D vooruitzicht, dat de idealen eindelijk wel eens baan zouden breken, dat de wenschen en eischen eindelijk zouden worden vervuld; en dan konden er immers weer beproefde en onvermoeide krachten vrij komen ten bate van weer nieuwe, hooger idealen. Wij wenschen, dat uit deze bladzijden zal blijken, wat er gedaan is ter verwezenlijking van de wenschen en eischen, die geopperd zijn in vele van de voorafgaande artikelen in dit boek. Wij wenschen te doen zien, in hoever „de vrouwenbeweging” want dit is het verzamelwoord dat in dezen practischen zin gewoonlijk gebruikt wordt voor het totaal van de vrouwenvereenigingen zich aansluit aan de studie van alle onderdeelen van „het vrouwenvraagstuk”, hoe zij de aan de hand van die studie opgestelde, eischen en wenschen dekt met haar actie; en in hoeverre „de vrouwenbeweging” open oor en oog heeft ook voor de idealen eener verdere toekomst, welke wellicht juist zooveel te verwachten heeft vaneen vernieuwden, intensieven invloed der vrouw. Zullen wij dezen wensch vervuld zien ? Zal inde hier volgende hoofdstukken werkelijk blijken van actief werken op alle gebieden van het groote vrouwenvraagstuk en zal de conclusie kunnen zijn dat er ook werkelijk toekomstperspectief zit in dat werk? Wij laten dit den lezer ter beoordeeling. leder zal daarbij trouwens, naar zijn aard en zijn opvattingen, een anderen maatstaf aanleggen. Wij zouden alleen nog de opmerking willen maken, dat men niet mag vergeten dat het werk der vereenigingen niet het eenige is, wat veroorzaakt, dat de publieke opinie, en bovenal de opinie van ieder denkend mensch afzonderlijk, aanmerkelijk veel meer begrip en juister waardeering toont voor de zaken van het vrouwenvraagstuk, dan voorheen. Dat ligt ook, en misschien wel in zéér belangrijke mate niemand kan de verhouding van deze beide invloedsfactoren precies vaststellen aan den tijdgeest zelf. Méér dan menigeen zich misschien zelf bewust is, doet de tegenwoordige tijd, die op allerlei gebied veranderend en vernieuwend werkt, zijn omvormenden invloed ook gelden op de gedachten en overtuigingen van individuen en groepen, óók van hen die meenen nog met beide voeten in „het oude” te staan. En wie, zij het ook onbewust en vaag, den invloed ondergaat van het nieuwe, wordt daardoor ongemerkt geschikter gemaakt om tot juist begip, en ten slotte tot waardeering te komen, van het wenschen en streven van hen, die uit volle overtuiging „het nieuwe” willen helpen voorbereiden. Nevens dezen staan gelukkig de velen, de steeds meerderen, die zelve „het nieuwe” in zich hebben voelen ontkiemen en opbloeien tot groote levenswaarheid. Zij zijnde ware wegbereiders, óók voor een „vrouwenbeweging” in meer ideëelen zin, voor de ware innerlijke vernieuwing, die „de vrouw” moet ondergaan, wil haar invloed inde maatschappij den zegen brengen, dien de besten onder de menschen daarvan verwachten. VROUWENBEWEGING EN MAATSCHAPPIJ. door Mevr. W. Drucker. Om zich een juist denkbeeld te vormen van de oprichting der Vrije Vrouwenver. en de eerste periode van haar bestaan moet men zich inden geest verplaatsen naar de jaren 1886/1903, het tijdperk waarbinnen hier te lande de baring plaats had vaneen tot nu toe ongekend sociaal-politiek leven. Als elke geboorte had ook deze haar weeën, haar uit de keel ontwrongen smartkreten, maar ook haar halleluja. Dit laatste echter werd slechts uiterst zelden vernomen en klonk den jonggeborene alleen tegen uit de monden der hem zeer nabestaanden; de massa, log-denkster, begreep niet wat het kindeke op aarde kwam doen, hoe het er op dorst komen. Den verlosser zag zij ervolstrektniet in; veeleer den onruststoker en zeker niet den opbouwer, wel den verdelger; de overgroote meerderheid geloofde dan ook niet beter te kunnen doen dan het dood te drukken in zijn wiegje. De 19e eeuw heeft zich gekenmerkt dooreen ongeëvenaarde genialiteit, een ongedroomd expansief werkvermogen, maar ook tevens dooreen ongebreidelde jacht naar geld. Uitvinding na uitvinding wijzigde, vergruizelementeerde, vervaagde het eeuwenoude arbeidssysteem, bouwde op een totaal nieuw. De wentelingen gingen zoo snel, dat de menschheid haar niet in zich op kon nemen. Perplex keek zij naar die krantenjongens, sjouwers, pakjesdragers, die morgen optraden als alles beheerschende geldkoningen, naar die gezeten burgers welke met een slag weiden gestuwd tot het proletariaat. Nieuwe bedrijven daagden op; oude gingen ten onder; vakkennis geen waarborg meer voor levensonderhoud. Die revolutie van den arbeid, de machtigste die de wereld ooit heeft aanschouwd, vervulde millioenen van nij veren met vreeze, deed hen sidderen voor den komenden dag, die dreigde hen broodeloos te maken. Voor hen, arbeiders en neringdoenden, stoom en electriciteit, Dsjagernath’s wagen, die het er op toelegde hen te verpletteren. Het ergste van dien toestand was, dat zij hem op zich af zagen komen, edoch geen middel kenden om hem te ontloopen. Over hen kwam een fatalistische onderwerping, die hen ongeschikt maakte tot verweer. Aan Marx, Engels, Lassalle, Kropotkine e.a. de eer orde gebracht te hebben inden chaos, niet zoozeer door datgene wat zij zeiden en schreven als wel doordien zij duizenden hebben gedrongen tot onderzoek, een algeheele HOOFDSTUK 11. DE VERBETERING VAN HET RECHT DER VROUW. § 1. DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. ommekeer der staathuishoudkundige leerstellingen hebben voorbereid. In ons land dateert de propaganda voor de door bovengenoemde mannen gedoceerde Sociaal-Democratische idee vanaf 1870. Het was echter pas in het laatst der tachtiger jaren, dat zij meer doordrong tot alle rangen en standen, wat volstrekt niet beduidt, dat zij allerwege werd geaccepteerd. De stiaatpropaganda, destijds totaal nieuw, bracht de gemoederen in beweging; het ondoordacht optreden der politie, het door haar uiteenjagen van vergaderingen, het sabelen op ongewapende burgers, wekte eenerzijds de nieuwsgierigheid op, lokte anderzijds tot verzet. In hoofdzaak cirkelde voor rijk en arm het socialisme dier dagen zich om één persoon, de heer F. Domela