OVERGEDRUKT UIT VRAGEN DES TIJDS VROUWENDIEN STP LICHT. (HONGARIJE EN JAPAN.) Toen ik in ’t najaar van 1902 in een openbare vergadering in het Toussainthuis in den Haag het eerste propagandawoord voor vrouwendienstplicht sprak, in den toen nog beperkten vorm van ziekenverpleging, vermoedde ik weinig dat in een land, dat ook wat betreft de vrouwenbeweging toch niet aan de spits staat, reeds ruim tien jaar later een wetsontwerp over deze materie zou zijn ineengezet. Met bijna beangstigende snelheid heeft het denkbeeld reeds tijdens de Fransche Revolutie door mme. Tallien uitgesproken en op het einde der vorige eeuw door enkele leidsters van het ethisch feminisme in Duitschland ter loops aangeroerd, in de laatste tien jaar om zich heengegrepen. Zóó zelfs dat Helene Lange gemeend heeft een waarschuwend woord te moeten spreken tegen mogelijke ontijdige invoering! Reeds zijn duidelijk drie stroomingen merkbaar: de eerste zich logisch aansluitend bij het ultra-feminisme; de tweede, die inzooverre ,/den gulden middenweg” kiest dat zij verreweg ’t gemakkelijkst en snelst en zonder veel hoofdbreken of noemenswaardige kosten voor uitvoering vatbaar is; en de derde, zuiver uitvloeisel van ethisch feminisme, die niets liever wil dan de tweede in zich opnemen, terwijl zij tevens zoo beslist mogelijk een tegenstroom vormt tegen de eerstgenoemde. 1 1 Hen. die zich voor de essentieele verschillen en voor het vraagstuk in z’n geheel en de uitgebreide buitenlandsche litteratuur erover interesseeren, verwijs ik naar de brochure Vrouwenplicht en Gemeenschapsdienst 1 Van die tweede richting nu hebben we voor het eerst een concreet voorstel gekregen in een Gesetzentwurf über den Krieys-Sanitdtsdiensi der Frauen, unter Mitwirkung der Fr au Oberin Alice von Abrdnyi, des Herrn Feldmarschall-leutnants Hermann Kirchner und des Herrn Ministenalrates Julius Terfi, verfaszt von Hofrat Dr. Otto Freiherrn von Schwartzer-Babarczi, Zentralgeneralbevollmdcldiqter Oberkurator des ungarischen Boten Kreuzes. 1 Volgens den correspondent van de N. R. Ct. zou generaal Hazai, de Honvedsminister 2 zeer met het ontwerp zijn ingenomen en beloofd hebben alles te zullen doen om het tot wet te verheffen. Het ontwerp, dat ik aan de vriendelijke tusschenkomst dank van onze A. S. C. Wallis (thans mevrouw von Antal FelsöGellèr-Opzoomer te Papa), wier echtgenoot parlementslid is, omvat 17 artikelen (paragrafen) en munt op een enkele uitzondering na door kortheid en helderheid uit. Het bepaalt in § 1 dat iedere Hongaarsche staatsburgeres verplicht is in haar woon- of vaste verblijfplaats of in de naastbijzijnde Militdr-SanitatsansfaK, ingeval van oorlog, onder het Roode Kruis dienst te doen, buiten het slagveld, tenzij ze om een of andere reden is vrijgesteld. Die vrijstellingen nu zijn helaas vele en omvatten allereerst: de leden van het Koninklijk Huis; de leden van geestelijke orden; de vrouwen die jonger dan 30 of ouder dan 40 jaar zijn; haar die een openbare betrekking bekleeden of in publieken dienst zijn; haar die kinderen hebben, die haar zorg behoeven ; de vrouwen die zelf of wier familie-hoofd wettelijk van het betalen van bedrijfsbelasting zijn vrijgesteld uitgegeven door den Ned. Bond v.V. K. 1913 (/0.40), ’n herdrukvan artikelen in de Nieuwe Gids April ’O9 en Deo. ’ 12; en naar hoofdstuk V\ 2 van De Vrouw, de Vrouwenbeweging en het Vrouwenvraagstuk, encyclopaedisch handboek onder redactie van mr. Werker, waarvan tot nu toe zes afl. het licht zagen. 1 Wien 1913. Verlag der Oesterreichischen Gesellschaft vom Roten Kreuze, ins Deutsche übertragen von Charlotte Demmig. 