HET LEVEN EN WERKEN VAN JELTJE DE BOSCH KEMPER. HET LEVEN EN WERKEN VAN JEETJE DE BOSCH KEMPER DOOR JOH ANNA W A.NABER UITGAVE H. D. TJEENK WILLINK.&ZOON HAARLEM 1913 UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN DE COMMISSIE VOOR HET HULDEBLIJK AAN DE NAGEDACHTENIS VAN JONKVROUWE JELTJE DE BOSCH KEMPER. INHOUDSOPGAVE. Blz Circulaire der Commissie voor het Huldeblijk aan de Nagedachtenis van Jonkvrouwe Jeltje de Bosch Kemper . vu Inleiding XI I. Ontwikkelingsjaren .’ 1 11. Arbeid Adelt en Tesselschade 14 111. De Kunstnijverheidstentoonstelling van 1877 45 IV. Het Kunstnaaldwerk 61 V. De Organisatie der Ziekenverpleging 91 VI. De Organisatie van het Kook- en Huishoudonderwijs . . 121 VII. Het Comité ter Verbetering van den Maatschappelijken en Rechtstoestand der Vrouw in Nederland 151 VIII. Een Keerpunt I^9 IX. De Levensavond 205 Naamregister 239 HULDEBLIJK AAN DE NAGEDACHTENIS VAN JONKVROUWE JELTJE DE BOSCH KEMPER. Wanneer men de plaats, die de vrouw vóór vijftig jaren in de maatschappij innam, vergelijkt met hare sociale positie in onzen tijd, nu het haar gegeven is op zoo menig gebied hare beste krachten aan het welzijn van het land te wijden, dan treedt voor den geest de krachtige, opofferende en zoo eenvoudige figuur van }onkvrouwe leitje de Bosch Kemper, die een belangrijk deel van haar leven gaf aan het doel, dat zij zich als schoonen plicht had gesteld: de ontwikkeling van de vrouw. Uitgebreid is het gebied geweest, waarop zij werkzaam was. Als oprichtster van de Vereeniging Tesselschade, die zij een lange reeks van jaren presideerde, behartigde zij de belangen van de onvermogende beschaafde vrouw. Het onderwijs in de nuttige en vooral in de fraaie handwerken kwam door haar invloed op een hooger peil. Door het bevorderen van het huishoud-, kook- en ander vakonderwijs wist zij nieuwe wegen te openen om de vrouw economisch onafhankelijk te maken en haar voor te bereiden voor de taak, die zij in huisgezin en maatschappij zou hebben te vervullen. Van hare warme belangstelling in de ziekenverpleging getuigt haar belangrijk aandeel in de oprichting van den „Bond voor Ziekenverpleging" en in de stichting van het „Maandblad voor Ziekenverpleging.’’ Met eenige gelijkgezinde vrouwen en mannen bracht zij de „Vereeniging tot verbetering van den maat„schappelijken en den rechtstoestand der vrouw in Nederland” tot stand. Gedurende negen jaren werden alle vergaderingen van de Vrouwelijke Studenten-Vereeniging „D. D. D.” in de gastvrije woning van Freule de Bosch Kemper gehouden. De ondergeteekenden zijn van oordeel, dat het een plicht van piëteit en dankbaarheid is jegens eene van de beste vrouwen, die ons land kan aanwijzen, om de herinnering aan haar en aan haren arbeid bij tijdgenoot en nageslacht levendig te houden. Zij meenen, dat zij hierin het best zouden slagen door een boek over het leven en werken van ƒ eitje de Bosch Kemper uit te geven en op doeltreffende wijze te verspreiden. Zulk een werk zoude zijn: eene waardige hulde aan haar persoon, eene uiteenzetting van wat in haar leven bereikt is. eene waardeering van de gevolgen hiervan voor de toekomst – en bovendien zouden komende geslachten er eene aansporing in vinden tot den strijd ten bate van den medemensch. en eene opbeuring, wanneer de moed, de zelfverloochening, de volharding, die voor dien strijd vereischt worden, mochten verslappen. Op uitnoodigmg van de ondergeteekenden heeft Johanna W A Naber zich bereid verklaard, te trachten dit werk te schrijven: aan betere handen kan deze moeilijke, maar dankbare taak niet worden toevertrouwd. fIJ hopen zeer' dat de bijdragen het zullen veroorloven bovendien eene gedenkplaat te doen uitvoeren, die, geplaatst in een milieu van werkende vrouwen, de herinnering aan deze wegbereidster zou doen voortleven Ue ondergeteekenden wenden zich tot allen, die direct of indirect den bezielenden invloed van Jonkvrouwe de Bosch Kemper hebben ondervonden; tot allen, die genieten van de vrijheden, door haar streven en werken bereikbaar gesteld en die, ziende op haar voorbeeld, zich bewust zijn gebleven van de daaraan verbonden plichten: tot allen, die haar hebben gekend en liefgehad, en noodigen hen uit mede te werken aan het bovenvermelde doel. leder drage naar vermogen bij: men onderschatte echter niet de kosten die eene behoorlijke uitvoering van dit plan zal medebrengen, daar de Commissie hoopt in staat te worden gesteld, het boek als presentexemplaar te kunnen aanbieden aan bibliotheken en andere daarvoor in aanmerking komende instellingen. Amsterdam, April 1917. d ,IEJtHrGE^' Eere-Voorzitter. Burgemeester van Amsterdam. B. KORTEWEG-D'AULNIS DE BOUROUILL. „ «, , „retaresse Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes. Dr. M J, BAALE Amsterdam, Onder-Voorzitster. Leerares Stedelijk Vr™uwenkTesre?htd'VOOr2itSter V' C' Afdeelin9sbest- Ned. Bond v. A. C. TEDING VAN BERKHOUT—LIEFTINCK, Secretaresse. Amsterdam, Vossiusstraat 21. Dr‘ . A(msterda“., Koninginneweg 178, Penningmeester. Secretaris Tijdschrift voor Ziekenverpleging. Or. C, DOCTERS VAN LEEUWEN—VAN MAARSEVEEN, Amsterdam. Lid Hoofdbestuur Vereenininn t ,7AH ncn Tv n vereemging voor Vrouwenkiesrecht. J. VAN DER KAAY Rotterdam. Lcerares kunstnaaldwerk aan de Industrieschool voor Meisjes. H. BODDAERT^SCHUURBEQUE BOEYE, Middelburg. Voorzitster Algemeene Nederlandsche Vrouwenverecniging „Tesselschade". _ _ Mr. E. C. VAN DORP, Bloemendaal. Oud-Secretaresse Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en Rechtstoestand der Vrouw in Nederland. G. W. DIJSSELHOF, Overveen. Jkvr. A. VAN FOREEST. Heilo. Verpleegster, Directrice Tehuis voor F ransche Kinderen Haagsche Afdeeling. H. GOUDSMIT. Amsterdam. Voorzitster Vereeniging „Thugater . Mr. J. N. VAN HALL, Station De Bilt. Oud-Wethouder van Onderwijs van Amsterdam. N. HESTA, Amsterdam. Voorzitster Amsterdamsche Vrouwelijke Studenten-Vereeniging. M. J. HUIZINGA, Nijmegen. Voorzitster Bond van Leeraressen bij het Huishoudonderwijs. Dr. N. M. JOSEPHUS ]ITTA, Amsterdam. Wethouder van Armwezen. I. KOOISTRA, Apeldoorn. Oud-Directrice Rijks-Kweekschool van Onderwijzeressen. J. R. DE KRUYFF, Amsterdam. Oud-Directeur Rijks-School voor Kunstnijverheid. Dr. ]. KUIPER, Amsterdam, Geneesheer-Directeur Wilhelmina-Gasthuis. M. C. LAMAISON—VAN SCHOUWENBURG, Amsterdam. Directrice Amsterdamsche Huishoudschool. Dr.' CORNELIA DE LANGE, Amsterdam. Oud-Voorzitster Vrouwelijke Studenten-Vereeniging D. D. D. H. VAN DER MEI], Laren. N.