ZELFSTANDIGHEID EN LEIDING BOUWSTUK VAN Br.*. Dr. A. H. HAENTJENS JUNI 1935 Bouwstuk van Br.*. Dr. A. H. HAENTJENS Opgeleverd in de A.'. L.\ Ad Lucem et Pacem in het O.*, van Haarlem op .17 Juni 1935. A.-. M.\ Z.-. W.\ Bbr.*. Aan het einde van ons werkjaar gekomen en den arbeid in onze Loge overziende, vraag ik Uwe aandacht niet voor een extract uit de opgeleverde bouwstukken, maar voor de beschouwing van datgene, wat m.i. het op den voorgrond tredende kenmerk van deze bouwstukken is geweest. Voor mij laat het karakteristieke van onzen arbeid in dit jaar, zich samenvatten in een thema, en het is dit thema dat ik thans met [J wil bespreken. Ik noem het: Zelfstandigheid en Leiding. Aan de bespreking laat ik twee citaten voorafgaan, één van Hegel en één van Br.-. Dr Rombouts. Duidelijkshalve geef ik ze volledig. De bedoeling daarvan moge aan het eind van mijn bouwstuk blijken. Dat van Hegei. is overgenomen uit zijn werk „De Staat" en luidt als volgt; De zedelijkheid is de innerlijke substantie van den staat en de substantialiteit van de zedelijkheid zelf is de religie. De religie is het bewustzijn der absolute waarheid. Datgene wat als recht en gerechtigheid, als plicht en wet gelden moet, moet als waar gelden in de wereld en het kan slechts in zooverre als waar gelden, als het deel heeft aan de absolute waarheid, daaraan is gesubsumeerd en daaruit volgt. Opdat echter het waarachtige zedelijke het gevolg der religie zal zijn, is noodig, dat de religie den waren inhoud hebbe, d.i. dat in haar de Godsidee de ware is, dat alzoo de religie is het zelfbewustzijn Gods. Religie is het eeuwige zelfbewustzijn Gods in het eindige bewustzijn des menschen. De zedelijkheid is de verwerkeling van dat zelfbewustzijn in het leven der volken en der individuen ; het zelfbewustzijn Gods in zijne empirische werkelijkheid. De empirische werkelijkheid (zedelijkheid) en de geestelijke werkelijkheid (religie) zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Toch zijn ze niet „ebenbtirtig". Wel komen beide, religie en zedelijkheid, hierin overeen dat zij beide een denken, een weten zijn, maar aan het religieuze weten komt ais zijnde de zuiver voor en aan zich zijnde waarheid de sanctioneering toe van de in de empirische werkelijkheid staande zedelijkheid. Zoo is de religie de basis der zedelijkheid en van den staat. Het is een „ungeheures Irrtum" onzes tijds, staat en religie als van elkaar scheidbaar, ja zelfs onverschillig tegenover elkaar te willen stellen. Zoo is de verhouding van religie en staat aldus beschouwd geworden, dat de staat op zichzelf bestaat en zijn bestaansgrond in een of andere macht, in het een of ander geweld vindt, en dat de religie als het subjectieve bewustzijn der individuen slechts als een gewenschte bevestiging van den staat erbij behoeft te komen, of ook wel onverschillig is ten opzichte van den staat, en dat de zedelijkheid van den staat, d.i. het recht en de staatsinrichting, voor zichzelf op eigen gronden ontstaat. Het is niet voldoende, dat in het evangelie geboden wordt: „Geef den keizer wat des keizers is, en Gode wat Godes is". Want het gaat er juist om te bepalen wat des keizers is, wat dus behoort tot het „weltliches Regiment". En het is bekend, hoe dat wereldlijke regiment zichzelf willekeurig alles beeft aangematigd, evenals te voren zijnerzijds het kerkelijke regiment. De goddelijke geest moet het wereldlijke regiment doordringen. De grondslagen der rechtsvrijheid blijven abstract en de daaruit afgeleide staatsinstellingen zijn onhoudbaar, wanneer in die grondslagen de religie wordt miskend, en niet wordt beseft, dat de zedelijke grondslagen der werkelijkheid hun hoogste „Bewahrung" in de religie hebben, wanneer zij niet gesubsumeerd worden aan het bewustzijn der absolute