SPROKKELINGEN VAN EEN MYSTICUS DOOR MAX HEINDEL SPROKKELINGEN VAN EEN MYSTICUS. Sprokkelingen van een Mysticus. DOOR MAX HEINDEL VERTAALD MET TOESTEMMING VAN THE ROSICRUCIAN FELLOWSHIP OCEANSIDE (CALIFORNIA). UITGEVERS MAATSCHAPPIJ „HORA EST" HAARLEM 1934. VOORWOORD. DE inhoud van dit boek behoort tot de laatste geschriften van Max Heindel, den mysticus. Het bevat eenige van zijn diepste gedachten en is het resultaat van jaren van nauwkeurige nasporingen en occult onderzoek. Hij kon met Parsifal zeggen: „Ik ging door dwaling en door lijden, door veel mislukking en door namelooze smart". Ten laatste werd hem gegeven het levenbrengende water, waarmede hij in staat was den dorst van vele zielen naar geestelijke kennis te lesschen. Hij ontwikkelde ook in zich medelijden en liefde in al hun volheid en kon daardoor het hart voelen kloppen van de lijdende menschheid. Sterke zielen zijn gewoonlijk toegerust met een groote voortstuwende innerlijke kracht en juist door deze kracht komen zij, meestal met veel lijden, in de eerste rijen. Maar de aldus opgedane ervaringen vervullen hen met mededoogen voor anderen. De schrijver van deze lessen offerde zijn stoffelijk lichaam op het altaar van dienst. Met het schrijven van zijn boeken en zijn maandelijksche lessen, het houden van lezingen en cursussen en het moeilijke stichtingswerk van het Hoofdkwartier van het Genootschap, alles in een korte spanne tijds van tien jaar, volbracht Max Heindel meer dan menigeen, gezegend met een volmaakte gezondheid, in een geheel leven tot stand zou kunnen brengen. Zijn eerste boek, zijn hoofdwerk, ,,Rozekruisers cosmologie", werd geschreven onder de rechtstreeksche leiding van de Oudere Broeders van het Rozekruis. Het brengt een levende boodschap aan de wereld. Het bevredigt niet alleen het verstand, maar ook het hart. Zijn „Vrijmetselarij en Katholicisme", heeft zijn weg naar vele magonnieke bibliotheken gevonden. Voor den bestudeerder van het occultisme is zijn boek „Het Web van het Lot" een bron van mystieke kennis en heilbrengende occulte waarheden. Het is bovendien een gids voor den onderzoeker, daar het waarschuwingen bevat voor de waaghalzen, die den hemel stormenderhand zouden willen innemen. Aan de astrologische wetenschap heeft hij in enkele jaren meer gegeven dan wat vroeger in eeuwen werd ontdekt. Zijn beide waardevolle werken, „Vereenvoudigde wetenschappelijke Astrologie" en „Handboek der Astrologie (Boodschap der sterren)", geven een diep inzicht zoowel in de geestelijke als in de medische beteekenis van de astrologie. Het laatste boek geeft methoden voor diagnostiek en genezing, die een waardevolle aanvulling vormen van de werken van andere schrijvers, zoowel oude als moderne. Mogen deze boeken worden gevonden in de bibliotheken van vele dokters van de oude school. In „Sprokkelingen van een Mysticus" zijn vier en twintig lessen tezamen gebracht, die vroeger zijn uitgezonden aan studenten. Het is de wensch van de schrijfster van deze inleiding, dat deze lessen een boodschap van liefde en blijdschap mogen brengen aan de hongerende ziel van den lezer en van hoop aan den terneer gedrukte. HOOFDSTUK I. Inwijding: Wat zij is en wat zij niet is. Eerste gedeelte. Het gebeurt niet zelden, dat er vragen worden gesteld met betrekking tot Inwijding en herhaaldelijk wordt ons gevraagd om mede te deelen of een of andere orde of vereeniging echt is en of de inwijdingen, welke zij aanbiedt aan allen, die zich aanmelden en den prijs er voor over hebben, bona fide zijn. Het is daarom goed om dit onderwerp eens te behandelen, opdat de studenten van het Rozekruisers Genootschap voor het vervolg een officieele aanwijzing zullen hebben, waarnaar zij zich kunnen richten. Laat het in de eerste plaats duidelijk worden begrepen, dat wij het zeer verkeerd achten om, welke vereeniging of orde dan ook, te veroordeelen, onverschillig wat zij beoefent. Zij kan volkomen ernstig en eerlijk zijn, naar de mate van haar inzicht en kennis. Wij gelooven niet, dat wij in de achting van ernstige mannen en vrouwen zullen stijgen, indien wij ons geringschattend uitlaten over anderen; evenmin hebben wij bij ons werk de illusie, dat wij de geheele waarheid bezitten en andere vereenigingen in Egyptische duisternis zijn gehuld. Wij herhalen, wat wij reeds dikwijls eerder hebben gezegd, dat alle godsdiensten aan de menschheid zijn gegeven door de Heeren van het Lot, die de geestelijke behoeften van iedere klasse, natie en ras kennen en het inzicht hebben om ieder dien vorm van eeredienst te geven, welke volkomen past aan zijn bijzondere nooden; aldus is het Hindoeïsme geschikt voor den Hindoe, het Mohammedanisme voor den Arabier en de Christelijke godsdienst voor de bewoners van het Westelijk Halfrond. De Mysteriescholen van iederen godsdienst dienen voor de meer gevorderde leden van het ras of het volk, daar zij een hoogere leering omvatten, die, wanneer zij wordt geleefd, hare beoefenaars brengt in een hoogeren graad van geestelijkheid dan de andere leden. Maar daar de godsdienst van de vroegere rassen van een lagere orde is dan de godsdienst van de pioniers, de Christelijke volken, is ook de Geheime Leer van het Oosten meer elementair dan die van het Westen, en de HindoeIngewijde of de Chineesche Ingewijde is daardoor op een evenredig lagere sport van de ladder, die naar het doel leidt, dan de Westersche Mysticus. Overweeg dit vooral goed, om te voorkomen, dat gij slachtoffer wordt van de meening van hen, die anderen trachten te overtuigen, dat de Christelijke godsdienst ruw is in vergelijking met de Oostersche leeringen. Altijd westwaarts, in het spoor van de stralende zon, het licht der wereld, is de ster van de beschaving gegaan en is het niet redelijk om te veronderstellen, dat het geestelijke licht daarmede gelijken tred heeft gehouden of liever daaraan vooraf is gegaan, zooals de gedachte vooraf gaat aan de daad? Wij houden het er voor, dat zulks inderdaad het geval is, dat de Christelijke godsdienst de meest verhevene is, die thans aan de menschheid is gegeven en dat het verwerpen van het Christendom, esoterisch of exoterisch, voor een van de oudere stelsels, gelijkstaat met het verkiezen van de oude wetenschappelijke werken boven de nieuwere, die ook de laatste ontdekkingen bevatten. Evenmin moeten de oefeningen van de Oostersche aspiranten naar het hoogere leven worden nagevolgd door de Westerlingen; wij bedoelen daarmede in het bijzonder de ademhalingsoefeningen. Deze zijn heilzaam en noodzakelijk voor de ontwikkeling van den Hindoe, maar met den Westerschen candidaat staat de zaak geheel anders. Voor hem is het gevaarlijk om ademhalingsoefeningen toe te passen voor zielegroei; zij zullen zelfs blijken zielegroei te verhinderen en bovendien zijn zij volkomen overbodig. De reden daarvan is deze: Gedurende de involutie is de drievoudige geest langzamerhand gevangen in een drievoudig lichaam. In het Atlantische tijdvak was de mensch in het diepste punt van stoffelijkheid. Wij draaien nu om het laagste punt van den boog van involutie heen en begeven ons opwaarts op den boog van evolutie. In dit punt nu is de menschheid zoodanig opgesloten in deze aardsche gevangenis, dat geestelijke trillingen bijna niet meer mogelijk zijn. Natuurlijk is dit in het bijzonder het geval met de achtergebleven rassen en de laagste klassen in de Westersche wereld. De atomen in de lichamen van deze achtergebleven rassen trillen in een zeer langzaam tempo en wanneer in den loop van den tijd een mensch, tot een van deze rassen behoorende, zich tot een zoodanig punt ontwikkelt, dat het mogelijk wordt hem te brengen op het Pad, dan is het noodzakelijk de trillingshoogte van het atoom te verheffen om zoodoende het levenslichaam, dat het medium is voor occulten groei, tot op zekere hoogte te bevrijden van de doodende kracht van het stoffelijke atoom. Dit resultaat kan worden verkregen door middel van ademhalingsoefeningen, die na verloop van tijd de trilling van het atoom versnellen en den voor het individu noodigen geestelijken groei mogelijk maken. Deze oefeningen kunnen ook worden toegepast door velen in de Westersche wereld, in het bijzonder door hen, die zich volstrekt niet bekommeren omtrent hun geestelijken vooruitgang. Maar zelfs onder degenen, die zielegroei nastreven, zijn er velen, die nog niet zijn gekomen aan het punt, waarop de atomen van hun lichamen tot zulk een trillingshoogte zijn ontwikkeld, dat versnelling boven het gewone tempo hun kwaad zou doen. Hier zouden de ademhalingsoefeningen niet hinderen; maar wanneer deze worden gegeven aan iemand, die werkelijk op het punt is, waarop hij het pad van vooruitgang, dat gewoonlijk voor de vroegrijpe broeders en zusters van den Hindoe, in het Westen, is aangewezen, kan betreden, met andere woorden, wanneer hij bijna gereed is voor Inwijding en wanneer hij voordeel zou trekken van geestelijke oefeningen, dan staat de zaak geheel anders. Gedurende de aeonen, die wij in onze evolutie hebben doorgebracht sedert den tijd, dat wij waren in Hindoe lichamen, hebben onze atomen hun trillingssnelheid enorm vergroot, en zooals reeds gezegd, is de trillingssnelheid van dengene, die werkelijk bijna gereed is voor Inwijding, hooger dan die van den gemiddelden man of vrouw. Daarom heeft hij geen ademhalingsoefeningen noodig om dit rhythme te versnellen, maar bepaalde geestelijke oefeningen zullen hem persoonlijk voorthelpen op het geschikte pad. Wanneer zoo iemand in deze kritieke periode een raadgever ontmoet, die dom of gewetenloos hem ademhalingsoefeningen geeft, en hij volgt de gegeven voorschriften nauwkeurig op in de hoop spoedig resultaten te bereiken, dan zal hij die ook spoedig verkrijgen maar op een wijze, die hij niet had verwacht. De trillingsgraad van de atomen van zijn lichaam zal in een zeer korten tijd zoodanig worden versneld, dat het hem zal toeschijnen of hij op de lucht wandelt. Er kan ook een scheur ontstaan in het levenslichaam, met tering of krankzinnigheid als gevolg. Laat het daarom met vurige letters in het bewustzijn zijn ingebrand, dat Inwijding een geestelijk proces is en dat een geestelijk proces niet kan worden volvoerd met stoffelijke middelen, maar alleen met behulp van geestelijke oefeningen. Er zijn vele orden in het Westen, die zich bereid verklaren iedereen in te wijden, die daarvoor den prijs betaalt. Eenige van deze orden hebben namen, die zeer veel gelijken op den onzen, en voortdurend wordt ons door studenten gevraagd of deze bij ons zijn aangesloten. Ten einde dit eens en voor al vast te stellen, herhalen wij hier opnieuw, wat het Rozekruisers Genootschap bij voortduring heeft geleerd, dat geen geestelijke begaafdheid ooit voor geld kan worden geschonken. Wanneer gij dit in gedachte houdt, zult gij weten, dat wij geen aanraking hebben met orden of vereenigingen, die geld vragen voor het aanbieden van geestelijke leering. Hij, die iets te geven heeft van waarlijk geestelijke waarde zal dit niet versjacheren voor geld. Ik ontving een bijzondere opdracht in dit opzicht van de Oudere Broeders in den Tempel der Rozekruisers, toen zij mij aanzegden om als hun boodschapper te gaan tot de Engelsch sprekende wereld. Ik eisch niet, dat gij aan dit laatste geloof zult slaan, tenzij gij dit in zijn uitwerking zult zien gerechtvaardigd. Thans echter keeren wij terug tot Inwijding: Wat is Inwijding? Is het een ceremonie, zooals de andere orden beweren? Indien dit zoo is, dan kan X elke orde inderdaad ceremonieën, meer of minder uitgewerkt, samenstellen. Men kan met ruischende gewaden en het gekletter van zwaarden de emotie prikkelen; men kan met rammelende ketenen en diep klinkende gongslagen een beroep doen op den zin voor het wonder en aldus een „occulte gewaarwording" voortbrengen. Menigeen zwelgt in de avonturen en ondervindingen van den held in ,,De Broeder van den Derden Graad", meenende, dat dit nu toch zeker wel Inwijding zal zijn, maar ik zeg u, dat dit volstrekt niet het geval is. Green enkele ceremonie kan ooit aan iemand die innerlijke ervaring geven, welke Inwijding is, onverschillig hoeveel men er voor betaalt, hoe vreeselijk de afgelegde eeden zijn of hoe schoon en indrukwekkend de ceremonie en hoe schitterend de gewaden zijn; er is meer noodig dan het medemaken van een ceremonie om een zondaar te bekeeren en hem te doen veranderen in een heilige; want bekeering is voor den exoterisch godsdienstige precies hetzelfde als Inwijding is in het mysticisme. Wanneer men dit punt goed begrijpt, heeft men den sleutel van het probleem in handen. Denkt gij, dat er iemand is, die op zich kan nemen om een mensch met een minderwaardig karakter voor een bepaalde som te bekeeren en deze overeenkomst zou kunnen volbrengen? Gij zijt overtuigd, dat geen bedrag in geld een dergelijke verandering in iemands karakter zou kunnen teweeg brengen. Vraag een waarlijk bekeerde, waar hij zijn godsdienst verkreeg en op welke wijze. De een zal u zeggen, dat dit geschiedde tijdens een wandeling; een ander, dat het licht en de verandering over hem kwamen in de eenzaamheid van zijn kamer; weer een ander zal zeggen, dat het licht hem plotseling trof, zooals het Paulus trof op den weg naar Damascus, en hem noodzaakte zich te veranderen. Ieder heeft een verschillende ondervinding, maar het is in ieder geval een innerlijke ondervinding en de uitwerking naar buiten van deze innerlijke ondervinding is, dat het iemands geheele leven verandert in al zijn uitingen, van de minste tot de meest belangrijke. Evenzoo is het gesteld met Inwijding; dit is een innerlijke ervaring, volkomen afgescheiden van welk ceremonieel ook, en het is daarom volstrekt onmogelijk, dat iemand dit aan een ander voor geld zou kunnen verkoopen. Inwijding verandert iemands geheele leven. Het geeft hem een vertrouwen, zooals hij nooit tevoren heeft bezeten. Het omkleedt hem met een autoriteit, die nooit van hem kan worden afgenomen. Hoe ook de omstandigheden in zijn leven zullen zijn, het spreidt een wonderbaar licht uit over zijn geheele wezen. Geen enkele ceremonie kan zulk een verandering teweeg brengen. Wij beweren daarom, dat ieder, die Inwijding aanbiedt in een occulte orde door middel van ceremonieën aan een ieder, die daarvoor een zekeren prijs betaalt, zichzelf brandmerkt als een bedrieger. Want de ware leeraar zou, indien een adspirant hem naderde met een aanbieding van geld voor het verkrijgen van geestelijke kennis, vol waardigheid antwoorden met de woorden, die Petrus sprak tot Simon, den toovenaar, die hem geld bood voor geestelijke vermogens: „Uw zilver verga met u." HOOFDTUK II. Inwijding: Wat zij is en wat zij niet is. Tweede gedeelte. Om een goed begrip te verkrijgen van wat Inwijding omvat en welke voorwaarden daarvoor aanwezig moeten zijn, dient de student in de eerste plaats goed doordrongen te zijn van het feit, dat de menschheid als geheel langzaam voortgaat op het pad van evolutie, aldus langzaam aan, bijna onmerkbaar, telkens een hoogeren staat van bewustzijn verkrijgende. Het pad van evolutie is een spiraal, wanneer wij het uitsluitend beschouwen van den stoffelijken kant, maar het is een dubbele spiraal, gezien zoowel stoffelijk als geestelijk. (Zie het diagram van den scheikundigen caduceus of Mercuriusstaf op blz. 410 van de Rozekruisers Cosmologie). In de dubbele spiraal, (in den vorm van een 8), zijn er telkens twee cirkels, die tezamen komen in een centraal punt. In deze cirkels is de onsterfelijke geest, het evolueerende ego, gesymboliseerd. Een van de cirkels duidt zijn leven aan in / de stoffelijke wereld van geboorte tot dood. Gedurende deze tijdruimte zaait het met iedere handeling een zaadje uit en zou wederkeerig daarvoor een bepaalde hoeveelheid ervaring moeten inoogsten. Maar evenals wij bij het bezaaien van het land niet oogsten van het zaad, dat valt op rotsachtigen bodem en tusschen de doornen, zoo zal ook het zaad van de gelegenheid teloor kunnen gaan, indien wij hebben nagelaten den bodem te bewerken en het leven zal dan geen vrucht geven. Zooals echter vlijt en een zorgvuldige bewerking van den grond het voortbrengende vermogen van het zaad van onze gewassen enorm doen toenemen, zoo vermeerdert een ernstig zich bezighouden met den plicht van het leven —, het leeren van 's levens lessen en het putten uit onze omgeving van de ervaringen, welke zij biedt —, het aantal gelegenheden; en aan het einde van den levensdag zal het ego zich bij de poort van den dood bevinden, beladen met de rijkste levensvruchten. Wanneer het objectieve werk van het stoffelijk bestaan is voleindigd, de baan is afgelegd, de dag van activiteit is verstreken, dan aanvaardt het ego het subjectieve werk van assimilatie, dat wordt voltooid gedurende het verblijf in de onzichtbare werelden, waarin het zich bevindt gedurende de periode tusschen dood en geboorte. Dit deel van het bestaan wordt gesymboliseerd door den anderen ring van de dubbele spiraal. Daar de wijze, waarop deze assimilatie plaats heeft, in bijzonderheden is beschreven op verschillende plaatsen in onze literatuur is het niet noodig deze hier te herhalen. Wij kunnen volstaan met te zeggen, dat op het oogenblik, dat een ego het middelpunt in de dubbele spiraal, dat de physieke van de psychische werelden scheidt, bereikt, en dat wij de poort van geboorte of dood noemen, al naarmate het ego het gebied, waar wij ons zelf op dat oogenblik bevinden, binnentreedt of verlaat, het met zich voert een samenvoeging van de hoedanigheden of talenten, die verkregen zijn in al zijn vorige levens. Het kan deze gedurende den komenden levensdag benutten of laten sluimeren, al naar het uitkomt. Maar van het gebruik, dat het ego maakt van zijn vermogens, hangt af de mate van zielegroei, die het maken zal. Indien het gedurende vele levens hoofdzakelijk voedsel geeft aan de lagere natuur, die leeft om te eten, te drinken en vroolijk te zijn, of wanneer het zijn leven wegdroomt in metaphysische bespiegelingen over natuur en God, zich ijverig onthoudende van alle onnoodige actie, dan wordt het langzamerhand voorbijgegaan en achter zich gelaten door de meer actieve en vooruitstrevende. Groote aantallen van deze nietsdoeners vormen tezamen de ,,trage rassen"; terwijl de actieve, wakkere en waakzame ego s, die een veel grooter deel van hunne gelegenheden benutten, de pioniers zijn. In tegenspraak met het algemeen aanvaarde denkbeeld, behooren daar ook toe degenen, die in handel en industrie werkzaam zijn. Hun zucht naar geldgewin is een voorbijgaande eigenschap, een aansporing, en geheel afgezonderd van deze phase in hun ontwikkeling heeft hun werk een even geestelijk karakter of zelfs een geestelijker dan het werk van hen, die hun tijd verspillen met gebed en daardoor nuttig werk verzuimen. Het zal duidelijk zijn, uit hetgeen is gezegd, dat voor zielegroei, zooals die door het evolutieproces wordt tot stand gebracht, handeling noodig is in het stoffelijk leven, gevolgd door overdenking tijdens den toestand na den dood .wanneer uit de lessen van het aardsche leven de leering wordt getrokken en geheel wordt ingeweven in het bewustzijn van het ego, ofschoon daar de ervaringen zelf worden vergeten —, zooals wij onze moeite bij het leeren van de tafels van vermenigvuldiging zijn vergeten, al is het vermogen om deze toe te passen gebleven. Dit buitengewoon langzaam en vervelend proces past volkomen aan aan de behoeften van de groote massa; maar sommige ego's hebben niet genoeg aan de ondervindingen, welke gewoonlijk worden gegeven, omdat zij deze al volledig verwerkten, en vragen en verdienen ook een grooter doel voor hun energie. Naar hun geaardheid zijn deze in twee klassen te verdeelen. De eene klasse, geleid door toewijding tot Christus, volgt eenvoudig de inspraak van het hart in haar liefdewerk voor haar medeschepselen — prachtige karakters, lichtbakens van liefde in een lijdende wereld, nooit bewogen door zelfzuchtige motieven, steeds gereed om persoonlijk gemak op te offeren om anderen te helpen. Zoo waren de heiligen; zij werkten als zij baden; nooit onttrokken zij zich op eenigerlei wijze aan hun plicht. Ook heden ten dage zijn zij niet dood. De aarde zou een barre woestenij zijn, ondanks haar beschaving, wanneer niet hun gezegende voeten omgingen voor boodschappen van genade, wanneer niet de levens van de lijdenden verlicht werden door het licht van de hoop, dat straalt van hun schoone gelaatstrekken. Indien zij slechts de kennis bezaten van de andere klasse, dan zouden zij inderdaad alles achter zich laten in het streven naar het koninkrijk. Geestelijk inzicht is het voornaamste kenmerk van de andere klasse. Ten einde de strevende ziel in hare pogingen om het doel te bereiken te helpen, werden in vroegere tijden mysteriescholen ingericht, waarin het werelddrama werd opgevoerd om aan de in trance-toestand verkeerende ziel antwoord te geven op de vragen betreffende oorsprong en bestemming van de menschheid. Na het ontwaken werd onderricht gegeven in de heilige kennis om te groeien volgens de wijze van de natuur, — die God is in openbaring —, door het zaaien van het zaad van handeling, het mediteeren over de opgedane ervaring en het in zich opnemen van de zedelijke essentie om daardoor evenredige zielegroei te verkrijgen; met dit belangrijke verschil, dat, terwijl gewoonlijk een geheel leven is gewijd aan het zaaien en een geheel post-mortem bestaan aan het overdenken en verwerken tot ziele-substantie wordt besteed, bij de dan gevolgde methode deze kringloop van ongeveer een duizend jaar kan worden teruggebracht tot één dag, in overeenstemming met den mystieken grondregel: „Een dag is als duizend jaar, en duizend jaar als een dag." Met andere woorden: al het werk, dat gedurende een enkelen dag is gedaan, kan, indien het wordt overdacht in meditatie des avonds vóór het passeeren van het neutrale punt tusschen waken en slapen, in het bewustzijn worden ingebouwd als nuttige ziele-kracht. Wanneer deze oefening trouw wordt volbracht, worden de zonden van iederen dag werkelijk uitgewischt, en de mensch begint iederen dag als het ware een nieuw leven, verrijkt met de zielekracht, verworven in alle voorafgegane dagen van zijn leven als proefleerling. Maar! — ja, er is een zeer groote „maar"; de natuur kan niet worden bedrogen; met God kan niet worden gespot. „Wat de mensch zaait, dat zal hij oogsten." Laat niemand denken, dat enkel het plichtmatige terugroepen van de gebeurtenissen van den dag, met misschien de luchthartige opmerking: ,,Ik wenschte, dat ik dat niet had gedaan" bij het overdenken van iets, dat klaarblijkelijk verkeerd was, hem zal bevrijden van de komende vergelding. Wanneer wij bij den dood uit ons lichaam treden in het vagevuur en het panorama van het afgeloopen leven ontrolt zich in omgekeerde volgorde ten einde ons eerst de gevolgen te toonen en daarna de oorzaken, waardoor zij ontstonden, voelen wij in versterkte mate de pijn, die wij anderen aandeden; en tenzij wij onze oefeningen verrichten op zoodanige wijze, dat wij iederen avond onze hel beleven zooals de afgeloopen dag dat verdiende, scherp gevoelende iedere pijn, die wij veroorzaakten, zal geen voordeel worden verkregen. Evenzoo moeten wij trachten om op dezelfde intense wijze dankbaarheid te gevoelen voor de vriendelijkheid, die wij van anderen ontvingen en goedkeuring ten aanzien van het goede, dat wij zelf hebben gedaan. Alleen op deze wijze beleven wij werkelijk het post-mortem bestaan en maken wij langs wetenschappelijken weg vordering naar het punt van Inwijding. Het grootste gevaar voor den adspirant op dit pad is de mogelijkheid om te worden verstrikt in de netten van de zelfzucht, en zijn eenig behoud is het ontwikkelen van de eigenschappen van trouw, toewijding en een alles omvattende liefde. Het is moeilijk, maar het kan worden gedaan, en wanneer het is volbracht dan verkrijgt de man of vrouw een wonderbare macht tot het goede in de wereld. Welnu, als de student de voorafgegane redeneering goed heeft overwogen, dan zal hij waarschijnlijk wel de analogie hebben begrepen tusschen den langen cyclus van evolutie en de korte cycli of stappen op het pad van voorbereiding. Het zal wel volkomen duidelijk zijn, dat niemand anders dit post-mortem werk voor hem kan doen en hem den daaruit voortvloeienden zielegroei ten goede kan doen komen, evenmin als iemand in staat is voor een ander het stoffelijke voedsel tot zich te nemen en aan dien ander het onderhouden en groeien van het lichaam over te dragen. Gij vindt het ongerijmd, wanneer een priesterschap op zich neemt om het verblijf van een ziel in het vagevuur te bekorten. Hoe kunt gij dan gelooven, dat iemand anders, — onverschillig op welken grond —, de louteringstoestanden, die voor uw welzijn noodzakelijk moeten worden doorgemaakt, onnoodig zal kunnen maken en terstond op u zal kunnen overbrengen de zielekracht, die gij anders zou hebben verworven langs den gewonen weg tot op den dag, dat gij gereed zoudt zijn voor Inwijding? Toch is het dit, wat met een aanbod om iemand in te wijden, die nog niet op den drempel staat, wordt bedoeld. Gij moet de zielekracht bezitten, voor Inwijding vereischt, wil iemand in staat kunnen zijn u in te wijden. Indien gij die bezit, dan zijt gij door uw eigen inspanning op den drempel en dan kunt gij Inwijding vragen als een recht, dat niemand zal durven betwisten of wederhouden. Indien gij het niet hebt en gij zoudt het kunnen koopen, dan zou vijf en twintig millioen dollar een goedkoope som zijn en de man, die dit aanbiedt voor vijf en twintig dollar is even belachelijk als zijn slachtoffer. Bedenk daarom goed, dat wanneer iemand aanbiedt u in te wijden in een occulte orde, onverschillig of hij die een Rozekruisersorde noemt of met een anderen naam aan- duidt, en u daarvoor een bepaald bedrag vraagt, hij zich daarmede als een bedrieger doet kennen; uitleggingen om het te doen voorkomen, dat dit bedrag noodig is voor het koopen van bijzondere voorrechten en kenteekenen doen nog meer het bedriegelijke karakter van de orde uitkomen, want het zij nogmaals met den meesten nadruk gezegd: „Inwijding is geen uiterlijke plechtigheid, maar een innerlijke ervaring". Ik kan hier nog aan toevoegen, dat de Oudere Broeders van het Rozekruis in den Mystieken Tempel, waar ik het Licht ontving, het als een voorwaarde stelden, dat hun heilige wetenschap nimmer tegen geld mag worden afgewogen. Vrij had ik ontvangen en vrij werd ik uitgenoodigd te geven. Aan deze opdracht heb ik gevolg gegeven, zoowel naar den geest als naar de letter, zooals allen weten, die te maken hebben gehad met het Rozekruisers Genootschap. HOOFDSTUK III. Het Sacrament van het Avondmaal. Eerste gedeelte. Om een duidelijk begrip te verkrijgen van de diepe en verreikende beteekenis van de wijze, waarop het Sacrament van het Avondmaal werd ingesteld, is het noodzakelijk om in beschouwing te nemen de ontwikkeling van onze planeet, die van den samengestelden mensch, de scheikundige samenstelling van het voedsel en haar invloed op de menschheid. Duidelijkheidshalve zullen wij hier in het kort de Rozekruisersleeringen over deze ingewikkelde vraagstukken herhalen. Zij zijn volledig verklaard in de Rozekruisers Cosmologie en in onze andere werken. De Maagdelijke Geesten, die nu tezamen de menschheid vormen, begonnen hun pelgrimstocht door de stof in de ochtendschemering van den tijd, opdat door de wrijving en den weerstand van het concrete bestaan hun latente krachten zich zouden kunnen omzetten in bewegingsenergie en ten slotte in nuttige zielekracht. Drie achtereenvolgende sluiers van stof van toenemende dichtheid verwierven de in de stof neerdalende geesten zich gedurende de Saturnus-, de Zonne- en de Maantijdperken. Aldus werd iedere geest van al de andere gescheiden, en het afgezonderde bewustzijn, dat de stoffelijke gevangenismuur niet kon doordringen en niet met de andere kon verkeeren, werd gedwongen zich naar binnen te richten en het ontdekte zoodoende — zichzelf. Aldus werd het zelfbewustzijn verkregen. Een voortgaande kristallisatie van de vorenbedoelde sluiers had plaats in het Aardetijdperk, gedurende het Polaire, het Hyperboreesche en het Lemurisch tijdvak. In het Atlantische tijdvak werd het denkvermogen toegevoegd als een brandpunt tusschen geest en lichaam, aldus de samengestelde constitutie van den mensch voltooiende. Deze toerusting stelt hem in staat om de wereld te veroveren en door volharding en ondervinding zielekrachten te ontwikkelen. Ieder is daarbij in het bezit van een vrijen wil, die echter wordt beperkt door de natuurwetten en door de door het individu bedreven handelingen in het verleden. In den tijd, dat de mensch-in-wording aldus evolueerde, werd elke stap geleid door groote scheppende Hiërarchieën. Niets was aan hem zelf overgelaten. Zelfs het voedsel, dat hij nuttigde, werd voor hem gekozen, om te zorgen, dat hij het meest geschikte materiaal zou verkrijgen voor den bouw van zijn verschillende voertuigen voor bewustzijn, noodig om het proces van zielegroei te volvoeren. De Bijbel geeft de verschillende phasen aan, ofschoon daarin Nimrod op een verkeerde plaats is gebracht door hem het symbool te doen zijn van de Atlantische koningen, die leefden vóór den Zondvloed. In het Polaire tijdvak werd zuivere minerale stof een vormend bestanddeel van den mensch; aldus werd Adam gemaakt van aarde, d.w.z. voorzoover zijn dicht lichaam daarbij betrokken was. In het Hyperboreesche tijdvak werd het levenslichaam toegevoegd, waardoor zijn samenstelling plantachtig werd, en Kaïn, de mensch van dien tijd, leefde van de vruchten van den bodem. Het Lemurische tijdvak bracht de ontwikkeling van een begeertelichaam, waardoor de mensch gelijk werd aan de tegenwoordige dieren. Melk, het voortbrengsel van levende dieren, werd toen aan het dieet van den mensch toegevoegd. Abel was een herder, maar nergens is aangegeven, dat hij een dier doodde. In dien tijd leefde de menschheid onschuldig en vredig in den mistigen dampkring, die de aarde gedurende het laatste gedeelte van het Lemurische tijdvak omgaf, zooals beschreven zal worden in het hoofdstuk over den Doop. De menschen waren toen als kinderen onder de zorg van een gemeenschappelijken vader, totdat aan allen in het begin van het Atlantische tijdvak het denkvermogen werd gegeven. Denk werkzaamheid, breekt het weefsel op, dat dan weer moet worden hersteld; hoe lager en materialistischer de gedachte, hoe grooter de verwoesting is en hoe sterker de behoefte bestaat aan eiwit om een spoedig herstel mogelijk te maken. Zoodoende ontstond de noodzakelijkheid van het vleesch eten, en zoolang wij voortgaan met te denken langs zuiver zakelijke of materialistische lijnen, zullen wij moeten blijven voortgaan om onze magen te gebruiken als vergaarbak van de ontbindende lichamen van onze vermoorde dierlijke slachtoffers. Toch zullen wij later begrijpen, dat vleeschvoeding ons in staat heeft gesteld om den wonderbaarlijken vooruitgang op stoffelijk gebied in de Westersche wereld te volbrengen, terwijl de vegetarische Hindoes en Chineezen in een bijna barbaarschen staat zijn gebleven. Het schijnt treurig om te moeten bedenken, dat zij zullen gedwongen worden onze voetstappen te drukken en het bloed te vergieten van onze medeschepselen, wanneer wij aan deze barbaarsche gewoonte zullen zijn ontgroeid, zooals wij ook het kannibalisme zijn te boven gekomen. Hoe geestelijker wij worden, des te meer zullen onze gedachten in harmonie zijn met het rhythme van ons lichaam en des te minder eiwit zullen wij noodig hebben voor het vormen van weefsel. Bijgevolg zal een vegetarisch dieet aan onze behoeften voldoen. Pythagoras beval zijn gevorderde leerlingen aan om zich te onthouden van het gebruik van peulvruchten, omdat zij rijk aan eiwit en lagere begeerten kunnen doen herleven. Laat iedere bestudeerder, die dit leest, daaruit nu niet het haastige besluit nemen om voortaan het ge- bruik van peulvruchten te vermijden. De meesten van ons zijn nog niet geschikt voor zulke uitersten; wij zouden zelfs aan alle studeerenden niet eens willen aanraden om zich geheel te onthouden van vleesch. De verandering moet van binnenuit komen. Met stelligheid kan echter worden gezegd, dat de meeste menschen veel te veel vleesch gebruiken; het zou ons echter te ver voeren, hierop thans verder in te gaan, zoodat wij terugkeeren tot ons onderwerp, n.1. de verdere evolutie van de menschheid, voor zoover deze betrekking heeft op het Sacrament van het Avondmaal. Op den daarvoor gestelden tijd koelde de dichte mist, die de Aarde omhulde, af, condenseerde en vloeide in de verschillende lage gedeelten. De dampkring klaarde op, en in verband met deze verandering in de atmosfeer had ook een physiologische aanpassing van den mensch plaats. De kieuwspleten, die hem in staat hadden gesteld om te ademen in de dichte met water verzadigde lucht (en die nog tot op den huidigen dag te zien zijn aan het menschelijk foetus) verkwijnden langzamerhand en hun functie werd overgenomen door de longen, waarbij de zuivere lucht heen en terug het strottenhoofd passeerde. Dit bracht den geest, tot nu toe opgesloten in den sluier van vleesch, het vermogen zich in woord en daad te uiten. Daar, in het midden van het Atlantische tijdperk scheen de zon voor het eerst op den mensch, zooals wij dien kennen; daar was de mensch voor het eerst geboren in de wereld. Tot dat tijdstip was hij onderworpen geweest aan de leiding van groote geestelijke Hiërarchieën, stom, zonder eenigen invloed op de zaken, die met zijn eigen opvoeding te maken hadden, evenals een kind thans staat onder de leiding van zijn ouders. Maar op den dag, dat hij eindelijk vrij kwam van den dichten dampkring van Atlantis; toen hij voor het eerst aanschouwde de bergen, in heldere, scherpe omtrekken zich afteekenende tegen het azuren hemelgewelf; toen hij voor het eerst zag de schoonheid van bosch en veld, de levende schepselen, de vogels in de lucht, en zijn medemensch; toen zijn gezicht niet meer verduisterd werd door de versluiering van den mist, die zijn aanschouwing tevoren had belemmerd; en vooral, toen hij zichzelf bemerkte als afgescheiden en afgezonderd van alle anderen, toen ontsnapte aan zijn lippen de zegevierende kreet „Ik ben". Op dat punt van zijn ontwikkeling had de mensch eigenschappen verkregen, die hem geschikt maakten om de school van ondervinding binnen te treden, de wereld der verschijnselen, als een vrije geest om de levenslessen te leeren, alleen aan banden gelegd door de natuurwetten, die over zijn veiligheid waken en door de gevolgen van zijn eigen daden uit het verleden, die zijn lot bestemmen. Het met eiwit overladen dieet, als gevolg van de overdreven vleeschvoeding, belastte de lever buitenmate en verstopte het lichaam, den mensch gemelijk, norsch en ruw makende. Hij verloor spoedig het geestelijk gezicht, dat hem tot nu toe in staat had gesteld de beschermengelen, die hij vertrouwde, waar te nemen, en hij zag voortaan slechts de vormen van dieren en menschen. De geesten, met wie hij gedurende het vroege Atlantis in liefde en broederschap had geleefd, werden verduisterd door den sluier van vleesch. Het was alles zoo vreemd en hij vreesde hen. Het werd daarom noodzakelijk om hem een nieuw voedsel te geven, dat zijn geest kon helpen om de sterk geïndividualiseerde stofmoleculen te overmeesteren (zooals is verklaard in de Rozekruisers Cosmologie, blz. 457) en den strijd met de wereld te voeren en kon aansporen tot zelfhandhaving. Daar onze zichtbare lichamen, samengesteld uit scheikundige bestanddeelen, slechts door het gebruiken van voedsel van scheikundige samenstelling in welstand kunnen worden gehouden, is er geestelijke kracht noodig om de zware belemmeringen te breken en den sluimerenden menschelijken geest op te wekken. De gebeurtenissen van het overstroomde Atlantis, de bevrijding van de menschheid uit de absolute overheersching van zichtbare bovenmenschelijke bewakers en haar plaatsing onder de wet van oorzaak en gevolg en de natuurwetten, en de gift van den wijn, worden beschreven in de verhalen van Noach en Mozes, die een verschillend verslag geven van dezelfde gebeurtenis. Beiden, Noach en Mozes, geleidden hun volge- lingen door het water. Mozes roept hemel en aarde aan als getuigenis, dat hij voor hen heeft geplaatst de zegening en de vervloeking, vermaant hen om het goede te kiezen of de gevolgen te aanvaarden van hun handelingen, en verlaat hen dan. Het verschijnsel van den regenboog stelt als voorwaarde, dat de zon dichtbij den horizon staat, hoe dichter hoe beter; bovendien moet de atmosfeer helder zijn met een donkere regenwolk in het aan de zon tegenovergestelde gedeelte des hemels. Wanneer onder zulke omstandigheden een toeschouwer met den rug naar de zon gekeerd staat, kan het zijn, dat hij de zonnestralen gebroken ziet in een regenboog door de regendroppels. In vroege Atlantische tijden, toen er nog geen regen was als nu en de dampkring een warme, vochtige mist was, waardoor de zon scheen als een van onze booglampen op een mistigen dag, was het verschijnsel van den regenboog een onmogelijkheid. Deze kon pas te voorschijn komen, toen de mist tot water was gecondenseerd, die de zeeën vormde en den dampkring helder achterliet, zooals beschreven wordt in het verhaal van Noach. Hierdoor kwam de wet van de wisselende kringloopen, die dag en nacht brengt, zomer en winter, in ononderbroken volgorde, en aan welke wet de mensch thans onderworpen is, sterker tot uitdrukking. Noach verzorgde den wijnstok en verschafte een geest tot opwekking van den mensch. Aldus, 3 toegerust met een samengestelde constitutie, een samengesteld voor die constitutie geschikt dieet en heilige wetten om haar te leiden, werd de menschheid aan haar eigen oogmerken in den strijd des levens achtergelaten. HOOFDSTUK IV. Het Sacrament van het Avondmaal. „Tot mijne gedachtenis". Tweede gedeelte. ,,De Heer Jezus nam in denzelfden nacht, in welken hij verraden werd, het brood en als hij gedankt had, brak hij het en zeide: Neemt, eet, dat is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt: doet dat tot mijne gedachtenis. Desgelijks nam hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals en zeide: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in mijn bloed: doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot mijne gedachtenis. Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat hij komt. Zoo dan wie onwaardiglijk dit brood eet of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen." I. Cor. 11 : 23—30. In de voorafgaande zinnen is een diep verborgen esoterische bedoeling, die in de Engelsche vertaling in het bijzonder verduisterd is, maar in den Duitschen, Latijnschen en Griekschen tekst heeft de bestudeerder nog een aanwijzing van datgene, wat werkelijk bedoeld is met deze laatste opdracht tot afscheid van den Verlosser aan Zijn discipelen. Laten wij, vóór dit deel van ons onderwerp te onderzoeken, eerst de woorden ,,tot mijne gedachtenis" in beschouwing nemen. Wij zullen daarna misschien beter kunnen begrijpen, wat er wordt bedoeld met den „drinkbeker" en het „brood". Laten wij eens veronderstellen, dat iemand uit een ver verwijderd land in ons midden komt en rondreist van stad tot stad en van dorp tot dorp. Overal, waar hij komt, zal hij kleine gemeenschappen vinden, die zich scharen om de Tafel des Heeren, om het Avondmaal, deze heiligste van alle Christelijke ceremonieën, te vieren, en als hij zou vragen waarom, dan zou hem worden geantwoord, dat dit geschiedt in herinnering aan Een, die een leven leefde, edeler dan dat van wie ook op aarde; Een, die was de verpersoonlijkte vriendelijkheid en liefde; Een, die de dienaar was van allen, zonder gewin of verlies voor zichzelf. Indien deze vreemdeling dan de houding van die godsdienstige gemeenschappen des Zondags tijdens de viering van deze ceremonie, ging vergelijken met hun particuliere levens gedurende de rest van de week, wat zou hij dan bemerken? Ieder van ons gaat uit in de wereld voor den strijd om het bestaan. Gebogen onder de wet van de ijzeren noodzakelijkheid vergeten wij de liefde, die de drijfveer zou moeten zijn in de Christelijke levens. Ieder streeft naar positie en rijkdom en de daarmee gepaard gaande macht. Wij vergeten des Maandags, wat wij eerbiedig des Zondags herdachten en de geheele wereld is arm als gevolg daarvan. Wij maken ook verschil tusschen het brood en den wijn, die wij gebruiken bij het Avondmaal en het voedsel, dat wij nuttigen in gewone tijden. Maar de Schrift maakt het onderscheid niet, zooals duidelijk blijkt, zelfs in de Engelsche vertaling, als men de cursief gedrukte woorden, die door de vertalers zijn ingevoegd om aan te geven, wat zij meenden, dat den zin van de passages was, weglaat. Integendeel wordt ons geleerd, dat hetzij wij eten of drinken of wat wij ook doen, alles moet worden gedaan ter verheerlijking van God. Elke handeling, die wij verrichten, moet zijn een gebed. Het werktuigelijke gebed bij de maaltijden is in werkelijkheid een godslastering, en een stille gedachte van dankbaarheid aan den Gever van het dagelijksch brood is verre te verkiezen. Waanneer wij ons bij ieder maal herinneren, dat de bestanddeelen daarvan zijn geleverd door de aarde, het lichaam van den inwonenden Christusgeest, dan zullen wij eigenlijk pas leeren begrijpen, dat dat lichaam dagelijks voor ons wordt gebroken en leeren waardeeren de alles omvattende liefde, welke Hem er toe bracht Zich aldus voor ons te geven. Want laten wij in ge- dachte houden, dat er geen oogenblik is, hetzij over dag of bij nacht, dat Hij niet lijdt, gebonden als Hij is aan de aarde. Wanneer wij aldus eten en ons den waren toestand voor oogen stellen, dan zal ons inderdaad duidelijk worden de dood van den Heer, wiens geest lijdt en arbeidt, wachtende op den dag van bevrijding, waarop een dichte sfeer, als wij nu behoeven, niet meer noodig zal zijn. Maar er is nog een ander, grooter en wonderlijker geheim in deze woorden van den Christus verborgen. Richard Wagner voelde dit aan, met de zeldzame intuïtie van den meester musicus, toen hij op een Goeden Vrijdag aan het meer van Zürich zat te mediteeren, en toen plotseling de gedachte opkwam: „Welk verband is er tusschen den dood van den Verlosser en het ontkiemen op dezen tijd van het jaar van de millioenen zaden in de aarde?" Wanneer wij mediteeren over dat leven, dat jaarlijks in de lente wordt uitgestort, dan zien wij dat als iets geweldigs en ontzag inboezemends; een golf van leven, die den aardbol van bevroren en dood hervormt tot een toestand van verjongd leven, in een korte tijdruimte; en het leven, dat zich aldus verspreidt in de knoppen van millioenen en millioenen planten is het leven van den Aardgeest. Dat is de oorsprong zoowel van het graan als van de druif. Zij zijn het lichaam en het bloed van den gekerkerden Aardgeest, gegeven om de menschheid te onderhouden gedurende de tegen- woordige phase van hare ontwikkeling. Wij verwerpen de bewering van hen, die meenen, dat de wereld hun een bestaan schuldig is, onafhankelijk van hun eigen pogen en zonder materieele verantwoordelijkheid van hun kant, maar wij houden niettemin staande, dat er een geestelijke verantwoordelijkheid verbonden is aan het brood en den wijn van het Heilig Avondmaal: Het moet waardig worden gegeten, op straffe van pijn, ziekte of zelfs de dood. Dit schijnt, oppervlakkig beschouwd, ver gezocht, maar wanneer wij er het licht van het esoterisme op laten vallen, andere bijbelvertalingen onderzoeken, en de omstandigheden van de tegenwoordige wereld in beschouwing nemen, dan zullen wij zien, dat het inderdaad niet zoo ver gezocht is. Om te beginnen moeten wij dan teruggaan tot den tijd, dat de mensch leefde onder de hoede der engelen, onbewust bouwende aan het lichaam, hetwelk hij nu gebruikt. Dat was in het oude Lemurië. Een brein werd toen noodig voor de ontwikkeling van het denkvermogen, en een strottenhoofd voor het mondeling uitdrukken der gedachten. Met dat oogmerk werd de helft van de scheppingskracht naar boven geleid en door den mensch benut om deze organen te vormen. Aldus werd de mensch enkelvoudig van geslacht en was genoodzaakt om naar een complement te zoeken, wanneer het noodig was om een nieuw lichaam te scheppen om als instrument te dienen in een hoogere phase van ontwikkeling. Zoolang de scheppingsdaad werd volbracht onder het wijze bestuur van de engelen, was het bestaan van den mensch zonder verdriet, pijn en dood. Maar toen hij, onder de voogdijschap van de Luciferische Geesten, at van den Boom der Kennis en het ras voortplantte zonder rekening te houden met interplanetaire krachtlijnen, overtrad hij de wet met het gevolg, dat de aldus gevormde lichamen sneller kristalliseerden en onderworpen werden aan den dood op een veel meer waarneembare wijze als tot dusver het geval was geweest. Aldus werd hij gedwongen om vaker nieuwe lichamen te scheppen, naarmate de levenstijd in deze lichamen korter werd. De hemelsche bewakers van de scheppingskracht dreven hem voort uit den tuin van liefde! in de wildernis van de wereld en hij werd verantwoordelijk gesteld voor zijn daden en handelingen onder de kosmische wet, die het heelal regeert. En zoo worstelde hij voort, de eeuwen door, pogende zijn eigen heil te bewerken, en de aarde verhardde als gevolg daarvan al meer en meer. Goddelijke hiërarchieën, de Christus Geest daaronder begrepen, werkten van buiten af op de aarde in, op dezelfde wijze als de groepsgeest de door hem bestuurde dieren beïnvloedt, maar, zooals Paulus terecht zeide, niemand kon worden gerechtvaardigd onder de wet, want onder de wet zondigden allen en allen moesten sterven. Er is in de oude bedeeling geen hoop, die verder gaat dan het tegenwoordige, behalve een vooraf- schaduwing van een, die komen zal en de gerechtigheid zal herstellen. Bijgevolg zegt Johannes ons, dat de wet werd gegeven door Mozes, en de genade kwam door den Heer Jezus Christus. Maar wat is genade? Kan genade de wet tegenwerken en deze zelfs geheel intrekken? Stellig niet. De wetten van God zijn vast en onwrikbaar, anders zou de wereld een chaos worden. De wet van de zwaartekracht houdt onze huizen in denzelfden stand en dezelfde positie ten opzichte van andere huizen, zoodat wij met zekerheid weten, wanneer wij van huis gaan, dat wij bij onzen terugkeer het huis op dezelfde plaats weer zullen terugvinden. Op dezelfde wijze zijn alle andere deelen van het heelal onderhevig aan onwrikbare wetten. Zooals de wet, zonder liefde toegepast, de zonde voortbracht, zoo is de genade het kind van de wet, verzacht door liefde. Laten wij een voorbeeld nemen uit onze concrete sociale verhoudingen. Wij hebben wetten, die een bepaalde straf opleggen voor een bepaalde misdaad, en wanneer de wet wordt uitgevoerd, dan noemen wij dat gerechtigheid. Maar een langdurige ervaring begint ons nu te leeren, dat gerechtigheid is als de Colchische drakentanden, in toenemende mate brengt zij strijd en moeite voort. De zoogenoemde misdadiger blijft misdadiger en wordt meer en meer verhard onder de maatregelen van de wet; maar wanneer de tegenwoordige mildere bepalingen worden toegepast en iemand, die een overtreding heeft begaan, voorwaardelijk wordt veroordeeld. zoodat het vonnis voorloopig niet ten uitvoer wordt gelegd, dan valt hij onder genade en niet onder de wet. Op dezelfde wijze wordt de Christen, die 's Meesters voetstappen poogt te volgen, door genade vrijgemaakt van de wet van zonden, mits hij het pad van de zonde verzake. Het was de zonde van onze voorvaderen in het Lemurië, dat zij hun zaad verstrooiden, onverschillig voor de wet en zonder liefde. Maar het is het voorrecht van den Christen om zichzelf te verlossen door reinheid van leven, in gedachtenis aan den Heer. Johannes zegt: ,,Zijn zaad blijve in hem", en dit is de verborgen beteekenis van het brood en den wijn. In de Engelsche vertaling lezen wij eenvoudig: „Dit is de beker van het Nieuwe Testament", maar in het Duitsch is het woord voor beker „Kelch", en in het Latijn, „Calix", welke beide woorden beteekenen het omhulsel van de zaaddop van de bloem. In het Grieksch hebben wij nog een subtielere aanduiding, niet over te brengen in andere talen, in het woord „poterion", welks beteekenis duidelijk zal zijn, als wij zien, waarvan het woord „pot" is afgeleid. Dit geeft ons terstond hetzelfde denkbeeld als de avondmaalsbeker of calix, — een vat om iets te ontvangen, te bevatten; en het Latijnsche „potare" (drinken) toont ook aan, dat de „beker" is een vat, geschikt om een vloeistof te bevatten. Onze woorden „potent" en „impotent", in de beteekenis van het al of niet bezitten van de mannelijke kracht, geeft verder de bedoeling aan van dit Grieksche woord, dat voor- uitloopt op de ontwikkeling van mensch tot oppermensch. Wij hebben reeds geleefd in een mineraal-, plant- en dierachtig bestaan, voordat wij menschelijk zijn geworden, zooals nu, en vóór ons liggen nog verdere ontwikkelingen, waarin wij het Goddelijke al meer en meer zullen benaderen. Het zal gereedelijk worden toegegeven, dat het onze dierlijke hartstochten zijn, die ons op het pad van vooruitgang tegenhouden; de lagere natuur voert voortdurend strijd tegen het hooger zelf. Althans in hen, die in zich een geestelijk ontwaken hebben ervaren, woedt een stille oorlog, die des te heviger is, omdat hij wordt onderdrukt. Goethe gaf op meesterlijke wijze hieraan uiting in de woorden, die Faust, de strevende ziel, spreekt tot zijn meer materialistischen vriend, Wagner: Gij zijt u slechts bewust van d'eenen dorst, O leer nooit d'anderen onderscheiden! Twee zielen, ach! wonen in mijne borst, De eene wil zich van de andre scheiden; De eene, in der zinnen doornen hof, Tracht s werelds heil hartstochtelijk te benaadren; De ander heft onstuimig zich uit 't stof Tot de gewesten van zijn vaadren. *) Het was het besef van deze absolute noodzakelijkheid van kuischheid (behalve met het doel van voortbrenging) voor hen, die tot geestelijke ont- * Vertaling van C. S. Adama van Scheltema. waking zijn gekomen, die in de woorden van Christus ligt opgesloten en de Apostel Paulus gaf een esoterische waarheid, toen hij zeide, dat zij, die aan het Heilig Avondmaal deelnamen zonder het leven te leven, in gevaar verkeerden van ziekte en dood. Want zooals een rein leven den discipel, die onder geestelijke leiding is gekomen, wonderbaarlijk kan verheffen, zoo heeft onkuischheid een veel grooter effect op zijn gevoeliger gemaakte lichamen dan op die van hen, die nog onder de wet zijn en nog geen deel hebben aan de genade door den beker van het Nieuwe Testament. HOOFDSTUK V. Het Sacrament van den doop. Naast het bestudeeren van de esoterische beteekenis van onze Christelijke hoogtijden, als Kerstmis en Paschen, en van de leerstelling van de Onbevlekte Ontvangenis, is het goed om onze aandacht te wijden aan de innerlijke beteekenis van de sacramenten van de kerk, die in de Christelijke landen hoofdpunten vormen in het leven van de individuen op hun reis van de wieg naar het graf. Zoodra hij zijn levensweg gaat betreden, wordt hij door de kerk in haar kudde opgenomen door de ceremonie van den doop, welke plechtigheid dus plaats heeft op een tijdstip, waarop hij zelf nog niet verantwoordelijk is voor zijn daden; later, wanneer zijn geest zich eenigszins heeft ontwikkeld, bekrachtigt hij deze aangegane overeenkomst door het bijwonen van het Avondmaal, waar brood wordt gebroken en wijn wordt gedronken in gedachtenis aan den Stichter van ons geloof. Verder op den levensweg komt het Sacrament van het huwelijk; en ten laatste, wanneer de weg is afge- legd en de geest zich weder terugtrekt tot haren oorsprong, tot God, dan wordt het aarde-lichaam weder toevertrouwd aan de stof, waaruit het is voortgekomen, vergezeld van de zegeningen van de kerk. In onze Protestantsche tijden kan de geest van protest soms geen maat houden, men verzet zich tegen wat men uitsluitend beschouwt als aanmatiging van de priesterschap en men verwerpt de sacramenten als louter vertooning. Als gevolg van deze geestesverhouding zijn de sacramentsdiensten in het leven van de gemeenschap van weinig of geen beteekenis meer; overal is tweedracht en oneenigheid ontstaan, zelfs tusschen de geestelijken zelf, en secte na secte scheidde zich af van de oorspronkelijke apostolische gemeente. Ten spijt van al deze protesten zijn de verschillende leerstukken en sacramenten van de kerk niettemin de ware sluitsteenen in den boog van evolutie, want zij prenten den mensch redelijke eigenschappen in van den meest verheven aard; en zelfs materialistische geleerden als Huxley, hebben toegegeven, dat zelfhandhaving weliswaar voert tot het „overleven van den meest geschikte" in het dierenrijk en daarom wel den grondslag vormt voor de dierlijke ontwikkeling, maar dat de zelfopoffering het leidende beginsel is voor den menschelijken vooruitgang. Wanneer dat het geval is onder gewone stervelingen, dan is het dat in nog meerdere mate met betrekking tot den Goddelijken Schepper van ons wezen. Onder dieren geldt het recht van den sterkste, maar wij erkennen, dat de zwakken aanspraak hebben op bescherming door de sterken. De vlinder legt hare eieren tegen den onderkant van een groen blad en bekommert zich daar verder niet meer om. Bij de zoogdieren is het moederlijk instinct sterk ontwikkeld en wij zien, hoe de leeuwin voor hare welpen zorgt en gereed is om deze met haar leven te verdedigen; maar eerst in de ontwikkeling van het menschenrijk begint de vader te deelen in de verantwoordelijkheid van het vaderschap. Onder de wilden eindigt de zorg voor de kinderen feitelijk, zoodra deze voldoende lichamelijke bekwaamheid hebben verkregen om voor zichzelf te zorgen, maar hoe hooger wij in beschaving stijgen des te langer ontvangen de kinderen de ouderlijke zorg en des te meer nadruk wordt er gelegd op de verstandelijke opvoeding, zoodat, wanneer zij volwassen zijn, de strijd des levens meer op verstandelijk en geestelijk, dan op physiek gebied zal kunnen worden gestreden; hoe verder wij gevorderd zullen zijn op het pad van ontwikkeling, hoe meer wij het overwicht van den geest over de stof zullen ervaren. Als gevolg van de meer en meer voortgezette zelfopoffering van de ouders, wordt het ras fijner en teerder, maar wat wij verliezen in materieele ruwheid, winnen wij in geestelijke gevoeligheid voor indrukken. Wanneer dit vermogen sterker wordt en zich meer ontwikkelt, dan zal de stem van den in dit aardsche lichaam opgesloten geest luider den eisch om de geestelijke zijde van de ontwikkeling te leeren verstaan, doen hooren. Wallace en Darwin, Huxley en Spencer, gaven een verklaring, hoe de vorm zich in de natuur ontwikkelde; Ernest Haeckel beproefde het raadsel van het heelal op te lossen, maar geen van hen kon een voldoende verklaring geven van den Goddelijken Schepper van alles, wat wij zien. De groote godin Natuurlijke teeltkeus wordt naarmate de jaren voorbijgaan door haar aanbidders, de een na den ander, in den steek gelaten. Zelfs Haeckel, de aartsmaterialist, toonde in zijn laatste jaren een bijna hysterisch verlangen om een plaats voor God in zijn stelsel te maken en de dag zal komen in een niet ver meer verwijderde toekomst, dat de wetenschap zoo religieus is geworden als de religie zelf. De kerk, aan den anderen kant, ofschoon nog door en door conservatief, verliest niettemin langzamerhand haar autocratische dogmatiek en wordt meer wetenschappelijk in haar uitleggingen. Aldus zullen wij te zijner tijd de eenwording zien van wetenschap en religie, zooals deze destijds bestond in de oude mysterietempels, en wanneer dat punt weder bereikt is, dan zal worden bevonden, dat de leeringen en sacramenten van de kerk berusten op onwrikbare cosmische wetten van niet minder belang dan de wet van de zwaartekracht, die de wentelende planeten in haar banen houdt om de zon. Zooals de zonne-overgangen over den evenaar en de zomer- en winter-zonnestilstand keerpunten zijn in den cyclischen gang van een kwam uit den chaos, donker en ongevormd, zooals de Bijbel dat aangeeft. Stroomingen, veroorzaakt door geestelijke invloeden, ontwikkelden warmte in deze nevelige massa en deze massa ontvlamde, toen, zooals ons gezegd wordt, God zeide: ,,Er zij licht". De hitte van de vurige massa en de koude ruimte er om heen deed vochtigheid ontstaan; de vurige mist werd omgeven door water, dat in kokenden toestand verkeerde, en de stoom werd uitgeworpen in de atmosfeer; aldus „scheidde God het water van de wateren " — het dichte water, dat het dichtst bij den vurigen mist was van den stoom (dat water in dampvorm is), zooals in den Bijbel wordt verhaald. Wanneer water, dat bezinksel bevat, voortdurend in een kokenden toestand blijft, dan vormt het een laag afzetsel, en op dezelfde wijze vormde het water, dat onze planeet omgaf, ten slotte een korst om de vurige kern. De Bijbel licht ons verder in, dat een mist van den grond opsteeg, en wij kunnen ons voorstellen, hoe de vochtigheid in die vroege tijden langzamerhand van onze planeet verdampte. Oude mythen worden tegenwoordig gewoonlijk als bijgeloof beschouwd, maar in werkelijkheid bevatten zij alle een groote geestelijke waarheid, weergegeven in schilderachtige symbolen. Deze fantastische verhalen werden aan de menschheid in haar kindsheid gegeven om haar zedelijke lessen in te prenten, welke het pas ontwikkelde intellect nog niet kon bevatten. De menschheid werd 4 planeet, bekend als hoogtij-dagen, als b.v. Kerstmis en Paschen, zoo zijn geboorte in de stoffelijke wereld, toelating tot de kerk, tot den huwelijken staat en eindelijk het heengaan uit de stoffelijke wereld, punten in de cyclische baan van den menschelijken geest om haar centrale bron, God, die worden aangeduid door de sacramenten van doop, communie, huwelijk en de laatste sacramenten. Wij hebben nu de ceremonie van den doop in beschouwing genomen. Veel is er gezegd tegen de practijk van den doop, tegen het in de kerk opnemen van een kind en het daardoor als het ware toezeggen van een godsdienstig leven. Verbitterde twistredenen over sprenkelen of onderdompelen hebben scheiding veroorzaakt in de kerken. Indien wij de ware beteekenis van den doop wenschen te kennen, dan moeten wij ons wenden tot de vroegste geschiedenis van het menschelijke ras, opgeteekend in het Geheugen der Natuur. Alles wat ooit gebeurd is, is onuitwischbaar gegrift in den ether, zooals de filmbeelden zijn ingedrukt op de gevoelige band en elk oogenblik op een scherm kunnen worden gereproduceerd. De beelden in het Geheugen der Natuur kunnen door den geoefenden ziener worden aanschouwd, ook al zijn er millioenen jaren verloopen sedert het oogenblik, dat zij zich in werkelijkheid afspeelden. Wanneer wij deze ontwijfelbare gedenkschriften raadplegen, dan blijkt het, dat er een tijd was, dat datgene, wat nu onze aarde is, te voorschijn onderwezen door legenden, — zooals wij onze kinderen onderrichten door middel van prentenboeken en sprookjes —, ten einde de lessen te leeren, die nog liggen boven het verstandelijke begrip. Een van de belangrijkste van deze volksverhalen is het Nibelungenlied, het verhaal van een wondervolle schat, verborgen onder de wateren van den Rijn. Het was een klomp zuiver goud. Geplaatst op een hooge rots verlichtte deze klomp de geheele omgeving onder water, waar waternimfen onschuldig ronddartelden in blijde vroolijkheid. Maar een van de Nibelungen, door begeerte gedreven, maakte zich meester van den schat, haalde hem uit het water en vluchtte. Het was voor hem echter onmogelijk het goud te vervormen, totdat hij afstand deed van liefde. Toen vervormde hij het tot een ring, die hem macht gaf over alle schatten der aarde, maar die tegelijkertijd twist en tweedracht voortbracht. Voor dezen ring verraadde men zijn vriend, versloeg men zijn broeder, en overal bracht hij onderdrukking, verdriet, zonde en dood, totdat hij weder in de wateren was teruggebracht en de aarde in vlammen verteerde. Maar later verrees er, als een nieuwe phoenix uit de asch van den ouden vogel, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar de gerechtigheid werd hersteld. Dit oude volksverhaal geeft een wonderbare schildering van de menschelijke evolutie. De naam Nibelungen is afgeleid van de Duitsche woorden „Nebel", — dat nevel of mist beteekent —, en „ungen — dat kinderen beduidt. Het woord Nibelungen beteekent dus kinderen van den nevel, en het heeft betrekking op den tijd in het verre verleden, toen de menschheid leefde in de mistige atmosfeer, die de aarde omgaf in de periode van hare ontwikkeling, die wij hiervoren hebben besproken. Toen leefde de menschheid in één groote broederschap, onschuldig en onbewust van alle kwaad als het pas geboren kind van onzen tijd, en verlicht door den Universeelen Geest, die in ons verhaal wordt verzinnebeeld door den Rijnschat, die zijn licht uitstraalt over de waternimfen. Maar in den loop der tijden koelde de aarde meer en meer af, de mist verdichtte tot water, dat de holten op het oppervlak der aarde vulde; de atmosfeer werd helder, de oogen van den mensch werden geopend en hij werd zichzelf bewust als een afzonderlijk ego. Toen werd de Universeele Geest van liefde en gemeenschapszin verdrongen door egoïsme en zelfzucht. Dat was de roof van den Rijnschat, en verdriet, zonde, vijandschap, trouweloosheid en moord hebben de plaats ingenomen van de kinderlijke liefde, die onder de menschen heerschte, in dien primitieven levensstaat, toen zij in de waterige atmosfeer leefden van weleer. Langzamerhand is deze verandering opgetreden en de vloek van de zelfzucht wordt hoe langer hoe duidelijker. ,,De onmenschelijkheid van mensch tegenover mensch" hangt als een lijkkleed over de aarde en moet onaf- wendbaar voeren tot vernietiging van de bestaande omstandigheden. De geheele schepping kreunt en zwoegt, wachtend op den dag der verlossing en de Westersche Godsdienst wijst den juisten weg ter ontkoming door ons te vermanen om onzen naaste lief te hebben als onszelven; want dan zal egoïsme zijn vervangen door universeele broederschap en liefde. Wanneer daarom iemand wordt toegelaten tot de kerk, dat een geestelijke instelling is, waar liefde en broederschap de drijfveeren van handeling zijn, dan is het goed gezien om hem onder de wateren van den doop te houden als zinnebeeld van den toestand van kinderlijke onschuld en liefde, die heerschte, toen de menschheid woonde onder den mist en de nevelen van dat voorbijgegane tijdperk. In dien tijd waren de oogen van den kind-mensch nog niet geopend voor de materieele voordeelen van deze wereld. Het kleine kind, dat in de kerk wordt gebracht, is zich nog evenmin bewust van de verlokkingen van het leven, en anderen nemen de verplichting op zich om het te leiden en op te voeden tot een heilig leven, al naar hun bekwaamheid, omdat de ondervinding, opgedaan sedert den Zondvloed ons heeft geleerd, dat de breede weg van de wereld is bezaaid met pijn, verdriet en ontgoocheling; en dat wij alleen door het volgen van het rechte en smalle pad kunnen ontsnappen aan den dood en het eeuwige leven kunnen binnengaan. Wij hebben dus gezien, dat er een wonderbaar diepe, mystieke beteekenis schuilt in het sacrament van den doop; dat het ons herinneren moet aan de zegeningen, die ten deel vallen aan hen, die leden zijn van een broederschap, waar de zelfzucht op den achtergrond is geschoven en waar dienst aan anderen het sleutelwoord is geworden en de drijfveer van handeling. Voor het oog van de wereld is hij de grootste, die met het meeste succes anderen kan overheerschen. In de kerk hebben wij de uitspraak van Christus: ,>Hij, die de grootste is onder u, laat hij de dienaar zijn van allen/' HOOFDSTUK VI. Het Sacrament van het Huwelijk. Afgezien ^van kleinigheden kan het standpunt van den orthodoxen christelijken godsdienst als volgt worden weergegeven: Ten eerste, dat, verleid door den duivel, onze allereerste voorouders zondigden, uitgebannen werden uit hun oorspronkelijken staat van hemelsche zaligheid, onder de wet werden geplaatst, aan dood onderhevig werden en onbekwaam werden om door eigen inspanning zich te bevrijden. Ten tweede, dat God alzoo lief de wereld had, dat Hij Christus gaf, Zijn eeniggeboren Zoon, voor hare verlossing en tot vestiging van het koninkrijk der hemelen. Aldus zal de dood eindelijk door de onsterfelijkheid worden opgelost. Dit eenvoudige geloof heeft atheïsten doen glimlachen, en niet alleen atheïsten, maar ook de intellectueelen, die wijsgeerige stelsels bestudeeren met hun fijnheden van logica en redeneering, en zelfs wel sommigen, die de Westersche Mysterie Leeringen bestudeeren. En toch is deze afwijzende geesteshouding volkomen zonder grond. Wij moeten toch bedenken, dat de goddelijke leiders van de menschheid niet zouden kunnen gedoogen, dat millioenen gedurende duizenden jaren in dwaling zouden blijven. Wanneer de Westersche Mysterie Leer ontdaan wordt van haar toelichtende verklaringen en gedetailleerde beschrijvingen, wanneer haar grondstellingen worden beschouwd, dan blijkt het, dat deze in volmaakte overeenstemming zijn met de orthodoxe Christelijke leeringen. Er was eens een tijd, dat de menschheid leefde in een zondeloozen staat; toen verdriet, pijn en dood onbekend waren. De verleiding van den mensch is geen Christelijke mythe, want de Luciferische geesten kunnen zeer wel als gevallen engelen worden beschouwd en hun verleiding van den mensch bestond daarin, dat zij zijn bewustzijn vestigden op de materieele phase van bestaan,waar hij komt onder de wet van verval en dood. Het is ook waarlijk de zending van Christus om de menschheid te helpen zich tot een meer etherischen staat te verheffen, waarin ontbinding niet langer noodzakelijk zal zijn om bevrijd te worden van voertuigen, die te zeer verhard zijn geworden voor verder gebruik. Want dit is inderdaad een ,.lichaam des doods", waarvan slechts het kleinste deel werkelijk levend is; een deel bestaat uit voedende stof, die nog niet geassimileerd is, een ander groot deel is reeds op weg naar uitscheiding en afwerping en slechts tusschen deze twee polen kan men het materiaal vinden, dat geheel door den geest wordt belevendigd. Wij hebben in andere hoofdstukken de sacramenten van den doop en van de communie in beschouwing genomen, sacramenten, die in het bijzonder met den geest te maken hebben. Wij zullen nu een dieper inzicht trachten te krijgen van het sacrament van het huwelijk, dat in het bijzonder te maken heeft met het lichaam. Evenals de andere sacramenten had de instelling van het huwelijk haar begin en zij zal ook tot een einde komen. Het begin werd aangeduid door den Christus, toen Hij zeide: „Hebt gij niet gelezen, die van den beginne den mensch gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw, en gezegd heeft: „Daarom zal een mensch vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vleesch zijn? Alzoo dat zij niet meer twee zijn, maar één vleesch." (Matt. 19 : 4—6). Evenzoo duidde hij op het einde van het huwelijk, toen hij zeide: ,,\Vant in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk en worden niet ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als Engelen Gods in den hemel." (Matt. 22 : 30). In dit licht gezien blijkt duidelijk de logische grond van de leering, want het huwelijk werd noodzakelijk om te zorgen, dat geboorte nieuwe voertuigen zou verschaffen ter vervanging van die, welke door den dood waren uiteengevallen; en wanneer de dood eenmaal zal zijn verdrongen door de onsterfelijkheid en er geen behoefte meer zal zijn aan het voortbrengen van nieuwe voertuigen, dan zal ook het huwelijk niet meer noodzakelijk zijn. De wetenschap heeft met bewonderenswaardigen durf getracht om het geheim van de bevruchting op te lossen, zij heeft ons medegedeeld, hoe in de wanden van den eierstok insnoering plaats heeft; hoe het kleine ovum wordt gevormd in de afzondering van zijn donkere holte; hoe het daarvan vrij komt en binnentreedt in de Fallopsche buis; hoe het daarna wordt doorboord door het mannelijke zaad, en de kiemcel van een menschelijk lichaam tot stand is gekomen. Wij worden dan verondersteld te zijn ,,bij de bron en den oorsprong van het leven!" Maar het leven heeft noch begin noch einde en wat de wetenschap ten onrechte beschouwt als de bron van het leven is in werkelijkheid de oorsprong van den dood, daar alles, dat komt uit den moederschoot vroeg of laat is voorbestemd voor den dood. Het huwelijksfeest, dat de geboorte voorbereidt, levert te zelfder tijd het voedsel voor de onverzadelijke kaken van den dood, en zoo lang het huwelijk noodzakelijk is voor voortplanting en geboorte, is daarvan ook ontbinding en dood het onafwendbaar gevolg. Het is daarom van het allergrootste belang om de geschiedenis te kennen van het huwelijk, de wetten, welke er op betrekking hebden, den duur van deze instelling en hoe het huwelijk zal kunnen worden te boven gekomen. Toen wij onze levenslichamen verkregen in het Hyperboreesche Tijdperk, waren zon, maan en aarde nog vereenigd en de zon-maan krachten doordrongen ieder wezen in gelijke mate, zoodat allen in staat waren om hun soort in stand te houden door middel van knoppen en sporen, zooals sommige planten nog heden ten dage doen. De werking van het levenslichaam om het dichte lichaam buigzaam en soepel te houden en levend, werd toen niet onderbroken en deze primaire, plantachtige lichamen leefden gedurende zeer lange tijden. Maar de mensch was toen onbewust en aan dezelfde plaats gebonden als een plant; hij spande zich niet in en deed geen poging om verder te komen. De toevoeging van een begeertelichaam gaf gevoelens van verlangen, en bewustzijn ontstond uit den oorlog tusschen het levenslichaam, dat het dichte lichaam opbouwt en het begeertelichaam, dat het vernielt. Aldus werd de ontbinding van het stoffelijke lichaam slechts een kwestie van tijd, vooral ook omdat de opbouwende energie van het levenslichaam noodzakelijkerwijze moest worden gesplitst in een deel, dat gebruikt werd voor de levensverrichtingen van het lichaam en een ander deel om een voertuig te vervangen, dat door den dood verloren is gegaan. Maar evenals de twee polen van een magneet of van een dynamo noodig zijn om een werking te volvoeren, zoo werden ook twee éénslachtige wezens noodig voor de voortplanting; aldus werd de instelling van huwelijk en geboorte noodzakelijk om den invloed van den dood tegen te gaan. De dood, evenwel, is de prijs, dien wij betalen voor het verkrijgen van bewustheid in de tegenwoordige wereld; huwelijk en herhaalde geboorten zijn onze wapenen tegen den koning der verschrikkingen, totdat onze gesteldheid zal veranderen en wij worden als engelen. Merk wel op, dat wij niet zeggen, dat wij engelen worden, maar dat wij bestemd zijn om te worden als engelen. Want de engelen vormden de menschheid in het maantijdperk; zij behooren tot een geheel verschillende ontwikkelingsgolf, even verschillend van de tegenwoordige menschheid als de menschelijke geesten verschillen van die van onze tegenwoordige dieren. Paulus vermeldt in zijn brief aan de Hebreërs, dat de mensch voor een kleinen tijd minder dan de engelen was gemaakt; hij daalde lager op den trap van stoffelijkheid gedurende het Aarde tijdperk, terwijl de engelen nooit een bol hebben bewoond, die dichter was dan ether. Terwijl wij onze lichamen bouwen uit de scheikundige bestanddeelen van de aarde, bouwen de engelen de hunne uit ether. Deze stof is de rechtstreeksche toegangsweg voor alle levenskrachten en wanneer de mensch eenmaal geworden is als de engelen en heeft geleerd om zijn lichaam op te bouwen uit ether, dan zal er natuurlijk geen dood meer zijn en geen behoefte om door het huwelijk nieuwe geboorte te brengen. Maar indien wij het huwelijk van een ander standpunt uit bezien, het beschouwen als een ver- eeniging van zielen in plaats van als een vereeniging van de sexen, dan komen wij in aanraking met het wonderbare mysterie van de Liefde. De vereeniging van de geslachten moge dienen om het ras voort te planten, maar het ware huwelijk is tevens een kameraadschap van de zielen, die boven het sexueele uitgaat. Toch zullen zij, die waarlijk in staat zijn om elkaar te ontmoeten op dat verheven plan van geestelijke gemeenschap met blijdschap hunne lichamen aanbieden als levende offeranden op het altaar van de Liefde tot den ongeborene, om een wachtenden geest te doen intreden in een onbevlekt ontvangen lichaam. Aldus moge de menschheid worden gered uit de heerschappij van den dood. Dit wordt terstond