensenergie bij onze jonge Vrouwen en Meisjes” uitsprak, onze vrouwenbeweging in een nieuw stadium kwam. De tot dusver in enkele verspreide en beperkte kringen verkondigde denkbeelden werden in het centrum der algemeene belangstelling geplaatst. En duizenden meisjes en jonge vrouwen zijn zich bewust geworden, dat de tijd van lijdelijk afwachten voor goed tot het verleden behoorde; dat het haar recht, ja haar niet meer van zich af te schuiven plicht was, eigen leven te vormen voor zoover mogelijk overeenkomstig eigen wensch; en, kon het, tevens mede te helpen aan het wegruimen der belemmeringen die de vrouw beknelden, en die plotseling als noodeloos, als mensch-onwaardig, als niet langer duldbaar werden gevoeld. Wat jarenlang in het verborgen gekiemd had, is in de zomermaanden van 1898 tot rijpheid gekomen Van onze feministen van de oude garde hebben enkele heelemaal niets, andere slechts uitermate weinig van den mede aan haar te danken oogst vermogen te zien. Enkele daarentegen, heden met verleden kunnende vergelijken, zullen zich bewust zijn, hoeveel er reeds voor de Nederlmdsche zoowel als voor de buitenlandsche vrouw door de vrouwenbeweging is bereikt. De vrouw ten onzent, bij vorige geslachten van de meeste goed gesalarieerde beroepen, evenals van deelname aan het openbare leven uitgesloten, trekt nu mede op ter stembus; heeft etn taak in de stembureaux; zit in het bestuur van verschillende pditieke partijen; wordt mede gecandideerd en gekozen als de gewoonste zaak ter wereld (alleen de Anti-Revolutionnaire en nog verder rechts gaande Partijen blijven alsnog onwrikbaar op het Paulinische standpunt: dat de vrouw te zwijgen heeft in de gemeente, stian!); laat in ’s lands vergaderzalen: in de Tweede en Eerste Kamer, in de Provinciale Staten, in vele Gemeenteraden, haar voord hooren naast of tegenover dat van den man. In Staatscommissiën; in adviseerende colleges als de Centrale Jeugdraad, Onderwijsraad, Gezondheidsraad, de Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling, de Hooge Raad van Arbeid...., paart zich heden ten dage de vrouwen- aai de mannenstem. Bij de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken van 1920, hebben de vrouwen, die ingeschreven staan in het Hatdelsregister, passief zoowel als actief kiesrecht gekregen. Tot dasver werd nog slechts éénmaal een vrouw: in de Kamer van loophandel en Fabrieken te Amsterdam, gekozen. In tegenstelling met vroeger is thans bij het opmaker, van authentieke acten het getuigenis van een vrouw van kracht geworden. Door wijziging van onze Gemeentewet is de vrouw benoembaar gesteld tot burgemeester en gemeente-secretaris, en bestaal de mogelijkheid voor haar om ambtenaar te worden van den burgerlijken stand. Het ambt van wethouder, ook van tijdelijk waarnemend burgemeester, werd reeds herhaaldelijk door een vrouw bekleed. Niet alleen in de gemeentelijke commissiën van toezicht op het lager en middelbaar onderwijs, ook in het curatorium dat het gymnasium beheert, deed zij haar intrede. In tal van vereenigingen, die haar in vroeger tijden slechts duldden als ondergeschikte, de besluiten van den man uitvoerende, vervult zij thans niet zelden een leidende functie. Verscheiden onzer kleinere kerkgenootschappen hebben hunne vrouwelijke lidmaten volledig of gedeeltelijk kiesbevoegd, sommige tevens verkiesbaar voor den kerkeraad en de diaconie verklaard; terwijl in de Nederlandsch Hervormde Kerk het actieve, voor zoover de kiescolleges betreft ook het passieve vrouwenkiesrecht werd ingevoerd. Al onze wetenschappelijke colleges, met uitzondering alsnog van de Koninklijke Academie van Wetenschappen welke intusschen, haar exclusivisme ten spijt, reeds herhaaldelijk werk, blijkbaar van gewicht geoordeeld, van vrouwelijke geleerden publiceerde tellen tegenwoordig vrouwelijke leden. Aan verscheiden vrouwen