-H. Oud-Redactrice „Belang en Recht”. G. MEIJER, Amsterdam. Directeur Gemeente- Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen. Prof. Mr. W. L. P. A. MOLENGR A AFF, Utrecht. Mede-oprichter Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en Rechtstoestand der Vrouw in Nederland. Prof. ]. W. MOLL, Groningen. j.VANNIEROP—HARTOGH, Amsterdam. ]. P. REYNVAAN, Amsterdam. Eere-Lid Noord-Hollandsche Vereeniging „Het Witte Kruis”. C. D. RUEB, Rotterdam. Penningmeesteresse Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging „Tesselschade”. H. H. SCHOLTEN—COMMELIN, Amsterdam. Voorzitster Amsterdamsche Huishoudschool. Dr. B. M.VAN DER STEMPEL, Amsterdam. Conservatrice Universiteits-Bibliotheek. Dr. T. TANJA, Amsterdam. A. S. TYDEMAN—VERSCHOOR, ’s-Gravenhage. Oud-Voorzitster Bond van Leeraressen b. h. Huishoudonderwijs. A. C. VOGEL—DOMIS, Amsterdam. Penningmeesteresse Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes. Prof. Dr. ]. WESTERDIJK, Ams'erdam. Directrice Phytopathologisch Laboratorium Willie Commelin Schollen. INLEIDING. Dat toewijding aan een beginsel en trouw aan eene traditie vaak overgaan van geslacht op geslacht, is ons, wat betreft den overgang van vader op zoon, door tal van voorbeelden uit onze eigene vaderlandsche en uit de algemeene geschiedenis bekend. Dat die overgang even goed plaats vindt langs de vrouwelijke lijn. blijft meest onopgemerkt door het feit, dat de dochters in geval van huwelijk haren geslachtsnaam plegen te verwisselen met dien van haren echtgenoot: maar meermalen komt die toch ook op onmiskenbare wijze aan het licht. In het bijzonder is dit op te merken bij de vrouwelijke nakomelingschap van Gijsbert Karei van Hogendorp en van Joan Melchior Kemper. Die beide mannen hebben na onze verbreking van de Fransche overheersching en de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden de nieuwere staatsbedeeling, waaronder wij thans nog leven, gegrondvest op de groote vrijheidsbeginselen van recht op individueele vrijheid voor iederen staatsburger en van gelijkstelling voor de wet van allen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindte, van rang of geboorte. En het zijn hunne kleindochters geweest, die hun groote werk hebben voortgezet en aangevuld door het beginsel van recht op individueele vrijheid te doen erkennen als geldig niet alleen voor een deel der natie maar voor de natie in haar geheel, door de gelijkstelling voor de wet van allen, met al de consequenties van dien, op te eischen niet alleen voor den Nederlandschen man, maar ook voor de Nederlandsche vrouw. Zij hebben dit gedaan, eenerzijds wat betreft de bevrijding der vrouw van zedelijken druk, door het hoog heffen van het groote beginsel van éénheid van zedewet voor man en vrouw; anderzijds, wat betreft de bevrijding der vrouw van economische afhankelijkheid, door op te komen voor haar goed recht op vrijheid van opleiding en vrijheid van arbeid met al de ver strekkende gevolgen daaraan verbonden. Blijft aan de geschiedenis van den ontwikkelingsgang der zedelijke bevrijding van de Nederlandsche vrouw de naam der kleindochters van Van Hogendorp onverbrekelijk verbonden, – de geschiedenis van de economische vrijmaking der Nederlandsche vrouw is niet te scheiden van den naam van Kemper’s kleindochter, Jeltje de Bosch Kemper. Bevrijding der Nederlandsche vrouw van economische afhankelijkheid, opheffing der Nederlandsche vrouw tot economische zelfstandigheid en vrijheid door eigen arbeid en door opleiding tot dien arbeid, _ het in velerlei gevolgen rijk gezegende levenswerk van Jeltje de Bosch Kemper. _ heeft in gang gebracht eene economische revolutie, die van beteekenis is geweest niet alleen voor de vrouw, maar ook voor den man, voor het gezin m zijn geheel, die haar eindpunt nog bij lange na niet heeft bereikt en die nog steeds voortgaat aan geheel ons maatschappelijk samenleven andere vormen te geven. Zulk een geweldige omkeer van maatschappelijke verhoudingen als de economische bevrijding der vrouw meer en meer blijkt met zich te brengen, is uitteraard niet tot stand kunnen komen door het werk van éene enkele vrouw. Jeltje de Bosch Kemper staat te dezen opzichte noch alleen noch op zich zelve., Integendeel, wij zien haar in de dagen, waarin zij de hand aan den ploeg sloeg, in de dagen, welke aan de opkomst van ons modern feministisch vereenigingsleven vooraf gingen, omringd door eene breede schare van vrouwen, begaafd als zij met een helder verstand, met een warm gemoed, met eenen onvermoeibaren arbeidsdrang, eene schare van vrouwen, zoo rijk aan grootsche figuren, dat zij doet denken aan den gelijksoortigen opbloei van vrouwelijke arbeidskracht en vrouwelijk intellect, waarop Engeland met rechtmatigen trots in het hoogtepunt der zoogenaamde Victorian-aeva pleegt te wijzen. Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper kan daarom niet worden geschetst zonder tevens een helder licht te laten vallen op zoo vele uitnemenden onder hare tijdgenooten, die met haar hebben samengewerkt, die haar in menig opzicht nog zijn vóór geweest, maar onder wie aan Kemper’s kleindochter toekomt de eer van te zijn geweest de vrouw van het initiatief, de vrouw, die wat voor nu eene halve eeuw door tal van vrouwen werd verlangd, uitgesproken en bepleit, heeft weten om te zetten in daden. Toen Jeltje de Bosch Kemper in den winter van het jaar 1916 op nagenoeg tachtigjarigen leeftijd overleed, was opgegroeid een jonger geslacht, een geslacht, dat Jozef niet gekend had, en dat, oogstende, waar eene vorige generatie had gezaaid, onwetend was van de inspanning, waarmede die oogst tot rijpheid was gebracht. Ouderen, die nog leefden onder den indruk der bezieling, die van den omgang met leitje de Bosch Kemper placht uit te gaan. meenden, dat die jongeren niet onwetend mochten blijven van wat te hunnen behoeve was gewerkt en gestreden, en om de herinnering daaraan te bewaren vormden zij eene Commissie van Huldeblijk aan de Nagedachtenis van Jonkvrouwe Jeltje de Bosch Kemper. Na ernstig beraad meende die Commissie haar doel niet beter te kunnen bereiken dan door den persoon en den levensarbeid van Jeltje de Bosch Kemper te doen kennen in eene uitvoerige levensbeschrijving en zij verleende mij de opdracht die te boek te stellen. ' . . < .1 1. 