Nieuwenhuis. Voor den een hij de Christus, voor den ander de demagoog, maar voor allen hij de man, wiens woorden genoegzaam waarde hadden om of ze in zich op te nemen öf ze te bestrijden. De onbegrepen leer en de daarover gevoerde wijsgeerige polemiek schiep een hersen-embrouillement, dat zich kenschetst door de feiten: onder beursmannen, groothandelaren, kapitalisten, was het niets ongewoons te hooren zeggen „het ellendige van de quaestie is, dat wat die kerels verkondigen, niet valt te wederleggen”, terwijl daartegenover de bewoners van krotten de huizen der Socialisten plunderden, omdat deze, volgens hun bekrompen opvatting, verlangden dat allen zouden deelen en zoodoende dus de gegoeden inden lande deel zouden krijgen in hun wankelende tafel en mattenloozen stoel. Te midden van deze geestes-aberratie ontwaakten het rechtgevoel, de fierheid, het zelfbewustzijn. Waren arbeid en armoede maar al te lang beschouwd geworden als teekenen van minderwaardigheid, hadden de kleine luyden, al ware het dan ook morrend en mokkend, hun belasting betaald met hun persoon en met hun geld, terwijl zij hadden te prijzen, wat de heeren wijzen, nu hieven zij het hoofd op, begonnen zich te meten met de laag op hen nederzienden. ’s Volks consciëntie was wakker geschud. Blootgelegd werd eeuwenoud, stilzwijgend gedragen onrecht; de onderdrukten rammeiden hun ketens, schudden ze af. De samenleving, niet meer passende in het kader van haar tijd, schudde op haar grondvesten. Dat te midden van dien roep om recht en om arbeidde vrouw onbewogen zou zijn gebleven, valt zelfs niet aan te denken. Haar positie, meer nog dan die van den man, aangetast door het machinaal beweeg; stiltoezien zou voor haar hebben beteekend: degradatie tot parasiet. Dat kon niet, dat mocht niet; daarom dan ook het Feminisme een onafwijsbaar maatschappelijk verschijnsel. Het moest komen en is gekomen, hier als elders ■— het hoe slechts een bijzaak. Het was in 1886 dat ik besloot niet langer af te gaan op de courantenverslagen, die, apprecieerend in eigen organen, ridiculiseerend of wel venijnig in andere, verslagen gaven van het door de Socialisten op hun vergaderingen gesprokene, maar met eigen ooren te gaan hooren, wat zij verkondigden. Er behoorde toen, vooral voor een vrouw, nog een zekere moed toe dusdanige vergaderingen te bezoeken en met mijn moeder voor het eerst over het in het beeld DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. § 2. VEREENIGING TER BEHARTIGING VAN DE BELANGEN DER VROUW. OPGERICHT TE ROTTERDAM 16 JAN. 1895. door Mevr. Le Grand—Goudschaal. Door de massaproductie een gevolg van de ontwikkeling op het gebied van wetenschap, industrie, nijverheid en verkeer waren tal van producten goedkooper geworden. Dit en de zucht om het zich gemakkelijk te maken, dreef er toe om allen arbeid, die men machinaal kon laten doen, ook in werkelijkheid door machines te laten verrichten. Waar nu deze machinaal-behandeling en bewerking ook op huishoudelijk gebied werd toegepast, is het logisch dat een groot deel van den productieven arbeid, voorheen door de vrouw in huis verricht, naar de fabriek werd overgebracht. Daar de huishoudelijke werkzaamheden van de vrouw hierdoor verminderd waren, kwam er overvloed van vrouwelijke arbeidskracht; vele vrouwen die vroeger door huishoudelijken arbeid in haar onderhoud konden voorzien, moesten hare krachten nu op andere wijze productief maken. Ook zochten vele meer gegoede vrouwen werk buitenshuis uit geestelijke, behoefte om aan haar leven een doel te geven. Dit aantal werkzoekende vrouwen werd nog vermeerderd met de meisjes, die door arbeid buiten t gezin, tegemoet trachtten te komen inde vermeerderde uitgaven der huishouding als gevolg van verminderden huisarbeid, en tevens om niet tot armoede te vervallen voor ’t geval zij niet in het huwelijk traden, waarvoor de kans geringer werd. Door het stijgen toch der huishoudelijke uitgaven kon de man gewoonlijk eerst op lateren leeftijd in het huwelijk treden, en bleven meerderen ongehuwd. Noodzaak, verveling en bestaansonzekerheid waren dus de drie factoren, die de vrouw drongen om zich buiten den engen kring van de huishouding een bestaan te verschaffen; doch daarbij stuitte men op beletselen van allerlei aard, inde eerste plaats op traditie en op de wetgeving zooals ze gebaseerd was op die traditie. Deze vooral was het die belette, dat de wil om naar buiten op te treden, ook uitgevoerd werd. Hoezeer de wet gebaseerd is op de traditie dat de vrouw inde huishouding werkzaam moet zijn, blijkt wel uit art. 164 B. W. en het zeer zeker inden geest der wet liggende vonnis van het Hof te Arnhem van dit jaar, dat scheiding HOOFDSTUK 11. vereeuwigd bruggetje van het Volkspark stappende, klopte mijn hart nu juist niet rustig. Binnen bemerkte ik al dadelijk, dat heel wat vrouwen courageuzer waren dan ik; onder de opgekomenen toch vele van eiken leeftijd, uit wier optreden viel te bespeuren, dat zij er habituées waren. Op een zeer kleine uitzondering na, behoorden zij tot de arbeidersklasse. Weldra was ook ik een getrouwe comparante der vergaderingen van Socialisten en Radicalen; mij zijn deze geweest een leerschool zooals thans moeielijk te vinden is. Al spoedig trad ik in contact met de toenmalige leiders. Het enthousiasme voor de nieuwe prediking, velen ter openbaring, de vergramming tegen de overheid, die meende het vrije woord op zijn Russisch te moeten knotten, vlocht onder de vergaderingbezoekers een band van gemeenschap, van vertrouwen, waardoor wegviel alle verschil van rang, ontwikkeling, uiterlijke beschaving, ja zelfs mijn aangeboren schuchterheid. Zoo kende ik al heel gauw de finantiëele moeielijkheden, waarin de beweging zich bevond: de huur van het Volkspark was om; een ander lokaal was niet te krijgen en voor het stichten vaneen eigen gebouw waren slechts eenige honderden voorhanden. Ik nam op mij enkele gegoede, als radicaal bekend staande personen te bezoeken en hen over te halen tot het nemen van aandeelen in het op te trekken huis. Door die bemoeiingen kwam ik vaak in aanraking met den penningmeester van