5 Er is een gemeinsamer minister van oorlog voor het Rijk en, evenals te Weenen, voor de westelijke Rijkshelft (Cisleithanië), ook een te Budapest die de chef is van de Honveds. Dit zijn zuiver Hongaarsche troepen, die in het binnenland dienst doen en niet, zooals manschappen van ’t gemeinsame leger, buiten Hongarije gezonden worden. (hieronder vallen o. a. de dienstboden); haar die op eigen verzoek door de directie van het Roode Kruis zijn vrijgesteld. Over deze laatste categorie handelt een afzonderlijke paragraaf. Daaruit blijkt dat vrijstelling in de eerste plaats gevraagd kan worden door haar die er lichamelijk of geestelijk ongeschikt toe zijn. En een zoodanig bewijs te leveren wordt haar buitengewoon gemakkelijk gemaakt, omdat de verklaring van den huisdokter reeds voldoende en //onaanvechtbaar” is. Zelfs mag er geen diagnose bijgevoegd worden. Dit alles met het oog hierop, dat toch geen afkeer tegen „die game hehre Instiiuiiori’ gewekt worde „ and so ihr Gelingen gefdhrdet würde’. Wanneer men nu weet dat de Düsseldorfer hoogleeraar Witzel, op wiens aandringen honderden Duitsche meisjes zich in de laatste jaren tot Roode-Kruis-,/helpsters” laten opleiden, in een cursus die tweemaal langer duurt dan in Hongarije wordt voorgesteld en wat practisch werken betreft ook zwaarder is, heeft verklaard dat „ook de teerste gestellen van de meisjes het uithielden”, daar vraagt men zich af of werkelijk veel vrouwen in de kracht van haar leven 1 lichamelijk ongeschikt zullen zijn en of hier niet een ruim veld voor misbruik geopend wordt voor dames, die eigenlijk weinig lust hebben zich aan te pakken, terwijl juist het heilige „moeten” haar misschien nog van een totaal verbeuzeld leven zou kunnen redden. Hier blijkt dan ook duidelijk het groote verschil met de pleidooien voor een verplichten gemeenschapsdienst, die er voor een groot deel op gebaseerd zijn dat in de jaren, waarin hel groene hout nog te buigen is, wordt ingegrepen en aan de 18—21 jarigen gelegenheid geopend een ernstiger en echt-vrouwelijke richting aan haar leven te geven, respectievelijk voor zoover het de fabrieksarbeidster betreft haar voor haar huisvrouwen- en moedertaak minder ongeschikt te maken. Vermoedelijk is het in navolging van het Düsseldorfer werk dat thans ook ten onzent door het Roode Kruis een verzoekschrift tot den Haagschen gemeenteraad is gericht 1 De jaren van 25—35 lijken me wel zoo geschikt, al zijn natuurlijk voor die voorkeur voor de 30 tot 40-jarigen wel allerlei motieven te vinden, waarop het hier de plaats niet is uitvoerig in te gaan. om bij de nieuwe verordening op het Ziekenhuis gelegenheid te openen, jonge vrijwilligsters tot Roode-Kruis-helpsters te doen opleiden. Teekenend was de weerklank dien dit adres vond bij de vereeniging „Nosokomos”, wier presidente een der vooraanstaande dogmatische feministen is 1. Voor het algemeen volksbelang, dat nog altijd meebrengt, dat de gehuwde vrouw zoo goed mogelijk „van alle markten thuis” moef zijn, met kennis van zaken de kleine (en vaak ook de ernstiger) ongesteldheden, althans in de gegoede kringen, moet weten te verplegen, al zal in geval van zeer zware ziekte, indien de financieele omstandigheden de zéér kostbare deskundige hulp tenminste toelaten, wel een beroepsverpleegster geroepen worden, heeft men daar natuurlijk geen oog. We leven nu eenmaal in een tijd dat overal vak-, klasse- of seksebelangen op den voorgrond komen en hoe langer hoe minder begrepen wordt dat ook daarbuiten nog zooveel is dat de aandacht verdient. Als ik naga hoeveel gemak ik zelf gehad heb van wat ik als helpster op algemeene Haagsche polikliniek leerde, hoe geheel anders men komt te staan tegenover z’n huisgenooten en juist „schade” voorkomen wordt wanneer ons een helder begrip van asepsis is bijgebracht, wanneer we weten hoe een patiënt verbed moet worden, hoe men den zwaar zieke ’t makkelijkst laat drinken e.d.ra., dan kan ik niet anders dan het Roode-Kruis-plan van harte toejuichen en het van zoo groote eenzijdigheid getuigend adres van „Nosokomos” betreuren. Om tot § 8 terug te keeren: zeer terecht kunnen vervolgens die vrouwen vrijstelling erlangen, die met ’t oog op hare familieomstandigheden thuis niet gemist kunnen worden, „o/me den Lebensunierlalt eines Familienmitgliedes zu 1 Oppervlakkig beschouwd moet deze opmerking den indruk maken alsof het ultrafeminisme overal en bij alle gelegenheden als een spookbeeld door me wordt gezien. Maar waar het adres zoo