waarheid. Het is een abstracte, zinledige voorstelling, zichzelf als mogelijkheid voor te spiegelen, dat de individuen slechts naar den zin of naar de letter der wetgeving en niet naar tien geest van de religie, waarin hun innigste geweten en hun hoogste verplichting is gelegen, handelen. Het is als een dwaasheid van den nieuwen tijd te beschouwen, een systeem van verdorven zedelijkheid, of een staatsinstelling, die daarop berust, te willen veranderen zonder verandering deireligie; een revolutie zonder reformatie te bewerkstelligen en te meenen, dat een religie met een haar tegenovergestelde staatsinrichting in rust en vrede kan leven. Het is een noodlottige misleiding, wetten en rechten van de religie te willen schenden, terwijl men onmachtig is in de diepten van den religieuzen geest af te dalen en dezen geest tot zijn waarheid te verheffen Het is de onheiligste „Wiederspruch", wanneer de wereldlijke wetgeving als onzedelijk geldt, het religieuze geweten aan deze te willen binden en .onderwerpen. Dat van Br.-. Dr. J. M. Rombouts is ontleend aan zijn werk Persoonlijkheid en luidt: Het meest essentiële en kenmerkende voor de persoonlijkheid wordt gevormd door het complex van die strevingen, neigingen, idealen die als het meest eigen worden erkend, die de wezenlijke kern van het Ik, het karakter vertegenwoordigen: hieraan wordt alles getoetst bij het oordelen en waardeeren ; hierin werken Ik en ideaal-Ik op de meest innige wijze samen. Niet vergeten mag men dat het doel van ons bewustzijn is ons in staat stellen positie te kiezen tegenover gevaren en noden, waarbij het kennen van de buitenwereld en van onszelf steeds met tendentieuze oogmerken wordt nagestreefd, n.1. om daardoor macht te kunnen uitoefenen, om te weten hoe wij alle hulpmiddelen die ons ten dienste staan kunnen gebruiken om onze doeleinden, onze idealen te verwezenlijken. Maar dit doel is dan uitsluitend het benaderen van de grootst mogelijke meerwaardigheid, van de almacht. Eerzucht en heerszucht streven naar het bereiken van het uiterste. Hoe bewuster de mens, hoe meer hij overtuigd wordt van zijn eigen relatieve onbelangrijkheid, maar toch ook weer van zijn relatieve belangrijkheid als schakel in het geheel, hoe meer hij geneigd zal zijn om eigen streven naar bezit, macht, meerwaardigheid, ondergeschikt te maken in dienende liefde aan het hogere alomvattende doel van de gehele mensheid, van al zijn medeschepselen waaraan hij door duizenden banden verbonden is. In de „Steen der Wijzen" wordt de schoenmaker Kjellströn geschilderd die een perpetuum mobile, een eeuwigheidsmachine wil bouwen waarover hij jaren peinst, hij telkens meer bouwt en waar steeds nog één klein rad aan ontbreekt om het te doen lopen. Tenslotte komt hij g.imlachend tot het besluit dat ze niet loopt, niet kan lopen en dat het geheim dat hij tenslotte heeft uitgevorst dit is: „ze moet niet kunnen lopen" omdat hijzelf niet de smid is, maar het rad dat ontbreekt. „Maar ik weet waar het zitten moet. Want het rad dat Kjellström heet, is schoenmaker. Doodgewoon schoenmaker. Maar het is iets volmakends, wanneer het zit, waar het zitten moet. Het moet zitten op een schoenmakerskruk en tussen vrouw en kinderen Waarom weet ik niet, alleen, dat daar zijn plaats is". En hij besluit met de woorden: „Kom, laten wij ons begeven naar de plaats, waar de Grote Smid ons gezet heeft". Zelfstandigheid en Leiding. Er is tusschen deze beide van ouds een spanning geweest, al was die spanning in de verschillenden tijdperken van de ontwikkeling der menschheid niet altijd van dezelfde soort. Ik denk aan den Israëlietischen wetsdienst en het profetisme, aan het Oostersch despotisch imperialisme en het Klein-Aziatisch zelfbewuste volksleven, aan het Grieksche Staatsburgerschap en de