OVERDRUK UIT „HAAGSCH MAANDBLAD” DEEL XXIII. N°. 6. – JUNI 1935 DE ONTSLUIERDE TURKSCHE VROUW DOOR W. WIJNAENDTS FRANCKEN—DYSERINCK Bijna geen week gaat voorbij of de groote pers brengt een of ander berichtje over een stap vooruit, dien de Turksche vrouw heeft gedaan. Het zijn echter niet altijd de belangrijkste feiten, die op die wijze worden gememoreerd. Daartoe Zouden de buitenlandsche vrouwenbladen moeten worden geraadpleegd, die men op de meeste redactie-bureau’s niet aantreft. Wij hebben daaruit den indruk gekregen dat Turkije met Skandinavië, de randstaten en Polen wel aan de spits staat met de pogingen om de vrouwen ruim baan te verschaffen. Zoo heeft onlangs mevr. Muazzes na voltooide rechtsstudie als eerste vrouw een plaats in het strafrechthof in Istamboel gekregen. Een andere juriste, mevr. Anzepe, werd in diezelfde plaats tot commissaris van politie benoemd. Dat Kemal Pasja alles doet om zijn nog kort geleden in groote massa zoo conservatieve landgenooten vooruit te dwingen, blijkt o.a. daaruit, dat een nieuwe Turksche wet bepaalt, dat slechts verlof tot trouwen wordt gegeven aan diegenen, die het nieuwe Latijnschealphabet kennen. En het merkwaardigste is misschien dat in de huishoudschool te Ankara, waar op het oogenblik meer dan 200 meisjes uit geheel Anatolië het onderwijs volgen, iedere leerlinge behalve het koken en de verdere huishoudelijke kundigheden waarbij een ruim gebruik wordt gemaakt van electrisch gereedschap een beroep moet leeren, ten einde haar echtgenoot te kunnen helpen of haar eigen bestaan te kunnen verzekeren. Gezien de pogingen om in ons eigen land de vrouw uitsluitend voor de z.g. vrouwelijke beroepen een kans te geven, zou men opnieuw met een kleine wijziging de verzuchting kunnen slaken: liever Turksch dan Nederlandsch! Intusschen kunnen wij hier in het Westen, in „Europa" zooals men vroeger in Turkije zelf gewend was alles te noemen wat bewesten den Balkan lag ons moeilijk een voorstelling vormen van den zeer bizonderen zielestrijd, dien de enkele jonge vrouwen hebben doorgemaakt, die in het land van den sluier haar tijd vooruit waren. Misschien dat slechts zij, die zich verdiepten in de problemen van liefdeleven en huwelijk, begrijpend kunnen staan tegenover de specifieke moeilijkheden, waarmee de nu geëmancipeerde Turksche, althans verscheidenen onder haar, blijken te worstelen. Op de laatste internationale vrouwenbijeenkomst, die ik het voorrecht had bij te wonen, hebben drie uitlatingen sterk mijn aandacht getrokken: die van de Japansche baronesse Ishimoto over de geboortebeperking als middel ter voorkoming van oorlogen; de eisch van de Amerikaansche studente Margaret Spieghel dat de gestudeerde vrouwen meer kinderen moesten krijgen, maar de ongeschikte elementen dan ook gesteriliseerd behoorden te worden; en een cri de coeur van de Turksche SelmaEkrem: „Wij hebben van de Westersche beschaving de monogamie overgenomen, maar wij worstelen thans met het probleem van de ongehuwde vrouw. Wij zien hoe vrouwen, die thans zelfstandig een keuze van haar levensgezel kunnen doen, hetzij uit wroeging over een verkeerde keuze, hetzij als gevolg van een ongelukkige liefde, een eind aan haar leven maken. Vroeger nam de man vier vrouwen, en ze waren tevreden en gelukkig met elkander." De oplossing voor deze moeilijkheden lijkt eenvoudig genoeg. Het zijn verschijnselen, die op de kentering van den tijd zich altijd zullen voordoen. Zoodra de vrouw niet alleen haar uiterlijke, maar ook haar innerlijke vrijheid zal hebben veroverd, zal ongetwijfeld het aantal zelfmoorden afnemen. Toch was het zonder twijfel gelukkig, dat ook de stem van de natuur en de eischen, die de natuur aan ieder menschenkind stelt opnieuw nadrukkelijk door vooruitstrevende vrouwen in het geding werden