spoedig volgde op het Roode-Kruis-adres, ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat de vereeniging in haar geheel hier vrijwel buiten blijft (al zal ze er wellicht uit verkeerd begrepen concurrentievrees mee accoord gaan; overigens een vrij onedel motief dat de ultra’s altijd zoo graag den mannen verwijten I), en het adres in de eerste plaats een bestuursdaad is. gefdhrderi’1. Hiermede worden zij bedoeld die een gebrekkig, zij het meerderjarig kind, een ziekelijken echtgenoot, bejaarde ouders hebben en deze grond tot vrijstelling is een aequivalent van het nieuwe Wehrgesetz 2, volgens welke zelfde beginselen ook de man vrijstelling van den militairen dienst kan krijgen. Een veel fataler voorstel schijnt me, dat tenslotte alle vrouwen kunnen vrijgesteld worden, die zich vrijkoopen door in de kas van het Roode Kruis één percent te storten van de jaarlijksche directe staatsbelasting, die zij zelf of haar gezinshoofd betaalt. Op die manier zullen er maar weinig overblijven! Want tot de in § 2 sub 5 al-van-zelf-vrijgestelden behooren alle vrouwen die kinderen hebben welke haar zorg behoeven, en volgens de M. v. T. zijn dat alle jongens tot hun zestiende jaar en alle minderjarige meisjes. Gegeven nu dat toch zeker de groote meerderheid der vrouwen tusschen het 30ste en 40ste jaar wel een paar kinderen van dien leeftijd zullen hebben (tenzij ze heel jong trouwen en zich tot ’n twee-kinder-stelsel bepalen, wat geen enkele staat uit het oogpunt van volkskracht wenschen kan), blijft er m. i. van het aanzienlijke getal van 10.541.154 vrouwen (volkstelling 1910) in Hongarije maar een handjevol dienstplichtigen over. De zede zal dus hier moeten aanvullen wat de wet niet door dwang schijnt tot stand te durven brengen. En als de correspondent van de N. R. Ct. juist is ingelicht en de cursus voor helpsters bij het Roode Kruis dit jaar inderdaad vrijwillig door 1800 Hongaarsche vrouwen en meisjes is gevolgd, dan is er in dat land in die richting een benijdenswaardige animo en verantwoordelijkheidsgevoel, wel geschikt om generaal Staal die helaas zoo weinig weerklank vond op zijn uitstekend pleidooi in ’OB jaloersch te maken en te doen betreuren dat hij onder het koudbloedig kikkernatietje moet leven. 1 Ik geef dit onvertaald, daar het me eenigszius zonderling voorkomt. Wellicht dat de vertaalster uit het Hongaarsch hier niet het juiste woord koos. De M. v. T. spreekt van ohne die Familie zu schadigen, wat in verband met de nadere omschrijving zeker juister is. 5 Van 1912, art. LXVIII § 5 punt 2. In Hongarije opent terecht het overigens zoo enge ontwerp ruime gelegenheid voor vrijwillige dienstneming. De eigenaardige verheerlijking van Ja femme de trente ans (of bedoelt het ontwerp dat haar tijd voorbij is en zij zich nn wel eens een oogenblik aan den ernst des levens kan wijden ?) wordt daarbij losgelaten. Uitdrukkelijk bepaalt artikel 5 van het ontwerp, dat iedere vronw zoowel in tijd van vrede als in tijd van oorlog zich kan aanmelden, de gehuwde vrouw met toestemming van den man, weduwen en ongehuwde moeders met toestemming van voogden en minderjarigen met toestemming van de ouders. Ook wie boven de veertig is mag, indien haar gemoed nog van vaderlandsliefde kan blaken, zich in dienst van de nationale zaak stellen. Want men vergete niet dat deze dienst uitsluitend gevraagd wordt terwille van het Hongaarsche leger en volstrekt niet voor buitenlandsche ambulances. Wat ook met de logica in flagranten strijd zou wezen. De weinige sympathie trouwens, waarover ten onzent het Roode Kruis zich nog altijd kan bedroeven, zit ’m voor een groot deel ook hierin */dat wel voor die Serviërs en Grieken, maar nooit eens voor de pestlijders in den Oost of voor binnenlandsche rampen het Roode Kruis klaarstaat”, zooals men maar al te vaak in het midden hoort brengen, wanneer men deze instelling als onderwerp van gesprek op het tapijt brengt. De artikelen van administratieven aard, die nu volgen, laat ik onbesproken. Zij hebben zeer veel practische beteekenis, doch eerst als ook ten onzent van een voorbereiding van een ontwerp in deze of gene gemeenschapsdienstrichting sprake zal zijn, krijgen deze als vergelijkingsmateriaal waarde. Artikel 9 behelst de verdeeling der dienstplichtigen in verschillende groepen en wel: 1. Medische afdeeling, tot welke de vrouwelijke dokters, de apothecaressen, beroepsverpleegsters, instrumentmaaksters en verbandvervaardigsters behooren. 