van wetenschap werd de titel van „doctor honoris causa” toegekend. In de hoogere ambtenaarscarrière klimt de vrouw parallel met den man tot den rang van referendaris op. En als ’t ware ongemerkt is de hedendaagsche man er aan gewoon geraakt, in het beroepsleven zijn evenmensch van het andere geslacht als gelijk bekwame, gelijk bevoegde, gelijk berechtigde naast zich te zien; de assistente in het laboratorium; de arts aan het ziekbed; de inspectrice bij de gezamenlijk te controleeren volksgezondheid en onderwijs; de advocate aan de balie; de predikante op den kansel; de leerares voor de door jongens- zoowel als door meisjesleerlingen bevolkte klas; de privaat-docente, de vrouwelijke lector en hoogleeraar op den katheder. Het arbeidsinkomen van de vrouw is tot een belangrijk hooger niveau dan voorheen het geval was gerezen. Bezoldiging in overheidsdienst is theoretisch, ofschoon niet in alle opzichten daadwerkelijk, voor beide seksen gelijk geworden. In de overgroote meerderheid der beroepen kan de hedendaagsche vrouw zelfstandig bestaan. Door wijziging der arbeidswetgeving, in 1919, o.a. in dier voege dat de voorschriften voor beide geslachten in hoofdzaak van gelijke strekking zijn geworden, behoeft vervanging van vrouwen door mannen als gevolg van gedifferentieerde wettelijke bescherming niet meer te worden gevreesd. Sinds de invoering der „Kinderwetten”, in 1905, is de rechtspositie der vrouw in zooverre verbeterd, dat zij thans ook over andere dan haar eigen kinderen voogdes kan zijn. Door herhaalde kleine wijzigingen in de huwelijkswetgeving kan de gehuwde vrouw thans wèl, vroeger niet, zelfstandig geld beleggen op de spaarbank; over het eigen verdiende, óók waar zij in gemeenschap van goederen is getrouwd, beschikken, „ten bate van het gezin”; terwijl de uitdrukking „vaderlijke” macht werd veranderd in „ouderlijke” macht, en in bepaalde evenwel niet zeer talrijke omstandigheden het oordeel der moeder inderdaad wordt gevraagd. Mocht het door den huidigen Minister van Justitie ingediende wetsontwerp tot wijziging van de wettelijke regeling van het huwelijksgoederenrecht in de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen, dan zal de positie van de getrouwde vrouw economisch, o.m. ten opzichte van beheer en beschikking over eigen vermogen, grondig veranderen. Doch al zou dan tevens de gehoorzaamheidsverplichting van de gehuwde vrouw jegens haar man komen te vervallen, tóch zou onredelijkerwijze de „maritale” macht gehandhaafd blijven, zoodat zij voor schier iedere handeling de nadrukkelijke of stilzwijgende toestemming van haar echtgenoot, die „hoofd van het gezin” is, noodig heeft, en de „ouderlijke” macht in den regel door den vader alleen wordt uitgeoefend. Maar behalve dat de huwelijkswetgeving nog lang niet volledig rechtvaardiglijk gewijzigd is, zijn er in Nederland evenals elders vele anderssoortige leemten in het leven der vrouw, welke de vrouwenbeweging tot dusver niet heeft weten aan te vullen. De met een buitenlander huwende Hollandsche verliest automatisch haar Nederlanderschap, loopt kans tot geen enkele natie te gaan behooren, of verkrijgt zonder eigen toestemming de nationaliteit van haar man. Tot rechter, ook tot kinderrechter, is de juriste hier te lande niet benoembaar. De vrouwelijke candidaat-notaris mag, in tegenstelling met de Sumerische van 5000 jaren geleden, de functie van notaris, zelfs die van waarnemend notaris, niet vervullen. De diplomatieke en de consulaire loopbaan zijn nog steeds voor de vrouw gesloten. Ook uit verscheiden andere beroepen, als accountant in overheidsdienst, ontvanger der registratie en domeinen, radio-telegrafist wordt de vrouw geweerd, of tot aflegging van het vereischte examen niet toegelaten. Ambtenaressen in rijksdienst, onderwijzeressen in een vrij groot aantal gemeenten, worden behoudens