duidelijk, als wij de zachte en geleidelijke werking van het levenslichaam vergelijken met die van het begeertelichaam in een vlaag van drift of hartstocht, in welk geval men zegt, dat iemand ,,zichzelf niet meer meester is." In zulke omstandigheden worden de spieren strak gespannen en de zenuwkracht wordt op zoo'n moordende wijze verbruikt, dat na zoo'n vlaag het lichaam soms voor weken is geknakt. Het hardste werk brengt niet zoo'n vermoeienis teweeg als een hevige gemoedsbeweging; in overeenstemming hiermede zal een kind, dat in hartstocht ontvangen is onder de verhardende neigingen van het begeertelichaam als regel kort leven, en het is een te betreuren feit, dat tegenwoordig het woord levensduur eigenlijk een verkeerde benaming is; met het oog op de ontstellende kindersterfte behoorde men te spreken van kortheid van bestaan. De opbouwende eigenschappen van het levenslichaam, dat het voertuig van de liefde is, zijn niet zoo gemakkelijk in hun werking na te gaan, maar men heeft waargenomen, dat tevredenheid het leven van dengene, die deze eigenschap aankweekt, verlengt en wij kunnen veilig aannemen, dat een kind, dat ontvangen is onder omstandigheden van harmonie en liefde een betere kans in het leven maakt dan een, ontvangen onder omstandigheden van toorn, dronkenschap en hartstocht. Volgens Genesis werd tot de vrouw gezegd: „In smart zult gij kinderen baren", en het is altijd een moeilijk vraagstuk voor Bijbeluitleggers geweest, welk logisch verband er wel mocht zijn tusschen het eten van vruchten en barensweeën. Maar wanneer wij de kuische omschrijvingen in den Bijbel met betrekking tot de voortplantingshandeling begrijpen, dan wordt het verband terstond duidelijk. Terwijl de minder gevoelige negerin of Indianenmoeder na hare bevalling bijna onmiddellijk weder haar werk op het land kan hervatten, vindt de westersche vrouw, gevoeliger en van een meer gespannen zenuwstelsel, het jaar na jaar moeilijker om de proef van het moederschap te ondergaan, ofschoon zij wordt bijgestaan door de beste en meest bekwame wetenschappelijke hulp. Daarvoor bestaan verschillende redenen: In de eerste plaats, omdat wij wel buitengewoon zorgvuldig zijn in de selectie van onze paarden en koeien voor de voortplanting en een stamboek aanleggen voor de dieren, opdat wij voortdurend den veestapel zullen kunnen verbeteren, maar deze bijzondere zorg niet in acht nemen met betrekking tot de selectie van een vader of een moeder voor onze kinderen. Wij trouwen veelal uit een impuls en betreuren het daarna en worden dan geholpen door wetten, die het al te gemakkelijk maken om de heilige huwelijksbanden aan te gaan of te verbreken. De woorden, uitgesproken door geestelijke of ambtenaar van den burgerlijken stand, beschouwt men als een vrijbrief om zonder beperking toe te geven aan geslachtelijk verkeer alsof ooit een door de menschen gemaakte wet vrijheid zou kunnen geven om de Goddelijke wet te overtreden. Terwijl de dieren slechts paren op een bepaalden tijd van het jaar en de moeder met rust wordt gelaten gedurende den tijd van zwangerschap, kan datzelfde niet worden gezegd ten aanzien van het menschelijke ras. Is het, met deze feiten voor oogen, te verwonderen, dat er zulk een vrees voor het moederschap bestaat, en is het niet de hoogste tijd, dat wij trachten daarin verbetering te brengen door de verhouding tusschen beide huwelijkspartijen gezonder te maken? De astrologie zal de geaardheid en de neigingen van elk menschelijk wezen openbaren; zij zal twee menschen in staat stellen hun karakters zoodanig ineen te smelten, dat een volmaakt leven van liefde kan worden geleefd, en zij zal de tijden aangeven, waarin de interplanetaire krachtlijnen er het meest toe bijdragen om de verlossing pijnloos te doen zijn. En zoo zal het ons mogelijk zijn om uit den schoot der natuur kinderen van liefde te ontvangen, die in staat zijn om lang te leven in goede gezondheid. Ten slotte zal de tijd komen, dat deze lichamen zoo volmaakt in hun etherische reinheid zullen zijn gemaakt, dat zij gedurende het geheele komende tijdperk blijven bestaan en aldus het huwelijk overbodig zullen maken. Maar wanneer wij nu kunnen liefhebben, terwijl wij elkander zien door een „beslagen bril , door het masker van de persoonlijkheid en den sluier van misverstand, dan kunnen wij er van verzekerd zijn, dat de liefde van ziel tot ziel, gezuiverd van den hartstocht in het louteringsvuur van de smart, in den hemel onze helderste diamant zal zijn, in vergelijking met de schaduw, welke wij op de aarde kennen. HOOFDSTUK VII. De Onvergefelijke Zonde en Verloren Zielen. Eenige van onze studenten stelden veel belang in de onvergefelijke zonde en daar dit onderwerp een zekere betrekking heeft tot het huwelijk, zijnde het eerste een sacrilège, een ontheiliging en het tweede een sacrament, een heiliging, is het goed om dit onderwerp van een ander standpunt te belichten dan tot nu toe in onze literatuur is geschied, Laten wij daartoe in de eerste plaats onderzoeken wat wordt bedoeld met een sacrament, en waarom de ceremonieën van doop, communie, huwelijk en laatste oliesel zoo worden genoemd; wij zullen dan in staat zijn om te begrijpen wat een sacrilège is en waarom dit onvergeeflijk is. De Rozekruisers leeren, alleen wat uitvoeriger, precies hetzelfde, wat Paulus predikt in het 15e hoofdstuk van zijn eersten brief aan de Gorinthiërs, te beginnen met het 35e vers, en waarin wordt gezegd, dat wij behalve een lichaam van vleesch en bloed een zielelichaam hebben, soma psuchicon, (ten onrechte vertaald als „natuurlijk" lichaam) en een geestelijk lichaam; dat elk van 5 deze lichamen is gegroeid uit een verschillend zaadatoom en dat er drie stages van ontplooiing zijn voor Adam, of den mensch. De eerste Adam was genomen uit de aarde en was zonder gevoelend en waarnemend leven. De ziel werd toegevoegd aan den tweeden Adam; aldus had hij innerlijk leven, dat als een zuurdeesem werkte om de aardsche stof te verheffen tot God. Wanneer de mogelijkheden van de ziel, opgebouwd uit de ervaringen van het stoffelijke lichaam, tot het geestelijke zijn verheven, zal de laatste Adam een leven gevende geest worden, in staat om de levensimpuls rechtstreeks aan anderen door te geven zooals een vlam van een kaars aan vele andere kaarsen kan worden doorgegeven zonder dat de kracht van het oorspronkelijke licht vermindert. Intusschen moest de kiem voor ons aardsche lichaam in vruchtbaren bodem worden geplaatst om te groeien tot een geschikt voertuig en om dit doel te bereiken waren van den aanvang af voortplantingsorganen noodig. In Genesis 1 : 27 wordt gezegd, dat Elohim hen schiep mannelijk en vrouwelijk. De Hebreeuwsche woorden zijn „sacre va n'cabah". Dit zijn de namen van de sexueele organen. Letterlijk vertaald wil sacre zeggen „kiemdrager . Aldus is het huwelijk een sacr-ament, want het opent den weg om een stoffelijk zaadatoom over te brengen van den vader naar de moeder en het heeft de bedoeling om het ras te bewaren tegen de verwoestingen van den dood. De doop als sacr-ament beteekent de ontkiemende drang van de ziel voor het hoogere leven. Het Heilige Avondmaal, waaraan wij deelnemen met brood (gemaakt van het zaad van kuische planten) en met wijn (de beker verzinnebeeldt de hartstochtlooze zaadkelk) duidt op het komende tijdperk, een tijd, waarin het onnoodig zal zijn om het zaad over te brengen door een vader en moeder; een tijd, waarin wij rechtstreeks in het cosmische leven ons bestaan zullen vinden en aldus den dood zullen overwinnen. Ten slotte is het laatste oliesel het sacr-ament, dat de losmaking beteekent van het zilveren koord en de vrijmaking van de gewijde kiem, opdat deze later opnieuw wordt ingeplant in een andere n'cabah of moeder. Daar het zaad en het ovum den wortel en den grondslag vormen van de voortplanting en de ontwikkeling van het ras, is het gemakkelijk te begrijpen, dat geen zonde ernstiger kan zijn, dan die, welke de scheppingsfunctie misbruikt, want door deze sacr-ilège belemmeren wij den groei van volgende geslachten en zondigen wij tegen den Heiligen Geest, Jehovah, die de bewaker is van de scheppende maankrachten. Zijn engelen zijn het, die de geboorte aankondigen, zooals in de gevallen van Izaac, Johannes de Dooper en Jezus. Wanneer Hij zijn meest getrouwen volgeling wilde beloonen, beloofde hij hun zijn zaad menigvuldig te maken als het zand der zee. Hij brengt ook de verschrikkelijkste straffen over de Sodomieten, die een sacr-ilège bedrijven door het verkeerd leiden van het zaad. Hij bezocht zelfs de zonden der vaderen aan de kinderen tot het derde en vierde geslacht, want onder zijn bestuur heerschte de Wet oppermachtig. De mensch heeft zich nog niet ontwikkeld tot het punt, waarop hij ontvankelijk is voor liefde. Het is nog altijd ,,oog om oog en tand om tand", en met dezelfde maat, waarmede hij meet, zal hij gemeten worden. Ofschoon dit alles aan ons, die dagelijks meer en meer de eigenschappen van liefde en mededoogen tot ontwikkeling brengen, zeer wreed toeschijnt, moeten wij ons herinneren, dat deze vergeldende gerechtigheid uitsluitend betrekking heeft op het stoffelijk lichaam, dat precies als elke andere scheikundige samenstelling in het heelal ondergeschikt is aan de natuurwetten. Wanneer misbruik het heeft verzwakt, is het niet meer in staat om zijn taak te vervullen, op gelijke wijze als een machine, die wij van de grondstoffen om ons heen hebben geconstrueerd en die wij op een of andere wijze onbruikbaar hebben gemaakt. Er zijn geen wonderen, zooals noodig zouden zijn om een gezond en sterk lichaam voort te brengen door ouders, die de natuurwetten hebben geschonden door hun misbruik; daarom kan deze zonde nist worden kwijtgescholden, maar moet worden geboet; maar wanneer de tijd en de zorgzaamheid aan het lichaam weer de noodige flinkheid en kracht hebben teruggegeven, dan zal het zijn diensten weder op de normale en gezonde manier verrichten. Wij moeten dus begrijpen, dat er onder de wet geen genade is, want genade wordt slechts mogelijk door liefde. Het was daarom geheel in overeenstemming met de kosmische wet, toen Christus, de Heer van Liefde, zeide, dat voor alles wat de menschen zouden doen jegens Hem, vergiffenis zou worden geschonken, daar liefde het kenmerk is in Zijn koninkrijk; maar alles, wat tegen de wet van Jehovah wordt gedaan, zal ten volle zijn vergelding moeten ontvangen. Wij kunnen nooit genoeg dankbaar zijn voor de wonderbare religie, die Hij ons gaf, vooral als wij deze vergelijken met die, waaronder minder ontwikkelde volkeren nu worstelen. Laten wij als voorbeeld de boedhisten nemen. Hoe groot en verheven hun leider ook was, toch zag hij enkel smart, een voortdurenden strijd tegen de wetten der natuur. Hij drukte zijn volgelingen op het hart om door volmaakte gehoorzaamheid boven dezen smartelijken staat uit te komen, op de wijze zooals wij hebben leeren beheerschen de wetten van de electriciteit en van andere natuurkrachten. De boeddhist kent alleen de koude en genadelooze wet; daartegenover hebben wij, bewoners van het Westen, van de wieg tot het graf het schoone beeld voor oogen van Een, die zeide: „Komt tot mij, gij, die belast en beladen zijt, en ik zal U rust geven." „Maar," zal men vragen, „hoe staat het nu met verloren zielen? Is dat een verdichtsel?" Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord, ofschoon daarbij eenige toelichting noodig is. W^ij zullen dit het best begrijpen, als wij teruggaan in de geschiedenis van de menschheid en de ervaringen in beschouwing nemen van hen, die hebben gezondigd. Zij zullen ons tot een voorbeeld zijn van wat er kan gebeuren. Ten einde dit punt goed duidelijk te maken, zullen wij eenige van de Rozekruisersleeringen, die betrekking hebben op den oorsprong van de aarde en van den mensch in de herinnering moeten terugroepen. Drie groote perioden van ontwikkeling zijn ons tegenwoordig Aarde Tijdperk voorafgegaan. De Vader is de hoogste Ingewijde uit het Saturnus Tijdperk, die in het bijzonder inwonende is in de Geestelijke Zon. De Zoon, de kosmische Christus, is de hoogste Ingewijde van het Zonne Tijdperk, bewonende de Centrale Zon en van daaruit de planeten in hun banen leidende door een straal van Hemzelf, die tot den inwonenden geest wordt van iedere planeet, zoodra deze voldoende tot ontwikkeling is gekomen om zoo n groote Intelligentie te kunnen bevatten. Jehovah, de Heilige Geest, is de hoogste Ingewijde van het Maan Tijdperk en bewoont de stoffelijke, zichtbare zon. Hij is de bestuurder van de verschillende door sommige planeten afgeworpen manen, die ten doel hebben om de wezens, die achtergebleven zijn in den ontwikkelingsgang, een strengere tucht te geven onder een hardere wet ten einde hen daardoor zoo mogelijk tot ontwaking te brengen en aan te sporen om in de goede richting te gaan. Wanneer wij de hemelruimte bestudeeren, be- merken wij, dat sommige planeten een aantal manen hebben en andere niet; maar daar er in elk groot gezelschap achterblijvers zijn en daar de manen noodig zijn om deze afgedwaalden weer in hun vroegeren staat zoo mogelijk te herstellen, kunnen wij zeker zijn, dat de planeten, die thans geen manen hebben, deze wel in het verleden hebben gehad. De Groote Wezens, over wie de Rozekruisers Cosmologie spreekt als ,,Heeren van Venus" en „Heeren van Mercurius" waren in werkelijkheid achterblijvers van deze beide planeten. In het verre schemerige verleden bewoonden zij manen, die hun baan om de genoemde planeten beschreven, en zij slaagden er tot groote hoogte in om hun achterstand in ontwikkeling in te halen onder de strenge tucht, waaraan zij daar onderworpen werden. Later ontvingen zij de gelegenheid om de menschheid op onze aarde te dienen en om zich door dien dienst de mogelijkheid te scheppen om terug te keeren tot hun eigen planeet, van waar zij waren verbannen. Zij waren verloren onder de wet, maar werden verlost door de liefde; en aldus mogen wij veronderstellen, dat de gelegenheden voor dienst ook aan andere wezens, die „verlost" willen worden, de mogelijkheid zullen schenken om het verleden te herstellen. Aan den student, die er belang in stelt om te weten, wat van de manen wordt, waarop zulke wezens voor een poos wonen, kunnen wij mededeelen, dat het zonnestelsel moet worden gezien als het lichaam van den Grooten Geest, dien wij God noemen, en evenals elk door een abnormaal proces ontstaan aangroeisel in ons eigen lichaam ons smart, zoo zijn ook verhardingen als manen oorzaak van pijn voor dat Groote Wezen. En op dezelfde wijze als ons eigen lichamelijk stelsel zulke abnormale aangroeiïngen tracht te verwijderen, zoo poogt ook het heelal manen, die haar taak hebben vervuld, uit te bannen. Zoolang de wezens, die naar een maan zijn verbannen, zich daar nog bevinden, houdt de Planeet Geest van de moederplaneet in zijn zorg voor deze wezens de maan in haar baan, en wij spreken van deze liefde voor hen als de Wet van Aantrekking; maar wanneer zij tot de moederplaneet zijn teruggekeerd, heeft de Planeet Geest geen verder belang bij hun aschachtige woning. Langzamerhand begint de baan zich te verwijden, de afstand tusschen planeet en verlaten maan wordt hoe langer hoe grooter en ten slotte wordt zij weggeslingerd in de wereldruimte. De asteroïden zijn overblijfselen van de manen, die eens zich om Venus en Mercurius bewogen. Er zijn ook nog andere oogenschijnlijke manen en maanfragmenten in ons zonnestelsel, maar de Rozekruisers Cosmologie houdt zich niet met deze bezig, omdat zij zich buiten het gebied van evolutie bevinden. HOOFDSTUK VIII. De Onbevlekte Ontvangenis. De periodieke eb en vloed van de materieele en geestelijke krachten, die de aarde doordringen, zijn de onzichtbare oorzaken van de physieke, moreele en geestelijke werkingen op onzen bol. In overeenstemming met het hermetische axioma ,,zoo boven zoo beneden , moet een dergelijke werking ook plaats hebben in den mensch, die slechts een verkleinde uitgave is van Moeder Natuur. De dieren hebben acht en twintig paar van de ruggegraat uitgaande zenuwen en zijn nu in hun Maan-ontwikkeling, volkomen afgestemd op de acht en twintig dagen, waarin de maan door den dierenriem gaat. In hun wilden staat regelt de groepsgeest de paring; Als gevolg daarvan is er bij de dieren geen sprake van een teveel. De mensch daarentegen is in een overgangstoestand; hij is te ver ontwikkeld voor de maantrillingen, want hij heeft een en dertig paar spinale zenuwen. Maar hij is nog niet afgestemd op de zonnemaand van een en dertig dagen en hij paart op alle tijden van het jaar; vandaar de periodieke vloed bij de vrouw, die onder bepaalde omstandigheden wordt benut om het lichaam te vormen van een kind. dat weder volmaakter zal zijn dan zijn ouders. Evenzoo wordt de periodieke vloed in de menschheid de ziel en de ruggegraat van den vooruitgang der rassen; en de periodieke vloed van de geestelijke krachten van de aarde, die met Kerstmis plaats heeft, geeft geboorte aan Verlossers, die van tijd tot tijd een nieuwen stoot geven aan den geestelijken vooruitgang van het menschelijke ras. Onze Bijbel bestaat uit twee gedeelten, het Oude en het Nieuwe Testament. Het eerste geeft, na een korte beschrijving van de wijze, waarop de wereld tot aanzijn kwam, het verhaal van den „Val". Met betrekking tot wat in onze litteratuur is medegedeeld, beschouwen wij dien Val als te zijn veroorzaakt door het impulsieve en onwetende gebruik van de sexueele krachten door den mensch bij tijden, waarop de interplanetaire stralen ongunstig waren voor het ontvangen van de reinste en beste voertuigen. Aldus werd de mensch langzamerhand gekerkerd in een dicht lichaam, gekristalliseerd door zondigen hartstocht en bijgevolg onvolmaakt, onderhevig aan pijn en dood. Toen begon de pelgrimstocht door de stof en gedurende duizenden jaren leven wij reeds in deze harde en steenachtige lichamelijke schil, die het hemelsche licht van den geest van binnen verduistert. De geest is als een diamant in zijn ruwe omvatting en de hemelsche diamantbewerkers, de Heeren van het Lot, zijn zonder ophouden bezig om te trachten de korst te verwijderen, opdat de geest moge schijnen door het voertuig heen, dat het bezielt. Wanneer de diamantbewerker den diamant tegen den slijpsteen houdt, doet deze bij het verwijderen van de donkere ondoorschijnende oppervlakte een scherp gekras hooren, als een kreet van pijn; maar langzamerhand door herhaalde aanrakingen met den slijpsteen zal deze ruwe diamant een juweel worden van buitengewone schoonheid en zuiverheid. Op overeenkomstige wijze houden de hemelsche wezens, die met onze ontwikkeling zijn belast, ons dicht tegen den slijpsteen der ervaring. Pijn en lijden brengen den geest, die binnen in ons slaapt tot ontwaking. De mensch, totnutoe tevreden met het nastreven van materieele doeleinden, vervuld van zinnelijkheid en sexualiteit, wordt dan bevangen door een heilige ontevredenheid, die hem voortdrijft om het hoogere leven te zoeken. Het einddoel van zijn streven is echter gewoonlijk slechts na ernstigen strijd met de lagere natuur te bereiken. Het was in deze worsteling, dat Paulus uitriep met al de zielesmart van een vroom en vurig strevend hart: „O, ik ellendige Het goede, dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik Ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch, maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is." (Rom. 7 : 19—24). Wanneer de bloem wordt vertrapt, komt haar geur vrij en vervult de omgeving met welriekendheid, tot verheugenis van ieder, die in de nabijheid is. Zoo kunnen ook verpletterende slagen van het lot een man of een vrouw, die het stadium van geestelijken bloei heeft bereikt, ter neer slaan; dit zal echter alleen tengevolge hebben, dat de liefelijkheid en de schoonheid van de ziel zoodanig wordt verhoogd, dat de betrokkene als met een stralenkrans wordt omgeven. Dan is hij op het pad van Inwijding. Hem wordt geleerd, hoe het onbeteugelde gebruik van de sexualiteit, zonder inachtneming van de sterreninvloeden, hem in het lichaam heeft gekerkerd, hoe hij hierdoor nog altijd wordt gebonden, en hoe een juist gebruik van dezelfde kracht, in harmonie met de sterren, hem langzamerhand zal vrijmaken, zijn lichaam meer etherisch zal doen worden en hem ten slotte los zal maken van het stoffelijk bestaan. Een scheepsbouwer kan geen soliede eiken schip maken van dennenhout; „men kan geen druiven plukken van doornen ; soort zoekt soort, en een nederdalend ego van een hartstochtelijke natuur wordt aangetrokken tot ouders van dezelfde natuur, waar zijn lichaam ontvangen is in de oogenblikkelijke opwelling van een vlaag van hartstocht. De ziel, die van de lijdenskelk heeft geproefd, die het gevolg is van het misbruiken van de scheppingskracht en dezen beker tot den bitteren droesem heeft gedronken, zal langzamerhand ouders zoeken van minder hartstochtelijke geaardheid, totdat hij ten laatste de Inwijding bereikt. Langs den weg van de Inwijding onderricht over den invloed van de sterre-stralen op de voortbrenging, zal het volgende lichaam, dat hij zich verschaft, worden voortgebracht door Ingewijde ouders, zonder hartstocht, tijdens een planetaire constellatie, die het gunstigst is voor het werk, dat hij zich in het komende leven voorneemt te doen. Daarom beginnen de Evangeliën (dat beschrijvingen zijn van Inwijdingen) met het verhaal van de onbevlekte ontvangenis en eindigen met de kruisiging, twee wonderbare idealen, welke wij te eeniger tijd moeten bereiken, omdat ieder van ons een Christus-in-wording is en eenmaal zal gaan zoowel door de mystieke geboorte als door den mystieken dood, aangeduid in de Envangeliën. Door kennis kunnen wij den dag verhaasten, wij kunnen verstandig medewerken, in plaats van, zooals nu vaak geschiedt, door onwetendheid de geestelijke ontwikkeling te vertragen. Met betrekking tot de onbevlekte ontvangenis heerscht in alle opzichten misverstand; de voortdurende maagdelijkheid van de moeder, zelfs na het geboorte geven aan andere kinderen; de nederige positie van Jozef, de veronderstelde aangenomen vader, enz. Wij zullen deze punten in het kort in beschouwing nemen in het licht van de feiten, opgeteekend in het geheugen der natuur. In sommige streken van Europa worden de menschen van de hoogere standen betiteld als „welgeboren" of zelfs als „hoogwelgeboren", hetgeen moet beduiden, dat zij afstammen van beschaafde ouders van hooge positie. Zulke menschen zien gewoonlijk met verachting neer op de lagere standen. Wij hebben niets tegen de uitdrukking „welgeboren", integendeel, wij wilden wel, dat ieder kind „wel" (goed) geboren ware, geboren bij ouders van hoog moreel gehalte, onverschillig wat hun levenspositie ook is. Er is een maagdelijkheid van de ziel, die onafhankelijk is van den toestand van het lichaam, een reinheid van den geest, waardoor iemand bij de scheppingsdaad niet door hartstocht wordt besmet en welke de moeder in staat stelt het ongeboren kind onder het hart te dragen in geslachtlooze liefde. Vóór den tijd van Christus zou dat onmogelijk zijn geweest. In de vroegere perioden van s menschen ontwikkelingsgang op aarde was het aantal, de kwantiteit, van veel meer belang dan de kwaliteit, vandaar het bevel: „ga heen, wees vruchtbaar en vermenigvuldig u. Bovendien was het noodzakelijk, dat de mensch tijdelijk zijn geestelijke natuur zou vergeten om zijn energie te kunnen ooncentreeren op de materieele dingen. Het toegeven aan den sexueelen hartstocht bevordert dat, en de begeerteaard werd zeer versterkt. Polygamie kwam tot bloei en de man en de vrouw werden geëerd naar de mate van het aantal hunner kin- deren, terwijl onvruchtbaarheid werd beschouwd als de grootst mogelijke bezoeking. In andere opzichten werd de begeertenatuur echter bedwongen door van God gegeven wetten, gehoorzaamheid aan goddelijke bevelen werd afgedwongen door snelle en strenge bestraffing van den overtreder, bijv. door oorlog, pest of hongersnood. Aan bijzondere belooningen voor het plichtsgetrouw nakomen van de voorschriften der wet ontbrak het evenmin; talrijk waren de kinderen en het vee en overvloedig den oogst van den „rechtvaardige"; hij versloeg zijn vijanden en de beker van zijn geluk was vol. ■ lal.e tijden' toen de aarde na den Atlantischen Vloed weer voldoende bevolkt was, kwam de polygamie langzamerhand in onbruik, met het gevolg, dat de kwaliteit van de lichamen verbeterde en in Christus' tijd was onder de meest gevorderden van het menschelijke ras de begeerteaard zoozeer vatbaar geworden voor beheersching, dat de daad van voortbrenging zonder hartstocht kon worden volbracht, alleen uit reine liefde, zooa j on'3ev^e^t kon worden ontvangen. Aan deze voorwaarden voldeden de ouders van Jezus. Van Jozef wordt gezegd, dat hij een timmerman was, maar hij was geen bewerker van hout. Hij was een .bouwer" in hoogeren zin. God is de , r?ote Bouwmeester van het heelal. Onder Zijn Jeiding werken vele bouwers van verschillende graden van geestelijken luister, afdalende zelfs tot degenen, die wij kennen als Vrijmetselaars. Allen zijn bezig om een tempel te bouwen zonder het geluid van een hamer en Jozef was daarop geen uitzondering. Er wordt somtijds gevraagd, waarom de Ingewijden altijd mannen zijn. Dat is echter niet altijd het geval; in de lagere graden zijn er vele vrouwen maar wanneer een Ingewijde in staat is om zelf zijn geslacht te kiezen, dan neemt hij gewoonlijk het positieve mannelijke lichaam. Het leven, dat hem tot de Inwijding bracht, heeft n.1. zijn levenslichaam vergeestelijkt en het onder alle omstandigheden positief gemaakt, zoodat hij mèt een positief mannelijk stoffelijk lichaam in het bezit is van voertuigen met de krachtigste werking. Er zijn echter tijden en omstandigheden, dat een vrouwelijk lichaam noodig is, wanneer bijv. een lichaam van groote zuiverheid tot geboorte moet worden gebracht om een ego van buitengewoon hoogen graad te ontvangen. In zoo n geval zal een hooge Ingewijde een vrouwelijk lichaam aannemen en opnieuw door de ervaringen van het moederschap gaan, na dit wellicht al in verschillende levens te hebben vermeden; aldus was het geval met het schoone karakter, dat wij kennen als Maria van Bethlehem. De in dit hoofdstuk genoemde punten samenvattende, komen wij tot de overweging, dat ieder van ons is een Christus-in-wording; dat wij allen te eeniger tijd ons karakter zóó vlekkeloos hebben gemaakt, dat wij waardig worden bevonden lichamen te bewonen ,die onbevlekt zijn ontvan- gen; en hoe vlugger wij aanvangen met onze denkvermogens te zuiveren van gedachten van hartstocht, des te vlugger zullen wij het doel bereiken. Ten slotte hangt dit geheel af van den ernst van ons streven, van de kracht van ons willen. De omstandigheden zijn thans zoodanig, dat wij een rein leven kunnen leiden, hetzij wij getrouwd zijn of niet, en koele, zuster-en-broeder verwantschappen zijn evenmin noodzakelijk. En is een leven van volkomen reinheid toch voor sommigen onder ons nog buiten het bereik? Wees dan niet ontmoedigd; Keulen en Aken zijn niet in één dag gebouwd. Blijf streven, ofschoon 9.!j telkens en telkens faalt, want de eenige werkelijke mislukking bestaat in het opgeven van de poging. Zoo moge God aan uw streven naar reinheid en zuiverheid kracht geven. 6 HOOFDSTUK IX. De komende Christus. Wij hebben reeds eerder besproken hoe de menschheid in haar kindsheid onder de rechtstreeksche leiding van goddelijke leiders in Atlantis als een éénheid leefde en hoe daarna de uittocht uit het water in de heldere atmosfeer plaats had, waar de afzonderlijke gescheidenheid van elk individu van alle anderen terstond duidelijk bleek. „God is Licht" — het Licht, dat tot leven werd in den mensch. Het was dof en kleurloos in de vochtige atmosfeer van het vroege Atlantis, even kleurloos als de lucht is op een zeer mistigen dag in onze dagen, vandaar de eenheid van alle wezens, die in dat licht leefden. Maar toen de mensch zich verhief boven de wateren, toen hij verrees in de lucht, waar de goddelijke openbaring Licht, in een oneindige verscheidenheid van tinten en schakeeringen werd gebroken, toen werd dit verschillend gekleurde licht door ieder op zijn eigen wijze tot zich genomen. Aldus nam, toen de menschheid door de machtige poort van den regenboog met zijn prachtige, geschakeerde kleuren schreed, de afgescheidenheid een aanvang. Die boog kan daarom worden beschouwd als een toegangspoort naar „het beloofde land", de wereld, zooals die thans is samengesteld. Hier is het Goddelijke licht niet meer een onbestemde kleurlooze tint zooals in het vroegere Atlantis. Het schitterende spel der kleuren in onzen tijd zegt ons, dat het wachtwoord van dezen tijd is afscheiding, en zoolang wij daarom in de tegenwoordige omstandigheden blijven onder de wet van de wisselende kringloopen, waar zomer en winter, eb en vloed, elkander opvolgen in ononderbroken wisseling, zoo lang God's boog aan den hemel staat als een symbool van verscheidenheid, zoolang is het nog de dag van het koninkrijk der menschen en blijven wij in afwachtiug van het Koninkrijk Gods. Nochtans, even zeker als de Paradijsachtige toestanden op de door vuur omringde eilanden van het oude Lemurië eindigden in de scheiding van de beide geslachten, die elk één element van het scheppingsvuur tot uitdrukking brengen, waardoor voor het scheppen van een nieuw lichaam de vereeniging van man en vrouw even noodzakelijk werd gemaakt als het bijeenbrengen van waterstof en zuurstof voor het verkrijgen van water; en even zeker als de overgang van de waterachtige atmosfeer van Atlantis naar de lucht-atmosfeer van Ariana, de tegenwoordige wereld, verdere scheiding veroorzaakte in afzonderlijke naties en individuen, die elkander beoorlogen en uitplunderen (omdat de scherp van elkaar onderscheiden vormen, die zij waarnemen, hen blind maken voor het feit van de éénheid van elke ziel met alle andere); even zoo zeker zullen de omstandigheden in de wereld zich zoodanig wijzigen, dat er zal komen „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen. In het vroege Atlantis woonden wij in de diepste dalen van de aarde, waar de vochtigheid het dichtst was; wij ademden met behulp van kieuwen en wij zouden niet in staat zijn geweest om te leven in een atmosfeer als wij nu hebben. In den loop der tijden bracht het verlangen tot verder onderzoek de uitvinding van luchtschepen, die werden voortbewogen door de spankracht van ontkiemend graan. De geschiedenis van de „Ark is een verdraaide herinnering aan dat feit. Deze schepen zonken werkelijk op de toppen der bergen, omdat de atmosfeer daar te ijl was om ze te dragen. Thans drijven onze schepen op het element, waarin de Atlantische schepen eens waren ondergedompeld. Wij hebben nu verschillende manieren van voortbeweging ontdekt, in staat om ons over de hoogten der aarde te dragen, en wij begeven ons in de atmosfeer om ook dat element te veroveren, zooals wij de wateren onderworpen; en even zeker als onze Atlantische voorouders het waterige element, dat zij inademden, geschikt maakten voor het verkeer en er dan boven uit kwamen om te leven in een nieuw element, even zeker zullen wij de lucht veroveren en er dan boven uit stijgen in het nieuw ontdekte element, dat wij ether noemen. Aldus heeft ieder tijdperk zijn eigen bijzondere voorwaarden en wetten; de wezens, die evolueeren, hebben een physiologische samenstelling, aangepast aan de omstandigheden van dat tijdperk, maar worden beheerscht door de natuurkrachten, totdat zij leeren daarmede in overeenstemming te handelen. Dan worden deze krachten zeer waardevolle dienaren, zooals bijvoorbeeld, stoom en electriciteit, die wij gedeeltelijk hebben bruikbaar gemaakt voor onze doeleinden. De wet van de zwaartekracht houdt ons nog in haar machtigen greep, ofschoon wij met mechanische middelen trachten om in het nieuwe element te ontsnappen. Wij zullen op een niet ver verwijderd tijdstip meesterschap over de lucht bereiken, maar evenals de schepen van de Atlantiërs strandden op de bergtoppen der aarde, omdat hun drijfvermogen niet voldoende was om hooger te komen in de ijlere vochtigheid van deze hoogten, en omdat de ademhaling bemoeilijkt werd, evenzoo zal de toenemende ijlheid van onze tegenwoordige atmosfeer ons beletten om binnen te gaan in den ,.nieuwen hemel en de nieuwe aarde", die het tooneel zullen zijn van de Nieuwe Bedeeling. Vóór wij dien staat kunnen bereiken, moeten er zoowel physiologische als moreele en geestelijke veranderingen plaats hebben. De Grieksche tekst van Het Nieuwe Testament laat ons hierover niet in twijfel, ofschoon door gemis aan kennis van de mysterie leeringen de vertalers het in de Engelsche vertaling niet tot uitdrukking hebben kunnen brengen. Indien wij slechts geloofden in den Bijbel, zelfs zooals wij dien hebben, dan zou ons allerlei begoocheling worden bespaard en veel onrust met betrekking tot dezen tijd. Geheele secten hebben over hun bezittingen beschikt in de stellige verwachting van de komst, op een aangekondigden dag, van Christus, en hebben daarna onzegbare ontberingen moeten lijden. Avonturiers hebben zichzelf doen doorgaan voor Christus of zelfs voor God, zijn getrouwd, hebben een gezin gesticht en zijn gestorven, zoons nalatende, die Christussen werden verondersteld te zijn, om te vechten voor het koninkrijk. Een wereldlijk bestuur was genoodzaakt om een van deze „Christussen" te verbannen naar een eiland in de Middellandsche Zee, en een ander naar een Aziatische stad, waar hij nu onder militair toezicht staat. Er is geen aanwijzing, dat er in de toekomst dergelijke pseudo-Christussen niet meer zullen zijn; integendeel breidt zich dit heiligschennend bedrog uit. Wij kunnen er zeker van zijn, dat de goddelijke leiders van de ontwikkeling geen fout maakten, toen zij den Christelijken Godsdienst aan de Westersche wereld gaven — de verst gaande leeringen aan de meest gevorderden onder de menschheid. Het moet daarom als een teruggang worden beschouwd, wanneer een organisatie tracht om een Hindoe-godsdienst (die uitstekend is voor het volk, waaraan hij oorspronkelijk door goddelijke tusschenkomst werd gegeven) te enten op ons volk. De daarbij ingevoerde Oostersche ademhalingsoefeningen hebben reeds velen in het krankzinnigengesticht gebracht. Indien wij de woorden van Christus gelooven: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld", (het Grieksche woord „Kosmos", dat hier wordt gebruikt voor „wereld heeft meer de beteekenis van „orde van zaken , dan dat het onze planeet, de aarde, bedoelt; deze wordt genoemd „gee"), dan zullen wij niet meer uitzien naar een op aarde terugkeerenden Christus. „Vleesch en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven", evenmin als het mogelijk was voor de door kieuwen ademende wezens van het vroege Atlantis om te leven onder de thans heerschende atmosferische omstandigheden, waarin „het koninkrijk der menschen" bestaat. Paulus zegt, bij de bespreking van de wederopstanding, niet, zooals in de Hollandsche vertaling staat: „Daar is een natuurlijk lichaam en daar is een geestelijk lichaam. I Cor. 15 : 44. Hij deelt mede, dat er is een „soma psuchieon," een zielelichaam, en zet in de voorafgaande verzen uiteen, hoe dit wordt voortgebracht uit een „zaad", op dezelfde wijze als in de Rozekruisersleeringen wordt verklaard. De Bijbel bevestigt, dat onze lichamen vergankelijk zijn. (Hij leert ook, dat één orgaan, het hart, een uitzondering is. Dit heeft betrekking op het zaad-atoom in het hart. Ps. 22:26). Daarom moeten onze lichamen worden veranderd voordat Christus kan komen. Wanneer er aan deze dingen geloof bestond, dan zouden de bedriegers weinig aanhang hebben. Maar de Westersche couranten schenken ongelukkigerwijze te veel aandacht aan zulke avonturiers, al is dat dan niet ernstig bedoeld. En terecht nemen zij deze Messiassen niet ernstig, omdat het ongerijmd zou zijn aan te nemen, dat het groote en wijze Wezen, die de ontwikkeling leidt, zoo kortzichtig zou zijn om niet te weten, dat de Westersche wereld nooit als zijn Verlosser zou aannemen iemand, afkomstig van een naar haar inzicht half-barbaarsch ras. Toen er vóór 2000 jaar voorbereidingen werden getroffen voor de belichaming van den Verlosser der wereld, was Galilea het toevluchtsoord