De vrouw in de Middenstand i.Wynaendts Francken-Dyserinck. MIDDENSTANDSCONGRES te ROTTERDAM 20 EN 21 JULI 1921. DE VROUW IN DEN MIDDENSTAND PRAE-ADVIES VAN W. WIJNAENDTS FRANCKEN-geb. DYSERINCK ave van den Ned. Bond van Vereenigingen van den Iddrijvenden en van den Industrieëlen Middenstand. Bureau: ’s-Gravenhage, Oude Molstraat 13a. Oe Vrouw in den Middenstand ~In tal van zaken is de vrouw de stille werkster, de ziel der zaak. Waarom aan de vrouw niet de plaats toegekend, die haar toekomt ? Uit sleur en gewoonte.” M. KROPVELD. In den goeden ouden tijd vóór den wereldoorlog, was „de, middenstand” voor de, op maatschappelijk of politiek terrein werkende, feministe een vrij vaag omlijnd begrip, waarover ze zich niet m het bizonder het hoofd brak. De groote acties, destijds door de vrouwenbeweging gevoerd, liepen vrijwel langs die groep heen, met uitzondering van de pogingen om het winkelpersoneel, in het bizonder de vrouwelijke winkelbedienden, gelegenheid tot zitten te geven. Wat echter vooral als een humanitair streven gevoeld werd, waarbij we ons vrouwen- en arbeidersbelangen hebben vaak parallel geloopen aan de zijde der „ondergeschikten” voelden staan en tegenover „den winkelstand”. De deftige woorden „werkneemster” en „werkgevers” waren destijds nauwelijks in gebruik. Voor het overige bleef de middenstandsvrouw als zoodanig vrijwel buiten den strijd, die in de laatste kwart eeuw vóór alles de krachten der sociaal-voelende vrouw in beslag nam. We wisten dat eenigen harer vooral zelfstandig werkende middenstandsters voor het vrouwenkiesrecht voelden. Het belastingbiljet bezorgde haar evengoed hoofdbreken als haar manlijke concurrenten, doch zij kon niet den minsten invloed oefenen op de colleges, die de belastingschroef steeds nauwer aandraaiden. Tijd om een werkzaam aandeel in de vrouwenbeweging te nemen, hadden de meesten echter blijkbaar niet. Een uitzondering vormde Marie van Dijk *). Van kind-dat-met-doozen-sjouwt (in die dagen was ze natuurlijk socialiste) werkte zij zich op tot tailleuse en nam een ijverig deel in de Haagsche vrouwenkiesrechtbeweging en het streven der Vrijzinnig-democraten. Later in het bestuur van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid haar krachten gevend, is zij thans de voorzitster en drijfkracht van het clubgebouw voor vrouwen, dat weldra in de Residentie geopend zal worden en alleen door haar krachtigen fmantieelen steun uit het rijk der illusies in de praktische werkelijkheid kan worden overgebracht. In de oorlogsjaren hoofd van een groote damesmodezaak, was ze in 'lB zeker aangewezen geweest om op de lijst van de Middenstandspartij candidate voor een der vertegenwoordigende lichamen te worden, gegeven het feit dat de invoering van her passieve vrouwenkiesrecht het mogelijk maakte oveial de stem der vrouw te vernemen. Is het juist wat de klok in die dagen luidde, dan is daar ook sprake van geweest, maar waren de dreigementen van bekrompen middenstanders, „dat ze eruit zouden loopen, als er zoo iets onzinnigs gebeurde”, voldoende voor de leidende figuren in die belangengroep om uitsluitend met mannelijke candidaten uit te komen. Aan deze energieke vrouw in den middenstand is dan ook wel het woord van den heer Kalker bewaarheid :„Hoevete arbeiders zijn er niet, welke door energie en wilskracht van werkman het gebracht hebben tot patroon. Oneindig groot is het aantal hoofden van winkels, fabrieken, handelsondernemingen, die door eigen kracht zich van gewoon werknemer geleidelijk opgewerkt hebben tot patroon en thans beduidende zaken hebben.” Het zou zeker de moeite loonen, wanneer de vrouw, als zij zich straks binnen den Middenstandsbond organiseert, eens vóór alles een enquête instelde, van hoevele vrouwen in ons land dit evenzeer kan gelden. Waardoor ze de positie van „de” vrouw in den middenstand ongetwijfeld zou versterken. Want „succes” is alle lyrische ontboezemingen over de waarde en de roeping der *) Door verblijf buitenslands van M. v. D., terwijl ik deze toelichting ging schrijven, was het me ónmogelijk bizonderheden, die ik me van vroeger uit haar leven herinnerde, nader Ie controleeren. vrouw daargelaten helaas iets waar „men” niet minder het hoofd voor buigt, dan voor de innerlijke waarde van den mensch zelf. Voor het overige mochten enkele der op sociaal gebied werkende vrouwen meer of minder enthousiast aan de coöperatieve beweging deelnemen of gemakshalve, uit sleur of welke andere reden ook, van een coöperatie lid zijn, zich meer of minder ergeren aan de schandelijke loonen voor huisarbeid in menig vak uitbetaald, door