2. Beambtenafdeeling, omvattend haar die administratie, post-, telegraaf- en telefoondienst verrichten, de stenografen, typisten, automobielbestuursters, enz. L I I' " ' Dit artikel lijkt me eenigszins in strijd met de bepaling, dat ambtenaressen juist zijn vrijgesteld, en de toelichting daarbij gegeven, dat die onmisbaar op haar eigen post zullen zijn, temeer waar reeds tal van vacante plaatsen moeten bezet worden van ambtenaren, die zijn opgecommandeerd in het leger. Dat die ambtenaressen zich vrijwillig mogen aanmelden en dan aangenomen worden is uit §lO al. 2 van de M. v. T. duidelijk af te leiden. 3. Huishoudafdeeling, waaronder ook zij rekenen die naaiwerk verrichten willen. 4. Yerpleegafdeeling, blijkbaar de meest geschikte „helpsters” bedoelend. 5. Vrijwillige saniteitsafdeeling, bestaande uit haar die bereid zijn elke werkzaamheid direct achter de ge■vechtslinie op zich te nemen. Alle vrouwen, die dienen moeten, worden in die afdeeling ondergebracht, die zich het naast aan haar burgerlijken staat of hare persoonlijke gaven aansluit; is daar geen plaats, dan zal zooveel mogelijk met haar wenschen rekening gehouden worden. De vrijwillig dienstnemende heeft de keus van „wapen”, altijd in zooverre het blijkt dat ze er ook de geschiktheid toe bezit. In vredestijd komt de dienst hierop neer (§ 12), dat de dienstplichtige in haar woon- of vaste verblijfplaats ten minste eens in den loop van twee jaren; I°. in den loop van den winter deel neemt aan een verpleegsterscursus die op z’n langst drie weken duurt, 2°. aan het werk van afdeeling 3 ten hoogste vier weken, dagelijks ten hoogste vier uur meewerkt. Begrijp ik de M. v. T. goed doch overduidelijk is het ontwerp m.i. ten deze niet dan moet die sub 2 genoemde arbeid om het andere jaar verricht worden, zoolang de diensttijd duurt; de verpleegcursus hoeft helaas slechts eenmaal gevolgd te worden. Deze laatste nu wordt door militaire en burgerlijke doctoren in de eerste plaats door de Roode-Kruisleden gegeven. Om ijver en zelfgevoel te prikkelen, kunnen aan het eind examens afgenomen en diploma’s uitgereikt worden aan haar, die zich daartoe vrijwillig aan- melden. Tevens krijgen (in dien korten tijd?? W. F.) de leiders er op die wijze kijk op, welke de beste verpleegkrachten zijn. De cursus moet omvatten: doel, organisatie en werkzaamheid van het Roode Kruis in hoofdtrekken; beginselen van de anatomie; ziekenverpleging; hygiëne; beginselen van den medischen en verpleegdienst en van de militaire organisatie. Naarmate de omstandigheden het veroorloven kunnen de deelneemsters door demonstratie van zieken, door bezoek in ziekenhuizen, aan den onmiddellijken omgang met ziekenen gewonden gewend worden en de noodige handgrepen practisch leeren. (Alweer vraag ik; „in drie weken"???) En hierop volgt dan wel de sympathiekste passage uit het heele ontwerp, die ik dan ook woordelijk meen te mogen inlasschen: „Diese Lehrkurse sollen nicht nar den Zwecken des Kr ie ges dienen, sondern ihren guten Einflusz auch in Friedenszeiten geilend machen, indem sie in den empfanglichen Seelen der Frauen ein allgemeines Interesse fiir Saniidtssachen erwecken und mii der entsprechenden zweckdienlichen Aushildmg zujleich die Frau befdhigen auch vom hygienischen Standpunki aus der Schutzengel der Familie zu sein. Und wer den Gleichmut kennt, dem bei uns fast überall das völkererhaltende Sanitatswesen hegeg nel, wer die bedauernswerte Oberfldchlichkeii beobachtet, mii welcher in der Familie ■— sogar in den gebildeten Familien die Kenninisse und Institutionen des Saniidtswesens behandelt loerden, der kann den groszen Nü/zen erwdgen, welcher