1 t – 1 Niet dan na lang aarzelen heb ik die opdracht aanvaard. Voor vele jongeren moge Jeltje de Bosch Kemper reeds behooren tot een geslacht, dat is voorbijgegaan, ik zelve heb haar nog gekend in den tijd van hare kracht en ik had het groote voorrecht mijne eerste schreden op het gebied van den maatschappelijken arbeid te mogen zetten onder hare leiding. Daarop volgde echter eene reeks van jaren, waarin ik in andere richting ging, waarin ik haar zelden meer ontmoette; en mijne herinneringen raadplegende bleken die te gemengd en te fragmentarisch om mij met de noodige warmte en bezieling het onderwerp te doen ter hand nemen. Toen werd mij door eene der leden der Commissie ter inzage toevertrouwd hare zeer intieme briefwisseling met Jeltje de Bosch Kemper van jaren her. De persoon, die ik daaruit voor mijn geestesoog zag verrijzen, deed mij begrijpen, dat ik als aankomend jong meisje nog niet vatbaar was om de uitnemende eigenschappen en de groote beteekenis van deze vrouw naar waarde te kunnen schatten, dat ik als ziende blind was geweest. Onder den indruk dier brieven, een indruk nog versterkt door de warme aanhankelijkheid, waarmede ik hare vrienden en vertrouwden van haar hoorde spreken, begon ik verder te zoeken en naarmate het beeld van Jeltje de Bosch Kemper zich duidelijker voor mij afteekende. raakte ik meer onder de bekoring daarvan, werd mij het schrijven van de volgende bladzijden een hoog genot en ondervond ik, dat het, om met Jeltje’s eigene woorden te spreken: „goed „doet eens gelegenheid te hebben om uit te spreken de bewondering „en de liefde, die men heeft voor een goed mensch met een rijk vergleden.” Toch heb ik bij mijne schildering niets geidealiseerd: de schaduwen heb ik niet weggevaagd: maar juist daardoor meen ik ook duidelijk .e hebben gemaakt, da. /eitjes levensweg was een opgaande weg. da. Z" '°°r "ndere" ■“ «gen werd omdat haar «gen leven haal geestesleven, voortdurend rijker werd, voortdurend hooget werd gestemd. NieHeg'nseaande di, sujgcna gevoc, v„ waardering e„ bewond bl ef het schn.ven van dit boek een zware taak, wilde ik die taak vo brengen, zooals de Commissie dit wenschte, en geven eene studie gegrond op eene zorgvuldige documentatie. Het was mij daarbij tot groeten stenn da. Jhr. M J. de Bosch Kempen me, den Jfden mllden n, die z.,n ges acht steeds heeft gekenmerkt, zonder eenig voorbehoud " besch‘kki”f SKld' »« geheele archief zijner tante: eene briefwisseling me, drie geslachten, waarbij dikwijls de minna, van Jel.es antwoord, extracten ui, notulenboeken, concepten van in ,e iJen wa7ren,^rHer'T”',HVanc,1’rOCl’“reS' fra9men,e” ™n dagboeken en wat n et al. Het archief der Vereeniging Tesselschade. nog onder leitje s eigen leiding door Mevrouw C. M. Hannema-Wertheim voortreffelijk geordend, bleek een ware goudmijn van gegevens te bevatten en tal Schol In,ecm ,arbeidStr °ndeC Wie nU °°k re£ds Wijkn Hendrina Scholten-Commelm in de eerste plaats moet worden genoemd verschaften mi, een schat van materiaal. Maar daar stond tegenover dat de werkzaamheid van Jeltje de Bosch Kemper zich heeft bewogen op hield TA- tefreif d3t VO°r 2°OVer hare werkzaamheid verband nao m H lenVan tijdgenooten’ er no9 zoo veel meer moest worden lekje dë R h T °mdat V°lStrekt 9eb°den SCheen werk het Bh°SC\ d°en kennM in d“ kr'n9 van hen, wier werk het hare heeft gedragen en aangevuld en wier verdiensten door de hare met mochten worden overschaduwd. Dit was te moeilijker omda onze oudste feministische litteratuur bijna hopeloos is zoek geraakt’ omdat onze eerste vrouwenbladen, die zooveel over Jeltje’s werken dat harer tijdgenooten bevatten, niet meer in volledige collectie zijn bijéén rengen, en omdat zoo menige oude. indertijd toonaangevende brochure nagenoeg onvindbaar is geworden. Met veler hulp is het mij ge ukt nog heel wat te verzamelen. Doch wetende, hoe schaarsch deze gegevens zi,n geworden, terwijl juist in dezen tijd de belangstelling in geschiedenis van ons modern feminisme zoo levendig is geworden, h!hn 9em(eend. mijn, oek ui‘voerig te moeten documenteeren met aanhalingen uit oude vakbladen, uit vereenigingsorganen. uit gelegenheidsgeschriften, uit de talrijke, maar geheel in vergetelheid geraakte en moeilijk terug te vinden geschriften van Jeltje de Bosch Kemper zelve vooral. Haar zelve en hare tijdgenooten wilde ik zooveel mogelijk doen spreken in hare eigene woorden. Ook heb ik den opzet van de eerste hoofdstukken wat breed genomen om een juist beeld te kunnen geven van de maatschappelijke verhoudingen, waaronder Jeltje de Bosch Kemper haren arbeid is begonnen. Zoo hoop ik er in te zijn geslaagd om naar de bedoeling der Commissie, gelijk deze die heeft geformuleerd in hare circulaire, in dit boek „aan komende geslachten te doen vinden eene „aansporing tot den strijd ten bate van den medemensch en eene op„beuring, wapneer de moed, de zelfverloochening en de volharding, die „voor dien strijd vereischt worden, mochten verslappen. Tenslotte mijnen warmen dank aan de Presidente der Commissie, Mevrouw B. Korteweg—d’ Aulnis de Bourouill, die met nog eenige anderen harer medeleden mij met raad en daad ter zijde is gebleven, aan Dr. Marie Baale, die de eind-revisie der drukproeven voor mij nazag; aan den heer Georg Rueter, die het boek zijnen schoonen vorm schonk en bovenal aan den uitgever, die in deze moeilijke tijden bereid werd bevonden eene omvangrijke uitgave als deze te ondernemen. JOHANNA W. A. NABER. Amsterdam, Nov. 1918. Ex-libris Jeltje de Bosch Kemper, geteekend door G. H. Dijsselhof in 1904 I ONTWIKKELINGSJAREN. Waar de ouders voorgaan in een leven aan het algemeen welzijn toegewijd, daar zal iets van hun levensbeginsel overgaan op hunne kinderen. ]hr. Mr. J°'. de Bosch