gebracht. Selma Ekrem heeft de polygamie overigens niet in het ouderlijk huis gekend, waar zij leefde in een sfeer van ver- draagzaamheid en vooruitstrevendheid, zooals die vermoedelijk in haar jeugd tot de zeldzaamheden behoorden. Maar haar grootvader van moeders zijde was dan ook al met een broertje in St. Cyr opgevoed. Reeds zij hadden uit „Europa” een piano en een violoncel meegebracht, die ook later verre den voorrang bleven houden boven de nationale „jammermuziek”. Het is me zeker niet gelukt de figuur van deze Turksche ook maar ten halve te benaderen. Maar wat ik van haarzelf heb gehoord en uit haar autobiografie heb trachten na te voelen, is zeker de moeite waard om weer te geven. Haar kinderjaren spelen zich af in een sfeer van vrees en onzekerheid en in de meest uiteenloopende plaatsen. De vader is secretaris van Abdul Hamid. Als Kemal Pasja destijds door den sultan gevangen wordt genomen, zit het geheele gezin in doodelijken angst dat het concept van een brief, door den vader eenmaal in opdracht van den tegenwoordigen Kemal Atatürk geschreven, in handen van de volgelingen van den toenmaligen sultan zou vallen. Want de nu zoo beroemde en geniale leider had in die jaren nog niet voldoende onderricht genoten om zelf de krachtige zinnen te ontwerpen, die „den tyran der tyrannen in het Jyldiz paleis” op ongezouten wijze zijn meening moesten overbrengen. Abdul Hamid wilde op dat oogenblik het vaderlijk huis van Kemal Pasja koopen, deze verkoos dat niet en gebruikte den geleerde Ali Ekrem om die zienswijze in zeer hartige bewoordingen op papier te zetten. Vrees voor zijn positie, maar ook voor zijn leven, vervolgde Ali Ekrem den vader van de merkwaardige Turksche vrouw, wier weg den mijnen kruiste eigenlijk altijd. Steeds lag een schaduw op het huiselijk leven van deze vooruitstrevende familie. Immers ook zijn vader Namik Kemal viel als slachtoffer van zijn overtuiging. Deze was een der jong-Turksche idealisten, die het volk tot ontwaken hadden gebracht en verschillende hervormingen van de achtereenvolgende sultans hadden afgedwongen. Een beweging, die reeds in de Fransche revolutie haar uitgangspunt had gevonden. Toen Abdul Hamid op den troon kwam, waren de meesten van die voorloopers dood of in de uithoeken van Turkije verbannen. Het gezin, waarin Selma Hanoem opgroeide, had natuurlijk den sterken inslag van dezen vooruitstrevenden en ruimen geest. De moeder ging niet steeds gesluierd. Het huis kende geen selamlik (mannenverblijf). Tegenover de kinderen werd Christus genoemd als een der vele profeten, die het menschdom is voorgegaan, en zóó zijn zij van diens grootheid doordrongen dat zij, als ze later, nog maar kleine meisjes in Jerusalem den Christus zien als „een pop” op den schoot van Maria, hevig ontgoocheld zijn; een desillusie, die haar levenslang is bijgebleven. Als haar vader de positie van gouverneur van Jerusalem gekregen heeft, is dat, wat vrijheid van beweging betreft, een uitkomst. Ook al kwam de benoeming feitelijk neer op een verbanning uit Constantinopel, omdat de sultan zijn secretaris toch eigenlijk niet langer vertrouwde. Teekenend voor de mentaliteit onzer dagen en de groote belangstelling in het jodendom, die als reactie op de voortgezette Hetze in Duitschland is ontstaan, schijnt het me dat, zoo vaak men tijdens het congres over de zoozeer de aandacht trekkende Turksche gedelegeerde sprak, altijd weer de nadruk werd gelegd op dat „de dochter van den oud-gouverneur van Jerusalem”. Zijzelf sprak van die stad als van „de stad van haat in duizend vormen”. In 1908 werd Abdul Hamid men zal het zich herinneren na een tyrannie van 33 jaren, gedwongen zijn land een grondwet te geven. Het gezin tracht terug te komen naar Constantinopel. Maar Ekrem Bei wordt naar Beiroet gestuurd, waar