uitzonderingsgevallen tegenwoordig bij het aangaan van een huwelijk beneden den 45-jarigen leeftijd ontslagen. Nog altijd mist de vrouw verkiesbaarheid voor de Raden van Beroep. Nog altijd is in vele Waterschappen het actieve en passieve kiesrecht aan de vrouw niet toegekend. Alleen bij de Doopsgezinde en de Remonstrantsche Broederschap en bij het Evangelisch Luthersch Kerkgenootschap kan de vrouw het volledig predikambt; bij de Nederlandsch Hervormde Kerk het ambt van hulp-predikster bekleeden. Bij alle andere kerkgenootschappen is haar niets van dien aard vergund.... De resultaten van de vrouwenbeweging zijn tot op den huidigen dag in alle cultureele landen verschillend van aard en van omvang geweest. In landen, waar de vrouw in ontwikkeling en bekwaamheid evenmin als in arbeidsgeschiktheid bij den man achterstaat, soms zelfs in den wedloop het van hem wint: landen als Frank r ij k en Zwitserland, is het nog steeds niet gelukt om het kiesrecht voor haar te veroveren. In Engeland worden de „Peeresses in their own right” nog altijd geweerd als lid van het Hoogerhuis. In Amerika bepaalt de beperking van arbeidsduur en -tijd via de arbeidswetgeving zich in de meeste Staten uitsluitend of in hoofdzaak tot de vrouwelijke arbeidskracht, met als gevolg: herhaalde uitschakeling van de vrouw uit verschillende bedrijfstakken; terwijl bovendien haar arbeidsbelooning dikwijls belangrijk lager is dan die van hare mannelijke collega’s, zélfs in het beroep van kinderrechter. Vrouwelijke kinderrechters zijn er in Amerika reeds meer dan vijftig. In P o 1 e n, alwaar op elk gebied van het geestelijk leven sedert de middeleeuwen de vrouw heeft uitgeblonken, en waar tengevolge van de herhaalde en langdurige afwezigheid der mannen wegens oorlogsbedrijf en staatsambtelijke plichten, de vrouw uit de hoogere welstandsklassen sinds vele eeuwen volgroeid is tot een krachtige zelfstandige persoonlijkheid, niet zelden nieuwe takken van nijverheid en handel ontdekkend, die de bron zijn geworden van groote fortuinen, werden onlangs twee vrouwelijke juristen tot kinderrechter benoemd. Engeland heeft nog géén vrouwelijke kinder-, doch wèl vele vrouwelijke vrede-rechters. Turk ij e, waar de vrouwenbeweging nog in het beginstadium verkeert en het vrouwenkiesrecht voorloopig tot de gemeenteraden beperkt blijft, heeft reeds twee vrouwen tot rechter, reeds ééne vrouw tot attachée aan het Turksche gezantschap te Washington benoemd. In Noor d-A mer i k a is de vrouw eveneens benoembaar gesteld als attachée aan gezantschappen; bovendien als consul (te Beiroet, Genève, Amsterdam, is of was een Amerikaansche in deze functie werkzaam); in sommige Staten aldaar zelfs als gouverneur. In Roemenië, waar de vrouw pas sinds korten tijd kiesbevoegdheid heeft verkregen bij plaatselijke en districtsverkiezingen, treden reeds enkele vrouwen als burgemeester op, voorloopig nog slechts in dorpen. Ook België, dat nog lang geen volledig vrouwenkiesrecht heeft ingesteld, heeft wèl vrouwen tot burgemeester benoemd; evenals dat het geval is in Z u i d-A f r i ka, en in Engeland, aldaar zelfs in groote steden. Denemarken was reeds verscheiden jaren geleden een vrouwelijke Minister van Onderwijs, het Vereenigd Koninkrijk is thans een vrouwelijke Minister van Arbeid rijk. Ook in Finland is reeds een vrouw Minister geweest. Belangrijker nog dan dat alles, immers van groote beteekenis voor de getrouwde vrouw, de kinderlooze zoowel als de moeder: in Engeland, Duitschland, Zwitserland en Scandinavië bestaat de maritale macht niet meer Wanneer nu na eenige geslachten laten wij den nog benoodigden tijd daarvoor schatten op een eeuw wetten en zeden in ieder land ten opzichte van de positie der vrouwelijke bevolking zoodanig te haren gunste gewijzigd zijn, als thans nog slechts sporadisch, doch betreffende geen enkel