voor zwervende geesten. Daarheen trok men van Azië, Afrika, Griekenland, Italië en van alle deelen van de wereld van dien tijd. De levensomstandigheden waren daar toen buitengewoon aantrekkelijk, zoodat Galilea volgens de meening van verschillende geleerden, die dit hebben onderzocht, even cosmopolitisch was als Rome zelf. Het was inderdaad de „smeltkroes" van dien tijd. Met vele anderen waren ook Jozef en Maria, de ouders van Jezus, van Judea getrokken naar Nazareth in Galilea, vóór de komst van hun eerstgeborene, en het in deze omgeving voortgebrachte lichaam was afwijkend van het gewone Joodsche ras-type. Het is een onloochenbaar feit, dat de omgeving een groote rol speelt in de evolutie. Wij hebben in dezen tijd drie groote rassen op aarde. Het eene, het Negerras, heeft haar, dat plat is in doorsnede en het hoofd is lang, smal en afgeplat aan de zijden. De oogholte is ook lang en smal. De negers zijn afstammelingen van het Lemurische Ras. De Mongolen en de met hen verwante volken hebben ronde hoofden. Hun haar heeft een ronde doorsnede en de oogkassen zijn eveneens rond. Zij vormen de overblijfselen van het Atlantische Ras. Het Arische Ras heeft ovaal haar, ovale schedels en ovale oogholten, welke kenteekenen vooral op den voorgrond komen bij de Angelsaksers, die op het oogenblik de bloem vormen van het ras. In Amerika, thans het Mekka van de natiën, zijn deze verschillende rassen natuurlijk vertegenwoordigd. Hier is de „smeltkroes", waarin zij worden vermengd. Men heeft vastgesteld, dat er hier verschil is tusschen de kinderen, tot hetzelfde gezin behoorende. De schedels van de jongste kinderen, in Amerika geboren, naderen meer tot het ovale dan de hoofden van hun oudere broers en zusters, buiten Amerika geboren. Uitgaande van dit feit en van andere, die hier niet behoeven te worden vermeld, is het klaarblijkelijk, dat op het Amerikaansche vasteland een nieuw ras in opkomst is; en in overeenstemming met het bekende feit, dat de Christus voortkwam uit het meest cosmopolitische deel van de beschaafde wereld van 2000 jaar geleden, zou het voor de hand liggen om te verwachten, dat indien een nieuwe belichaming voor dat verheven wezen zou worden gezocht, Zijn lichaam liever zou worden genomen van het nieuwe ras dan van een oud ras. En omgekeerd, indien het effect kon hebben om een Verlosser te verkrijgen van de oudere rassen, waarom dan niet een Bosjesman of een Hottentot? Maar wij kunnen er zeker van zijn, dat de bedriegers na korter of langer tijd worden ontmaskerd, en dat hun plannen tot niets komen. Ondertusschen brengt de voortgang der evolutie ons steeds nader tot het Aquarische Tijdperk en een Leeraar komt om aan den Christelijken Godsdienst beweegkracht te geven in een nieuwe richting. HOOFDSTUK X. Het komende Tijdperk. Wanneer wij spreken van het „Komende Tijdperk", van den „Nieuwen Hemel en de Nieuwe Aarde , in den Bijbel bedoeld, en ook van het „Aquarius Tijdperk", dan staat het verschil daartusschen onze studenten misschien niet helder voor den geest. Verwarring in het gebruik van uitdrukkingen en benamingen is een van de grootste oorzaken van dwaalbegrip, en de Rozekruisers leeringen trachten dit te vermijden door een zoo streng mogelijk bepaalde nomenclatuur. Somtijds schijnt een extra poging noodzakelijk om de vaagheid te verdrijven, die ontstaan is door algemeen aanvaarde duistere beschouwingen van anderen, ongetwijfeld even ernstig en oprecht als schrijver maar die niet zoo gelukkig zijn toegang te hebben tot de onvergelijkelijke Westersche Wijsheids Leeringen. Er wordt in onze literatuur geleerd, dat er vier groote tijdvakken van ontplooiing voorafgingen aan de tegenwoordige orde der dingen; dat de dichtheid van de aarde, haar atmosferische om- standigheden en de heerschende natuurwetten in het eene tijdvak even verschillend van die in het andere waren als de overeenkomstige physiologische gesteldheid van de menschheid in het eene tijdvak verschillend was van die in de andere tijdvakken. De lichamen van ADM (de naam beteekent roode aarde), de menschheid van het vurige Lemurië, werden gevormd uit het „stof der aarde", het roode, heete, vulcanische slijk, en waren daardoor bij uitstek geschikt voor hun omgeving. Vleesch en bloed zouden verschrompeld zijn in de vreeselijke hitte van dien tijd en ofschoon zij wel geschikt zijn voor de tegenwoordige omstandigheden, deelt Paulus ons mede, dat zij het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven. Het is daarom duidelijk, dat alvorens een nieuwe orde van zaken kan aanvangen, de physiologische gesteldheid van den mensch volkomen moet worden veranderd, nog afgezien van de geestelijke levenshouding. Aeonen zullen noodig zijn om het geheele menschelijke ras op te heffen en geschikt te maken om te leven in etherische lichamen. Omgekeerd komt een nieuwe omgeving nimmer in een oogenblik tot stand; land en volk zijn tezamen geëvolueerd van het kleinste en allereerste begin af. Toen de misten van Atlantis begonnen te verdichten, hadden sommige van onze voorouders het eerste begin van longen ontwikkeld en werden daardoor gedwongen om naar de hooger gelegen streken te gaan, langen tijd vóór hun makkers. Zij zwierven om in „de wildernis", terwijl „het beloofde land verrees uit de lichter wordende nevels, en tegelijkertijd maakten hun groeiende longen hen geschikt om te leven onder de tegenwoordige atmosferische toestanden. Er werden nog twee rassen geboren in de diepe dalen der aarde, voordat een opvolging van vloeden hen uitdreef naar de hooger gelegen streken; de laatste vloed had plaats, toen de zon kwam in het waterteeken Cancer, ongeveer tien duizend jaar geleden, zooals door de Egyptische priesters aan Plato werd medegedeeld. Wij zien dus, dat er geen plotselinge verandering van samenstelling of van omgeving voor het geheele menschelijke ras plaats heeft, wanneer er een nieuw tijdperk wordt ingeluid, maar dat de omstandigheden zich trapsgewijze wijzigen, waardoor het voor de meesten van het ras mogelijk wordt door geleidelijke aanpassing zich naar de nieuwe vormen te voegen. De verandering schijnt dan vaak voor het individu plotseling, omdat de innerlijke voorbereiding en aanpassing zich onbewust heeft voltrokken. De metamorphose van een kikkervischje, als bewoner van het water, in een volwassen kikvorsch, die de lucht inademt, geeft een voorbeeld van het verleden, en de gedaanteverwisseling van de aan de aarde gebonden rups in de zich in de lucht verheffende vlinder is een juist beeld van het komende tijdperk. Toen de hemelsche tijdaanwijzer bij precessie kwam in het teeken Ariës, begon er een nieuwe cyclus en Christus predikte de „blijde boodschap". Hij gaf toen te kennen, dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde nog niet gereed waren, met de woorden, die Hij tot zijn discipelen richtte: Waarheen ik ga, kunt gij mij nu niet volgen, maar gij zult later volgen. Ik ga om een plaats voor ulieden te bereiden en ik zal wederkomen en ulieden ontvangen. Later zag Johannes in een visioen het nieuwe Jeruzalem nederdalen van den hemel en Paulus leerde aan de Thessalonicenzen „bij het woord van den Heer", dat zij, die Christen zijn bij Zijn komst zullen worden opgenomen in de lucht om Hem te ontmoeten en altijd met Hem te zijn. Maar gedurende deze verandering zijn er pioniers, die het Koninkrijk Gods binnentreden vóór hun broeders. Christus zegt, in Mattheus 11 : 12, dat „het Koninkrijk der hemelen geweld wordt aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld". Dit is geen juiste vertaling. Het behoort te zijn: Men is het koninkrijk der hemelen binnengedrongen (biaxetai), en de invallers nemen het in bezit. Er zijn reeds mannen en vrouwen, die door heilige en hulpvaardige levens hebben geleerd om het lichaam van vleesch en bloed terzijde te stellen, hetzij bij tusschenpoozen of voortdurend, en de hemelruimten te bewandelen met gevleugelde voeten, steeds gereed voor den dienst van hun Heer, gekleed in het etherische „bruiloftskleed" van de nieuwe bedeeling. Deze verandering kan worden teweeg gebracht door een leven van dienst, hulpvaardigheid en gebed, zooals door toegewijde Christenen wordt toegepast, onverschillig tot welke kerk zij behooren, even goed als door de bijzondere oefeningen, die door het Rozekruisers Genootschap worden gegeven, Deze oefeningen zullen echter vruchteloos blijken te zijn, indien zij niet vergezeld gaan van voortdurende handelingen van liefde, want liefde zal het sleutelwoord zijn van het komende tijdperk, zooals wet dat is van het tegenwoordige. De intense uitdrukking van deze liefde-eigenschap doet de lichtende schittering en de dichtheid van de ethers in onze levenslichamen toenemen, de vurige stroomen verbreken den band met de dichte aardsche materie en de mensch, eenmaal uit het water geboren bij zijn verrijzenis uit Atlantis, wordt nu opnieuw geboren uit den geest in het koninkrijk Gods. De dynamische kracht van zijn liefde heeft een weg geopend naar het land van liefde en onbeschrijfelijk is de vreugde van hen, die daar reeds zijn, wanneer nieuwe indringers komen, want ieder nieuw-aangekomene verhaast de komst van den Heer en de definitieve vestiging van het Koninkrijk. In godsdienstige kringen hoort men aanhoudend den uitroep: Hoe lang, o, Heer; hoe lang? En ondanks de uitdrukkelijke verklaring van Christus, dat de dag en het uur onbekend zijn, zelfs voor Hem zelf, blijft men geloof hechten aan de woorden van profeten, die Zijn komst op een bepaalden dag voorspellen en is men teleurgesteld, wanneer deze dag zonder de verwachte gebeurtenis voorbijgaat. De vraag is ook onder onze studenten besproken en dit hoofdstuk is een poging om aan te toonen hoe verkeerd het is uit te zien naar de Wederkomst over vijftig of vijfhonderd jaar. De Oudere Broeders bepalen er zich dan ook toe om uiteen te zetten wat het eerst moet worden volbracht. Ten tijde van Christus was de zon in ongeveer de zevende graad van het teeken Ariës. Vijfhonderd jaren waren noodig om de precessie te brengen tot den dertigsten graad van Pisces. Gedurende dién tijd verkeerde de nieuwe kerk in een staat van aanvallend en verdedigend geweld, wel de woorden van Christus rechtvaardigende: ,,Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard." Nadien zijn opnieuw veertien eeuwen verstreken, onder den negatieven invloed van Pisces, waardoor de macht van de kerk is verstevigd en het volk werd gebonden door geloofsbelijdenis en dogma. In het midden van de laatste eeuw kwam de zon binnen de invloedssfeer van het wetenschappelijke teeken Aquarius en ofschoon er nog ongeveer zeshonderd jaren zullen verloopen voordat het Aquarische Tijdperk begint, is het buitengewoon leerzaam om na te gaan, welke veranderingen alleen al door het in aanraking komen met den Aquarius invloed in de wereld teweeg zijn gebracht. Onze beperkte ruimte belet een opsomming van de wonderbare vorderingen, die sindsdien zijn gemaakt; maar het is zeker niet teveel gezegd, wanneer wij beweren, dat de wetenschap, de uitvindingen, toegepast door de industrie, het maatschappelijk leven en de economische omstandigheden in de wereld volkomen hebben veranderd. De zeer groote verbetering van de middelen van verkeer heeft er veel toe bijgedragen om de slagboomen van rassenvooroordeel weg te nemen en ons voor te bereiden voor de levensomstandigheden van Universeele Broederschap. De vernielingswerktuigen, die men wederzijds vervaardigt, zijn zoo verschrikkelijk in hun uitwerking, dat de strijdlustige volkeren eerlang zullen worden gedwongen „hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot sikkelen om te smeden". Het zwaard heeft zijn heerschappij gehad gedurende het Pisces Tijdperk, maar de wetenschap zal regeeren in het Aquarius Tijdperk. Wij mogen verwachten, dat wij in het land van de ondergaande zon het eerst de ideale omstandigheden van het Aquarius Tijdperk zullen zien: Een vermenging van godsdienst en wetenschap, met als resultaat een godsdienstige wetenschap en een wetenschappelijken godsdienst ,die de gezondheid, het geluk en de vreugde van het leven in overvloedige mate zullen bevorderen. Suiker voor Alcohol. In het hoofdstuk van de Rozekruisers Cosmologie, waarin de Wet van Assimilatie wordt toe- gelicht, hebben wij vermeld, dat mineralen niet kunnen worden geassimileerd, omdat zij een levenslichaam missen, door welk gemis het onmogelijk is voor den mensch om hun trillingsgraad op te voeren tot zijn eigen peil. De planten hebben een levenslichaam en geen zelfbewustzijn, vandaar dat zij zeer gemakkelijk kunnen worden geassimileerd en langer in het menschelijk organisme blijven dan de cellen van dierlijk vleesch, die doordrongen worden door een begeertelichaam. De trillingsgraad van dit laatste is hoog en er wordt veel energie vereischt voor de assimilatie; de cellen ontsnappen ook snel en maken het voor den vleescheter noodzakelijk om dikwijls te eten. ,, Alcohol doet ons aan als een „vreemde geest , een „geest van ontbinding", omdat het door gisting wordt opgewekt buiten het organisme van den gebruiker. Als „geest rijk vocht trilt het met zoo groote snelheid, dat de menschelijke geest niet in staat is het in harmonie te brengen en het te beheerschen, zooals met elk voedsel behoort te geschieden, vandaar dat van omzetting en opneming geen sprake is. Daar wij den trillingsgraad van dezen vreemden geest niet kunnen herleiden tot dien van onze lichamen, kan die geest ons trillingspeil doen toenemen en daardoor ons beheerschen, in plaats van omgekeerd, zooals in gevallen van dronkenschap. Aldus is alcohol een groot gevaar voor de menschheid, van welk gevaar wij ons moeten hebben bevrijd, voordat wij ons van onze goddelijke natuur bewust kunnen worden. Een opwekkend, stimuleerend middel is noodig, zoolang wij ons van vleeschvoeding blijven bedienen, anders zou vooruitgang niet meer mogelijk zijn, en voor de pioniers van het Westen is er een voedsel beschikbaar, dat aan alle vereischten in dit opzicht voldoet, n.1. ,,suiker". Uit suiker verkrijgt het ego zelf alcohol binnen het eigen organisme, geheel volgens dezelfde processen van omzetting. Dit product is daarom zoowel voedsel als opwekkend middel, en geheel aansluitend bij den trillingsgraad van het lichaam. Het heeft alle goede eigenschappen van alcohol, in verhoogde mate zelfs, en geen van zijn nadeelen. Om de uitwerking van dit voedsel goed te leeren begrijpen, behoeven wij slechts de Westersche volken te beschouwen in vergelijking met de Oost-Europeesche, waar maar weinig suiker wordt gebruikt. De Oost-Europeanen zijn slaafsch; zij spreken altijd geringschattend over zichzelf; het voornaamwoord „ik" wordt altijd met een kleine letter geschreven, maar „U" met een hoofdletter. Engeland verbruikt vijfmaal zooveel suiker per hoofd als Rusland. In Engeland treffen wij dan ook een ge eel anderen geest aan. ,,Ik (I) staat altijd met een hoofdletter en u (you) met een kleine letter. In Amerika worden de winkels van banket en suikerwerk ernstige concurrenten van de drankgelegenheden, want de man, die bonbons en zoetigheid eet, zal niet drinken, en er is geen zekerder middel om een dronkaard van zijn kwaal te genezen, dan om hem er toe te brengen zoetigheid te eten. Een dronkaard heeft echter een afkeer van suiker, omdat zijn organisme onder de heerschappij staat van den „vreemden geest". De matigheidsbeweging is begonnen in het land, waar per hoofd de meeste suiker wordt gebruikt, en heeft daar opgewekt „den geest van zelfrespect". HOOFDSTUK XI. Eten en Drinken als factoren in de Evolutie. In de voorafgaande hoofdstukken hebben wij gezien, hoe voor de kind-menschheid werd gezorgd door de bovenmenschelijke behoeders, hoe zij werden voorzien van het geschikte voedsel, hoe zij uit groote gevaren werden uitgeleid en in alle opzichten werden beschut, totdat zij tot den menschelijken staat waren uitgegroeid en geschikt waren geworden om de school der ervaring binnen te treden en de levenslessen te leeren in de wereld der verschijnselen. Wij hebben eveneens gezien, hoe de regenboog duidt op natuurwetten, eigen aan onzen tegenwoordigen tijd, hoe aan den mensch onder deze wetten de vrije wil werd gegeven en hoe de wijngeest werd gegeven om te prikkelen en stuwkracht te geven aan zijn bedeesden en vreesachtigen geest, hem te sterken voor den strijd des levens. Geheel op dezelfde wijze wordt het niet voor zijn daden verantwoordelijke kind, dat onder de wateren van den doop is gebracht, door zijn natuurlijke behoeders verzorgd in de jaren van zijn kindsheid, terwijl zijn verschillende voertuigen worden georganiseerd. V/anneer het ouderlijke bloed, dat in de thymusklier is opgezameld, is opgebruikt en het kind op die manier is vrijgemaakt van zijn ouders, dan ontwaakt het tot individualiteit, tot het gevoel van „Ik ben". Het is dan uitgerust met een zekere kennis van goed en kwaad om den strijd des levens te voeren. En op dat tijdstip wordt de jeugd naar de kerk gebracht en wordt haar het brood en den wijn gegeven om haar geestelijk te sterken en te voeden, als een symbool, dat zij voortaan vrij kan handelen, alleen onder verantwoordelijkheid voor de wetten van God. Een zegen of een vloek zal deze vrijheid zijn, al naar de wijze, waarop zij wordt gebruikt. In het vroege Atlantis was de menschheid een universeele broederschap van onderworpen kinderen zonder eenige neiging tot oorlog of twist. Later werden zij gescheiden in natiën, en de oorlogen prentten hen getrouwheid tot eigen land en volk in. Iedere heerscher had absolute macht over lijf en leven van zijn onderdanen, die soms honderden millioenen in aantal waren en zich vrijwillig in slaafsche onderworpenheid overgaven. Deze levenshouding wordt tot den huidigen dag aangetroffen bij millioenen van de Aziatische volken, die vegetariër zijn en bijgevolg geen behoefte hebben aan alcohol. Toen het vleeschgebruik in zwang kwam, werd de wijn meer en meer de gewone drank. Als gevolg van het vleesch eten werd, in den tijd onmid- dellijk voorafgaande aan de komst van Christus, veel stoffelijke vooruitgang gemaakt. Het wijngebruik had voorts tot gevolg, dat een toenemend aantal menschen zich als leiders deden gelden, zoodat in plaats van een paar groote natiën, als het Aziatische volk, vele kleine natiën ontstonden, voornamelijk in het Zuid-Westelijk deel van Europa en in Klein-Azië. Maar ofschoon het grootste deel van het volk, dat deze verschillende natiën vormde, boven hun Aziatische broederen uitstaken in kennis en bekwaamheid, bleven zij geheel onderworpen aan hun leiders en hielden zich even als de andere ziaten vast aan hun tradities. Christus berispte hen, omdat zij er zich op beroemden van Abrahams zaad te zijn. Hij zeide hun, ,,dat vóór Abraham, was, ben ik , d.w.z., dat het ego altijd heeft bestaan. Het is Zijn zending om de menschheid te bevrijden van de Wet en haar te leiden naar de j i' -.koninkrijken der menschen" met hun onderlinge vijandigheid en wedijver te verstrooien en op de puinhoopen op te bouwen „het Koninkrijk Uods . ben voorbeeld zal dat aanschouwelijk maken. ' Wanneer wij een aantal steenen huizen bezitten en wij wenschen deze samen te voegen tot één groot gebouw, dan is het noodzakelijk ze eerst geheel af te breken en eiken steen te ontdoen van het cement, waarmede hij aan de andere steenen verbonden is geweest. Evenzoo moet elk mensche- lijk individu bevrijd worden van de banden van familie en verwantschap, vandaar dat Christus leerde: „Tenzij iemand vader en moeder verlaat, kan hij mijn discipel niet zijn. Hij moet uitgroeien boven het godsdienstige partijschap en boven het patriotisme en hij moet leeren om het den veel gesmaden en weinig begrepen Thomas Paine na te zeggen: „De wereld is mijn vaderland, en goed te doen is mijn godsdienst." Christus bedoelde niet, dat wij degenen, die recht hebben op onze hulp en steun, in den steek moeten laten, maar wij moeten niet toelaten, dat onze persoonlijkheid wordt verdrukt uit eerbied voor familie-tradities en godsdienstige gebruiken. Daarom kwam Hij „niet om den vrede te brengen, maar het zwaard". En terwijl de Oostersche godsdiensten het gebruik van den wijn tegengaan, was Christus' eerste wonder het veranderen van water in wijn. Het zwaard en de wijnkelk zijn de kenteekenen van den Christelijken godsdienst, want hiermede worden de natiën opgebroken en de individuen bevrijd. Regeeren door het volk, voor het volk, is een feit geworden in NoordWest Europa, waar de regeerders dat in hoofdzaak slechts in naam zijn. Het aankweeken en onderhouden van den krijgshaftigen geest, die thans in Europa overheerscht is slechts middel tot een doel. De afgescheidenheid en verbrokkeling, die er het gevolg van is, moet plaats maken voor een sfeer van broederschap, zooals voorspeld is door Paine. Een nieuwe stap was noodig om dit naar voren te brengen; een nieuw voedsel moest worden gevon- • den, dat op den geest zoodanig inwerkt, dat de persoonlijkheid wordt versterkt en zichzelf handhaaft zonder onderdrukking van anderen en zonder schade voor het zelf-respect. Wij hebben het als een wet genoemd, dat alleen geest kan inwerken op geest, en het bedoelde voedsel moest daarom wel spirituaal zijn, maar in andere opzichten toch verschillend van de bedwelmende middelen. Laten wij echter, voor wij dit voedsel verder beschrijven, nagaan wat de vleeschvoeding heeft gedaan voor de evolutie der wereld. Wij hebben tevoren reeds vermeld, dat de mensch gedurende het Polaire Tijdvak slechts in het bezit was van een dicht lichaam; hij was in dit opzicht gelijk aan de tegenwoordige mineralen en was bijgevolg even traag en bewegingloos en passief. Door de kristalloïden, voortgebracht door de planeten, in zich op te nemen, bracht hij gedurende het Hyperboreesche Tijdvak een levenslichaam tot ontwikkeling en werd plantaardig, zoowel wat zijn samenstelling als zijn geaardheid betreft, want hij leefde zonder een bepaald op een doel gericht streven en even onbewust als de planeten. Later trok hij melk uit de toen, evenals de planten nu, aan hun plaats gebonden dieren. egeerte naar dit gemakkelijker te verteren voedsel spoorde hem tot inspanning aan en lang- zamerhand werd gedurende het Lemurische Tijdvak zijn begeerte-aard ontwikkeld. De constitutie, welke hij daardoor kreeg, stemt overeen met die van de tegenwoordige herbivoren (planten etende dieren). Ofschoon in het bezit van een hartstochtaard, was hij toch zachtzinnig en handelbaar en kon niet tot vechten worden gebracht tenzij ter verdediging van zichzelf, zijn maat en zijn gezin.^ Alleen honger was in staat om hem aanvallend te doen optreden. Toen daarna de dieren bewegelijk werden en zochten te ontkomen aan dien wreeden parasiet, die zich van haar melk meester maakte, ontstond voor den mensch een toenemende moeilijkheid om aan het zoo vurig begeerde voedsel te komen en dit maakte zijn verlangen zoo hevig, dat hij, wanneer hij een dier had gejaagd en gevangen, zich niet meer tevreden stelde met het uitzuigen van de uiers, maar zich begon te voeden met het bloed en het vleesch van het dier. En aldus werd hij even woest als onze tegenwoordige carnivoren (vleeschetende dieren). Het verteren van dierlijk voedsel eischt veel krachtiger chemische werking en veel snellere verwijdering van het onverteerbare gedeelte dan bij plantaardig dieet noodig is, zooals door scheikundige analyse van het maagsap van dieren is aangetoond, en zooals ook blijkt uit het feit, dat het darmkanaal van herbivoren vele malen langer is dan dat van een vleeschetend dier van dezelfde grootte. Carnivoren worden gauw suf en afkeerig van inspanning. Geprikkeld door de folterende pijnen van den honger vervolgt de woeste wolf zijn prooi met onwankelbare volharding, en de sprong van den aansluipenden koning der dieren overtreft de vlugheid van het vleugelvoetige hert. Van uit een hinderlaag weten de leden van het kattengeslacht ook de snelste van hun slachtoffers te overmeesteren en hun pogingen tot ontvluchting te verijdelen. De slimheid van den vos is spreekwoordelijk en de sluipende nachtelijke gedragingen van de hyena en de daarmede verwante dierlijke straatreinigers doen de verdorvenheid zien, die het gevolg is van een dieet van bedorven en tot ontbinding overgegaan vleesch. De ondeugden, die aangekweekt worden door het eten van vleesch, zijn matheid, wreedheid, sluwheid en verdorvenheid. Wij kunnen plantenetende dieren, als het paard, de os, de olifant, temmen. Hun dieet maakt hen handelbaar en geeft hun enorme krachten, die zij gehoorzaam ten onzen dienste stellen voor zwaar en moeilijk werk van langen duur. De vleeschvoeding, die de carnivoren voor hun bijzondere constitutioneele gesteldheid noodig hebben, maakt hen gevaarlijk en ongeschikt om tot huisdier te worden gemaakt. Een kat kan elk oogenblik krabben en de voorschriften in vele groote steden op het muilbanden spreekt genoeg voor het gevaar van honden. Bovendien wordt de energie, die zich in het voedsel van den carnivoor bevindt, zoozeer verbruikt voor de spijsvertering, dat zij gauw mat en suf zijn en ongeschikt voor lang aangehouden arbeid zooals het paard of de olifant. De matheid, die op een overvloedigen vleeschmaaltijd volgt, is te wel bekend om nog verklaring te behoeven en de gewoonte om bij het eten stimuleerende middelen te gebruiken is een uitvloeisel van het verlangen om de doodende werking van het doode vleesch tegen te gaan. De zeer krachtige uitwerking van het overvloedig gebruik van vleesch in bedorven toestand kan men waarnemen in „society" kringen, waar banketten van ,,adelijk wild vergezeld gaan van ware orgiën en een zich overgeven aan de verachtelijkste aandriften. De westerling, die leeft op een zuiver, zoet, heilzaam dieet van groenten, graanspijzen en vruchten, wordt niet mat en suf door zijn voedsel; hij heeft geen behoefte aan opwekkende middelen. Er zijn geen vegetarische dronkaards. Het plantaardige voedsel brengt fijnere gevoelens teweeg, die in de plaats komen van de door het vleeschdieet gewekte wreedheid. Velen hebben thans behoefte aan het gemengde dieet, zij kunnen het vleesch nog niet geheel missen, want niets heeft den vooruitgang der wereld zoo bevorderd als het gebruik van vleesch of het moest zijn de ondeugd, die met het vleeschgebruik gepaard gaat, de dronkenschap; en ofschoon wij niet kunnen zeggen, dat zij zegeningen waren onder het mom van kwaad, zijn zij toch ook geen vloek, zonder eenige beperking, voor de menschheid geweest, want in het koninkrijk des Vaders werkt alle kwaad ten slotte toch ten goede uit in een of ander opzicht, ook al lijkt dat oppervlakkig niet het geval te zijn. Wij zullen dadelijk zien hoe. Een particuliere onderneming, de Oost-Indische Compagnie, begon en voltooide practisch de onderwerping van Britsch-Indië met haar bevolking van driehonderd millioen, omdat de Engelschen geweldige vleescheters zijn, 'terwijl hst Hindoe-dieet gehoorzaamheid en onderworpenheid op den voorgrond brengt. Maar toen de Engelschen in oorlog kwamen met de vleesch etende Boeren, ontmoetten zij huns gelijken en de toen wederzijdsch betoonde dapperheid blijft nog in onze herinnering. Moed, zoowel physiek als moreel, is een deugd en lafheid een ondeugd. Het vleeschgebruik heeft zelfverzekerdheid aangekweekt en heeft ons ruggegraat gegeven, ongelukkigerwijze veelal ten koste van anderen. Het heeft echter nog meer gedaan, zooals uit het volgende zal blijken. Zooals hiervoren reeds is gezegd, is de sluipende kat gedwongen om list te gebruiken bij het zich meester maken van zijn prooi, ten einde op die wijze zijn krachten te sparen en voldoende energie over te houden om zijn slachtoffer te verteren. Aldus komt het brein te hulp aan de spieren. In het oude Atlantis ontwikkelde de begeerte naar vleesch het vernuft van den primitieven mensch en bracht hem er toe om de vlugge bewoners van veld en bosch in strikken te vangen. De strik van den jager behoort daarom tot de eerste van de arbeid besparende vindingen, die het begin aanduiden van de evolutie van het denkvermogen, en van den onophoudelijken nooit verflauwenden strijd van het door vleesch gevoede denkvermogen om de oppermacht over de stof. Wij zeggen „het door vleesch gevoede denkvermogen", en wij herhalen dit nog eens, omdat wij er den nadruk op willen leggen, dat het juist de natiën zijn, die zich met vleesch voeden, die den meesten vooruitgang hebben gemaakt. De vegetarische Aziatische volkeren zijn op een laag beschavingspeil achtergebleven. Hoe westelijker wij komen, des te meer neemt het vleeschgebruik toe en des te minder is het lichaam geneigd zich in te spannen, en bijgevolg wordt de activiteit verscherpt in het opsporen van arbeidbeparende vindingen. Het Amerikaansche landbouwgebied beslaat duizenden hectaren en toch wordt de oogst met minder lichamelijke inspanning binnengebracht dan door den boer in het Oosten moet worden aangewend, die slechts een klein lapje grond bezit. Dit komt, omdat de arme, zwoegende, vegetarische Oosterling niets anders heeft dan zijn handen en zijn schoffel, die hij dag aan dag in beweging moet houden, terwijl de vleeschetende vooruitstrevende Westerling zijn mechanisch gedreven werktuigen op zijn vruchtbare akkers brengt en, gemakkelijk gezeten, deze het werk voor zich laat doen. De een gebruikt zijn spieren, de ander zijn denkvermogen. De ontembare moed en onuitbluschbare energie, die het aanzicht van de westersche wereld geheel hebben veranderd, zijn alzoo deugden, die rechtstreeks Voortvloeien uit het gebruik van vleesch als voeding, terwijl deze voeding ook gemakzuchtig maakt en daardoor aanzet tot het doen van uitvindingen om arbeid uit te sparen. De alcohol prikkelt ten slotte den ondernemingsgeest om de uitgedachte plannen, om met een minimum van arbeid een maximum van comfort te verkrijgen, ten uitvoer te brengen. Maar de geest van den alcohol wordt verkregen door een gistingsproces. Het is een geest van ontbinding, volkomen verschillend van den geest van leven in den mensch. Deze bedriegelijke geest lokt den mensch van het een naar het ander, houdt hem voortdurend visioenen voor den geest van toekomstige grootheid en prikkelt hem tot hevige inspanning van lichaam en geest om steeds maar nieuwe dingen te verkrijgen. Wanneer hij dan echter zijn pogingen met succes bekroond ziet, komt hij tot de erkenning van de volkomen waardeloosheid van zijn verkregen goed. Niets van wat de wereld te geven heeft kan ten slotte voldoening geven. Dan komt opnieuw de doodelijke drank de teleurstelling uitdooven en de geest zweert weer bij een nieuwe illusie. Deze vervolgt hij met nieuwen ijver en nieuwe hoop om opnieuw te worden teleurgesteld en dit gaat voort, leven na leven, totdat hij ten laatste leert, dat ,,wijn is een bedrieger en verleider", en dat „alles ijdelheid is behalve God te dienen en Zijn wil te doen". HOOFDSTUK XII. Ben levende offerande. Boekdeelen, of liever gezegd, geheele bibliotheken, zijn vol geschreven om het wezen van God te verklaren, maar het is waarschijnlijk een universeele ervaring, dat hoe meer verklaringen en uitleggingen van anderen wij lezen hoe minder wij er zelf van begrijpen. Er is één omschrijving, door den geïnspireerden apostel Johannes gegeven in de woorden „God is Licht", die even verhelderend voor den geest is als de andere vaag en benevelend. Ieder, die deze uitspraak maakt tot een onderwerp van meditatie, zal zich daarvoor te zijner tijd rijkelijk zien beloond, want hoe vaak wij ook dit onderwerp in beschouwing nemen, onze eigen ontwikkeling in den voortgaanden tijd verzekert ons eiken keer een vollediger en beter begrijpen. Telkenmale, wanneer wij ons verdiepen in deze drie woorden, laven wij ons aan een geestelijke bron van onuitputtelijke diepte en eiken volgenden keer peilen wij beter de geweldige diepten en komen onzen Vader in den hemel nader. 8 Ten einde nader met ons onderwerp in contact te komen, moeten wij teruggaan in den tijd om daardoor inzicht te verwerven in onze tegenwoordige positie en onze toekomstige lijn van ontwikkeling. Ons bewustzijn werd voor de eerste maal naar het Licht gewend korten tijd nadat wij met een denkvermogen waren begiftigd en definitief onze evolutie als menschelijke wezens in Atlantis waren begonnen. Atlantis, het land van den nevel, verzonken in de diepe holten der aarde, waar de warme nevel, opstijgende uit de afkoelende aarde, als een dichte mist overheen hing. Men zag nimmer de sterrehoogten van het heelal, evenmin kon het zilveren licht van de maan heendringen door de dichte mistige atmosfeer. Zelfs de vurige gloed van de zon werd bijna geheel uitgebluscht, want wanneer wij het Geheugen der Natuur, betrekking hebbende op dien tijd, raadplegen, verschijnt de zon ons zeer zwak als een booglamp op een hoogen mast bij mistig weer. Zij was toen buitengewoon dof en had een aura van verschillende kleuren, gelijkende op die, welke wij om een booglamp waarnemen. Maar dit licht had een bijzondere betoovermg. Aan de oude Atlantiërs werd geleerd, door de goddelijke Hiërarchiën, die temidden van hen verkeerden, om naar dat licht te streven, en daar het geestelijke gezicht toen reeds aan het verminderen was (zelfs de goddelijke boodschappers, de Elohim, werden door de meesten slechts met moeite waargenomen), streefden zij des te vuriger naar het nieuwe licht; want zij vreesden de duisternis, waarvan zij door het hun geschonken denkvermogen zich bewust waren geworden. Toen kwam de onafwendbare vloed, door het afkoelen en condenseeren van den nevel. De dampkring werd helder en het „uitverkoren volk" werd gered. Zij, die door arbeiden aan zichzelf de noodzakelijke organen hadden opgebouwd, om te kunnen ademen in een atmosfeer, zooals die thans is, overleefden dezen watervloed en kwamen tot het licht. Dit was geen willekeurige uitverkiezing: zij hing ten nauwste samen met den arbeid in het verleden, die bestond uit den opbouw van het stoffelijke lichaam. Zij, die alleen maar beschikten over kieuwspleten, zooals nu het foetus nog gebruikt in zijn voorgeboortelijke ontwikkeling, waren lichamelijk even ongeschikt om het nieuwe tijdperk in te gaan als het foetus ongeschikt zou zijn om in onzen tijd geboren te worden, indien het zou verzuimen om longen te bouwen. Het zou sterven, zooals die menschen in het verleden stierven, toen de ijle atmosfeer het gebruik van kieuwspleten onnoodig maakte . Sedert den dag, waarop wij uit het oude Atlantis kwamen, zijn onze lichamen practisch compleet, d.w.z. dat geen nieuwe voertuigen meer worden toegevoegd; maar van dien af en van nu af aan moeten zij, die het licht wenschen te volgen, streven naar zielegroei. De lichamen, die wij om ons heen hebben gekristalliseerd, moeten worden opgelost en uit de opgedane ondervinding moet de quintessens van kennis worden getrokken, welke als „ziel" met den geest tot één moet worden gemaakt, om dezen laatsten te voeden en van onmacht te ontwikkelen tot almacht. Daarom werd aan de ouden den Tabernakel in de woestijn gegeven, en het licht van God daalde neder op het Altaar van Offering. Dit is van groote beteekenis. Het ego was juist neder gedaald in zijn tabernakel, het lichaam. Wij kennen allen de neiging van het primitieve instinct naar zelfzucht, en wanneer wij in de zedenkunde thuis zijn, dan weten wij eveneens hoe vernietigend voor het goede het zich overgeven aan egoïstische drijfveeren is. God bracht de menschheid daarom onmiddellijk voor het Goddelijk Licht op het Offeraltaar. Op dit altaar werden zij gedwongen om voor iedere overtreding hun dierbare bezittingen te offeren; God was hun een harde meester, wiens ongenoegen het gevaarlijk was op zich te laden. Maar steeds trok het licht hen. Zij wisten toen, dat het vergeefs zou zijn om te trachten te ontsnappen aan de hand van God. Zij hadden de woorden van Johannes „God is Licht nog niet gehoord, maar zij hadden wel reeds tot op zekere hoogte van de hemelen de beteekenis van oneindigheid, naar den maatstaf van het rijk des lichts, geleerd, want wij hooren David uitroepen: „Waar zoude ik henengaan voor Uwen Geest, en waar zoude ik henenvlieden voor Uw Aangezicht? Zoo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of lei ik mij neder in de hel, zie, Gij zijt daar; nam ik de vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee, ook daar zoude Uwe hand mij geleiden en Uwe rechterhand zoude mij houden. Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken, dan is de nacht een licht rondom mij. Ook verduistert de duisternis U niet, maar de nacht licht als de dag, de duisternis is U als het licht." Met elk jaar dat voorbijgaat, en door de kennis welke de grootste telescopen, die het vernuft en de technische bekwaamheid van den mensch in staat is te construeeren, kunnen verschaffen, wordt het meer en meer duidelijk, dat de oneindigheid van het licht ons de oneindigheid van God leert. Wanneer wij hooren, dat ,,de menschen de duisternis beminden boven het Licht, omdat hun daden boos waren, dan geldt dat ook voor wat wij ongelukkigerwijze kennen als de feiten van den tegenwoordigen tijd, en het maakt het wezen van God voor ons duidelijk; want is het niet waar, dat wij ons altijd angstig en bedreigd voelen in de duisternis, en dat het licht ons een gevoel van veiligheid geeft, zooals het kind zich veilig voelt, als het zich beschermd weet door de hand van zijn vader? De volgende stap in God's werk met ons was om dezen toestand van te zijn in het Licht permanent te doen zijn. Zij bereikte haar hoogtepunt in de geboorte van Christus, die als zijnde de lichamelijke tegenwoordigheid van den Vader, in Zichzelf deed geboren worden dat Licht; want het Licht kwam in de wereld, opdat een ieder, die gelooft in Christus, niet zal vergaan, maar het eeuwige leven zal hebben. Hij zeide: „Ik ben het Licht der Wereld." Het altaar in den Tabernakel had de waarde aangetoond van het offer als middel tot hernieuwing, tot wedergeboorte, daarom zeide Christus tot Zijn discipelen: Niemand heeft grooter liefde dan degene, die zijn leven geeft voor zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden. — En terstond aanvaardde hij een offer, dat, in tegenstelling met de algemeen gangbare orthodoxe meening, niet volbracht werd in een paar uren van lichamelijk lijden aan een materieel kruis, maar dat de eeuwen doorgaat, als de offers, welke werden gebracht op het altaar van den Tabernakel in de Woestijn, want het brengt een jaarlijksche nederdaling in de aarde met zich mede en een ondergaan van alles, wat de beperkende aardsche toestanden voor zulk een grooten geest moeten teweeg brengen. Dit moet voortduren, totdat een voldoend aantal menschen zoodanig is ontwikkeld, dat zij den last van den duisteren bol, dien wij de aarde noemen en die als een molensteen om den hals van de menschheid hangt, en verderen geestelijken groei belemmert, op zich kunnen nemen. Totdat wij leeren om te volgen ,,in Zijn voetstappen, kunnen wij niet verder groeien naar het Licht. Er wordt verteld, dat, toen Leonardo da Vinei zijn beroemde schilderij „Het Laatste Avondmaal had voltooid, hij het aan een vriend toonde en diens oordeel vroeg. De vriend beschouwde het eenige minuten critisch en zeide toen: „Ik denk, dat je je hebt vergist met de bekers, waaruit de apostelen drinken. Je hebt deze teveel versierd en als van goud geschilderd. Menschen m hun omstandigheden zullen uit zulke kostbare bekers niet drinken." Da Vinei haalde toen het penseel door de bekers, die zoozeer de critiek van zijn vriend hadden opgewekt, ma.r zijn hart was gebroken, want hij had dat schilderij meer met de ziel dan met de handen geschilderd. Hij had gebeden, dat het een boodschap zou mogen brengen aan de wereld. Hij had al de heerlijkheid van zijn kunst en de volkomen toewijding van zijn ziel te hulp geroepen om een Christus uit te beelden, die het woord zou spreken, dat de menschen zou aansporen Zijn daden na te volgen. Kunt gij Hem zien, zooals Hij daar zit aan dien feestelijken disch, — de belichaming van het Licht —, en die wonderbare, mystieke woorden spreekt: Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed, gegeven voor u, — een levende offerande. In de vroegere tijdperken van onze geestelijke ontwikkeling hebben wij uitgezien naar een Licht buiten ons zelf, maar thans zijn wij gekomen aan het punt, waar wij moeten uitzien naar het licht van den Christus in ons en Hem moeten navolgen door van ons zeiven „levende offeranden" te maken, zooals Hij doet. Laten wij bedenken, dat, wanneer de opoffering, die op onzen weg komt, ons prettig toeschijnt, wanneer wij in staat lijken om ons werk te kiezen in Zijn wijngaard en wij doen, wat ons aangenaam is, dat wij dan geen werkelijk offer brengen, zooals Hij deed. Evenmin doen wij dat, als wij door de menschen worden geprezen om onze weldadigheid. Maar wanneer wij bereid zijn om Hem te volgen van dien feestdisch, waar Hij werd geëerd onder vrienden, naar den hof van Gethsemane, waar Hij alleen was en verlaten en waar Hij worstelde met het geweldige probleem vóór Hem, terwijl Zijn vrienden sliepen, dan brengen wij een levende offerande. Wanneer wij bereid zijn om ,,in Zijn voetstappen" te volgen tot dat punt van zelf-offering, waar wij uit den grond van ons hart kunnen zeggen: „Uw wil geschiede, niet de mijne," dan hebben wij stellig het licht binnen in ons, en dan zal er voortaan voor ons niets zijn, dat wij voelen als duisternis. Wij zullen wandelen in het licht. Dit is ons verheven voorrecht en de meditatie over de woorden van den apostel, „God is Licht , zal ons helpen in het verwezenlijken van dat ideaal, mits wij aan ons geloof de werken toevoegen, en wij bij onze daden zeggen, met den Christus van da Vinei: „Dit is mijn lichaam en dit is mijn bloed", een levende offerande op het altaar der menschheid. HOOFDSTUK XIII. Magie, witte en zwarte. Van tijd tot tijd, wanneer daartoe aanleiding bestaat, waarschuwen wij de studenten van het Rozekruisers Genootschap in onze persoonlijke brieven om geen spiritische seances bij te wonen, geen demonstraties van hypnotiseurs, of plaatsen, waar door dilettanten in het occultisme wierook wordt gebrand. Zwarte magie wordt, zoowel bewust als onbewust, op zoo groote schaal bedreven, dat het bijna niet te gelooven is. „Boosaardig dierlijk magnetisme", hetgeen alleen een andere naam is voor de Zwarte Kracht, is aansprakelijk voor méér mislukkingen in zaken, verlies van gezondheid en disharmonie in het gezinsleven dan de meeste menschen vermoeden. Zelfs zij, die dergelijke mislukkingen en moeilijkheden veroorzaken, zijn vaak onbewust van het kwaad, dat zij hebben bedreven. Het schijnt daarom nuttig om een hoofdstuk te wijden aan een verklaring van eenige wetten op het gebied van de magie, die gelijkelijk van toepassing zijn op de witte en de zwarte magie. Er is slechts ééne kracht, maar die kan worden gebruikt ten goede of ten kwade; en in overeenstemming met de beweegreden, welke deze kracht in beweging brengt en het gebruik, dat er van gemaakt wordt, wordt zij zwart of wit genoemd. Het is een wetenschappelijk axioma, dat ,,Ex nihil nihil fit" (uit niets kan niets voorkomen). Er moet een zaadje zijn vóór er een bloem kan te voorschijn komen, maar vanwaar het eerste zaadje kwam is iets, dat de wetenschap nog niet heeft kunnen verklaren. De occultist weet, dat alle dingen zijn voortgekomen uit de oer-substantie, het onbepaalde, dat den chaos vormt en dat wordt gebruikt door God, den Grooten Bouwmeester, voor den bouw van ons heelal; en de bekwame magiër kan, gegeven den nucleus, de oerkern van een of ander ding, van deze zelfde essentie gebruik maken om zich meerdere vormen te scheppen. Christus, bijvoorbeeld, had eenige brooden en eenige visschen; met behulp van dezen nucleus maakte hij gebruik van de oer-substantie van den chaos om zich een grooteren voorraad te verschaffen, aldus het wonder verrichtende van de spijziging der menigte. Voor een menschelijken magiër, wiens macht niet zoo groot is, is het gemakkelijker om gebruik te maken van dingen, die reeds uit het vormlooze zijn gematerialiseerd. Hij kan bloemen of vruchten nemen, die aan iemand anders toebehooren, mijlen of honderden mijlen ver weg, hij kan deze ontbinden in hun atomische bestanddeelen, ze door de lucht verplaatsen en ze dwingen om weder hun regelmatigen stoffelijken vorm aan te nemen in de kamer, waar hij bezig is zijn vrienden in verbazing te brengen. Een dergelijke magie is hoogstens grijs, zelfs wanneer hij voldoende geldelijke vergoeding zendt voor datgene, wat hij heeft weggenomen; wanneer hij dat niet doet, is het Zwarte Mtagie om aldus een ander te berooven van eigendom. Magie moet, om de aanduiding "Wit" te verdienen, altijd onzelfzuchtig worden toegepast, en bovendien, voor een edel doel, — om den naaste, die lijdt of in nood verkeert, te redden De Christus gaf, toen hij de menigte spijzigde, als reden voor Zijn handelwijze, dat zij reeds verscheidene dagen met Hem waren, en dat zij, wanneer zij naar huis moesten terugkeeren zonder stoffelijk voedsel, onderweg zouden bezwijken en ontbering lijden. God is de Groote Bouwmeester van het Heelal en de Ingewijden van de Witte Scholen zijn ook archi-tecten, d.w.z. bouwers van uit de oorspronkelijke materie, in hun weldadigen arbeid voor de menschheid. Deze Onzichtbare Helpers vragen een nucleus van het levenslichaam van den patiënt, die hun wordt gegeven in het fluïdum van de hand, dat het papier doordringt, waarop de patiënt een aanvrage doet om hulp en genezing. Met dezen nucleus van het levenslichaam van den patiënt zijn zij in staat om oer-materie tot zich te trekken en te gebruiken om de gezondheid te herstellen en het organisme op te bouwen en te versterken. De Zwarte Magiërs zijn roovers, tot hun hande- lingen aangezet door haat en boosaardigheid. Ook zij hebben een nucleus, een oer-kern, noodig voor hun schandelijke practijken en zij kunnen dezen op de gemakkelijkste wijze verkrijgen van het levenslichaam, bij spiritistische of hypnotische seances, waar de aanzitters zich in een negatieve geesteshouding bevinden en hun individualiteit verminderen door allerlei bepaalde mediumieke oefeningen. Zelfs zij, die dergelijke bijeenkomsten niet bezoeken, zijn niet immuun, want er zijn bepaalde producten van het levenslichaam, die door ons allen onnadenkend worden weggegooid en die door de Zwarte Magiërs kunnen worden gebruikt. In het bijzonder zijn dit de haren en de vingernagels. De negers gebruiken bij hun bezweringsmagie de placenta voor gelijke slechte doeleinden. Een bijzonder boosaardig mensch, wiens practijken een tiental jaren geleden werden onthuld, verschafte zich voor zijn duivelsche handelingen het levensfluïde van jongens. Zelfs een onschuldig iets als een glas water, dat dichtbij bepaalde deelen van het lichaam van het toekomstige slachtoffer wordt geplaatst, terwijl de Zwarte Magiër een gesprek met hem voert, kan voldoende zijn om een deel van het levenslichaam van het slachtoffer te absorbeeren. Dit zal aan den Zwarten Magiër den vereischten nucleus verschaffen; of hij kan dezen verkrijgen door middel van een kleedingstuk van den betrokken persoon. Dezelfde onzichtbare uitstraling uit het kleedingstuk, welke den bloedhond het spoor van een be- paalden persoon doet volgen, zal ook den Magiër, hetzij den witten of den zwarten, geleiden tot de verblijfplaats van dien persoon en zal den Magiër voorzien van een sleutel tot het organisme van den betrokkene, waarmede hij hem kan helpen of schade toebrengen, al naar de bedoeling, welke de Magiër heeft. Maar er zijn methoden om zichzelf te beschermen tegen vijandelijke invloeden, welke methoden wij in het laatste deel van dit hoofdstuk zullen uiteenzetten. Wij hebben lang getwijfeld of het verstandig was of niet om de aandacht van de studenten op deze feiten te vestigen en wij zijn tot de slotsom gekomen, dat het niemand helpt om den struisvogel na te doen, die bij dreigend gevaar zijn kop in het zand steekt. Het is beter om voorlichting te ontvangen aangaande dingen, welke dreigen, zoodat het mogelijk is om voorzorgen te nemen bij het tegemoet gaan van onverwachte gebeurtenissen. De strijd tusschen de goede en de kwade krachten wordt gevoerd met een intensiteit, waarvan niemand, die niet actueel aan dien strijd deelneemt, zich een begrip kan vormen. De Oudere Broeders van het Rozekruis en van daaraan verwante orden, die, zooals wij zouden kunnen zeggen, in hun geheel vertegenwoordigen de Heilige Graal, leven op de liefde en de essentie van onzelfzuchtigen dienst, welke zij bijeengaren en opzamelen, zooals de bijen honig verzamelen, van allen, die er naar streven om het leven té leven. Dit voegen zij bij den luister van den Heiligen Graal, die daardoor steeds grootscher en schitterender wordt en een steeds sterkeren invloed uitstraalt op allen, die geestelijk gezind zijn, hen doordringende met meer vuur, geestdritt en welbehagen in het goede werk en in het strijden van den goeden strijd. Op overeenkomstige wijze vinden de kwade krachten van den Zwarten Graal hun voedingsbodem in haat, verraad, wreedheid en in elke duivelsche daad in het boek van de misdaad. Zoowel de Zwarte als de Witte Graalkrachten moeten worden gevoed, de eene door het kwaad en de andere door het goede, om te kunnen blijven bestaan en de kracht te e houden om te strijden. Indien zij deze voeding niet ontvangen, worden zij zwakker en verliezen hun kracht. Vandaar de meedoogenlooze strijd tus- schen beiden. Eiken middernacht openen de Oudere Broeders tijdens hun dienst hun borst en trekken de schichten van haat, nijd, ondeugd en van elk ander kwaad , die in den loop van de afgeloopen vier en twintiq uren zijn geslingerd, tot zich. In de eerste plaats om de Zwarte Graalkrachten te berooven van hun voeding; en ten tweede om het kwaad om te zetten in goed. Zooals de planten het koolzuur, dat door de menschheid wordt uitgeademd, opnemen en daar hun lichamen van bouwen zoo zetten de Broeders van den Heiligen Graal het kwade om voor den bouw in den tempel; en zooals de planten de vrijgemaakte zuurstof, zoo noodzakelijk voor het menschelijke leven, weder uit- zenden, zoo laten de Oudere Broeders de omgezette essentie van het kwade weder, tezamen met het goede, naar de menschheid terugkeeren in den vorm van gewetenswroeging, opdat de wereld van dag tot dag beter moge worden. De Zwarte Broeders brengen, in plaats van het kwaad om te zetten, er een grootere dynamische energie in en helpen het op zijn weg in vergeefsche pogingen om de krachten van het goede te overwinnen. Zij maken voor hun doeleinden gebruik van elementalen en andere niet-geïncarneerde entiteiten, die, daar zij tot een lagere orde behooren, geschikt zijn voor zulke verachtelijke practijken. In de tijden, toen men dierlijke olie brandde en kaarsen van dierlijk vet, zwermden de elementalen er om heen als duivels of demonen, trachtende in bezit te nemen wie daartoe de qelegenheid gaf. Zelfs waskaarsen bieden voedsel aan deze entiteiten, maar de moderne verlichtingsmethoden door electriciteit, steenkool-olie of zelfs oor parafine-kaarsen zijn hun vreemd. Zij zijn nog wel in menigte bijeen om onze kroegen, slachthuizen en soortgelijke plaatsen, waar hartstochten woeden van dieren en van als dieren zich gedragende menschen. Zij houden ook van plaatsen, waar wierook wordt gebrand, want ook dit is een middel, waardoor zij toegang kunnen verkrijgen en wanneer de aanzitters bij seances den geur van den wierook inademen, dan ademen zij ook daarmede de elementale geesten in, die hen zullen aandoen al naar hun geaardheid. En hier kan de bescherming, waarover wij tevoren spraken, in toepassing worden gebracht. Wanneer wij onze levens zuiver en rein houden, wanneer onze dagen worden besteed in den dienst van God en van onze medemenschen, en geheel zijn gevuld met gedachten en handelingen van het edelste karakter, dan scheppen wij voor ons zeiven het Gouden Bruiloftskleed, dat een stralende kracht is voor het goede. Geen kwaad is in staat om deze wapenrusting te doordringen, want het kwaad werkt dan als een boemerang en springt terug op dengene, die het uitzond, aan hem het kwaad brengende, dat hij ons wenschte toe te brengen. Maar, helaas, geen van ons allen is volmaakt goed. Wij kennen slechts te goed den strijd tusschen het vleesch en den geest. Wij kunnen aan het feit niet ontkomen, dat wij als Paulus "het qoede, dat wij willen, niet doen, en het kwade, dat wij niet willen, wel doen." Maar al te vaak voeren onze goede voornemens tot niets en doen wij het verkeerde, omdat dat het gemakkelijkst is. Wij allen hebben daarom den nucleus, het beginsel, van het kwade in onszelf, hetgeen een „Sesam, open u" beteekent voor de booze krachten. Het is daarom voor ons het beste ons niet onnoodig op te houden op plaatsen, waar seances worden gehouden met voor ons onzichtbare geesten, onverschillig hoe verheven hun leeringen ook mogen klinken voor de eenvoudigen van geest. Noch behooren wij deel te nemen, zelfs met als toeschouwers, aan demonstraties van hypnotisme, want ook daar stelt een negatieve geestesiemand bloot aan het gevaar van obsessie. Wij behooren ten allen tijde de raadgeving van Paulus op te volgen en ons toe te rusten met de geheele wapenrusting Gods. Wij behooren positief te zijn in onzen strijd voor het goede tegen het kwade en nooit een gelegenheid verloren te laten gaan om de Oudere Broeders te helpen met woord en daad in den Grooten Oorlog voor geestelijke suprematie. 9 HOOFDSTUK XIV. Ons Onzichtbaar Bestuur. Het is welbekend aan de studenten van de Rozekruisers Wijsbegeerte, dat iedere diersoort wordt bestuurd door een groepgeest, die hun voogd is, op zijn pupillen let en voor hen zorgt met de bedoeling om hen langs het pad van evolutie te brengen, dat het best voor hun ontwikkeling geschikt is; het doet er niet toe, waar deze dieren zich geographisch bevinden; de leeuw in de wildernissen van Afrika wordt bestuurd door denzelfden groepgeest als de leeuw in een kooi van een circus in onze noordelijke landen. Daarom zijn deze dieren alle gelijk in hun voornaamste kenmerken; zij hebben dezelfde voorkeur en afkeer met betrekking tot hun voedsel en zij handelen op vrijwel dezelfde wijze onder gelijke omstandigheden. Wanneer iemand een studie wil maken van de leeuwen als soort of van de tijgers, dan is het al voldoende om één exemplaar te bestudeeren, want er is er geen, die zich op bijzondere wijze onderscheidt van de overigen; alle handelen geheel naar de bevelen van den groepgeest. Het mineraal heeft geen keuze of het wil kristalliseeren of niet; de roos is gedwongen om te bloeien; de leeuw is genoodzaakt om op roof uit te gaan; en in elk van deze gevallen wordt deze werkzaamheid geheel opgelegd door den groepgeest. Maar de mensch is verschillend van zijn soortgenooten; wanneer wij den mensch willen bestudeeren, dan bevinden wij, dat ieder individu als het ware een soort is op zichzelf. Wat de een doet onder gegeven omstandigheden is nog volstrekt geen aanwijzing voor hetgeen een ander onder diezelfde omstandigheden zou doen; elk heeft zijn bijzondere sympathieën en antipathieën. Dit komt, omdat de mensch, zooals wij hem zien in de stoffelijke wereld, de uitdrukking is van een individueelen inwonenden geest, die schijnbaar vrij is in zijn doen en laten. Maar het is een feit, dat de mensch niet zoo vrij is als het schijnt; alle bestudeerders van de menschelijke natuur hebben opgemerkt, dat bij bijzondere gebeurtenissen een groot aantal menschen zullen handelen alsof zij door één geest werden bestuurd. Het is ook gemakkelijk te zien, zonder het occultisme te hulp te roepen, dat de verschillende natiën bepaalde physische kenmerken hebben. Wij kennen allen de Duitsche, ransche, Engelsche, Italiaansche en Spaansche typen. Elk van deze natiën heeft kenmerken, welke verschillen van die van andere natiën, hetgeen een aanwijzing is, dat er een rasgeest moet zijn als oorsprong van deze bijzonderheden. De occultist, die begiftigd is met geestelijk gezicht, weet, dat dit het geval is, en dat iedere natie een afzonderlijken rasgeest heeft, die als een wolk broedt over het geheele land. In hem leeft en beweegt het volk; hij is hun voogd en behoeder en is voortdurend bezig om voor hun ontwikkeling te werken, hun beschaving op te bouwen en de hoogste idealen aan te kweeken, waarvoor zij in hun ontwikkelingsgang vatbaar zijn. In den Bijbel lezen wij, dat Jehovah, blohim, die de rasgeest was van de Joden, voor hen uitging in een pilaar en een wolk en in het Boek Danië verkrijgen wij veel inzicht aangaande de werkzaamheid van deze rasgeesten. De verschijning, die door Nebucadnezar werd gezien, met een hoofd van goud en voeten van leem, toont duidelijk en klaar hoe een beschaving, in den beginne opqebouwd met gouden idealen, meer en meer ontaardt, totdat in het laatste deel van haar bestaan de voeten zijn geworden van wankel, albrokkelend leem, waardoor het beeld gedoemd is te vallen. Aldus hebben alle beschavingen^ wanneer zij worden in gang gebracht door de rasgeesten, groote en gouden idealen, maar de menschheid, tot op zekere hoogte in het bezit van een vrijen wil en eigen voorkeur, volgt niet blindelinqs de bevelen van de rasgeesten, zooals de dieren de bevelen opvolgen van de groepgeesten. Vandaar dat in den loop der tijden een natie ophoudt met omhoog te komen en, daar er m den cosmos geen stilstand kan zijn, begint zij te ontaarden, totdat ten slotte de voeten zijn geworden van leem en dan is het noodzakelijk, dat zij wordt neergeslagen, opdat een andere beschaving op haar puinhoopen zal kunnen worden opgebouwd. Maar keizerrijken komen niet ten val zonder sterke stoffelijke slagen en daarom wordt er, tegen den tijd, waarop de natie is gedoemd te vallen, een werktuig van den rasgeest van die natie daartoe opgeroepen. In het tiende en in het elfde hoofdstuk van Daniël wordt ons inzicht gegeven in de werking van het onzichtbare bestuur van de rasgeesten, de machten achter den troon. Daniël was zeer bedrukt en treurende van geest; hij vastte volle drie weken, biddende om licht, en aan het einde van dien tijd verscheen een aartsengel, een rasgeest, voor hem en sprak tot hem: „Vrees niet, Daniël, want van den eersten dag aan dat gij uw hart begaaft om te verstaan en om uzelven te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, zijn uwe woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben ik gekomen. Doch de Vorst des Koninkrijks van Perzië stond tegenover mij één en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste Vorsten kwam om mij te helpen en ik werd aldaar gelaten bij den Koning van Perzië." Nadat hij aan Daniël verklaard heeft, wat er zal gaan gebeuren, zegt hij: „Weet gij waarom ik tot u gekomen ben? Doch nu zal ik wederkeeren om te strijden tegen den Vorst der Perzen; en als ik zal uitgegaan zijn, zie, zoo zal de Vorst van Griekenland komen; en daar is niet één, die zich met mij versterkt tegen dezen dan uw Vorst Michaël." De aartsengel zegt ook: „Ik nu, ik stond in het eerste jaar van Darius, den Meder, om hem te versterken en te steunen. Aldus wordt, wanneer het schrift op den muur is verschenen, iemand geroepen om den slag uit te voeren; het moge een Cyrus zijn, of een Darius, een Alexander de Groote, een Caesar, een Napoleon of een keizer Wilhelm. Zoo iemand moge zichzelf zien als initiatiefnemer, als een vrij individu, handelende naar eigen keus en volgens het hem toekomende recht, maar in werkelijkheid is hij slechts hetwerktuig van het onzichtbare bestuur der wereld, de macht achter de tronen, de rasgeesten, die de noodzakelijkheid zien om beschavingen, die uitgeleefd zijn en hun nut hebben gedaan, op te breken, opdat de menschheid tot een nieuw begin zal kunnen komen en zich zal kunnen ontwikkelen onder den invloed van een nieuw en hooger ideaal dan dat, hetwelk den mensch tevoren begeesterde. Christus zelf zeide, toen Hij op aarde was: „Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard," want het was Hem volkomen duidelijk, dat zoolang de menschheid zal zijn verdeeld in rassen en natiën, er geen „vrede op aarde zal zijn en in de menschen een welbehagen". Alleen dan wanneer de natiën zullen zijn vereenigd tot een universeele broederschap zal vrede mogelijk zijn. De slagboomen van het nationalisme moeten worden verwijderd en te dien einde zijn de Ver- eenigde Staten van Amerika gemaakt tot een smeltkroes, waarin al het goede uit de oude natiën is bijeen gebracht en tezamen gesmolten, zoodat een nieuw ras met hoogere idealen en met gevoelens voor universeele broederschap kan worden geboren voor het Aquarische Tijdvak. Intusschen zijn ook de slagboomen van het nationalisme in Europa gedeeltelijk verbroken door het verschrikkelijke conflict van 1914 tot 1918. Dit brengt den dag van universeele vriendschap nader en de verwezenlijking van de Broederschap der Menschen. Er is nog iets, dat moet worden verkregen. Van alle verschrikkingen, waaraan de menschheid is onderworpen, is er geen zoo ernstig als de dood, welke ons scheidt van degenen, die wij liefhebben, omdat wij niet in staat zijn om hen nog waar te nemen, nadat zij hun lichaam hebben verlaten. Maar even zeker als de dag volgt op den nacht, zal elke traan iets wegnemen van de schil, welke thans de oogen der menschen blind maakt voor het ongeziene land van de levende dooden. Wij hebben herhaaldelijk gezegd en wij bevestigen dit thans opnieuw, dat één van de grootste zegeningen, welke uit den oorlog zullen voortkomen, zal zijn het geestelijk gezicht, dat een groot aantal menschen tot ontwikkeling zal brengen. De diepe smart van millioenen menschen, het verlangen om de dierbaren terug te zien, die zoo plotseling en meedoogenloos van ons zijn weggerukt, vormen een kracht van onberekenbare sterkte. En even- zeer zijn zij, die in de lente van het leven door den dood zijn weggerukt en thans in de onzichtbare wereld vertoeven, hevig verlangend om te worden hereenigd met hen, die hun dierbaar zijn, opdat zij een woord van geruststelling zullen kunnen spreken en hen kunnen overtuigen van hun welzijn. Men kan dus zeggen, dat twee groote legers van millioenen en millioenen van weerszijden met wilde energie bezig zijn om een tunnel te maken door den muur, die het onzichtbare van het zichtbare scheidt. Dag aan dag wordt deze muur of sluier dunner en vroeg of laat zullen de levenden en de levend dooden elkander ontmoeten in het midden van den tunnel. Vóór wij het beseffen, zal de verbinding tot stand zijn gekomen en zal het voor ons een gewone ervaring zijn, dat wij, wanneer onze geliefden hun versleten en zieke lichamen verlaten, geen verdriet gevoelen noch een gevoel van gemis, want wij zullen in staat zijn om hen te zien in hun etherische lichamen, tusschen ons verkeerende zooals zij gewoon waren te doen. Zoo zullen wij uit den grooten strijd komen als overwinnaars over den dood en kunnen zeggen: ,,0 dood! waar is uw angel? O graf, waar is uw overwinning?" HOOFDSTUK XV. Practische Voorschriften voor Practische Menschen. ,,Wanneer ik zaken zou doen met inachtneming van de beginselen uit de Bergrede, zou ik in minder dan een jaar failliet zijn, zeide onlangs een scepticus. „De Bijbel is volslagen onpractisch voor onze tegenwoordige economische omstandigheden; het is onmogelijk om er naar te leven." Wanneer dat waar is, dan is er een goede reden voor het ongeloof der wereld; maar voor den rechter is den beschuldigde altijd een behoorlijk onderzoek en verdediging toegestaan, laat ons daarom dien Bijbel eens grondig onderhanden nemen, vóór wij oordeelen. \Vat zijn de bijzondere beschuldigingen? ,,Wel, zij zijn ontelbaar," antwoordde de scepticus, „maar laten wij, om er een paar te noemen, uitdrukkingen nemen zooals: Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen, Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven; Zijt niet bezorgd voor morgen, wat gij zult eten of wat gij zult drinken. — Zulke denkbeelden wijzen den weg naar het armhuis." „Zeer goed", zeide de verdediger, „laten wij de laatste beschuldiging het eerst nemen. Wij lezen in Mattheüs 6: — Niemand kan twee heeren dienen. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Daarom zeg ik u: zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult; is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam dan de kleeding? Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelsche Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? Wie toch van u kan met bezorgd te zijn ééne el tot zijn lengte toedoen? En wat zijt gij bezorgd voor de kleeding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet, en ik zeg u, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest gelijk eene van deze. Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzóó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleeden, gij kleingeloovigen? Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten! of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmede zullen wij ons kleeden? Want alle deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelsche Vader weet, dat gij alle deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden." Wanneer dit aldus zou moeten worden opgevat, dat wij alles wat wij hebben moeten verkwisten en verspillen in een leven van uitspattingen, dan zou dat natuurlijk niet alleen onpractisch maar ook demoraliseerend zijn. Een dergelijke uitlegging is echter ten eenenmale in strijd met den geest en de leer van het geheele Boek, en het wordt ook niet zoo gezegd .Het Grieksche woord merimnon beteekent „overdreven angstig en bezorgd zijn" en wanneer wij de aangehaalde passage lezen met deze verandering, dan zullen wij zien, dat zij ons fen 9?^eel anc^ere ^es ^eert, die volmaakt practisch is. Mammon is het Syrische woord voor rijkdommen, begeerd door het dwaze volk. In de voorafgaande verzen vermaande Christus hen niet de slaaf te worden van schatten, die achtergelaten moeten worden, wanneer het zilveren koord wordt verbroken en de geest terugkeert tot God, maar liever te trachten een leven van liefde en dienst te leven en zich schatten te vergaderen van goede daden, die zij met zich mede kunnen nemen naar het Koninkrijk der Hemelen. Wees in dien tusschentijd, zoo vermaande Hij, niet overdreven bezorgd over wat gij zult eten en drinken en waarmede gij u zult kleeden. Waarom u zelf te kwellen? Gij kunt geen haarbreedte toevoegen aan uw lengte met al uw tobberijen. Tobben is de meest verwoestende en sloopende van al onze emoties en zij dient tot niets. Uw hemelsche Vader kent uw materieele behoeften, zoek daarom eerst Zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en al het andere, wat gij noodig hebt, zal u worden toegeworpen. Bij tenminste twee gelegenheden, toen een groot aantal menschen tot Christus kwamen, ver van huis en ver verwijderd van plaatsen, waar voedsel te bekomen was, demonstreerde Hij dit. Allereerst gaf Hij hun het geestelijke voedsel, dat zij zochten en daarna voorzag Hij in hun lichamelijke behoeften rechtstreeks van uit een geestelijke bron. Komt hiervan iets tot uiting in onze moderne dagen? Inderdaad zijn er zoovele bewijzen, dat het in het geheel niet noodig is om op één in het bijzonder de aandacht te vestigen. Wanneer wij werken en bidden, bidden en werken, en onze levens maken tot een levend gebed om anderen te kunnen dienen, dan zullen alle aardsche dingen als vanzelf tot ons komen, wanneer wij ze noodig hebben en in ruimere mate, naarmate wij ze gebruiken in den dienst van God. Wanneer wij ons zelf alleen beschouwen als rentmeesters en bewaarders van alle aardsche goederen, die wij bezitten, dan zijn wij in waarheid „arm van geest , voor zooveel betreft het niet meer achten van aardsche schatten, maar rijk in de duurzamer schatten van het Koninkrijk der Hemelen; en wanneer wij geen volslagen materialisten zijn, dan is dit inderdaad een practische levenshouding. Het is nog niet zoo lang geleden, dat „caveat emptor", „laat de kooper op zijn hoede zijn , de strijdkreet was van de kooplieden, die naar het bezit van aardsche schatten streefden en den kooper min of meer als hun wettige prooi beschouwden. Wanneer zij hun waren hadden ver- kocht en hun geld hadden ontvangen, ging het hun verder niet aan of de kooper tevreden gesteld was of met. Zij waren er zelfs trotsch op om een minderwaardig artikel te verkoopen, dat spoedig verslijt, zooals blijkt uit het kortzichtige motto: „De slechtheid van de goederen is de kracht van'den handel Maar langzamerhand laten zelfs deqenen, die het denkbeeld om de religie in hun zakendoen in te leiden bespottelijk zouden vinden, toch het caveat emptor als motto varen en nemen onbewust het voorschrift van Christus aan: „Hij, die de grootste is onder u, laat hem de dienaar van allen zijn. Overal laten de beste zakenlieden zich voorstaan op de diensten, die zij aan den kooper bewijzen Het is gebleken, dat deze politiek „betaalt" en zij kan daarom worden gevoegd bij de practische voorschriften van den Bijbel. Maar het gebeurt somtijds, dat ondanks het streven om de klanten van dienst te zijn, er iets verkeerd gaat en dat een geërgerde, ontevreden kooper binnenkomt, scheldend en tierend op de s echte kwaliteit van de ontvangen goederen. roeger, onder het oude kortzichtige motto van het caveat emptor zou de koopman slechts hebben gelachen of hij zou den kooper de deur uit hebben gezet. Maar niet aldus de moderne koopman die zijn Bijbel in zijn zakendoen betrekt. Hij herinnert zich de wijsheid van Salomo, dat „een zacht antwoord de boosheid verdrijft," en de verzekerinq van .,nstus' dat „de zachtmoedige het aardrijk zal beërven," en daarom maakt hij zijn excuses voor de geconstateerde gebreken, biedt aan om de goederen terug te nemen en laat den eerst ontevreden klant gerustgesteld heengaan, begeerig om den lof te zingen van de zaak, die hem zoo vriendelijk en keurig behandelde. Aldus wint de zakenman, door gehoorzaamheid aan het practische voorschrift van den Bijbel om zachtmoedig te zijn, steeds meer klanten, die bij hem komen in het volle vertrouwen op een eerlijke behandeling en zijn verhoogde omzet maakt spoedig goed het verlies van goederen, dat door ontevredenheid van enkele klanten kan worden veroorzaakt. Het geeft dividend in guldens en centen, wanneer men aldus leert gelijkmoedig te zijn; het geeft echter nog grooter dividend, gezien van uit een moreel en geestelijk standpunt. Is er een beter zaken-motto te vinden dan het woord van den Prediker: „Wijsheid is beter dan de wapenen des oorlogs. Wees niet te snel met uwen mond. Wees niet haastig in uwen geest om te toornen, want de toorn rust in den boezem der dwazen. I act en diplomatie zijn altijd beter dan geweld; zooals het Goede Boek zegt: „Als het ijzer bot is, moeten wij meer kracht gebruiken, maar wijsheid is beter om het te besturen." De lijn van den minsten weerstand is, zoolang deze rein en eervol is, altijd de beste. Daarom: „Hebt uwe vijanden lief, doet wel dengenen, die u haten. Het is goede practische zakenpolitiek om te trachten de grieven weg te nemen van hen, die ons benadeelen, opdat zij ons nog niet meer schade berokkenen; en het is beter voor ons om over onze verkeerde gevoelens heen te komen dan om deze aan te kweeken, want wat de mensch zaait, dat zal hij oogsten, en wanneer wij wrok en laagheid zaaien, dan brengen wij in anderen deze zelfde gevoelens voort. Het spreekt van zelf, dat deze dingen evenzeer van toepassing zijn in het particuliere leven en in het maatschappelijke verkeer als in het gewone zakenleven. Hoe vele twisten en moeilijkheden zouden worden voorkomen, als wij de deugd van zachtmoedigheid aankweekten in ons huiselijk leven; hoeveel geluk zou worden gewonnen; hoeveel blijheid zou in onze evens komen, als wij in ons maatschappelijk vereer en in onze zakelijke betrekkingen leerden om aan anderen te doen wat wij zouden willen, dat zij ons deden! Het is niet noodig, dat zoovelen van ons onder groote geestelijke spanning moeten arbeiden, in zorg om wat wij zullen eten en wat wij zullen drinken. Onze Vader in den Hemel heeft de aarde en hare volheid in bezit; van Hem is het gedierte des velds. Wanneer wij waarlijk leeren onze zorgen op Hem af te wentelen, dan is er qeen twijfel aan of de middelen worden verschaft om uit onze moeilijkheden te komen. Het is een uuu enc* d°or autoriteiten, die dit hebben onderzocht, dat vergelijkenderwijs slechts weinigen sterven wegens gebrek aan de noodzakeïjkste levensbehoeften, maar een groot aantal menschen sterven wegens overdaad. Het is de practische ervaring van schrijver dezes en van