entsiehen würde, wenn das Familienhaupi, die Familiemutter das Leben der Familie, den haüshchen Herd nach den Grundsatzen der Bygiene einrichten und leiten würde. Es würde dies im Endresuliaie nicht nur die Prozente der Todesfdlle vermindern, sondern auch die Urkrafi der Nationen zu neuem leben erwecken.” Hier reikt het Hongaarsche wetje-in-spe ook ons de hand, die reeds lang van den betrekkelijk zoo beperkten Roode Kruisdienst tot veel uitgebreider voorstellen zijn gekomen, voorstellen min of meer vaag of wel eng omlijnd1, naar mate van het meer koel-verstandelijke, en pessimistische of 1 Tot deze auteurs zijn te rekenen Ida von Kortzfleisch, Hans Eschelbach, Marie von Schmid en Georg Schwiening. wel idealistisch vurige, soms ook wel holderdebolder 1 temperament en inzicht van de respectievelijke auteurs. Ook wij bepleitten dergelijke maatregelen met het oog op een verhooging van volkskracht, maar juist daarom mag hier de vraag gesteld worden of het niet t-paard-achter-den-wagen spannen , is wanneer die opleiding in de eerste plaats gedacht is voor de dertigjarige en oudere kinderlooze vrouwen. Is het niet oneindig beter haar die opleiding te geven vóór zij de verantwoording van eigen gezin te dragen krijgt en heeft niet een helderder inzicht den Roode-Kruiswerker Lingbeek bezield, toen hij in 1901 een algemeenen dienstplicht voor het jonge meisje bepleitte, omdat daarzonder nooit aan nationaliseering der hygiëne te denken is. „Het gewichtigste deel der hygiëne is dat voor huis en huisgezin, en dat hangt toch bijna geheel af van de moeder en de dienstbode. Zonder hare hulp kan de man des huizes, hij moge ’t nog zoo goed inzien of weten, toch niets doen voor de hygiëne der zijnen.” Maar dan moet ook op jeugdigen leeftijd die kennis bijgebracht worden en moeten zeer zeker niet reeds van te voren de dienstboden worden uitgesloten. Intusschen op ons allen heeft het Hongaarsche ontwerp dit voor, dat het een daad is en wij nog niets dan grauwe theorie gaven, en dat het in zooverre de zaak goed aan pakt dat het in § 18 bepaalt, dat zij, die geen gevolg geeft aan de oproeping of dienst weigert, geacht wordt zich aan misdrijf schuldig te maken, en tot geldboete van 600 Kronen, bij herhaling ervan tot hechtenis van ten hoogste drie maanden en tot een boete van ten hoogste 600 Kronen te veroordeelen is. Het geld vloeit in de kas van het Roode Kruis. Gewelddadig dwingen tot dienstverrichting wil het ontwerp niet, omdat fysiek geweld tegenover de vrouw niet te pas komt en ook met de innigheid en den aard van den verpleegdienst in strijd zou zijn. Dit zou intusschen m. i. niet hoeven te gelden van administratief .werk, en b. v. verstellen. En ik voor mij zou geen oogenblik aarzelen onwilligen in de gevangenis te zetten en daar tot naaiwerk e. d. te dwingen. 1 Hierbij denk ik vooral aan de voorstellen van Frau Suhumann-Gebhart. Het is te dwaas dat men een vrouw die zich antisociaal gedraagt met fluweelen handschoentjes aanvat, en zoo goed als tegenover de Eugelsche feeksen in haar eigen omgeving meer en meer stemmen opgaan in den trant van (/laat ze doodhongeren”, zoo goed moeten, nu de vrouw eenmaal gelijke rechten verlangt, geen uitzonderingsmaatregelen toegelaten worden, te minder waar tot nu toe het wetboek van strafrecht die nooit gekend heeft. Tenslotte zij nog vermeld dat in oorlogstijd het betredende departement en het Roode Kruis gezamenlijk de onkosten dragen en dat voor het werk in vredestijd geen vergoeding gegeven wordt. Behalve de administratieve kosten, die door practische maatregelen tot het minimum beperkt zijn, jaagt dit ontwerp den Staat dus niet op noemenswaardige uitgaven, iets wat er zeker toe kan bijdragen de theorie gemakkelijker in practijk te doen om zetten. Is dit laatste nu inderdaad te verwachten? In de inleiding wijzen de samenstellers van het ontwerp op de voortschrijdende beweging voor het vrouwenkiesrecht en de invoering ervan in sommige landen. Zij geven toe dat de strijd voor de politieke rechten tot op zekere hoogte te