’t WAS MAAR EEN SNEEUWBAL MET PENTEKENINGEN VAN P. POUWELS DOOR PHÉ WIJNBEEK CENTR. JEUGDB;3L!OTHEEK GEMEE ÏERDAM BINNENRO; i u ]O2 a ROTTERDA?vI-3001 G. F. CALLENBACH N V. UITGEVER NIJKERK t¥ as maar een Sneeuwbal Informatiecentrum Jeugdlektuur Gemeente Bibliotheek Rotterdam |e bel gaat! Tom houdt midden ineen zin op kijkt meneer D Yerwey aan. Meneer Yerwey knikt. „Het is tijd, jongens boeken dicht.” Dadelijk flappen alle leesboeken toe. Het verhaaltje begon juist zo saai te worden, en Tom kón er z n best maar niet op doen. „Boeken op de punt van de bank!” Dat duurt geen sekonde! „Netjes zitten ” Alle handen liggen gevouwen op de lessenaars. De jongens laten hun ene been wat buiten de bank hangen dan ben je er na ’t danken veel vlugger uit. Sommige meisjes moffelen nog gauw een springtouw uit hun vak op hun schoot, dat mag natuurlijk niet onder ’t zingen en danken, maar het geeft al zo’n heerlijk gevoel van buiten zijn.... Dan zingen ze, het psalmvers dat vanmorgen opgezegd is. , Kees en Rini en Tom en Jan ze denken met aan de regels, die ze zingen. Ze denken al aan hollen en schreeuwen in hun dikgepropte zakken voelen ze de knikkers dadelijk naar hun fijne potje onder den derden boom En ze hebben hun ogen al stijf dicht voor ’t dankgebed, als ineens meneer zegt: „Jan, Rini, Tom en Kees blijven even zitten!” Wat nou? Tom weet wel, dat het oneerbiedig en verkeerd is, onder ’t danken aan andere dingen te denken. Hij probeert met meneer mee te bidden maar hij móét denken over wat meneer daar zei. Nablijven? 1. TOONTJE IS DE SCHULD VAN ALLES! Als na ’t „Amen ’ de hele klas vol rumoer komt, jongens en meisjes elkaar duwen om toch maar gauw bij de deur te zijn, blijven vier jongens zitten. Ze halen hun been maar weer binnen boord en als meneer ook inde gang verdwijnt, de glazen deur achter zich sluit, draaien ze zich ineen wip naar elkaar toe. Tom is de aanvoerder van de klas. Hij heeft de meeste praatjes, maar hij is ook het eerlijkst met alle spelletjes en altijd klaar om iedereen te helpen met sommen of taal. Tom is knap, maar Tom is ook ondeugend op school. Toch is er vanmorgen niets voorgevallen inde klas. Er is Bijbelles geweest, ze hebben gerekend, geschreven en gelezen. Woensdagmorgen duurt altijd lang schrijven en lezen zijn saaie vakken. „Wat is dat nou?” zegt Tom, en hij ziet wel, dat de drie anderen er ook niets van begrijpen. „Y e hebben niks gedaan! knort dikke Rini, en hij kijkt verlangend naar buiten. Je ziet juist de takken van de half-kale linden op het schoolplein. De zon schijnt ’t zal een fijne Woensdagmiddag worden! Ze willen naar buiten! ~’t Is gemeen —” vindt Jan. En dan opeens weet Kees ’t: „De regels, misschien?” „Kan niet.” „Ssst.... daar is meneer ” Meneer Yerwey komt binnen. Hij steekt een sigaret op. De jongens popelen! Waarom begint-ie nou niet? „Kees, haal jij de leesboeken ’s op!” Kees is al uit de bank. Hij kan het vlug! De jongens helpen hem een handje, ze pakken alle boeken waar ze bij kunnen. Meneer Yerwey doet net of hij niets ziet hij neemt de spons en wast het bord. Hè, lom had gehoopt, dat hij ’t morgenochtend doen „Klaar, meneer!” Meneer Verwey knikt. Je ziet z’n achterhoofd en den rook van zijn sigaret. Tom bepeinst, of het de regels kunnen zijn. Ach nee. Wat duurt ’t lang met dat bord! Zou hij.... ? „Meneer!” Rustig knikt het achterhoofd weer. „Dadelijk, hoor!” Hoe lang is dat nou al ? Zeker ’n kwartier ’n half uur misschien ? Buiten joelen de kinderen. Je hoort de springtouwen tikken op de vierkante stenen van de stoep. Daar mogen de meisjes springen. Hè, dat is hun fluitje! Dickie en Gert wachten dus nog! Yier jongens schuiven zachtjes heen en weer inde bank. Nog eens zucht Rini. Nu is het bord toch klaar. Meneer Yerwey neemt de sigaret uit zijn mond, en komt op de voorste bank zitten. Hij bekijkt zijn vier nablijvers eens. En hij doet net, of bij Toms vriendelijken lach naar hem niet ziet. Meneer Yerwey is vreselijk streng. Maar rechtvaardig, als hij merkt dat er geknoeid wordt. „Zeg Kees! Hoelang heb jij gisteravond werk gehad met je strafregels?” mocht. Dan was-ie expres vroeg gekomen Donderdagmorgen is ’t hoofdrekenen, daarvoor moet het bord schoon zijn. Rini zucht eens hardop. Kees zit alweer. Ai, daar vliegen ze in! Tom begint al: „Vast een heel poosje, meneer!” „Stil jij, asjeblieft, hè? Kees, zeg op!” Kees duwt zijn tong in z’n wang. Dat doet hij altijd, als hij geen antwoord weet. „Nou, komt er nog wat? Je hebt ze vanmorgen toch ingeleverd alle tweehonderd, dus gemaakt zijn ze. Vooruit, hoelang heeft dat geduurd?” „Eh ja....” „Nóu?” „’n Half uurtje, meneer ” Kees liegt er niet om. Zelfs niet om zijn vrienden te redden. Liegen om strafregels is min „’n Half uur?” gaat meneer Verwey onverbiddelijk door. „Wel, dat is niet veel, hè? Jij kan blijkbaar èrg vlug schrijven!” Dan kijkt bij Jan, Tom en Rini om beurten aan. „Nou jongens, kom es op met ’t verhaaltje!” Tom voelt, dat hij een kleur krijgt maar bet móét er uit. t Is ontdekt, daar helpt niets meer aan. „Ik vijftig!” zegt hij daarom. „Ik ook vijftig!” bekent Jan. „En ik ook! knikt dikke Rini. Hij zucht er nog eens bij. „Precies. Vier maal vijftig is tweehonderd. En vijftig regels mooi schrijven duurt wel een half uur. Dat hebben jullie netjes gedaan!” „Nou ja, meneer, we wouen ’m hèlpen,” zegt Jan. Dan staat meneer Yerwey op. „Mekaar helpen is prachtig, jongens. Doe dat maar, zoveel je kunt. Maar wie straf verdient, moet die zelf dragen. Kees is viermaal gewaarschuwd voor telaatkomen, den vijfden keer moet hij ’t voelen. Was dat onrechtvaardig, Kees?” Kees schudt hard van nee. Maar er is niets aan te doen. Wie straf verdient, moet die dragen. Buiten klinkt weer het fluitje. Het gejoel wordt al minder. „Ingerukt!” kommandeert meneer. Op het schoolplein wacht nog een heel troepje! Als ze met hun vieren de deur komen uithollen, steken Dickie en Gert hun hand op. „Hé jongèès!” „Nou, wat was er?” Tom vertelt. „Hoe komt-ie daar nou an?” vraagt Gert verbaasd. Een paar meisjes uit hun klas komen er ook bij staan. Willy, Bertie, Marianneke met haar lange vlecht en Toos, die op school „sproetje” genoemd wordt. Ze hijgen nog van ’t springen. Kattige Willy hoort ’t nog maar net, of ze zegt: „Ik weet ’t! Ik weet ’t!” Eigenlijk is ’t de jongens een beetje te min, om meisjes in hun- „zaken” te laten delen. „Bemoei je met jezelf!” gromt Kees al. „Nee, wacht nou *s,” vindt Tom. „Wat weet je dan?” En Willy vertelt het aan zes parmantige jongens en drie nieuwsgierige meisjes: „Toontje heeft ’t gezegd aan meneer, Toontje heeft geklikt!” „Toontje? Dat nare jó —” „Nee, meneer!” „Dat weet je dus goed. En jullie ook. Vanmiddag alle vier tweehonderd regels.” Als meneer Verwey de gezichten ziet betrekken ’t is immers Woensdagmiddag! heeft hij wel medelijden met de vier zondaars. WÜly rem VOOr kriigen!” belooft Tom* »Hoorde jij ’t, Willy is er wat trots op, dat de jongens nu zoveel van naar weten willen. Ze staat ineen heel kringetje, als ze zo langzaam mogelijk uitlegt, hoe het ging. Vanmorgen kwamen ze juist de klas in, toen Toontje bij meneer stond. „Je strafwerk vergeten, jongen? Ik heb je niets opgegeven! „O, ik dacht dat we allemaal hadden, meneer. Tom en Kees en Rini en Jan hebben alle vier regels.” „Alle vier? Welnee!” „Heus, meneer, Kees heeft ’t bij mekaar gedaan!” zullen wel es zien, hoor!” had meneer toen gezegd. De jongens springen op en neer van opwinding. „Die gemenerd! Zulk geniepig klikken!” „Misschien dacht-ie ’t écht!” zegt Rini nog. Maar ze jouwen hem allemaal uit. „Toontje weet alles hij klikt immers altijd!” „Ga mee langs z’n huis, jö als we ’m dan zien ” Ze stuiven weg, laten de meisjes staan, t Is wel een eindje om, maar ze gaan vast en zeker langs loontjes huis Dan maar op een drafje vooruit, ze zullen dien khkkerd wel ’s krijgen! Toontje is de enige jongen m de klas, dien ze niet kunnen uitstaan. Allemaal hebben ze een hekel aan hem. En ’t ergste is, dat meneer t eigenlijk niet goed weet, hoe gemeen Toontje is. Inde klas is hij altijd zoet en een echt flauw meesters jongetje. ij is geniepig, en hij klikt zó, dat je ’t haast niet merkt. Maar nou zullen ze hem! Dikke Rini kan niet meer. Hij puft en hijgt en blaast net als een locomotief. Op het Groenewegje woont Toontje, net inde bocht. Zijn vader is schoenmaker, hij heeft zijn werkplaats voor aan de straat, inde kamer naast de voordeur. Die voordeur Op een holletje gaat het nu ’t Groenewegje in. Juist inde bocht, voor zijn huis, is Toontje met een buurjongen aan ’t stuiten met loden kogels. „Daar hèb je ’m!” schreeuwt Tom. Maar dat schreeuwt hij juist te hard. Toontje hoort het hij kijkt op, en ziet de vier vrienden aankomen. Of eigenlijk ziet hij er maar drie, want Rini is nog niet om den hoek! Als de jongens hijgend aankomen, staat het buurjongetje alleen. Hij leunt tegen een boom en zet een uitdagend gezicht. Toontje is nergens meer te zien. Ja, tóch! Hij staat bij zijn vader inde werkplaats. Naast zijn vader, die aan een schoen bezig is. Zó, naast zijn vader, durft Toontje wel zijn tong uitte steken tegen de jongens. Zijn vader ziet het niet. Die kijkt naar den schoen, waar hij houten pennetjes iir drijft. Toontje laat zijn lange, rode tong heen en weer bewegen. Hij begrijpt het vast wel, waarom de jongens langs komen. kan je zomaar binnenlopen, als je voor den schoenmaker komt. Dan gaat er een belletje. Maar dat is eigenlijk niet eens nodig, want er is bijna altijd iemand inde werkplaats. Toontjes vader of de knecht. Het tikken van de hamers of het snorren van de geweldige naaimachine komt je al tegemoet. Nu kijkt zijn vader op ziet de jongens. Hij vraagt wat aan Toontje, en die schudt van néé. „Die flauwerd!” hijgt Tom, buiten adem van ’t harde lopen, „die flauwerd bij z’n vader dürft-ie!” Kees ziet, hoe het buurjongetje naar hem gluurt. „Laten we maar doorlopen kom nou maar —” dringt hij. „Waar is-ie nou? puft Rini, als hij eindelijk de anderen bereikt heeft. „Ssst niks nérgens kom nou maar....” Kees trekt Rini al mee. Ze lopen op een drafje verder. „We zullen ’m we krijgen ’m best, dien klikkerd!” dreigt Jan nog, als ze eindelijk, aan ’t eind van het wegje, gaan slenteren. „Natuurlijk krijgen we hem!” belooft Tom. „En als-ie als-ie ’t nou es niét gedaan heeft?” vraagt Rini. „Och jö Willy heeft ’t toch zelf gehoord? Nou, en als Willy ’t zegt....!” Willy is even eerlijk als kattig, dat weten ze wel. Ze sjokken verder, met hun vieren. Op Rini’s voorhoofd glinsteren druppeltjes. Zó warm heeft hij ’t door ’t harde lopen. „En nou vanmiddag....” „Ja, vanmiddag ” „Niks!” „Regels.... echt geméén ” „Da’s allemaal Toontje z’n schuld.” „Toontje we zullen ’m wel krijgen, dien gemenerd....” „Als we nou gauw voortmaken dan zijn we om vier uur klaar!” „Om vier uur? Vast niet!” „Nou, half vijf dan. Kunnen we nog net effen spelen!" „Wat heb je daar nou an ’n uurtje....!” „’t Is allemaal Toontje z’n schuld!” Eigenlijk heeft hij ’t land aan het plagen van zijn zusje. Wat kan dat kleine ding er nou aan doen, dat hij regels heeft? Mam heeft ineen ogenblik klein Marleentje getroost. Dan gaat ze weer verder met boterhammen snijden. En al kijkt ze niet naar Tom, toch weet ze, dat er iets is met hem. „Wat scheelt mijn groten jongen?” „Och niks.... ” „Tommie!” Dan kleurt Tom. Hij hangt tegen de leuning van Vaders stoel. Hij weet heel goed, dat Mam zó’n antwoord niet horen wil. „Niks, Mam,” verbetert hij daarom. „Niks? Wel wat ga je doen vanmiddag?” Mam weet wel, hoe ze haar jongen moet aanpakken. Als Tom zo landerig doet, is er iets niet inden haak. Ruzie met de vrienden of straf op school „Nou Tom, wat mankeert er aan? Ga je straks naar de jongens?” Tom draait heen en weer. Als hij nu ’t hele geval aan Mam vertelt, dan klikt hij van Toontje da’s net zo goed laf. Misschien vertelt Mam het dan aan Meneer Yerwey nee, met Toontje zal hij ’t zelf wel uitvechten. Hij zal ’m lekker krijgen lekker, dat bange ventje, dat bij z’n Boos komt Tom thuis. Hij slaat met de keukendeur en schopt tegen den wollen bal van zijn zusje. Marleentje ziet het juist, en ze begint dadelijk te huilen. „Niet soppe! Niet soppe tege mij bal!” Mam kijkt om den hoek van de kamerdeur. Ze ziet Marleentjes verdrietje. „Wat is er met mijn kleine meisje?” „Och niks, Mam, ik schopte tegen dien vervelenden bal!” zegt Tom maar gauw. vader kruipt lekker.... Dat denkbeeld vrolijkt Tom een beetje op. Dan vertelt hij Mam van de regels. „We hadden Kees geholpen nou, en ’t kwam uit....” Hij vertelt ook, wat Meneer Verwey er van zei. Alleen, hóé ’t uitkwam, daar praat hij niet over. „Jammer,” zegt Mam, als ze de warme melk inde bekers schenkt. „Maar Meneer Verwey had gelijk zulk helpen is fout. Je moest maar gauw beginnen, na ’t koffiedrinken.” En dan gaan ze eten. Mam en Tom en klein Marleentje, die haar boterham in blokjes krijgt. Op Loesje wachten ze niet, want die heeft handwerken tot één uur. Die komt dadelijk wel thuis. En Paps komt nooit koffiedrinken. Tom kijkt op de klok. Hij wil uitrekenen, hoe laat hij naar buiten kan gaan. Het schoolblijven heeft toch niet zó lang geduurd, als ’t wel leek. Vast niet langer dan een kwartier. Want nü is ’t pas één uur. Ping, daar slaat de klok. Nu komt Loesje pas uit school. Niks an, hoor, om een meisje te zijn! Kom je Woensdags en Zaterdags pas om één uur uit school! Als hij nou gauw eet, kan hij net om kwart over één klaar zijn. Dan mag hij van Mam vast wel vooruit danken. Dat scheelt alweer een kwartier, want Marleentje schiet nooit 0p.... Om vier uur is hij klaar! Met huiswerk en al! Tom heeft bijna geen geduld meer om zijn boterhammen te eten! Maar het wordt kwart voor vijf, eer ze alle vier bij elkaar zijn. Het wordt al schemerig, de zon is onder en de pret van den vrijen middag is weg. Da’s allemaal Toontje ’s schuld! re zullen hem wel krijgen!” hebben de vrienden afgesproken, maar het gaat niet zo gemakkelijk. „w ’t Regent en stormt nu bijna eiken dag. En Toontje is kouwelijk, ’t Is een mager ventje met dunne benen en dunne armen. Zijn hoofd steekt altijd een beetje vooruit. Hij is bang voor regen en wind, hij doet ook nooit mee aan wilde spelletjes. Op gymnastiek hoeft hij nooit aan de ringen te werken, en springen mag hij ook niet. Al vroeg inden herfst krijgt Toontje een dikke, wollen trui aan, en midden inden winter nog een dunnere er onder. De jongens noemen hem een flauw moederskindje, maar Meneer Verwey heeft hun verboden Toontje daarom te plagen. „Hij is niet sterk, en zijn Moeder is zuinig op haar enigen jongen,” zegt hij. Daarom komt Toontje nu vroeg op school, en gaat meteen naar binnen. Triomfantelijk gluurt hij rond, of ze ’t allemaal wel zien, dat hij er in mag! Want het is streng verboden om inde school te gaan, voordat de bel geluid is. Als het regent, mogen alle kinderen op de grote, overdekte stoep staan. Daar heb je ook geen last van den wind. Maar Toontjes moeder heeft gevraagd, of hij binnen mag, als het ko.ud is. Alle jongens en meisjes vinden het flauw, al durven ze het niet hardop te zeggen. Maar tóch.... dat Toontje nu maar net de school inloopt of hij thuis is en de voordeur openduwt.... nee, dat is toch al te erg Buiten spelen is veel fijner. Natuurlijk. Dat vinden ze 2. EEN ROSÉ DRAAD EN EEN MODDERSCHOEN allemaal. Maar als je zo als Toontje kalmweg naar binnen mag stappen....! Altijd is Toontje nu inde klas, als de jongens op school komen. Zo kunnen ze hem nooit „krijgen”. Maar Tom heeft dadelijk den volgenden morgen op school gevraagd: „Heb jij an Meneer verteld van die regels?” Met z’n handen in z’n broekzakken heeft hij uitdagend voor Toontje gestaan. „Nou, kom es op? Heb je ’t gezegd?” „Och welnee, jö! Yraag et zelf aan Meneer!” Dat doe je natuurlijk niet. Zoiets vraag je niet aan Meneer! „Welles, hoor! Wélles!” heeft Willy gezegd. „’k Heb met meisjes niks te maken!” Zie je, dat heeft Toontje zó gezegd, dat je jezelf ook groot wil houden. Jongens hebben niks met meisjes te maken. Natuurlijk niet! Toontje niet maar Tom óók niet!” Kattige Willy pruilt er nóg om. Ze verklapt Tom nóóit meer iets. Hoeft hij niet te denken, hoor! Stijfgearmd met haar vriendinnen loopt ze de jongens voorbij, haar parmantig wipneusje inde lucht. Maarde jongens zijn helemaal niet tevreden. Het mokt en wrokt. Ze zullen Toontje tóch krijgen! Het is Zaterdagmiddag. Ze