ontelbaar vele anderen, dat, wanneer wij dag voor dag ons werk doen, zooals het ons voor de hand komt, in vol vertrouwen en naar ons beste kunnen, dat ons altijd de middelen van bestaan voor den dag van morgen worden verschaft. Wanneer wij handelen naar het voorschrift van den Bijbel, ons werk doende „als was het voor den Heer", dan doet het er niet toe, in welke lijn wij ons eerlijk werk verrichten; wij zijn dan tegelijkertijd bezig om het Koninkrijk Gods te zoeken. Maar wanneer wij enkel dienaars zijn van den tijd, werkende uit vrees voor de toekomst of om gunst te verwerven, dan kunnen wij niet verwachten op den duur succes te hebben; gezondheid, voorspoed en geluk kunnen een poos met ons zijn, maar buiten de vaste grondslagen van den Bijbel kan er geen blijvende levensvreugde zijn en geen werkelijke voorspoed in zaken. HOOFDSTUK XVI. Geluid, Stilte en Zielegroei. Ernstige studenten in de Wetenschap van de Ziel zijn vanzelfsprekend zeer verlangend om te groeien in genade, opdat zij daardoor beter zullen mogen dienen in het Groote Werk voor de Verheffing van den Mensch. Daar zij nederig en bescheiden zijn, zijn zij zich maar al te pijnlijk bewust van hun eigen tekortkomingen en dikwijls, als zij voortgedreven worden naar het drukke leven om hun vooruitgang te bevorderen, dan schrikken zij daarvoor terug. Sommigen, vooral in vroegere tijden, toen het leven nog niet zoo intens werd geleefd als nu, kwamen tot de overtuiging, dat het alledaagsche leven onder de gewone menschen veel nadeel had. Om dit te ontgaan en zielegroei te bevorderen, trokken zij zich terug uit het gewone leven en namen hun verblijf in een klooster of in de bergen, waar zij zich ongestoord over konden geven aan het geestelijke leven. Wij weten echter, dat dat de weg niet is. Het is aan de meeste van onze studenten welbekend, dat, wanneer wij vandaag een moeilijkheid ontloopen, wij deze morgen opnieuw op onzen weg zullen vinden en dat de wereld moet worden over- 10 wonnen door deze tegemoet te treden en niet door van haar weg te loopen. De omgeving, waarin wij door de Opteekenende Engelen zijn geplaatst, was onze eigen keuze, toen wij ons aan het keerpunt van onzen levenscyclus in den Derden Hemel bevonden in een zuiver geestelijken toestand, niet verblind door de stof, die nu ons inzicht verduistert. Vandaar dat die omgeving zonder eenigen twijfel juist die is, welke de voor ons noodige lessen bevat en wij zouden een ernstige fout maken als wij trachtten daaraan te ontsnappen. Maar wij hebben een denkvermogen, met een bepaalde bedoeling, — n.1. om ons te bezinnen over dingen en omstandigheden, zoodat wij zullen leeren om onderscheid te maken tusschen dat, wat belangrijk, en dat, wat niet belangrijk is, tusschen dat, wat bestemd is om ons te belemmeren, tegen te werken, met het doel om ons te dwingen deze hindernis te overwinnen en zoodoende een deugd te leeren, en dat, wat een onoverkomelijke hindernis vormt, die onze gevoeligheid kwetst en onze zenuwen verwoest, zonder dat daar eenig geestelijk gewin tegenover staat. Het zal - ons van het grootste nut zijn als wij kunnen leeren onderscheid te maken en alleen onze kracht aanwenden voor datgene, wat wij moeten ondergaan voor ons geestelijk welzijn. Wij zullen dan veel energie sparen en ook veel meer lust hebben om de beste richtingen te volgen. De bijzonderheden van dat probleem zijn verschillend voor ieder leven; er zijn echter bepaalde algemeene beginselen, die bij toepassing in ons leven voor ons allen van nut zijn en daartoe behoort de uitwerking van stilte en geluid op zielegroei. Oppervlakkig beschouwd zal het ons verwonderen te vernemen, dat geluid en stilte zulke zeer belangrijke factoren zijn voor zielegroei, maar wanneer wij de zaak nader onderzoeken, zullen wij spoedig zien, dat deze mededeeling op goede gronden berust. Denken wij in de eerste plaats aan de zoo veelzeggende uitdrukking „Oorlog is de hel , en stellen wij ons dan een oorlogstooneel voor. De aanblik is verschrikkelijk, meer nog voor degenen, die het aanzien met het ongesluierde geestelijke gezicht dan voor hen, die tot het stoffelijke gezicht zijn beperkt, want de laatsten kunnen tenminste de oogen sluiten, wanneer zij dat willen, maar het ontzettend gebeuren ligt zwaar op het art van den Onzichtbaren Helper, die niet alleen hoort en ziet, maar ook voelt in zijn eigen wezen de smart en de pijn van het lijden rondom, zooals Parsifal in zijn hart de wonde van Amfortas, den geslagen Graalkoning, voelde; inderdaad zou er zonder dat volkomen gevoel van één zijn met de lijdenden geen genezing of hulp kunnen worden gegeven. Maar één ding is er, waaraan niemand kan ontsnappen, en dat is het verschrikkelijk geweld van de granaten, het oorverdoovende gebulder der kanonnen, het boosaardige geknetter der machinegeweren, het gekreun van de gewonden en de vloeken van een bepaalde klasse onder de strijdenden. Wij behoeven geen verder betoog om aan te toonen, dat het inderdaad een „helsch getier" is en zoo vernietigend mogelijk werkt voor zielegroei. Het slagveld is wel de laatste plaats, welke iemand met gezond verstand zou uitkiezen met het doel om zielegroei te bereiken, ofs.choon niet moet worden vergeten, dat deze daar toch wel kan plaats hebben door edele daden van zelfopoffering; dit resultaat werd dan echter bereikt ondanks de omstandigheden en niet als gevolg daarvan. Denken wij ons nu, als tegenstelling, een kerk, vervuld van de nobele melodieën van een Gregoriaanschen zang of van een oratorium van Handel, op de tonen waarvan de gebeden van de strevende ziel heenzweeft naar den Schepper van ons Wezen. Deze muziek kan stellig worden aangeduid als „hemelsch" en de kerk kan zeker worden beschouwd als een plaats, die ideale omstandigheden schept voor zielegroei, maar wanneer wij daar voortdurend zouden vertoeven en onze plichten daardoor zouden verwaarloozen, dan zouden wij niets bereiken ondanks de ideale omstandigheden. Er blijft daarom slechts één veilige methode voor ons over, n.1. stand te houden in het rumoer van het slagveld van de wereld, en te pogen door onzelfzuchtig dienen zelfs onder de moeilijkste omstandigheden nog materiaal te verzamelen voor zielegroei en tegelijkertijd in ons binnenste een heiligdom te bouwen, vervuld van die stille muziek, die immer klinkt in de dienende ziel als een bron van verheffing en vreugde, boven alle wisselvalligheden van het aardsche bestaan uit. Wanneer wij die „levende kerk" binnen in ons hebben, wanneer wij waarlijk „levende tempels" zijn, dan kunnen wij ons op elk tijdstip, waarop onze aandacht niet noodzakelijk wordt vereischt voor wereldsche zaken, terugtrekken in dat geestelijke huis, niet met handen gemaakt, en ons laven aan de daar heerschende harmonie. Wij kunnen dat vele malen per dag doen en aldus voortdurend de harmonie herstellen, die door de botsingen in het dagelijksche aardsche verkeer met de menschen telkens wordt verstoord. Hoe zullen wij dan dien tempel bouwen en hem vu len met de hemelsche muziek, waarnaar wij zoozeer verlangen? Wat zal ons daarbij helpen en wat ons belemmeren? Dit zijn de problemen, die om een practische oplossing vragen en wij zullen trachten om dat antwoord zoo duidelijk en practisch mogelijk te geven, want het gaat hier om een uiterst belangrijke zaak. De kleine dingen zijn juist bijzonder van gewicht, want de neophiet moet zelfs met de onbeteekendste dingen rekening houden. Wanneer wij een lucifer aansteken bij een sterken wind dan wordt zij uitgebluscht, nog vóór zij behoorlijk is gaan branden, maar wanneer een klein vlammetje in een bosje hout wordt gebracht en dan gelegenheid krijgt om in deze beschuttinq grooter te worden, dan zal een opstekende wind de vlam aanwakkeren in plaats van uit te dooven. Adepten of Groote Zielen kunnen kalm en onbewogen blijven onder omstandigheden, welke den gewonen aspirant geheel overstuur zouden maken, tenzij deze onderscheidingsvermogen zou toepassen en zich niet onnoodig zou blootstellen aan omstandigheden, welke zielegroei onmogelijk maken; wat de aspirant vóór alles noodig heeft, is evenwicht en voor het verkrijgen daarvan is niets zoo nadeelig als rumoer en getier. Men kan niet ontkennen, dat onze steden veel overeenkomst hebben met groote gekkenhuizen. Het rumoer en getier op de straat, het gegil en gekras van de wielen van trams en wagens bij het draaien om de hoeken van straten, kan men zoo mogelijk vermijden. Het is niet noodzakelijk om op zoo'n hoek van de straat te wonen, tot nadeel van onze zenuwen of tot schade van onze oefeningen in concentratie, maar wanneer wij een ziek en schreiend kind hebben, dat dag en nacht onze zorg vereischt, dan doet het er niet toe, hoe dit onze zenuwen aandoet; wij hebben dan, voor God noch de menschen, het recht om weg te loopen en het kind aan zijn lot over te laten om te gaan concentreeren. Deze dingen zijn volkomen duidelijk en men zal daarmede onmiddellijk instemmen, maar de dingen, die het meest helpen of belemmering geven, zijn juist, zooals gezegd, de dingen, die zoo onbeteekenend zijn, dat zij geheel aan onze aandacht ontsnappen. Wanneer wij deze dingen nu zullen gaan noemen, dan zullen zij misschien een ongeloovigen glimlach te voorschijn roepen, maar wanneer men er over nadenkt, dan zal men de waarde ervan moeten erkennen. Lredachtig aan de uitspraak, dat men „aan de vruchten den boom kent" zullen zij in de practijk onze verzekering bevestigen, dat „Stilte een van de beste hulpmiddelen is voor zielegroei," en daarom door den aspirant overal moet worden bevorderd, xn zijn huis, in zijn persoonlijk gedrag, in zijn gewoonten, bij de wandeling en, hoe tegenstrijdig dit ook moge schijnen, zelfs ook bij zijn spreken. Met is een bewijs van de weldadige werking van den godsdienst, dat hij de menschen gelukkig maakt, maar het grootste geluk is gewoonlijk te diep om naar buiten tot uitdrukking te kunnen komen. Het vervult ons geheele wezen op zoodanige wijze, dat het bijna beangstigend is en luidruchtige levensmanieren gaan nimmer samen met dat ware geluk, want zij zijn kenteekenen van oppervlakkigheid. De luide stem, de ruwe lach de drukke manieren, de harde stap, die klinkt als de slag van een voorhamer, het slaan met deuren het rinkelen met borden, het zijn allemaal kenmerken van den nog weinig ontwikkelde; deze houdt van geraas, hoe meer hoe liever, want het prikkelt zijn begeertehchaam. Kerkmuziek vloekt met zijn wezen; onder alle vormen van vermaak geeft hij de voorkeur aan een schetterende jazz-band, en hoe wilder de dans hoe liever. Maar anders is het gesteld, of behoort het althans gesteld te zijn, met den aspirant naar het hoogere leven. Toen het kind Jezus door Herodus met moord- dadige bedoelingen werd gezocht, bestond zijn eenige veiligheid en redding in de vlucht, en door dit redmiddel werd zijn leven beveiligd en was hij in staat om te groeien en zijn zending te vervullen. Gelijkerwijs zal ook de aspirant, in wien de Christus is geboren, het beste zijn geestelijk leven beveiligen door te vluchten uit de omgeving van de nog weinig gevorderden, die deze hinderlijke gewoonten nog hebben en zich een plaats te zoeken bij anderen, die geestelijk aan hem zijn verwant. Voorop gesteld natuurlijk, dat hij vrij is om aldus te doen. Als hij een verantwoordelijke taak heeft in een gezin, dan is het zijn plicht om de onharmonische omstandigheden te veranderen door zijn gezag en zijn voorbeeld, in het bijzonder door zijn voorbeeld, zoodat na verloop van tijd die verfijnde en ingehouden atmosfeer, die harmonie en kracht ademt, over het geheele huis zal heerschen. Het is geen noodzakelijke voorwaarde voor het geluk van de kinderen, dat hun wordt toegestaan om zoo luid mogelijk te schreeuwen of in alle richtingen door het huis te rennen, met deuren slaande en het huisraad vernielende; integendeel, het is absoluut verkeerd, want het leert hun om hun eigen genot te bevredigen zonder de gevoelens van anderen te ontzien. Het is voor hen zelf nog grooter weldaad dan voor de moeder, wanneer zij leeren om alleen buitenshuis te stoeien en thuis rustig te spelen, de deuren zacht dicht te doen en op gewonen toon te spreken, zooals moeder doet. Wij beginnen gewoonlijk in de jeugd onze zenuwen te benadeelen, waardoor zij ons in latere jaren in den steek laten; wanneer wij onze kinderen de hiervoren bedoelde les leeren, dan zullen wij hen veel moeilijkheden besparen in hun leven en tevens onze eigen zielegroei nu bevorderen. Het kan jaren duren om een huisgezin van deze schijnbaar onbelangrijke fouten te zuiveren en een atmosfeer, geschikt voor zielegroei, te scheppen, vooral wanneer de kinderen volwassen zijn geworden en zich tegen dergelijke hervormingen verzetten, maar het is zeker de moeite waard om er den tijd aan te besteden. Wij kunnen en moeten ten slotte de deugd van stilte in onszelf ontwikkelen, anders zal onze eigen zielegroei gering zijn. Wellicht zal deze noodzakelijkheid nog duidelijker spreken, wanneer wij de zaak van occult standpunt uit bezien en in verband brengen met dat belangrijke voertuig, het levenslichaam. Wij weten, dat het levenslichaam voortdurend bezig is om het grofstoffelijke lichaam te voorzien van kracht, welke moet worden gebruikt in deze „School van Ondervinding", en dat gedurende den dag het begeertelichaam deze energie verkwist in allerlei handelingen, die ondervinding geven, welke ondervinding eventueel wordt omgezet in zielegroei. Tot zoover is alles goed, maar het begeertelichaam heeft de neiging om op hol te slaan, wanneer de teugel niet strak wordt gehouden. Het geniet van onbeteugelde beweging, hoe wilder, hoe liever, en wanneer het niet vol- doende wordt beheerscht, doet het het lichaam fluiten, zingen, springen, dansen en doet het al die andere onnoodige en onwaardige dingen verrichten, die zoo verderfelijk zijn voor zielegroei. Onder den ban van deze krachten van disharmonie en strijd is de mensch dood voor de geestelijke gelegenheden in de stoffelijke wereld en des nachts, wanneer hij zijn lichaam verlaat, vordert het proces van herstel van dat voertuig zooveel tijd, dat er weinig of geen tijd beschikbaar blijft voor het werk, zelfs wanneer de betrokken persoon de neiging en het voornemen heeft om ernstig te denken of zulk werk te doen. Wij behoor en daarom tot eiken prijs weg te vluchten van onharmonische geluiden, die wij niet verplicht zijn aan te hooren en persoonlijk aan te kweeken een ernstig en toch vriendelijk levensgedrag, een buigzame niet luidruchtige stem, een onhoorbare stap, een bescheiden voorkomen en al de andere deugden, die harmonie scheppen, want dan is het herstellingsproces spoedig afgeloopen en wij zijn het grootste gedeelte van den nacht vrij om te werken in de onzichtbare werelden en daardoor meer zielegroei te verwerven. Laten wij ons ten slotte bij deze poging om tot volmaking te komen niet laten ontmoedigen door tijdelijke mislukkingen, gedachtig aan Paulus' vermaning om met geduldige volharding voort te gaan in plichtsbetrachting en rechtschapenheid. HOOFDSTUK XVII. Het „Mysterium magnum" van het Rozekruis. Somtijds ontvangen wij van studenten brieven, waarin zij hun spijt uitdrukken, dat zij zoo alleen staan in de studie van de Rozekruisers Wijsbegeerte; dat hun echtgenooten, kinderen of andere verwanten onwelwillend of zelfs vijandig gezind zijn ten opzichte van deze leeringen, ondanks alle pogingen om hen gunstig te stemmen en hun belangstelling te wekken, ten einde aldus medestudeerenden te verkrijgen, of ten minste volle vrijheid om eigen neiging te volgen. Deze wrijving geeft hun eenig ongenoegen en zij vragen ons dan om raad hoe deze vijandigheid te overwinnen en hun verwanten te bekeeren. Wij hebben daaraan in persoonlijke brieven gevolg gegeven en wij hadden het voorrecht om in verscheidene gezinnen de omstandigheden te helpen veranderen, indien onze raadgevingen werden gevolgd; maar wij weten, dat menigmaal zij, die het meest lijden, zich niet doen hooren en wij besloten daarom om een kort opstel aan de bespreking van dit onderwerp te wijden. Het is terecht gezegd, zeer terecht zelfs, dat „een beetje kennis een gevaarlijk iets is", en dit geldt even goed met betrekking tot de Rozekruisers leeringen als voor ieder ander onderwerp. Daarom is de eerste stap om na te gaan of gij genoeg kennis bezit om zeker te zijn van uw zaak. Laat mij de vraag zoo stellen: Wat zijn de Rozekruisersleeringen, waarin gij zoo gaarne anderen wilt doen deelen en waartegen zij zich verzetten? Zijn het de tweelingwetten „Oorzaak en gevolg" en „Wedergeboorte"? Ongetwijfeld zijn deze buitengewoon geschikt om een groot aantal levensproblemen te verklaren en op te lossen en kunnen zij veel vertroosting schenken, wanneer de grimmige maaier verschijnt om ons van een, die ons dierbaar is, te berooven. Maar wij moeten wel bedenken, dat velen geen behoefte hebben aan eenige verklaring. Zij zijn krachtens hun gesteldheid even ongeschikt om deze wetten te aanvaarden als een doofstomme om een telefoon te gebruiken. Het is waar, dat wij met meer voordeel werken, wanneer wij bewust zijn van de wet en hare bedoeling, maar evenzeer is het een feit, dat deze wetten ten goede komen van allen, of men daarvan bewust is of niet, en daarom is deze kennis niet van noodzakelijk belang. Men zal door het niet aannemen van deze leer geen groot verlies lijden en men ontsnapt aan het gevaar, verbonden aan het bezit van „een weinig kennis". In Indië, waar deze leeringen bekend zijn en aanvaard worden door millioenen, spant men zich weinig in om materieel vooruit te komen, omdat men weet, dat men een oneindigen tijd ter beschikking heeft en men met hetgeen in dit leven niet wordt voltooid, kan wachten tot het volgende of zelfs tot een later leven. Vele Westerlingen, die de leer van de wedergeboorte hebben omhelsd, nebben opgehouden nuttige leden van de gemeenschap te zijn en wierpen door een leven van ledigheid een blaam op de zoogenaamde hoogere leeringen. Indien uw vrienden niets van deze leer willen weten, dring daarop dan niet verder aan. riet is in geen geval de voornaamste strekking van de Kozekruisersleeringen om bekeerlingen te maken De Wachter op den Drempel zal hen niet op hun kennis onderzoeken; hij zal sommigen toelaten, die geheel onwetend zijn met betrekking tot deze zaken en de deur voor anderen sluiten, die hun leven hebben gewijd aan de studie en de verbreiding van deze wetten. _Wanneer dus nu de kennis van de leeringen van „vJorzaak en gevolg en ,.Wedergeboorte" niet het voornaamste is, moet dan de leer van de meervoudige samenstelling van den mensch als zoodanig worden beschouwd? Ongetwijfeld is het van het hoogste belang te weten, dat wij niet slechts dit zichtbare lichaam zijn, maar dat wij hebben een levenslichaam om het met energie te laden, een begeertelichaam om deze kracht te verwerken een denkvermogen om onze strevingen te leiden in kanalen, die de rede ons voorschrijft, en dat wij als ego's maagdelijke geesten zijn, die in een drievoudigen sluier zijn ingewikkeld. Is het ook niet van het meeste belang te weten, dat het physieke lichaam den stoffelijken tegenhanger is van den Goddelijken Geest, dat het levenslichaam de weerspiegeling is van den Levensgeest, en dat het begeertelichaam de schaduw is van den Menschelijken Geest, terwijl het denkvermogen den schakel vormt tusschen den drievoudigen geest en het drievoudige lichaam? Neen, het is niet werkelijk belangrijk om deze dingen te weten. Goed aangewend is deze kennis een voordeel, maar zij kan ook een zeer beslist nadeel zijn in de gevallen, waarin men slechts over ,,een weinig kennis" in deze richting beschikt. Er zijn er velen, die altijd aan het mediteeren zijn over „het hooger zelf", en daarbij in het geheel niet denken aan de vele „lagere zeiven", die in armoede en ellende verkeeren aan hun eigen deur. Er zijn er velen, die dag en nacht droomen van den tijd, dat zij hun dagelijksche zielevluchten zullen maken als „onzichtbare helpers en het lijden zullen verzachten van de zieken en bedroefden, maar die geen tramgeld of een uur vrijen tijd over hebben om aan een arme eenzame ziel in een stadsziekenhuis een bloem of een woord van troost te brengen. Nogmaals zeg ik, dat de Wachter op den Drempel eerder hem zal toelaten, die deed wat hij kon, dan hem, die veel droomde maar niets deed om zijn lijdend medemensch te helpen. Wanneer gij menschen er toe zoudt kunnen brengen om de Rozekruisersleeringen over den dood en het leven daarna te bestudeeren. dan zoudt gij het belangrijk vinden, dat zij ook op de hoogte zijn van het zilveren koord, dat eerst afgebroken wordt na een periode van ongeveer drie en een halven dag nadat de geest het lichaam heeft verlaten en dat men gedurende dien tijd geen storing mag veroorzaken, omdat het panorama van het pas afgesloten leven wordt geëtst op het begeertelichaam voor de verdere verwerking daarvan in de onzienlijke wereld. Gij zoudt dan willen, dat zij goed op de hoogte zijn van het leven van den geest in het vagevuur, — hoe de slechte daden van het leven smartelijk op hem teruqwerken ten einde het geweten te doen ontwaken en aldus in een later leven herhaling te voorkomen van de daden, die het lijden veroorzaakten. Gij zoudt hen willen doen beseffen, dat de goede andelingen van het leven worden omgezet in deugden, tot uiting komende in volgende levens, zooals uiteengezet wordt in onze leeringen. Gij waart zonder twijfel verbaasd bij de verzekering, dat kennis van de groote tweelingwetten niet noodzakelijk is. Misschien zal de daarop gevolgde verklaring, dat het van geen belang is, wat anderen leeren omtrent de samenstelling van den mensch, u ergenis hebben gegeven; en ongetwijfeld zult gij u geschokt gevoelen bij de mededeeling, dat de Rozekruisersleeringen betreffende den dood en het verblijf van den geest in de ongeziene werelden eveneens betrekkelijk onnoodig zijn voor het doel, dat wij trachten te bereiken. Het doet er werkelijk niet toe, of uw omgeving of verwanten in deze leeringen gelooven of niet. Wat uw eigen overgang betreft zal een ernstig verzoek om uw lichaam rustig en ongestoord te doen blijven gedurende de aangegeven periode, waarschijnlijk wel stipt worden nagekomen, want men heeft in den regel een bijna bijgeloovigen eerbied voor zulke „laatste wilsbeschikkingen"; en wanneer een van uw betrekkingen overgaat, dan kunt gij met uwe kennis het juiste voor hem doen. Het komt er daarom weinig op aan of zij weigeren dit deel van de Rozekruisersleeringen te aanvaarden. Maar de student zal zeggen: „Wanneer de kennis van de hiervoren genoemde onderwerpen, die van zooveel practische waarde scheen, van geen belang is om vorderingen te maken, dan volgt daaruit, dat de studie van de Tijdperken, Ronden, Wereldbollen, enz. eveneens van geen nut is. En dan geldt dat voor alles, dat in de „Cosmo" wordt geleerd en niets blijft er over van de Rozekruisersleer, die wij hebben aanvaard en waarop wij ons vertrouwen hebben gevestigd!^ Blijft er niets over? Ja, inderdaad, alles blijft over, want de zooeven genoemde zaken zijn slechts de bolsters, die moeten worden verwijderd om tot het voedsel van de noot door te dringen, tot de kern van alles. Gij hebt wellicht de „Cosmo vele malen gelezen. Misschien hebt gij ze bestudeerd en z.ijt gij trotsch op uw kennis van het wereldmysterie, maar hebt gij ooit het mysterie gelezen, dat verborgen is in eiken regel? Dat is de groote en essentieele leering, de ééne leering, die bij uw vrienden weerklank zal vinden, als gij die kunt vinden en aan hen kunt geven. De „Cosmo" predikt op iedere bladzijde het Evangelie van dienst. Om onzentwille openbaarde de Godheid het heelal. De groote scheppende Hiërarchiëen zijn alle geweest, en enkele zijn het nog, onze dienaren. De schitterende sterengelen, wier vurige lichamen wij door de ruimte zien snellen, hebben eeuwen geleden met ons gewerkt, en op den gestelden tijd wam Christus om ons den geestelijken impuls te brengen, die toen noodig was. Het is ook van bijzondere beteekenis, dat in de parabel van het laatste oordeel Christus niet zegt: „Wel gedaan, gij groote en geleerde wijsgeer, die den Bijbel kent] de Kaballa, de „Cosmo, en de vele andere mystieke boeken, die de ingewikkelde werkingen van de natuur verklaren," maar Hij zegt: „Wel gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht: ga in in de vreugde uws heeren Want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven; ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven " Geen enkel woord over kennis, de geheele nadruk is gelegd op getrouwheid en dienst. Er is daarvoor een ernstige occulte reden: dienst bouwt het zielelichaam op, het schitterende 11 bruidskleed, zonder hetwelk niemand het koninkrijk der hemelen, of occult gezegd „Het Nieuwe Galilea," kan binnentreden, en het doet er niet toe, of wij ons daarvan bewust zijn of niet, als wij maar voortgaan het werk te doen. Bovendien, als het stralende zielelichaam in en om iemand groeit, dan zal dit licht hem onderrichten, over de Mysteriën zonder de hulp van boeken, en hij, die aldus door God is onderwezen, bezit meer kennis dan alle boeken in de wereld kunnen bevatten. Op den gestelden tijd zal het innerlijke gezicht worden geopend en de weg naar den Tempel worden getoond. Indien gij uw vrienden wilt onderrichten, dan zullen zij u gelooven, hoe sceptisch zij ook mogen zijn, indien gij het evangelie van dienst predikt. Maar gij moet prediken door doen. Gij moet zelf een dienaar der menschen worden, indien gij wilt, dat zij in u zullen gelooven. Indien gij wilt, dat zij zullen volgen, dan moet gij zelf voorgaan, of zij zullen het recht hebben aan uw oprechtheid te twijfelen, Herinner u, dat „gij zijt een stad op een heuvel," en indien gij van uw beginselen getuigt, dan heeft men het recht u te oordeelen, naar uw handelingen; en daarom zeg weinig, dien veel. Velen vinden het prettig om bij het diner vraagstukken te bespreken over geweldloosheid en vrede, onbewust van het feit, dat het gebraden vleesch op tafel en de sigaar in den mond het effect geheel wegnemen. Anderen aanbidden hun maag en studeeren liever in de voedingsleer dan in den Bijbel, zij staan altijd klaar om hun vrienden te vervelen met het laatste stokpaardje op het gebied van de voedingsvoorschriften. Ik heb een man gekend, die aan het hoofd stond van een esoterische groep. Zijn vrouw was een tegenstandster van het occultisme en van een vleeschloos dieet. Hij dwong haar om thuis vegetarisch te koken met e mededeeling, dat als zij ooit vleesch durfde te brengen in zijn keuken of zijn schotels daarmede zou besmetten, hij haar mèt de schotels op straat zou zetten. Hij voegde daaraan toe, dat als zij een varken van zichzelf wilde maken, dan kon zij haar gang gaan en vleesch gaan eten in een restaurant. Is het wonder, dat zij de leer beoordeelde naar den belijder en er niets van wilde weten? Inderdaad was hij te laken, zijnde „zijns broeders hoeder, en ofschoon dit een uiterste geval is, maakt het de les des te duidelijker. Het zal altijd de verdienste blijven van Mahomed, dat zijn vrouw zijn eerste discipel werd en het is een duidelijk bewijs voor zijn vriendelijkheid en het aanzien, dat hij thuis genoot. Zijn voorbeeld zullen wij goed doen te volgen, wanneer wij onze vrienden willen winnen voor het hoogere leven, want ofschoon alle godsdienststelsels uiterlijk verschillen, is de kern van alle Liefde. HOOFDSTUK XVIII. Struikelblokken. Niet zelden wordt door menschen, die geen sympathie hebben voor onze filosofie en geen aspiraties hebben voor het leven van het hoogere leven, de opmerking gemaakt, dat het de menschen ongeschikt maakt voor het werk in de wereld. Ongelukkigerwijze kan niet worden ontkend, dat deze opmerking gerechtvaardigd schijnt, ofschoon in werkelijkheid het allereerste vereischte voor het leven van het hoogere leven de verplichting inhoudt om zich nauwgezet bezig te houden met de stoffelijke materie, want hoe zouden wij kunnen verwachten, dat ons grootere verantwoordelijkheid wordt toevertrouwd, tenzij wij getrouw zijn in de kleine dingen? Het schijnt daarom van belang om ditmaal een les te wijden aan de bespreking van enkele zaken, die struikelblokken kunnen zijn in het leven van aspiranten. In het Bijbelsche verhaal, waar de koning zijn dienaren uitzond met uitnoodigingen voor het feest dat hij had bereid, wordt ons verteld, dat zijn uitnoodigingen om verschillende redenen werden geweigerd. Ieder van hen had materieele zorgen, men kocht, men verkocht, men trouwde en niemand had tijd voor de geestelijke dingen en zoo is het ook thans nog met het meerendeel van de menschheid; zij zijn te zeer in beslag genomen door de zorgen der wereld om zelfs een gedachte te wijden aan een streven naar hooger dingen. Maar er zijn anderen, die zoo enthousiast zijn bij de eerste kennismaking met de hoogere leeringen, dat zij onmiddellijk bereid zijn om al het werk in de wereld op te geven, elke verplichting te negeeren en al hun tijd te wijden aan wat zij zoo gaarne noemen „het helpen der menschheid". Zij zullen gereedelijk toegeven, dat er tijd noodig is om het vak van horlogemaker, schoenmaker, ingenieur of musicus te leeren en het zal geen oogenblik bij hen opkomen om hun tegenwoordige materieele bezigheden op te geven om zich te gaan vestigen als schoenmaker, horlogemaker of muziekleeraar, alleen omdat zij geestdriftig gestemd zijn voor dat vak en er zich toe aangetrokken voelen om dat werk op zich te nemen. Zij zouden bedenken, dat zij bij gebrek aan geschikte voorbereiding en oefening gedoemd zouden zijn om te mislukken, en niettegenstaande dat zijn zij van meening, dat hun geestdrift voor de hoogere leeringen hen op eens bekwaam maakt om het wereldsche werk in den steek te laten en zich te wijden aan den dienst, die van hetzelfde karakter is, al is het op een lager niv.eau, als die welken Christus gaf tijdens Zijn leiderschap. De een schrijft aan het Hoofdkwartier: „Ik heb het vleescheten opgegeven en ik verlang vurig om een ascetisch leven te leiden, ver van het rumoer der wereld, dat mij kwetst en beleedigt. Ik wil mijn leven geven voor de menschheid." Een ander zegt: ,,Ik wil het hoogere leven leiden, maar ik heb een vrouw, die mijn zorg en mijn steun behoeft. Meent u, dat ik het recht heb om haar te verlaten om mijn medemenschen te helpen?" Een derde zegt: ,,Ik heb een zaak, die zeer ongeestelijk is; eiken dag moet ik dingen doen, die tegen mijn hoogere natuur zijn, maar ik heb een dochter, die van mij afhankelijk is en die ik een opvoeding moet geven. Wat moet ik doen: de zaak voortzetten of haar opgeven?" Er zijn natuurlijk nog vele andere vragen, die ons worden gesteld, maar deze dienen als voorbeelden, want zij vertegenwoordigen een groep van vragers, die bereid zijn om de wereld op te geven bij het minste woord van aanmoediging en de hoogten te bestormen in de verwachting, dat zich onmiddellijk vleugels zullen ontwikkelen. Als de menschen, die tot deze groep behooren, door bijzondere banden worden vastgehouden, verbreken zij deze zonder eenige gewetenswroeging en zonder daarover maar een oogenblik na te denken. Een andere groep voelt nog wel eenige verantwoordelijkheid, maar zou ook gemakkelijk kunnen worden overgehaald deze in den steek te laten ten einde wat zij dan noemen „het geestelijke leven" te kunnen leven. Het kan niet worden ontkend, dat, wanneer men in dezen geestestoestand komt, wanneer men den lust verliest om te werken in de wereld, wanneer men onbeholpen en onachtzaam wordt in het vervullen van zijn plichten, dat men dan inderdaad het verwijt van de menigte verdient. Maar, zooals reeds gezegd, berust dit gedrag op een verkeerd begrijpen van de hoogere leeringen en het wordt in het geheel niet goedgekeurd door den Bijbel of door de Oudere Broeders. Het is een schrede in de goede richting, wanneer iemand ophoudt zich met vleesch te voeden, omdat hij medelijden voelt met het lijden der dieren. Er zijn vele menschen, die afstand doen van de vleeschvoeding, alleen voor hun gezondheid, maar daarin steekt geen verdienste, omdat deze beweegreden van zelfzuchtigen aard is. En als de aspirant naar het hoogere leven zich voelt gedrongen om van de vleeschvoeding afstand te doen, omdat hij beseft, dat de verfijnende invloed op het lichaam van een vleeschloos diëet hem zal helpen in zijn poging om het lichaam gevoeliger te maken voor geestelijke invloeden, dan is daar evenmin werkelijke verdienste aanwezig. Ongetwijfeld zal degene, die ter wille van zijn gezondheid afstand doet van vleeschvoeding, zoowel als als degene, die de vleeschvoeding nalaat om zijn lichaam gevoeliger te maken, daarvan de voordeelen ondervinden, maar geestelijk bezien staan beide gevallen vrijwel gelijk. Aan den anderen kant zal ieder, die van de vleeschvoeding afstand doet, omdat hij beseft, dat Gods leven klopt in elk dier, even goed als in hemzelf, dat ten slotte God alle smart van het dier medevoelt, dat het ,,Gij zult niet dooden", is een goddelijke wet, en dat hij zich moet onthouden uit medelijden, niet alleen voordeel ondervinden met betrekking tot zijn gezondheid en het gevoeliger maken van zijn lichaam voor geestelijke invloeden, maar uithoofde van de beweegredenen, die hem drijven, zal hij een belooning verwerven in den vorm van zielegroei, welke van oneindig grooter waarde is dan elk ander voordeel. Daarom zouden wij willen zeggen, doe in elk geval afstand van de vleeschvoeding, maar overtuig u er wel van, dat uwe beweegredenen op de juiste wijze geestelijk gericht zijn, anders zal deze veranderde voeding uw geestelijke belangen in geen enkel opzicht dienen. Wanneer de geestdriftige zegt, dat het voor hem noodzakelijk is om zich uit de wereld en uit het lawaai terug te trekken ten einde een ascetisch leven te gaan leven, dan is dat inderdaad een vreemde opvatting van dienst. De reden, waarom wij hier in deze wereld zijn, is om ervaring op te doen, welke dan wordt omgezet in zielegroei. Wanneer een ruwe diamant in een kast wordt weggesloten en daar jaren en jaren blijft liggen, dan komt er geen verandering in, maar wanneer hij door den diamantbewerker tegen den slijpsteen wordt gehouden, dan zal het wreede slijp- proces het laatste atoom van de ruwe bedekking verwijderen en het prachtige schitterende juweel te voorschijn brengen. Ieder van ons is een ruwe diamant en God, de Groote Diamantslijper, gebruikt de wereld als een slijpsteen, die het ruwe en terugstootende omhulsel afslijpt, waardoor ons geestelijk zelf in staat wordt gesteld haar schijnsel uit te stralen en een schitterend aanzien te verwerven. De Christus was daarvan een levend voorbeeld. Hij trok zich niet terug uit de beschavingscentra, maar verkeerde voortdurend onder de lijdenden en de armen, hen leerende, genezende en helpende, totdat deze volbrachte goddelijke dienst Zijn lichaam stralend maakte op den Berg der Verheerlijking (Matth. XVII 1—9) en Hij, die den weg had betreden, Zijn volgers vermaande om te zijn ,,in de wereld, maar niet van de wereld . Dat is de groote les, die iedere aspirant moet leeren. Wij kunnen heengaan naar de bergen, waar er niemand is om ons tegen te spreken of onze gevoeligheden te kwetsen, en daar onze rust houden en ons evenwicht bewaren; maar wij kunnen ook trachten onze geestelijke aspiraties te handhaven en ons evenwicht te bewaren in de wereld, waar alles ons hindert en drukt, en wanneer wij op dit pad blijven, dan verwerven wij een zelfbeheersching, welke niet op andere wijze te verkrijgen is. Maar al zijn wij nog zoo zorgzaam in het bereiden van ons voedsel en al doen wij ook afstand van de vleeschvoeding en van eiken anderen tegenwerkenden invloed van buitenaf, al zullen wij ons naar buiten begeven om te ontsnappen aan de minderwaardige dingen van het stadsleven, en al willen wij ons bevrijden van elk ding buiten ons zelf, dat een struikelblok voor onzen vooruitgang zou blijken te zijn, hoe zullen wij dan met de dingen, die van binnenuit komen, de gedachten, die wij in ons denkvermogen hebben en ons geestelijk voedsel? Het zou ons niet het minste voordeel geven, al zouden wij onze lichamen kunnen voeden met nectar en ambrozijn, — het etherische voedsel der goden —, als daarbij ons denkvermogen een knekelhuis was, een verblijfplaats van lage gedachten, want