rijkwordende en al of niet onbarmhartige winkeliers, een bepaald probleem was het middenstandsvraagstuk wel voor geen onzer. Hoogstens konden we de middenstandsvrouw er om benijden, dat al die vraagstukken van studiebemoeilijking, dreigend ontslag, afzonderlijke bescherming, haar, de vrije arbeidster bij uitnemendheid, nimmer troffen. Als categorie behoefden we dan ook nimmer voor haar op te komen, nam ze in ons denken ternauwernood een plaats in. Wel werd ze in menig debat aangevoerd als de vrouw, die over de geheele linie de „dubbeltaak” der vrouw als arbeidster en huisvrouw-en-moeder wist te verrichten. Schreef trouwens mr. S. van Houten in z’n nog altijd uiterst lezenswaardig artikel in de Vragen des Tijds (bittere ironie, waar meer-dan veertig jaar later de kern ervan nog een onopgeloste vraag dezes tijds is, die, als niet alle teekenen bedriegen, weldra in z’n anachronistischen vorm bestendigd zal worden!) van Januari 1878; „In vele détailzaken in de steden wordt de man door z’n vrouw bijgestaan, en vindt deze in ’s mans bedrijf een nuttigen werkkring. Niet zelden is in een bloeiend bedrijf de welvaart niet minder aan de vrouw dan aan den man te danken. De voorbeelden hiervan liggen in onze winkelstraten voor het grijpen.” Menigmaal wees de feministe op dergelijke verschijnselen, maar daarmede hield het contact met de vrouw in den middenstand, en dien stand in z’n geheel als maatschappelijke factor, dan ook vrijwel op. Wat in den industrieelen middenstand de vrouw voor het bedrijf van haar man beteekent, kan ik nog minder overzien. Toch komt het me als leek voor, dat wel degelijk aan haar medewerking gewicht niet mag ontzegd worden. Persoonlijk is me een voorbeeld bekend van een tot kleinen patroon opgeklommen gewezen-tu■- hangerskneclit, wiens vrouw, een vroeger dienstmeisje, hem den seizoenarbeid van vitrages wasschen en 00~ maken geheel uit handen neemt, en ook doorgaans allerlei fijn naaiwerk verricht, dat in zijn vak voorkomt. Een gezin, dat vóór het den middelbaren leeftijd bereikt zal hebben ongetwijfeld tot de welgestelden zal behooren. Ook de wijze, waarop in een wat grooter bedrijf de vrouw .of volwassen dochter eventueel de telefoon bedient, klanten bij afwezigheid van leider en meesterknecht te woord zal staan, het feit of zij in staat is zelfstandig de geheele correspondentie te voeren, zijn zeker factoren, die tot den bloei van de zaak kunnen bijdragen of er afbreuk aan zuilen doen. Is zij bekwaam de boekhouding, de administratie voor hare rekening t; nemen, dan wint haar directe deelname nog aan economische beteekenis. Willen de middenstanders zich zelf en hun vrouwen en meisjes een dienst bewijzen, dan zullen zij over al dergelijke feiten betrouwbare statistieken moeten verzamelen en publiceeren. Het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, was niet in sta'at mij hieromtrent de inlichtingen te verstrekken, die ik gaarne had willen verwerken, om op die wijze iets degelijkers dan „algemeene beschouwingen” te kunnen geven. Thans bepaal ik mij echter tot dit laatste, in de verwachting dat vrouwelijke medewerking, en dan vooral ook van een zijde die met het een of andere vak vertrouwd is, op de congressen regel zal worden. Toen de oorlog uitbrak waren het enkele onsociaalvoelende vrouwen, die, in plotselingen angst, massa’s goederen insloegen en een al of niet verheugenden mdnik van bepaalde middenstanders, haar gewone leveranciers, of anderen, waar zij tijdelijk haar geluk beproefden, kregen; de vrouw, die haar gezinsegoïsme in de jaren der vrouwenbeweging op zijde had leeren zetten, bleef daar uit den aard der zaak buiten. Anders werd het, toen de wereldvoorraden begonnen af te nemen en de verdere oorlogsjaren de distributie-misère haar intrede zagen doen. Toen begon de huisvrouw, iedere huisvrouw, maar in het bizonder de georganiseerde en zij, die behalve huisvrouw ook nog maatschappelijk werkster was (en de aangelegenheden dus van een meer algemeen standpunt bekeek, dan in hoeverre ze alleen haar eigen gezin raakten) pas een positie ten opzichte van den middenstand-als-groep in te nemen. Toen stond ook b.v. in de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen, de middenstandsvrouw als groepsvertegenwoordigster soms onverwacht tegenover haar medeleden en werd menigeen zich bewust van botsende maatschappelijke belangen. De duurte en de vraag in hoeverre alleen maar de wereldverarming en het wereldtekort, de roekelooze verteringszucht der O. W. ers er schuld aan hadden, of wel ook de grossiers en de winkeliers „de oorzaak van de duurte” waren, was