hebben fijn gespeeld bij Tinus van Dam op de wei. Het mag, nu de beesten binnen zijn. Eigenlijk is er niet veel te beleven op een kale wei, die er al winters begint uitte zien. Maar jö, je kan er fijn hollen, en met den polsstok over de sloten springen, dat verveelt niet gauw. Den helen middag hebben ze gedold, en Tom slentert fluitend naar huis. Zijn huiswerk heeft hij ineen roets al afgemaakt. „Hé, Tom!” Naast hem sist de rem vaneen fiets. Marianneke slift haar ene voetje over den grond. „H’lo!” doet Tom onver- schillig. Maar hij vindt het toch wel leuk, dat Marianneke voor hem afstapt. „Ga je naar huis?” „Natuurlijk, wat anders?” „Nou, je hoeft niet zo flauw te doen!” Marianneke hangt in haar fiets. Haar rechtervoet op den trapper, de linker geeft telkens een afzetje. Zo houdt ze Tom juist bij. „Willy is kwaad op je,” verklapt ze dan. „Weet ik. Meisjes zijn allemaal flauw.” „O!” Dat vindt Marianneke niet aardig. Maar ze is erg nieuwsgierig, en nu ze Tom op straat ziet, kan ze t hem lekker vragen. Ze voelt zich wat trots, met haar fiets. Tom moet lopen. Zij niet! Straks fietst ze door kan Tom net es zien, hoe goed ze al met één hand kan jongens hoeven niet alles alleen te kunnen....! „Willy zegt, dat jij ’t niet gelooft van Toontje, toen met die regels. En eerst geloofde je ’t wè1....!” Tom duwt zijn handen steviger in zijn broekzakken. Het Straks gaat-ie naar de bibliotheek, en ruilt-ie zijn Karl May voor een ander. „ Winnet ou’s dood” is nu aan de beurt. Jammer, dat zo’n fijn opperhoofd dood gaat! Niemand kent de prairie zó op een prik, als Winnetou zelf.... vleit hem, dat Marianneke met hem mee gaat. Ze is lang niet zo kinderachtig als andere meisjes. Haar lange vlecht wipt op en neer, eiken keer, als ze zich afzet. „Meisjes zeuren altijd,” zegt hij dan. „Nou, en eerst geloofde je ’t tóch! „Nou, wat zou dat? Moet ik weten!” „Je bent bang voor Toontje!” plaagt Marianneke. „Leeen hij is bang voor Toontje!” Meteen wipt ze weer op het zadel, en spurt weg. Ze slaat het Groenewegje in, vergeet helemaal, met één hand te rijden. . , Maar in het Groenewegje staat Toontje te knikkeren. Hij was eerst op den hoek, bij t kuiltje van Hendrik, en hij heeft Tom en Marianneke inde verte zien aankomen. Toen is Toontje doorgehold, tot aan zijn eigen huis dicht bij ’t hekje.... Marianneke rijdt alleen voorbij. Tom slentert recht dóór. Hij gaat het Groenewegje met meer langs, vast niet! , . , Hij weet best, dat Toontje hem dan bij z n vader inde werkplaats uitlacht. , Tom fluit. Hij is Marianneke alweer vergeten. Hij denkt erover, dat er om Toontje allemaal narigheid komt. Toontje het papjongetje! Maar ze zullen hem krijgen, vast en zeker, hoor! Vechtlustig duwt Tom zijn handen in zijn broekzakken. Wacht maar! De jongens hebben pret! . , , Ze zitten te draaien inde bank van plezier! Kim heelt het er benauwd van. Zijn dikke wangen lijken ééns zo bol en zijn neus is rood. , . , Tom alleen houdt zich gewoon. Hij kan lijn z n lachen inhouden! Maar als hij bedenkt, wat er straks gebeuren zal, begint het hem toch óók raar te kriebelen. Een paar hebben hun naaidoosje mee naar huis genomen, om iets af te maken. Dat mag van Juffrouw Geerlings, dan schieten ze fijn op. Maar als ’t Woensdag of Zaterdag is, moeten de doosjes of mandjes weer meegebracht worden. Zo’n doos is lastig in je zak, en daarom zetten de meisjes ze achter inde klas neer, tegen den muur. De klas is vol, er is niet erg veel ruimte meer over tussen de banken en den muur. Meneer Yerwey kan er doorlopen, maar meer ook niet. Yóór schooltijd hebben de meisjes nog gauw even hun werk bekeken. Marianneke liet haar vriendinnen een rosé poppenjurk zien. Die heeft ze gebreid. De jurk is af, maar er is nog een groot kluwen rosé wol overgebleven. Toen Tom dat kluwen zag, kreeg hij opeens een streek in zijn hoofd. Jongens, dat kon wat worden! Ineen ogenblik wisten alle jongens het. Nee maar, ’n fijne mop! De jongens fluisterden het rond.... maar pas op, dat Toontje, de klikspaan, ’t niet hoort! Toontje merkte wel, dat ze iets „hadden”. Hij zag de jongens smoezen, zag ook, dat ze ergens pret om hadden. Dat werd weer een mop, die hij niet weten mocht! Afgunstig keek hij naar Tom en Jan, die, naast elkaar in de bank, elkaar telkens knipoogjes gaven. Natuurlijk mocht hij ’t weer niet weten! Altijd lieten ze hem er buiten gemenerds met z n allen tegen een, dat konden ze! Maar hij wist wel, hoe je ze ’n hak moest zetten, telkens wéér hun eigen schuld! Moesten ze hem maar niet altijd d’r buiten houden Scherp luisterde Toontje. Maar hij begreep niet veel \an wat hij opving. . . „Straks, in ’t speelkwartier.... ja, an d r vlecht.... en Het is Zaterdagmorgen. De meisjes hebben straks handwerken. als ze dan voor ’t bord moet komen.... de eerste beurt krijgt ze! Jö Ssstü” Meneer Verwey gaf Jan een kruisje voor praten. Dat was ’t vierde.... nog één deze week, en hij moest schoolblijven! Dus hield Jan zich een beetje koest. Toontje trok zijn ogen samen. Zó dus ze gingen wat uithalen met Marianneke. Want er is geen ander meisje inde klas met een vlecht, dan Marianneke. En in’t speelkwartier ? Het heeft geregend, den helen nacht. De speelplaats is modderig en maakt de schoenen vuil. De jongens hebben geravot en gehold het slik spatte soms om hun oren! Toontje heeft achteraf gestaan hij wist immers, dat ze iets zouden uithalen? , Hij heeft gezien, hoe Tom niet ver weg bleef van de buitendeur.... en toen de bel ging, stóóf hij naar binnen! Toontje was hem ineen wip achterna loerde door t ruitje van de klas.... En opeens begreep hij den kwajongensstreek. Hij zag, hoe Tom haastig het rosé kluwen van Marianneke afrolde afrolde voorzichtig alles weer in ’t doosje Meteen stormde de klas vol het zou Aardrijkskundeles Meneer Verwey tikte met den langen kaartenstok op de bank riep dan Pim Koster om hem te helpen met ’t ophangen van de kaart. Rrrrrt! Daar rolde een loden kogel over den vloer. „Meneer, mag ik even mijn stuiter oppakken? Meneer Verwey keek niet om. . „Vooruit maar,” riep hij tegen Tom, „maar in je zak, hoor! Als ik last van je heb, gaat de stuiter achter slot voor ’n week!” „Ja Meneer!” beurt zou krijgen ~ , , Ze merkte helemaal niet, dat haar naaidoosje openstond en een rosé draad aan haar vlecht gebonden was.... Maar Toontje had het stiekem afgeloerd. In zijn hart groeide afgunst op dien leuken mop natuurlijk zou Meneer er om lachen en allemaal zouden ze Tom een kei vinden hij alleen stond er weer buiten —de mispunten. ... Nu hebben ze pret, de jongens. De kaart hangt. „Atlassen dicht! Boeken van de bank! De les begint. Rini ziet paars „Nou, Marianneke, vandaag beginnen we weer achteraan. Kom maar es hier, meisje!” Marianneke komt uit de bank, loopt naar voren. Het gaat prachtig! De losse draad bengelt aan haar vlecht, uit het doosje wipt de ene lus na de andere Nog ziet meneer het niet. De klas wèl. De meisjes proesten, de jongens proberen zich groot te houden. Marianneke draait heen en weer ze denkt aan niets dan Aardrijkskunde „Hier is de stok ” Hela daar trekt om een bank.... Marianneke voelt wat, draait zich om „Watte ?” zegt ze onnozel, en ze trekt aan haar jurk. Omdat ze ’t niet begrijpt keert ze zich nog eens 0m.... nee maar, ’t gaat fijn! . , . Nu ziet Meneer ook, dat er wat aan de hand is. De bete En toen was ’t ineen wip gebeurd. Jan hield Mananneke aan de praat over de les. „Jij krijgt de eerste beurt, zeg!” , , _ Marianneke zit op de achterste bank, inden hoek. De jongensrij is er vlak naast.... Tom schoof de bank weer in, heel kalm en gewoon. Marianneke gluurde in haar atlas, omdat ze de eerste klas barst los. Arme Marianneke zit helemaal inden draad! En Meneer lacht óók. Hij ziet het en hij begrijpt ’t dadelijk. „Ik geloof dat de jongens jou te pakken hebben, meisje!” Marianneke stapt opzij de draad knapt. De hele klas is in opschudding. Meneer heeft zelf ook plezier! En hij begrijpt best, uit welken hoek de wind waait. „Dus dat was de stuiter, die viel!” Hij kijkt olijk naar Tom. Meneer Verwey houdt wel van leuke grappen. Hij peutert den draad los van Mariannekes vlecht. Marianneke steekt gauw haar tong uit naar de jongens, De les gaat verder. Nu wordt het ernst. De mop is eventjes vergeten, want de les is moeilijk, en Meneer laat niets voorbijgaan. Maar Toontje kan zijn gedachten er niet bij houden. Hij mokt. Zie je wel, Meneer vond ’t leuk Meneer vond Tom grappig natuurlijk Tom weer altijd T0m.... Heimelijk heeft Toontje gehoopt, dat Meneer kwaad zou worden.... Het wrokt en mokt in Toontje. Zijn beurt voor de kaart verknoeit hij, omdat er andere gedachten in z’n hoofd zitten. En dan opééns dan schiet er een plannetje door z’n hoofd. Hij zal m krijgen, dien T0m.... , Hij gaat weer naar zijn plaats, maar niet tussen de rijen door. Achter om de banken. Dan komt hij langs het doosje, dat nog openstaat. De rosé wol gluurt zonnig naar buiten. De draad is niet eens vuil geworden van haar reis. Lekker, Toontje zal ’m hèlpen Eén ogenblik veegt de vuile schoen, nog nat van de modder op ’t schoolplein, langs de zachte rosé wol. Dan schiet Toontje haastig naar zijn bank. Lekker, nou zal ’t wel vuil zijn nou zal Mananneke kwaad worden misschien zegt ze ’t wel Menéér.... Het blijft vrolijk inde klas. De moeilijke aardrijkskundeles verloopt prettig. Meneer is niet zo streng als je denkt! Het laatste vak is hoofdrekenen. Daarmee vliegt de tijd voorbij. die haar uitlachen. Maar ze vindt het toch wel leuk. Tom vist den draad op. maakt een dotje van het eind, dat door de klas ligt, en mikt dat weer in ’t doosje, dat openstaat. Dan is ’t afgelopen. Ze hebben fijn uitgelachen. Rini is er helemaal van opgeknapt. Om twaalf uur stormen de jongens naar buiten. De meisjes treuzelen nog wat na inde klas. Ze hebben een kwartier tijd eerde handwerkles begint. Dan eten ze een boterham en bekijken eikaars handwerk. Langzaam slenteren ze dan naar het andere lokaal, waar drie klassen tegelijk handwerkles krijgen. De meisjes beginnen dadelijk weer over de grap van Tom. Ze eten en zitten bovenop de banken. Meneer Yerwey is nog inde gang. „Die Tom weet altijd wat nieuws!” „’t Is een echte leukerd!” „O, zeg, wat moest ik lachen, toen je zo in dien draad krulde! ’t Werd hoe langer hoe erger!” „Ja, maar ik wist ook niet, waar ’t aan vast zat! ’t Trok overal!” Dan kijkt Toos op haar armbandhorloge. Ze heeft dat pas gekregen, en ze is ’t enige meisje uit de klas, die er een heeft. Nu Ls Toos degene, die op den tijd let. Fijn! Dikwijls wenken de meisjes, en de jongens óók wel onder de les: „hoe laat is ’t?” Toos beduidt het dan op haar vingers. „Zeg, ’t is tijd, hoor!” waarschuwt ze nu. De meisjes glijden van de bank, en pakken hun boel bij elkaar. En dan opééns....! Een jammerkreet van Marianneke: „O o, kijk nou es! Kijk nou es!” Ze houdt haar poppenjurkje omhoog er zitten grote moddervlekken op het voorkantje. Och, haar mooi poppenjurkje, waar ze zo hard aan gebreid heeft! Dat heeft Tom gedaan, de naarling de nüarling! f>, meisjes hangen over eikaars schouder, on» ’t te zien. Kattige Willy rukt het uit haar handen en dringt er mee naar Meneer, die juist binnenkomt. „Meneer, Meneer! Kijkt u nou es!” Marianneke huilt, ze kan er niets aan doen. Och, dat mooie, rosé poppen jurk je! Het is Maandagmorgen negen uur de bel gaat. Jongens en meisjes duwen en dringen inde klassen. Meneer Verwey staat inde klassedeur. Hij kijkt over de hoofden heen. Dan, ineens, wenkt hij. „Tom, kom eens hier!” „Vooruit jö schiet op laat me dóór Meneer roept me....” Handig kruipt Tom naar voren. Fijn, Meneer roept hem! Dat betekent vast iets fijns, ’t Bord schoonmaken of misschien punten slijpen in ’t molentje „Ja, Meneer?” „Kom eens inde klas, Tom.” Hé wat doet Meneer strak! Het lijkt wel, of er iets i5.... Gauw denkt Tom na. Heeft hij onderweg.... ? Nee, er kan niets gebeurd zijn. Vóórin de klas, bij zijn lessenaar, blijft Meneer Verwey staan. Hij neemt iets uit zijn lessenaar: een poppen jurk van rosé wol. Zwijgend houdt hij die Tom voor. En Tom ziet het: grijze vlekken zijn er op het mooie rosé. Verschrikt kijkt hij er naar wat is dat nou? De kinderen komen inde klas. Meneer Verwey legt de poppen jurk terug inden lessenaar, neemt lom apart bij het bord. Zacht praat hij de kinderen, die lawaaien en stommelen, hoeven het niet te horen, vindt hij. „Je grapje was heel aardig, Tom, maar dat je zó ruw was, had ik van jou niet gedacht, jongen. Om een grapje uitte halen ten koste vaneen ander is zó min, dat ik er niet eens lang overpraten wil. Je hebt met je modderschoenen Mariannekes handwerk helemaal bedorven. En dat was toch niet nodig geweest. Nee, Tom, dat had ik van jou niet gedacht. Je begrijpt wel, dat ik je hiervoor straf 3. WIE HEEFT HET GEDAAN....? regels. En nu naar je plaats! . .. . , Helemaal verslagen schuift Tom de bank in. Hij ziet wel, hoe de meisjes naar hem gluren de jongens hem vragend aankijken. Wie krijgt er nou op Maandagmorgen al ’n standje? Daar moeten ze méér van weten! „Pssst Tóm!” Een harde klap op den lessenaar. „We zullen beginnen, jongelui. Recht inde bank asjeblieft.” , .. , . •• Tom kan niet meezingen. Het knijpt zo vreemd m zijn keel. Dat rosé jurkje met grijze moddervlekken heelt hij dat gedaan? . , . v „ Nog eens stelt hij zich voor, hoe het ging, Zaterdagmorgen. En dan weet-ie ’t zéker: hij heeft met met zijn schoen in ’t doosje getrapt. Niet expres en met per ongeluk _ ’t was toch maar een plagerijtje ? En hij zou nooit Mariannekes werk bederven. Natuurlijk niet. Als-ie ’t gedaan had – per ongeluk – dan zou-ie ’t gezegd hebben, dadelijk.... Hij hoort ’t bidden niet, hij denkt maar aan die grijze moddervlekken en de afschuwelijke straf, die volgen gaat. In het handwerklokaal zitten tussen de meisjes. Ba, hij maakte nog liever duizend regels... . Tom maakt een slechten morgen. Hij let met op en heelt geen plezier in zijn werk. . , ~ In ’t speelkwartier beraadslagen de vier vrienden over t geval. De andere jongens hoeven ’t voorlopig nog met te weten. Ze schepen met hun vieren iedereen at: „Ach, schiet op d’r is niks an de hand! moet geven, en géén prettige. Als jij geen respect kent voor het werk van anderen, zullen we jou dat bijbrengen op een afdoende manier. Woensdagmiddag ga jij gedurende de hele handwerkles in het handwerklokaal zitten. Je krijgt geen werk, je blijft met je armen over elkaar zitten. Woensdagmiddag schrijf je tweehonderd Maar niemand, die dat gelooft! Je hoeft alleen maar naar die gewichtige gezichten te kijken, om te zien, dat er iets gaande is. De meisjes begrijpen het wel, en ze fluisteren het gauw rond. Marianneke weet zelf niet, hoe ze zich houden moet. Tom is een aardige jongen, en zijn grapje was leuk! Heimelijk was Marianneke er trots op, dat de mop met haar werd uitgehaald. En toen ze het bevlekte jurkje zag, was ze éérst boos geweest. Maar nü Tom heeft ’t vast niet expres gedaan Waarom is Willy ook dadelijk naar Meneer gelopen? Nee, voor Marianneke is het óók geen prettige morgen. „Je hebt ’t natuurlijk niet gedaan,” vinden Rini, Kees en Jan stellig. „Néé,” zegt Tom benepen, al zijn bravour is verdwenen. „Jó zèg ’t tegen Meneer!” „Gelooft ie vast niet!” „Misschien heeft ’n ander ’t gedaan!” Tom lucht op. „Ja! ’t Doosje stond open, en we moesten allemaal door de klas, met de aardrijkskundeles.” „Nou, en later, om twaalf uur....” Zo gauw de bel gaat, glippen ze naar binnen. Ze zijn nog eerder inde klas dan Meneer Verwey. „Meneer, Meneer!” ”En?” •• 1 , Een beetje hakkelend komt Tom nu met zijn verhaal. Jan en Kees, de handen in hun zakken, staan al klaar om, zo gauw Tom zijn mond houdt, in te vallen. Rini knikt met elk woord méé. „Jij weet dus zéker, dat je ’t niet gedaan hebt?” vraagt Meneer Verwey streng aan Tom. „Ja, Meneer. Of —eh ” Als ze allemaal zitten, tikt de lineaal op den lessenaar. „Vóór wede les beginnen heb ik jullie iets te vragen. Zaterdagmorgen haalde Tom de aardigheid uit met dat rosé draadje.” Alle hoofden keren zich naar Tom. Driftig tikt de lineaal. TT . , i „Hierheen zien! Ik heb het tegen allemaal. Het handwerkdoosje van Marianneke stond daarvoor open. Toen ze om kwart over twaalf haar doosje wou meenemen, bleek het handwerkje dat er in lag, met grijze vlekken besmeurd te zijn. Natuurlijk zijn deze vlekken afkomstig vaneen schoen, want Tom heeft