WILHELIMINA DRUCKER DOOR ANNA POLAK DOOR ANNA POLAK EN rouwplechtigheid zooals er zelden eene plaats vindt, was de uitvaart van Wilhelmina Drucker op io December van het juist afgesloten jaar. Niet alleen wegens het aantal aanwezigen, die, den ijzigen winterregen trotseerend, naar Westerveld waren gestroomd; m. den onoverzienbaren bloemenschat; de woorden van hulde en dank, door vertegenwoordigsters van zoovele en zoo verschillende corporaties ten afscheid uitgesproken; maar bovenal door de diepe bewogenheid, die daar onmiskenbaar doorklonk ineen ieders stem, de gevoelens van verdraagzaamheid en menschelijkheid, die zoo merkbaar een ieder bezielden in tegenwoordigheid van de groote Doode, voor wier baar allen, metterdaad of in gedachte, de knie bogen Dat is niet altijd zoo geweest. De erkenning, gelukkig nog bij het leven gekomen, heeft zich lang laten wachten. Want de zaak, waarvoor deze hervormster, zonder ooit een oogenblik kamp te geven, streed, is tot voor betrekkelijk korten tijd impopulair gebleven, en haar strijdwijze was niet van den aard, die de menigte behaagt. Mevrouw Drucker mag zonder eenig voorbehoud de pionierster van het Nederlandsche feminisme worden genoemd. Niet dat zij, die reeds als jonge vrouw aan het vereenigingsleven van de hoofdstad deelnam, en bovendien menige grievende onrechtvaardigheid in wetten en zeden aan den lijve ondervond, zich voor andere euvelen in onze samenleving, dan die op de positie der vrouw betrekking hebben, blind of ongevoelig heeft getoond. Voor het buitenechtelijke kind en de.ongehuwde moeder; voor de vrije gedachte, die deze Katholiek geborene, alle kerkelijke dogmata verwerpend, in ~De Dageraad” belichaamd zag; voor internationale ontwapening ten slotte. . .., heeft Mevrouw Drucker in woord en geschrifte ontelbare malen gepleit. Maar op die gebieden is zij geen baanbreekster geweest. Op dat der vrouwenbeweging wèl. MEVROUW W. DRUCKER 30 September 1847—5 December 1925 De vrouwenbeweging, beperkter de Nederlandsche, is niet door Mevrouw Drucker geschapen. De bouwstoffen lagen er en de tijden waren rijp. Hetgeen ontbrak was de vormende hand. Reeds in 1872 had Mina Kruseman op een tourneé door ons land met B'etsy Perk een welsprekend betoog gehouden x) over een geheel gewijzigde opvoeding van het meisje, welke voeren zou tot het zelfstandig uitoefenen vaneen beroep en tot economische onafhankelijkheid. Maar ofschoon zij optrad voor volle zalen en uitbundig succes oogstte, heeft toch haar opwekking nauwelijks verder weerklank gevonden dan bij eenige geestdriftige verslaggevers, en bij de weinige mannen en vrouwen, die omstreeks dien tijd voor breeder ontwikkeling, degelijke vakopleiding, eigen brood verdienen door het meisje uit de gegoede kringen, in tijdschriftartikelen en brochures een lans braken. 1) De jaren, die volgden, zagen na de oprichting der eerste Industrieschool de opening der eerste middelbare meisjesscholen; de toelating van vrouwelijke leerlingen tot de oorspronkelijk uitsluitend voor jongens bedoelde H. B. S.; zagen Aletta en Charlotte Jacobs als onze eerste vrouwelijke studenten inde medicijnen en de pharmacie, straks als onze eerste vrouwelijke arts en apotheker; zagen ook Aletta Jacobs’ vergeefsche poging om haar naam op de kiezerslijst geplaatst te krijgen, hetgeen aanleiding gaf tot invoeging van het woord ~mannelijk” inde artikelen, welke inde Grondwet van 1887 de kiesbevoegdheid en verkiesbaarheid regelden. Gisting dus, drang naar verandering, maar slechts