Kemper. „Ik had eenen goeden naam geërfd,” heeft Jeltje de Bosch Kemper aan het eind van haar leven eens met rechtmatig zelfgevoel verklaard. En terecht mocht zij zoo spreken. Niet alleen haar grootvader Joan Melchior Kemper, de bekende leider der vrijheidsbeweging van het jaar 1813, ook haar vader, die naar eenen oudoom den naam de Bosch bij zijnen geslachtsnaam voerde, was een man van zeer bijzondere beteekenis. Voor dezen laatsten, voor Jeronimo de Bosch Kemper, die zijnen vader aanhing met eene gloeiende bewondering en met eene vurige liefde, welke zoowel aan zijn particulier als aan zijn openbaar leven kleur en richting hebben gegeven, was diens ontijdige, onverwachte dood in het jaar 1824, toen hij zijne studiën aan de universiteit te Leiden nog nauwelijks had aangevangen, een zware slag geweest. Wij weten ook uit de Gedenkschriften van zijne zuster, Elizabeth Kemper, hoe hij, na den dood zijns vaders geheel onbemiddeld achtergebleven, gedurende eene lange reeks van jaren, als eens Jacob om Rachel deed, moest dingen naar de hand van Maria Hulshoff, de dochter van zijns vaders intiemen vriend, den destijds wel bekenden „dichter-suikerrafflnadeur" Hulshoff, tot eindelijk in het jaar 1834 zijne aanstelling als substituut-officier bij de rechtbank te Amsterdam zijne verloving mogelijk maakte en in Juli 1835 de bruiloft kon worden gevierd. „Wat waren „dat blijde dagen,” schrijft zijne zuster. „De lieve bruid was in de bruidsdagen altijd in het wit gekleed en droeg alle die dagen geen ander versiersel dan in het haar eene roos, die haar bruidegom voor haar plukte.” Jeronimo de Bosch Kemper bleef sedert onafgebroken gevestigd te Amsterdam, de stad, die hij, evenals zijne dochter na hem, zoo warm heeft 1 lief gehad en zoo trouw heeft gediend. Daar werd hem den 28sten April 1836 zijn eerste kind geboren. Hij had gewild, dat de oude Mevrouw Kemper, Christina de Vries, peet zou zijn. „Doch onze moeder,” verhaalt zijne zuster Elizabeth, „had het voorwaar„delijk aangenomen. Indien „het kind een zoon ware, „zeide zij, zoude zij die „gaarne de namen van „haren echtgenoot zien „dragen; doch wanneer het „eene dochter mocht zijn, „dan moest de Heer Hulshoff „peet wezen en het kind „den naam dragen van diens „overleden vrouw, die haar „eene zoo waarde vriendin was geweest en wier naam, Jeltje, zij nog „liever zoude hooren noemen dan haren eigenen. Onze moeder raadde „hierin den geheimen wensch van hare schoondochter. Het was een „meisje. Wat onze moeder haar lief had en wat zij veel bijdroeg om „het leven van hare grootmoeder te veraangenamen.” Het was een gezellige, van ouder tot ouder innig verbonden familiekring, waarin Jeltje de Bosch Kemper met hare drie broertjes en zusje opgroeide, ’s zomers buiten bij grootmoeder Kemper op den Brielart bij Barneveld of bij grootvader Hulshoff op Zeerust bij Baarn, gevierd en vertroeteld door liefhebbende tantes en reeds vroeg, als onwillekeurig, iets in zich opnemend van den intellectueelen, kunstlievenden zin, die dezen kring eigen was. Maar in het voorjaar van 1844 begon hare moeder te sukkelen. In eenen brief van hare grootmoeder uit dezen tijd lezen wij: „ik ben van morgen bij Mietje geweest en vond haar „heel zwak. De doctor ziet er geen gevaar in; doch ik ben niet van „dat gevoelen en maak mij zeer ongerust. Jeroon neemt voor den zomer Jhr. Mr. J°. de Bosch Kemper. „voor de gezondheid „van zijne vrouw een „optrek te Baarn, „zoo dicht hij kan bij „Zeerust: en ik neem „kamers zoo dicht „ik kan bij hem. „Jeltje gaat bij haar „grootpapa en tante „op Zeerust en ik „wil dan de beide „oudste jongens bij „mij nemen. Mietje „heeft dan geene „drukte van de kinderen om haar heen „en kan hen toch „dagelijks zien .... „God verhoede den „slag, die, naar ik „vrees, ons boven „het hoofd hangt.” „Die door ons „allen gevreesde slag „kwam steeds na„der,” klaagt Elizabeth Kemper in hare Gedenkschriften. „Als de lieve jonge vrouw van „haren man, die eenen tentstoel droeg, vergezeld, kleine wandelingen „maakte, waarop zij telkens rustte en dan met eenen vriendelijken „glimlach zeide; wat voel ik mij heden wel! dan kwam er hoop in „ons hart, die echter door hare al te snelle kleurwisseling weersproken „werd. In October keerden wij allen stadwaarts en in November „verloor mijn broeder zijne lieve vrouw. Wat had hij lang op hare „hand gehoopt; en wat waren zij volkomen gelukkig geweest! Nu „stond hij daar, pas aan het begin van het eigenlijke leven, zonder „zijne hulpe tegenover hem en met zes hulpbehoevende kinderen, „waarvan hij het jongste binnen enkele weken ook weder moest afstaan. Maria Hulshoff, echtgenoote van ]hr. Mr. ]°. de Bosch Kemper. Schilderij van Elizabeth Kemper „Onze moeder, zijne schoonzuster en wij zusters, wij deden wat wij „konden; maar wat vermochten wij weinig om zulk een verlies ook „maar dragelijk te maken. Zijn eigen wil en zelf beheersching bij onder„werping aan den vaak ondoorgrondelijken, maar altijd liefdevollen en „wijzen wil des Allerhoogsten deden het meest. Ik las eens in een der „werken van Bulwer: Action is that Lethe in which we alone forget „our former dreams; and the mind, that too stern not to wrestle with „its emotions, seeks to conquer regret, must itself have no leisure to „look behind. Who knows what benefit in the world may have sprung „from the sorrows of the benefactor? As the harvest that gladdens in „the suns of autumn was called forth by the rains of spring. Deze „regels lezende dacht ik aan mijnen broeder. Na zijn groot verlies „verdubbelde hij zijne werkzaamheden. Hij vergat zich zelven om van „nu af slechts voor anderen te leven; in de eerste plaats voor zijne „kinderen, voor zijne moeder, voor zijne zusters, . verder voor zijne „betrekking, voor zijne stad, voor den Staat, voor de algemeene beschaving.” Het is hier niet de plaats voor een overzicht van het staatkundig en maatschappelijk leven van Jeronimo de Bosch Kemper, van diens talrijke geschriften op historisch, strafrechtelijk en sociaal gebied, van diens aandeel aan de Grondwetsherziening van het jaar 1848 van diens werkzaamheid als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, als hoogleeraar