de Afdeeling A’dam van den Sociaal Democratischen Bond, den heer Acronius, bekend graveur, die der Nederlandsche vrouwenbeweging ten stuwkrach t is geweest. Onder de geregelde vergaderingbezoeksters uit die dagen vielen op twee jonge vrouwen, de gezusters Henriette en Grietje Cohen. Ook zij hadden aandeelen in het eigen gebouw, betaalbaar in wekelijksche termijnen. "Week aan week kwam aldus de alreeds genoemde heer Acronius ten harent. De beweging met hem bepratende, wezen zij hem op een leemte: het niet daar zijn vaneen krachtige vrouwenvereeniging. Zeker er waren dusdanige lichamen: het Algem. Nederl. Werkliedenverbond had een vrouwengroep; in Oct. 1877 was door bemiddeling van den A’damschen Bestuurdersbond eveneens een vrouwenvereeniging tot stand gekomen; in November 1885 werd te A’dam de S. D. Vrouwenbond opgericht en ook R’dam, den Haag en Groiingen hadden dusdanige vrouwenvereenigingen,l) maar geen dezer dacht er aan speciaal op te treden voor vrouwenrechten of vrouwenbelangen. Al die vereenigingen waren opgericht door mannen; zij waren het die in waarheid ze bestuurden en meestal ook traden zij er op als sprekers; het doel dier stichtingen dan ook slechts partij-propaganda te maken onder de vrouwen. Enkele malen lazen op haar vergaderingen ook vrouwen, maar steeds en immer was de rede opgemaakt door dezen of genen man een gunstige uitzondering hierop maakte Mevr. Trilling-Jonker, de vrouw vaneen arbeider, iemand met tamelijk veel zeggingskracht, maar van niet genoegzame ontwikkeling om er een eigen meening op ') B. Bijmholt: Geschiedenis der Arbeidersbeweging in Nederland, pag. 215, 344 en 401. DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. na te durven houden en, zoo zij dit al dorst, deze te preciseeren. Een waarlijk goede figuur b. v. maakte zij op het Nationaal Congres tegen de Prostitutie, in April 1889. Bij eender besprekingen wezen de dames Cohen op mij als misschien de geschikte persoon om haar idee: een flinke vrouwenvereeniging op radicalen grond slag, te verwezenlijken; zij verzochten den heer Acronius mij daaromtrent te polsen. Bij een bezoek ten mijnent in Juli of Aug. 1889 bracht de heer Acronius het discours op de onbeholpenheid der bestaande vrouwenvereeniging en zei: „Voelt u niets voor het daarstellen vaneen georganiseerde, doel-bewuste vrouwenvereeniging? Het zou, dunkt mij, juist iets voor u zijn.” Mijn antwoord luidde: „Ik zal er over denken”. Gevolg van dit onderhoud was, dat ik een dertig a veertig brieven zond aan vrouwen, die gewoonlijk de huishoudelijke vergaderingen der vooruitstrevende vereenigingen bezochten en aan de echtgenooten van inde volksbeweging bekende figuren. Bemoedigend de antwoorden nu juist niet zoo schreef b. v. de heer A. H. Gerhard voor zijn vrouw, dat noch hij noch zij de noodzakelijkheid of het nut inzagen vaneen afzonderlijke vrouwenvereeniging. Accoord met het plan gingen alleen de dames Acronius-Duinker, Th. v. Campen-Doesburg, H. en G. Cohen en A. Mater, wier meisjesnaam ik mij niet kan herinneren. Begin September d. a. had te mijnen huize een bijeenkomst plaats, waar als plande campagne werd vastgesteld: het oprichten eener vrouwenvereeniging welke ten doel zou hebben de intellectueele en politieke ontwikkeling der vrouw; het eerste jaar zou besteed worden aan een intense, maar stille propaganda, daarna hoopte men leden genoeg te hebben om over te gaan tot het verkiezen vaneen meer tot openlijk optreden geneigd en gerechtigd bestuur dan de vrouwen die nu aan het werk togen. Als principe werd aangenomen, dat de vereeniging geen mannen-leden zou hebben en niet zou behooren tot eenige partij. Het eerste – later nog al eens gewraakt – sprak eigenlijk van zelf Wat raison d’être toch zou een gemengde vereeniging hebben gehad te midden van partijen en groepen, die vrouwen in zich opnamen? Laten zien, dat men ook wel bestuurtje kon spelen ? Daarvoor deze vrouwen te ernstig. Maar bovendien zij kenden dat ook niet, wisten ten minste niet dat zij het kenden. In meerdere of mindere mate hadden al deze vrouwen deel genomen aan de sociale beweging dier dagen en dat niet als marionnetten, maar als met kennis van zaken oordeelende persoonlijkheden; van de vrouwenquaestie als zoodanig hadden zij echter volstrekt geen studie gemaakt. Van den strijd, die in Amerika en Engeland werd gevoerd, wisten zij niets meer dan daaromtrent door de bladen werd medegedeeld en dit was toentertijd al bitter weinig. Edoch zonder van die worsteling daarginds iets te weten, gevoelden zij diep de achteruitzetting der vrouw in wetten en zeden, hadden zij inde practijk des levens wel en deugdelijk kennis gemaakt met de voor vrouw en kinderen noodlottige gevolgen van de eenzijdigheid onzer wetJen. Naïef als zij toen nog waren, meenden zij DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. in trouwe, dat die de vrouw degradeerende en benadeelende wetten er slechts waren gekomen, doordien de vrouwen indertijd verzuimd hadden den wetgever te wijzen op het daarin verkeerde en het dus genoeg zou zijn met kracht en ernst de feilen en tekortkomingen aan te toonen, om ze verbeterd te krijgen. Van sexenstrijd hadden die vrouwen nooit gehoord, en zij dachten daaraan ook niet. Voor haar lag inde oplossing van elke sociale quaestie ook de vrijwording der vrouw; alleen maar wilden zij de vrouw, die vooral in sociaal-politieke kennis achterstond bij den man, aan hem gelijk maken, opdat zij gezamenlijk konden profiteeren van de komende verbeteringen. Feministen waren die vrouwen zeker niet; al werkende voor de vrouw zijn zij dat geworden. Slechts één was zich volkomen het gewicht bewust van de zaak, die wij entameerden: Mevi. v. Campen—Doesburg. Haar echtgenoot bekleedde verschillende functiën inde vooruitstrevende vereenigingen; vandaar dat haar gezellig tehuis een centrum van bijeenkomst was der pionniers uit de volksbeweging. Hun opiniën omtrent de vrouw hadden haar doen beseffen, dat zelfs hij die optreedt voor menschenrecht, in haar niet anders ziet dan een wezen van lager orde, de aan hem inferieure. Zij alleen verwachtte dan ook enormen tegenstand, hoon, spot, laster, venijn, uitgespuwd door gekrenkten trots. Na heel wat schriftelijke en mondelinge deliberatie werd het volgende manifest de wereld ingezonden: „In 1789 schreef de abt Siéyes inde meest bekende brochure van die dagen: Wat is de derde stand ? Alles. Wat is hij tot heden geweest inde rangen der politiek?