hem het gouverneur-generaalschap wacht. De vorige gouverneur echter heeft door vlucht zijn leven kunnen redden. De Arabieren heffen hun kreet van „Lang leve de vrijheid” aan en de Ekrems schepen zich, altijd weer de kinderen met zich voerend, ten spoedigste opnieuw in om naar hun oude woonplaats aan den Bosporus terug te gaan, op gevaar af van des sultans woede gaande te maken. Nog voor de nieuwe bepalingen, dat iedere Turk zich een familienaam moest kiezen, waren uitgevaardigd, liet Selma zich met een familienaam Selma Ekrem noemen. Op westersche wijze, ofschoon ze destijds naar de zeden van haar eigen land nog slechts Selma Hanoem was, vrouwe Selma. Zij vertelde me, dat ze indertijd naar de Nieuwe Wereld was gegaan om in vrede een hoed te kunnen dragen. Misschien is dat van al haar jeugdherinneringen de allersterkste: de vervolging, die het deel was van haar en haar zuster bij het breken met de gewoonte van den hoofddoek, dien het kleine Turksche meisje in die vóór-republikeinsche dagen droeg. Toch was Abdul Hamid toen reeds naar Saloniki verbannen. Een periode dat de vader gouverneur-generaal van Rhodes was lag ook alweer achter haar. Ali Ekrem is hoogleeraar in de letterkunde aan de universiteit van Stamboel geworden en de in vooruitstrevenden geest geleide opvoeding van de dochters gaat haar gang. Natuurlijk worden ze als goede Mohammedaanschen groot gebracht. De Koran hangt, eerbiedig in een zijden zakdoek gebonden, boven het bed. Maar als de oudste zuster voor het eerst den zwarten tsjartjaf draagt, komt Selma in hevigen opstand en ze schreeuwt het uit, dat ze ook op straat nooit haar gezicht wil bedekken. Zij ziet tranen in haar moeders oogen en ze voelt hoe haar gevangenschap nadert, maar ze wil geen „pak” worden. „Ik wilde den wind en de lucht voor goed op m'n gezicht voelen, ik wilde als een zeemeeuw in de vrijheid van het leven duiken.” Nog mogen zij en haar jonger zusje een hoed dragen, maar het volk roept haar na: „Wat zijn dat voor toestanden tegenwoordig! Zeg Hanim, moet je dochter in de hel terecht komen?!” Dan zoekt de moeder een middenweg en ze koopt voor de meiskes witte koefies, hoofddoeken, zooals die in Jerusalem zooveel gedragen werden. Maar ook dit loopt op ellende uit. De straatkinderen roepen haar: „Arabierenkind, Arabierenkind met je koefie” na. Dan keert men opnieuw tot de eenvoudige matrozenhoedjes terug, maar het duurt niet lang of bij een wandeling ondervinden ze alweer den haat, die hen op den voet volgt. Een groep zwarte „bundels”, een groep vrouwen, staat om hen heen, haar zwarte tsjartjafs ritselen van woede, van woede over die „Europeesche onzedelijkheid”; „het eind van de wereld is gekomen nu de vrouwen naakt op de straten gaan”. Dolblij zijn de meisjes als de vader een benoeming krijgt naar het binnenland van Turkije. Daar zullen de hoeden dan toch wel niet worden aangevochten. Een illusie, die de meer wereldwijze moeder haar spoedig ontneemt. En nu was dan Selma Ekrem in de Nieuwe Wereld, waar ze heelemaal geen hoed meer droeg. Ik heb er haar althans nooit een zien op hebben; binnens- en buitenshuis, in de morgenuren bij een congreszitting, ’s middags op een groote receptie, ’s avonds op een feest als alle Europeesche en Amerikaansche in groot toilet verschenen en ook de Japansche en Chineesche afgevaardigden haar zeldzaam fraaie, zij het allerminst gedecolleteerde feestkleeding droegen, altijd was de Turksche in een dood-eenvoudige wollen jurk met den eigen geweven lichtbruinen mantel met de kleurige randen er over heen geslagen. Hoe oud ze is ? Ik heb verzuimd het haar te vragen. Het kan 33 zijn, maar even goed 42. Haar stem, noch haar gezichtsuitdrukking duidden haar leeftijd aan. Er lag een oneindige weemoed over het gezicht. Ik heb de oogen nooit een seconde