onderdeel nérgens is geschied, dan zal de vrouw op aarde zich volledig geëmancipeerd kunnen gevoelen: kunnen leven als een vrije, zelfstandige, niet bij den man achtergestelde, niet van hem afhankelijke of aan hem ondergeschikte mensch. En toch zal ook dan nog, zal zelfs zoolang als de menschheid op deze planeet kan bestaan, de vrouwenbeweging moeten gehandhaafd blijven. Om twee redenen. Vooreerst: door het verschil in wezen tusschen de seksen (in den regel is aanstonds na de geboorte, soms zelfs reeds in het embryonale tijdperk dat verschil merkbaar) loopt de vrouw altijd gevaar, het eenmaal verworvene weder te verliezen. Door de oude Babylonische werd dit droevig verschijnsel immers ondervonden. In latere historische perioden zal, ofschoon dit niet nauwkeurig te constateeren valt, tengevolge van verandering van politieke toestanden of van anderssoortige rasvermenging, in menig land de wettelijke of werkelijke rechtsverhouding tusschen man en vrouw onrechtvaardiger, dus nadeeliger voor haar, zijn geworden, dan te voren aldaar het geval was geweest. En hetgeen zich in het verleden heeft voorgedaan, kan zich, tenzij er krachtige verdediging plaats heeft, in de toekomst herhalen. In de tweede plaats: in tijden van malaise, van economische crisis, van daaruit voortspruitende werkloosheid, wordt er altijd opnieuw door mannelijke arbeidskrachten, niet zelden door een gedeelte der vrouwelijke bevolking gesteund, naar gestreefd, om door arbeidsverbod voor de gehuwde vrouw, door wijziging der arbeidswetgeving, door wélk middel dan ook, een zoo groot mogelijk aantal hunner vrouwelijke vakgenooten van het arbeidsveld verbannen te krijgen, en zelf wat plaatsings- en opklimmingskans betreft de eersten te zijn. Waar nu eenerzijds de vrouw evenzeer als de man, ook van financieel oogpunt uit beschouwd, zelfstandig moet kunnen bestaan; anderzijds ook de gehuwde vrouw, indien dit persoonlijk gewenscht wordt of noodzakelijk is, loonarbeid moet mogen verrichten; terwijl in Nederland zoowel als elders door een groot aantal vrouwen familieleden geldelijk van haar arbeidsinkomen moéten worden en wórden gesteund, daar zal het altijd een uitsluitend door de vrouwenbeweging te vervullen taak blijven, om de in bezoldigd beroep werkende gehuwde en ongehuwde vrouw heden en in de toekomst tegen den in dit opzicht maar al te vaak egoïstischen man te beschermen. Dat moet noch kan geschieden door een vrouwenbeweging, welke van aspect gewisseld is. Wèl door het gezamenlijk werken van vrouwenverenigingen van verschillenden aard, die het volledig of ten deele met elkander eens zijn omtrent hetgeen door het feminisme moet worden behouden of bereikt. De feministische vereenigingen zijn in den beginne alle politiek en godsdienstig (wat niet beteekent: uit ongeloovige leden bestaande) neutraal geweest; en de groote internationale organisaties: de International Council of Women en de International Alliance of Women for Suffrage and equal Citizenship, zijn dat nog. De Sociaal-Democratische Vrouwenvereenigingen hebben in de vrouwenbeweging altijd een „bourgeoi s”-beweging gezien; hetgeen een onjuiste opvatting moet worden geacht. Is het stembiljet niet een even machtig wapen in de hand der proletariërvrouw als in die van hare zusters uit een hoogere welstandsklasse? Trekken van een deugdelijke vakopleiding de atelier-werkster en de aanstaande dienstbode geen profijt? Bedoelt de strijd tegen afzonderlijke vrouwenarbeidsbescherming niet, speciaal de industrie-arbeidster tegen verlies harer broodwinning te vrijwaren, en haar in het bedrijfsleven een betere plaats te verzekeren? Wordt er niet steeds, indien noodig, evenzeer als voor de getrouwde onderwijzeres en ambtenares, ook ten behoeve van de gehuwde vrouwelijke werkkrachten in nijverheid en landbouw tot behoud harer arbeidsvrijheid actie gevoerd? Beperkt