bij een kleine minderheid. En zelfs bij dézen nog gedeeltelijk onbewust, d.w.z. niet doordacht tot inde kern, en niet tot in haar verste gevolgen doorschouwd. Mevrouw Drucker is degene geweest, voor wier geestesoog zich helder het beeld afteekende van de vrouw als vrije mensch, en die den weg die naar dat ideaal ieidde gewezen en gebaand heeft.... Inde socialistische vergaderingen in Het Volkspark, waar Wilhelmina Drucker in het politieke leven werd ingewijd, is het haar i) Vgl. ~Baanbrekers op het gebied der Meisjes-opvoeding (i 86 i —1873)” in ~Leven en Werken’ , October 1918. ANNA POLAK duidelijk geworden, dat de belangen der vrouw niet anders naar behooren konden worden behartigd, dan dooreen zelfstandige vrouwen vereeniging. Allerminst uit „mannenhaat”, zooals haar zoo dikwijls vol leedvermaak (want in onzen, evenals in Schillers tijd vindt de middelmatigheid er haar genoegen in, „het verhevene door het slijk te sleuren”) voor de voeten is gegooid. Integendeel: zij heeft gaarne en veel met mannen samengewerkt, en werd door de hoogststaanden onder hen naar waarde geschat. Maar met de eigenaardige collectieve menschenkennis, die dezen oorspronkelijken geest kenmerkte indivtdueele menschenkennis bezat zij weinig: zij kon zich in het gehalte van sommige naturen, en inde beweegredenen tot hun daden grootelijks vergissen, en daardoor, onbewust, onrecht begaan —, had zij reeds spoedig begrepen, hoe den man als groep genomen nooit de zaak der vrouw, doch die van de partij waartoe hij behoort, het meest ter harte gaat, terwijl hij de geestverwanten der andere sekse slechts pleegt te gebruiken ter dichtere benadering van zijn eigen staatkundige of humanitaire doeleinden. En zoo is dan met de oprichting, in 1889, van de Vrije Vrouwenvereemging, die aanstonds uitkwam met een scherp omschreven zuiver feministisch program, de georganiseerde vrouwenbeweging ten onzent ontstaan; d.w.z. een doel gesteld, waarnaar dooreen ieder, die radicale wijziging wenschte inde plaats der vrouw in het samenstel onzer maatschappij, kon worden gestreefd. Deze vereemgmg, onder wier leden weldra JVlevrouw Haver (toen nog Mevrouw Schook-Haver), gedurende een reeks van jaren Mevrouw Drucker’s trouwe, moedige, intelligente medestandster en medewerkster, op den voorgrond trad, heeft telkens deelen van de geweldige taak, die de ontvoogding der vrouw is, door andere organisaties zien, somtijds ook doen, overnemen. Zoo werd in 1894 op haar initiatief, dat beteekent op initiatief van hare geniale leidster, de Vereemgmg voor Vrouwenkiesrecht opgericht, waaraan eerst de naam van Mevrouw Versluys-Poelman, later die van Aletta Jacobs, onafscheidelijk verbonden blijft. Ook de overige plaatselijke zoowel als landelijke vereenigingen, welke z-ich een meer of minder uitgebreide feministische taak had- MEVROUW W. DRUCKER den gesteld: de Groningsche Vrouwenbond; de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw te Rotterdam, door Mevr. Rutgers-Hoitsema gesticht; de Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland; de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid van 1898, waaruit het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid (Marie Jungius Schepping), en eveneens de Nationale Vrouwenraad, waar Mevrouw Drucker zich zoozeer thuis gevoelde, zijn voortgekomen; zelfs indirect de Roomsch-Katholieke en de Protes- tantsch Christelijke Vrouwenbond .. ~ staan alle op de schouders van de Vrije Vrouwenvereeniging. Alleen onze zedelijkheidsvereenigingen