— Niets. Wat verlangt hij er in te worden ? lets.” Datzelfde valt ook te zeggen van „de Vrouw”. Wat is zij inde maatschappij ? Bijna alles. Wat is zij tot op heden voor de wet? Niets. Wat vraagt ze er voor te worden? lets. Rechtens behoort zij (de vrouw) gelijk te staan met den man. De Wet moet slechts erkennen: „menschen” zonder commentaren. Om dat „mensch zijn” voor de wet ook voor „de Vrouw” te verkrijgen, roepen wij ondergeteekenden, alle vrouwen van welken stand ook op, mede te werken ter verkrijging van: a. Openstelling van alle vakken van onderwijs, zonder onderscheid, voor de vrouw; b. Het recht om onder dezelfde voorwaarden en bij dezelfde bekwaamheid als de man Staats- en Gemeenteambten en betrekkingen te kunnen bekleeden; c. Om bij het bezit van den doctoralen rang, een leerstoel te kunnen bezetten; d. Het recht als rechtsgeleerden, om, door het verleenen van rechtskundigen bijstand, bij de rechtbank te kunnen optreden; e. Het recht van voogdijschap, onder dezelfde voorwaarden bij de wet ook den man voorgeschreven; /. Het onderzoek naar het vaderschap; g. In gehuwden staat, hetzelfde recht op het beheer en de uitgaven van het gemeenschappelijk vermogen als de man, enz. Om tot dat alles, waarop „de Vrouw” ineen beschaafde maatschappij het recht heeft, te geraken, moeten de vrouwen zich vereenigen en samenwerken, zonder daarbij ook maar eenigszins te letten op kleur, rang of stand. Om zich te vereenigen, behoort echter tijd; en die bezit „de Vrouw”, dank zij het huishouden, nooit. De eerste plicht van eene vrouwenvereniging moet dan ook zijn, door onderling overleg te trachten, met de groote hulp van heden ten dage: machinerie, chemie, techniek, den zwaren last van de vrouw, het huishouden, op alle mogelijke wijze te verlichten. Dat moet, naast geestelijke ontwikkeling, de eerste stap zijn, die leidt tot al het andere. Elke vrouw, die een zandkorrel aandraagt op dien weg, helpt mede een reuzenwerk tot stand brengen. Tegen 5 Oct. 1889 waren de vrouwen, die iets voelden voor het zich vereenigen, opgeroepen ter vergadering in Café Suisse, Kalverstraat te A’dam. Geleerd DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. door de eerst gezonden brieven, hadden de oproepsters slechts gerekend op kleine opkomst. Gehuurd was dus een salonnetje, geschikt ter ontvangst van een twintig personen. Ineen oogwenk was het propvol; de gérant stelde voor de eetzaal in te ruimen. Animo was er dus wel. Op die vergadering, waarvan de leiding nog zeer onbeholpen, werd de vereeniging geconstitueerd, met 37 leden. Aan de toegetredenen werd verzocht te zoeken naar een geschikten naam en, zoo gevonden, hem schriftelijk in te dienen bij het voorloopig comité. De tweede vergadering had plaats in November; daar bleek, dat zes briefjes waren ingekomen, waarvan met bijna algemeene stemmen inmiddels was het ledental geklommen tot 72 werd aangenomen de door Mevr. Trilling-Jonker aangegeven naam: de Vrije Vrouwenvereeniging. Bemerkingswaardig daarbij zeker dat deze vrouw, partijgangster fiur sang, het meer dan eenig ander noodig vond, dat deze vereeniging, uitsluitend optredende voor eigen sexe, vrij zou blijven van partij, dogma, klasse of cöterie. De dien avond aangenomen statuten luidden: 1. De Vrije Vrouwenvereeniging stelt zich ten doel het bevorderen van het maatschappelijk belang der vrouw en hare geestelijke en staatkundige ontwikkeling. 2. ledere vrouw of meisje, zonder onderscheid van rang of stand, kan lid worden der Vereemgmg, mits zij den leeftijd van 18 jaar bereikt heeft. 3. De Vereeniging zal tot geene partij, hoe ook genaamd, behoor en. 4. Zij zal ten minste eens per maand eene bijeenkomst moeten houden, ter bespreking van aan de orde zijnde belangen. 5. Openbare Vergaderingen zullen, voor zooverre daar geene bijzondere aanleidingen toe bestaan, niet plaats hebben. . 6. Het lidmaatschap sluit het lidmaatschap van andere Vereenigingen met uit. Men kan echter geen lid van het Bestuur zijn en tegelijk van dat eener andere Vereeniging. 7. Het Bestuur zal bestaan uit eene presidente, vice-presidente, secretaresse, vice-secretaresse, penningmeesteres en vice-penningmeesteres. 8. De duur van het Bestuur zal twee jaar zijn, doch in dier voege, dat elk jaar de helft verplicht zal zijn af te treden. , De nieuwe verkiezing zal telkens plaats hebben de eerste Vergadering nè primo November. 9. Ballotage zal niet plaats hebben. 10. Een lid zal kunnen worden geschrapt op aanvrage van tien leden, mits met omkleeding van redenen en na de betrokken persoon gelegenheid te hebben gegeven zich te verdedigen. ix. De Contributie is bepaald op een minimum van ƒ 0.50 en een maximum van f 10. Den volgenden morgen stond ineen der A’damsche groote bladen het relaas der vergadering, opgemaakt volgens den verslaggever onder de tafel, waar hij gelegen en op zijn manchet geschreven had. De Vereeniging was dus ingeluid op een wijze die omtrent haar een homerisch gelach moest doen opgaan. Het was een zoogenaamd beschaafde vrouw, die, terwille van enkele guldens, zich geleend had en nog meermalen zou leenen tot dusdanige persiflage. Daar geen pers was toegelaten geworden, had zij zich opgegeven als lid. Onder de velen die ten gevolge van dit courantenbericht mij een bezoek brachten, hetzij om inlichtingen te verkrijgen, hetzij om kennis te maken, bevond zich ook de heer C. V. Gerritsen, echtgenoot van Dr. Aletta Jacobs, die met eenige loyaliteit zijn kostbare, uniek-feministische bibliotheek ter beschikking van de Vereeniging stelde. DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. Thans begon een tijdperk van spot, leugen, verdachtmaking, waarvan zelfs zij die het hebben medegemaakt, gelukkig! slechts een vage herinnering hebben