het handwerkje niet laten vallen, en volgens hem heeft hij het ook niet met zijn schoen geraakt. Ik wil hem een eerlijke kans geven, en jullie moeten mij daarbij helpen. Tom verdient natuurlijk een behoorlijke straf. Denk nu allemaal eens goed na. Heeft een van jullie in ’t voorbijgaan op het doosje getrapt?” Het is heel stil inde klas. Meneer Verwey kijkt rond. Toms oren prikkelen zou het? Maar er komt géén antwoord uit de klas. Tom zit op zijn kamertje te werken. Het electrische kacheltje snort zachtjes en doet zijn benen lekker tintelen. De wind giert met lange regenvlagen langs de ramen. Het is Dinsdagavond en Tom is ijverig bezig met zijn huiswerk. Hoe méér af, hoe beter! Morgenmiddag die lamme regels.... blijft er natuurlijk helemaal geen tijd over om bij Jan op zolder te spelen met den nieuwen electrischen trein. „Ja Meneer, hij weet ’t héél zeker!” „Vast, Meneer!” „Mm. Naar je plaatsen.” Verbeeld je, Jan z’n oom uit Amerika heeft weer eens een pak gestuurd. Verleden keer was er voor Jan een Indianenpak en een windbuks bij. Maar Jan z’n vader heeft schieten verboden. Dat is jammer. Nu is de buks verdwenen ineen gesloten kast. Maar vanmorgen heeft de post een nieuw pak gebracht en nu met een echte, electrische spoor! En niet zo’n flauwe, hoor! Seinpalen, tunnels.... de trein met electrische verlichting.... fijne wissels.... jó, zo’n spoor, die je alleen maar inde grote winkels ziet staan.... zo’n spoor, waar zelfs je vader nog graag mee rijdt.... En nou zit hij morgen met die misselijke regels! Tom gooit ongeduldig zijn rekenboek opzij. Ziezo, sommen heeft hij vast en zeker genoeg bijna een hele paragraaf vooruit is-ie! Nou voor alle zekerheid nog maar een Franse thema extra in ’t klad. Heeft-ie ’m morgen maar over te schrijven, als ’t noodig i5.... Geméén is ’t, die hele straf. Nee, Tom is nu niet stil en geschrokken meer. Het nare gevoel in zijn keel is ook weg. Hij is kwaad, echt kwaad op Meneer Verwey. Zijn straf is gemeen, want hij heeft ’t niet gedaan.... en hij zegt er thuis lekker niks van. Ze geloven ’m toch niet net als meneer. Alleen Jan en Rini en Kees, dié weten het wel. En nou zal hij morgen niet mogen spelen! De Franse thema vlot niet het is allemaal gemeen, denkt Tom boos. Stijf, z’n armen strak over elkaar, zit Tom achter in het handwerklokaal op een stoel, steekt z’n tong uit. Drie klassen meisjes zitten te breien of te naaien. Ze giegelen stiekum met elkaar, gluren achterom naar den jongen. Nee maar, dat is een ongewoon pretje! „Moet je ’m zién.... ” smoezen ze. „Meisjes, niet kijken!” verbiedt Juffrouw Geerlings telkens. Maarde meisjes blijven gluren en als de juffrouw over de handwerkjes gebogen zit, steekt Tom zijn tong uit en trekt zijn gezicht ineen afschuwelijk grimas. Dat vinden de meisjes énig, vooral de kleinere. Gelukkig, dat Loesje er niet bij is! Want thuis mogen ze ’t niet weten! De meisjes uit zijn eigen klas hebben nu toch wel medelijden met Tom. Kattige Willy heeft heimelijk spijt van haar overbrengen. Berouwvol prikt ze een dikke zoute drop aan haar breinaald en steekt hem zó Tom toe. Maar Tom doet net, of hij niets ziet. Eerst als Willy fluistert: Zijn maag jeukt lelijk ’t is al over half één. Als Tom nu weer zijn tong uitsteekt tegen de kleine meisjes, is die donkerbruin. Dat komt van de drop. Maar als de meisjes die bruine tong zien, proesten ze ’t opeens uit. De een giert met de ander mee.... eigenlijk moeten ze allemaal al verschrikkelijk lachen om dien jongen bij de handwerkles. Juffrouw Geerlings staat ineen wip rechtop. Met een breinaald tikt ze op de bank voor haar, om stilte te krijgen. Maarde meisjes kunnen bijna niet tot bedaren komen, nu ze eenmaal lachen. Juffrouw Geerlings kijkt naar Tom. Hij zit netjes rechtop, met zijn armen over elkaar. „Wat is er te lachen?” roept ze boos. „Als het niet dadelijk uit is, blijven jullie tot twee uur!” Dat helpt wel een beetje, maar echt rustig wordt het toch niet. Juffrouw Geerlings hoopt maar, dat de jongens zich nooit weer met de meisjeshandwerken bemoeien, want deze straf van Tom bezorgt haar veel last. Foei, wat een rumoerige les! Om één uur schiet Tom als een pijl uit den hoog naar huis. Loesje, die ineen ander lokaal handwerkles heeft, hoeft hem niet te zien! Buiten adem komt hij thuis, slentert zo gewoon mogelijk de huiskamer in. „Hé Tom wat ben jij laat!” zegt Mam. „Zó lang gespeeld? Je weet wel, dat ik je niet meer dan drie kwartier geef, na schooltijd.” „Ja Mam,” knikt Tom gewillig. „En wat hijg je! Je bent helemaal buiten adem!” „Nee Mam heus niet, Mam.” Maar Mam schudt haar hoofd. „Tóé nou, sukkel!” trekt hij de drop toch maar van de pen. „Altijd even wild is ’t met jou! Kom maar gauw zitten, jongen, en in ’t vervolg eerder thuis.” „Ja, Mam!” belooft Tom dadelijk, blij, dat Mam niet verder vraagt. Hij bindt Marleentje haar slabbetje om, geeft Mam de melk aan, die op de kachel staat om warmte blijven. Dan voelt hij, hoe Mam blij naar hem kijkt. Tom kleurt. Hij heeft heel iets anders verdiend.... want hij is niet eerlijk tegen Mam. Juist schuift hij op zijn stoel, als de achterdeur klapt. Dat is Loesje. Nog met haar manteltje aan komt ze binnen vliegen. „Tom Tom ze zeggen dat jij op de handwerkles geweest bent! En je had een bruine tong, en en....” „Och kind, je bent gek!” roept Tom gauw eroverheen. Maar Mam verbiedt hem. „Tom, niet zulke ruwe uitdrukkingen! En wat i5.... och, kijk nou Marleentje, juichend van blijdschap dat ze Loesje ziet, heeft haar bekertje omgestoten. De melk vloeit over het tafelzeil. Mam heeft ineens haar handen vol. Ze loopt gauw naar de keuken om een doek. Loesje, haar manteltje half uit, houdt het stroompje tegen. „Zal je je mond houen, vervelend kind!” snauwt Tom gauw, „ik zaDje krijgen, h00r....” „Ja maar waarom was jij dan op de ?” haalt Loesje verwonderd uit. Ze is vreselijk nieuwsgierig. De meisjes hadden zo’n pret ze vonden Tom een énigerd.... nou, en Tom is haar broer.... wat doet ie nou zo boos te zijn? „Ik had straf natuurlijk, sufferd!” „Ooo!” Als Mam de melk opgeruimd heeft, vraagt ze nergens meer naar. Ze heeft maar half gehoord, wat Loesje zei. Maar Tom weet wel beter. Er zit iets dwars, van binnen. Die straf die allerzwaarste straf, die hij eigenlijk niet verdiend heeft waarom vertelt hij het Mam niet? Eigenlijk is het liegen En straks wachten er nog tweehonderd regels.... waar Tom mee knoeien gaat. Toch wTeer knoeien. Toch weer met z’n vieren.... om de electrische spoor van Jan. Ze zullen wel oppassen, nu. Straks krijgt Tom ze allemaal mee. Niemand, die het ziet. Tom houdt zich strak en onverschillig. ’t Is Meneer z’n eigen schuld, praat hij zichzelf in. Moetie maar geen gemene straffen geven aan iemand die niks gedaan heeft.... Dan gaan ze eten. Toms oren gloeien. Ze zien zo rood, of het heel koud is. 4. DE AANVOERDER VAN DE KLAS Is ze met hun vieren bij Jan op zolder de regels ver> gelijken, merkt de een wel van den ander, dat ze er A O—-J ? TT '-A vcixx cxxxucx, uai z.c Cl ’t land over hebben. „Je ziet ’r niks van,” doet Kees luchtig. „Mm....” vindt Tom, „Rini heeft weer zo hol geschreven.” „Nou ja,” pruttelt dikke Rini, „zo’n gekke regel als ’t ook is! Die kan je niet netjes pennen!” „Ik moet eens anders werk respecteren, alsof ’t het mijne is,” leest Jan hardop. „Eigenlijk geméén, ’t kan niet eens op één regel feitelijk zijn ’t er vierhonderd!” „’t Is helemaal gemeen,” beslist Kees. „Tom heeft niks gedaan, Meneer had ’t beter moeten onderzoeken.” „Natuurlijk!” „Laat-ie z’n onrechtvaardige straffen maar an ’n ander opdraaien!” „Vooruit jö, pak ze maar bij elkaar.... kom nou maar....” Dan beginnen ze de glimmende spoor uit de grote kist te pakken en ineen minuut zijn regels en straf vergeten. Den volgenden morgen zijn ze nog vol van het fijne spelen op zolder. Jan staat ineen kring jongens, en Kees, Tom en Rini helpen hem opscheppen over zijn Diesel, lom staat juist te beweren, dat de seinpalen zó groot zijn dat je ze voor ’n echten trein wel zou kunnen gebruiken als t nodig was.... als hij aan z’n mouw getrokken wordt. „lom van den Berg, bij Meneer Meerman komen!” „Wutte? Ikke?” Tom wordt er koud van. Nóu nog over Hij gaat gauw z’n zondenregister na. De andere jongens sissen en hitsen hem op. „Sss lekker, jó standjes halen Wat heb je nóu weer gedaan?” Maar ze menen het niet kwaad. „Kóm je nou?” dringt het grote meisje, dat hem kom+ roepen. „Hé zeg,” doet Tom onverschillig, „waarvóór? Weet jij dat?” „Ja, dat vertelt Meneer Meerman mij! Je zal bést wat op je geweten hebben!” De regels.... denkt Tom. Nee, dat kan niet, die zitten nog in m’n tas. Dus de vlek of de herrie gisteren.... dat voetballen op straat kön-ie niet gezien hebben.... en dat krijtsmeren bij Wilsum op de stoep hebben Kees en Roeltje gedaan. Het hoofd van de school staat inde hal. Hij wenkt Tom, dat hij binnen mag komen. En Tom komt: handen in z’n zakken, kuif rechtop mond stevig dicht. Niks bang, hoor kom maar op! staat er in z’n ogen te lezen. Yan buiten kun je niet zien, hoe ’t van binnen knijpt.... „Zo, jongeman, kom jij maar eens even in mijn kamertje.” V Over z’n uilenbril heen kijkt Meneer Meerman den moedigen Tom aan. „Niks uitgehaald?” doet hij streng. Tom haalt z’n schouders op. „’k Weet niet, Meneer!” Maar dan begint Meneer te lachen. Hij geeft Tom een stoel en gaat er zelf ook bij zitten. Nu wordt Tom parmantig op een andere manier! Straf krijgt-ie niet nou, dan is er vast iets gewichtigs! die moddervlek? Of over ’t kabaal inde handwerkklas.... „Zeg Tom, jij bent geloof ik zo’n beetje de aanvoerder van je klas, hè?” „Ja, Meneer!” „Komaan, je weet het dus zelf óók, da’s een goed ding. Want ik heb een flinken jongen nodig. Over vier weken, den acht en twintigsten November, is Meneer Verwey tien jaar hier aan de school als onderwijzer. Zie je, Tom, daar gaan we nou es een feestje van maken. Maar je mond dicht, hoor!” „Jongen, ik had gedacht, dat jullie klas dien dag maar eens goed feest moet vieren, ’s Morgens komt de hele school bij elkaar in ’t gymnastieklokaal, en gaan we Meneer Yerwey toezingen en feliciteren. Natuurlijk wordt er ook een cadeautje aangeboden, daarvoor wordt gecollecteerd op school. Maar in jullie klas wordt het ’t grootste feest. In alle klassen wordt ’s morgens verder voorgelezen en spelletjes gedaan, maar ik vind, dat jullie nu eens onder elkaar een paar samenspraakjes en voordrachten moesten instuderen voor Meneer. En dan de klas versieren, natuurlijk. Meneer Joosting uit de zesde zal jullie helpen, als ’t zover is. Bij hem moeten jullie ook eerst de voordrachten brengen, die je doen wilt. Maar Meneer Joosting heeft een paar flinke jongens nodig, die hem helpen. Nou, Tom, wat vind je er van? Wil jij eens proberen, of je iets klaar kunt krijgen inde klas? Warm jij de jongens en meisjes nou eens op voor het plan, hè?” Yan louter plezier springt Tom op van zijn stoel. „Ja, Meneer! Alstublieft, Meneer!” „Goed zo. Dan hoor ik wel eens iets naders van Meneer Joosting. ’t Is negen uur, ik ga bellen. Maar Tom” hij houdt Tom, die al wegvliegen wil, bij z’n mouw terug „kalm aan, hoor!” „Ja Meneer! Dag Meneer!” „Dag boy!” Nee maar, is dat even wat? Tom springt van plezier! Onder de rekenles, waarmee de morgen begint, kan Tom maar nauwelijks zijn mond houden. Links en rechts heeft hij gauw zoveel mogelijk verteld, er is nu een ware opwinding inde klas. Fijn, zo’n feestje in ’t vooruitzicht! „Ja Meneer! En wat gaan we dan doen, Meneer?” Tom glundert! Hij straalt van plezier, dat Meneer juist hèm uitkiest om hem te helpen! „En wat moet ik dan doen, Meneer?” „Opletten!” waarschuwt Meneer Yerwey meer dan eens. Hij merkt wel, dat er iets gaande is inde klas, en hij ziet het meeste maar door de vingers. In ’t speelkwartier komen de tongen los. Tom staat midden in ’t groepje, en vertelt alles nog eens over. „Jö,” zegt Gert, „laten we ’n soldaten voordracht doen! Ik heb ’n pakje!” „Hè nee iets over ridders! Met sabels en vlaggen ” „Laten we een wigwam inde klas bouwen, en dan....” „Nee jö, een erepoort, natuurlijk!” „Serpentines gooien jö!” „Ik heb papieren mutsen en slingers.” „Slingers moeten de meisjes plakken!” „Hè nee, laten we een orkest maken! Ik heb een trommel en een trompet!” „Ik een mondharmonica!” „Ik ook ik 00k....” Ze schreeuwen allemaal door elkaar, totdat de bel gaat. En dan is er nog niets afgesproken. „We zullen wel eens vergaderen,” belooft Tom gewichtig. „Hè ja, enig!” juicht Mientje Derksen. „Géén meisjes erbij, hoor!” sneert Kees. „Wij horen er net zo goed bij!” „Niks hoor! Jullie mogen doen wat ik zeg!” beweert Tom. Joelend en lachend drommen ze naar binnen. Als om twaalf uur de bel gaat, klappen meteen de taalboeken dicht. Ze hebben haast om naar buiten te komen, en het grote plan nog eens te bespreken. „Tom, ik krijg van jou nog regels, en van Anneke nog een Franse thema!” Hè, Tom was z’n regels hélemaal vergeten! „Hebben ze weer met z’n allen gemaakt!” zegt hij hardop, om Tom te sarren. „Schiet op!” grauwt Tom, en zijn elleboog port hard tegen Toontjes maag. Dan, omdat je niet vechten of stompen mag, duwt hij mee met den stroom door de deur, die altijd te nauw blijkt te zijn. Toontje kan omwaaien, denkt hij ruw. Zou-ie er nèt inlopen door de sarpraatjes van dat jö.... laat ’m omvallen hij is nou de baas de échte aanvoerder van de klas.... Met de anderen, schreeuwend boven ’t lawaai van vele voeten op den granieten vloer uit, rukt hij z’n jas van den kapstok, grabbelt naar z’n riem, die natuurlijk weer op den grond ligt.... „Tom! Tom! Meneer roept je!” Het is een meisje uiteen andere klas, dat hem aan z’n jas trekt. Tom duikt op z’n hoofd rood. Yan ’t bukken, öf ? „Mij? Welnee, meid....” Toch kijkt hij om en dan weet Tom, dat er iets ergs gaat gebeuren. Meneer Yerwey’s ogen flikkeren boos, hij wenkt Tom driftig met de regels. Als een geslagen hondje schuift Tom de klas in. Het wordt al leeg inde gangen. Met een smak slaat Meneer Yerwey de deur achter hem dicht, gooit dan hard de regels op zijn lessenaar. „Wié heeft die regels gemaakt?” buldert zijn stem. Tom slaat zijn ogen neer. Draaien helpt niet meer. „Wéér met z’n allen, hè? Bedrieger! Laffe bedrieger! Ba, jij bent niet te vertrouwen! Straf of goeie woorden, niks helpt bij jou. Jij bent een van de weinige jongens, met Inde rij stapt hij mee naar voren, geeft de beschreven blaadjes aan Meneer Verwey. Achter hem staat Toontje, en er is boze afgunst in zijn ogen. wien ik geen vrienden wil zijn. Schaam je en ga met die regels naar Meneer Meerman. Vooruit ik wil je niet meer zien!” Dan staat Tom weer op de gang. Dit éne ogenblik heeft alles anders gemaakt voor hem. Wèg is zijn blije trots hij durft nog niet te denken aan wat kómen gaat Een dringende stem is in zijn hart: zèg het allemaal aan Meneer Verwey praat met hem erover.... Maar Tom duwt die gedachte weg. Hij wil niet en hij durft niet meer. Meneer wil geen vrienden met hem zijn.... één van de weinige jongens.... die.... Hela, wat nóu? Huilen, een jongen, die huilt? Meneer is geméén hij onderzoekt niks.... hij geeft je zó maar straf.... denkt hij dan weer. En meteen zijnde tranen weg. Onverschillig wordt Tom. Hij tuit zijn lippen, probeert te fluiten. Maar er komt niets dan een raar sisgeluidje. Zijn vuisten duwen in zijn broekzakken zijn hakken kletteren hard op het graniet. „Kan me niks schelen,” praat Tom zichzelf in. „Niks!” Hij zal wel naar Meneer Meerman gaan óók Maar als hij voor de deur van het kamertje staat, zakt opeens al zijn branie weg. Vanmorgen stond hij hier óók.... zat hij als ’n kameraad met Meneer te praten.... en nóu.... nóu.... Tom durft niet aan te kloppen. Al zijn moed verdwijnt. Hij denkt nu niet meer aan fluiten.... Dan gaat plotseling de deur voor hem open, en Meneer Meerman, met hoed en jas, staat voor den drempel. „Wel, jongeman, nog iets te vragen?” zegt hij monter. Toms hoofd zakt neer op zijn borst hij wiebelt een beetje heen en weer. En Tom schuift naar binnen. Het is haast ongelofelijk, dat hij vóór schooltijd hier óók was Nee, nü krijgt hij geen stoel! „En?” Stotterend, met een vuurrode kleur, biecht Tom op. „De regels ik eh.... ik moest....” „Behoorlijk vertellen asjeblieft!” Ach, wat is alles nu anders! Meneer Meerman is weer het strenge hoofd van de school, waar alle jongens, tot de grootsten toe, respect voor