hebben een geheel andere wieg gehad. Maar al hetgeen er hier te lande gedaan is en wordt op de gebieden van vrouwenkiesrecht, waar de volkomen overwinning werd behaald; van vrouwenarbeid, waar de wapens waarmede de economische onafhankelijkheid van de vrouw moet worden bevochten, nooit kunnen worden neergelegd; van ver- betering der huwelijkswetgeving, die ineen niet al te verre toekomst mag worden verwacht; vaneen reeds belangrijk, ofschoon nog niet volledig veranderde positie van de vrouw inde maatschappij . . . ~ is te danken aan Wilhelmina Drucker’s hervorm- sterswerk, dat zich geenszins beperkt heeft tot de oprichting van onze eerste feministische vereeniging en ons eerste vrouwenkiesrechtcentrum, maar dat daarnaast bestaan heeft in het uitzaaien harer ideeën, jarenlang, in tallooze bijeenkomsten, en inde merk- waardige periodiek, die „Evolutie” werd gedoopt. Aanvankelijk onder een uitgebreide redactie van mannen en vrouwen uit verschillende landen staande: Louis Franc en Mane Pope- lin uit Brussel, Emtlte Claegs uit Gent, Auguste Piekert en Ottilie Turnau, bestuursleden van den „Vrouwenbond’ te Weenen, Warner Snoad en Miss Grenfell, bestuursleden van ~Women s Progressive Society” te Londen . . . ~ maakten er deel vanuit; bij het begin van den 4en jaargang tot orgaan van de VrijeVrouwenvereeniging en de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht gemaakt, werd het van den sen jaargang (April 1897) af het onafhankelijke blad van de Dames Drucker en Haver; na den dood der laatste in 1912 op een korte tusschenpoos na,j toen ANNA POLAK Mevrouw Baerveldt-Haver de plaats harer zuster innam, tot haar eigen verscheiden toe door Mevrouw Drucker alléén geredigeerd en grootendeels ook door haar geschreven. Het was in „Evolutie”, dat Mevrouw Drucker zich ten volle uitleefde. De schuchterheid, die deze onversaagde vrouw tot het eind haars levens is blijven kwellen — al wérd ze dan ook door een zeldzaam sterk ontwikkeld plichtgevoel en ijzeren zelfbeheersching zóózeer in bedwang gehouden, dat ze alleen voor het door sympathie gescherpte oog zichtbaar was —- viel weg in de eenzame werkkamer. Voor haar schrijftafel gezeten, sprak zij zich uit; hartstochtelijk, zonder voorbehoud, zonder rem. Alle grieven tegen wetten en zeden, die de vrouw beletten tot een volwaardig mensch uit te groeien en de plaats in te nemen, waarop haar kennen en kunnen, waarop haar wezen haar recht gaf, werden den lezer tegemoet geslingerd, in zinnen, gloeiend van verontwaardiging, trillend van woede, fel, frisch, krachtig, somtijds striemend van spot, een enkele maal tot epische breedheid uitgroeiend „De clown” (zij schrijft, in 1893, over een blad van dien naam, waarin de Vrije Vrouwenvereeniging wordt belachelijk gemaakt), „lacht en doet lachen, hij lacht bij het ziekbed van zijn kind en bij het sterfbed van zijn moeder. Nooit is hij zichzelf, altijd is hij „publiek” ... Voor den koning vertoont hij zich als de simpele, dronken boer, bij den boer speelt hij den verweekelijkten, door wijn en min ontzenuwden vorst . Evenals de prostituée beschildert hij zich het gelaat, ten einde het schaamrood der vernedering te bedekken, daardoor bewijzende hooger te staan dan het publiek dat, prat op het „ik betaal”, met open vizier in menschenverlaging genot komt zoeken De clown is een sneeuwpop, door publiek in den afzichtelijksten vorm gekneed; en récompense wordt hij modder en bezwaddert zijn maker Hij weet, dat de wereld hem minacht, en hij slaat haar met gelijke