Socratische ontwikkeling der persoonlijkheid, aan de middel-eeuwsche lijfeigenschap en het vrije gepreviligeerde poortersleven, aan het 15e eeuvvsche curialisme en het humanisme, aan het Calvinisme en het vrijheidsprincipe der sectariërs, aan het supranaturalistisch dogmatisme der 18e eeuw en de Aufklaring. Gaan wij deze verschillende soorten van spanning tusschen zelfstandigheid en leiding na, dan komen zij psychologisch beschouwd, hierin overeen dat ze reactieverschijnselen zijn. Doorgaans is het streven naar zelfstandigheid een reactie op een leiding, die apathie of fatalisme kweekt De mensch wil zich ontworstelen aan een leiding die als uitwendige macht hem be'et zich zelf te zijn. Indien deze uitwendige macht als een bovenmensclielijke macht wordt ervaren en de berusting schept die den naam des Heeren looft, omdat Hij heeft gegeven en genomen, zal zij het reactie-verschijnsel van de zelfstandigheid te voorschijn roepen, zoodra ervaren wordt dat de Heer dan ook het beste heeft genomen, wat Hij de menschen gegeven heeft, namelijk het zelfbewustzijn, het zelfvertrouwen. Omgekeerd is het verlangen naar leiding een reactie op een misplaatst en ontaard zelfvertrouwen Het lage ik-besef kan den mensch verblinden, zoodat hij niet meer ziet, dat reeds veel gereed was en veel van elders tot hem is gekomen. In zijn overmoed deinst hij er niet voor terug in te grijpen in eigen en anderer leven. Stort zulk een levenshouding die is gegrond op overmoed en zelfoverschatting ineen, dan zal de zelfstandige, geen steun meer vindend in zich zelf, zoeken naar leiding. Kunnen alzoo de verschillende soorten van spanning tusschen zelfstandigheid en leiding psychologisch beschouwd, als reactie verschijnsel worden verklaard, zij zijn toch zeer verschillend en het zou niet onbelangrijk zijn, deze verschillende soorten ook uit sociologisch oogpunt nader te beschouwen, waarbij zou blijken dat ze zich in twee hoofdgroepen laten samenvatten, namelijk de kerkelijke en de staatkundige. Wat de eerste betreft, het is bekend dat het clericalisme zich altijd gekenmerkt heeft door een op den voorgrond plaatsen van 's menschen volslagen onvermogen en de noodzakelijkheid van leiding, waartegenover telkens weer de als kettersch gebrandmerkte pogingen zich lieten gelden, om zelfstandig datgene te doen wat door het clericalisme alleen aan de macht der leidingwordt toegekend. En wat de tweede soort betreft, het behoeft geen betoog dat de spanning tusschen zelfstandigheid en leiding die op staatkundig gebied zich laat gelden in onzen tijd, door de eeuwen heen te constateeren is. Het Europeesch humanisme der 15e eeuw is de oorsprong van die spanning op staatkundig gebied. Het is de zelfstandigheidsdrang, aan het humanisme eigen, die de 19e eeuwsche democratie deed geboren worden. In de 20e eeuw heeft zich als reactie-verschijnsel een verlangen naar de leiding van een uitwendige dwang geopenbaard. Zoowel in de gemakkelijk te leiden en thans door allerlei technische apparaten gemakkelijker te bewerken massa, als in de persoonlijkheid, die zichzelf verloren hebbend in minderwaardigheidsbesef, zichzelf in onderworpenheid aan uiterlijken dwang zoekt te hervinden en te handhaven. Deze spanning tusschen zelfstandigheid en leiding vindt in de Vrijmetselarij hare opheffing, in zooverre krachtens hare orde grondwet, de Vrijmetselarij is de uit innerlijke drang geboren geestesrichting, die erkent ieders recht om zelfstandig te zoeken naar waarheid en die uitgaat van een vast vertrouwen in de werkelijkheid eener geestelijke en zedelijke, den mensch en de menschheid, voortstuwende wereldorde. Het was niet alleen een sterk sprekend bewustzijn van eigen kracht dat ons onze reizen heeft doen aanvaarden, nadat wij hadden aangeklopt. Het besef van