een allesbeheerschende kwestie geworden. Met deze laatste kwam immers de gewone huisvrouw het meest direct in aanraking en hun daden konden dus het gemakkelijkst haar toorn op wekken, waarbij ze zich lang niet altijd rekenschap er van gat dat het optreden van de koopersgroep waartoe zij zelf behoorde, die daden toch ook mede beïnvloedde. Op dat oogenblik moet de georganiseerde middenstand, die zich tot dien toe, al heel weinig aan de medewerking der vrouw liet gelegen liggen, al heeft dan ook wijlen Meuwsen, z’n tijd vooruit, meermalen het groote nut van de samenwerking met de vrouv. geschetst, wel tot inzicht zijn gekomen, wat de waarde hunner vrouwen, niet alleen voor het vlechten van hemelsche rozen in het aardsche leven en het medeopwerken hunner zaken beteekende, maar ook wat zij voor hun belangengroep zou kunnen zijn. Toen daarbij de invoering van het actieve vrouwenkiesrecht kwam en men zich terecht of ten onrechte ongerust begon te maken, dat óf de middenstandsvrouw den raad van een geliefd predikant zou kunnen volgen bij het uitbrengen van haar stem, óf misschien den lokroep van andere werkende vrouwen om een der beide staatkundige vrouwenpartijen te steunen en haar groepsbelangen niet vóór alles te doen gaan, toen moest de ik weet niet of ik zeggen moet de benijdenswaardige of de rampzalige feministe er aan te pas komen om de middenstandsvrouw in de gelederen van den georganiseerden middenstand te brengen. Want wel vermeldt het congresverslag ’lB de dichterlijke medewerking van een middenstandster, wei wordt als een goed teeken beschouwd dat de vrouwen zich tot de beweging voelen aangetrokken (het V.K. was een voldongen feit !), maar de presentielijst vermeldt nog maar twee of drie vrouwennamen en niet als afgevaardigden eener aangesloten vereeniging. Zijn bij den Ned. Drogistenbond geen zelfstandige middenstandsters aangesloten met gelijke rechten ? Terzelfder tijd werd een stelling verdedigd en aangenomen over de jeugd-organisatie ; maar „de vrouw” die men anders immers op voorbeeld van de wetgeving op nog menig gebied zoo gaarne in een adem met de jeugd noemt, was in het complex der stellingen maar liever vergeten. En ook het vorig jaar waren „vele dames” slechts bij de feesten tegenwoordig. Toch werd toen zoowel door den heer Kropveld als door mr. Fock het hier gegeven prae-advies reeds ingeluid. Nu is iedere huisvrouw en in verhoogde mate de huisvrouw, wier aandacht zich op maatschappelijk terrein uitstrekt sinds de middenstand haar bewuste belangstelling heeft, meermalen aan tegenstrijdige gevoelens ten prooi geweest. Naast de eenigszins zwartgallige overpeinzingen, haar bezorgd door de ham-inblik, die dank zij Z.Exc. Posthuma in tien dagen tijd in prijs vervijfvoudigd werd, is zij toch ook wel tot het inzicht gekomen van de groote beteekenis van den middenstand voor ons maatschappelijk leven. En dank zij de toenemende overheidsbemoeiing óók tot de overtuiging van de onmisbaarheid van dien stand. Wie slechts één keer in haar leven in aanraking kwam met de ambtenarigheid die hoogtij viert, als b.v. de gemeente een electrische lichtleiding in een particulier huis gaat aanleggen en het afschuwelijk geldvermorsen daaraan verbonden, welk geld natuurlijk straks op het belastingbiljet verhaald wordt, zoodat dergelijke pogingen, met het politieke geharrewar er aan verbonden tot een bijna vierdimensionale ergernis aanleiding geven, die is van dat oogenblik af geneigd alle particuliere installateurs als haar beste vrienden te beschouwen. Wat, gegeven, het onmiskenbaar feit dat „de” vrouw nu eenmaal altijd generaliseert, uit den aard der zaak onmiddellijk tot het geheele particuliere bedrijf wordt uitgebreid. Vooropgesteld dus, dat we den middenstand als onmisbaren schakel in onze gecompliceerde maatschappij erkennen, spreekt het van zelf, dat we ons af te vragen hebben wat de beteekenis der vrouw voor die groep is, maar ook wat ze worden moet voor de opbouw en ombouw onzer deerlijk ontwrichte samenleving. Meer dan ergens anders heeft in Frankrijk ds middenstandsvrouw altijd meegewerkt. Maar haar verdienste in ons land zijn toch ook uitstekend geschetst in een klein boekje, dat in 1913 van R.K. zijde verscheen en dat met enkele wijzigingen nagenoeg in z’n geheel als brevier ook voor de neutrale middenstandster kan gebruikt worden. Ik haal er enkele passages uit aan, die dekken wat op zoo menige vergadering in de vrouwenbeweging over de vrouw uit die kringen is aangevoerd, maar wat me onnoodig lijkt thans in eigen bewoordingen te formuleeren : „Het bezoeken nu en dan van een