munt terug; hij weet, dat zij hem slechts vermaak vraagt, en hij vraagt haar slechts goud terug Om te eten hoont hij zijn vader, zijn boezemvriend, zijn bruid. Aan de massa ontlokt hij een ruw zinnelijken lach, aan den denker een traan. Ook deze nieuwe clown heeft ons . . . zijn proefstuk doen zien. Dat stuk waarvan voor hem het zijn of niet te zijn afhankelijk MEVROUW W. DRUCKER is, is vrouwenspot. Een plaat, voorstellende een bejaard man, hollende op handen en voeten, op zijn rug een vrouw. . . ~ die, met forsche hand de teugels houdende, met razende verwoedheid de zweep op haar man-paard laat nederklappen. Onder die prent staat: Wedstrijd, uitgeschreven voor een vaandel van de Vrije-Vrouwen-Vereeniging, en er boven: Bekroond ontwerp. Het geheel is min, zouteloos. Maar daarom is de clown zelf nog niet zouteloos. . . . Aan de vrouw, een ~hoch” te laten hooren voor dezen clown, al beklaagt zij hem dan ook, hem die door het slijk sleurt wat hem het aanzijn schonk ... Evenwel, les idéés marchent; de dag zal komen, waarop zelfs de meest zich heer der schepping wanende zal erkennen: mijn moeder, echtgenoote, zuster stond niet lager dan ik; ik heb mij vergist. En naarmate die denkbeelden veldwinnen of niet, zullen die grollen van den potsenmaker dalen of stijgen ...” Een ander voorbeeld van Mevrouw Drucker’s denkwijze en schrijftrant. In 1907 was een Ontwerp tot Onderzoek naar het Vaderschap ingediend, dat zij „een Janus-wet” noemt. In het opstel, waarmede zij in ~Evolutie” „dit casuïstisch gedoe” over den hekel haalt, komen deze twee zinsneden voor: „op zijn minst had het Ontwerp moeten geven enkele artikelen, waarbij, met verscherping van Art. 341 8.-W. de buiten echt geborene binnen een jaar na zijn meerderjarigheid kon laten te-niet-doen alle erkenning vaneen vader te zijnen opzichte; waarbij na zijn meerderjarigheid geen erkenning meer mocht plaats hebben zonder zijn uitdrukkelijke toestemming. Zachts dat de paria het recht behoude paria te blijven; hij vrijelijk kunne beschikken over eigen penningen, zonder dat hij daarvan hebbe af te dragen aan een niet gewilden vader; hij zijn nalatenschap kunne geven aan wien hem lust, geen helft daarvan worde toegewezen aan iemand die daarom en daarom alleen hem of haar erkende als zijn zoon of dochter...” In één harer pleidooien voor Staatspensionneering schrijft Mevrouw Drucker: „Zoo wordt, vanaf het oogenblik dat zij niet meer kunnen zorgen voor eigen onderhoud, den ouden van dagen ontnomen alle persoonlijkheid en heeft de gisteren nog eigen inzicht volgende man of vrouw morgen te bukken onder den onhebbelijken moedwil van kleinkinderen of wel zich te plooien naar ANNA POLAK gestichts-regelen, uitstekend misschien voor de jeugd, edoch on- uitstaanbaar den ouderdom Weerzinwekkend die toestand, weerzinwekkender dan het bij enkele volken ingraven der invaliden. Te teergevoelig om te dooden het lichaam, doemen wij wat heeft uitgediend, de niet meer krachtige, tot vegeteeren Compassie hebben wij met het vleesch, koud laat ons de geest. . . . In het heden alles voor de jeugd, opkomende kracht; niets voor den ouderdom, verbruikte kracht. . . Voor hen dekking. . . zoo weinig doenlijk; warmte. . . zoo weinig doenlijk; eten. . . . zoo weinig doenlijk; denken. . . . overbodig; gedachte-uiten.... uit den booze. Zij geen menschen, maar schadeposten. Waarom?” Ten slotte nog één aanhaling: uit Mevrouw Drucker’s herdenking van Marie Jungius: „Om Marie Jungius’ lijkbaar geen vleeschelijke kinderen, maar