het pleidooi voor bezoldiging zonder aanzien der sekse zich tot de burgerlijke beroepen; of strekt het zich over het geheele veld van den vrouwenarbeid uit? Heeft de onvermogende echtgenoote soms geen belang bij een verbeterde huwelijkswetgeving; of, partieel, bij een verbeterde regeling van het huwelijksgoederenrecht? Werkt dus het feminisme intensief en gestadig ten gunste van de vrouw uit alle kringen der bevolking, geen enkele noch van de hoogste noch van de laagste klasse uitgesloten, de Sociaal-Democratische Vrouwenbonden vormen ofschoon steeds warme voorstanders van algemeen vrouwenkiesrecht geweest, en ijverend voor degelijk meisjes-vakonderwijs, behoorlijke bezoldiging van vrouwenwerk, arbeidsvrijheid voor de gehuwde vrouw en grondige wijziging der huwelijkswetgeving toch een onderdeel van de Internationale Sociaal-Democratische Partij. Zij dragen meer een socialistisch dan een feministisch karakter. De International Council of Jewish Women, die evenals in vele andere landen ook ten onzent (in 1921) een Joodschen Vrouwenraad deed ontstaan, moet, ofschoon vermoedelijk veel ten bate van de Joodsche vrouw tot stand zullende brengen, niet tot de feministische federaties worden gerekend. De Protestantsch Christelijke vrouwenbeweging daarentegen de Federatie van Christelijke Vereenigingen van en voor Vrouwen vormt van de World’s Young Women’s Christian Association den Nederlandschen tak —, en eveneens de Union internationale des Ligues des Femmes Catholiques, waarvan de Nederlandsche afdeeling: onze Roomsch-Katholieke Vrouwenbond in 1914 werd opgericht, werken ofschoon niet in alle strevingen, zooals naar arbeidsvrijheid voor de gehuwde vrouw en naar afschaffing van de maritale macht, er mede overeenstemmend toch in velerlei opzicht in dezelfde richting als de neutrale nationale en internationale vrouwenverenigingen. Ofschoon gescheiden marcheerende houden zij plichtgetrouw en energiek het oog gericht op hetzelfde alsnog ver verwijderde doel: verwerving van hetgeen een ieder, wegens verschil in geloof verschillend in levensbeschouwing, voor de vrouw als vrouw het rechtvaardigst oordeelt te zijn. Samenwerking tusschen neutrale en godsdienstige vrouwenverenigingen, elders zoowel als hier te lande voortdurend toenemende, moet daarom van ganscher harte worden toegejuicht. Wisseling van aspect der vrouwenbeweging daarentegen allerminst. En juist in den laatsten tijd hebben twee wijzigingen plaats gehad, waarvan de eene, vaag en onbeteekenend, vermoedelijk weinig of geen kwaad zal veroorzaken; de andere: door te sterke uitmiddelpuntigheid, waarschijnlijk wèl. Eerstbedoelde, die voor zoover ons bekend is alleen hier te lande tot het oprichten eener vereniging aanleiding gaf, maar wellicht ook buiten onze landsgrenzen in menig vrouwen- en mannenhart leeft, noemt zich „nieuw feminisme”, en heeft tot hoofddoel: opvoering van het aantal huwelijken. Afgescheiden nu van de quaestie, of men al dan niet accoord gaat met de opvatting, dat vermeerdering van het aantal getrouwde, vermindering van het aantal ongetrouwd blijvende vrouwen, voor de vrouw zelve en de gemeenschap voordeel zal opleveren, in ieder geval staat dit zoogenaamde „nieuwe” feminisme met het werkelijke feminisme in geenerlei verband. Feminisme noch feministe heeft zich ooit tegen het huwelijk verzet; zelfs niet in tijdperken en in landen, waar de positie van de ongetrouwde vrouw oneindig zelfstandiger was of is dan van de getrouwde. Naast het verlangen naar vrijheid, naar zelfstandig kunnen leven en niet onderschat worden, woont er in den mensch ook het verlangen naar liefde; woont er in de overgroote meerderheid der vrouwen ook het verlangen naar moederschap, al mogen er dan ook vele ongehuwde kinderloozen zijn, die zich moeder voelen van en zich als moeder wijden aan andere kinderen dan haar