vergadering, moet voor den man evenmin als voor de vrouw, niet enkel beteekenen, dat de vrouw eenige uren uit haar huis zal zijn. Die afwezigheid moet een veel dieper grond hebben, en heeft die, voor de vrouw zoowel als voor den man. Op die vergadering zal de vrouw iets hooren. waardoor haar blik op het economische leven en op het leven in het algemeen wordt verruimd, wat ten goede zal komen ook aan den man wanneer die man b.v. middenstander is, en in zijn zaak hulp van de vrouw noodig heeft. Het ware al zeer groote, niet genoeg te schatten winste, wanneer de vrouw diep doordrongen werd van de noodzakelijkheid, dat zij niet alleen met moet mopperen als haar man zich verplicht rekent naar een politieke of middenstandsvergadering te gaan, maar integendeel, juist hem moet overreden om lid te worden van de vereeniging, waarin hij als vak- of zakenman tehuis behoort. Dit zou reeds een groot succes zijn, dat den man allereerst ten goede zal komen. Buiten de maatschappelijke kennis, welke de vrouw op doet en in haar kring productief kan maken, om haar man, indien noodig, ook in zaken met raad en daad bij te staan, zal zij ook van zulk een vergadering voordeel trekken, als vrouw, als huisvrouw. Ze zal kennis opdoen, welke onmiddellijk aan haar huishouding, aan hare kinderen (toch ook nauw verband houdend met de belangen van den man !) ten voordeel zal wezen. Hier komt echter nog iets anders bij, dat van zeer groot belang is. De invloed toch der vrouw, in het huiselijke en openbare leven, is vooral in den middenstand van zeer groote beteekenis. In den middenstand, deze voorname kern der maatschappij, komt immers niet het minst tot uiting het contact, dat tusschen vrouw en bedrijf, zonder dat zij hieraan op directe wijze deel neemt, bestaan moet. Dit contact uit zich in het verband van huishouding en opvoeding en in de wisselwerking hiervan ten opzichte van het middenstandsbedrijf, dat door den man wordt uitgeoefend. Het is daarom dat in dezen tijd van nieuwe actie en nieuw leven, ook voor de vrouw het van groot gewicht is, dat de nieuwe beweging de vrouwen niet op nevenpaden leidt, maar dat de vrouwen in de sociale opleving zelfbewust den invloed uitoefenen, welke van haar vrouwelijken aard en als steun in het leven moet worden verwacht, en uitgaan kan. De vrouw van den middenstander bekleedt een zeer karakteristieke plaats ten opzichte van haren staat. Zij bekleedt een plaats, welke groot gewicht in de schaal legt voor den komenden socialen toestand van onzen tijd, en nooit is dit zoozeer naar voren gekomen, als juist nu, nu de vrouwen zelf groote activiteit aan den dag gaan leggen. De vrouwen worden zich bewust, dat haar positie van huisvrouw en huismoeder in het gezin tegenover de maatschappij en tegenover de welvaart van eigen stand, steeds meer omvattend is geworden, en dat het niet voldoende is, stil voor zich heen de kinderen op te voeden. Ook deze taak eischt nieuwe inzichten in een nieuwen tijd, evenals ook nieuwe gedachten en nieuwe praktijk gevraagd worden, voor de wijze, waarop ten bate van eigen belang en toekomst de vrouw zich kwijt van hare plichten”. *) Op grond van dit alles blijft liet verwonderlijk dat niet veel en veel vroeger door een ontwikkeld middenstander zelf eenige poging in feministische richting werd gedaan, dat het aan mannen als S. van Houten, *) Uit dit citaat werd eeniéc malen weggelaten ~R.K. Vrouwenbond”, de ~Katholieken” ~als Roomsch-Katholiek” e.d.) W. F. Molengraaff, Overvoorde, E. Fokker, Hector Treub, e.a overgelaten bleef op verschillend gebied de spits voor de vrouwen te helpen afbijten. Niet na te gaan is voor de buitenstaandster in hoeverre de zeer gerechtvaardigde beweging tegen het cadeaux-geven aan fancy-fairs, een beweging, die voornamelijk tegen soms indiscrete, maar altijd onnadenkende en de dingen-niet-in-hun-maatschappelijk-verband-ziende vrouwen zich richtte, door indirecten invloed ook van de middenstandsvrouw tot stand is gekomen of wel uitsluitend aan het initiatief der mannen te danken is geweest. Verwonderlijk blijft het dat de reeds genoemde beweging voor het zitten-mogen der winkeljuffrouwen niet van de winkeliersvrouw zelf is uitgegaan, die allicht persoonlijk ook werkzaam in het bedrijf toch aan den lijve gevoeld moet hebben hoe moordend het zijn kon, wanneer ook zij op een drukken dag „geen been had kunnen buigen”. lets wat voor haar personeel schering en inslag was. Met den dooddoener, dat de belangen van anderen altijd bij het eigen belang worden achtergesteld, kan men zich er niet van af maken ; wel degelijk zijn b.v. de eerste