rechtvaardigen is. Vroeg of laat zal de politieke gelijkstelling dan ook te wachten zijn, maar dan zal de vrouw zich ook aan de verdediging van het vaderland niet kunnen onttrekken. In elk geval is het ontwerp dus ontstaan in verband met de vrouwenkiesrechtbeweging. In hoeverre deze nu overschat wordt weet ik niet; wel herinner ik me een uiting van Rosika Schwimmer, de meest bekende Hongaarsche feministe, in een vergadering van de V. v. V. K. te Utrecht (aangehaald in het orgaan der Vereeniging) ,/dat zij niet gaarne zou hebben, dat men in Hongarije wist hoe klein haar vereeniging eigenlijk is. Want doordat zij zich allen vertiendubbelden meende men, dat zij een groote, machtige partij vormden, waarmede de regeering rekening diende te houden.” Tusschen haakjes: een voor het ultra-feminisrae teekenende uit- 1 Wat wel een eufemistische uitdrukking zal zijn voor een grooten mond opzetten. lating, want overal en te allen tijde hebben de dogmatischen getracht met hoe’n kleine groep ze ook waren haar meening aan de meerderheid der vrouwen en de regeenng op te dringen. Een misleiding waartegen van ethische zijde herhaaldelijk gewaarschuwd is als hoogelijk ongeschikt om de vrouwen tot waarlijk ernstige staatsburgeressen op te voeden. Juist die rustige opvoeding wordt van meer dan een zijde onontbeerlijk geacht, willen we op het gebied van den „gemeenschapsplicht” het beste voorbereiden. Ik mag dan ook in verband met het Hongaarsche ontwerp met nalaten nogmaals de brochure van Witzel, „Die Frauenpflichifiir den Kneg , ter sprake te brengen, daar deze (en zij gaat nog met eens zoover als het besproken ontwerp) de bekende leidster der Duitsche gematigde richting Helene Lange tot een zeer lezenswaardig verweer aanleiding gaf. In „Bas weibhche Dienst)ah waarschuwt zij tegen het ontijdig invoeren van het principe, eer de vrouw een zoodanige positie in het staatsleven zal hebben ingenomen, die haar zal toestaan het plan op uitsluitende vrouwelijke leest te schoeien. Ingrijpen door mannen in deze materie acht zij uit den booze. Want het aeldt hier heilig land, waar voor het eerst na eeuwenlange cultuur de vrouw scheppend zal vermogen op te treden. Zij meent dat eerst als zede moet doordringen wat later onder vrouwenleiding staatsinstelling moet worden. „Heutekann es sich fiir ms nur erst um die Darcharbeitung des Pnnzips und um die langsame Weiierverbreitung der Sitte handeln. Sie ivird, daran zweifte ich nicht, in der angedeuteten 2 Pichtunghm sich entmcklen, weit dahin die liefste Veranlagung der Frau /reist. Die Aufstellung und Hare Ertcenntnis des Pnnzips ist frettich nur der er sie Schrift. Worauf es jetzt antommt, dasist: den Ernst zu wecken, den imertichsten Witten der sich met eiserner Energie vor die Aufgabe spannt, der nicht erschlafft, bis sie erfutlt ist.” Waar ik in zooverre aan Lange s zijde sta dat een onop- 1 Ein Wort an Deutschlands Frauen van Prof. Dr. Oscar Witzel te Dusseldorf. 2 NI. volgens de voorstellen van Helene Lange: maatschappelij -- filanthropisch werk voor het meisje uit de bevoorrechte krl“pm een halfjaar opleiding tot huisvrouw en moeder van het proletanerkin . houdelijk keeren en wenden der stof vrouwendienstplicht noodzakelijk is, willen we ooit tot het juiste inzicht erover komen, heb ik gemeend vroegere opstellen met dit overzicht te moeten aanvullen en onder de oogen van belangstellenden te moeten brengen. Want het zal niet zoo heel lang meer duren of ook deze kwestie zal een der meest brandende tijdsvragen worden, tot de oplossing waarvan de ernstige overdenking van mannen èn vrouwen enhun samenwerking onontbeerlijk zal zijn. Dezelfde correspondent der N. 11. Cl. 1 deelde mede, dat in Japan algemeene dienstplicht voor de vrouwen bestaat. Dank zij de vriendelijke tusschenkomst van den Japankeuner dr. de Visser kan ik hier meedeelen dat dit bericht op onjuiste gegevens berust. Toch neigt de verpleegdienst bij het Japansche Roode Kruis in onze richting en is in elk geval veel flinker geregeld dan wat wij in ons land kennen. Aan een