overgehouden. Misschien ook leek het dien vrouwen erger dan het in waarheid was. Immers niet gewoon aan publiek, geen reclame makende of wenschende, in stilte verlangende te werken, zagen zij zich eensklaps de „risée” van heel het land, met de bijna wetenschap voor oogen, op het tooneel te worden geridiculiseerd. Maar toch.... ook nu nog zouden wij het toen gedebiteerde niet en bagatelle behandelen. Het meest grievende daarbij zeker wel, dat de mannen, waarop zij hadden gemeend te kunnen steunen, bleken de verwoedste tegenstanders te zijn, dat die mannen, in wie zij hadden vereerd strijders voor waarheid en recht, zich verlaagden tot intrigeerende kwaadsprekers met het in haar oog toen nietig doel: een honderd vrouwen van de baan te krijgen, wier eenige misdaad was: op te komen voor eigen zaken. Het door vele vrouwen thans nog gevreesde „mannenhaatster” uit dat kamp; enkelen, giftiger, dieper getroffen in hun ijdelheid, voegden, in bedekte termen, ter waarschuwing voor andere vrouwen, er aan toe: Lesbiennes. Thans, nu de tijd over dat alles is heengegleden, die wrok der voormannen mij analyseerbaarder. J aren hadden zij alreeds de leuze doen klinken: gelijke rechten voor man en vrouw, maar meer dan de Pauliaansche gelijkheid (Galaten 3: 28) hun dat nooit geweest. Dat de man zoodra hij inde maatschappij al verworven had, wat te verwerven valt, het ook de vrouw beter zou geven, stond bij hen vast; het daarheen te leiden hun zelfs een ethisch postulaat, maar dat zij zelf zou optreden voor haar rechten, daaraan hadden zij nooit gedacht, dat mocht ook nooit geschieden. Wat de vrouw verkreeg moest komen van en door den man. De V. V. V. nam hun een werk uit handen, dat zij beschouwden als een onvervreemdbaar sexe-erfdeel. Wat die Vereeniging deed was hun lèse majesté en moest als zoodanig worden gestraft. „Als wij maar eerst heen zijn over onze ijdelheid”, schreef mij nu wijlen de heer C. Croll, maar, voegde hij er aan toe, „dat is verbazend moeilijk.” Die oppositie, hoe ruw-rauw dan soms ook, slechts geweest de uiting van datgene wat Jules Bois zoo kernachtig heeft gequalificeerd als La nouvelle douleur. Op stuk van zaken dit alles het Nederlandsch Fenimisme meer voor-, dan nadeelig geweest. Zonder dien tegenstand toch zouden de pioniersters nooit zoo de diepte hebben gepeild der klove die de eeuwen hebben gegraven tusschen de sexen, een klove, die gedempt moet worden, niet door haar aan het oog te onttrekken met wat bloemen en sierselen, maar door haar tot den rand te dempen; zonder die resistentie zouden die eerst optredende vrouwen ook niet den moed hebben gevonden tot propageeren dien zij nu, noodgedrongen, moesten toonen. Hij heeft haar gestaald, haar geschraagd, bedeesde vrouwen gemetamorphoseerd tot koene woordvoersters. Bovendien, het doel, waarom dat alles geschiedde, niet bereikt: vrouwen en dochters zijn niet verre gebleven DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. van de nieuwe prediking; het Feminisme heeft in Nederland gezegevierd. Naast antagonisten ook adherenten. Mannen als Prof. W. Gunning, ds. H. Pierson, Mr. Philip de Kanter en inde Tweede Kamer vooral Mr. Rutgers v. Rozenburg, erkenden terstond het goed recht der V. V. V., waardeerden haar streven; trouwens onder alle lagen van het volk werden mannen aangetroffen die aan de zijde der jonge beweging stonden en haar verdedigden. Te midden van de dag- en weekbladen, die op hansworst-manier elke geste van de V. V. V. rondtoeterden, stond als door de vrouwen niet genoeg te waardeeren exceptie de heer J. Geerke, journalist van niet alledaagsche bekwaamheid, wiens woord meer gezag had dan dat vaneen zijner collega’s. Zijn humor, waarachter school diepe ernst, maakte hem tot een geliefd schrijver, waarvan men denkbeelden accepteerde, die men van geen ander had aanvaard. Over de V. V. V. als zoodanig schreef hij uiterst zelden, zooveel temeer over de daarvoor optredende personen. De koninklijke gratie van Mevr. v. Campen—Doesburg, mijn bontmantel en elegante hoed met veeren, onze sonore stemmen die trilden van heilig vuur, voor waarheid en recht, gaven hem stof tot lange artikelen in vooral provinciaalsche bladen. Zoo deed hij teniet het maar al te vaak verkondigde „dames de la halle”. Zeer spoedig was de V. V. V. verplicht naar buiten op te treden, waardoor publiek een anderen kijk kreeg op haar doen en laten. De Nederl. Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn hield op 7 Febr. 1890 te A’dam een openbare vergadering ter bespreking vaneen petitionnement in zake het Onderzoek naar het Vaderschap; ineen vergadering van de V. V. V. was het te teekenen adres sterk gecritiseerd; èn het prestige der vereeniging èn het prestige der ontluikende beweging dwong tot het in het publiek herhalen van datgene wat in kleinen kring gezegd was en door de pers op haar gewoon-cynische wijze was bekend gemaakt. Bijna al de leden der V. V. V. dien avond in Frascati. Het adres werd onder meer verdedigd door twee zeer hoogstaande vrouwen: de dames Klerck—v. Hogendorp en Engelberts—Quarles v. Ufford. Evolutie van 7 Nov. 1894 schrijft deze vergadering herdenkende: „Dan eens gloeiende van koortshitte, dan weder marmerkoud, zat daar op de tribune, waarvan op gewone verkoopdagen de makelaar zijn „niemand meer” doet weergalmen, een klein kringetje vrouwen, afwachtende de dingen die komen zouden. Geen harer wier hart den voorzitter niet tegenklopte: Zwijg! Zwijg! Eindelijk echter viel de slag; luid klonk het door de zaal: „Verlangen ook tegenstanders het woord?” Schier onmiddellijk, binnen enkele seconden, volgde daarop een krachtig, zich de positie bewust „ja. Toen ik het podium betrad werd er gesist, gefloten. Daarna gebeurde iets eenigs: de voorzitter, Prof. W. Gunning verliet zijn zetel en ging achter mij staan. Zijn houding imponeerde; het kabaal was bezworen.... het woord hier weder gelaten aan het aangehaalde Evolutie-axtïkel: DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. „Enkele minuten.... en het bewustzijn was ontwaakt, dat de reeds een paar maanden bespotte groep, die daai voor het