zien lachen. Toch .... vertelde ze altijd grappen. Ze behoorde tot de meest gezochte spreeksters en ze had in de jaren, die ze in Amerika doorbracht, de Amerikaansche manier van redevoeren volkomen, misschien tot zelfs in het overdrevene, te pakken gekregen. Ze verdiende haar levensonderhoud dan trouwens ook als lecturer. ledere toespraak begon met een „joke,” eindigde daarmee, en was er zoo mogelijk ook nog mee doorspekt. Een schrille tegenstelling met de oogen. Het heeft vrij lang geduurd. Chicago lag achter ons met z’n gloeiende hitte en z'n geweldige vaart. We ontmoetten elkaar weer in Chautauqua, een plaats die het best te vergelijken is met de Amersfoortsche School van Wijsbegeerte. Een sombere regendag. Toen heb ik eindelijk al m’n moed bijeengeraapt. Ik had toch wel het gevoel dat ze oneindig veel jonger was dan ikzelf, ook al had ze zoo heel veel meer doorgemaakt. En ik kon niet anders dan tegen haar zeggen: „Selma Hanoem, je bent niet gelukkig”. En dapper en oprecht antwoordde ze: „Neen dat ben ik ook niet”. Aarzelend laat ik volgen: „Wat is er, kan ik iets voor je doen?" Ze schudt het hoofd: „Ik wou dat ik vrij was." Vrij! Wanneer men zich volkomen zelfstandig heeft gemaakt en schijnbaar door niets belemmerd wordt. En toch hoe begrijpelijk. Hoe machteloos staat men tegenover zoo’n uitlating. Tegenover een dergelijke onuitgestreden innerlijken strijd past slechts stilzwijgen. We hebben een lange wandeling gemaakt langs het Chautauqua-meer, zij heeft me verteld van den merkwaardigen tijd, toen haar vader gouverneur van Mytilene was en hij het nauwelijks van troepen voorziene eiland niet tegen de Grieken wilde verdedigen, omdat dit slechts noodeloos bloedvergieten zou hebben beteekend. Van hun gevangenschap in Piraeus en de ontzaglijke vervuiling daar. En hoe eindelijk Venizelos zelf haar vader, die immers geen officier was, maar slechts in civielen dienst, de vrijheid had hergeven. Ze vertelde me van de ellende gedurende den wereldoorlog en hoe ze ten slotte in brocaatjurkjes hadden rondgeloopen, gemaakt van de lange sleepen van over-grootmoederlijke japonnen. Een weelde nog, vergeleken bij de kleeren van papier, door de Duitsche bondgenooten gemaakt en naar Constantinopel gestuurd. Ze vertelde me van de eerste twee Turksche meisjes, die naar een operette waren gegaan, door een Oostenrijksch gezelschap gegeven, en die door de politie waren gearresteerd en naar het binnenland verbannen als straf, dat ze bij een publieke vermakelijkheid waren verschenen. Zij vertelde me van de verbazing der Amerikanen, dat ze met haar korte haren er heelemaal niet „Turksch" had uitgezien: van haar verrukking over veel wat de Nieuwe Wereld haar had leer en kennen en haar deceptie over de houding van de Amerikaansche jeugd tegenover hun ouders. Er waren geen kinderen in Amerika. Zelfs de kleine schoolmeisjes schenen volwassen. Hoe zouden die ooit luisteren naar de vertelseltjes van kabouters en elfen, die haar nog altijd waren bijgebleven en waar zij soms nog naar kon verlangen. De schoonheid en de rust van het Turksche leven had haar bekoring nooit voor haar verloren. Na anderhalf jaar was ze dan ook naar Stamboel teruggekeerd. Maar met de zekerheid in het hart, dat ze opnieuw naar Amerika zou worden teruggetrokken. Ze vond bij dien eersten terugkeer in haar geboorteland Turkije vrij, maar het was niet „die meedoogenlooze vrijheid, die de eeuwen van onderwerping die in mijn bloed leefden konden kwetsen. Turkije is thans een brug tusschen het Westen en het Oosten”. Zal dat ook de indruk zijn van de Westersche vrouwen, die zich onlangs hebben opgemaakt om in Turkije zelf een internationaal vrouwencongres bij te wonen? Het eerste dat daar ooit heeft plaatsgevonden: het Vrouwenkiesrechtcongres van 18 tot 35 April 1935.