hebben.... En als Tom alles verteld heeft, blijft het even stil. „Zó!” zegt Meneer dan langzaam. „Ben jij zó’n jongen! Nou, het spijt me, dat ik jou vertrouwd heb. Bedriegen is een heel lelijke zonde, Tom. Dat mag jij wel eens extra goed bedenken, ook als je vanavond op je knieën ligt. Zulke dingen blijven niet alleen op school, die grijpen in je hele leven. Ik had gedacht dat jij een eerlijke jongen was. Hoe kwam je aan die bedriegerij?” Nü kan je ’t zeggen, dringt het weer in Tom. Maar weer verduwt hij die gedachte. Meneer begrijpt ’t tóch niet zie je wel, Meneer denkt óók, dat hij ’n bedrieger i5.... ’t is allemaal geméén.... Tom zegt niets. „Zó, dus je hebt me niets uitte leggen? Ja, dan is er maar één straf, die misschien helpen zal. Die je in elk geval den ernst van bedriegen onder ’t oog zal brengen. Onze afspraak van dezen morgen vervalt natuurlijk. Ik zal een flinken, eerlijken jongen uitzoeken, die de leiding krijgt. En ik denk niet, dat Meneer Yerwey op een bijdrage van jou gesteld zal zijn op zijn feest. Ruk nu maar • 99 m. Tom hoort duidelijk aan Meneer z’n stem, dat hij boos is, èrg boos. Omdat Tom zo onverschillig doet.... » „Kom jij eens even binnen,” hoort hij een heel andere stem zeggen. Eén ogenblik nog staat Tom vóór hem dan, ineens, keert hij zich om en holt weg, de gang door, de deur uit wèg wèg.... Het schoolplein over hij hoort niet, hoe de jongens hem roepen, hij rent weg, zijn vuisten stijf geknepen.... Als hij een heel eind den weg op is, en zo buiten adem dat hij niet meer kan, mindert Tom zijn vaart, slentert-ie door, zonder opzien. Totdat. „Eèèèh !” jouwt een sarrende stem. Met een ruk ziet Tom op Toontje vlucht weg. Maar Tom, door ’t dolle heen, rent hem achterna denkt nergens meer aan.... Ha, daar heeft-ie hem! „Wat móét je, hè? Wat móét je? Geménerd! Daar. daar!” Woedend stompt hij op Toontje los daar daar al z’n verkropte drift barst los daar daar.... Toontje schreeuwt gilt ploft neer op den grond. Tom springt bovenop hem. Maar een sterke hand grijpt hem in z’n kraag trekt hem met een ruk omhoog. „Welja, nou nog vechten óók! Is ’t nóg niet mooi genoeg?” Hijgend, z’n kleren scheef en z’n gezicht vuurrood, staat Tom voor Meneer Verwey. Toontje krabbelt op, huilend. „Wat zit er toch voor een kwaje geest in jou, de laatste dagen? ’t Is meer dan erg! Ik herken je niet meer!” Dan kijkt meneer naar Toontje. „Flinke jongens huilen niet!” zegt hij streng. „Vooruit jij. Wat is er gebeurd?” „Vooruit dan!” Tom sjokt door. Hij kijkt niet meer op of om. Hij weet niet eens, waar Toontje belandt. Niks kan hem meer schelen niks.... niks.... Er lopen dikke tranen langs zijn gezicht, maar hij merkt het niet eens. Hij zit van binnen helemaal vol boosheid, ’t Is allemaal onrechtvaardig hij heeft niks gedaan.... Waarom heeft-ie ’t dan ook niet uitgelegd aan Meneer? Nu is ’t te laat.... Alleen slentert Tom door. Alles is even naar. Toontje is de schuld "van alles. Van alles? Nou ja! , ’t Kan Tom toch lekker niks schelen, dat hij hem zo n fijn pak gegeven heeft. Als Meneer niet voorbijgekomen was, dan.... Wacht maar, ik krijg je nog wel! „Hij vloog op me an!” huilt Toontje. „Nietwaar, jij jouwde! Jij riep èèèèh!” „Nietes nietes Meneer, hij vloog me achterna „Niet liegen, Toontje!” Dan slaat Toontje zijn ogen neer. „Ik zal jou spreken vanmiddag,” belooft Meneer Verwey. „En jij, Tom, als er straf gegeven moet worden, zal ik dat wel doen. Jij hebt je handen thuis te houden, vooral tegenover een jongen, die zwakker is dan jij. Zou je nu behoorlijk naar huis kunnen gaan? „Ja Meneer!” 5. ’T IS ALLEMAAL GEMEEN Hoe kom jij aan dien appel, Tommy?” vraagt Loesje verlangend. „Gaat je niks an!” „Van Mam gekregen?” „Zéür toch niet zo, kind!” „Ik zeur niet, flauwerd! Jij bent ook altijd boos ” „En jij bent een vervelend klein kind. Nou weet je ’t!” „Gemenerd! Jij scheldt voor niks!” En Loesje geeft Tom een boze duw tegen zijn arm de appel schiet uit zijn hand, rolt over den grond. „Akelig, geniepig kind!” schreeuwt Tom kwaad, en hij rent achter Loesje aan. Maar Loesje holt huilend de gang in. „Mammie! Mam!” Boos zoekt Tom zijn appel weer op, maar die smaakt toch niet meer zo lekker, na de kibbelpartij. Waarom heeft-ie nou niet gezegd, dat Mam voor Loesje óók een appel heeft klaargelegd op de keukentafel? Waarom doet-ie toch aldoor zo vervelend.... ? ’t Kan ’m tóch lekker niks, niks meer schelen. Niemand houdt van ’m, op school niet en thuis niet. Gisteren heeft-ie een pak op z’n broek gehad van Vader, omdat-ie Marleentje aan 't huilen had gemaakt. O, wat is Tom kwaad op Vader! Vader slaat bijna nooit maar naar praten heeft-ie gisteren niet willen luisteren, en toen heeft Vader ’t hem laten voelen. En nu heeft hij alweer gekibbeld met Loesje. Maar Loesje is ook zo’n vervelend kind.... „Ik weet niet, wat er met Tom aan de hand is,” zegt Mam na het eten tegen Vader. „Hij is zo kribberig telkens kibbelt hij met de zusjes nee, ik begrijp er niets van.” „Tom jongen, moeten wij samen niet eens praten?” „Och ” Tom steekt de punt van zijn pennehouder in z’n mond. „Wel?” „’k Weet niet ” „Wat is er toch met jou, jongen? Narigheden op school? Met de vrienden? Vertel 't Vader eens? ’ Het wordt dik en raar in Toms keel. Zie je, als Vader zó praat dan zou je alles, alles kunnen vertellen. Zijn hoofd zakt dieper een vuurrode kleur kruipt tot z’n oren. „Tommy?” Maar dan schiet het weer door Toms hoofd, dat ’t geméén was, op school dat ze tóch niks om hem geven.... Vader zal Meneer Verwey gelijk geven tóch en als Vader alles weet van ’t geknoei met de regels en ’t feest voor Meneer nee, nee, dat mag Vader niet weten. Tom blijft naar den grond turen, als hij zegt: „Heus niks, Vader, heus niks.” „Wil je ’t Vader niet vertellen, Tom?” „D’r is toch niks? Heus niet.” „Waarom ben je dan zo balorig, jongeman? Dat moet veranderen, hoor.” Vaders stem klinkt nu streng. Er valt niet mee te spotten, als Vader zó is. „Ja Vader,” belooft Tom benepen. „Als er wat is, dan kun je er met Vader altijd over pra- Vader schudt zijn hoofd. Hij kijkt bedroefd voor zich uit. Het doet hem echt verdriet, dat Tom zo ondeugend is, en niet luisteren wil. Hij stapt naar boven, naar het kleine kamertje, waar Tom zijn huiswerk maakt. Daar gaat hij bij Tom aan de tafel zitten, en kijkt hem eens aan. ten, dat weet je wel. Maar als er niets is, dat je hindert, moet je je behoorlijk gedragen, begrepen? Ik wil van jou geen kuren ondervinden, dan blijven wij geen vrienden, vent.” Geen vrienden! Nu Vader óók al niet.... „Hoe staat ’t met je huiswerk?” „Goed, Vader.” Dat is tenminste eerlijk denkt Tom. „Nou, als je flink opschiet, mag je straks nog ’n paar boodschappen voor me doen maar eerst je werk goed af, hoor!” „Ja, Vader!” Tom glanst op. Fijn, nog even uit! „Eigenlijk heb je geen beloning verdiend,” zegt Vader, terwijl hij opstaat, „maar ik vertrouw er op, dat ’t veranderen zal, met jou, want je weet wel, Tom, ’t zijn niet alleen Vader en Moeder, die je daarmee verdriet doet.” Tom kleurt donker. Hij buigt diep z’n hoofd over zijn huiswerk. Zijn blijheid van zo even zakt weg. Straks, als hij naar bed gaat, zal dat moeilijke ogenblik weer komen. Dan zal hij weer op z’n knieën liggen, en maar haastig het „Onze Vader” opzeggen. Bidden overslaan durft Tom niet. Dat is al te erg maar hoe kan je bidden in je eigen woorden zoals anders, als er iets is, iets verkeerds iets, dat je verstoppen moet.... O, je kan jezelf wel inpraten, dat ’t onrechtvaardigheid geweest is van Meneer dat ’t geméén gegaan is maar als je bidt, wordt dat opeens heel anders. Dan voel je wèl schuld dan helpt praten niet meer Stil maakt Tom zijn huiswerk af. „Ik zal wel anders worden,” belooft hij zichzelf, „ik zal Marleentje en Loesje niet meer plagen.... ik zal ” Zo praat Tom in zichzelf over dat nare gevoel héén. Dat gevoel, alsof er toch iets i5.... Als hij beneden komt, knikt Mam hem toe. „Flink gewerkt?” „Dank u, Mam en Vader, waar moet ik nou heen?” „O ja, twee karweitjes, jongeman. Een brief naar Meneer Klasen brengen je weet wel, inde Gertsenstraat, en even naar Spaan op ’t Groenewegje met een van mijn bruine schoenen. Er is een bovennaad losgesprongen, en ik wil ’m morgen weer aan. Vraag maar, of je er op wachten kunt.” „Hij staat inde keuken, Tom mie.” Maar Tom drinkt met een vuurrood hoofd zijn kopje leeg. Wat zegt Vader daar? Naar Spaan? Naar ’t huis van dat gemene joch, dien Toontje? Dat dóét-ie niet! Dat dóét-ie niet! „Ikke,” begint Tom, „ik heb eigenlijk zo’n slaap, Mam.” O, wat staat hij te hakkelen. „Wat is dat nou?” Vader keert zich naar Tom toe. „Begin je nou wéér met kunsten? Jij doet die boodschappen, en daarmee afgelopen!” „Och Vader, misschien is hij heus te moe,” zegt Mam zachtjes. „Wat een dwaasheid!” Vader kent zijn oudsten zoon precies. „Tom zal bang zijn voor een paar boodschappen! Wat mankeert hem? Dat is niets dan dwarsigheid vooruit, jongetje, jas aan en er vandoor!” Tom durft niets meer te zeggen. Stilletjes schuift hij de gang in trekt zijn jas aan plant z’n alpino schuin op z’n ene oor. Vader wéét het wel Vader ziet ’t altijd, als je maar wat verzint en nou moet-ie naar dien naarling z’n huis. Op straat slentert Tom. „Vlug terug, hoor, en niet in slaap vallen onderweg!” heeft Vader gezegd. Niet ééns boos! „Ja Vader.” Tom knikt een beetje verlegen. Zie je, als Vader en Mam nou zo lief zijn.... dan.... Mam geeft hem een kopje thee. Maar Tom slentert. Eerst naar de Gertsenstraat ziezo, de brief is op zijn plaats. Maarde weg naar Toontjes huis, hóé langzaam je ook loopt, is toch kort. Je bent er zó Tom bijt zijn tanden op elkaar. Daar komt-ie nou als een zoet jongetje met ’n schoen van z’n pappie anbellen bij dat joch, die.... die.... Misschien ziet-ie ’m niet! Misschien ligt ’t kleine jongetje al in z’n bedje.... moeders lieve kindje met ’n doekje om z’n halsje voor de k0u.... Tom krijgt plezier in z’n eigen fantasie. Jö, als-ie Toontje nou es zag in z’n hansop met ’n wollen mutsje op z’n hoofd en een kruik.... wat zouen ze ’m dan fijn kunnen krijgen, op school! Schuin tegenover de lantaarn, juist inde bocht, staat de schoenmakerij. Ze hebben ’t zeker druk, want ’t licht schijnt door de schuine latjes van de luiken naar buiten. Er wordt nog geklopt inde werkplaats. Gek, in Toms keel klopt het bijna op de maat méé. Wat ’n gek gevoel is dat.... pu, hij is niks bang voor Toontje! Nog voor geen hele klas vól Toontjes. Hij heeft ’m toch lekker op z’n kop gegeven, toen dien middag. Fijn! Laat ’m es opkomen, dan krijgt-ie wéér.,.. Tom stapt onverschillig ’t hekje in, de handen in z’n zakken, den schoen onder z’n arm geklemd. Eén hand komt traag tevoorschijn om de deur open te doen. Dan staat-ie in het duistere gangetje. Door de half-open keukendeur valt een streep licht. Die wordt ineens breder het licht schijnt door de hele gang. Juffrouw Spaan tuurt in ’t donker. „Ik kom voor den schoenmaker,” zegt Tom, en z’n stem klinkt raar, zo schorrig. „Met ’n schoen van m’n Vader.” „Nou, ’t is nog stevig vóór acht, ga maar naar binnen!” roept Juffrouw Spaan terug. „Daar kan je best effen op wachten, hoor,” knikt Spaan, en schuift den schoen op de naaimachine. Dan zoekt hij een spoel bruin garen. De beide knechts werken kalm door. Ze doen net, of Tom niet bestaat. Tom wiebelt van z’n ene been op z’n andere. Lekker, Toontje ziet er niks van, dat-ie hier is. Lekker.... Maar tegelijk gaat de deur achter hem open en sluipt Toontje naar binnen. Tom ziet hem pas, als-ie al bij z’n Vader staat. Z’n mond springt open van kwaadheid. Maar gauw kijkt-ie een anderen kant uit. Niks laten merken, niet kijken naar dat flauwe kleine joch. Dieper duwen Toms handen in zijn zakken. De naaimachine snort de naald wipt op en neer. De ene knecht snijdt een hak bij, de andere poetst de randen vaneen nieuwe zool. Daar kijkt Tom strak naar. Hij hoort Toontje snuiven. Op z’n kousen is-ie binnen geslopen, die stiekemerd De naad is weer aangestikt. Spaan knipt de draadjes af, bekijkt zijn werk eens. „Vader,” zegt Toontje dan ineens met een langzame, huilerige stem, „da’s nou die jongen, die me zo geslagen heeft, en meneer heb ’m van me afgetrokken, ik had niks gedaan De schoen van Paps zakt tot op het schootsvel. Spaan kijkt op, naar Tom. Zijn vriendelijke gezicht staat nu donker. „Zó, jongeheer, ben jij dat fraais, ’n Onschuldige jongen, die kleiner is dan jij, aframmelen omdat je zelf straf En Tom stapt de lichte werkplaats binnen. Daar zit Toontjes Vader met twee knechts. Ze werken om het hardst. Spaan legt zijn hamer en pennetjes even neer, als hij Tom ziet. „Wel, jongeheer, wat is er van je dienst?” Tom zegt zijn boodschap gelukkig, Toontje is nergens te zien. hebt, hè? Dat weet jouw Vader niet! Da’s een eerlijke man. Nou, maar jij valt me tegen, hoor! ’n Schande voor je ouwers ben je ” De beide knechts hebben hun werk neergelegd, en Toontje.... die staat met een geniepigen lach op z’n gezicht achter z’n Vader. Het bloed vliegt heet naar Toms gezicht. Doodstil staat hij, bij alles wat Spaan zegt. Maar dan keert-ie zich ineens met een ruk om. „Gemenerd! Gemenerd!” schreeuwt hij in ’t wilde wTeg en hij smijt de deur achter zich dicht. Botsend stommelt hij het nauwe, donkere gangetje uit, de straat op. Hij rent het Groenewegje af, hij rènt, rènt.... Hij loopt tot hij niet meer kan, tot hij helemaal buiten adem is. Het snikt en schokt in hem geméén geméén is ’t allemaal en Toontje die lelijke klikspaan nou heeft -ie 10l nou heeft-ie pret en morgen op 5ch001.... „Waar is Vaders schoen?” vraagt Mam hem dadelijk, als hij thuiskomt. „’k Weet niet.” Nors schokt Tom z’n schouder. „Ik kon ’r niet op wachten, zei-ie.” „Hè!” Vader kijkt op z’n horloge. „Je bent wel wat èrg lang weggebleven. Waar heb je gezeten?” „Niks, langzaam gelopen.” „Niks wie?” „Niks Vader,” zegt Tom gedwee. „Nacht Vader.” „Wat een dwaasheid, dat Spaan dien naad niet even aanstikken kon,” hoort hij Vader nog mopperen, als hij al op de trap loopt. „De jongeheer heb den schoen vergeten,” zegt hij beleefd. „Asjeblieft, Mevrouw, dag Mevrouw.” Nee, nü begrijpt Mam er helemaal niks meer van. Ze vertelt verbaasd het geval aan Vader. Die is verdiept in de avondkrant. Hij is een beetje knorrig, omdat Tom zo lastig wordt, ’n Echte vlegel „Hij zal gespeeld hebben onderweg,” zegt hij, zonder op te zien. Zit T niet een jongen van Spaan in zijn klas?” „Hé ja, dat geloof ik wel, maar daar heeft Tom niets mee 0p.... ” „Vervelend, dat-ie er om draait,” zegt Vader. Beiden kijken ze bezorgd. En Tom, boven in bed, vecht tegen z’n tranen, die hij flauw vindt. Den volgenden morgen, na schooltijd, beraadslagen de vriendjes, wat er gedaan moet worden. Er is heel wat om over te praten. Daar heb je eerst het feest van Meneer Yerwey, dat al dichter bij komt. Gert is nu aangewezen als klasse-aanvoerder, en Meneer Meerman heeft ernstig met hem gepraat. „Ik wil niet, dat het feest van Meneer Yerwey er onder lijden zal,” heeft hij gezegd, „en ik verwacht van jou, dat je eerlijk proberen zult Meneer Joosting te helpen. Het is heel jammer dat ’t zo gelopen is met Tom van den Berg, maar je begrijpt wel, dat we zulke jongens niet gebruiken kunnen.” „Mag hij dan helemaal niet meer meedoen, Meneer?” „Nee, Gert, dat gaat niet. Zolang Tom niet verandert, Beneden inde kamer zucht Mam eens. Wat er toch met Tommie aan de hand is? Zó ongehoorzaam en lastig is hij haast n00it.... Dan gaat de bel. Als Mam opendoet, staat de schoenmakersknecht op de stoep en reikt den bruinen schoen over. zal Meneer Yerwey geen voordracht van hem willen zien. Tom moet eerst leren, dat hij eerlijk moet zijn, en voor zijn fouten recht uitkomen.” Het heeft streng geklonken, en Gert durfde niets meer te zeggen. „Ik vertrouw op je, Gert,” zei Meneer ten slotte. Maar Gert heeft er geen plezier in. Tom is altijd de aanvoerder .... en om nou alles zonder hem te doen.... Kattige Willy kwam al gauw met het bericht, dat de hele feestdag niet door zou gaan. Meneer Yerwey wou het niet meer En vanmorgen kwam Meneer Joosting heel gewoon vragen, of er nu al iets bedacht was? „Hé, ik dacht.... de meisjes zeien.... ” hakkelde Gert verlegen. „Wat zeiden de meisjes?” „Dat dat ’t niet door zou gaan. „Let jij maar op hetgeen Meneer Meerman zegt, jongen. Het wordt nu tijd, hoor, doe je best.” Gert heeft het de klas rondverteld. „Bedenken