eerst in het publiek werd gerepresenteerd, niet bestond uit wat dwaze, geëxalteerde vrouwen, edoch integendeel in zich omdroeg, een zoo heilige convictie, dat inden strijd om recht zij wel zou weten te vallen, maar niet te buigen. Dat zooiets geheel anders hooren dan men verwacht had, het gevoel hier gespot was in woord en schrift met wat heilig was, deed velen en velen dier menschenrij, meer bestaande uit tegen- dan voorstanders der vrouwenemancipatie, den hoed lichten. Het was alsof men zijn excuus wilde maken voor gepleegd onrecht.” Na dien de toon der pers vrij wat gematigder; over het geheel de verslagen van dien avond eerlijk. In overleg met den heer Gunning besloot de V. V. V. eveneens een petitionnement voor het O. n/h. V. op touw te zetten. Het adres daarvoor, in hoofdzaak geredigeerd door de heeren Gunning en Domela Nieuwenhuis. Deze agitatie maakte het houden van openbare vergaderingen noodzakelijk. De eerste dezer vergaderingen, tevens de eerste uitsluitend door vrouwen uitgeschrevene en geleide, had plaats 20 Mei 1890. Sprekers en spreekster daar: de heeren F. Domela Nieuwenhuis, D. de Clercq, W. Drucker en G. Cohen. Teekenend daarbij twee zaken: ’s middags kwam eender Bestuursleden mij mededeelen, dat haar echtgenoot, daartoe aangezet door zijn vrienden, voorstanders van sexen-gelijkheid, plan had haar, zoo zij aan de bestuurstafel dorst plaatsnemen, met de politie er af te laten halen. Op dat oogenblik maar èèn zaak doenlijk: wegblijven. Kabaal moest worden vermeden en het wapen, dat de V. V. V. twist bracht inde gezinnen, mocht geen gelegenheid hebben uit zijn foudraal te komen. De heer de Clercq, Feminist pur sang, vroeg tot tweemaal toe: „Wie zal hier van avond presideeren ?” Het telkens herhaald antwoord: „De Vereeniging heeft een presidente” scheen hem toch het begrip niet te kunnen aanbrengen, dat een vrouw zooiets zou kunnen volbrengen. Na die eene vergadering, moest heel het land bewerkt worden. Gelijk de opheffing der slavernij den Amerikaanschen vrouwen is geweest ten propaganda voor eigen rechten, zoo ook is de agitatie tegen Art. 342 B. W. der V. V. V. ten middel geweest om het volk te wijzen op de ongerechtigheid der eenzijdige wetgeving. Niet dat zij zich niet met hart en ziel heeft gegeven in dien kamp voor het buitenechtsche kind, edoch dit doet niets af aan het feit, dat hij is geweest het uitgangspunt voor die taaie, volhardende propaganda welke de Y. Y. V., vooral in eerste jaren van haar bestaan, heeft gevoerd. Dat optreden in dorpen en gehuchten soms 10 a 12 maal in èèn week heeft in hoofden en harten het inzicht gebracht, dat èn in wetten èn in zeden de vrouw werd tekort gedaan. Vooral de daarbij gevoerde debatten deden voor velen een licht opgaan omtrent onbegrepen toestanden, wier gevolgen evenwel sterk werden gevoeld. Twee wegen bij de propagandabewandelbaar: de Afdeelingen van de Soc. Dem. DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. Bond en de dorpshotels. In enkele provinciën de hotelhouders tevens bezorgers van publieke vermakelijkheden. Voor hen het om het even of te hunnent optreedt Kamerlid of liedsjeszanger, strijder tegen prostitutie, spreekster voor vrouwenrechten of recitator; voor hen de quaestie: geld-verdienen. Wie een volle zaal lokt wat beduidt: veel vertering —, door hen aangezocht. Spreeksters was iets nieuws; ieder wilde wel eens zien die hier als megéra’s, daar als hoogstaand geschetste vrouwen, weten wat zij te zeggen hadden. In dat soort propaganda lag voor de vrouwen die haar ondernamen iets stuitends, dat haar meer degouteerde dan het logeeren op holle, vuile zolders of in morsige, onzuivere bedden, nu eenmaal verbonden aan het destijds optreden in plattelandsvolksvergaderingen. Toch hier een lichtzijde: deze spreekbeurten werden betaald en brochures mochten worden verkocht, wat de V. V. V. een eenige bron van inkomsten verschafte. Geen Afdeeling van de S. D. Bond die niet een spreekster der V. V. V. bij zich liet spreken; eerst terwille van het adres, later tei behandeling van het vrouwenvraagstuk. Voor wat aangaat de propaganda van het woord heeft de Nederlandsche vrouwenbeweging veel te danken aan de Sociaal Democraten dier dagen; wat daarbij de nevenbedoelingen waren van enkele leiders, die juist uitnoodigden om des te beter te kunnen verslaan, doet niets af aan de waarheid, dat zonder hen zij zich niet zoo krachtig had kunnen uiten. Geen andere partij, fractie, vereeniging of lichaam dacht er destijds aan de vrouw inde gelegenheid te stellen haar streven kenbaar te maken. Wat 7 Febr. ’go was geweest voor het binnenland, werd het Internationaal Werklieden-Congres te Brussel (16—22 Aug. ’gi) voor het buitenland. Het uitnoodigen tot bijwoning van dit Congies voor Nederland opgedragen aan den heer J. A. Fortuyn. Ook de V. V. V. ontving een invitatie. Alvorens tot iets te besluiten werd bij den heer. F. geïnformeerd, of de Vereeniging, noch Sociaal-Democratisch noch vak vereeniging, als lid tot dit Congres kon toetreden. Het antwoord luidde, dat er geen enkele reden bestond deze in exceptioneele omstandigheden verkeerende Vereeniging, zich occupeerende met sociale vraagstukken, niet toe te laten. Ten overvloede werd ook nog geschreven naar den heer Jean Volders, de Congres-regelaar, die ’s heeren F. ’s meening bevestigde. Dit te aanneembaarder daar de V. V. V., en dit op speciale uitnoodiging der Duitsche Soc. Dem. en met de uitdrukkelijke vooropstelling, dat de Vereeniging neutraal was en neutraal wenschte te blijven, ook op het Nat. Socialisten-Congres te Halle (12 Oct. ’go) was vertegenwoordigd geworden door Henriette Cohen, die er belangrijke relatiën had aangeknoopt met Ottilie Baader, Frau Ihrer en anderen. De V. V. V. gaf zich dus op als lid van het Brusselsch Congres en zond mij er heen als afgevaardigde. Na de opening van het Congies (16 Aug. '9l), had het onderzoek der geloofsbrieven plaats; ieder land voor zich zelf. Door de Nederlandsche delegatie daartoe aangewezen de heeren Domela Nieuwenhuis en Fortuyn. Mijn toelating De Vrouw II 10 DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. werd geweigerd en wel op grond dat de V. V. V. geen deel uitmaakte van den Ned. Soc. Dem. Bond en geen vakvereeniging was. Het was de heer Fortuyn, die inde namiddag-vergadering rapport uitbracht. Op zijn gewone humoristische wijze vertelde hij, dat de V. V. V. bestond uiteen groepje bourgeoises, die niets beter te doen wisten dan den strijd aan te binden tegen de mannen en mannenhaat te prediken. Toen ik na veel moeite het woord kon erlangen, deelde ik het Congres de toedracht der zaak mede. Een storm van verontwaardiging brak los. Een Deensche afgevaardigde bracht den geest der vergaderden in woorden en zei: „gehoord de discussie, kan ik mij zeer goed voorstellen, dat de geïncrimineerde vereeniging in haar land optreedt tegen de mannen. Zoo wij hier sanctionneeren het mij niet duidelijk geworden geïntrigeer, geven wij niet alleen voedsel aan den hier geuiten mannenhaat, maar stempelen dezen tot een gerechtvaardigd principe.” De toelating werd in stemming gebracht; zelfs Nederland schonk zijn adhaesie. De daaropvolgende dagen ontving ik brieven uit alle deelen van Europa en dank zij dit incident, knoopte de V. V. V. betrekkingen aan met verschillende Feministen uit andere landen. Direct gevolg was een geregeld contact met de Women’s Progressive Society te Londen en het toetreden tot de al jaren niet meer bestaande International Womens Union; meer indirect, het constitueeren van de Ligue Beige du droit des femmes, waartoe alreeds lang het plan had bestaan bij Mr. Louis Frank, bekend feministisch auteur, en Marie Popelin, de door de balie om haar vrouw-zijn geweigerde advocaat, maar eerst nu door de wetenschap, dat bij den nabuur een vrouwenvereeniging levensvatbaarheid bleek te hebben, vasten vorm aannam. Bij de eerste in Nederland gehouden openbare vergadering voor vrouwenkiesrecht, waar spreeksters de dames Th. Haver en Meuleman—v. Ginkel, liet de Ligue zich vertegenwoordigen door Mr. Louis Frank, die reeds vroeger, evenals Marie Popelin, spreekbeurten in de V. V. V. had vervuld. Voor de verdere bemoeiingen dezer Vereeniging in zake kiesrecht verwijs ik naar het artikel van de Ver. v. Vrouwenkiesrecht. De voorgeschiedenis, het inde V. V. V. behandelen van deze materie, het zelfs stellen vaneenprotestcandidate, Mevr. Meuleman—v. Ginkel, die zich om particuliere redenen terugtrok, worde slechts even geëffleureerd. Buiten de speciale propaganda voor de rechten der vrouw, werkte de V. V. V. vanaf den beginne zooveel doenlijk op sociaal gebied. Zoo was zij medeoprichtster van Leeskunst (1890), van het door vakvereenigingen daargestelde, alreeds lang ten grave gedaalde Volksdagblad; ook was zij volijverig lid van het Comité voor kindervoeding van Gemeentewege en sloot zich aan bij Pax Humanitate. De V. V. V. nam het initiatief tot het ineenzetten van twee lichamen: het Comité ter verkiijging van Stedelijke Stoomwasscherijen en het Comité ter verkrijging van gelijk onderwijs voor jongens en meisjes, waarbij men bijzonderlijk op het oog had de H. B. met 3-jarigen cursus, waarop geen meisjes werden DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. toegelaten. In het eerste heel wat vakvereenigingen; in het laatste naast de V. V. V. de Afd. A’dam van het Ned. Onderw. Genootschap, de Afd. A’dam van den Bond v. Nederl. Onderwijzers en de Soc. Dem. Onderwijzersver. Door beide Comités werd hard gewerkt en van de door haar uitgegeven brochures heeft die over de Stoomwasscherijen nog haar volle waarde behouden. Dadelijk succes hadden de werkers niet, maarde quaestie der H. B. S. toch opgelost inden toen aangegeven geest. In 1897 werd in zake vrouwenarbeid een enquête op touw gezet. Hoofdzaak daarbij was: de opinie te vernemen van de werkers in eenig vak over het daarin opnemen en zijn van vrouwen. Van de 400 rondgezonden vragenlijsten kwamen slechts een 50-tal weder binnen; daaruit viel te constateeren, dat, excepties daargelaten, de ideeën der werklieden omtrent hun dochters nu juist niet verheven waren. Eveneens werd in 1897 beproefd vrouwen-vakvereenigingen in het leven te roepen. Met veel moeite slaagde de oprichting van den Naaisterbond „Allen Een”; de bijeengeroepen apothekers-bedienden kwamen niet tot het stichten vaneen vereeniging, maar haar samenzijn gaf toch den stoot tot het toetreden van heel wat vrouwen inden Alg. Apothekers-Adsistenten Bond. Ook het vereenigen der winkeljuffrouwen slaagde niet. Hoe onontginbaar deze zijde der vrouwenbeweging is, leert het Vrouwen jaarboek je 1914, waarin, buiten de R. K. welke wel gemakkelijk ineenzetbaar schijnen slechts 15 vakvereenigingen voorkomen, waarvan 8 van onderwijzeressen en 1, de Samenwerkende Linnennaaisters, nog altijd een afstammeling is van „Allen Een”. Waar voor de V. V. V. in loonarbeid ligt eender hoofdfactoren voor de ontvoogding der vrouw, is het begrijpbaar zij zich alle moeite gaf en geeft deze vooruit te stuwen. Toen dan ook na de goedgeslaagde Tentoonstelling te Chicago, waarvan de vrouwenafdeeling niet de minste attractie was geweest, bekend werd, dat Brussel op haar Tentoonstelling van 1897 een speciaal gedeelte wilde afstaan voor vrouwenarbeid, maakte de V. V. V. de bestaande vrouwenvereenigingen opmerkzaam op dit besluit en drong er op aan, dat men nu toch eens zou toonen, wat Nederland op dit gebied presteerde. De opwekking sloeg niet in; toch vormde zich een Comité, dat hoopte nog iets te kunnen doen. Nadat echter Mevr. Jeltje de Bosch Kemper, destijds in deze een autoriteit, in De Huisvrouw van 21 Dec. '95 tegen de Brusselsche Tentoonstelling had gewaarschuwd, was geen medewerking te verkrijgen. Enkele Groningsche dames lieten echter het idee niet los; zij brachten ons de onvergefelijke Tentoonstelling van Vrouwenarbeid van ’9B. Inden aanvang nam de Vereeniging deel aan verschillende Internationale Feministen-Congressen; gewezen zij b. v. op die te Parijs van 1896 en 1900, op dat te Brussel, dato Aug. 1897. Later liet zij het internationalisme meer over aan de daarvoor aangewezen lichamen: de Nat. Vrouwenraad en de Ver. v. Vrouwenkiesrecht. DE VRIJE