dan zouden wij slechts witgepleisterde graven zijn, aan den buitenkant een schoonen aanblik biedende, maar met een walgelijken stank van binnen; en deze mentale tekortkoming kan even goed of zelfs nog beter in stand blijven in de eenzaamheid van het land of in een zoogenaamde geestelijke retraite dan in een stad, waar wij bezig zijn met onze beroepswerkzaamheden. Het is inderdaad een waar gezegde, dat „ledigheid des duivels oorkussen is", en de veiligste weg om innerlijke zuiverheid en reinheid te bereiken is het voortdurend bezighouden van het denkvermogen, met het richten van onze begeerten, gevoelens en aandoeningen op de practische levensproblemen, en het zoeken, elk in zijn eigen onmiddellijke omgeving, naar de armen en behoeftigen, opdat datgene zal kunnen worden gegeven, wat in elk geval noodig is. Zij, die zelf geen verwanten hebben, kunnen banden van liefde en vriendschap aanknoopen met degenen, die zonder liefde en vriendschap zijn. Wanneer het de zorg is voor een familiebetrekking, vrouw, dochter, echtgenoot, of wie ook —, die beslag op ons legt, laten wij ons dan herinneren de woorden van Christus, toen Hij zeide: „Wie zijn mijn moeder en mijn broeder?" e~..eze vraa9 beantwoordde met de woorden: „Zij, die den wil doen mijns Vaders." Dit gezegde heeft vaak aanleiding gegeven tot de misvatting, dat de Christus zijn stoffelijke verwanten verstootte ter wille van zijn geestelijke, maar om het verkeerde van deze meening aan te toonen behoeven wij slechts te herinneren aan het feit, dat Hij in de laatste oogenblikken van Zijn leven op aarde den discipel, dien Hij het meeste liefhad, tot zich riep en hem bij Zijn moeder bracht, hem aan haar als haar zoon gevende en Zijn discipel opdragende om voor haar te zorgen. Liefde is de éénmakende kracht in het leven en in overeenstemming met de hoogere leeringen wordt van ons liefde geëischt voor onze bloedverwanten, maar ook wordt van ons gevraagd, dat wij onze liefde zoodanig zullen ontwikkelen, dat zij ook ieder ander omvat. Het is goed, dat wij onze eigen ouders liefhebben, maar wij moeten ook de ouders van anderen leeren liefhebben, en hun zusters en broeders, want universeele broederschap kan nooit een feit worden, zoolang onze liefde uit- sluitend beperkt blijft tot onze familieleden. Zij moet alomvattend worden gemaakt. Er was er één onder de discipelen van Christus, dien Hij in het bijzonder liefhad en, Zijn voorbeeld volgende, kunnen ook wij een bijzondere genegenheid voor bepaalde personen koesteren, ofschoon wij iedereen behooren lief te hebben en goed behooren te doen, zelfs degenen, die ons met boosheid bejegenen. Dit zijn hooge idealen en zeer moeilijk te verwezenlijken op onzen huidigen trap van ontwikkeling, maar zooals de zeeman zijn schip stuurt, geleid door een ster als gids, en de veilige haven bereikt, maar nooit de ster zelf, zoo zullen wij ook, door onze idealen hoog te stellen, edeler en beter leven dan wanneer wij niet naar hooger streven, en na verloop van tijd en door vele geboorten heen, zullen wij onze idealen mogelijk bereiken, omdat onze ingeboren goddelijkheid dit eischt. Inderdaad doet het er dus niet toe, waar wij in het leven geplaatst zijn, of dat in een hooge positie is of op een meer bescheiden plaats. Onze tegenwoordige omgeving met haar gelegenheden en beperkingen is juist zooals deze moet zijn om aan te passen aan onze individueele behoeften, zooals deze zijn bepaald door ons eigengemaakt lot in voorafgegane levens. Daarom bevat deze omgeving voor ons de les, die wij moeten leeren om op de juiste wijze vooruit te komen. Wanneer wij een vrouw hebben, een dochter of andere familiebetrekkingen, die ons aan deze omgeving binden, dan moeten zij worden beschouwd als deel uit te maken van datgene, waarmede wij moeten afrekenen en door volledig onzen plicht jegens hen te doen, leeren wij de les, die ons is opgelegd. Wanneer zij tegenstanders zijn van ons geloof, wanneer zij geen sympathie hebben met onze idealen, wanneer wij om hunnentwil in zaken moeten blijven en dingen moeten doen, die ons tegenstaan, dan is dat, omdat wij iets van deze dingen moeten leeren, en de juiste weg voor den ernstigen aspirant is om de omstandigheden vierkant in het gezicht te zien met de bedoeling om na te gaan, wat het precies is, dat noodig is. Dit zal niet altijd gemakkelijk zijn. Het kan weken, maanden of jaren duren om dit probleem op te lossen, maar zoolang de aspirant zich met vroomheid aan deze taak zet en volhardt, kan hij er zeker van zijn, dat het licht te eeniger tijd zal schijnen, en dan zal hij zien, wat vereischt wordt en waarom deze omstandigheden hem waren opgelegd. Wanneer hij dan de les heeft geleerd of haar bedoeling heeft leeren verstaan, dan zal hij, wanneer hij door den waren geest is bezield, dezen last met gelatenheid en vroomheid dragen, want hij zal weten, dat hij op den juisten weg is en dat met absolute zekerheid zich een nieuwe weg zal openen, die hem den volgenden stap naar vooruitgang zal toonen, zoodra de les van de tegenwoordige omgeving is geleerd. Aldus zullen de „struikelblokken" worden veranderd in „stoeptreden", hetgeen nimmer gebeurd zou zijn, wan- neer wij voor de moeilijkheden uit den weg waren getreden. In dit verband verwijzen wij naar het mooie gedicht: „Let us not waste our time in longing For bright but impossible things. Let us not sit supinely waiting For the sprouting of angel wings. Let us not scorn to be rush-lights, Every one can't be a star, But let us fulfill our mission By shining just where we are. There is need of the tiniest candle As well as the garish sun; And the humblest deed is ennobled When it is worthily done. We may never be called on to brighten Those darkened regions afar, So let us fulfill our mission By shining just where we are." Laten wij den tijd niet verknoeien in verlangen Naar schitterende maar onmogelijk te bereiken [dingen. Laten wij niet neerzitten in onnut wachten Op het te voorschijn komen van engelen- [vleugels. Laten wij het niet versmaden om een zwak [kaarslichtje te zijn, Iedereen kan geen ster zijn. Maar laten wij onze zending vervullen Door te schijnen juist waar wij zijn. Er is behoefte zoowel aan het zwakste kaars- Ai 11.. , [lichtje Als aan het licht van de verblindende zon; En de nederigste daad wordt veredeld */rW1"ineer Zi] met waardigheid wordt gedaan. Mogelijk worden wij nimmer geroepen om te , [verlichten Ue verre verduisterde sferen, Laten wij daarom onze zending vervullen Door te schijnen juist waar wij zijn. HOOFDSTUK XIX. De Sluis ter Verheffing. Hebt gij wel eens gezien, hoe schepen, die een kanaal of een rivier opvaren, worden opgeheven van het eene waterpeil naar het andere? Het is een zeer belangwekkend en een zeer leerzaam proces. Allereerst wordt het schip in een kleine afgesloten ruimte gebracht, waar het wateroppervlak dezelfde hoogte heeft als dat van het deel van de rivier, waar het schip juist vandaan komt. Dan worden de sluisdeuren achter het schip gesloten en het schip is van de buitenwereld afgesloten door deze hooge muren aan alle kanten. Het kan niet meer naar de rivier terug; zelfs het licht is tusschen de hooge sluismuren om het schip heen getemperd, alleen daarboven wenken de voortstuwende wolken of de heldere zonneschijn. Het schip kan zonder hulp niet omhoog komen en de wet der zwaartekracht maakt het voor het water in dat gedeelte van de rivier, waar het schip tevoren was, onmogelijk om het tot een hooger peil op te heffen, zoodat naar dien kant niet om hulp kan worden uitgezien. Er zijn ook deuren in het voorste deel van de sluis, die verhinderen, dat het water van het hooger gelegen deel van het kanaal zich met geweld in de sluis stort, deze in een oogenblik vult en het schip verplettert, krachtens diezelfde wet der zwaartekracht. Het is niettemin toch van boven, dat de kracht moet komen, wil het schip ooit tot het hoogere peil van de rivier of het kanaal worden opgeheven en om dit veilig te doen, wordt in de deuren van de sluis, die aan de bovenzijde zijn gelegen, dichtbij den bodem een opening vrijgemaakt, waardoor een kleine stroom water naar den bodem van de sluis wordt geleid, die het schip zeer langzaam en geleidelijk maar veilig omhoog heft tot het peil van de rivier boven de sluis. Wanneer datzelfde peil is bereikt, dan kunnen de deuren zonder eenig gevaar voor het schip worden geopend en dit kan zijn vaart voortzetten op het breede oppervlak van den hooger gelegen waterweg. Daarna wordt de sluis langzaam weer op het lagere niveau gebracht door het overtollige water te doen afvloeien naar het lager gelegen deel van de rivier, welks oppervlak daardoor rijst, ofschoon zeer weinig. De sluis is dan gereed om een volgend vaartuig omhoog te heffen. Dit is, zooals in den aanvang reeds gezegd, een zeer belangwekkend en leerzaam proces, dat ons leert, hoe menschelijke bekwaamheid en vindingrijkheid de grootste moeilijkheden overwint door gebruik te maken van de krachten der natuur. Maar het is in geestelijken zin van nog veel grooter 12 belang voor allen, die streven naar het hoogere leven en zich beijveren om dat te leven, want het illustreert de eenige veilige methode, volgens welke de mensch kan stijgen van de tijdelijke naar de geestelijke wereld en het stelt die valsche leeraars in het ongelijk, die voor persoonlijk gewin de te vurige begeerte van de geestelijk nog onvolwassenen prikkelen en die beweren de bekwaamheid te bezitten om de poorten van de ongeziene werelden te,openen tegen vergoeding van een inwijdingssom. Ons voorbeeld toont aan, dat dit onmogelijk is, omdat de onwrikbare wetten der natuur dit verbieden. Om dit duidelijk te maken, zullen wij de rivier uit ons voorbeeld de rivier des levens noemen en wij als individuen zijn de schepen, die daarop varen; het lage deel van de rivier is de tijdelijke wereld en wanneer wij dit deel in vele levens in zijn lengte en breedte hebben bevaren, dan komen wij onvermijdelijk aan de sluis ter verheffing, welke aan het einde is gelegen. Wij kunnen misschien gedurende langen tijd voor den ingang blijven kruisen en er in kijken, door een innerlijken drang aangezet om naar binnen te gaan, maar door een anderen impuls telkens weer getrokken naar de breede rivier van het leven daar buiten. Gedurende langen tijd lijkt deze sluis met zijn hooge en naakte wanden terugstootend en eenzaam, terwijl de rivier van het leven vroolijk is, met bonte vlaggen, en bezaaid is met scheepjes naar onze eigen makelij, die vroolijk rondkruisen; maar wanneer de innerlijke drang voldoende krachtig is geworden, drijft deze ons ten slotte naar de sluis en hij brengt in ons het vaste besluit om niet terug te keeren naar de rivier van het wereldsche leven. Maar zelfs in dat stadium zijn er sommigen, die weifelen en bevreesd zijn om de poort achter zich te sluiten; zij streven bij tijden vurig naar het leven op het hoogere peil, maar zij voelen zich minder eenzaam, wanneer zij terugzien naar de rivier van het wereldsche leven, en somtijds blijven zij in dezen toestand gedurende vele levens, zich verbazende, waarom zij geen vorderingen maken, waarom zij geen geestelijke uitstorting ervaren, waarom er geen verheffing is in hun levens. Ons voorbeeld maakt de reden daarvan zeer duidelijk; hoe dringend de kapitein ook moge smeeken, de sluiswachter kan er niet aan denken om den waterstroom van boven vrij te laten, voordat de sluisduiren achter het schip zijn gesloten, want de stroom zou onder deze omstandigheden het schip geen duim omhoog kunnen heffen, maar zou door de open deuren weqstroomen en worden verkwist in het lagere deel van de rivier. Evenmin zullen de bewakers van de poorten der hoogere werelden den stroom voor onze verheffing toelaten, al smeeken wij nog zoo vurig voordat wij de deur naar de wereld achter ons hebben gesloten en deugdelijk hebben gesloten, met het oog op de verlokkingen des levens, de zinnen, die ons zoo gemakkelijk in bezit nemen en die wij zoo gekoesterd hebben in de zorgelooze wereldsche dagen. Wij moeten voor dat alles de deur sluiten, voordat wij werkelijk aan de voorwaarde voldoen om den stroom voor onze verheffing te ontvangen, maar wanneer wij eenmaal de deur aldus hebben gesloten en onherroepelijk ons gelaat voorwaarts hebben gekeerd, dan begint de uitstorting, langzaam maar zeker, zooals de stroom van den sluiswachter, die het vaartuig omhoog heft. Maar wanneer de aspirant de tijdelijke wereld met al zijn beslommeringen achter zich heeft gelaten en zijn gelaat voorwaarts heeft gekeerd naar de geestelijke werelden, dan wordt zijn smachten intenser. Naarmate de tijd voortgaat, voelt hij in toenemende mate de leegte aan beide zijden van zijn wezen. De tijdelijke wereld met hare belangen is als een mantel van hem afgevallen; hij moge lichamelijk in die wereld vertoeven en er zijn plichten vervullen, hij heeft de belangstelling er voor verloren; hij is in de wereld, maar niet van de wereld, en de geestelijke wereld, waarvan hij het burgerschap wil verwerven, schijnt evenver van hem verwijderd. Hij is in eenzaamheid en zijn geheele wezen schreit en verwringt zich in smart, smachtende om licht. Dan komt de beurt aan den verleider: ,,Ik heb een school voor inwijding en ik ben in staat om mijn leerlingen tegen een behoorlijke vergoeding snel vooruit te helpen." Gewoonlijk wordt het niet zoo rechtstreeks gezegd, maar de strekking is dezelfde; en wie zal dan een blaam werpen op de arme aspiranten, die bezwijken voor de listen van deze misleiders? Zij mogen van geluk spreken, en gewoonlijk is dat het geval, als zij slechts aan een ceremonieel worden onderworpen en een ledigen graad ontvangen, maar het gebeurt somtijds, dat zij iemand ontmoeten, die inderdaad geen vreemdeling is in de magie en in staat is om de vloeddeuren van het hoogere peil te openen. Dan zal het met geweld instroomen van de geestelijke kracht het gestel van het ongelukkige slachtoffer even zeker verwoesten als de wateren van de rivier in ons voorbeeld het schip in de sluis zouden vernietigen, als een onwetend of kwaadwillig persoon de sluisdeuren zou openen. Het vaartuig moet om veilig te zijn, langzaam worden opgeheven; geduld en een standvastig volhouden in weldoen zijn absoluut onvermijdelijk en de deur naar de genoegens der wereld moet gesloten worden gehouden. Wanneer dat wordt gedaan, dan zullen wij stellig en zeker de bestijging naar de hoogten der ongeziene werelden tot een goed einde brengen en daar verdere gelegenheden vinden voor zielegroei, want dit is een natuurlijk proces, beheerscht door natuurlijke wetten, juist als de opheffing van een schip naar de hooger gelegen gedeelten van een rivier door een stelsel van sluizen. Maar hoe kan ik vertoeven in de sluis voor verheffing en dan toch mijn medemensch dienen? Wanneer zielegroei alleen komt door dienst, hoe kan ik dan groeien in deze afzondering? Dit zijn vragen, die zich bij de studenten kunnen voordoen. Om daarop te antwoorden, moeten wij er opnieuw den nadruk op leggen, dat niemand een ander omhoog kan brengen, wanneer hij zelf zich niet op een hooger niveau bevindt, niet zooveel hooger, dat hij onbereikbaar is, maar net hoog genoeg om in het bereik te zijn van de hand, die wordt toegereikt. Er zijn er, helaas, maar al te veel, die de hoogere leeringen verkondigen, maar hun leven leven op hetzelfde niveau van de gewone mannen en vrouwen van de wereld, ja zelfs beneden dat niveau. Hun prediking maakt de hoogere leeringen tot een aanfluiting en tot een voorwerp van spot voor de spotters. Maar zij, die de hoogere leeringen leven, behoeven deze niet mondeling te verkondigen; zij staan afgezonderd en worden opgemerkt ondanks henzelf, en, ofschoon zij nadeel ondervinden door de misdragingen van de „professors," winnen zij na verloop van tijd de achting en het vertrouwen van hun omgeving; wellicht roepen zij in de menschen om hen heen het verlangen naar hooger wakker, zij bekeeren hen ondanks henzelf, en oogsten in ruil voor dezen dienst een evenredige zielegroei. Thans is het de tijd van het jaar (kerstmis), dat de hoogste golf van geestelijke kracht de wereld omhult. Deze bereikt zijn hoogtepunt bij den winterzonnestilstand, wanneer de Christus wordt herboren in onze planeet, en ofschoon thans belemmerd door de huidige treurige oorlogsomstandigheden, kan dit groote voorbeeld, Zijn leven, gegeven voor ons, in dit jaargetijde door den aspi- rant het gemakkelijkst ten nutte worden gemaakt voor zielegroei; daarom zullen allen, die verlangend zijn om hoogere mogelijkheden te bereiken, goed doen om gedurende het winter jaargetijde bijzondere pogingen in deze richting aan te wenden. HOOFDSTUK XX. De cosmische beteekenis van Paschen. Deel I. Op den morgen van Goeden Vrijdag 1857, zat Richard Wagner, de grootste musicus van de negentiende eeuw, op de veranda van een Zwitsersche villa aan het meer van Zürich. Het landschap om hem heen baadde zich in helderen zonneschijn; vrede en welbehagen scheen door de gansche natuur heen te trillen. De geheele schepping klopte van leven; de lucht was doordrenkt van de welriekende geuren van uitbottende dennebosschen, — een liefelijke balsem voor een bedroefd hart en een verontrusten geest. Dan plotseling, als een bliksemstraal uit helderen hemel, kwam in de diep-mystieke ziel van Wagner een herinnering aan de verschrikkelijke beteekenis van dezen dag, — de donkerste en smartelijkste van het Christelijke jaar. Het overstelpte hem bijna van droefheid, toen hij de tegenstelling overdacht. Er was zoo'n totaal gebrek aan overeenstemming tusschen het lachende landschap vóór hem, de overal op te merken werkzaamheid der natuur, worstelend om nieuw leven na den langen winterslaap, en de doodstrijd van een gemartelden Heiland aan het kruis; tusschen den schallenden zang van leven en liefde, van de duizenden kleine gevederde zangers in bosch en heide en de afschuwelijke kreten van haat van het razende gepeupel, toen zij beschimpten en bespotten het edelste ideaal, dat de wereld ooit heeft gekend; tusschen de wonderbare scheppende energie van de natuur in de lente en het verwoestende element in den mensch, dat het edelste karakter, dat onze aarde ooit beweldadigde, gewelddadig ter dood bracht. Terwijl Wagner aldus mediteerde over de tegenstellingen van bestaan, kwam de vraag bij hem op: Is er eenig verband tusschen den dood van den Verlosser aan het kruis en de levensenergie, die zich zoo overvloedig uitdrukt in de lente, wanneer de natuur het leven van een nieuw jaar begint? Ofschoon Wagner de volle beteekenis van het verband tusschen den dood van den Verlosser en de verjonging der natuur niet bewust doorgrondde had hij niettemin zonder het te weten den sleutel aangeraakt van een van de meest verheven mysteriën, waarmede de menschelijke geest te maken kan hebben bij zijn pelgrimstocht van aardkluitje tot God. In den donkersten nacht van het jaar, wanneer de aarde in diepen slaap is gewikkeld, in de koude omarming van den Noordenwind, wanneer de materieele werkzaamheden tot een minimum zijn beperkt, brengt een golf van geestelijke energie op zijn top het goddelijke scheppende „Woord van den Hemel" tot een mystieke geboorte op Kerstmis; en als een stralende wolk broedt de geestelijke impuls over de wereld, die ,,het niet heeft geweten," want hij „schijnt in de duisternis" van den winter, wanneer de natuur is verlamd en sprakeloos. Dit goddelijke scheppende „Woord" heeft een boodschap en een zending. Het werd geboren om „de wereld te redden", en „om zijn leven te geven voor de wereld". Het is volstrekt noodzakelijk, dat het zijn leven offert ten einde de verjonging der natuur te kunnen volbrengen. Geleidelijk begraaft het zich in de aarde en begint de millioenen zaden, die slapende in den grond liggen te doordringen met zijn eigen levensenergie. Het fluistert „het woord des levens" in de ooren van de dieren op de aarde en de vogels in de lucht, totdat het evangelie of de blijde boodschap gepredikt is tot alle creaturen. Het offer is geheel volbracht op het tijdstip, dat de zon haar Paaschnode kruist op het lentezonnestilstandpunt. Dan verliest het goddelijke scheppende Woord zijn kracht. Het sterft op het kruis met Paschen, in mystieken zin, onder het slaken van een laatsten triomfeerenden kreet: „Het is volbracht" (consummatum est). Maar zooals een echo meermalen herhaald tot ons terugkeert, zoo wordt de hemelsche zang van het leven weerkaatst door de aarde. De geheele schepping neemt het loflied over. Een koor van tallooze tongen herhaalt het zonder ophouden. De kleine zaden in den boezem van Moeder Aarde beginnen te ontkiemen; zij barsten open en ontspruiten in alle richtingen en weldra neemt een wonderbaar mozaïk van leven, een fluweelig groen tapijt met figuren van veelkleurige bloemen, de plaats in van de vlekkeloos witte lijkwade van den winter. Door de verschillende klassen van dieren, op het veld en in de lucht wordt ,,het woord van het leven opnieuw weerkaatst en het dwingt hen om te paren. Voortbrenging en vermenigvuldiging zijn de wachtwoorden overal, de Geest is opgestaan en is gekomen tot uitbundiger leven. Aldus kunnen wij, mystiek gezien, de jaarlijksche geboorte, dood en opstanding van den Verlosser beschouwen als eb en vloed van een geestelijken impuls, die zijn hoogtepunt bereikt bij den winterzonnestilstand en zich van de aarde terugtrekt kort na Paschen, als het „woord" „opstijgt naar den Hemel" op Pinksterzondag. Maar het zal daar niet voor immer blijven, het zal, zoo wordt ons geleerd, eenmaal terugkeeren „tot een oordeel. En aldus neemt de nederdaling van den geest van het nieuwe jaar een aanvang, wanneer de zon daalt beneden den equator in het teeken de Weegschaal in de maanden September en October, als de vruchten van het jaar worden geoogst, gewogen en naar hun soort gerangschikt. ■H Deze nederdaling culmineert in de geboorte op Kerstmis. De mensch is een verkleinde weergave van de natuur. Hetgeen op groote schaal plaats grijpt in het leven van een planeet als onze aarde, geschiedt in het klein bij de gebeurtenissen van het menschelijke leven. Een planeet is het lichaam van een wonderbaar groot en verheven Wezen, een van de Zeven Geesten voor den Troon (van de Zon als bron van bestaan). De mensch is eveneens een geest en gemaakt „naar hun gelijkenis." Zooals een planeet haar omwenteling volbrengt om de zon, waaruit zij is geëmaneerd, zoo beschrijft ook de menschelijke geest zijn baan om zijn centrale bron, — God. Planetenbanen hebben, omdat zij den vorm hebben van een ellips punten, die het dichtst het zonnemiddelpunt naderen en punten, die daarvan het verst zijn verwijderd. Evenzoo is ook de baan van den menschelijken geest elliptisch van vorm. Wij zijn het dichtst bij God, wanneer onze cyclische reis ons brengt in de hemelsche sfeer van werkzaamheid, — den hemel, en wij zijn het verst van 'Hem verwijderd gedurende ons aardsche leven. Deze wisselingen zijn noodzakelijk voor onzen zielegroei. Zooals de hoogtijdagen van het jaar de telkens terugkeerende belangrijke gebeurtenissen in het leven van een Grooten Geest aanduiden, zoo zijn onze geboorten en onze stervensoogenblikken gebeurtenissen van periodieken terugkeer. Het is even onmogelijk voor den menschelijken geest om voortdurend in den hemel of op de aarde te verblijven als het voor een planeet is om stil te blijven staan in haar baan. Dezelfde onwrikbare wet van periodiciteit, die de ononderbroken opvolging van de jaargetijden bepaalt, de wisseling van dag en nacht, de getijden eb en vloed, beheerscht ook den voortgang van den menschelijken geest, zoowel in den hemel als op de aarde. Van uit de gebieden van het hemelsche licht, waar wij leven in vrijheid, niet belemmerd door beperkingen van tijd en ruimte, waar wij in harmonie trillen met de oneindige harmonie der sferen, dalen wij neer tot geboorte in de stoffelijke wereld, waar ons geestelijk gezicht wordt verduisterd door de sterfelijke banden, die ons binden aan deze faze van ons bestaan. Wij leven hier tijdelijk; wij sterven en stijgen ten hemel, om te worden herboren en opnieuw te sterven. Elk aardsche leven is een hoofdstuk van een aaneengeschakeld levensverhaal, buitengewoon eenvoudig in zijn aanvang, maar toenemende in belangrijkheid en beteekenis naarmate wij opklimmen tot hoogere posten van menschelijke verantwoordelijkheid. Er is geen grens aan deze ontplooiing, want in wezen zijn wij goddelijk en moeten daarom de oneindige mogelijkheden hebben van den God, die in ons slaapt. Wanneer wij alles hebben geleerd, wat deze wereld ons heeft aan te bieden, dan zal een wijdere baan, een ruimere sfeer van bovenmenschelijke mogelijkheid voor dienst richting geven voor het aanwenden van onze grootere bekwaamheden. Build thee more stately mansions, O my Soul. As the swift seasons roll, Leave thy low vaulted past; Let each new temple, noble than the last, Shut thee from heaven with a dome more vast, Till thou at length art free, Leaving thine outgrown shell by life's unresting [sea. Bouw u steeds grootschere verblijven, O mijn ziel Onder het voortsnellen der jaargetijden. Verlaat uw vroeger laag gewelfd hol; Laat iedere nieuwe tempel, verhevener dan de [vorige, Met steeds grootscheren koepel u van den hemel [scheiden, Tot gij ten laatste vrij zijt, En uw uitgegroeide schelp achterlaat in 's [levens rustelooze zee. Aldus spreekt Oliver Wendell Holmes, den voortgang in de steeds zich verwijdende spiraalvormig gekronkelde schelp van den nautilus vergelijkende met de uitbreiding van bewustzijn, die het resultaat is van zielegroei bij een zich ontwikkelend menschelijk wezen. ,,Maar wat heeft dat met Christus te maken?" zal iemand vragen. „Gelooft gij niet in Hem? Gij spreekt over Paschen, het feest ter herinnering aan den gruwelijken dood en aan de glorieuze, triomfeerende opstanding van den Verlosser, maar gij schijnt dit meer te beschouwen van uit een allergorisch oogpunt dan als een reëel feit." Zeker gelooven wij in Christus; wij beminnen Hem met geheel ons hart en met geheel onze ziel, maar wij wenschen den nadruk te leggen op de leering, dat Christus de eerste vrucht was van het ras. Hij zeide, dat wij zullen doen de dingen, die Hij deed, „en grooter." Alzoo zijn wij Christussen-in-wording. Werd Christus ook honderd maal in Bethlehem _ [geboren, lin niet in u zelf, zoo is uw ziel verloren; Vergeefs hebt ge het kruis op Golgotha aan- _ .... schouwd. Zoo gij niet in uzelf het beeld hebt opgebouwd. Zoo zegt Angelus Silesius, met een zuiver mystiek inzicht in het wezen van het na te streven einddoel. Wij vervallen maar al te zeer in de fout om uit te zien naar een Verlosser van buiten af, terwijl wij van binnen een duivel koesteren; maar tenzij Christus gestalte in ons neemt, zooals Paulus zegt, zullen wij tevergeefs zoeken, want zooals het onmogelijk voor ons is om licht en kleur waar te nemen, ofschoon wij daarmede omringd zijn, tenzij onze gezichtszenuwen reageeren op deze trillingen, en zooals wij onbewust blijven van geluid, wanneer het trommelvlies van ons oor ongevoelig is, zoo moeten wij noodzakelijkerwijze ook blind blijven voor de tegenwoordigheid van Christus en doof voor Zijn stem, totdat wij onze in ons binnenste slapende geestelijke natuur tot ontwaking hebben gebracht. Maar wanneer eenmaal dit geestelijk zelf is gewekt, dan zal het den Heer van Liefde als een opperste realiteit erkennen; en wel volgens het beginsel, dat wanneer een stemvork wordt aangeslagen, een tweede van overeenkomstige toonhoogte eveneens zal beginnen mede te zingen, terwijl andere stemvorken van andere toonhoogte stom zullen blijven. Daarom zeide Christus, dat Zijn schapen den klank van Zijn stem kenden en daarop antwoordden, maar de stem van den vreemdeling kenden zij niet (Johannes 10 : 5). Wat ons geloof ook zij, wij zijn allen broeders van Christus, zoo laat ons verheugd zijn, de Heer is opgestaan! Laat ons Hem zoeken en vergeten onze geloofstegenstellingen en onze andere verschillen. HOOFDSTUK XXI. De cosmische beteekenis van Paschen. Deel II. Opnieuw zijn wij genaderd tot de slot-acte van het cosmische drama van de indaling van den Christus-Straal in de stof van onze aarde, welke indaling wordt voltooid bij de Mystieke Geboorte, op Kerstmis, en wordt gevolgd door den Mystieken Dood en Bevrijding, welke kort na den lente-equinox worden gevierd, wanneer de zon van het nieuwe jaar haar opstijging naar de hoogere sferen van de noordelijke hemelen begint, nadat zij haar leven heeft uigestort om de menschheid te redden en nieuw leven te schenken aan ieder ding op aarde. In dezen tijd van het jaar breekt een nieuw leven, een verhoogde energie, door en stroomt met onweerstaanbare kracht door alle aderen en slagaderen van elk levend wezen, nieuwe inspiratie gevende, nieuwe hoop, nieuwe eerzucht en nieuw leven, aandrijvende tot nieuwe werkzaamheid, waardoor nieuwe lessen kunnen worden geleerd in de school der ervaring. Bewust of onbewust aan de aldus beweldadigden, zet deze uitstroomende energie nieuwe kracht bij aan alles, 13 wat leeft. Zelfs de plant reageert er op door een toenemende circulatie van het sap, hetgeen een verhoogde groei van de bladeren, de bloemen en de vruchten, waardoor deze klasse van leven zich in dezen tijd uitdrukt en zich ontwikkelt tot een hoogeren staat van bewustzijn, tengevolge heeft. Maar hoe wonderbaar deze uiterlijke stoffelijke openbaringen ook zijn, en hoe grootsch de transformatie, die de aarde van een sneeuw-en ijswoestenij omtoovert in een liefelijken bloeienden tuin, dit alles verzinkt in het niet bij de geestelijke werkingen, die hiermede gepaard gaan. De op den voorgrond tredende trekken van het cosmische drama zijn identiek, met betrekking tot den tijd, aan de stoffelijke uitwerkingen van de Zon in de vier kardinale teekens, Ariës, Cancer, Libra en Capricornus, want de voornaamste gebeurtenissen spelen zich af op de nachtevenings- en zonnestilstandspunten. Het is wel degelijk waar, dat „wij in God leven, ons bewegen en ons wezen hebben." Buiten Hem zouden wij geen bestaan kunnen hebben; Zijn leven is oorzaak van het onze en doordringt dit; Zijn kracht ,beweegt ons en maakt handeling mogelijk; het is Zijn almacht, die onze woonplaats, de aarde, in stand houdt, en zonder Zijn standvastige, nooit verslappende werkzaamheid zou het heelal zelf uiteenvallen. Er wordt ons geleerd, dat de mensch is geschapen naar Gods gelijkenis, en dat, krachtens de wet der analogie, daarom in ons bepaalde krachten latent aanwezig zijn, die over- eenkomen met die, welke op zoo grootsche wijze in het werk van de Godheid in het heelal tot uitdrukking komen. Dit maakt voor ons het jaarlijksche cosmische drama van nederdaling, dood en opstanding van de zon zoo bijzonder belangrijk. Het leven van den Godmensch, Christus Jezus, verliep geheel in overeenstemming met de geschiedenis van den Zonnegeest, en het geeft een voorafschaduwing van alles, wat zal geschieden aan den Menschgod, van wien deze Christus Jezus voorspelde: ,,De werken, die ik doe, zult gij ook doen; en grooter werken zult gij doen; waarheen ik ga, kunt gij mij nu niet volgen, maar gij zult mij later volgen." De natuur is de symbolische uitdrukking van God. Zij doet niets tevergeefs of zonder reden, maar er is een doel achter elk ding en iedere handeling. Daarom behooren wij waakzaam te zijn en moeten zorgvuldig acht geven op de teekens in de hemelen, want zij hebben een diepe en belangrijke beteekenis met betrekking tot onze eigen levens. Het juiste begrip van hun bedoeling stelt ons in staat om met beter gevolg samen te werken met God in Zijn wonderbare pogingen voor de vrijmaking van ons ras van de slavernij aan de wetten der natuur, en voor de volkomen bevrijding van de zonen Gods,— gekroond met roem, eer en onsterfelijkheid, en bevrijd van de macht van zonde, ziekte en lijden, die nu onze levens verkorten, als gevolg van onze onwetendheid en ons afwijken van de wetten van God- Het goddelijke doel eischt deze bevrijding, maar of deze zal geschieden langs den langen en vervelenden weg van evolutie of langs het oneindig veel snellere pad van Inwijding, hangt er maar van af, of wij al of niet bereid zijn om onze medewerking te verkenen. Het meerendeel der menschen gaat door het leven met oogen, die niet zien en met ooren, die niet hooren. Zij zijn geheel in beslag genomen door hun materieele zaken, koopen en verkoopen, werken en vermaken zich, en hebben volstrekt geen begrip of belangstelling voor het doel van het bestaan; en wanneer het hun zou worden duidelijk gemaakt, dan is het nauwelijks aan te nemen, dat zij met dat doel zouden instemmen en er naar zouden streven, omdat zij het offer, dat het inhoudt, niet zouden aanvaarden. Het is geen wonder, dat de Christus in het bijzonder een beroep doet op de armen en dat Hij den nadruk legt op de moeilijkheid voor den rijke om het koninkrijk der hemelen in te gaan, want zelfs nu in onzen tijd, nu de menschheid in de school van evolutie twee duizend jaar is verder gegaan sedert Zijn dag, bevinden wij, dat verreweg het meerendeel der menschen hun huizen en hun grondbezit, haar hoedjes en japonnetjes, de genoegens van het uitgaan, danspartijtjes en diners, meer waardeeren dan de schatten in den hemel, die door dienst en zelfopoffering worden vergaderd- Ofschoon zij verstandelijk de schoonheid van het geestelijke leven wel inzien, verdwijnt de begeerte om daartoe te geraken in het niet, als de daartoe vereischte opoffering wordt gevraagd. Evenals de rijke jongeling zouden zij bereid zijn om Christus te volgen, als er maar geen offer voor behoefde te worden gebracht. Zij geven er zelfs de voorkeur aan om heen te gaan, als zij tot het besef komen, dat offering de noodzakelijke voorwaarde is om te komen tot discipelschap. Aldus is voor hen het Paaschfeest enkel een tijd van vreugde omdat het het einde van den winter en het begin van het zomerjaargetijde, met zijn genoegens van sport en buitenleven, beteekent. Maar voor hen, die voor goed hebben gekozen het pad van zelfopoffering, dat leidt naar Bevrijding, is het Paaschfeest het jaarlijksche teeken, dat hun wordt gegeven als bewijs voor de realiteit van den cosmischen grondslag van hun hoop en hun streven. Zooals Paulus zoo treffend zegt in dat prachtige vijftiende hoofdstuk van I Corinthiërs: ,,En indien Christus niet opgewekt is, zoo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof. En zoo worden wij ook bevonden valsche getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft; dien hij niet heeft opgewekt, zoo namelijk de dooden niet opgewekt worden. Want indien de dooden niet opgewekt worden, zoo is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof tevergeefs; zoo zijt gij nog in uwe zonden. Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen. Maar nu, Christus is opgewekt uit de dooden, en is de eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn." Maar in de Paasch-zon, die bij de lente-nachtevening zich in de noordelijke hemelen begint te verheffen, na haar leven in de aarde te hebben neergelegd, hebben wij het cosmische symbool voor de waarheid van de opstanding. Wanneer wij op dit cosmisch feit de wet van analogie toepassen, die macrocosmos met microcosmos verbindt, dan hebben wij hierin een stellige belofte, dat wij allen te eeniger tijd het cosmische bewustzijn zullen bereiken en positief voor onszelf zullen weten, door eigen ervaring, dat daar geen dood is, maar dat datgene, wat daarop lijkt, slechts een overgang is naar een ijlere sfeer. Het is een jaarlijksch symbool om onze zielen te versterken in het werk van weldoen, opdat in ons moge groeien het gouden bruiloftskleed, dat noodig is om ons te maken tot zonen Gods in de hoogste en heiligste beteekenis. Het is letterlijk waar, dat, tenzij wij in het licht wandelen, gelijk God in het licht is, wij geen gemeenschap met elkander hebben; maar door het brengen van offers en het geven van dienst, die van ons wordt gevraagd als hulp in de vrijmaking van ons ras, bouwen wij het zielelichaam van stralend gouden licht, dat de bijzondere stof is, die wordt uitgestraald uit en door den Geest van de Zon, den Cosmischen, Christus. Wanneer deze gouden substantie ons met voldoende dichtheid heeft omkleed, dan zullen wij, in navolging van de Paaschzon, ons kunnen verheffen in de hoogere sferen. Wanneer wij deze idealen vast in onzen geest hebben opgebouwd, dan wordt het Paaschfeest voor ons een tijd, die bij uitstek geschikt is om terug te blikken in het vooraf gegane jaar en nieuwe besluiten te nemen voor het komende jaargetijde, welke nuttig kunnen zijn voor het bevorderen van onzen zielegroei. In dat komende jaargetijde zal het symbool van de rijzende zon ons moeten brengen tot een scherp besef van het feit, dat wij slechts pelgrims en vreemdelingen zijn op aarde, dat ons werkelijk tehuis in den hemel is, en dat wij ons behooren in te spannen om de lessen in deze school des levens zoo snel te leeren als de dienst, dien wij geven, dit mogelijk maakt. Evenals het Paaschfeest de opstanding en de bevrijding beteekent van den Christusgeest van de lagere rijken, zoo zullen ook wij dan uitzien naar het aanbreken van den dag, die ons voor goed zal vrij maken van de banden van de stof, van het lichaam van zonde en dood, tezamen echter met onze broederen in slavernij, want geen waarachtig aspirant zou een bevrijding begeeren, welke niet tevens zou omvatten allen, die met hem in gelijke omstandigheden verkeeren. Dit is een ontzaggelijk zware taak; de overdenking daarvan zal het dapperste hart doen weifelen, en indien wij op onszelf waren aange- wezen, dan zouden wij deze taak niet kunnen volbrengen. Maar de goddelijke hiërarchiëen die de menschheid op het pad van evolutie hebben geleid van den aanvang af, zijn nog steeds werkzaam en werken van uit hun sterrewerelden met ons mede, en met hun hulp zullen wij wellicht in staat zijn om deze verheffing van de menschheid als geheel tot stand te brengen en daardoor tevens te komen tot een individueel bereiken van heerlijkheid en onsterfelijkheid. Laten wij met dit groote verlangen in ons hart, in het besef van deze onze zending in de wereld, werken als nimmer tevoren om ons zelf te maken tot betere mannen en vrouwen, zoodat wij door ons voorbeeld in anderen de begeerte doen ontwaken om een leven te leiden, dat tot bevrijding voert. HOOFDSTUK XXII. De nieuwgeboren Christus. Het is in onze literatuur vaak gezegd, dat het offer van Christus geen gebeurtenis was, die, te Golgotha plaats grijpende, in een paar uren tijds eens en voor al was afgeloopen, maar dat de mystieke geboorten en sterftijden van den Verlosser voortdurende cosmische voorvallen zijn. Wij kunnen daaruit de gevolgtrekking maken, dat dit offer noodzakelijk is voor onze stoffelijke en geestelijke evolutie gedurende de tegenwoordige fase van onze ontwikkeling. Wanneer de jaarlijksche geboorte van het Christuskind nadert, dan biedt dit een nimmer oud, maar een altijd nieuw thema voor meditatie, waarvan wij voordeel kunnen trekken door het te overdenken met het gebed, dat het in onze harten nieuw licht moge ontsteken om ons te geleiden op het pad naar regeneratie. De geïnspireerde apostel geeft ons een wonderbaar juiste omschrijving van de Godheid, als hij zegt: „God is Licht!" En daarom is het „licht" gebruikt in de Rozekruisersleeringen om den aard van het Goddelijke aan te duiden, voornamelijk in het mysterie van de Drieëenheid. Het is duidelijk uiteengezet in de Heilige Schriften van alle tijden, dat God is één en ondeelbaar. Tegelijkertijd echter bevinden wij, dat evenals het ééne witte licht kan worden gebroken in drie primaire kleuren rood, geel en blauw, God tijdens de openbaring een drievoudige werkzaamheid verricht door het uitoefenen van de goddelijke functiën van schepping, instandhouding en ontbinding- Wanneer Hij Zijn scheppingswerkzaamheid verricht, dan verschijnt God als Jehovah, de Heilige Geest; Hij is dan de Heer van wet en van voortbrenging en straalt het vruchtbaarheidsbeginsel van de zon indirect uit door alle maan-satellieten van de planeten, waar het noodzakelijk is om de evolueerende wezens te voorzien van lichamen. Wanneer Hij uitoefent de eigenschap van instandhouding, met het doel om de lichamen, geschapen door Jehovah onder de wetten der natuur, te steunen en te onderhouden, dan verschijnt God als de Verlosser, Christus, en straalt het liefdeprincipe en het beginsel van regeneratie, wedergeboorte, direct uit naar elke planeet, waar de schepselen van Jehovah deze hulp vragen om zich te bevrijden van de banden van sterfelijkheid en egoïsme, ten einde te komen tot altruïsme en tot oneindigheid van leven. Wanneer God uitoefent het goddelijk attribuut van ontbinding, dan verschijnt Hij als de Vader, die ons terugroept naar ons hemelsche tehuis óm daar in ons op te nemen en te verwerken de vruchten van ervaring en zielegroei, door ons vergaderd gedurende den dag van openbaring. Deze Universeele Ontbindende kracht, de straal van den Vader, wordt uitgestraald door de Onzichtbare Geestelijke Zon. Dit goddelijk proces van schepping en geboorte, instandhouding en leven, en ontbinding, dood en terugkeer tot den Oorspronkelijken Schepper van ons wezen, zien wij alom om ons heen en wij erkennen daarin het feit, dat zij werkingen zijn van den Drieëenigen God in openbaring. Maar hebben wij wel ooit begrepen, dat er in de geestelijke wereld geen sprake is van bepaalde gebeurtenissen, van statische omstandigheden en voorwaarden; dat het begin en het einde van alle lotgevallen van alle tijden aanwezig is in het eeuwige ,,hier en „nu? Van uit den boezem van den Vader is er een voortdurend uitgolven van de essentie van dingen en gebeurtenissen, welke de rijken van „tijd en „ruimte" betreedt. Daar kristalliseert deze essentie langzamerhand en wordt log en traag, zoodat ten slotte oplossing en ontbinding noodzakelijk wordt, waardoor er ruimte komt voor andere dingen en andere gebeurtenissen. Er is geen ontkomen aan deze cosmische wet; zij heerscht over alles in het rijk van tijd en ruimte, de Christus-straal niet uitgezonderd. Evenals het meer, dat zijn water zendt naar den oceaan, telkens weder wordt gevuld, wanneer het water, dat is weggestroomd, is verdampt en terugkeert als regen,- om in eindelooze opvolging opnieuw weer weg te stroomen naar de zee-, zoo wordt de Geest van Liefde eeuwig geboren bij den Vader, dag aan dag, uur aan uur, onophoudelijk uitvloei- ende in het Zonneheelal om ons te verlossen van de wereld der materie, welke ons gevangen houdt in haar doodelijken greep. Golf op golf wordt aldus van de zon uit buitenwaarts gedreven naar alle planeten, een rhythmische impuls gevende aan alle zich daar bevindende evolueerende wezens. En aldus is het in den meest waren en meest letterlijken zin een nieuwgeboren Christus, dien wij verwelkomen bij elk naderend Kerstfeest, en Kerstmis is de meest levenbrengende, de meest bezielende jaarlijksche gebeurtenis voor de geheele menschheid, of wij ons daarvan bewust zijn of niet. Het is niet enkel een herdenking van de geboorte van onzen geliefden Ouderen Broeder, Jezus, maar het is de komst van het weer jong makende liefdeleven van onzen Hemelschen Vader, door Hem uitgezonden om de wereld te verlossen van den doodelijken winterschen greep. Zonder deze nieuwe invloeiïng van goddelijk leven en energie zouden wij spoedig fysiek ten onder gaan en onze regelmatige vooruitgang zou, voor zoover onze tegenwoordige lijnen van ontwikkeling betreft, worden verijdeld. Dit is een punt, dat wij vooral goed moeten trachten ons in te denken, want het zal ons leeren om de beteekenis van Kerstmis zoo intens mogelijk te beseffen en te waardeeren. Wij kunnen in dit opzicht, zooals in vele andere, een les leeren van onze kinderen of van herinneringen uit onze eigen kindsheid. Hoe hevig waren onze verwachtingen voor het naderende feest! Hoe gespannen zaten wij het uur te verbeiden, waarop wij de giften zouden ontvangen, die afkomstig waren, zooals wij wisten, van Sinterklaas, de geheimzinnige universeele weldoener, die het speelgoed bracht voor het komende jaar! Hoe zouden wij het hebben gevonden, als onze ouders ons de poppen zonder armen en beenen en de gebroken trommen van het afgeloopen jaar hadden gegeven? Wij zouden het zeker hebben gevoeld als een verpletterend ongeluk en het zou in ons in ons een gevoel van beschaamd vertrouwen hebben achtergelaten, zoo hevig, dat zelfs de tijd moeite zou hebben om dat weder te doen verdwijnen; toch zou dit nog niets zijn vergeleken bij de cosmische ramp, die over de menschheid zou komen, wanneer onze Hemelsche Vader in gebreke zou blijven om den nieuw geboren Christus te bestemmen voor onze cosmische Kerstgave. De Christus van het vorige jaar kan ons evenmin redden van den hongersnood als de regen van het vorige jaar opnieuw den bodem kan doordrenken en de millioenen zaden kan doen zwellen, die in de aarde sluimeren, wachtende op de kiemende werkingen van het leven van den Vader om hun groei te beginnen; de Christus van het vorige jaar kan niet opnieuw in onze harten de geestelijke aspiraties ontsteken, die ons voortdrijven naar het groote Doel, evenmin als de hitte van den afgeloopen zomer ons nu op dit oogenblik kan verwarmen. De Christus van het vorige jaar gaf ons Zijn liefde en Zijn leven tot den laatsten ademtocht zonder eenige beperking; toen hij den vorigen Kerstmis in de aarde werd geboren, schonk hij leven aan de slapende zaden, die tot wasdom zijn gekomen en onze korenschuren hebben gevuld met het brood voor het stoffelijke leven; Hij stortte overvloedig de liefde, Hem door den Vader gegeven, over ons uit, en toen Hij Zijn leven geheel had gegeven, stierf Hij in den Paaschtijd om weder op te gaan tot den Vader, zooals de rivier door verdamping opstijgt naar den hemel. Maar eindeloos golft de goddelijke liefde; zooals een vader zich erbarmt over zijn kinderen, zoo heeft onze Hemelsche Vader erbarming over ons, want Hij kent onze stoffelijke en geestelijke zwakheid en afhankelijkheid. Daarom verwachten wij telkens met vertrouwen de mystieke geboorte van den Christus voor het nieuwe jaar, beladen met nieuw leven en nieuwe liefde, door den Vader gezonden om ons te behoeden voor stoffelijke en geestelijke hongersnood, welke zonder deze jaarlijksche offering ons deel zou zijn. Jonge zielen vinden het gewoonlijk moeilijk om hun denken los te maken van het persoonlijkheidsbegrip van God, of van Christus en van den Heiligen Geest, en sommigen kunnen alleen Jezus, den mensch, liefhebben. Zij vergeten Christus, den Grooten Geest, die een nieuw tijdperk aankondigde, waarin de natiën, die gevestigd werden onder het bestaan van Jehovah, zullen worden opgebroken, opdat het grootsche gebouw van den Universeele Broederschap op hare puinhoopen zal kunnen worden opgebouwd. Mettertijd zal de geheele wereld tot het besef komen, dat „God is geest, om te worden aanbeden in geest en waarheid" Het is goed om Jezus lief te hebben en hem na te volgen; wij kunnen geen edeler en waardiger ideaal. Indien een edeler mensch had kunnen worden gevonden, dan zou Jezus niet zijn gekozen als voertuig van dat Groote Wezen, den Christus, in Wien de Godheid woonde. Wij zullen daarom goed doen ,,in Zijn voetstappen" te volgen. Tegelijkertijd zullen wij in ons eigen bewustzijn God louteren door acht te geven op het woord van den Bijbel, dat Hij is geest en dat wij van Hem geen gelijkenis kunnen maken, omdat Hij is gelijk geen ander ding, noch in den hemel noch op de aarde. Wij kunnen de stoffelijke voertuigen van Jehovah zien, zooals zij als manen rondwentelen om de verschillende planeten; wij kunnen ook de zon zien, die het stoffelijke voertuig is van den Christus; maar de Onzichtbare Zon, die het voertuig is van den Vader en de bron van alles, verschijnt aan de grootsten van de menschelijke zieners slechts als een hooger octaaf van de photosfeer, de lichtende atmosfeer, om de zon, als een ring van violet-blauwe schittering achter de zon. Maar wij behoeven niet te zien; wij kunnen Zijn liefde voelen, en dat gevoel is nimmer zoo groot als gedurende den Kersttijd, wanneer Hij ons de grootste van alle gaven schenkt, den Christus voor het komende jaar. HOOFDSTUK XXIII. Waarom ik een Rozekruiser ben. Niet zelden komt het voor, dat iemand in een openbare voordracht uiteenzet, waarom hij Baptist, Methodist of Christian Scientist is en wat zijn bijzonder geloof beteekent. Dikwijls is ons gevraagd door onze studenten om hun te helpen in het duidelijk maken aan hun omgeving, waarom zij de leeringen van de Oudere Broeders, gegeven door het Rozekruisers Genootschap, hebben aangenomen en deze hooger stellen dan het geloof, dat zij hebben verlaten. Wij zullen daarom trachten om een beknopte samenvatting te geven van die redenen; onze studenten zullen echter ongetwijfeld nog vele andere redenen vinden, even goed of beter, waarmede zij hetgeen hier wordt gezegd zullen kunnen aanvullen. Op den voorgrond zij gesteld, dat de studenten van het Rozekruisers Genootschap zichzelf geen Rozekruisers noemen. Deze naam voegt alleen aan de Oudere Broeders, die de Hiërophanten zijn van de Westersche Wijsheidsleer. Zij staan in geestelijke ontwikkeling even ver boven den grootsten levenden heilige als die heilige boven den laagsten afgodendienaar. Wanneer ons levensscheepje over kalme zomerzeëen voortzeilt, gedreven door den gunstigen wind van gezondheid en voorspoed, wanneer er overal vrienden bij de hand zijn, die klaar staan om ons te helpen in het uitdenken van genoegens, die ons nog meer kunnen doen genieten van de goederen dezer wereld, wanneer sociale begunstiging of politieke macht het mogelijk maakt om iederen wensch te bevredigen, in welke richting onze neigingen ook gaan, dan schijnen wij met recht te kunnen zeggen: „Deze wereld is goed voor mij " Maar wanneer wij aan het eind komen van de kalme zee van voorspoed; wanneer de wervelwind van den tegenspoed ons heeft doen schipbreuk lijden, en de golven van de smart ons dreigen te verzwelgen; wanneer de vrienden ons in den steek laten en geen enkele menschelijke hulp beschikbaar is, dan moeten wij naar een gids uitzien in den hemel, zooals de zeeman doet, wanneer hij zijn schip stuurt over de wateren. Maar wanneer de schipper den hemel afzoekt om een ster te vinden, waarop hij zijn schip veilig kan sturen, bemerkt hij, dat de geheele hemel in beweging is. Het zou daarom noodlottig kunnen zijn om een van de myriaden dwalende sterren, die voor het oog zichtbaar zijn, te volgen. Om aan alle eischen te voldoen moet de ster, die als gids zal dienen, standvastig en onbewegelijk zijn, en er is maar één, die daaraan voldoet, n.1. de Poolster. 14 Geleid door het licht van de Poolster kan de zeeman in vol vertrouwen zijn schip besturen en in veilige haven brengen. En zoo zal ook degene, die uitziet naar een gids, waarop hij kan steunen in dagen van droefheid en zorg, een godsdienst aanvaarden, die gegrondvest is op eeuwige wetten en onwrikbare beginselen, die in staat is om de myssteriën van het leven te verklaren op logische wijze, zoodat het verstand wordt bevredigd, en die tevens een stelsel van eeredienst bevat, die aan het hart voldoening schenkt, zoodat deze beide factoren in het leven bevrediging ontvangen. Slechts dan, wanneer de mensch een klaar verstandelijk begrip heeft van het plan van menschelijke ontwikkeling zal het hem mogelijk zijn daarmede in overeenstemming te komen. Wanneer het duidelijk voor hem is geworden, dat dit plan in de hoogste mate weldadig is, dat alles in waarheid wordt geleid door goddelijke liefde, dan zal dat begrijpen vroeg of laat in hem wakker roepen een oprechte toewijding en een diepe berusting en een innig verlangen om een medewerker te worden van God in het werk in de wereld. Wanneer zoekende zielen aan de deuren van de kerk komen aankloppen om uitredding uit hun diepe smart, dan kunnen zij niet tevreden worden gesteld met de gemeenplaatsen, dat het Gods wil is, dat verdriet en lijden tot hen zijn gekomen, dat Hij en Zijn goddelijke voorzienigheid het noodig heeft gevonden hen te kastijden en dat zij dit als een aanwijzing moeten zien, dat Hij hen beschouwt als Zijn geliefde kinderen en tevreden moeten zijn, wat er ook moge gebeuren. Zij kunnen niet inzien, dat de Godheid rechtvaardig is, wanneer Hij sommigen rijk en vele anderen arm maakt, enkelen gezond en sterk en velen ziekelijk; en het gebeurt maar al te vaak, dat het onrecht in voorspoed leeft, terwijl de eerlijkheid en de braafheid gebrek lijden. De Rozekruisers-leeringen geven een helder en logisch inzicht aangaande de wereld en den mensch; zij lokken vragen uit, in plaats van ze bij voorbaat te verbieden; aldus zal de zoeker naar geestelijke waarheid volledige verstandelijke voldoening ontvangen. De leeringen zijn streng wetenschappelijk en zij zijn evenzoo diep religieus. Zij verwijzen ons voor inlichtingen aangaande de levensproblemen naar wetten, die even onveranderlijk en onbewegelijk zijn in hun sfeer van werkzaamheid als de Poolster dat is in den hemel- Ofschoon de aarde om hare as draait met de duizelingwekkende snelheid van duizend mijlen per uur staan wij volkomen veilig op elk plekje van hare oppervlakte, omdat de zwaartekracht belet, dat wij in de ruimte worden weggeslingerd. Wij weten, dat de wet van de zwaartekracht eeuwig is; zij zal niet heden van kracht zijn om morgen haar werkzaamheid op te schorten. Wanneer wij een hydraulische lift benutten, vertrouwen wij geheel op een kolom water, omdat die vloeistof meer onsamendrukbaar is dan de meest vaste stoffen, en deze eigenschap is dezelfde, gisteren, heden en voor altijd. Wanneer dit slechts voor een paar oogenblikken ophield, zou dit den dood van duizende menschen veroorzaken; maar het is standvastig en zeker en daarom vertrouwen wij er onvoorwaardelijk op. De wet van oorzaak en gevolg is eveneens onveranderlijk; indien wij een steen in de lucht werpen, is deze handeling pas afgesloten, wanneer door de werking van de zwaartekracht de steen tot de aarde is teruggekeerd. ,,Wat de mensch zaait, dat zal hij ook oogsten," aldus wordt deze wet uitgedrukt in zedelijken zin. „Gods molens malen langzaam, maar zij malen fijn," en wanneer eenmaal een handeling is verricht, komt de reactie daarop te eeniger tijd en te eeniger plaatse, even zeker als de steen, die in de lucht was geworpen tot de aarde zal terugkeeren. Maar het is duidelijk, dat alle oorzaken, die wij in werking brengen niet in het tegenwoordige bestaan tot rijpheid komen; zij moeten dus hun uitwerking ergens anders en op een anderen tijd vinden, of de wet zou zijn geldigheid hebben verloren, een veronderstelling, die even onmogelijk zou zijn als die, dat de zwaartekracht tijdelijk buiten werking kan worden gesteld, want in beide gevallen zou de cosmos tot chaos worden gemaakt. De Rozekruisers-leeringen geven daaraan deze uitlegging, dat de mensch is een geestelijk wezen, dat in de school des Levens zijn latente geestelijke krachten moet ontwikkelen en dat voor het bereiken van dit doel vele levens in aardsche lichamen van steeds fijner weefsel, die hem in staat stellen zich telkens beter uit te drukken, moeten worden doorgemaakt. In de laagste klassen van deze ontwikkelingsschool heeft de mensch slechts geringe vermogens. lederen levens-dag komt hij op school in den morgen der jeugd en hem worden lessen gegeven om te leeren en in den avond, wanneer hij oud is en grijs, tegt de dood hem te slapen, opdat hij moge uitrusten van zijn arbeid tot den dageraad van een nieuwen levens-dag, waarop hij een nieuw kinderlichaam en nieuwe lessen ontvangt. En eiken dag helpt „Ervaring", de leeraar van de school, hem om eenige levenslessen te leeren en langzamerhand wordt hij meer en meer bedreven en bekwaam. Te eeniger tijd zal hij den geheelen cursus van de school, welke zoowel het bouwen als het gebruiken van de lichamen omvat, hebben geleerd. Wanneer wij derhalve iemand ontmoeten, die over slechts weinig vermogens beschikt, dan weten wij, dat hij een jonge ziel is, die nog slechts enkele dagen op de levensschool is; en wanneer wij een mooi karakter ontdekken, dan herkennen wij daarin een oudere ziel, die veel tijd heeft besteed in het leeren van zijn lessen. Daarom wanhopen wij niet aan Gods liefde, wanneer wij de ongelijkheden van het leven zien want wij weten, dat in den loop der tijden wij allen eenmaal volmaakt zullen zijn zooals onze Vader in den Hemel volmaakt is- De Rozekruisers-leeringen nemen ook den angel van verdriet weg uit de zwaarste van alle beproevingen, het verlies van onze geliefden, zelfs wanneer zij hebben behoord tot de z.g. zwarte schapen; want wij weten het als een onomstootelijk feit, dat wij in God ons bewegen, leven en bestaan? immers, wanneer een enkele ziel verloren zou gaan, dan zou een deel van God verloren gaan, en zulk een veronderstelling is eenvoudig onmogelijk. Onder de onveranderlijke wet van oorzaak en gevolg zijn wij gebonden om deze geliefden te eeniger tijd in de toekomst weder te ontmoeten onder andere omstandigheden en daar moet de liefde, die ons tezamen bindt, haar werking voortzetten, totdat zij haar meest volledige uitdrukking heeft gevonden. De natuurwetten zouden geweld worden aangedaan, indien een steen, die van de aarde werd omhooggeworpen, in de lucht bleef hangen en onder deze zelfde onveranderlijke wetten moeten zij, die naar hoogere sferen gingen, terugkeeren. Christus zeide, ,,Gij moet weder geboren worden," en „Indien Ik ga tot mijn Vader, zal Ik terugkeeren." Maar ofschoon onze rede kan indringen in de mysteriën van het leven, is er nog een hooger trap, n.1. wezenlijke eerstehandsche kennis. Het is een feit, dat de voorafgaande beschouwingen aan de werkelijkheid kunnen worden getoetst door iedereen, want wij hebben allen latent in ons een zesde zintuig, dat ons te eeniger tijd in staat zal stellen de geestelijke wereld met dezelfde duidelijkheid te aanschouwen, als waarmede wij nu de tijdelijke, aardsche wereld waarnemen. Dit zesde zintuig zal door allen in den loop van de evolutie worden ontwikkeld en er zijn bepaalde methoden om dat nu reeds te doen door ieder, die daarvoor den noodzakelijken tijd en de moeite wil nemen. Sommigen hebben dit gedaan en zij hebben ons verteld van hun reizen in het land van de ziel. Wij gelooven hun getuigenis dienaangaande even goed als wij de reizigers gelooven, die Afrika of Australië hebben bezocht en ons van deze landen vertellen. En even goed als wij zeggen, dat wij weten, dat de aarde draait om haar as en zich voortbeweegt in haar baan om de zon, omdat wij daaromtrent zijn ingelicht door geleerden, die onderzoekingen en berekeningen hebben gedaan, welke deze feiten vaststellen, zoo kunnen wij ook zeggen, dat wij weten, dat de dooden leven en dat wij allen, hetzij dood of levend, hetzij in het lichaam of daarbuiten, omsloten zijn door de liefde van onzen Vader in den Hemel, buiten Wiens wil niet het kleinste muschje ter aarde valt, en dat Hij zorgt voor alles en onze schreden richt in harmonie met zijn plan om onze geestelijke krachten tot den hoogst mogelijken graad te ontwikkelen. En zoo volgen wij, om de logische, ook het gemoed bevredigende wijsbegeerte, gegeven door de Rozekruisers, hun leeringen, boven andere stelsels, en noodigen anderen, die de zegeningen daarvan willen deelen, tot onderzoek uit- HOOFDSTUK XXIV. Het Doel van het Rozekruisers Genootschap. Het doel van het Rozekruisers Genootschap is in onze literatuur herhaaldelijk uiteengezet, evenals de middelen, waarmede zij dat doel tracht te bereiken, maar als antwoord op verschillende vragen zullen wij dit hoofdstuk als een beknopte samenvatting aan dit onderwerp wijden. De wereld is Gods oefenschool. In het verleden hebben wij geleerd om verschillende voertuigen op te bouwen, waaronder ook het stoffelijke lichaam. Bij dit werk zijn wij bevorderd van klas tot klas, elke klasse met hare bijzondere bewustzijnsuiting. Wij brachten oogen tot ontwikkeling, opdat wij zouden kunnen zien, ooren om te hooren, en andere organen, opdat wij zouden kunnen proeven, ruiken en tasten. Maar niet alle ego's werden van klas tot klas verhoogd. Toen de waterdamp in den dampkring in den tijd van Atlantis zich verdichtte en de holten van de aarde vulde met oceanen van water, de menschen naar de hooglanden drijvende, toen kwamen velen door verstikking om het leven, omdat zij geen longen tot ontwikkeling hadden gebracht. Zij konden de poort van den regenboog niet doorgaan, welke, om zoo te zeggen, de toegangspoort was voor het nieuwe tijdperk met zijn droge atmosferische levensvoorwaarden. Opnieuw is een groote wereldverandering aanstaande, wij weten niet wanneer; zelfs de Christus bekende Zijn onwetendheid omtrent den dag en het uur; maar Hij waarschuwde ons, dat de dag zou komen als een dief in den nacht, en Hij profeteerde, dat de wereldomstandigheden dan zouden zijn gelijksoortig aan die, welke heerschten in de dagen van Noach; de menschen gaven zich toen zorgeloos over aan de genoegens des levens, toen plotseling de sluizen des hemels werden geopend en dood en verderf zich over hen verspreidden. Christus deelde ons mede, dat het mogelijk is om het Koninkrijk Gods stormenderhand te nemen en te komen tot het bewustzijn en de levensvoorwaarden, welke daar heerschen. Maar Paulus zegt ons, dat vleesch en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven; hij verklaart, dat wij hebben een zielelichaam (soma psuchion — I Cor. 15:44), en dat wij den Heer zullen ontmoeten in de lucht, wanneer Hij komt- Dit zielelichaam is daarom even noodzakelijk voor de intrede in het nieuwe tijdperk van het Koninkrijk Gods, als een lichaam, voorzien van longen, noodzakelijk was voor de Atlantiërs, die het tijdperk, waarin wij nu leven, wilden ingaan. Het is bijgevolg noodzakelijk, dat wij onze roeping en onze uitverkiezing zeker maken door het in gereedheid brengen van het Gouden Bruiloftstkleed, het zielelichaam, dat alleen in staat is om onze toelating tot het mystieke huwelijk te verzekeren. De menigte, geleid door de verschillende kerken, beweegt zich langzaam in de juiste richting, maar er is een steeds toenemende klasse van menschen, die als het ware de vleugelen van het zielelichaam voelen ontspruiten, menschen, die een innerlijken aandrang voelen om het Koninkrijk Gods stormenderhand te nemen. Ofschoon zich niet bewust van een of ander bepaald ideaal, voelen zij, dat er een grootere waarheid is en een zekerder licht dan dat, wat de kerk uitstraalt; zij zijn de gelijkenissen moe en verlangen vurig om de werkelijke feiten, die aan de gelijkenissen ten grondslag liggen, te leeren kennen aan de voeten van Christus zelve. Het Rozekruisers Genootschap werd opgericht met het doel om deze klasse van menschen te bereiken, om aan hen den weg naar het licht te wijzen, om hen te helpen in het bouwen van het zielelichaam en in het ontwikkelen van de zielekrachten, die hen in staat zullen stellen om bewust het Koninkrijk Gods binnen te treden en eerste handsch kennis te verwerven. Dit is een geweldige taak, die door geen andere kan worden overtroffen. Onder de best denkbare omstandigheden kan de vooruitgang slechts langzaam zijn, maar als de aspirant met geduldige vol- harding zal voortgaan met den goeden weg te volgen, dan kan het worden gedaan. De methoden zijn vast omlijnd, wetenschappelijk en godsdienstig; zij zijn uitgedacht door de Westersche School van de Rozekruisers Orde, en zijn daarom in het bijzonder geschikt voor de westersche volken. Somtijds, maar zeer zelden, brengen zij in korten tijd resultaten; gewoonlijk echter duurt het jaren en zelfs levens, voordat de aspirant zijn doel bereikt, maar het volgende systeem zal ten slotte aan aller hartenwensch voldoen. De Tabernakel in de Woestijn was een symbolische voorstelling van den weg tot God, en, zooals Paulus zegt, hij hield in zich de schaduw van betere toekomstige dingen. Ieder voorwerp in dien Tabernakel had zijn geestelijke beteekenis. De tafel der toonbrooden geeft ons een belangrijke les, ten nauwste samenhangende met onze tegenwoordige omstandigheden. Onze studenten zullen zich herinneren, dat de oude Israëlieten gehouden waren om op bepaalde tijden het toonbrood te brengen naar den tabernakel. Het graan, waarvan dit brood was gebakken, werd hen gegeven door God, maar zijzelf moesten den bodem bereiden, waarin het kon groeien, zij moesten planten en verzorgen, zij moesten wieden en zorgen voor voldoende bevloeiing, om aldus den grootst mogelijken oogst te verzekeren; zij moesten oogsten en dorschen, malen en bakken, voordat zij de brooden hadden, welke zij naar den tabernakel brachten als brood om hun inspanning, hun zwoegen te toonen. Gelijkerwijs geeft God het graan van de gelegenheid om te dienen, maar het is onze plicht om deze gelegenheden te benutten, ze te verzorgen en aan te kweeken in den vruchtbaren bodem van een liefhebbende gezindheid, zoodat zij zich sterk zullen vermeerderen. Wij moeten altijd de woorden van Christus in ons omdragen, dat Hij kwam om bijstand te geven en te dienen. Daarom moet iedereen, die er naar streeft om Zijn voetstappen te volgen en groot te zijn in het Koninkrijk Gods, steeds uitzien naar gelegenheden om zijn medemenschen te dienen. Elke dag moet zooveel als maar mogelijk is zijn gevuld met vriendelijke en weloverwogen daden, want zij vormen de schering en den inslag, waarvan het gouden bruiloftstkleed wordt geweven. Zonder deze „werken" zal geen gebed, geen vasten of andere godsdienstige oefening waarde hebben. Het is nutteloos aan den tempel te arbeiden zonder dit brood om te toonen, dat wij werkelijk hebben gewerkt in 's Meesters dienst. Het vorenstaande is ook de leering van de exoterische kerken; maar het volgende geeft de bijzondere wetenschappelijke Rozekruisers leering en methode aan, berustende op de diepste kennis van geestelijke feiten, waardoor de aspirant in staat wordt gesteld om het maximum aan zielegroei in elk leven te verwerven, zoodat zijn geestelijke vooruitgang meer wordt versneld dan hij in zijn stoutste droomen heeft kunnen denken. Daarom is dit de belangrijkste geestelijke leering, die in de moderne tijden aan den mensch is gegeven en iedereen, die eerlijk tracht om deze eenvoudige methode te volgen, zal daarvan de zegenrijke gevolgen ondervinden. Ether is de middenstof voor het overbrengen van het licht, datgene, wat het beeld etst op de fotografische plaat. Het doordringt de lucht en met eiken ademtocht, van de geboorte tot het stervensuur, ademen wij ook den ether in in ons organisme en deze ether etst een beeld van onze omgeving en van onze handelingen op een atoom in het hart. Aldus draagt ieder met zich mede een volledig verslag van zijn leven, welk verslag wordt verwerkt en opgenomen na den dood. Het boeten van de slechte daden veroorzaakt pijn en zielesmart in het vagevuur. Dit wordt daardoor omgezet in geweten om herhaling van dezelfde fouten in volgende levens te voorkomen; de goede daden worden omgezet in liefde en welwillendheid. In plaats van het wachten tot na den dood voor deze omzetting van het toonbrood des levens, kan de aspirant, die den hemel stormenderhand wil veroveren, de vruchten van eiken dag assimileeren, wanneer hij zich ter ruste begeeft en vóór het inslapen de gebeurtenissen en handelingen van den afgeloopen dag overziet. De gebeurtenissen van den dag moeten dan worden overdacht in omgekeerde volgorde, zoodat datgene, wat in den avond plaats vond, het eerst wordt genomen, daarna de voorvallen in den namiddag, des voormiddags en des morgens. Dit is belangrijk, omdat het geheel aansluit bij den weg, dien het levenspanorama volgt na den dood; ook dan worden eerst de gebeurtenissen genomen, direct voorafgaande aan den dood en als laatste de voorvallen uit de jeugd en de vroege kindsheid. De bedoeling is om eerst de gevolgen, de resultaten, te toonen en deze in verband te brengen met de voorafgaande oorzaken. Bij dezen terugblik zal het echter den aspirant niet baten, als hij vluchtig over de voorvallen van den dag heengaat en verschoonend over zichzelf oordeelt, wanneer hij verkeerd deed, — gewoonlijk blijft hij niet in gebreke om zichzelf voldoende te prijzen voor zijn goede daden. Maar hij moet het brandofferaltaar in gedachte houden, het altaar, waar de offers worden gebracht voor begane zonden. Deze offers werden eerst ingewreven met zout en dan op het altaar geplaatst om te worden verteerd door het heilige vuur. Ieder weet, welk een intense pijn het doet, wanneer zout in een wonde wordt gewreven en dit inwrijven met zout symboliseert de pijn, welke de aspirant moet gevoelen voor zijn verkeerd gedrag. Merk nu op, dat het niet was toegestaan om het offer op het altaar te plaatsen, zoolang het niet was ingewreven met zout. God zou het zonder dat niet willen aanvaarden, maar zoodra het gezouten was, werd het verteerd door een vuur, ontstoken door God zelf. Hierdoor wordt het ons duidelijk, dat, tenzij wij onze verkeerde daden van den dag hebben gewasschen in het zout van onze tranen en van diep berouw, God ons offer van boetvaardigheid niet zal aannemen; maar wanneer wij werkelijk berouw gevoelen, zullen onze zonden worden weggewasschen en ons opteekenend atoom zal rein worden als pas gevallen sneeuw. Met betrekking tot onze goede daden mogen wij ons herinneren, dat er twee kleine hoopjes wierook waren op de beide stapels toonbrooden. Zij werden geofferd op het reukofferaltaar, waarvan de rook opsteeg als een zoete geur voor den Heer, geheel verschillend van den walgelijken stank, verspreid door het altaar, waarop de zonde-offers werden verbrand. Is het wonder, dat God geen behagen vond in het offeren van stieren en kalveren, maar wel in een berouwhebbend hart en een boetvaardigen geest? Het is dit geestelijke aromatische extract van onze goede daden, dat ons zielelichaam opbouwd. In het gewone natuurlijke proces is daarmede in ons leven na den dood ongeveer een derde van het aantal jaren gemoeid, dat wij in het lichaam doorbrachten, om aldus te oogsten, wat wij hebben gezaaid. Maar wanneer de aspirant de vruchten van het leven heeft geassimileerd door een nauw gezetten terugblik aan het einde van iederen dag, dan is hij vrij, zoodra hij het lichaam verlaat en kan de jaren, die door anderen in het vagevuur en in den eersten hemel worden doorgebracht, gebruiken, zooals hij wil. Daar hij bovendien geen zorg heeft voor voedsel, woning of slaap, kan hij vier en twintig uren van den dag besteden aan goed doen. Aldus heeft hij practisch na den dood evenveel jaren voor dienst en zielegroei als het aantal jaren bedroeg van zijn aardeleven; en omdat hij geoefend en geschoold is in dit werk, zijn zijn vorderingen waarschijnlijk grooter dan anders in vele levens, geleefd op de gewone wijze, het geval zou zijn geweest. Om aspiranten, die dit verdienen, te helpen, worden door de Oudere Broeders door middel van het Rozekruisers Genootschap nog verder gaande en meer bepaalde leeringen gegeven- Studenten, die den innerlijken drang daartoe gevoelen, mogen inlichtingen vragen betreffende deze leeringen. 1) x) Richt uw aanvragen tot: Rozekruisers Genootschap, Gen. Vert. voor Nederland en Kol. te Haarlem. INHOUD Blz. HOOFDSTUK I. Inwijding: Wat zij is en wat zij niet is. Eerste gedeelte 8 HOOFDSTUK II. Inwijding: Wat zij is en wat zij niet is. Tweede gedeelte 17 HOOFDSTUK III. Het Sacrament van het Avondmaal. Eerste gedeelte 26 HOOFDSTUK IV. Het Sacrament van het Avondmaal. Tweedegedeelte: „Tot mijne gedachtenis" 35 HOOFDSTUK V. Het Sacrament van den Doop 45 Blz. HOOFDSTUK VI. Het Sacrament van het Huwelijk 55 HOOFDSTUK VII. De Onvergefelijke Zonde en Verloren Zielen 65 HOOFDSTUK VIII. De Onbevlekte Ontvangenis 73 HOOFDSTUK IX. De komende Christus 82 HOOFDSTUK X. Het komende Tijdperk 91 HOOFDSTUK XI. Eten en Drinken als factoren in de Evolutie 101 HOOFDSTUK XII. Een levende offerande 113 HOOFDSTUK XIII. Magie, witte en zwarte 121 HOOFDSTUK XIV. Ons Onzichtbaar Bestuur 130 BIz. HOOFDSTUK XV. Practische Voorschriften voor Practische Menschen 137 HOOFDSTUK XVI. Geluid, Stilte en Zielegroei 145 HOOFDSTUK XVII. Het „Mysterium Magnum" van het Rozekruis 155 HOOFDSTUK XVIII. Struikelblokken 164 HOOFDSTUK XIX. De Sluis ter Verheffing 176 HOOFDSTUK XX. De Cosmische Beteekenis van Paschen. Eerste gedeelte 184 HOOFDSTUK XXI. De Cosmische Beteekenis van Paschen. Tweede gedeelte 193 HOOFDSTUK XXII. De Nieuwgeboren Christus 201 BIz. HOOFDSTUK XXIII. Waarom ik een Rozekruiser ben 208 HOOFDSTUK XXIV. Het Doel van het Rozekruisers Genootschap 216