stappen op den weg van moederschapszorg door humaanvoelende fabrikanten, al in het begin der zestiger jaren, zelf gezet. Te verklaren is het feit, dat die meergemelde beweging door de feministen moest worden begonnen, misschien door een gebrek aan algemeene ontwikkeling waaruit dan van zelf volgt, dat voor een juiste behartiging van de standsbelangen in hun algemeene strekking, de gezichtskring der middenstandsvrouw verruimd zal moeten worden. Zoo min als de benepen vrouw uit de „hoogste” kringen iets navoelen kan van het groote sociale bewegen om ons heen, dat onverbiddelijk den weg uitgaat van meerdere rechtvaardigheid voor alle groepen, grooter aandeel aan de lusten des levens naast de lasten, zoomin kan dat de vrouw uit eenvoudiger omgeving, die niet geleerd heeft die omgeving te beschouwen in het verband van het geheel. Heeft ze die algemeene ontwikkeling niet, dan zal ook hare belangstelling gering zijn, in wat haar echtgenoot of andere manlijke aanverwanten, in de veelal tezamen met haar gevoerde zaak beoogen, nog naast het onmiddellijke geld-verdienen. Daardoor zal haar dan al licht het inzicht ontbreken om de gemeenschappelijke belangen zoo goed mogelijk te behartigen. De beteekenis van de Vereeniging ter bestrijding van den woeker ontging destijds den meesten harer, werd haar wellicht ook door den man niet toegelicht. De beteekenis eener goedgevoerde boekhouding ook in het kleinste zaakje, het gevaar (voor haar zelf zoo goed als voor haar klanten) van het lange crediet, is ongetwijfeld velen harer niet duidelijk. Datzelfde geldt wellicht van het nut eener levensverzekering, zoo dat bij het overlijden van den man de vrouw eenig kapitaal heeft om de zaken voort te zetten, en waardoor ook de opleidmg der kinderen kan worden mogelijk gemaakt, al moet de moeder alleen den strijd om het bestaan voor haar gezin voortzetten. Wellicht werkt ze zelfs tijdens het leven van haar echtgenoot dergelijke nuttige maatregelen tegen, in kortzichtigheid met leede oogen waarnemend hoe de zuurverdiende penningen worden terzijde gelegd, zonder onmiddellijk voordeel af te werpen. Trouwens, het wed drie jaar geleden met evenzoo vele woorden door den heer Ingenool erkend, dat het bezit van meerdere en hoogere ontwikkeling, de verhooging van het intellect van den doorsnee-middenstander een onmisbare voorwaarde was, om de geheele groep z’n beteekenisvolle rol in de maatschappij juist te doen vervuilen. En wat van de mannen geldt, zal op de vrouwen wel niet minder toepasselijk wezen. Nu is juist voor de vrouw, althans de gehuwde vrouw, die ontwikkeling niet bereikbaar bij tegenwerking of onverschilligheid van de zijde van haren echtgenoot. Wil de maatschappelijke belangstelling van de gehuwde vrouw bestaanbaar zijn, dan moet in de meerderheid der gevallen de man zijnerzijds tot op zekere hoogte medewerking verleenen bij de opvoeding der kinderen en het huishoudelijk werk. D.w.z. dat hij waar geen gehuurde hulp aanwezig is wel degelijk op een bepaald oogenblik zijn vrouw de zorgen geheel uit de hand neemt en haar op die wijze in de gelegenheid stelt een vergadering bij te wonen, deel te nemen hetzij aan een bespreking der standsbelangen door middenstandsvrouwen onderling, hetzij aan een samenkomst die op andere wijze haar gezichtskring vermag te verruimen. Zekerheidshalve citeer ik hier nog eens een vermoedeb'ik deskundige, de meergemelde schrijfster van het R. K. boekje : „Middenstandsvrouw”. Corry Uytendoorn schrijft dan ; „Het deelnemen van de vrouw uit den middenstand aan een vrouwenbeweging, ernstig opgevat, mag van den kant van den man, niet dit egoïstisch bezwaar hebben, dat hij op zulke avonden thuis alleen achter blijft. Wanneer de man een keertje van een kegelavond thuis blijft waarop hij geregeld z’n vrouw alleen laat, zal dit gemis weer zijn vergoed ! Wij noemen hier een kegelavond, ieder welwillend man kan er een andere ontspanning voor in de plaats zetten. Bedoeld is dit : de man zal hard klagen als zijn vrouw eens een keer in de twee, drie maanden een zeer nuttige vrouwenvergadering mee maakt ; een vrouwenvergadering, waarin ook de middenstandsvrouw kennis opdoet, welke zelfs de zaak van haar man ten goede kan komen. Hij klaagt dan, omdat hij het huis juist op dien avond zoo ongezellig vindt. Een les misschien om hem te leeren, dat ook z’n vrouw het wel eens erg ongezellig kan vinden, wanneer haar man, „slechts” een keertje in de week, voor heel wat onbelangrijker zaken uit de huiskamer verdwenen is. Ook de vrouw heeft overdag haar werk, evengoed als de man ; zij verlangt na de dagtaak