aan het Athenaeum Illustre van Amsterdam, als lid van den gemeenteraad aldaar, als curator, gedurende meer dan twintig jaren, van de Amsterdamsche armenscholen, als oprichter van de Vereeniging De Vriend van Armen en Rijken, van de ziekeninrichting Bethesda en wat niet al meer. Hier moet de nadruk worden gelegd op den geest, waarin is gearbeid door dezen idealist, „den man van: God in het hart, „kennis in het hoofd en het vaderland als dierbaarst voorwerp van „ons denken en handelen,” zooals zijn leerling H. P. G. Quack hem ons in zijne Herinneringen heeft geschilderd. Want diezelfde geest heeft in later jaren ook den arbeid van Kemper’s dochter bepaald. Jeltje de Bosch Kemper die, als oudste van het half verweesde gezin, haren vader het naaste stond en reeds vroeg werd geroepen om hem te steunen en ter zijde te blijven, behield te dieperen indruk van zijnen geest van toewijding en zelfverzakende onbaatzuchtigheid, omdat zij, beter dan iemand, wist onder hoeveel persoonlijk leed en herhaalde teleurstelling de openbare zaak door hem werd gediend. Zij hing hem daarom aan met liefde en eerbied beide. „Wat er goeds mocht zijn in „mijn werken en streven, aan mijnen vader heb ik het te danken, verhaalde zij in later jaren. „Ik heb het voorrecht gehad, eenen vader „te bezitten, die mij geheel en al in zijn leven en werken inwijdde en „die mij het verlies eener vroeg gestorven moeder vergoedde. Van „hem erfde ik de ideeën, die later de mijne werden,” verklaarde zij ten slotte, daarbij zeker gedachtig aan de regels uit Goethe’s Faust: Was du ererbt von deinen Vatern hast, Erwerb’ es um es zu besitzen. Want niet gedachteloos of lijdelijk is Jeltje de Bosch Kemper naar haars vaders voorbeeld gevormd. Zelfstandig heeft zij zich ontwikkeld: haren eigenen weg is zij gegaan: maar toch altijd in den geest, dien zij haren vader had zien huldigen en waaraan zij dezen uitdrukking had zien geven in het motto, dat hij plaatste aan het hoofd van het door hem geredigeerde Volksblad: God is Liefde, God is Licht. (De belijdenis van alle geloovigen.) Vader in den Hemel, Uw Rijk kome. (Het gebed van alle geloovigen.) Te mogen medearbeiden aan de voorbereiding van de komst van het Godsrijk hier op aarde, dat bleef voor Jeltje de Bosch Kemper zoo goed als voor haren vader, naar uit menige plaats in hare vertrouwelijke brieven blijkt, het hoogste: dat gaf aan haren levensgang eene groote eenheid. Nog in het laatst van haar leven, toen een zeer geliefd achterneefje tot hare groote blijdschap te haren huize kon worden gedoopt, schreef zij in het album der moeder van het kind; „het vaste geloof, „dat een mensch iets kan bijdragen tot de komst van het Godsrijk hier „op aarde, dat het leven in dat bewustzijn vreugde en rust geeft, ook „bij soms droeve werkelijkheid, moge ook het deel van ons jongske „worden; dan zal hij later met blijdschap terugzien op den dag zijner „geboorte. Dezen wensch geeft hem mede zijne oud-tante. De groote innigheid, waarmede Jeltje reeds vroeg haren vader was toegedaan, kon bij de vele werkzaamheden, die dezen in beslag namen, haar het verlies van hare moeder toch niet vergoeden; en het was met de bedoeling om zijnen kinderen een aangenaam tehuis en een moederlijke verzorging te hergeven, dat Jeronimo de Bosch Kemper in het jaar 1848 opnieuw in den echt trad, ditmaal met Johanna Maria van Walkart. In groote tegenstelling met den eenvoud van vroeger, toen de bruidegom van Maria Hulshoff zijnen weg in het openbare leven nog vinden moest. was de praal, die er thans werd ontwikkeld bij het huwelijk van den steeds meerder naam makenden staatsman en geleerde met de rijke Amsterdamsche patricische. De kleine woning op de Keizersgracht bij de Leidsche straat werd verwisseld met de fraaie huizinge, toen nog voorzien van een hoog dubbel bordes, No. 573 op de Heerengracht bij de Utrechtsche straat, waaraan vader en dochter sedert zekere historische vermaardheid hebben gegeven. De zomers werden nu verder doorgebracht eerst te 's Graveland op Lindenheuvel en op Jagtlust, later op het buitengoed Ellinchem bij Ellecom. Haar eerste onderricht ontving Jeltje in die jaren van een Zwitsersche, Adlle Nicolas, met wie zij reeds op haar tiende jaar de Esther en de Athalie van Racine las, wat destijds echter allerminst ongewoon was op dien leeftijd. Op dit huisonderwijs volgde voor haar en voor hare jongere zuster Christine het bezoek van eene dagschool, gehouden door eene Duitsche, Fraulein Graver. Haar catechetisch onderricht ontving zij van den doopsgezinden predikant, later hoogleeraar, J. G. de Hoop Scheffer, door wien zij den 2den April 1854 ook is gedoopt. Haar zeer innig en zeer persoonlijk godsdienstig leven vormde zich geheel onder den invloed van haren vader, met wien zij, naar uit hare aanteekeningen blijkt, geregeld ter kerk ging bij predikers als J. J. L. ten Kate, S. Hoekstra, E. Laurillard, H. Valès. Als aankomend jong meisje stond zij in opgewekt, gezellig verkeer met tal van vriendinnen onder wie in de eerste plaats moet worden gedacht aan de zusters Momma, aan Annette Moll, aan Anna Sautijn Kluit, later gehuwd met den Leidschen bibliothecaris Dr. W. N. du Rieu, aan Albertine Swaving, aan Gesine Berlage-Keer, de moeder van den architect Berlage, aan Caroline van der Hucht~van Kerckhoven, die later onder het pseudoniem Marie Daal verschillende novellistische schetsen in het licht gaf, aan Anna en Hillegonda Wolterbeek, die hare trouwe medearbeidsters in de Vereeniging Tesselschade zouden worden. Zij wisselde ook menig bezoek met de neven en nichten Roessingh Udink op het mooie landgoed Singrave in Overijsel, ons wel bekend uit de aanschouwelijke schilderingen, die hare tante Elizabeth Kemper er in hare Gedenkschriften van heeft gegeven. De betrekking van haren vader als hoogleeraar aan het Amsterdamsche Athenaeum Illustre schonk haar ruime gelegenheid om veel te zien, veel te hooren en veel op te merken, bracht haar ook in ongedwongen verkeer met talentvolle jonge mannen, als met H. P. G. Quack, haars vaders meest toegedanen leerling, met T. Asser, met J. Th. Buys, met J. A. Sillem. met Johs. Dyserinck, „want Jeronimo de Bosch Kemper,” schrijft Quack in zijne herdenking van dezen in De Gids. „was toen nog een gezonde, levenslustige man, „tegemoetkomend en gastvrij; en op zijn buitenverblijf te ’s Graveland „was hij gewoon ook zijne studenten te ontvangen en als de gulste „gastheer te onthalen.’ Zoo had Jeitje de Bosch Kemper in menig opzicht een zeer bevoorrecht jongemeisjesleven: maar de tijd, dat zij onbevangen er van kon genieten, duurde kort. Omstreeks het jaar 1858, toen zij twee en twintig jaren oud was, begon zwaar op haar te drukken de zorg om hare stiefmoeder, over wier geest langzaam maar steeds dichter een nevel daalde, om haren oudsten broeder Joan Melchior, die spoedig nadat hij student was geworden, begon te kwijnen, om de jongere broeders en zuster, wier jeugd door deze huiselijke bekommernissen werd versomberd. In een dagboek, dat zij den 2den Januari 1858 aanving. heet het; „den „Oudejaarsavond waren wij samen met de tantes Kemper. Papa nog in „de kracht van het leven, maar soms gebogen door den last des levens. „Zijn gebed was een dankgebed, dat God ons Zijnen Zoon gegeven „heeft, opdat wij het eeuwige leven zouden hebben. Mama, gezond en „sterk, nog jeugdig uitziende, maar geagiteerd en onrustig. Ik, gezond, „beter dan vroeger, het hart vol dankbaarheid voor de groote gaven „Gods; maar tevens een bittere traan in het oog over eigen zonden „en het verdriet der mijnen. Jan, bleek en gebogen, steeds hoestende, „maar tevreden en opgeruimd: het is hem goed. wat de Heer ook geven „zal. Barend, lang en mager, vol moed en verwachting, ijverig aan den „arbeid, vroolijk onder vrienden. Christine, klein en vriendelijk; maar „stil en bedaard. Gerrit weder hersteld na vele sukkelingen, het hart „brandende en opgewekt, maar toch iets ledigs. De tantes bedrijvig, „pratende, soms alles door elkaar, maar toch liefhebbend. Wij waren „in vrede en liefde bij elkander, nog zonder ledige plaatsen. Maar de „kwijnende bloem, hoe lang zal het ons nog vergund zijn, haar te „koesteren en te verzorgen? . . .’ Gedrukt en neerslachtig teekende zij in het begin van 1859 aan; „Het leven is een strijd, vooral voor de „vrouw een strijd: een strijd, niet tegen het uitwendige, maar tegen een „iegelijken kwaden geest in haren kleinen, huislijken kring en bovenal „tegen de booze geesten in haar zelve. Ik geloof, dat een hoofdvereischte „des Christens is. de blijdschap en den vrede te bewaren; en daarom „wil ik strijden met alle macht en kracht tegen ieder beginsel van „moedeloosheid, van onvrede, van onrust, dat ik ontmoet. Soms is de „strijd zeer zwaar, omdat zij noodwendig in eigen gemoed moet worden „aangevangen. Men moet zich zelf gansch en al verloochenen, dat is, „iedere zelfzuchtige neiging onderdrukken; maar dan zal God ook mei „ons strijden en zal de vreugde, de heilige, heerlijke vreugde der overwinning niet uitblijven. „Maar daarom geen oogen„blik de wapenen afgelegd, „opdat de vijand niet te „machtig worde en de strijd „door ons eigen toedoen „zwaarder dan onze kracht. „En wanneer wij het goede „willen, God wil het met „ons en door en met Hem „zijn wij krachtig.” 1 oen het alweder een jaar verder was, bij den aanvang van Januari 1860, schreef zij: „het jaar heeft „ons ontroofd eenen lieven, „dierbaren broeder. In het „begin van 1859 hoopten „wij op de bronnen van „Soden; soms was er een „flauwe hoop van herstelling en het leven bracht „dan weder vreugde.” Maar haar broeder stortte weder in, verhaalt zij, „en van toen af hebben wij „een bangen, soms zwaren strijd gestreden, in angst en zorg den langen winter tegemoet ziende.” Nog voor die winter inviel echter, sluimerde Joan Melchior de Bosch Kemper in om niet weder te ontwaken. En nadat Jeltje haar dagboek twee jaren lang had laten rusten, nam zij het in Januari 1862 weder op om daarin aan te teekenen: „een langen tijd heb ik mijn boek niet „ter hand genomen. Het leven is zoo ééntonig, dat men soms waarlijk „niet weet, wat te schrijven. De strijd wordt telkens grooter; de last Het huis op de Heerengracht 573. „des levens telkens zwaarder en soms ja, dan kan het hart naar rust „hijgen .... Deze winter en de vorige waren als alle winters vol „van kleine huiselijke plagen, die soms meer afmatten dan groote „rampen .... Papa heeft van het najaar lang gesukkeld; de jongens .[gingen naar Leiden om te studeeren en het professoraat verloor allen „glans en heerlijkheid. Nu zijn wij beiden, Christine en ik, stil thuis. „Kennissen en vrienden hebben wij wel: maar alles wordt gestremd „door Mama's invloed, wier verstand van jaar tot jaar achteruit gaat. „Wat de toekomst moet brengen? Soms kan het zeer donker zijn; en „waarlijk, de strijd om welgemoed van dag tot dag een leven vol van „kleine verdrietelijkheden, zonder eenig doel, of liever zonder eenig „werk, een leven als een zware mist, zonder vreugde of zonneschijn en „toch zoo kalm en ééntonig voort te sleepen, die strijd is soms zwaar „en de handen hangen soms slap. de knieën knikken. Nu is het een „hunkeren naar de dingen, die komen zullen, naar eene verandering, „welke zij ook zij: en dan weder is het een doodsche stilte in ons, „alsof ons geestelijk leven reeds was uitgedoofd. En toch in kalme uren „wil ik het leven nemen, zooals Gods vaderhand het mij bereidt en „biddend wachten en werken. Hij regeert en Hij zal ook het levenslot „regelen van hen, die mij lief zijn, meer dan mijn eigen geluk." In October 1863, zij was intusschen ruim zeven en twintig jaren oud geworden, verzuchtte zij verder nog in haar dagboek: „wat zal ik „schrijven? Het is alles hetzelfde nu als voor jaren en toch ligt er soms „eene doodsche stilte over ons. Papa, ja, krachtig en vol vuur wat „zijn werk betreft: maar afgetrokken en onvast wat het huiselijke „aangaat. Barend, stil en gedrukt en bleek en zwak. Chrisje, gezonder „dan vroeger; maar met weinig vreugde en opgewektheid. Gerrit, „de Heer behoede hem naar lichaam en geest, daar de geest des „huisgezins niet over hem waken kan. Wat is de invloed van één „mensch toch groot, ten kwade sterker nog dan ten goede. Mochten wij „kwaad maar niet met kwaad vergelden. Eén kan toch maar helpen en „uitkomst geven, ja, gansch anders