daar boven zwevend haar geesteskinderen, boden van vrede, van arbeid, van menschenmin, steunsels der onwetenden, schragers der bedrukten, gedragen door de winden. overal waar gesproken wordt de Hollandsche taal, om den vrouwen het pad te wijzen, dat voert tot arbeid en door dien arbeid tot verlossing. Die kinderen zullen voor haar getuigen . . . . en worden begrepen, wat zij niet is. Zoo dit toch zoo ware, zou haar kist niet gedragen zijn geworden door verkillende huurlingen, maar door veldarbeidsters en steendraagsters, door ceramiek-werksters en moeders uit de arbeidersklasse, door al wat vrouw heet en arbeidt voor loon Wie de denkbeelden van Mevrouw Drucker wil leeren kennen denkbeelden, die, altijd suggestief, somtijds tot verzet prikkelend, in ieder geval tot zich helder rekenschap geven dwingende, op ons aller wereldbeschouwing hun invloed hebben uitgeoefend ver- diepe zich in ~Evolutie”. Haar gevoelsleven openbaart zich daarin slechts ten deele. Van verscheiden zijden dezer markante, ver boven de menigte uitstekende persoonlijkheid, met de vorstelijk voorname gelaatstrekken en de eigenaardige zware tot luisteren nopende stem, blijft degene die haar alleen leest onkundig. Maar haar meeningen: over godsdienst en zedelijkheid; over huwelijk en huwelijkswetgeving; over de verhouding tusschen MEVROUW W. DRUCKER man en vrouw; over moederliefde, waarin zij, ofschoon zij haar eigen moeder, die een hoogstaande vrouw moet zijn geweest, innig heeft liefgehad, het egoïstisch element duidelijk doorzag; over den door velen onderschatten huishoud-arbeid; over arbeid in 't algemeen; over onze arbeidswet, die zoo dikwijls belemmering, in plaats van bescherming beteekent; kortom omtrent alles, wat van verre of nabij het vrouwenleven raakt, of de positie van de vrouw in gezin, maatschappij en staat mede bepaalt. . . ~ heeft zij tallooze malen, in steeds wisselenden vorm, in haar orgaan neergelegd. Er is daarbij geen sprake van „evolutie” geweest: van het oogenblik af, dat Wilhelmina Drucker zich in het openbaar begon te bewegen, tot op dat andere moment, toen zij plotseling uit het volle werkleven werd weggenomen, is zij – als spreekster en schrijfster althans volmaakt dezelfde gebleven. Groei valt niet waar te nemen. Ook geen verval. Inde kolommen van haar periodiek is ook de verklaring te vinden van de vijandigheid, die aanstonds bij haar optreden, en, op de laatste 20 jaar haars levens na, doorloopend jegens Mevrouw Drucker werd betoond. De verklaring. Niet de verontschuldiging. Want niet alleen, dat de grovere wapens, waarmede de gemeenschap de wegbereidster die haar wilde wéldoen heeft aangevallen: spot, zelfs handtastelijkheden, die den aanvang van haar loopbaan als spreekster en publiciste tot een waar martelaarschap hebben gemaakt, getuigen vaneen gemis aan dankbaarheid en een harteloosheid, als waaronder welhaast iedere hervormersnatuur heeft te lijden gehad; maar ook de stillere tegenstand van de langzaam veldwinnende vrouwenbeweging vloeide voort uit gebrek zoowel aan inzicht, als aan waarachtige beschaving en grootheid van ziel van degenen, die feitelijk haar medestrijdsters en zéker haar verdedigsters hadden moeten zijn. Zooals de Nederlandsche vrouwen haar groote voortrekster hebben bejegend, is onverantwoordelijk geweest; al hébben zij dan ook, de profetie van Mevrouw Drucker’s moeder vervullend, later, véél later, haar schuld geboet.... Geen verontschuldiging dus. Maar een verklaring van den wrevel, die haar heftig en