jullie nou asjeblieft wat, zeg.” Maarde echte pret is er af. Ze kijken allemaal schuin naar Tom, die heel onverschillig erbij staat, de handen in z’n zakken, z’n mond gespitst, alsof hij fluit. Tom doet net of hij niks hoort, of ’t hem niks aangaat. Maar nu, na schooltijd, hangen ze landerig tegen het hek. ’t Is koud en er waait een bolderende wind, die door de kale bomen stuift. ’t Wordt winter.... je kunt al weer gaan denken aan sneeuw en schaatsen, fijn! „Ik vind er niks meer an,” verklaart Gert weer. „Nee hoor,” zegt dikke Rini ook, „wij hadden een olifant willen maken, maar Tom moet de kop zijn, anders is ’t niks 1euk....” „Ik vast niet!” roept dikke Rini. „En ik niet! Ik óók niet!” schreeuwen ze nu allemaal door mekaar. Gert weet zich geen raad. Waarom heeft Meneer nou ook juist hèm uitgekozen? Zal-ie zal-ie „’t Is allemaal gemeen gegaan,” zegt Jan weer en dichter steken ze hun hoofden bij elkaar. Een paar jongens zijn al weggelopen; de meisjes hebben samen geheimzinnigheidjes. „Laten de meisjes ’t alléén doen!” „Welja, ’n meisjesfeest, echt moppig.” „Moeten ze maar eerlijk zijn!” „’t Is tóch jammer” zegt er dan één. En zijn ze allemaal stil. Jammer, ja, dat is het. Jö, wat een fijne dag had dat kunnen worden.... herrie inde klas, -voordrachten, versiering, tractatie „Zullen we dan tóch maar.... ? begint Rini verlegen. „We móéten wel,” knikt Gert. „Ik ga lekker den helen dag fietsen,” belooft Tom dan. Kijk, nu zitten ze er weer in. Wat moet er nu toch.... ? „Ik zal wel met Meneer Joosting erover praten,” zegt Gert opeens, „als we ’t hem nou ’s vertellen.... ?” „Van die gemeenheid?” „Ssst, jö.... pas 0p....!” „Zou ’k nooit doen!” „Waarom niet? We moeten toch wat.” „Je kunt mijn pak erbij krijgen,” zegt Tom doodgewoon. „Nee, hoor, dat doen we niet, hè jonges?” „Bedenken jullie nou wat!” bedilt Gert. „’k Vind er ook niks an,” verklaart Jan, „en ik doe niet mee óók. ’t Is vals gegaan, allemaal.” „Tom heeft straf voor niks.” „Nou ja, voor niks....” Kees trekt z’n schouders op. „Maar ’t is niet eerlijk gegaan en ik doe óók niet mee.” „Ik ook niet!” schudt Dickie. „Laten we dan toch maar ” „Ikke niet!” „Ik ook niet!” „Nou misschien.” Ze roepen opgewonden door mekaar heen. Maar Gert kijkt bedrukt. Wat moet hij beginnen? Ze willen wèl en ze willen niet, en Meneer Meerman vertrouwt op hem. Dat Tom nou ook niet.... eneer Joosting heeft alles geregeld. Gert heeft hem verteld, hoe de vork inden steel M' zit, en Meneer Joosting heeft alles aangehoord. Hij begrijpt het wel een beetje. Ten slotte heeft hij alle jongens bij elkaar geroepen, Tom ook. Toen heeft hij gezegd, dat er gewerkt móést worden, en dat er geen sprake was van gemeenheid bij Meneer Meerman of Meneer Yerwey. „Tom heeft straf verdiend voor zijn onwaarheid, en de andere drie jongens moeten zich ook maar op een afstand houden. Die paar keer schoolblijven acht ik helemaal geen sterke straf. Oneerlijkheid is een kwaad, waar veel verdriet uit voortvloeit. Wat er aan voorafgegaan is doet er niet toe, maar Tom heeft straf verdiend voor zijn oneerlijkheid en daarmee basta. Dat is helemaal geen reden voor jullie, om niet mee te doen aan den feestdag. Meneer Yerwey hoeft niet gestraft, wel? En dus aan den gang!” En er is nu natuurlijk van alles gebeurd. De klas is fijn versierd en er zijn gedichten en samenspraken ingestudeerd. De meisjes zingen een feestlied och, en eigenlijk is iedereen er vol van. Alleen Tom loopt met een verveeld gezicht, en daarom hebben zijn vriendjes er ook geen plezier in. Samen zinnen ze er op, hoe ze Toontje krijgen kunnen. Want Toontje is de schuld van a11e5.... Maar het is nu aldoor koud en nat weer. Daarom mag Toontje gauw naar binnen en mag ook in ’t speelkwartier bij de kachel blijven. En na schooltijd is hij één, twee, drie verdwenen. „En toch zullen we ’m krijgen, die klikspaan, die sufferd,” beloven de vrienden elkaar. „Als eerst het feest maar voorbij is.” 6. TOCH NOG FEEST Natuurlijk, want als er weer eens narigheid door komt, zou het hele feest inde war lopen. Tom alléén er niet bij, is al erg genoeg. Nee, de jongens durven nu niet zo goed. Maar dat zeggen ze elkaar niet. Ze zitten vol branie, en scheppen tegen elkaar op, wat ze Toontje allemaal dóén zullen. Dien valsen klikspaan Voorlopig blijft het alleen maar stiekum schelden, als ze hem voorbij komen. „Klikspaan! Moederskindje! Gemenerd!” En Toontje scheldt terug. Toch klikt hij nu niet. Er is iets dat hem dwars zit. Want hij weet best, wat de oorzaak is van al die narigheid op school. Nü is ’t telaat, nu heeft hij z’n zin: Tom is niet meerde aanvoerder van de klas. Maar het doet Toontje toch geen plezier. Als Tom maar niet altijd.... Och ja, Toontje verwijt het Tom, en Tom verwijt het Toontje. Het is een nare stemming inde klas. Morgen zal het feest zijn voor Meneer Verwey. De hele klas moet na blijven, om nog eens alles te repeteeren met Meneer Joosting. Alleen Tom slentert naar buiten. Handen in z’n zakken, hoofd rechtop. Kan ’m niks schelen. Meneer Verwey is al voorbij gefietst. Hij heeft heel gewoon gezegd: „Dag Tom.” Maar Tom weet wel, hoeveel er veranderd is tussen hem en Meneer. Hoor, nu klinkt uit de klas het zingen van de meisjes. Tom wacht. Het wordt al stiller op het schoolplein. De repetitie duurt tot half zes. Waarom zou-ie wachten? Bedrukt hangt Tom tegen de stenen pilaar van het hek. Thuis heeft-ie niets verteld. Ze denken allemaal, dat-ie morgen feest heeft, maar Meneer Meerman heeft gezegd, dat hij morgen niet komen hoefde. Tenzij.... Och, Tom weet het wel. Als-ie nóu naar Meneer Meerman Hu, het is koud op straat. Er valt natte sneeuw, die de straten modderig maakt. Tom zet z’n kraag op. Wat duurt dat wachten lang. De torenklok slaat half vijf. Het wordt donker, alle kinderen zijn naar huis. Maar bij het schoolhek staat een eenzame jongen te wachten, koud en verkleumd. Tom ligt te woelen in z’n bed. Hij kan niet slapen, omdat er allerlei gedachten door z’n hoofd spoken. Hoe moet dat nu toch morgen? Thuis heeft-ie steeds méér moeten liegen en draaien. Want natuurlijk is Loesje vol van het feest. Ze heeft allerlei verhalen thuis, en Mam vraagt er Tom telkens naar. Ze vindt het vreemd, dat Tom niets te leren heeft, dat hij niets vertelt van het feest. Foei, wat is die jongen dwars, den laatsten tijd. Traag geeft Tom antwoord op wat Mam of Vader hem vragen. „’t Wordt geeneens zo’n erg feest, Loesje weet er niets van. En er zijn maar een paar jongens die wat leren. De meisjes studeren een liedje in; nou, en dan wordt er getracteerd en verder niks.” Dat is alles, wat er uit Tom te krijgen is. Loesje heeft gezeurd om haar mooiste jurk aan te mogen, en nu heeft Mam ook voor Tom z’n Zondagse pak, met een schonen schillerkraag, klaargelegd. In het donker zie je duidelijk het wit van den kraag. Tom wil er niet naar kijken.... ’t is net een grote neus zonder ogen. Een neus, die jouwerig opgetrokken i5.... toegaat, als-ie alles ’s eerlijk zegt.... dan veranderd er vast ’n heleboel. Alles eerlijk zeggen? Hoe kan dat, zonder Toontje te verklikken? Of is Toontje eigenlijk wel de schuld van alles ? Plof! keert Tom zich weer op z’n anderen kant. Wat was dat voor ’n geluid? Och, natuurlijk de wind inde takken.... De grote witte neus lijkt boe langer boe meer te krullen .... bewoog hij daar n0u.... ? Och, welnee. Morgen trekt-ie dat pak an en dien kraag, en dan.... dan.... moet-ie maar rondlopen op straat.... Weer kraakt Toms bed. Hu, ’t is benauwd onder de dekens. Een helen morgen wandelen? Dat dürft-ie niet. Geen kwartier, zulk bedriegen.. .. Dikke tranen springen uit zijn ogen. Bewoog daar nou iets bij ’t gordijn? Met een ruk zit Tom overeind.... staart met bange ogen vol tranen naar het raam. Rillend van kou kruipt-ie weer onder de dekens. Nee, nee, niet rondlopen, morgen! Wacht bij weet het. Hij zal zich ziek houen zeggen, dat- ie pijn in z’n maag heeft. Maar ineens zingt dan het kinderversje door zijn hoofd: „Niekie heeft zo’n buikpijn, Niekie is zo ziek.” Dat zingen ze voor de radio.... Snikkend duwt Tom z’n gezicht in het kussen. Nee, zó flauw, zó kinderachtig doet-ie niet nóóit.... Een hele poos snikt Tom door; ’t geeft niet, of huilen flauw is, hij weet geen raad meer.... Eindelijk, moe en rillerig, ligt hij stil. En dan wordt het langzamerhand anders in hem. Stil sluipt het berouw aan. Berouw van al z’n gedraai, van al z’n zwijgen.... daardoor kwam het allemaal.... Niet Meneer Meerman of Meneer Verwey hebben ’t gedaan, maar hijzèlf.... er verandert iets bij Tom, nu hij aldoor nadenkt. Hier, alleen in z’n bed, is Tom geen branie meer, maar een kleine jongen van twaalf jaar, die berouw beeft „Deden jullie dat wel vaker?” „Och ja, Mam, eigenlijk altijd.” En dan vertelt hij van het rosé breiwerkje van Marianneke, van z’n straf, van de regels, van het feest voor Meneer Yerwey. Mam vraagt niets meer. Ze laat Tom alles vertellen. Ook is ze niet boos, want ze hoort wel, hoeveel berouw Tom heeft. Alleen zegt ze zachtjes aan ’t eind: „En ’t bidden, Tom, dat ging zeker óók niet?” Tom schudt van néé. Mam ziet het wel, al is ’t donker. Dan zucht Tom eens diep. Hij is zo blij, dat ’t er allemaal uit is, nu. Natuurlijk praat Mam met hem. Ze praat net als Meneer Meerman, als Meneer Yerwey en Yader. Maar nü wil Tom wel luisteren. Nü voelt hij wel, wie verkeerd deed. Oneerlijkheid maakt je hele leven lelijk, dat weet Tom nu best. En over Toontje zegt Mam: „Het is moeilijk, Tom, maar je moet elkaar leren verdragen. Toontje bedoelt het vast niet zo kwaad, als jullie denken. Met z’n allen tegen één is ook oneerlijk, jongen. Jij bent een van de eersten van de klas, dus jij kunt er wel wat verandering in brengen. Dat belooft Tom óók. Hij heeft echt berouw en wil alles beloven. En een zachte, schorre stem, die niets lijkt op dat harde, brutale jongensgeluid, roept op de donkere gang: „Mam! Mam?” Dadelijk gaat beneden de huiskamerdeur open. „Ja, ik kom, lieverd! Ga gauw in bed, ’t is zo koud!” Nog nasnikkend glijdt Tom weer onder de dekens. Opeens is alles veranderd. Opeens wordt alles góéd.... In het donker, als Mam op den rand van z’n bed zit, vertelt Tom eindelijk alles. Hij begint bij die eerste regels, die ze samen gemaakt hadden, toen ’t uitkwam. En hoe moet het nu morgen gaan? Ook daar weet Mam raad op. „Als je echt berouw hebt, Tom, is ’t nog niet te laat om het ook tegen Meneer Meerman te zeggen, en tegen Meneer Verwey. Weet je wat? Ik zal Meneer Meerman nog even opbellen, en hem vragen of je morgen vóór schooltijd even bij hem mag komen. Als je aan hem dan „Wat ben ik blij, Tommie, dat je eindelijk weer bij Mam gekomen bent met je moeilijkheden.” „’t Was zo flauw.” „Om bij Mam te komen is nooit flauw, Tommie. Praat Mam soms flauw met je?” „O nee, Mam, néé.” „Dan is ’t goed. En nu weet jij wel, wat je nu nog doen moet, hè jongen? Welterusten, lieverd.” Nog een stevigen zoen, en Mam gaat naar beneden. Tom ligt stil op zijn rug. Hij hoeft nu niet meer te woelen, en de kamer ziet er heel gewoon uit. Ergens bang voor zijn? Natuurlijk niet, wat kan er nou bewegen inde kamer? Ook in Toms hart is het nu rustig. Zijn handen vouwen zich, want Tom wil God om vergeving vragen. Beneden gaat zachtjes de voordeur, dat is Mam, die naar de telefooncel gaat aan den overkant van de straat. Mam zorgt er voor nu komt alles in orde. Tom slaapt, z’n handen nog gevouwen. Zó als hij den volgenden morgen wakker wordt, weet Tom, dat er iets bizonders is. Hij voelt zich zo wonderlijk licht. Ineen wip is hij uit bed. Buiten tikkelt weer de regen neer, zwiept de wind de boomtakken heen en weer. Hu, ’t is koud.... Tom schiet vlug in zijn kousen z’n ondergoed.... en terwijl hij zich staat te wassen, denkt hij aan z’n Zondagse pak, dat hij aan moet trekken. Eventjes knijpt de angst in zijn maag. Als Meneer ’m nou ’s terugstuurt ? net zo eerlijk alles vertelt als aan mij, geloof ik vast, dat je blijven mag.” Dan geeft Mam hem een dikken zoen. Maar gelukkig, dan wéét Mam het dan hoeft-ie niet meer te draaien.... Aan ’t ontbijt is Tom stil. Verlegen eet hij, durft Mam bijna niet aanzien. Toch doet Mam heel gewoon. Vader is al weg die zal vanmiddag wel met hem praten. Wat zullen de jongens wel zeggen, als hij toch komt? Misschien stuurt Meneer Verwey ’m weg.... Hè, wat gaande minuten vanmorgen gauw voorbij! Als Loesje al kant en klaar staat om naar school te gaan, treuzelt Tom nog rond. „Tom, ga je nou mee?” „Nee ga jij maar vast. ’k Moet n0g.... eh....” Loesje is al weg. Haar schoentjes kletsen op het natte grind. „Wat moet je nu nog, Tommie?” „Och niks, Mam.” In z’n Zondagse pak voelt Tom zich vreemd-feestelijk. En toch is er voor hèm geen feest vandaag. Voor hem alleen niét.... Hij heeft wel honderdmaal gezegd, dat ’t hem niks schelen kan, niks, niks, niks.... Maar. „Tom, ga nou. Meneer Meerman wacht op je, vóór schooltijd.” Gloeiend rood kruipt naar Toms gezicht. Maar hij is niet bang, hoor, helemaal niet! Gauw schiet hij z’n jas aan dag Mam dag zusje. Tom fluit op straat, ’s Avonds, in ’t donker, kan je gemakkelijker zeggen, hoe het er binnen in je uitziet. Maar ’s morgens als het regent en koud is als je zo vlak voor Meneer staat.... Dicht bij school hoort hij opeens een fluitje. Rini en Kees komen aangehold, zwaaien met hun tas. „Kom je toch, jö?” roept Kees al inde verte. „Je mag toch niet durf je dat?” hijgt Rini. Bewonderend kijken de vrienden naar Tom. Die durft, hoor! „Ik ga ’s effen met ’m praten,” zegt Tom onverschillig familiaar, „waarom zou-ie me er niet in laten?” En ferm stapt hij het schoolplein over. De torenklok wijst drie minuten vóór negen. Da’s op ’t nippertje! Op het schoolplein kijken heel wat verwonderde ogen Tom na. ledereen weet het nu wel, dat Tom van den Berg niet op het feest mocht komen en daar hèb je ’m! Ja, Tom lóópt ferm, maar binnen in hem is het niet zo ferm. Gek is dat, zelf de schooldeur open te doen, en de lege hal in te stappen. Gauw nou, anders is ’t negen uur Hóór ze es joelen op de speelplaats ’t is een echte feeststemming! Langs de open deur van het gymnastieklokaal gaat Tom. Daarbinnen is het versierd met lange slingers en vlaggetjes.... Meneer Joosting loopt er rond met Gert en Dickie en Roeltje er is nog van alles te doen, eerde hele stroom binnenkomt. Toms keel schiet vol daar had hij nou kunnen staan.... Dan klopt hij aan de deur van het kamertje. » Ja!” Het is een kleine, verlegen jongen, die voor Meneer Meerman staat. „Meneer.... ikke.... ik. „Wel, Tom?” „Ik kom ik wou heus Meneer, het spijt me erg van i r r 99 toen.... Tom, vuurrood tot achter z’n oren, hakkelt het eruit. Tom houdt zich groot voor de vrienden. „Pü!” doet hij, „waarom zou ik niét komen?” „Jö, als d’r herrie k0mt....” Kees kijkt bedenkelijk. „Meneer Meerman laat je er vast niet in!” weet Rini, „hoe durf je?” Hij durft niet op te zien, als het stil blijft. Maar dan voelt hij opeens een sterke hand op zijn schouder. „Ik geloof dat wij eens rustig praten moeten, Tom! Door jouw koppigheid zijn er verkeerde dingen gebeurd op school. En ik ben blij, dat je nu eindelijk een andere houding aanneemt, want jongen, jij hebt jezelf heel wat narigheid bezorgd! Heb je werkelijk berouw van je onverschilligheid ?” Tom kijkt op. Hij ziet Meneers vriendelijke ogen. Die staan nu net als op dien morgen, toen.... „Heus, Meneer!” betuigt Tom eerlijk. „Dat is goed, jongen, dat is de eerste stap op den goeien weg. Het is nu tijd om te beginnen, en jij blijft méé feestvieren, nietwaar?” „Alstublieft, Meneer!” „Best, ga dan maar inde gang, tot de anderen komen, we gaan eerst allemaal naar het gymnastieklokaal.” „Ja Meneer. Maar —eh zou Meneer Verwey.... ?” „Ik zal het hem zeggen, en vanmiddag moet je met hem ook maar eens praten. Ja jongen, het is een harde les voor je, maar uit koppigheid kunnen de ergste dingen voortvloeien, dat zal je nog dikwijls zien, als je groter wordt.” Later, in het gymnastieklokaal, staat Tom trots tussen de jongens van zijn klas. Allemaal weten ze het nu, dat hij toch mee mag doen! En Meneer Yerwey heeft hem óók al gezien. Niks heeft-ie gezegd De meisjes hebben gesmoesd en de jongens gegluurd maar Tom, in z’n Zondagse pak, staat fier op zijn plaats.... Nu wordt alles weer goed! et feest is voorbij en de gewone schooldagen beginnen weer. Het is eigenlijk ongewoon, dat ze nu niet meer H na behoeven te blijven voor de een of andere repetitie, en dat er nu helemaal geen geheimzinnige besprekingen meer zijn. Tom heeft toch plezier gehad, gisteren. De jongens, en ook de meisjes uit de klas, vonden het fijn, dat hij erbij was, en Tom voelde zich niet meer zo apart. Of Meneer Yerwey gevierd werd! Bloemen en cadeautjes kreeg hij, nog meer dan op den fijnsten verjaardag. Wel tién keer hebben ze „lang zal-ie leven!” gezongen. Nou, en ’n tractatie als ze gehad hebben! Je had thuis bijna geen trek meer in eten.... zo goed was ’t op school! „Moesten we eiken dag zo hebben!” zeiden de meisjes. Maarde jongens hielden zich groot. „Eiken dag! Zou ’k geeneens lusten!” Tom heeft dapper meegedaan je merkte ’t niet eens zo erg, dat hij er eigenlijk niet bij hoorde. Maar een moeilijk ogenblik was het, toen Meneer Yerwey Gert bedankte voor zijn flinke hulp. Meneer Joosting prees hem ook nog eens en Gert kleurde van verlegenheid. „Zo gaat het altijd,” plaagde Meneer Joosting toen, „op straat en inde klas drukte schoppen en kijk hij nü eens zijn! Kom, draai je maar eens om, Gert, dan ztdlen de jongens voor jou ook eens „Lang zal-ie leven” zingen!” Meteen was het uit met Gerts verlegenheid. Hij stond dwaas de maat te slaan en gezichten te trekken voor de klas, die hem lachend en schreeuwend toezong. Zie je, tóén had Tom het toch even te kwaad. Natuurlijk zong hij mee maar het was een rare, dunne stem, die er uit zijn keel kwam. Daar had hij nou kunnen staan.... 