evengoed naar gezelligheid. Het zal slechts een kleine uitwisseling zijn, waarin de vrouw het voordeel brengt”. Dergelijke beschouwingen zullen sommige mannen niet aangenaam aandoen, omdat het een vreemdsoortig gevoel geeft, van dé eeuwenoude plaats van heer en meester te moeten afdalen om naast en met de vrouw als kameraad door het leven te gaan, maar men went aan alles. En of men nu hoog of laag springt : de ontwikkeling van de maatschappij moet toch dien kant uit. tenzij men het gezin wil ontwrichten of opheffen, om het te laten plaats maken voor het socialistische ideaal van de groot-huishouding of het communistische van de Staatskinderen, waarover vader en moeder niets meer te vertellen hebben, al mogen ze hun spruiten :n het model-opvoedingsgesticht nog eens af en toe komen zien. Idealen, die wel door geen enkelen middenstander gedeeld zullen worden. Waar wijlen Meuwsen op vroegere congressen zoo menigmaal de waarde van het gezinsleven voor den middenstand geschetst heeft, waar de tegenwoordige voorzitter, opmerkte, „dat boven winstbejag of liefde voor het vak het eerste doel voor eiken middenstander de verzorging van zijn gezin moet zijn”, daar moet ik onder dankbare erkenning van het ideëele, dat aan die uiting ten grondslag ligt, vóór alles vragen dat bij die „verzorging” niet minder aan de geestelijke, dan aan de materieele verzorging gedacht moge worden. En dan zijn hierbij geest en gemoed niet te scheiden. Dat bmde in menig middenstandsgezin verkommeren zullen wanneer de man, vervuld van z’n groepsbelangen, te veel buiten het gezin leeft en z’n vrouw niet in dat ruimere streven deelen laat, of nog erger, vergaderingen voorwendt om in koffiehuis of elders z’n avond genoegclijk door te brengen, dat ligt voor de hand. Niet minder dat al zulke kleine of grootere afdwalingen zich in laatste instantie weer op den stand in z’n geheel wreken. Zij zouden ongetwijfeld een rem worden om aan den middenstand spoedig die plaats in te ruimen, die nem ongetwijfeld toekomt, wanneer hij z’n distributietaak op de juiste wijze vervult, d.w.z. deze steeds weer in het algemeen maatschappelijk verband gaat zien. Bij hoogere ontwikkeling van de middenstandsvrouw, acht ik het allerminst uitgesloten, dat is eenmaal haar sociaal geweten wakker geroepen ■— zij zelf de eerste zal wezen om aan uitwassen van het vak een einde te helpen maken, om cp die wijze haar minder met karakter begaafde zusteren het leven te vergemakkelijken. Als een zoodanige uitwas beschouw ik zonder eenige reserve, het euvel dat sinds enkele jaren ook in ons land doordrong, het euvel der modetentoonstellingen. Te meer wanneer kinderen, van welken leeftijd dan ook daar bij betrokken worden. De geestelijke omvorming der maatschappij in mee! ethische richting blijft zonder de bewuste medewerking der middenstandsvrouw, die in bepaalde branches geroepen is aan gevoel voor schoonheid en kunst recht te doen wedervaren, maar niet om de vrouwenwereld rond te helpen sleuren in een laffe kermis der ijdelheid, eenvoudig onmogelijk. De taak, die voor haar in de maatschappij is weggelegd, is dan zeker ook geen minder beteekenisvolle dan van welke andere groep ook. Ook zij zullen zich en ik citeer hier met een kleine wijziging uwen oud-Bondsvoorzitter den heer H. Koppel Jr. „bewust moeten worden dat zij een onmisbaren schakel in de maatschappij vormen, dat zij daarbij echter het egoïsme niet voorop mogen stellen, maar medewerken moeten in de regeering van stad en land, om den toestand zoo dragelijk mogelijk te doen zijn.” Maar ook om in afzienbaren tijd niet alleen tot dragelijke toestanden, maar tot een bereikbare mate van levensgeluk en gezonder maatschappelijke verhoudingen te geraken, dan die we in het tegenwoordige om ons heen waarnemen. Alleen zij die de verschillende vakken in den middenstand uit persoonlijke ervaring kan beoordeelen of daarvan een studie maakte, zal met doeltreffende voorstellen kunnen komen. De buitenstaander zal slechts in staat zijn hier en daar een perspectiefje te openen, het aan meer bevoegden overlatend op welke wijze het een of ander moet uitgewerkt worden. Een der dingen, die wel ieder mensch toekomt, na een jaar van hard werken, is een rustpoos, waarin hij of zij geheel tot zich zelf kan komen, geheel van den arbeid zich los voelen. Of het voor de menschheid zelf gelukkig is, dat gebroken is met het oude voorschrift in Deuteronornium V : 13 en 14 gegeven, laat ik in het midden. Maar in elk geval zal ook den middenstand er naar moeten streven om zoo goed als de „arbeiders” een week per jaar de gedachten in een