ongewoon klinkend woord bij velen opwekte, ANNA POLAK is wel te geven. En de vrouw, die zoo gaarne in alles brak met conventie en sleur; in betiteling, in brief-aanhef, in het weglaten van het hulpwerkwoord, waardoor haar stijl een stroef, dikwijls zelfs een gewrongen karakter kreeg. . . . ; zij, die zelve eenmaal, een overledene beoordeelend, verklaarde, het ~de mortuis nil nisi bene” te willen veranderen in ~de mortuis nil nisi verum”, zal het degene, die haar in liefde en bewondering gedenkt, stellig niet euvel duiden, dat ook thans ~de waarheid” wordt gezegd; „waarheid”, zooals schrijfster dezer regelen ze ziet. Het heeft mij altijd toegeschenen, dat de onwil, waarop hierboven werd gedoeld, en die in bepaalde kringen nooit opgehouden heeft, door Mevrouw Drucker’s gesproken en geschreven woord te worden wakker geroepen, aan drie oorzaken moet worden geweten. In de eerste plaats, Evoluties redactrice was auto-didact, en de lacunes in haar geestelijke toerusting zijn steeds zichtbaar gebleven. Opgevoed in een Amsterdamsch burgermilieu, in bekrompen geldelijke omstandigheden, heeft Mevrouw Drucker al wat ,,gelukkiger geborenen” op scholen voor middelbaar of hooger onderwijs als ’t ware spelenderwijs wordt bijgebracht, zichzelve op volwassen leeftijd moeten eigen maken. Wel werd daarbij een goed voorziene bibliotheek te harer beschikking gesteld; wél ook hebben de internationale Congressen, die zij in de eerste periode van haar optreden in het openbaar te Brussel en Parijs bijwoonde, haar gezichtskring belangrijk verruimd; maar de voorlichting en de leiding, die tot methodisch studeeren hadden kunnen voeren, hebben haar in de jeugd ontbroken. Terwijl de personen, die, in later jaren, door eerbiedige genegenheid gedreven, getracht hebben leemten in weten aan te vullen en op intellectueele misvattingen te wijzen, haar pogingen tot mislukking zagen gedoemd. De onbarmhartige, onbillijke, bruut afbrekende kritiek van vroeger had blijkbaar Mevrouw Drucker voor élke, zelfs de welwillendst opbouwende kritiek onontvankelijk gemaakt. En zoo blééf dus „Evolutie” aan lezers uit ontwikkelden kring, die zich nog niet hadden opgewerkt tot het inzicht, dat ééne oorspronkelijke gedachte méér waard is dan alle — immers aanleerbare — schoolkennis, reden tot ergernis geven ... MEVROUW W. DRUCKER Ook nog aan andere oneffenheden stootte men zich; en wel ten gevolge van Mevrouw Drucker’s gemis aan phantasie. In haar stille studeerkamer gezeten, kon zij soms berispingen, verwijten, aanklachten, uit de pers doen vloeien, die zij van aangezicht tot aangezicht, wanneer zij de uitwerking van hare afstraffing had kunnen zien, nimmer zou hebben geuit, of onmiddellijk zou hebben verzacht, zooal niet teruggenomen. En datzelfde geldt voor haar philippica’s op godsdienstig terrein. Mevrouw Drucker heeft er zich stellig geen voorstelling van gevormd, hoe haar schrijven over Bijbel en godsdienst, speciaal den Christelijken godsdienst, geloovigen kwetsen moest. Had zij het geweten, zij zou, waar anderen grieven in hun overtuiging nóóit in haar bedoeling lag, weliswaar niet haar levensopvatting en wereldbeschouwing hebben gewijzigd, maarde conclusies waartoe zij kwam ongetwijfeld in anderen vorm hebben gekleed. Zooals het is, heeft zij, ongewild, menigeen van zich vervreemd;eenerzijds door gebrek aan phantasie, anderzijds door het niet kennen van de juiste kracht, de preciese beteekenis der door haar gekozen woorden. En het derde, waardoor Mevrouw Drucker haar lezers