7. TOEN ’T UITKWAM.... Met de spelletjes had-ie gewoon meegedaan en bij de verloting zelfs de laatste flikken gewonnen. En nu is het allemaal weer voorbij. Meneer Verwey is weer ernstig hij vertelt Vaderlandse geschiedenis. Het is stil inde klas. Als je die puntjes rosé serpentine aan die ene lamp niet zag, zou je niet kunnen geloven, dat het hier gisteren zo’n feestwas. Meneer Verwey doet gewoon tegen Tom, maar niet meer zo kort als de laatste weken. Marianneke is jarig, ze mag tracteren, als ’t vertellen uit is. Nu lijkt het toch nog een beetje feestachtig. Het wordt tenminste dadelijk weer luidruchtig inde klas, als Marianneke met haar zak rondgaat. Dickie trekt Mieps van Klaveren aan haar korte krullen. Hij heeft er stilletjes een potlood in gedraaid. De meisjes giegelen de jongens stompen mekaar of knoeien op de bank. Toontje hoest, hij is verkouden geworden in het gymnastieklokaal, waar het tochtte omdat de deur zo dikwijls open moest. Nu snoept hij dropjes, z’n mondhoeken zijn er bruin van. Maar je moet niet denken, dat hij er één van weggeeft. Hij heeft gevraagd aan Meneer, of hij dropjes eten mocht voor z’n verkoudheid. Dan mag het altijd. Willy heeft lief gevraagd, of het èrg is maar toen loontje jti knikte en haar geen enkel dropje gaf, heeft ze hem niet meer aangekeken, en tegen al haar vriendinnen gesmoesd, dat ze Toontje een echt flauw, kleinzerig jochie vindt. En de meisjes lachen er stilletjes om. „Kom jongens, kalm!” roept Meneer Verwey, en hij tikt met de lange platte liniaal op de voorste bank. „Marianneke, nu op je plaats. Er is vandaag geen feest meer, jongedame, ook al ben jij jarig!” De meisjes kunnen niet rustig zijn. De meesten mogen „Rekenboeken op tafel! Schriften op de punt van de bank!” zegt Meneer Yerwey. „Meisjes, nou opletten asjeblieft, hè? Anders....” Dan gaat de deur open, en Meneer Meerman stapt naar binnen. Ineens is er geen één meer, die draait of praat. Als een voorbeeldige klas zittende jongens en meisjes, hun armen over elkaar. Meneer Yerwey legt zijn liniaal neer. Hij knikt tegen Meneer Meerman, hij weet wel, wat die doen komt. „Ik kom eens even praten met uw klas, Meneer Yerwey.” „Gaat uw gang, Meneer!” Meneer Meerman komt voor de klas staan. Hij steunt zijn handen op de voorste bank, waar Toos en Riekje zitten. Zijn knokkels zijn wit en je kan den groten lichtblauwen steen van zijn zegelring niet meer zien. Onderzoekend gaan zijn ogen over de klas, en alle gezichten staan een beetje verschrikt. Alleen Tom begrijpt, wat er nu gaat gebeuren. „Meisjes en jongens,” klinkt het streng, „ik heb maar één vraag te doen. En ik verwacht daarop onmiddellijk een eerlijk antwoord.” De strenge ogen gaan van het ene gezicht naar het andere. „Een eerlijk antwoord en dadelijk! Anders stuur ik de schuldige drie weken van school!” Doodstil is het inde klas het lijkt wel, of er zelfs niemand ademhaalt. En dan klinkt het hard en strak: „Wie heeft het breiwerk van Marianneke bedorven?” Nieuwe schrik gaat er door de klas in spanning kijken ze naar de sterke ogen van Meneer Meerman. vanavond bij Marianneke komen spelen fijn, vrij van huiswerk! Ze gaan ’t straks in optocht aan Meneer Meerman vragen. Die ogen., die door je héén zien., die alles wéten.. . Dan, opeens, breekt een gesnik los. Hoesterig gehuil Alle hoofden draaien zich 0m.... naar Toontje. „Ah....” suist het door de klas. Tom zit roerloos alsof hij het niet begrijpt zijn mond is droog van de spanning hè, die ogen.... Wie huilt daar zo? Toont je....! Een jongen, die huilt inde klas „Toon, kom hier voor de klas!” O, wat commandeert Meneer! Dan is het héél erg.,.. Snuffelend, snikkend, schuifelt Toontje tussen de banken door, staat dan huilend, de vuisten in z’n ogen wrijvend, voor Meneer Meerman. „Wat heb jij te vertellen?” Maar Toontje, hoesterig, kan niets uitbrengen. De klas is één en al verbazing. Met open mond kijken ze toe, naar wat nü gebeuren gaat.... Tom is er bijna stijf van. Zou Toontje zou Toontje....? Hij durft het zich nog niet in te denken. „Kom, schei uit met dat gehuil. Hoest eens even uit en vertel me, wat je te zeggen hebt. En nu gauw een beetje, het is geen spelletje!” Van schrik om die boze woorden slikt Toontje zijn hoest en zijn tranen in. Hij wiebelt heen en weer, friemelt aan z’n trui.... „Nou, hoor ik nog iets?” „Ik —eh— ’t was heus ’n ongelukje, Meneer ” „Lieg nou asjeblieft niet, hè?” Dan begint Toontje gierend te huilen. „Ze zijn altijd gemeen tegen mij!” schreeuwt hij, z’n vuisten voor z’n gezicht. „Altijd plagen ze me, en Tom Tom moet altijd voorop geméén zijn ze vals —!” Meneer Meerman weet nu genoeg. Hij slaat geen acht op het gejammer van Toontje. „Juist. Dus jij hebt het breiwerk vuil gemaakt, om je te Meteen, nog eer er een storm kan opsteken inde klas, begint Meneer Meerman weer te spreken. „Tom, een gedeelte van jouw straf is dus onverdiend geweest, wat het breiwerk betreft. En ik ben er blij om, dat dié laffe daad jouw werk niet was. Jij had al genoeg verkeerde dingen gedaan. En door je verregaande koppigheid heb je voor jezelf en voor je klassegenootjes heel wat bedorven. Het feest van Meneer Verwey is er bijna door inde war gestuurd. Natuurlijk blijft het geknoei met die regels even erg, of je ze verdiend had, of niet. Maar daarvoor heb je nou genoeg straf gehad, en we zullen er niet verder over praten. Maar omdat de hele klas gemoeid is inde gevolgen van jouw koppigheid, wil ik je ten aanhore van die hele klas hier nog eens ernstig op wijzen. Als je meent onrechtvaardig beoordeeld te worden, is er altijd recht te krijgen, door er eerlijk en open over te spreken. Maar door je koppigheid heb je jezelf ineen geheel verkeerd licht gesteld, zoowel bij mij als bij Meneer Yerwey. Laat dit een les voor je geweest zijn, jongen. Denken jullie er allemaal aan, meisjes en jongens: recht door zee gaan, dat is de beste en de enige weg.” Dan gaat Meneer Meerman heen, en dadelijk als de deur dichtgevallen is, zit er geen meisje of jongen meer recht inde bank, staat er geen mond meer stil.... Meneer Yerwey zoekt iets in zijn lessenaar, en laat het maar even begaan. Zó is er toch geen aandacht voor de wreken op de andere jongens? Ga naar mijn kamer.” rekenles. Dan slaat hij weer met de liniaal op de bank. „Recht zitten, en zwijgen. Wie daar geen zin in heeft, mag om twaalf uur een poosje nablijven. Rietje, wil jij de schriften eens ophalen? We beginnen de sommen van paragraaf negen te bespreken. Dickie, kom jij eens voor het bord, jongen. Som één.” Niemand fluistert of draait onder de rekenles. Het is al over halftwaalf.... en nü na te moeten blijven, zou al te erg zijn! Tom let maar half op, al houdt hij zijn ogen ook strak op het bord gevestigd. Hij vóélt zich ze gluren allemaal naar hem.... Nóg begrijpt hij niet, hoe het allemaal gegaan is. Hij heeft zo stellig aan ’n ongelukje geloofd al wist-ie er ook niks meer van. Maar Meneer Meerman dacht er anders over! Wat had dié gauw de waarheid er uit! Dan voelt Tom zich weer nijdig worden. Toontje, dat gemene joch _ expres heeft-ie ’t gedaan expres, om hèm erin te laten lopen! Hoe kan je zó gemeen zijn? Tom windt zich op. Weer voelt hij alle narigheid, die er uit voortgekomen is. Dat heeft Toontje m allemaal bezorgd.... maar nóu zal-ie hem nou zal-ie hem.... Er wordt geklopt. Een meisje uit de zesde klas vraagt: „Meneer Yerwey, of Tom van den Berg om twaalf uur direct bij Meneer Meerman komt!” „Dank je wel, Rie,” knikt Meneer. „Tom, heb je ’t gehoord?” „Ja Meneer!” Toontje' komt niet meer terug. Telkens dwalen de ogen van de meisjes en jongens naar Tom en naar de deur ze hopen allemaal dat Toontje toch nog komen zal. Erg veel aandacht voor de les is er niet.... Gelukkig gaat eindelijk de bel en ineen wip zijnde Dan zegt hij ernstig: „Eerbiedig, meisjes en jongens. Niet alleen je ogen dicht en aan andere dingen denken, maar werkelijk eerbiedig, want we gaan tot God spreken.” Alle hoofden buigen zich.... Maar na ’t Amen breekt ’t rumoer los. Tom schiet de klas uit. Z’n hart klopt fel het bonst in zijn keel. Hij duwt en wringt zich tussen de joelende klassen door, die zich verdringen bij de kapstokken. Wat komt hij dikwijls in het kamertje tegenwoordig! Zou Toontje al weg zijn? Maar Toontje zit er nog, als Tom binnenkomt. Hij laat zijn handen tussen z’n knieën schommelen en huilt niet meer. Zijn gezicht is rood gevlekt. Meneer Meerman zit te schrijven een brief. Nu kijkt hij op, wenkt Tom, ook te gaan zitten, en schrijft dan eerst den brief af. Tom kijkt strak vóór zich. Hier in dit kamertje durf je nooit iets. Stel je voor, dat hij nou ’s op Toontje, dien laffen klikspaan, aanvloog stel je v00r.... Meneer Meerman schroeft zijn vulpen dicht en steekt den brief ineen enveloppe. Een tweede brief ligt al klaar. Tom begrijpt het al ze krijgen allebei ’n brief mee.... „Tom, Toontje heeft alles eerlijk bekend. Hij heeft met zijn vuile schoen het werk bedorven, omdat hij jaloers was op jou. Jij bent nu eenmaal een beetje de aanvoerder van de klasse, en je laat je misschien er wel een beetje teveel op voorstaan. Dat moet je niet doen, jongen, want niet iedereen vindt dat aardig. Dat Toontje jaloers was op jou, komt ook wel een beetje daardoor, boeken verdwenen de handen samen Meneer Yerwey heeft heimelijk eventjes pret om die voorbeeldige klas. dat jullie hem altijd links laten liggen. Is dat aardig en eerlijk?” „Meneer, hij klikt zo!” zegt Tom dan, hij kan het niet langer voor zich houden. „Ja, Toontje klikt. En dat is een lelijke karaktertrek, dat weet hij nu wel. We zullen daarom hopen, dat Tom zijn koppigheid en zijn eerzucht varen laat, en Toontje zijn jaloezie en zijn klikken. Eerlijke jongens doen niets, dat verklikt kan worden, Tom. ’n Ondeugende streek kan ik velen, maar geen lelijke dingen, waarmee je mekaar benadeelt. Dus Tom, en jij ook, Toon, hiermee is deze zaak uit de wereld. Natuurlijk heeft Toon straf verdiend, en die krijgt hij ook vast en zeker. Maar onder mekaar geen haat en nijd meer erover. Doen jullie allebei je best, elkaar wat beter te velen. Jullie weten wel, hoe de Heere Jezus hierover gesproken heeft. Elkaar goed verdragen is een van de grootste geboden. Met boosheid in je hart kan je niet eerlijk bidden, dat weten jullie wel en hoe moeten we ons dagelijks werk doen, hoe moeten we gehoorzaam en goed zijn, wanneer we niet bidden kunnen? Denken jullie daar eens over, allebei. En nu vlug naar buiten.” Ineen wip is Tom de gang door naar Toontje kijkt hij niet om. Ze wachten op hem gauw dus! Er gaat een gejuich op, als Tom de deur uitkomt. Opgewonden springen de jongens en meisjes op hem toe. Wat een kinderen zijn er nog op het schoolplein! De een heeft het aan den ander verteld en ze willen nu allemaal Tom en Toontje zien. Tom doet onverschillig. Hij steekt zijn neus inden wind, en zegt: „Eindelijk hebben ze dan ’s uitgevonden dat ’t gemeen 199 was! „Echt gemeen was ’t!” „Nóu, dat met die handwerkles!” Kattige Willy roept boven alles uit: „Ik dacht altijd wel, dat hij ’t gedaan had. Net wat voor zo’n geniepig joch!” „Had ’t dan gezegd!” vindt Kees. „Pu!” doet Willy beledigd. „Ga je mee,, Marianneke?” Maar Marianneke kan nog niet scheiden, ’t Gaat immers allemaal over haar breiwerk? Dat breiwerk is allang weer schoon het is alweer vergeten. Haar pop draagt het snoezige jurkje al een hele poos maar ze is toch blij, dat het nu uitgekomen is, dat Tom ’t niet gedaan heeft. Als ze hem weer es tegenkomt, zal ze ’t hem zeggen. Nü niet! Nu durft ze niks te zeggen Tom lijkt zo groot en ze zijn allemaal goed op ’m nóu! Tom hangt een lang verhaal op van allerlei, wat er in het kamertje bij Meneer gebeurd is. Dat Toontje vreselijk gehuild had en Meneer Meerman met grote stappen op en neer liep door het kamertje, toen hij, lom, binnenkwam. Dat Toontje zo raar zat te wiebelen, nèt, of ie.... op z’n broek had gekregen.... en dat Meneer Meerman vreselijk had opgespeeld, en Toontje een dikken brief voor z’n Vader meegegeven. Natuurlijk fantaseert Tom er zo ’t een en ander bij. Dat van die broek bijvoorbeeld. Hij weet ’t natuurlijk niet zéker.... dat zegt hij ook nog eens. Maarde jongens en meisjes vinden het juist móói. Geen „Wat zei-ie?” „Was Toontje er nog?” „Waar is die gebleven? We zullen ’m wel es eventjes!” „Heeft-ie straf, Tom? Wat zei Meneer dan toch?” „Hij heeft een brief mee naar huis gekregen,” vertelt Tom gewillig, en hij voelt stilletjes, of z’n eigen brief nog veilig tussen zijn blouse zit.... „’n Brief voor z’n Vader? Fijn! Lekker! Net goed! joelen ze opgewonden. straf is hard genoeg voor Toontje, en Tom is de held in de klas! „We zullen hem wel eens krijgen!” beloven de jongens elkaar. Ze kijken strijdlustig het schoolplein rond, maar Toontje is nergens meer te zien. „’t Was allemaal jaloezie van hem,” betuigt Tom nog eens. Dat klinkt goed, vindt hij. Jaloers op hèm.... hij betekent dan ook heel wat inde klas.... Over hetgeen Meneer Meerman het laatste zei, spreekt Tom nog maar niet. Hij vindt het wel leuk, dat ze allemaal zo kwaad op Toontje zijn. Net goed! Net wat dat joch verdient! Later zal-ie ’t wel es zeggen Ze doen immers toch, wat hij wil? e spelen weer bij Jan op zolder. Een fijne wigwam ■ hebben ze gemaakt ineen donkeren hoek. Dat heeft z den helen middag geduurd, en nu de wigwam klaar is, opgebouwd vaneen staaldraadmatras, drie fauteuils en een wasrek als dak, met oude gordijnen keurig afgedekt, nu hebben ze eigenlijk geen zin meer, om Indiaantje te spelen. Jopie, een zusje van Jan, komt zeuren door het trapgat. Ze hebben haar beloofd, dat zij straks, met twee poppen, ontvoerd mag worden. Dan is zij de blanke koningin met haar twee jonge prinsesjes. Maar het bouwen van de wigwam duurt Jopie veel te lang. „Zijn jullie nou klaar? Mag ik nou komen?” „Geen meisjes hier, hoor! Vooruit, schiet op!” bedisselt Jan al. „Maar jullie zeien zé1f....” Jopie huilt haast. „Ga nou maar weg, Jopie. We gaan niet meer spelen, ’t Is al veel te laat.” „Hèèè. „Vooruit, hoor! Ik doe het luik dicht!” waarschuwt Kees, en hij laat het al een beetje zakken. „Néé, néé!” gilt Jopie, en ze verdwijnt met haar kinderen. Boven haar klapt het zolderluik dicht. Dikke Rini sleept er twee oude voetkussens bovenop. „Ziezo, geen meisjesgezeur!” Voor de wigwam gaan ze op den zolder zitten, maar het is koud op zolder. Daarom kruipen ze er maar met hun allen in, dan voel je dat niet zo. De tent is eigenlijk wel wat klein voor zes flinke jongens, want Gert en Dickie zijn er vanmiddag ook bij. Maar als je zo opgepropt zit, heb je ’t ook niet koud. De electrische lamp schijnt een beetje door de rode gor- 8. EEN WIGWAM, SNEEUW, EN.... dijnen heen, en geeft een geheimzinnig licht inde wigwam. Na een heleboel geduw en gescharrel, waarbij de wigwam nogal eens gevaar liep, in te storten, zitten ze eindelijk allemaal. En het