artikel van baron T. Ozama in The lied Cross in the Far East, Bulletin No. 3, May 1910, ontleen ik het volgende, dat als vergelijkingsmateriaal ook voor ons land van belang is. Het Roode Kruis leidt zelf z’n verpleegsters op, zij worden als veel aanzienlijker beschouwd dan welke andere pleegzuster ook. Om tot dit, voor de Japansche toestanden zeer moeilijk resultaat te komen, hebben aanvankelijk de prinsessen het voorbeeld gegeven door zich in Roode-Kruis uniform te vertoonen. Voor zoover zij in het leger dienen hebben de „superintendent nurses” den rang van officier, de hoofdverpleegsters dien van onderofficier, de verpleegsters van gewoon soldaat. Dezelfde officieele discipline wordt van haar geëischt. Caudidaten moeten tusschen de 16 en 30 jaar oud zijn, (een heel wat verstandiger maatregel dan de Hongaarsche) en ongehuwd. Daar de Roode-Kruis dienst de eenige wijze is waarop vrouwen haar land direct kunnen dienen in oorlogstijd, is er gewoonlijk een groot aantal aspiranten, meest allen 1 Het nummer van het blad is me onbekend, de correspondentie was gedateerd 15 April (1913). tot de hoogste of middenklasse behoorend. De bekende vaderlandsliefde der Japanners schijnt dus ook in de vrouwen sterk te leven. Zij worden in opleidingsscholen ondergebracht en kunnen niet naar vrijen wil haar studies onderbreken. Na diploineering leggen zij den eed af, dat zij zich gedurende vijftien jaar gereed zullen houden om op te komen. Behalve de gebruikelijke, blijkens het leerplan zeer uitvoerige verpleegstersopleiding, worden zij in het onderscheiden van de rangen en uniformen van marine- en landsofficieren onderwezen; geschiedenis, beginselen en organisatie van het Japansche Roode Kruis wordt haar bijgebracht, terwijl de studie van vreemde talen facultatief is. De opleiding duurt drie jaar, waarna de besten nog een half jaar verder kunnen studeeren om het examen voor hoofdverpleegster af te leggen. In 1890 werd de school geopend en eind 1909 had men reeds 3227 leerlingen opgeleid. De overledenen enz. er afgerekend, bleven 2567 „fully qua/ified”-\erpleegsters over en 679, wier opleiding nog niet voltooid was. Het benoodigde aantal is evenwel 2830, n. I. 102 voor twee hospitaalschepen en 2728 voor 124 verschillende organisaties; voorts zijn 1132 reservepleegzusters noodig, totaal 3962 voor oorlogssterkte, welk getal de schrijver meende dat binnen enkele jaren bereikt zou zijn en vermoedelijk in ’t loyale Japan thans ook wel bereikt is. W. WYNAENDTS FKANCKEN— Leiden, 14/15 November 'l3. DYSERINCK. Als aanvulling van de Bondsuitgave, meenden wij onze leden een dienst te bewijzen door ook dit artikel als overdrukje beschikbaar te stellen. Om misverstand te voorkomen wijzen wij er op dat hiermede natuurlijk allerminst bedoeld wordt een standpunt in te nemen, vijandig aan de internationale strooming om groote en kleine geschillen tusseben de naties door arbitrage te laten beslechten. Ook wij achten oorlog een afsobuwelijke ramp, maar meenen dat deze ten eenenmale niet bevorderd zou worden, doordat de vrouwen en meisjes in ziekenverpleging en hygiene onderlegd werden. Overigens is volgens alinea 4 van artikel 3 onzer statuten voorlichten en opvoeden een onzer boofdbeginselen, en evengoed als wij in onze afdeelingen sprekers zien optreden over maatschappelijke vraagstukken van allerlei aard, evenzeer meenen we dat ook wat in andere landen over bet medewerken van de vrouw in onmiddellijken staatsdienst gezegd wordt, voor onze leden de moeite van het kennisnemen waard is, ook al gaan wij zelf niet met elke gedachte accoord. Men bedenke dat ingevolge art. 5 de Bond ook ten aanzien van dergelijke punten geen kleur bezit. HET HOOFDBESTUUR van den Ned. Bond van Vrouwenkiesrecht. PROPAGANDAGESCHRIFTEN te verkrijgen bij Mevr. James-Brandes, Koninginnestr. 