dan wij ons misschien voorstellen: en „ach, men strekt soms de gansche ziel zoo verlangend en smachtend naar „betere tijden uit . . . .” Aan eene vriendin beleed zij in later jaren: „mijn „hart was toen in opstand tegen Mama’s humeur, tegen Papa’s kalmte „daarbij, tegen mijn saai leven en dat der mijnen. Dat was opstand tegen God. „Wij willen niet en wij moeten; dat is eene les, die niemand ons kan afnemen. Zij leed te meer omdat het geen doelbewust leven was, dat zij leidde. Zij was nergens toe opgeleid, zij had nergens systematische studie van gemaakt, alle maatschappelijke arbeid was haar vreemd: zij had zelfs geenerlei aandeel aan de talrijke en veelsoortige sociaalphilanthropische bemoeiingen van haren vader; hoogstens bezorgde zij af en toe eene vertaling voor diens volksuitgaven. „Wat ik gedaan „heb van mijn 18de jaar, toen ik de kleine particuliere school van „juffrouw Graver verliet, tot het jaar 1872, toen ik. al 36 jaar, dus „betrekkelijk oud, bestuurslid van Tesselschade werd, ik weet het niet „meer, bekende zij later. „Thuis zitten borduren, teekenen, pianospelen, „wat naaien, brieven schrijven, visites maken, wat wandelen, wat „vertalen voor de volksuitgaven van Den Vriend voor Armen en „Dijken. Ik geloof, dat ik nog al veel gelezen heb uit de bibliotheek „van mijnen vader. Van tijd kan men veel maken, maar ook veel „verknoeien, besloot zij, met een zucht terugdenkende aan dien moeilijken tijd uit haar leven, toen zij, als zoo velen harer tijdgenooten, met zich omdroeg dat gevoel van onvoldaanheid, waaraan ook Geertruida Toussaint uiting gaf, toen zij schreef in hre Jeugdherinneringen: „ik „kon geen vrede hebben met de gedachte, zoo maar heen te leven „zonder een bepaald doel .... Ik had behoefte aan werkzaamheid „uit onweerstaanbaren drang des gemoeds om voor wat anders te leven „dan voor hetgeen in den regel onze vrouwen en meisjes bezig houdt „en waarmede zij den tijd dooden .... De tijd was mij te kostbaar „om dien door te brengen met lezen voor vermaak, met wat visites, „met wat toilet Ik moest tverken.” Datzelfde verlangen, maar onbestemd nog wat den vorm betreft, vertrouwde Jeltje aan haar dagboek toe, toen zij in het eind van 1863 schreef, „er zijn soms uren en dagen in ons leven, dat het ons dunkt, „dat wij geen werk hebben; of liever, dat wij meenen, dat onze kracht „naar lichaam en geest niet geëvenredigd is aan het werk, dat wij te „doen hebben. „Zoude dat echter waar zijn?” vroeg zij zich zelve vervolgens verwijtend af om dan voort te gaan: „de aardsche vader „geeft geene steenen voor brood en de Vader in den Hemel zoude „ons die edelste behoefte, de behoefte om te werken tot Zijne eer, in „het hart hebben gelegd om ons dan de wegen te sluiten? Ach, laten „wij toch nooit vergeten, dat de maagden, die wijs genaamd werden, „moesten wachten en bereid zijn. Zoude dat niet het grootste en „moeilijkste werk zijn, te wachten? God wil, dat wij werken zullen en „wij zullen werk vinden; ontwijfelbaar zeker. En wie kent ze niet, de „ondervindingen in het leven, dat als wij in ootmoed en vertrouwen „eindelijk hadden geleerd ook de vervulling der behoefte om te werken „aan God over te laten, dat er dan met of zonder veel verandering „in het uiterlijke leven, als overal nieuwe bronnen van werkzaamheden „te voorschijn kwamen en ons nog vaak de klacht ontsnapte: had ik „mij in de uren van wachten nog maar beter voorbereid, dan zoude „het werk van heden mij krachtiger en beter toegerust vinden.” Die vertrouwende verwachting zoude veel heerlijker in vervulling gaan dan zij zich destijds ook maar had kunnen voorstellen en in eenen vorm, waaraan zij toen zeker allerminst dacht. Want in dien tijd van afwachting gingen hare gedachten toch eigenlijk slechts over een mogelijk huwelijk, de eenige bestemming, die een meisje in hare maatschappelijke verhoudingen zich toenmaals denken kon. „Ja, zeer zeker, schreef zij in het jaar 1863 in haar dagboek, „het ligt in de bestemming „van ieder meisje om te trouwen: en het zal haar als zonde worden „toegerekend, wanneer zij daarom alleen niet trouwt, omdat zij geene „goede partij, geenen naam, geen geld, geene eer kan vinden en liever „voor haar eigen genoegen blijft leven dan de lasten en zorgen van „huishouding en opvoeding te dragen. Al had ook zulk een leven allen „uitwendigen glans en kleur, toch kan zij niet waarlijk gelukkig zijn, „omdat zij niet aan hare bestemming beantwoordt en er dus geene „waarheid in haar leven is. Maar aan den anderen kant, trouwen „zonder dat men lief heeft, of zonder dat liefde het eenigste en het „hoogste is, dat kan ook geen gelukkig huwelijk zijn. Het ware, het „ernstige blijft dan ontbreken en eerzucht en geldliefde kunnen geenen „vrede geven, want zij bevredigen niet inwendig. En dan, hen die men „lief heeft, vergeeft men zoo gaarne; en ieder van ons heeft zoo vele „zorgen, dat het zonder liefde onvermijdelijk moet stooten. Waarlijk, „het is eene ernstige zaak en men moest het huwelijk niet zoo menigmaal „wenschen. De zorgen en de verantwoordelijkheid zijn zoo groot, vooral „wanneer men weet, dat het lichaam ternauwernood de kracht heeft „om zelfs in een ééntonig meisjesleven rond te komen: en dan de „zorgen, het lijden, dat iedere ware liefde met zich draagt. .. . Een alledaagsch huwelijk met enkel zorgen voor huishouding en kinderen was het toch ook niet wat zij wilde. Aan haren vader schreef zij om dezen tijd in eenen vertrouwelijken brief naar aanleiding van een aanzoek, dat zij zeer waarschijnlijk, zoo niet zeker mocht achten: „juist "N ’s groote ernst in het opvatten van zijn maatschappelijk werk „trekt mij zeer tot hem. Ik heb te veel in u gezien een leven voor de „menschheid om ons heen, dan dat ik genoeg zoude kunnen hebben „aan een huislijk leven zonder hooger doel.” Zij zoude dit aanzoek zeker hebben aangenomen, indien het haar gedaan ware; maar dat werd het ten slotte niet. De jonge predikant, die in haren zoo weldadig op hem inwerkenden omgang zich genezen waande van de vlagen van zwaarmoedigheid, die hem plachten te overvallen, gevoelde zich juist in de beslissende ure opnieuw te hevig daardoor aangegrepen om zich gerechtigd