is Rini, die dan over Toontje begint. Vier dagen is Toontje na de herrie op school thuis geweest. Ze dachten eerst allemaal, dat hij weggestuurd was, maar ’s middags kwam een knecht van Spaan zeggen, dat Toontje zó verkouden was, dat hij in bed moest blijven. Toos had het gehoord, en ’t was eigenlijk een teleurstelling inde klas. Niemand dacht eraan, hoe lelijk ’t is, een ander zoveel kwaads toe te wensen. Vanmorgen is Toontje voor ’t eerst weer teruggekomen, maar om twaalf uur was hij weg, eer je er erg in had. „We moeten hem ’s een fijnen hak zetten,” stelt Gert voor. „Niet met z’n allen tegen een!” vindt Jan, „da’s gemeen!” Tom kleurt. Het is maar goed, dat niemand het zien kan. Wat zei Meneer Meerman? Niet met z’n allen tegen cén jongen geen wonder, dat hij dan een hekel aan jullie krijgt! Tom is stil. Hij hoort de andere jongens praten over Toontje. Ze schreeuwen door elkaar heen en worden hoe langer hoe opgewondener. De gekste straffen bedenken ze, en ze verslikken zich van ’t lachen. Meneer Meerman weet er eigenlijk niets van, denkt Tom. Hij zegt nou wel, dat we goed tegen Toontje moeten zijn, maar hij weet niet half, hoe gemeen hij is. Dat zegt hij eindelijk hardop. En het is net, of Tom er sterker van wordt, nu de andere jongens het óók zo vinden. Dat andere gevoel, net alsof Meneer gelijk heeft, praat Tom weg. Nee, ze zijn het er allemaal over eens, Toontje móét maar eens voelen, hoe laf hij is! Maar ze weten wel dat het niet meevalt, om hem te pakken te krijgen. Eiken morgen als ze op school komen, is Toontje al binnen, en zo gaat het ’s middags ook. Hem na schooltijd opwachten en aframmelen? „Jö, laten we dat maar niet doen! Hij klikt tóch weer, dat mispunt.” Schelden is gemakkelijk, en daar in dat donkere hoekje op den zolder bij Jan worden heel wat lelijke woorden gezegd, die voor Toontje bestemd zijn. Het is maar goed, dat niemand ’t hoort, denkt Tom. Tegen elkaar op gaat het. Wie weet het mooiste? Of eigenlijk het lelijkste. „Ja! Maar wat?” „Laten we z’n hele bank volkladden!” „Ja, en dan zelf straf oplopen, nee, hoor!” „Laten we hem dan morgenmiddag na school ergens opwachten en hem aframmelen!” »Hè ja!” Hè, wat durven ze, daar in dat donkere hoekje! En ze spreken af, dat ze Toontje wel ’s fijn zullen krijgen, ook, al mag hij altijd vroeg in school, omdat-ie zo’n flauw moederskindje is „Fijn gespeeld?” vraagt Mam, als Tom thuiskomt. „Ja Mam!” zegt Tom, en hij voelt zijn wangen warm worden. Hij heeft alles thuis verteld. Ook, dat Toontje ’t gedaan had. En Mam heeft ’t zelfde gezegd als Meneer: „jullie moeten dien jongen ook niet zo achteruitstellen denk eens aan, dat je het zélf was!” „O, maar ik klik niet, Mam!” „En wat doe jij wèl?” „Ikke? Alle jongens zijn goed op mij!” „En ben jij daar niet hoogmoedig op, Tom?” Toen heeft Tom niets meer gezegd. Hè, Mam zegt altijd zulke dingen, die je veel liever niet hoort. Ze blijven aldoor in je hoofd hangen en ze komen er uit, juist als je ze niet gebruiken kunt. Tom hangt wat rond inde keuken. „Huiswerk af?” „Ja Mam, vanmiddag al.” Dan vertelt hij vaneen streek, die Gert uitgehaald heeft. Zeep gekrast op een winkelruit ’n oud kunstje, maar toch bleven er mensen staan, totdat de drogist naar buiten kwam. „Jullie zijn me toch rakkers! Zeg Tom, is Toontje Spaan alweer op school?” „Eh.... ja, Mam! Vanmorgen weer!” „Zo en gaat ’t nu wat beter inde klas? Jij doet er toch je best voor?” Ineens heeft Tom erg zijn zakdoek nodig, die inden zak van zijn jekker zit. Half inde gang roept hij nog: „Ja Mam! N’tuurlijk, Mam!” Och, Tom wil wel anders, maar tegen Toontje kan hij „’t Sneeuwt! ’t Sneeuwt!” „Fijn, hè?” hoort hij Vader terugroepen, „kom er maar gauw uit.” Dat hoeft Vader niet te zeggen, want ineen wip is Toms pyjama uit, schiet-ie z’n onderkleren aan, z’n kousen brrr, wat is dat water ijskoud. Vast nog kouer dan de sneeuw. Onder ’t wassen bedenkt Tom, dat hij zijn slee van den zolder gaat halen. Nee maar zeg, zó’n pak sneeuw, dat is in jaren niet gebeurd. ’t Zal wel weer gauw wegsmelten, maar ’t is toch fijn. Vandaag zullen ze er pret mee hebben.... reken maar. Lang vóór ’t ontbijt is Tom al buiten. Handen vol sneeuw graait hij bij elkaar, bombardeert er Loesjes raam mee. Bibberend heeft Loesje even tussen de gordijnen door naar buiten gegluurd. Ze is nog klein en een beetje bang voor de kou. Maar Mam haalt haar beneden bij de kachel, daar mag ze zich aankleden, en straks brengt Paps haar op de fiets naar school. Door de sneeuw is dat niet fijn? En terwijl Loesje zich lekker bij den haard aankleedt, mikt Tom den enen sneeuwbal na den anderen op het niet aardig zijn. Vast niet... .en dat hoeft ook niet. Alle jongens zeggen het. Als Tom ’s avonds bidt, denkt hij opeens aan die scheldpartij, met al die lelijke woorden.... Niemand heeft dat gehoord, behalve Eén.... Dan schaamt Tom zich. Nou doet-ie t nooit, nóóit meer.... Maarde jongens.... ze doen ’t allemaal.... hij wil geen moederskindje zijn, hoor néé.... Twee dagen later, als Tom ’s morgens wakker wordt, is het vreemd-licht in zijn kamertje. Zo helder ineen wip is hij uit bed, trekt de gordijnen opzij hoera! Sneeuw! Nu al sneeuw, en ’t is pas drie December! Hij voelt de kou niet, smijt zijn deur open en schreeuwt over de gang: raam van haar kamertje, en begrijpt maar niet, dat de gordijnen niet opengaan. Eindelijk is de pret er een beetje af. De sneeuw is los en droog, je kan er geen mooie ballen van maken. Ook ligt het niet zo dik als het wel lijkt. Met gloeiende oren en tintelende handen komt hij binnen en Loesje, in haar warmste trui achter een heerlijk kopje thee, lacht hem fijn uit. „Ik dacht, dat je nog sliep!” „Lekker! ’k Ben allang klaar!” Mam heeft Marleentje ook al aangekleed, en Vader komt juist beneden. „Waarom bent U nou niet éérder beneden gekomen? Hadden we fijn effen kunnen gooien.” „Eet dan maar gauw, misschien dat er nog tijd overblijft.” Dat hoeft Vader geen tweemaal te zeggen. Tom kan haast niet blijven zitten. Ineen wip zijn z’n drie boterhammen verdwenen. „Toe nou, Vader, komt U nou?” „Die jongens zijn net mal, zo gauw ze sneeuw zien,” knort Vader. „’t Is nog geen half negen, wat wil je toch?” „Maar ik moet heel vroeg naar schóól, Vader.” „O juist, meneer. Mag ik mijn thee nog Opdrinken? Zo, vooruit dan maar.” „Tom, je jas aan!” roept Moeder nog. Maar Tom is al weg. Ha, dat wordt me een sneeuwgevecht. Die Vader kan het, hoor. Hup-hei! Dié was raak! Hela, daar wrijft Vader hem in.... Tom proest. En als hij de sneeuw uit z’n ogen geveegd heeft, is Vader al veilig binnen. De torenklok slaat half negen. Fijn vroeg! „Mam, mag ik naar school?” roept hij door het raam. Mam knikt. Én Tom holt weg. Je kunt al glijden op de karresporen. Fijn, ’t begint weer te sneeuwen, hele fijne vlokjes. Maar hard! Zouden de andere jongens er ook al zijn? Daar glijden ze al; wat een lange baan! „Héééé!” gilt Tom. Ze zwaaien tegen hem wel, op Rini na zijn ze er allemaal al! Die dikzak kan natuurlijk zo gauw niet. Is-ie dan tóch nog laat? Pats, daar ligt zijn tas op den stapel tegen het schoolhek en rrrts! daar glijdt Tom al mee. De lange baan „doet” ’t al, en terug begint ’t er ook al op te lijken. Een eind verder beginnen de meisjes. „Een jongejuffrouwenbaantje!” schreeuwt Jan. Maar meteen wrijft één van de „jongejuffrouwen” hem eens flink in. „O—o—aa!” schreeuwt Jan nu. Dat is het sein voor een wilde stoeipartij. Ze worden hoe langer hoe doller schreeuwen en gillen lopen mekaar na.... En dan opeens, roept een meisjesstem, hoog en luid. „Hééé! Moet je hèm zien!” Even staakt het wilde spel. En allemaal zien ze Toontje, huiverig ineen grote, witte wollen sjaal en ’n dikke ijsmuts. Alleen z’n neus komt even te zien „Zullen we ’m, jongens?” schreeuwt Tom. Hij is door ’t dolle heen fijn, nóu mógen ze ’m krijgen Een hele troep jongens stuift Toontje tegemoet glijdend en struikelend bereiken ze hem.... „Maar je jas aan, deugniet, ’t Is veel te koud.” „Wacht maar, Vader, ik krijg U ook nog wel es,” belooft Tom, als hij, z’n jas half aan, zijn tas komt halen. „Mij insmeren en dan vluchten, hè? Nee hoor, dat gaat niet. „Brrr genade,” doet Vader. Toontje wil ’t op een lopen zetten, maar in zijn haast glijdt hij uit, valt.... Drie, vier, vijf jongens boven op hem. Ha, handen vol sneeuw zijn klaar om Toontje eens flink te wassen. „Hier, moederskindje! Hier zo, hierzo!” Schreeuwend graaien ze om zich heen naar nieuwe sneeuw, wrijven ’t hem onder de dikke das in z’n warmen hals.... flauwerd bangerd hiér! Toontje vecht en spartelt hij slaat met armen en benen, maar ze houden niet op. Jongens en meisjes dansen en springen om het groepje heen.... hitsen ze aan.... Schaterend en proestend rollen de jongens eindelijk uit elkaar. Ze rollen inde sneeuw en blijven liggen om uit te lachen. Maar plof, daar komt er een op je rug en nu krijg je er zélf van langs. En het wilde dolle begint opnieuw. Stilletjes achter de bomen, sluipt Toontje naar het schoolhek. Verfomfaaid, z’n das in z’n handen, z’n gezicht paars en rood, z’n haar doornat.... en dikke tranen springen uit z’n ogen tevoorschijn. Ze hebben hem goed geraakt, de jongens. De sneeuw propt nog tussen zijn kraag, siepelt in koude waterdruppels langs z’n borst en z’n rug Hu dat is koud.... koud.... Eer hij de deur bereikt krijgt-ie nog vier, vijf sneeuwballen tegen z’n oren. Het laatste, schoongeveegde eindje begint-ie te hollen rukt de deur open eindelijk staat-ie dan inde gang. De sneeuw, nog plakkend aan z’n zolen, doet hem telkens bijna uitglijden. Rillend hangt-ie z’n jas op, z’n muts, z’n handschoenen en z’n das. Naar de kachel. Gauw naar de kachel. Buiten joelen en juichen de andere schoolkinderen. Meneer Joosting komt aan en krijgt de volle laag. Maar hij geeft terug, hoor. Links en rechts wrijft hij handenvol sneeuw inde gloeiende gezichten .... Meneer Meerman kijkt door het raam van zijn kamertje de pret eens aan. En hij belt tien minuten te laat. Och, er is niet eiken dag sneeuw en dan nog wel zo vroeg in ’t jaar. Dat belooft een wintertje te zullen worden, hoor. Als de jongens en meisjes met veel lawaai de klas binnenkomen, staat Toontje kleumend bij de verwarming. Z’n baar is nog nat en het plakt zo akelig, dat nattige ondergoed De ramen staan nog open, dat voel je, als je hals vochtig i5.... Meneer Verwey slaat ze met een klap dicht, roept dan streng over het rumoer heen: „Op je plaats nu allemaal! En rustig, hoor, straks is er weer sneeuwpret, nu opletten!” Nog stilletjes proestend gluren ze naar Toontje. Nee maar, zeg! Heeft dié er even van langs gehad? Net lekker! Tom voelt zich tevreden. Ziezo dat was eens goed raak nou heeft-ie een portie beet! Inde ogen van de jongens tintelt nog de pret. Diep in Stijf houdt-ie zich in z’n vochtige kleren, probeert met z’n handschoenen aan de sneeuw weg te slaan van z’n truiboord.... maar het gaat niet. hun hart weten ze wel, dat het met Toontje wat erg ruw toegegaan is dat ze de sneeuw dik in z’n hals geduwd hebben nou ja ’n sneeuwbal is geen pak slaag, hoor! Toontje heeft wel iets verdiend en was ’t even fijn! et is maar goed, dat ze een beetje mochten genieten van de sneeuw, want vóór ’t speelkwartier is de H' grijze lucht al uiteengedreven, kijkt het winterzonnetje eens naar beneden.... Och hé, en dan gaat het dooien. Ja hoor, er komen overal op de daken zwarte plekken.... en als om twaalf uur de school uitgaat, is het één grote modderpoel op straat. De glijbaan is bruinig en vies.... maar tóch proberen ze ’t er nog eens op. Jammer, je komt dadelijk al op de stenen; nee, er is niets meer aan te doen. Ze gooien elkaar met de laatste witte sneeuw, die bij de bomen of hekken nog ligt, maar het wordt dadelijk een hard kluitje in je hand en ’t doet pijn, als je dat tegen je oren krijgt. Nog, als ze naar huis lopen, elkaar duwend en uitglijdend, hebben ze pret om Toontje. Zo zuur als dat joch den helen morgen gekeken heeft. „Is-ie al weg?” „Nóu, hij stóóf gewoon. Hij gaat uithuiltjes doen bij z’n mammie arme ventje.” Jouwend maken ze er pret over.... Tom vertelt thuis van de pret, die ze gehad hebben, maar dat met Toontje verzwijgt hij. En waarom eigenlijk? denkt hij dan. ’t Was toch maar een sneeuwbal ze hebben er allemaal van langs gehad ’n spelletje.... Maar diep in zijn hart weet Tom wel, dat het met Toontje géén spelletje geweest is, maar ’n afstraffing met z’n allen tegen één.... Och, onzin! denkt hij dan en haalt z’n schouders op. Sneeuw, daar moet elke jongen tegen kunnen. Heeft hij er zélf soms niet van langs gehad? N0u.... z’n oren gloeiden. Mam lacht om al die vrolijke verhalen. Loesje is stilletjes 9. WIE KON DAT DENKEN? blij dat er geen sneeuw meer is een klein beetje gooien is wel leuk, maarde jongens zijn zo wild nee hoor, Loesje is blij, dat zij op haar parmantige kaplaarzen door de modder naar school kan stappen. „Meisjes zijn flauw,” vindt Tom. „Echt flauw!” Maar Mam knikt Loesje toe. „Laat jij Tom maar praten, hoor.” ’s Middags is Toontje al vroeg op school, zó vroeg, dat niemand hem heeft zien komen. Maar hij is er, als ze binnen stormen. „Hij ziet ’r nog bleek van,” giegelen de meisjes, en de jongens stoten elkaar weer aan met heimelijke pret. Maar dan, onder de schrijfles, gebeurt er iets vreemds. Toontje wordt verboden, telkens weer. Hij let niet op ondeT de rekenles, en Meneer Yerwey heeft al eens gevraagd: „Waarom zit jij zo te suffen, Toontje? Ben je niet goed?” „Jawel Meneer.” „Nou, opletten dan, hoor anders zit er straf op.” En nu onder het schrijven, is hij alweer tweemaal ver- boden. Nu vergeet hij weer den nieuwen regel te beginnen „Toontje,” roept Meneer dan hard door de klas, „wat scheelt jou toch, jongen? Kom eens hier ” Maar in plaats van te komen, zakt Toontje opzij Henkie, die naast hem zit, schreeuwt, omdat hij zo’n stoot krijgt.... maar Toontje glijdt onder de bank.... Ineens is de hele klas overeind. Ze dringen om de bank heen.... twee Een paar meisjes huilen van schrik.... de jongens, nieuwsgierig, roepen tegen elkaar willen méésjorren. „Op je plaatsen allemaal!” commandeert Meneer dan streng. „Wie niet dadelijk stil is, krijgt dubbel straf!” Of dat helpt! Ja, maar voor een ogenblik. Toontje hangt nu weer inde bank hij doet z’n ogen open. „Gaat het, jongen?” vraagt Meneer. Dan stuurt hij een meisje weg om Meneer Meerman te roepen. Tien minuten later is Toontje met een taxi thuis gebracht. De klas blijft rumoerig. Nee maar, zó iets op school! En dan met Toontje eigenlijk niks an! Flauwgevallen, zei Meneer, jó, en wat zag-ie bleek. Om vier uur staan de monden niet stil. De een heeft dit gezien, de ander dat. Henkie is het middelpunt. Telkens wéér vertelt hij, hoe Toontje tegen hem aan viel jö.... zo’n bons me hele pen schoot uit en ’n klad maar meneer heeft er niks van gezegd, h00r.... welnee. „Zou-ie nou ziek zijn?” „Welnee, jö, hij ’s geschrokken van de kou!” „Nee hoor, hij ’s vast ziek. Flauwvallen, da’s èrg mijn zusje is óók ’5....” „Nou, en ik heb es een man gezien ” „Och stil jö, jij zegt maar wat zagen jullie dat-ie later ’n reuze kleur had?” „Echt wat voor zo’n moederskindje, flauw te vallen.” Dan jouwen ze weer. „Hij was bang voor de kou,” joelen ze. „’t Kwam zeker van z’n lekkere pak sneeuw, vanmorgen,” roept er dan een. En allemaal hebben ze pret. Nu heeft Tom wéér een mooi verhaal te vertellen, als hij thuis komt. En als Mam bedenkelijk kijkt en meelijdend zegt: „Die arme jongen, hij is zeker ziek,” vindt Tom dat niets meisjes helpen Meneer, om Toontje op te trekken ach, wat ziet hij bleek! leuk. Hij is weer een echte branie, handen in z’n zakken, kuif omhoog. „Waarom nou ’n arme jongen? ’n Flauwerd is-ie. Meisjes vallen flauw, maar jongens....” „Ik zal je eens vertellen hoe ik erover denk, Tommie. Een jongen die flauw valt, doet dat heus niet om interessant te zijn, zoals jullie dat denken. Hij heeft zich vast erg ziek gevoeld en ik vind het wat flink, dat hij toch nog op school gekomen is. Ik ken ze wel anders, jongetje. „O nou ” doet Tom. Kijk, daarop weet hij niet veel te zeggen, want hij herinnert zich nog best dien keer, toen hij ’n heel klein beetje verkouden was, maar met dat fijne boek bést ’n dagje ziek wou zijn juist op zo’n naren regendag.... en opeens stond daar de dokter voor z’n bed, die hem ’n pak op z’n broek aanbood. En om tien uur kwam Tom op