VROUWENVEREENIGING. Van de vele Nationale Congressen waaraan de V. V. V. deel nam, zij slechts genoemd het buitengewoon merkwaardig te A’dam gehouden Vak-Congres, uitgaande van de Mij. tot bevordering v/d Nijverheid (17—18 April en 4 Juni ’95) en het Congres voor Kinderbescherming van den Nat. Vrouwenraad (6—9 April 1904). Legio de door de V. V. V. verzonden adressen aan Staten-Generaal en Gemeenteraden; toch liep geen dezer over futiliteiten. Het eerste adres dat in zake vrouwenkiesrecht het Parlement bereikte werd in Juli 1893 verzenden door de V. V. V. Haar laatste adres dateert van Mei 1914 en heeft ten gevolge gehad, dat vrouwen kunnen zitting nemen inde Commissiën v. Aanslag, Schat – tingscommissiën, alsmede Raden v. Beroep der Inkomstenbelasting, wat niet lag inde bedoeling van het door de Regeering ingediende Wetsontwerp. De verdere adressen raakten de meest uiteenloopende onderwerpen: Onderzoek naar het Vaderschap, Rijkskweekscholen voor Onderwijzeressen, Arbeidswetgeving, Kinderbescherming, Onderwijs en Onderwijzeressen, Inspectrices v/d Arbeid, Telefonisten, Vrouwen i/d Schoolcommissiën, Opleiding van meisjes in Weeshuizen, enz. enz. Op de schaal werpende de daarvoor gevergde studie, arbeid, tenaciteit, met daarnaast het resultaat, is men geneigd met Napoleon uit te roepen: geen beklagenswaardiger volk dan dat hetwelk het recht heeft te petitioneeren, edoch waarnaar niemand luistert. Toch in waarheid al dat werk niet voor niet geweest; zeer dikwijls heeft het de Vertegenwoordigers der kiezers er toe gebracht ook door vrouwen aanhangig gemaakte gezichtspunten te bediscussiëeren en door middel van de pers heeft elk adres het volk een blik doen werpen op de wel is waar geijkte, maar desniettemin ongerechte opvatting van den Nederlandschen wetgever. Naarmate nieuwe vereenigingen naast de V. V. V. verrezen, ergo de actie der vrouwen zich specialiseerde, liet de V. V. V. meer over aan deze jongere zusters. Dit beduidt evenwel volstrekt niet, dat zij er het bijltje bij heeft nedergelegd. Geen quaestie het Feminisme rakende, geen punt van sociaal belang, geen wetsontwerp, dat in haar midden niet besproken wordt. Waar noodig, is zij actief als weleer. Zoo was zij het die in April 1913 —in de dagen dat de meeste vooruitstrevende vrouwen zich nog verheugden over het Concentratieplan en daar in lazen „vrouwenkiesrecht’ ’—protest aanteeken den tegen het deNederlandsche vrouw vernederende voorstel der verbonden Liberalen, dat, schier ongeloofbaar inde XXe eeuw, een Grondwet wil, waarin voor tien- en tientallen van jaren worde vastgelegd, dat de Nederlandsche natie slechts voor de helft bestaat uit mondige burgers, voor de andere helft uit onmondige-, of geen burgers, maar slechts ingezetenen. Als consequentie van dit protest de eisch „Gróndwettelijke Gelijkstelling”, die thans door duizenden inden lande, zoowel mannen als vrouwen, wordt beaamd. Vanaf hun oprichting de V. V. V. lid geweest van den Nat. Vrouwenraad en van het Comité tot Wettelijke Regeling v. Vrouwenarbeid. DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. Zoowel het tien- als het twintigjarig bestaan der V. V. V. werd feestelijk herdacht ; vooral de laatste maal zag zij zich omringd door afgevaardigden van vereenigingen en bonden, gekomen van heinde en verre om haar geluk te wenschen en vertegenwoordigende de meest verschillende richtingen. Waren toen de oprichtsters, alsook de ijverige pioniersters onder haar leden allen nog inleven, nadien heeft der Vereeniging menige slag getroffen: voor immer heengegaan toch twee onvergetelijke vrouwen: Mevr. Theodora Haver en Annette Wiea Luka Versluys—Poelman. Nog een schijnbaar nietig, in werkelijkheid toch niet onbeteekenend iets. Omtrent 1897 wees ineen vergadering der V V. V. wijlen Mevr. Meuleman v. Ginkel, de veelbetreurde theosophe, op het inconsequente voor vrouwen, die de vrouw wilden verheffen, der ook bij haar in gebruik zijnde tweeërlei titulatuur, waardoor al dadelijk den aanwezigen werd kond gedaan „getrouwd” of nog „a prendre”. Voor mannen denkt men aan zulk een gekheid niet. In Londen had zij juist dit thema hooren behandelen; toch draagt daar gelijk in de meeste landen de betiteling voor de ongehuwde niet een zoo degradeerend karakter als te onzent. Ons Mejuffrouw en Mevrouw zijn niet juist aanduidingen voor ongetrouwd of getrouwd, maar voor lager of hooger maatschappelijken rang. De vrouw uit mindere klasse blijft, trots haar huwelijk, „Juffrouw , princessen worden „Mevrouw” geboren. Dat wetenschap, kunst, arbeidzaamheid, talenten en gaven de vrouw toch niet kunnen brengen tot zoo hoog niveau als waarop plaatst de huwelijksplechtigheid ook de jongste en de domste, mits haai echtgenoot een zekere positie bekleedt, is een basislooze stelling. Dat het achttienjarig kind-vrouwtje de b. v. dokteres aanspreekt met Mejuffrouw, de inferieure betiteling, terwij 1 deze haar geeft de superieure is een hiërarchie contradictoire. De V. V. V. ging mede met deze stelling en nam voor den vervolge aan, voor zoover mogelijk, maar in eigen kring zeker, elke vrouw denzelfden titel te geven en dat wel de hoogste. Van de door de V. V. V. in deze aangezochte regeeringslichamen, heeft tot heden slechts één haar wensch vervuld: de Postspaarbank. Menige emotie-volle, menige humoristische episode heb ik terzijde moeten laten. Wat ik heb kunnen geven is slechts de reflexie van den heiligen kamp om recht, de worsteling tegen hindernissen, gewoonten, vocroordeelen, de worsteling met haar teleurstellingen, maar ook haar heel het lichaam doortintelende vreugde-vlam, wier het al verrozende straling het leven schenkt een warmte, een gloed, welks bestaan een enigme blijft voor de flauwhartigen, de traaggeestigen, de genotzuchtigen. De V. V. V. geweest padzoekster en.. .. padvindster. Zonder zelfoverschatting mag zij zeggen: „Ik heb niet voor niet geleefd. Het bestaan der Nederlandsche vrouw iets mooier, iets rijker, iets beteekenisvoller dan toen ik werd opgericht en tot dit betere heb ik mijn steentje bijgedragen.” Juli 1914. DE VRIJE VROUWENVEREENIGING.