of toehoorders van zich afstooten, van zich vervreemden kon, was de crüheid van uitdrukking, waarmede zij feiten en toestanden op sexueel gebied, of wel haar meening daaromtrent, placht aan te duiden. Crüheid, die inde pers, en meer nog inden mond van deze kuische ernstige teruggetrokken vrouw wonderslecht paste, en die vermoedelijk voortsproot uiteen gevoel van tegenzin tegen de schijnheiligheid, welke zich schaamde dingen te zeggen, die zonder eenige aarzeling dag aan dag werden gedaan. Ook hier verhinderde haar gebrek aan phantasie haar, in te zien, hoe zij het omgekeerde bereikte van hetgeen werd beoogd: af keer, niet van de door haar in het volle daglicht op de kaak gestelde toestanden en handelingen, maar van de persoon, die het euvel zoo rauwelijk bij den naam noemde .... Toch de groote eigenschappen hebben het, inde schatting van het haar eenmaal verguizende, thans bewonderende publiek, gewonnen van de betrekkelijk onbeteekenende tekortkomingen. In welhaast eiken kring heeft men gevoeld, dat een superieure persoonlijkheid is heengegaan. Bij de begrafenis zagen wij Zetten ANNA POLAK vertegenwoordigd. De „R. Katholieke” zoowel als de „Proletarische Vrouw” getuigde van waardeering. En inde neutrale vrouwenbeweging werd gedurende de laatste decennia diep beseft, hoe ontzaglijk veel wij aan de onbaatzuchtige voorgangster, voor wie de vrouwenzaak zoo heilige ernst was, en die, zonder spoor van kleine ijdelheid, zonder zweem van wereldschen zin, stil haren weg ging, te danken hebben. Mevrouw werd nu gezocht, gelijk zij vroeger gemeden was. Bij de vergaderingen van den Vrouwenraad hield zij „cour”. Toen de Raad ten vorigen jare op het Amsterdamsche Stadhuis werd ontvangen, was het inde eerste plaats Mevrouw Drucker, die door den begroetenden wethouder werd aangesproken. Bij de receptie dezen herfst gehouden” door de jubileerende Amsterdamsche Pers, behoorde „Evolutie” ’s redactrice tot de meest geëerde gasten. Het duidelijkst kwam de ommekeer inde publieke opinie tot uiting inde verschillende huldigingen, die bij het jarig bestaan van „Evolutie” October 1905 werden in-, en bij het 25 jarig bestaan, met de aanbieding vaneen register op „Evolutie”, werden uitgeluid. Vooral het laatste geschenk heeft haar veel goed gedaan. Een „koninklijk” geschenk noemde zij het. Het was ook een koninklijk geschenk, deze koninklijke vrouw waardig! Misschien meer nog dan inde periode van haar ingetogen gedragen martelaarschap toonde zich" inde jaren van verheffing de grootheid van haar wezen: inden eenvoud, waarmede zij de erkenning en bewondering, die haar thans in zoo ruime mate toestroomden, in ontvangst nam. Toeneming van de zachtheid en verdraagzaamheid, die haar inden omgang van mensch tot mensch altijd gekenmerkt hebben; grootere gemakkelijkheid van beweging, nu zij niet langer vijandschap en geringschatting, maar vriendschap en hoogachting om zich heen voelde, dat was het eenige, dat de gevierde van de verguisde pionierster onderscheidde. Een verzoenend slot vaneen diep bewogen, in menig opzicht tragisch leven, dat zij als slechts weinigen tot een zegen voor haar medemenschen heeft gemaakt tot in lengte van dagen.... MEVROUW W. DRUCKER DOOR NOUT VAN DEN HOORN SCHULD Je gaat zoo waanwijs door de jaren, Je oordeel is zoo gauw gezegd, Tot ’t Leven, wat je als schuld verachtte Jezelf heeft in het hart gelegd. Je wilt niet en je spartelt tegen, Maar in zijn sterken greep van pijn, Leert je het Leven diep beseffen Hoe menschenschuld ontstaan