28 Breda. *Tweeërlei Strooming, d. Mej. Mr. E. C. van Dorp .... f 0.02 *De uitwerking van Vrouwenkiesrecht, d. Mevr. M. Nieuwenhuis-Baronnesse Dr. v. Uexküll Güldenband w 0.02 * Ongelijkheid van man en vrouw voor de wet, d. G. Nypels » 0.02 De vrouw en het Kiesrecht, d. Mevr. J. M. de Jong-Paardekooper Overman 0.10 *Wat wij Vrouwen door het kiesrecht hopen te bereiken, d. Dre. Gravin P. v. Heerdt t. Everberg—Quarles v. Ufford. n 0.05 Afdelingsbesturen kunnen bovenstaande geschriften voor den halven prijs inkoopen. Mevr. Muller—Lulofs: Armenzorg en de Vrouw 0.10 Statuten en Huish. Regl. van den Bond 0.05 Evenredige vertegenwoordiging, d. Dr. Wijnaendts Francken n 0.25 Vrouwenkiesrecht, d. G. Njpels 0.10 De Gemeenschapsplicht der Vrouw, d. Mevr. Wijnaendts Francken 0.20 Deze brochure is zooveel gevraagd geworden, dat een hernieuwde uitgave noodig bleek te zijn. Het stuk is herdrukt en op voorstel van de schrijfster met bijvoeging van het artikel „Yrouwenplicht” dat in de Nieuwe Gids van April 1909 verschenen was; ook van Mevr. Wijnaendts Francken De Vrouw en het Auteursrecht, d. Mr. H. J. Tasman. . . « 0.02 Oneerlijke concurrentie, d. den Heer O. R. Barends. ... « 0.02 Directe en Indirecte Belastingen, d. Mr. H. J. lasman . . u 0.02 Verschil tusschen Bond en Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht „ 0.03 Drie propaganda tooneelstukjes, te verkrijgen bij de secretaris der at'd. Hillegoïn, Mevr. B. Langeveld-Hebbenaar, (een postwissel er bij te voegen). Per boekje is de prijs f 0.75; per 5 stuks f 3.—. Niet alleen voor opvoering, maar ook als lectuur is het zeer geschikt propaganda-materiaal. *(Alcoholisme) nDe bezwaren tegen plaatselijke keuze" .... «0.10 bij de secr. van de afd. Utrecht: De Vrouw en de Politiek, d. Mr. E. Fokker . . per 100 f 0,50 Feiten uit het privaatrecht, d. Mr. W. H. M. Werker, tweede herziene en bijgewerkte uitgave per 100 „ 1.— De politieke partijen in Nederland en het Vrouwenkiesrecht, d. Mr. W. H. M. Werker per 100 « I. Ontslag aan de gehuwde Rijks-ambtenares, d. Mr. W. H. M. Werker per 100 „ 1.— Argumenten tegen Vrouwenkiesrecht, d. Mr. W. H. M. Werker per 100 ii 1 bij de secr. van de afd. Den Haag: De Werkwijze der Tweede Kamer, d. Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman 0.20 bij de secr. van de afd. Leiden: *De vrouw uit den arbeidenden stand en het kiesrecht, d. Mevr. W. Wijnaendts Franoken-Dyserinck, per 100 f 0.90, per stuk „ 0.02 lets over de ontwikkeling der vrouwenkiesrechtbeweging in ons land, d. Mevr. W. Wijnaendts Franoken-Dyserinck, per 100 f 2. per stuk „ 0.10 bij de firma H. D. Tjeenk Willink & Zoon, Haarlem. Het Christendom en de Vrouw, d. Ds. J. W. K. Koevers n 0.10 Inkoopsprijs voor afdeelingsbesturen / 0.05. Bij alle bestellingen wordt men vriendelijk verzocht ook de vracht te vergoeden ; het bedrag zal steeds in het pak aangegeven worden. Voorts in den handel verkrijgbaar; *Hoe het vrouwenkiesrecht in Colorado in de praktijk werkt, d. Ben. Lindsey, den bekenden rechter a. d. jeugdrechtbank te Denver ƒOlO *Het Huisgezin en de Staat, d. Selma Lagerlof ~ 0.15 *De geloovige vrouw en het kiesrecht, d. Mevr. Blauenfeldt-Vahl n 0.1 5 Het Hoofdbestuur van den Ned. Bond voor Vrouwenkiesrecht is als volgt samengesteld : Mevrouw M. BOISSEVAIN—PIJNAPPEL, Voorzitster, Amsterdam. Mr. H. J. TASMAN, Onder-Voorzitter en Penningmeester, den Haag. Mevr. TH. SLEESWIJK—VAN BOSSE, le Secretaresse, Amsterdam. Mej. N. BOISSEVAIN, 2e Secretaresse, Naarden, de Heer O. R. BARENDS, Arnhem. Mej. Mr. E. C. VAN DORP, den Haag. Mevrouw JAMES—BRANDES, Breda. Mevrouw W. ASSER—THORBECKE, Amsterdam, de Heer 1. B. THEMANS, Doetinchem. De ondergeteekende wonende wprmelit —— te worden van den „'Nederlandschen Bond wenscm voorstander __ _ . jaarliiksche contributie , voor Vrouwenkiesrecht tegen een bijdrage van ' (Handteekening) Minste contributie f 0 50; minste bijdrage in eens f 0.10. NOTA. Aangezien de kosten van den Bond per hoofd plm. f 2 bedragen en flinke propaganda dan tot nog toe geschiedde hoog noodig is – juist nu de kansen op vrk na de laatste verkiezing jn sterk gerezen zijn – doet Schr. dezes een beroep op de edelmoedigheid van allen die wat meer missen kunnen. Met een beter voorziene kas zullen we met reuzenschreden vorderen.