te durven achten haar lot te verbinden aan het zijne, gelijk hij haren vader schreef met verzoek haar dit mede te deelen. Jdtje de Bosch Kemper heeft den ongehuwden staat niet gezocht en niet gewild. Zij heeft dien met berusting aanvaard als zijnde dit nu eenmaal het haar toegewezen levensdeel. Maar zoude haar leven als echtgenoote en moeder inderdaad rijker zijn geweest? Een der meest zegenrijke uitkomsten van den levensarbeid van Jeltje de Bosch Kemper en van zoovelen harer tijdgenooten met haar, gelijk die in de volgende bladzijden zal worden geschetst, is wel deze geweest. dat door het hoog heffen van het beginsel, dat de vrouw ook buiten het huwelijk eene roeping heeft, juist het leven der ongehuwde vrouw zoo rijk is geworden. Dat leven is dank aan de erkenning van het goed recht van dat beginsel thans ook zoo bevredigend geworden wat betreft de echt moederlijke aspiraties van iedere rechtgeaarde vrouw, daar de zorg voor het kind nog zooveel hooger staat, immers nog zooveel onbaatzuchtiger is, dan de zorg voor een eigen kind, waarin de moeder toch maar al te dikwijls in werkelijkheid zich zelve zoekt. Wat zoude onze maatschappelijke samenleving armer en kouder worden, indien de moederzorg, door de ongehuwde vrouw onder eene eindelooze verscheidenheid van vormen voor tal van kinderen gedragen, daar weder uit verdween! Jeltje de Bosch Kemper, de moederlijke vrouw bij uitnemendheid, gelijk velen dankbaar kunnen getuigen, heeft den invloed van het in de tweede helft der vorige eeuw opkomende moderne feminisme, waardoor de vrouw is gebracht tot hooger, meer bewust moederschap, zoowel ondergaan als geleid. Zij heeft den invloed daarvan ondergaan, toen zij, na in haren meisjestijd, evenals iedere vrouw dat destijds deed, haar leven te hebben geleid in eigen kring, voor eigen kring, gedurende het tijdsbestek dat besloten ligt tusschen de jaren 1860 tot 1870, toen zij zoo van vijf en twintig tot vijf en dertig jaren telde. begon te vernemen het ruischen van eenen levenwekkenden wind. die, komende men wist niet vanwaar en blazende, men wist niet waarheen, met krachtig geluid de vrouwen ging roepen tot een nieuw, individueel, zelfstandig leven. Jeitje de Bosch Kemper is aan die roepstem toen niet ongehoorzaam geweest om hier een woord van den apostel Paulus te gebruiken: en anderen opwekkende om die met haar te volgen, is zij geworden eene der groote leidsters bij den snel voortschrijdenden ontwikkelingsgang der vrouw uit het geslacht, dat aan het onze is voorafgegaan. 11. ARBEID ADELT EN TESSELSCHADE. Het groote wordt niet anders bereikt dan door te beginnen met het kleine. Uit eene lezing van Jeltje de Bosch Kemper. De tweede helft der vorige, der 19de eeuw. is voor de geschiedenis van ons volksbestaan en voor de plaats der vrouw daarin meer bijzonder, een tijdperk van groote beteekenis geweest. Misschien staan wij thans, in het tweede decennium der 20ste eeuw, pas ver genoeg daarvan verwijderd om die beteekenis naar waarde te kunnen schatten, om ons eene juiste voorstelling te kunnen maken van den volhardenden, ingrijpenden hervormingsarbeid op velerlei gebied, waardoor het geslacht, dat aan het onze is voorafgegaan, de maatschappelijke bedeeling, waaronder wij thans leven, heeft voorbereid en mogelijk gemaakt. Zij, die staan in het gewoel van den strijd, kunnen het verloop daarvan niet overzien; en zij, die de vruchten van de overwinning oogsten, zijn menschelijkerwijs zoo geneigd, dat gedachteloos te doen, als ware het rijpen dier vruchten enkel het gevolg van eene geleidelijke evolutie, zoo zij al niet meenen, dat alles vroeger wel niet veel anders zoude zijn geweest dan het nu is. Maar wie bij gezette vergelijking van het verleden met het heden nagaat het leven en werken van hen, die leefden en werkten voor nu ruim eene halve eeuw, wie zich eene juiste voorstelling tracht te maken van den aard van het verleden, waaruit zij voor ons het heden hebben opgebouwd, wordt verrast door de scherpte der tegenstellingen verkregen gedurende het korte tijdsverloop van den duur van slechts één menschengeslacht. Om hier slechts een greep te doen uit veel en velerlei, zij er bijvoorbeeld aan herinnerd, dat de woorden slavernij, doodstraf woorden zijn, die voor den hedendaagschen Nederlander enkel nog maar eenen historischen klank hebben. En het was toch pas de vader van onze regeerende Koningin Wilhelmina, die de afschaffing van de doodstraf nog is voor geweest door reeds lang daarvoor standvastig te weigeren, een doodvonnis te onderteekenen en die heeft gesproken het koninklijk woord: „Ik wil geen koning van „slaven zijn!” met welk woord Koning Willem 111 een einde heeft gemaakt aan de bij den aanvang zijner regeering nog altijd voortdurende slavernij in onze West-Indische bezittingen. Aangrijpend was dan ook in het jaar 1898 voor wie het heeft mogen zien, gelijk schrijfster dezes dat mocht, bij het bezoek onzer Koningin aan de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, de verrukking, waarmede de Surinaamsche vrouw, die daar met de bewaking der afdeeling West-Indië was belast, zich boog voor de Dochter van den Vorst, die hare moeder van slavin had gemaakt tot vrije vrouw. Dat zijn dingen, die wij toch nog hebben beleefd, al schijnt thans de gedachte, dat Nederlandsche staatsburgers en burgeressen slaven en slavinnen zouden kunnen zijn, zoo eindeloos ver af. De rechten der minderheden, hoe kort is het nog geleden, dat men er van begon te gewagen? En met ons nieuwste kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging is dat beginsel vastgelegd in onze Grondwet. Ouderen onder ons herinneren zich het eerste aanheffen van de leus sociale rechtvaardigheid, toen zoo nieuw en zoo ongewoon. Thans erkennen wij allen de daarin besloten gedachte als een onafwijsbaren plicht, zij het ook dat wij er niet allen hetzelfde onder verstaan. „ledere nieuwe beweging,” schreef Anna van Hogendorp eens, „iedere nieuwe beweging woelt weder nieuwere strevingen los: de eene „diepte roept de andere wakker.” Als logisch gevolg van het langzaam maar onwederstaanbaar doorwerken van de grondbeginselen der groote revolutie aan het einde der 18