kan zijn. Dan is je trotsche moed verslagen, Onzeker ben je en deemoedsstil, En angstig vraag je, wat dat leven Nog verder van je maken wil. DEPRESSIE Eindeloos moe was ik. De wereld leek zoo troosteloos: Alle menschen even zelfzuchtig; leder denkend zijn eigen lot het gewichtigst; En dan te weten, dat van al die groote egoïsten Ik zelf een van de grootste was. Toen ben ik naar buiten gegaan. Over de wijde, groene velden Trilde de stilte. Boven mijn hoofd begon de oneindigheid En zóó – ver van de menschen Voelde ik mij minder verlaten. VERZEN Mijn hart nam van de groote rust wat over, Ellende verstilde zich tot weemoed. En ik wist, dat om te kunnen blijven leven Ik toch weer mijn best zou moeten doen De menschen en ook mezelf Een klein beetje lief te hebben. NAJAAR Ik weet een oud en lief gezicht. Zoo schoon is ’t door het zachte licht, Dat op de trekken ligt verspreid; ’t Heeft najaars broze teederheid. De blanke handen, stil en fijn Lijken doorschijnend porcelein. In ’t levens heette zomertijd Zoo vol verscheurdheid, twijfel, strijd, Lijkt mij het najaar goed en mild, Als alle driften zijn verstild. Dan strek ik soms in zwijgend wee Mijn handen naar dien diepen vreê. Gij levensstormen, grijpt vrij aan, Ik zal wel leeren sterk te staan; Maar geef mij bij de laatste kust Die strijdbeproefde, klare rust, Die 'k van dat oud en lief gezicht Zag stralen als een hemelsch licht. NOUT VAN DEN HOORN: VERZEN DOOR CARRY VAN BRUGGEN [A, bij zoo iets schrikkelijks dient men wel sterk in de schoenen van zijn redelijkheid of zijn gelatenheid te staan. We hebben het altijd geweten. En moesten er, onder die duizenden, tienduizenden gesneuvelden velen zijn 1 geweest in wie iets zeldzaams spoorloos verloren ging: een kiem van denkers-genie, een knop van kunstenaarsbloei, ontijdig afgerukt, nooit herkend, nooit herdacht, geur uit vernielde vazen, ongenoten vervluchtigd te midden van stank. We hebben het altijd geweten, en we troostten ons met den aanblik van de Natuur, de kwistige, milde, die alles duizendvoud schenkt. En wie van wat wezenlijk „Eenheid” is, iets vermocht te vatten, die leerde zichzelf zeggen, dat toch ook de zeldzaamste menschen maar lampen zijn, waar het Licht uit schijnt, instrumenten, waarop zich Muziek manifesteert, maar dat er nooit minder Licht en minder Muziek zal zijn, als lampen worden gebroken en instrumenten worden vernield. Deze gevallene echter was nu al, meer dan de lamp, het brandglas gelijk. Is niet het brandglas een sprekend beeld van den actiefpassief scheppenden mensch? Niets is het brandglas zonder de zon , maar dan ook vermag het, zelf zon geworden, wat de zon niet kan, door zijn bijzondere geslepenheid! Het zamelt in zich licht en gloed, het kan de dorre blaadjes, de nietige sprietjes ontsteken en opgaan doen ineen gouden vlam —, de zon kan dat niet, de zon is te groot, te ver, het nietige en kleine verdort in dien gloed, zonder glorie, zonder vlam —, het heeft het brandglas als middelaar noodig. Eenerlei de scheppende kunstenaar en de scheppende denker, eveneens door de bijzondere geslepenheid van hun ziel, brandglas gelijk, geest in zich concentreerend en daarvan meedeelend als middelaar aan het kleine en dorre, dat anders het ontvlammend contact met den geest zou derven —, en tegelijk toch, als het brandglas, levenloos, machteloos, waardeloos zonder de zon! Deze op twintigjarigen leeftijd gesneuvelde jongen was een fijngeslepen brandglas gelijk en tot een krachtigen Middelaar zou hij zijn DE GEBROKEN KNOP