andere richting te kunnen doen gaan, dan normaal het geval is. Wanneer in de groote steden b.v. de kapsters (ik heb hier het oog op het onmisbare haarwasschen en drogen, niet op den uitwas dat een volwassen vrouw zich laat kappen) de hoofden bij elkaar steken en in vier groepen een zomermaand verdeden, om ieder op haar beurt vrij te kunnen zijn en elkaar zonder kleinzieligheid in die dagen desnoods een klant gunnen, dan zullen die klanten zelf zich daarnaar ook leeren'schikken. Zoo goed als we in den Haag het vorig jaar voor liet eerst een week lang geen schoenen konden koopen. Tot het bereiken van dergelijke nuttige dingen, kan de vrouw evenwel slechts door organisatie komen. Die organisatie zal geld kosten. Voor de zelfstandige middenstandster zal dat veelal geen bezwaren opleveren, indien ze geleerd heeft ruim te zien. Voor de echtgenoote van den middenstander kan de moeilijkheid komen, dat de man die zich in alle kringen en meestal ten onrechte verbeeldt de eenige „kostwinner” te zijn, die vrouw en kinderen „onderhoudt”, geen lust gevoelt voor zoo’n dwaze nieuwigheid een behoorlijk bedrag op het budget uit te trekken. Ook dat zal hij dan in een ander licht moeten gaan bekijken. Wil die organisatie slagen, dan geldt van de vrouw in den middenstand met een kleine wijziging hetzelfde wat dr. Nouwens over de geheele groep neerschreef in zijn prae-advies, aan de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek in 1907 uitgebracht : „Dan moet die middenstand den onderlingen naijver, jalousie de métier, kortom alles wat hen verdeeld houdt laten varen, dan moeten zij broederlijk samenwerken. Het algemeen belang, het belang van al hunne vakgenooten is ook hun eigen belang en dat moeten zij dienen als trouwe wapenbroeders”. Is het voor de middenstandsvrouw niet beschamend, dat de vrouwen der onder-officieren haar jaren vooruit zijn ? Dat daar een organisatie, de Vrouwenbond van „Ons Belang” bestaat, die in verschillende afdeelingen geregeld tal van maatschappelijke en politieke onderwerpen doet behandelen en daarmede het geestelijk leven harer leden enorm de hoogte inbrengt ? Al „doet” de Bond niet aan politiek en terecht. Zoo goed als die vrouwen, dienen toch de middenstandsters van de brandende kwesties, althans voor zoover ze de vrouwen en kinderen raken op de hoogte te zijn ? En onder de strijdvragen, waar tegenwoordig de vrouwenbeweging voor op de bres komt, zijn er, die wel degelijk de middenstandsvrouw raken, ook al beseft zij dit zelve niet. Het onder-de-markt-werken van de jonge vrouwen op het gebied van al wat handel is, moge oogenschijnTik een voordeeltje lijken voor allen die vrouwelijke werkkrachten in dienst hebben, straks wreekt zich die lage bezoldiging op gevoelige wijze. Want het meisje dat „een aardig kleedgeld” verdient, inplaats van zooals de plicht is van ieder gezond, volwassen individu, in eigen levensonderhoud te voorzien, verbeeldt zich dat zij haar verdienste gerust mag opmaken. Straks vindt ze immers wel een echtgenoot die haar „onderhoudt”. Zij spaart dus niet, zij legt niet zelf mede den grondslag voor haar latere gezin. Wat het meisje in overoude tijden wel degelijk deed. Haar verantwoordelijkheidsgevoel wordt dus niet versterkt, laat staan opgewekt. Zij vindt het heel prettig als haar echtgenoot als ambtenaar een „huwelijkstoeslag” van de Regeering krijgt, om haar te kunnen trouwen ; en later „kinderbijslag”. Het is voor de jeugdige ambtenaren misschien ook heel aangenaam om op die wijze agio te doen op de huwelijksmarkt, maar voor iedere vrouw die geen ambtenaar trouwt en die maatschappelijk wat verder kijkt dan haar neus lang is, is het minder pleizierig al die „toeslagen” in haar belastingbiljet verwerkt te vinden. Ook zou ze als zelfstandig bedrijfsleidster het wel eens minder genoegelijk kunnen achten, wanneer de onberaden plannen van een Rijkskinderfonds er door kwamen en zij de invaliditeitspremie voor haar werklieden met een kwartje per week voor dat fonds zou mogen verhoogen. Zoodat zij zelf zich misschien dat groote stuk levensgeluk, dat er voor iedere vrouw in het huwelijk en het moederschap ligt, zal moeten ontzeggen, omdat ze zelfs niet weet hoe een klein gezin behoorlijk groot te brengen, waar haar inkomsten steeds zwaarder belast woiden ten bate van hen, die er maar op los trouwen, vóór zij behoorlijk hebben overgelegd. En die dan zonder eenig gewetensbezwaar groote gezinnen krijgen, waarvoor ze anderen laten zorgen. Nog daargelaten dat iedere vrouw, terwille harer seksegenooten, de onafwijsbare plicht heeft er over na te denken, wat dat