zelfstandigheid moge een bron van geluk zijn, oneindig grooter geluk is het te weten dat die kracht ons geschonken is en wordt, en te beseffen : ik wroid in de eindeloosheid gedragen door een wereldorde die schoonheid in mij doet geboren worden, die mij den adelaarsvlucht der wijsheid verleent. Wanneer de uit innerlijke drang geboren geestesrichting, die het recht erkent om zelfstandig te zoeken naar waarheid en die vertrouwt in de werkelijkheid van een geestelijke en zedelijke wereldorde, den mensch leidt, dan kan hij gaan overal waar die drang hem heenroept. Het moge zijn langs de vaak zoo dorre paden van plichtsbetrachting, zelfverloocheningen toewijding, hij zal niet wankelen. Zoo ging Johannes. Wie eenmaal uit de eeuwige bron der wijsheid heeft gedronken, hij zal in het vergankelijke rijk dezes levens door de wijsheid zijn kracht richten op schoonheid en uit het chaotische het kosmische scheppen, in opdracht en ter eere van den O.-. d.\ H.\ Zijn bestaan moge rampzalig of gelukkig zijn, het zal hem geven H.-. Z.-. V.-. Wij weten dat onze taak hooger bestemming heelt, dan onze huidige wereld, maar wij kunnen haar niet anders verrichten dan in deze wereld. Gedragen door en levend uit den zin en de diepte van onze symboliek en ritualistiek, gaan wij voort met te bouwen aan den Tempel der volmaking, waaraan reeds sinds eeuwen is gearbeid. De vrijmetselarij, welker oiganisatie niet als zoodanig, maar wel door hare leden individueel, hare practische beteekenis heeft, een onschatbaar bezit achtend voor de worstelende, strijdende en zoekende menschheid, willen wij haar als een heilig kleinood beschermen, opdat zij niet door den geest des tijds, waarin helaas! menigmaal zoo weinig geest te bespeuren valt, zal worden vertreden. Met opzet heb ik, voordat ik met mijn bouwstuk begon, U een citaat van Hegei, over de beteekenis van den staat en een citaat van Br.-. Dr. Rombouts, over de beteekenis van de persoonlijkheid gegeven. Want zie ik het wel, dan zijn het deze twee, staat en persoonlijkheid, waarop in de naaste toekomst de spanning tusschen zelfstandigheid en leiding zich zal betrekken. Het is de staatsbeschouwing die thans op den voorgrond treedt en de gemoederen bezig houdt en vormt, zooals dit in vroeger eeuwen de wereldbeschouwing en weer vroeger de Godsbeschouwing heeft gedaan. Maar één ding hangt m.i. met de staatsbeschouwing onverbrekelijk samen, d i. de menschbeschouwing. Niet de eerste alleen maar beide tezamen bepalen de toekomst. M.i. is de menschbesehouwing van principieel belang en zal men nooit buiten haaide zuivere staatsbeschouwing kunnen opbouwen. Daarom heeft de vrijmetselarij een belangrijke taak, omdat juist zij het is die een principieele menschbeschouwing huldigt en het noodzakelijke daarvan als onafwijsbare eisch voor een waarachtige samenleving stelt: de ontwikkeling van al de eigenschappen van geest en gemoed, die de mensch en den menschheid kunnen opvoeren naar hooger geestelijk en zedelijk peil, de veelzijdige en harmonische ontwikkeling van den mensch en de menschheid. Als eerste en blijvende eisch handhaven wij het: Ken u zeiven en wij weten dat de weg van blinddoek tot broederketen een lange en moeilijke weg is, die de menscheid nog niet heeft afgelegd, de weg naar datgene wat Ir. W. F. Staargaard in zijn gedicht „Logos" noemt: De vreugd, 't geluk, 't genot van het werkzaam, liefd'rijk verzoenen Van eigen wezen met het vreemde and're (ding of mensch) En 't wezen daarvan als in eenheid, harmonie Met 't eigen schouwend, denkend ivezen te beleven, Te kunnen zien en toonen, waar te maken, te verwerkelijken In liefde voor het godd'lijke goede, schoone, heilige en ware In samenleving en in kunst en godsdienst, wetenschap, filosofie, Is de aardsche hemel, 't werkelijk paradijs.