eigene. Het „nieuwe” feminisme, zich op geheel andere banen voortbewegend, zal dus hetgeen door het „oude” feminisme alsnog bevochten moet worden geen hinderpaal in den weg leggen. Wèl omgekeerd het ull r a-feminisme. Daarmede wordt bedoeld de 15 Juni 1929 te Berlijn gestichte „Open Door International”, welke ten doel heeft hetgeen uiteraard juist is —: „economische emancipatie der vrouw” te verwerven, maar in zijn streven naar dat doel, in het „Charter voor de Werkende Vrouw betreffende hare Economische Rechten” uiteengezet, zooveel te ver en zoozeer in verkeerde richting gaat, dat hij zijn doel nimmer zal bereiken. Deze internationale organisatie, gegroeid uit de sinds verscheidene jaren in Engeland bestaande „Open Door Council” en en de Amerikaansche „Woman’s Party”, wil in de arbeidswetgeving volkomen gelijkheid veroveren tusschen man en vrouw. Niet alleen wat de groote lijnen betreft, maar in alle details. Elk arbeidsverbod, dat geldt voor de vrouw en niet voor den man wil zij zien ingetrokken. De actie wordt gevoerd door fanatieke leden, welke van de toestanden, die zij zich voorgenomen hebben te verbeteren, niet goed op de hoogte blijken te zijn. Zij realiseeren zich niet, welk nadeel intrekking van het verbod van ondergrondschen mijnarbeid, duikersarbeid.... de vrouw zou berokkenen. Zij stellen zich niet voor, hoezeer afschaffing van het arbeidsverbod gedurende eenige weken voor de zwangere en de kraamvrouw schadelijke gevolgen zou hebben voor de gezondheid van moeder en kind. Zij zijn zich er niet van bewust, dat elke arbeidswetgeving begint met bescherming van kinderen, jeugdigen, vrouwen; dat dit altijd en overal de brug vormt naar de bescherming ook van den volwassen man; en dat de kloof tusschen mannen- en vrouwenarbeidsbescherming voortdurend smaller wordt, zoodat de geldelijke nadeelen, door de oorspronkelijk eenzijdige bescherming voor de vrouw veroorzaakt, gestadiglijk worden verkleind. Het juiste streven op het gebied der arbeidswetgeving is dus: te trachten niet de bescherming van de vrouw te doen intrekken, maar ook aan den man de noodzakelijke bescherming te doen verleenen; bepalingen omtrent arbeidsduur, rusttijden, verzekering van veiligheid, in den regel voor beide geslachten gelijkelijk te verkrijgen en te behouden; en de uitzondering sbepalingen, die wegens tallooze physieke en psychische ver- schillen voor beide seksen niet gelijksoortig mogen zijn, in dier voege geregeld te krijgen, dat de vrouw daardoor niet van haar plaats op het arbeidsveld verdrongen wordt. Met deze economische, naast de hygiënische, behoeften der vrouw wordt in onze Nederlandsche nog niet volledig doch gelukkig wel reeds grootendeels vlekkelooze arbeidswetgeving tegenwoordig op behoorlijke wijze rekening gehouden. In menig ander land kan dezelfde vooruitgang worden geboekt. Voor alle natiën zal deze wenschenswaardige toestand alleen kunnen ontstaan onder den invloed van de bezadigde evenwichtige oude vrouwen-beweging, die niet zooals de jeugdige Open Door International te ver in haar eischen gaat. Onze groote pionierster Wilhelmina Drucker heeft een profetischen blik gehad, toen zij, in tegenstelling met hare Amerikaansche voorgangster Susan B. Anthony, haar periodiek niet betitelde als „R e v o 1 u t i e”, maar als „E v o 1 u t i e”. Want door plotselinge omwentelingen kan het feministisch ideaal: man en vrouw als twee gelijkwaardige schepselen naast elkander staande op aarde, zoolang ze voor den mensch bewoonbaar is, zekerlijk nooit worden bereikt. Alleen door gestadigen vooruitgang kan deze voor de menschheid onontbeerlijke hervorming uiteindelijk volledig worden tot stand gebracht. Het Haagsch Maandblad eW-e \ „e' \ xe^6 \ *e' e^eX \oOr \ e®%e \ . >»e^s V t V . \\\Oe V \ '""* e"'’ t \ \ o'B°<'" yo*' ' a e^0 j,ot4e<'° te* \ \ aO*' .- e\^e \ 9»"° V* *