roekelooze snel op elkaar volgen van bevallingen in de hand gewerkt door „gezinsloon” en „Rijkskinderfonds ’ voor de gezondheid der moeders en der kinderen zelf beteekenen kan. En daarmede voor de volkskracht. Fysiek en geestelijk. En ook alweer het is geen fraaie overweging, maar die zeker in onze dagen van wereldverarming meespreken mag: voor ons belastingbiljet en de Staatsuitgaven. Rachitische, achterlijke kinderen, die veel meer toewijding en werkkracht en geld eischen, die misschien inrichtingen noodig maken, zij mogen der moeder zelf even dierbaar zijn, vrouwen moeten opkomen tegen wetten, die in laatste instantie een zwak nageslacht bevorderen. Leed voorkomen is nog beter vrouwenwerk dan leed genezen. Al dergelijke vragen, zal de georganiseerde middenstandster onder de oogen moeten zien, bij voorkeur in afzonderlijke vrouwenvergaderingen en door vrouwen voorgelicht. Totdat zij zich op die wijze, zonder terughouding een onderwerp tot in alle détails besproken hebbende, een opinie eigen gemaakt hebben en dm met de groote beginselen ook in de mannenvergaderingen kunnen komen en haar meening zeggen. Dat geldt ook van de belangrijke vraag of niet het onderwijs in geheel andere richting moet geleid worden, zoodat het meer dan tot nu toe opleidt voor de praktijk, voor het maatschappelijk leven, voor de gezinstaak. Dat het meer dan tot nu toe gemeenschapszin aankweekt en karaktervormend werken kan. Waarmede opnieuw min of meer voet wordt gezet op staatkundig terrein. Onder de oogen" moet ook worden gezien de belangrijke kwestie van de verschuiving op de arbeidsmarkt der vrouwenkrachten. Voor Nederland kon ik geen cijfers machtig worden, voor Duitschland vond ik deze merkwaardige gegevens ; Volgens de beroeps- en bedrijfstelling 14 juni 1895 in den handel 8.577 vrouwen, 156.646 mannen in het winkelbedrijf 81.835 vrouwen, 187.030 mannen. Volgens die telling 12 Juni 1907 in den handel 53.549 vrouwen in het winkelbedrijf 173.611 vrouwen een stijging van 194.37 %, terwijl de mannen met slechts 75.88 % vooruit gingen. Het zijn helaas oude cijfers, maar die toch sprekend genoeg zijn. Terzelfder tijd nam het aantal dienstboden met ruim 300.000 af ! 'Wat de dienstbodennood ook in menig beter gesteld middenstandsgezin beteekent, daarover kan ongetwijfeld menige vrouw meepraten. De vraag in hoeverre dit euvel bestreden kan worden, (dat een maatschappelijk euvel genoemd mag worden al ware het alleen daarom, omdat de goed opgeleide dienstbode later een veel beter vrouw en moeder wordt dan het fabriekskind of het kantoormeisje) door het sociale aanzien der dienstbode op gelijke hoogte te brengen met dat der winkeljuffrouwen en vrouwelijk kantoorpersoneel, is er een die de vrouwen uit alle kringen ter harte moge gaan. Wil de middenstandsvrouw al die maatschappelijke verschijnselen met vrucht kunnen bestudeeren, dan zal zij moeten begrijpen dat „het algemeen belang het belang van al hare [sekse]genooten is”, dan zal zij „alles wat haar verdeeld houdt moeten laten varen en [zusterlijk] moeten samenwerken.” Dat is en het was in alle kringen tot nu toe het geval voor vrouwen moeilijker dan voor mannen. Treurig maar waar. Ook veel eigen vooroordeel moet dus overwonnen worden. De „mevrouw” uit de groote zaak met filialen in alle hoofdsteden, vinde zich niet le „deftig” voor de „juffrouw” uit het kleine winkeltje. Men volge het voorbeeld in feministische kringen gegeven om iedere getrouwde vrouw op dezelfde wijze aan te spreken Het gebeurt immers overal in het buitenland. Men vermijde het om elkaar met vreemde-talen-kennis, met mal toiletmaken (of de hemel weet met wat nog meer de vrouw, die geen persoonlijkheid is vaak anderen het leven moeilijk maakt !) de oogen uit te steken. Men zoeke naar eenheid en toone daarin z’n ware beschaving, die ons als mensch tegenover mensch doet staan en alleen onderscheid erkent in werklust, in toewijding-, in geestkracht, in kennis desnoods, al is deze laatste soms ook meer een vrucht van gelukkigs levensomstandigheden dan van eigen noeste vlijt. Niemand die de maatschappij vooruit wil brengen zal naar nivelleering mogen streven, die altijd neer komt op het naar beneden trekken der meer begaafden tot het peil van den middelmaat en daaronder. Maar wel moeten de dwaze standsvooroordeelen, die juist door vrouwen uit éénzelfden „stand” dikwijls op zoo kinderachtige wijze bestendigd worden, met alie kracht bestreden ! Eerst dan zal ze werkelijk haar stand vooruit kunnen brengen en een waardevolle schakel worden in het groote geheel. W. WIJNAENDTS FRANCKEN—DIJSERINCK Juni ’2l.