school. Nee, dat was lang geen pretje. Zo leerde je één, twee, drie je schoolpijntjes af, hoor. Yindt Mam dat nou zo flink van Toontje? Ph dat flauwe jochie flink! Moest Mam maar ’s wéten, wat ’n moederskindje dat is. Maar aan Loesje doet Tom een heel verhaal, hoe griezelig ’t wel was, en hoe bleek Toontje was, en dat-ie gewoon tussen de bank zakte, met z’n hoofd tegen de zitting En Loesje vindt het niks leuk. Als ze den volgenden morgen op school komen, blijft Toontjes bank leeg. Nog eventjes wordt er over gepraat, maar dan heeft Dickie een enig machinetje bij zich, dat echt draait, als je ’t een duwtje geeft, gemaakt van z’n mecano. Alle jongens bekijken het en dan is het leuke machinetje gauw stuk. Een helen tijd zoeken ze in ’t speelkwartier naar een gevallen moertje.... en niemand denkt meer aan Toontje. Gert heeft een sinaasappel gehad en van de schil rare Buiten regent de laatste sneeuwmodder weg. De kachel brandt fijn ’t is echt winter. Geen blad zie je meer aan de bomen, hoor, denk dat maar niet. ’s Middags is Tom laat. Hijgend stuift hij de klas binnen de bel ging al, toen hij nog inde Dwarsstraat liep. „We gaan juist beginnen,” zegt Meneer Yerwey, „ga maar dadelijk zitten.” Hoe buiten adem Tom ook is, en hoe of t haasten hem nog in z’n bol bonst, toch merkt-ie meteen, dat er iets „is”. ledereen zit zo keurig met de handen gevouwen Tom doet de zijne ook gauw samen. Er is iets inde strakke ogen en het ernstige gezicht van Meneer Verwey. Met zijn ogen houdt hij de hele klas vast.... Dan bidt hij. Zijn stem klinkt boven alle gebogen hoofden met een ongewonen ernstigen klank. „ en vergeef ons alles, wat we weer verkeerd deden. Het was weer zoveel, bleere. Leer ons toch bedenken, dat Gij alles ziet ook onze onbedachtzaamheid, die even verkeerd is als ongehoorzaamheid ” Na ’t „Amen” blijft het ademloos stil inde klas. Want de ogen van Meneer zijn nu open en houden weer alle blikken gevangen. Eindelijk spreekt Meneer. „Meisjes en jongens, er is hier iets heel, heel ergs gebeurd.” „Ah ” suist het langs de rijen. grote tanden gesneden. Als hij die in zijn mond doet en grijnst, gillen de meisjes van de pret. De jongens vinden dat natuurlijk prachtig en trekken de raarste gezichten.... Gauw, gauw deukt elke jongen, elk meisje na maar er is niemand, die het begrijpt. „Het is zó erg, dat ik het haast niet durf te zeggen.” Toms handen knijpen dicht, naast hem op de bank. Meneer kijkt hèm aan.... hèm.... Wéér bonst het in z’n bol wat is er toch gebeurd.... ? „Gisteren hebben een paar jongens uit deze klas Toontje Spaan met sneeuw gewassen ja, als ’t daar maar bij gebleven was. Maar het is zó wild toegegaan, dat hij heel wat sneeuw tussen zijn kleeren gekregen heeft. Daarom heeft hij kou gevat en nu is hij heel erg ziek.” Het is zó stil inde klas zó stil.... In Toms oren suist het.... zijn hele hoofd gloeit gloeit Hij hoort bijna niet meer, wat Meneer verder zegt Toontje, heel erg ziek o, maar dat heeft hij gedaan.... hij.... „Die jongens komen voor de klas!” Nog even blijft het stil. Dan gestommel.... Kees is de eerste, die uit de bank schuift, met ’n vuurrood hoofd Daar is Jan Dickie Gert en daar is Tom ook. Dikke Rini, die er toch bij hoort, heeft z’n ene been al buiten de bank, als hij opeens bedenkt, dat-ie dezen keer niet meegedaan heeft. Dan zit hij weer recht maar ’t liefst was hij ook voor de klas gekomen.... hij hoort er toch bij net zo goed Henkie Das en Wim Verhoek zijnde laatsten. Met rode gezichten boven hun truien staan ze naast elkaar. Dan telt Meneer Verwey hardop: „Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven.” En nóg eens, heel langzaam: „Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven.” Ze begrijpen het wel. Dieper zakken hun hoofden neer. Kees, Dickie en Henkie wrijven in hun ogen. De anderen trekken een benauwd gezicht. Tom voelt zijn eigen ogen vreemd stijf worden, hij zou er ook wel in willen wrijven het klopt en hamert in zijn hoofd „Ja, nü kijken jullie sip —om de gevolgen! Maar hoeveel plezier hadden jullie gisteren? Heeft er toen één van jullie bedacht, hoe oneerlijk, hoe wreed jullie deden? ledereen weet wel, hoe je de volle laag kunt krijgen, als één jongen of meisje je te pakken krijgt en wie heeft bedacht, hoe erg het is, als zeven tegelijk je door de sneeuw rollen en je volproppen met dat natte, koue goedje? Dat was geen spel meer!” Er is niet een van die zeven helden, die antwoord durft geven. „Gaan jullie alle zeven naar Meneer Meerman, en vertel hem maar. hoe het gebeurd is!” Schoorvoetend gaan ze de deur door, de gang op. Ze hebben helemaal geen praatjes zo slolfen ze de gang door het slist hard over den granieten v10er.... Uit de tweede klas klinkt tafelsdreunen. De eerste klas zingt een ijsliedje „het sneeuwt, het sneeuwt ” Zeven grote jongens gaan stilletjes door de hoge, verlaten gang. Nooit zal Tom dat halfuurtje vergeten. Meneer Meerman zet ze op een rijtje tegen den muur kijkt ze cén voor één aan. Dan zegt hij: „Tom, nog altijd de aanvoerder?” Tom wiebelt heen en weer. „Komaan, geef eens antwoord?” Zeven jongens tegen één Meneer hoeft niets meer te zeggen.... „Komaan, dat was flink dat was eerlijk! Zeven tegen / / 9» een. „Eh ja Meneer.” „En vond je die afstraffing zó nodig?” Tom schudt van nee knikt van ja.... hij weet niet, wat hij zeggen moet. „’t Was ’t was maar een sneeuwbal hakkelt hij dan. Maar Meneer Meerman weet het goede antwoord, dat heel diep in Toms hart spreekt. „Dit was geen spel, geen pret, Tom. Dit was ’n wraakneming een straf voor Toontje Spaan!” En dan praat Meneer Meerman met hen. Hij is niet kwaad, hij geeft niet een pak strafwerk op hij zegt: „Jongens, ik kan ’t me zo goed begrijpen.” Wat is dat nou? Begrijpen? Daarvan zien ze op zeven paar verlegen ogen kijken naar die rustige, grijze ogen van Meneer Meerman. Hij leunt z’n elleboog op een plank van de boekenkast, kijkt neer op die hele rij jongens. J o „Ja,” zegt hij dan weer, en z’n stem is nog zachter, „ik kan het me begrijpen. Die jongen, die jullie zo dwars zat die alles voor Tom bedorven had die niet eens erg veel straf kreeg altijd ’n streepje vóór heeft door naar binnen te mogen die jongen, die klikt en gemeen i5....” In spanning blijft Tom hem aanzien. Wat is dat nou? Meneer begrijpt het écht helemaal écht! Maar.... maar.... het is verkeerd geweest, hij weet ’t zéker. „Ja, Meneer!” zegt Gert en een paar anderen knikken. „Zo is het gegaan. En nou met die sneeuw kon je hem eens lekker krijgen, hè Tom?” Tom knikt hij kan niet anders, nu Meneer hem zo sterk aanziet. „En toen heb je gezegd: hier, Toontje, neem een handvol sneeuw, een sneeuwbal, nietwaar? en laten we eens fijn op mekaar losstormen! Dat wa5....” Toms hoofd zakt weer neer. „Dat vras de rechte weg, nietwaar?” „J-ja Meneer ” Dat heeft-ie immers aldoor gedacht? Ook, nadat Toontje niet goed werd inde klas? „Weet jij nog, wat we hier besproken hebben in ’t kamertje, Toon en jij en ik?” Weer knikt Tom. „Vertel het de andere jongens dan eens, want dat heb je vast niet eerder gedaan.” Maar Tom zegt helemaal niets. „Dan zal ik ’t zelf maar doen. We spraken er over, dat Toon Spaan onaardig inde klas is, omdat hij door jullie wordt voorbijgezien. Hij geldt niet mee inde klas, en dat is een afschuwelijk gevoel voor een jongen. Tom heeft het een heel klein beetje gevoeld, toen hij niet mee mocht doen aan het feest van Meneer Yerwey. Maar voor Toon is het heel wat erger en het is eiken dag weer opnieuw. Hij heeft alle jongens tegen zich denk je dat eens in! Geen enkele vriend niemand die hem aardig vindt. Heus, jullie vinden hèm gemeen en laf en wat al meer, maar hij vindt jullie vast en zeker even onaardig. Ten slotte zijn jullie allemaal heel gewone, kleine jongens. Allemaal preéies hetzelfde. Góéd op den een, kwaad op den ander. Zo zijn jongens. Dat Toontje onaardig kan zijn, heeft hij bewezen, maar hebben jullie dat niet evenzo gedaan? Want wie van jullie durft nu nog te zeggen, dat het spelwas, met die sneeuw?” Nee, dat durft niemand. Meneer Meerman kijkt het hele rijtje langs. Dan zegt hij: „Zo, dat is tenminste eerlijk. Natuurlijk hebben jullie niet bedoeld, om hem zo erg ziek te maken, maar alleen om hem eens flink te „krijgen”. Fiks die koue sneeuw in z’n kraag, en hem ’s flink hardhandig aangepakt hij moest ’t nu maar eens lekker voelen, hè? Ruw waren jullie dus, en onbedachtzaam. Geen één van jullie heeft op dat moment de oneerlijkheid gevoeld van met z’n zevenen tegen één, en geen één van jullie hééft bedacht, dat het winter is, en dat Toontje niet zo gezond is Heel stil staan ze, alle zeven. O, ze begrijpen het nu wel! Het was onbedachtzaam! Het was héél erg.... „Ook die onaardigheid inde klas is onbedachtzaamheid, je kunt elkaar tot lelijke dingen brengen daardoor. Denken jullie daar eens heel goed over, jongens. Ik hoop zo, dat dit een ernstige les voor jullie geweest is. Ten slotte is het niet alleen Vader of Moeder of Meneer op school, die gehoorzaamheid en verdraagzaamheid van jullie vraagt. De Heere Jezus Zelf was het voorbeeld van goedheid en trouw en liefde. Wie Hem navolgen wil, wie later als Zijn kind bij Hem inden hemel komen wil, moet al heel jong beginnen Zijn geboden te houden. Als je daaraan denkt, wordt alles zoveel mooier. Dan zie je niet meer op dien naren jongen, maar dan leeft je hart voor den Heiland, die Zelf alle, alle ongehoorzame kinderen liefheeft, en ze helpen wil als je maar vraagt naar Hem en als je zelf je best maar doet ” O, zo stilletjes sluipen zeven jongens door de gang naar hun klas terug. Heel goed opletten kunnen ze niet. Maar het lijkt wel, of Meneer Yerwey dat dezen keer niet merkt. als jullie, en dat die sneeuw hem wel eens verkouden kon maken. Wat het gevolg is van die onbedachtzaamheid, hebben jullie helemaal niet bedoeld. Natuurlijk niet, want Toon is heel, heel erg ziek. Hij heeft longontsteking gekregen en ligt in bed met hoge koorts. Zijn moeder is zo vreselijk verdrietig, vooral, nu ze weet, hoe het kwam. In zijn koorts was Toon erg angstig en riep van alles over dat voorval inde sneeuw. Jongens, jongens, wat hebben jullie veel goed te maken! 10. ALS JE MAAR JE BEST DOET , Tommie!” Dat zegt Mam, als Tom, hakkelend en vuurrood, „O haar het heel erge verteld heeft. Eerlijk vertelt hij alles, wat Meneer Meerman gezegd heeft. Dan praat Mam lang met hem. Ze vindt het precies, zoals Meneer het zei. En het moet ook allemaal aan Vader verteld worden. Dat is moeilijk, want Vader is zo streng.... Hij luistert aandachtig vraagt niets onderdehand, ook niet, als Tom telkens weer in zijn woorden verward raakt. Vader is er stil van. Je kan zien, dat het hem verdriet doet. Hij geeft Tom geen straf, maar zegt: „Ik dacht dat jij mijn grote, eerlijke vriend was!” Zie je, dat is érger dan straf. In bed huilt Tom, grote Tom, een beetje. Dan glijdt hij op den grond, schiet in z’n pantoffels, en loopt de trap af. Even z’n armen om Vaders hals.... „Vader, heus, nóu wordt ’t anders nóu zal ’k mijn best d0en....” Dan is het verdriet weg uit Vaders ogen. Als een kleine jongen zit Tom op zijn knie, Vaders sterken arm lekker warm om hem heen. „Da’s best, vent,” zegt Vader, „maar we zullen er allebei goed aan denken, hoe vreselijk moeilijk het is. Dit allemaal weer goed maken kan niet. Je kunt alleen maar van voren af aan beginnen. Niet alles opeens. Je hoeft niet dikke vrienden met Toontje Spaan te worden. Zie je, als je je best maar doet, om verdraagzaam te zijn, dan kom je ’n heel eind.” „Ik ga eens even naar de familie Spaan,” zegt Mam. „We moeten er toch eens even overpraten.” Dan durft Tom niets meer te zeggen. Op z’n koude kamertje knielt hij eerst nog voor zijn bed. „Lieve Heer,” bidt hij zachtjes, „helpt U me toch laat ik toch niet meer zo gemeen zijn en maakt U dat Toontje niet meer klikt en dat hij beter wordt, o, alstublieft, laat hem weer beter worden! En vergeef het ons van die sneeuw.... ” Rillend van de kou kruipt hij dan diep onder z’n warme dekens. Den volgenden morgen op school zegt Meneer Yerwey: „Er is bericht gekomen, dat Toontje nog heel erg ziek is.” Dan bidt hij ook voor Toontje. Het is muisstil inde klas ze voelen wel, hoe erg het is. De jongens hebben helemaal geen praatjes. Ze zeggen alleen: „We hebben tóch geen straf gekregen ” Daar begrijpen de anderen niks van. Komen dié er eventjes gemakkelijk af? Maarde jongens komen er juist niét gemakkelijk af. Want strafregels of lesjes zijn zó gemaakt, maar het gevoel, dat Toontje ziek is door hèn, dat is véél erger.... Na drie dagen gaat het gelukkig beter. Tom weet het ’t eerste, want Mam is telkens gaan horen. Zij en de andere Moeders hebben met Juffrouw Spaan gepraat en gezegd, dat de jongens er zo’n berouw van hebben. Tom schaamt zich. Yader knikt ernstig. En Tom voelt heel diep, dat het voor Vader en Mam haast nog ’t allerergste is. Een jongen te hebben, die meehelpt, een ander ziek te maken Schuw kijkt hij toe, hoe Mam zich aankleedt, ’t Is al bijna negen uur, en buiten waait die koude wind weer hard. Dat Mam nou dat nare heeft gedaan, dat, wat-ie zelf nooit zou durven.... O, ze zien nu wel in, hoe laf ze waren, met z’n allen tegen één, en dan nog oneerlijk.... Het is stil en ongewoon inde klas, totdat het bericht komt, dat het beter gaat met Toontje. Tom holt weer naar school, en daar vertelt hij het rap aan de jongens. Dan is het weer anders inde klas. Je hoort ze weer lachen ze missen weer ’s een beurt Gert loopt strafwerk op voor spelen met knikkers en Marianneke voor omkijken en lachen. Maar ’t is net, of dat strafwerk iets feestelijks is. ’t Is weer gewóón op school. Er moet iets moeilijks gebeuren. Meneer Meerman komt inde klas, en zegt, dat alle zeven jongens om de beurt naar Toontjes huis moeten gaan, om te vragen, hoe het gaat. Eiken middag om vier uur één. Die vertelt het dan den volgenden morgen aan Meneer. Tom weet wel, wie het éérste aan de beurt is natuurlijk de aanvoerder.... Traag slentert hij over het Groenewegje. ’t Is net, of de weg korter is dan anders.... en hij denkt aan dien avond, toen hij Vaders schoenen ging wegbrengen. Toen speelde Spaan op! Tom duikt in zijn kraag. Nóu krijgt-ie er vast van langs.... maar ’t kan ’m niks schelen! Natuurlijk zegt Tom weer: „’t Kan me niks schelen!” Dat leer je zo een, twee, drie niet af. Maar als hij aanbelt, bonst het raar in z’n keel. Wat zullen ze wel zeggen ? Weer is het juffrouw Spaan, die opendoet. Als ze dien En dan voelt-ie ineens een hand op zijn hoofd. „Ben jij Tom? Ben jij die jongen.... ?” Dieper buigt Toms hoofd. Zou ze ’m een draai om z’n oren geven ? Maar.... wat is dat nou ? Die hand op z’n hoofd wordt jongen ziet staan, worden haar ogen boos. Tom slaat de zijne neer, en hij stottert maar wat: „Juffrouw ikke voor 5ch001.... ik kom eh hoe ’t met.... eh....” ineens Mam’s hand die streelt over z’n haar. „Jongen Tom wat had je bijna iets vreselijks gedaan. Toontje is zó ziek geweest we waren zo bang, dat hij niet meer beter werd zal je nooit meer zo wild zijn? Je hele leven lang had je er verdriet van kunnen hebben.... ” Langzaam loopt Tom naar huis. Hij is er helemaal stil van. Daar had-ie nooit over gedacht, dat Toontjes Moeder nèt zo zijn zou als Mam helemaal niet boos en streng maar ’n echte Moeder, net als Mam.... Wéér schaamt Tom zich voor z’n lelijke gedachten. Vlug gaande dagen voorbij, ’t Wordt repetitie, rapport. ... kerstvacantie. Tot aan de vacantie toe gaan ze eiken dag horen, hoe ’t met Toontje is. Ze mogen nooit bij hem, vragen ’t even aan de deur. Maar soms krijgen ze ’n koekje.... En na de vacantie, op vier Januari, staat daar, als ze de klas binnenkomen, Toontje bij de verwarming. Even is het vreemd de klas weer met Toontje erbij. „Hé dag!” zeggen ze „ben je weer beter?” Toontje knikt. Hij zegt niks. Dan schuiven ze allemaal de bank in. ’t Is weer als vroeger, alle plaatsen bezet. Natuurlijk is Toontje niet opeens inden vriendenkring opgenomen. Dat kan niet. Als je maar je best doet.... Daar komt bet op aan. INHOUD Blz. 1. Toontje is de schuld van alles ... 7 2. Een rosé draad en een modderschoen 17 3. Wie heeft het gedaan.... ? . . . .28 4. De aanvoerder van de klas .... 37 5. ’t Is allemaal geméén 47 6. Toch nog feest .58 7. Toen ’t uitkwam 68 8. Een wigwam, sneeuw, en 78 9. Wie kon dat denken 88 10. Als je maar je best doet 99