. ft c I 3 MAX HEINDEL. EEN KORTE LEVENSSCHETS. AyTax Heindel, bekend als de grootste Westersche mysticus ■LVl van de twintigste eeuw, werd op den 23sten Juli 1865 geboren uit de adellijke familie der Von Grasshoffs, die verbonden was aan het Duitsche Hof tijdens het leven van Prins Bismark. De vader van Max Heindel was Frangois L. von GrasshofF. Deze verhuisde, toen hij nog een heel jonge man was, naar Kopenhagen in Denemarken, waar hij huwde met een Deensche vrouw van adellijke afkomst. Drie kinderen zegenden deze verbintenis, twee zoons en een dochter. De oudste van deze zoons was Carl Louis Von GrasshofF, die later het pseudoniem Max Heindel aannam. De vader stierf, toen de oudste zoon zes jaar was, de moeder met haar drie kleine kinderen in zeer behoeftige omstandigheden achterlatend. De trots van de moeder op familie en naam noodzaakte haar met haar gezin van drie kinderen in beschaafde armoede te leven, opdat het kleine inkomen toereikend zijn zou. Zelfontzegging werd tot het uiterste doorgevoerd, opdat haar zoons en dochter huisonderwijzers konden hebben, zoodat zij hun plaats in de maatschappij zouden kunnen innemen, zooals het zoons en dochters van edelen bloede betaamt. Dit leven beviel den oudsten zoon niet, die in den ouderdom van zestien jaar het ouderlijk huis verliet en zijns moeders trots wondde door te gaan werken op de scheepswerven te Glasgow in Schotland, waar hij het machinistenvak leerde. Hij werd tot eersten machinist van een koopvaardijschip benoemd, toen hij nog erg jong was. Dit bracht hem naar het Oosten en zijn reizen over de geheele wereld in de betrekking van machinist verschaften Max Heindel een uitgebreide kennis van de wereld en haar volkeren. Gedurende een aantal jaren was hij hoofdmachinist op een der groote passagierbooten van de Cunardlijn, die voer tusschen Amerika en Europa. Tusschen de jaren 1895 en 1901 was hij adviseerend machinist in de stad New-York. Zijn eerste huwelijk was vol tegenslag en verdriet en eindigde door den dood van zijn vrouw in het jaar 1905. Max Heindel ging in 1903 naar Los Angelos in Californië, waar hij een poos werkzaam was als machinist, maar tegenslag achterhaalde hem. Honger en gebrek waren zijn dagelijksche gezellen, maar desniettegenstaande zat hij niet stil. Met ontembare geestkracht en het voornemen om langs hoogere geestelijke lijnen te slagen, vatte hij belangstelling voor de studie van metaphysica op en werd lid van de theosofische beweging te Los Angelos, waarvan hij in 1904 en 1905 vice-vcorzitter is geweest. Zijn hart ging altijd uit naar de diepere mysteriën van het leven. Zijn jongere jaren waren vol verdriet geweest en hadden zijn gedachten wakker geschud om te zoeken naar de verklaring van leven en bestaan en hadden in hem een verlangen doen geboren worden om de smarten, de behoeften en het lijden van de menschheid te begrijpen. De gedachte, die in zijn brein altijd het meest naar voren kwam was, één of ander middel te vinden, waarmee hij de lasten zijner broeders en zusters in deze wereld, kon helpen torsen. Dit licht begon te dagen, toen hij in aanraking kwam met de leeringen, die door Mevrouw Blavatsky van de theosofische beweging werden uitgegeven. Toen hij hieraan verbonden was, ontmoette hij de vrouw, die jaren later zijn geestelijke inspiratie zou worden. Zij was het, die hem geholpen heeft zijn werk te vinden, want Augusta Foss stelde ook belang in dezelfde richting van onderzoek en zij was het instrument om Max Heindel te interesseeren in de wetenschap der astrologie. In deze wetenschap vond hij een terrein met vele mogelijkheden, daar het werkelijk een wetenschap der ziel is. Zij gaf hem den sleutel, waarmee hij de geheimen van 's menschen innerlijke natuur kon ontsluiten. Door het leeren kennen en verstaan van de karakterzwakheden kon hij toen het menschdom helpen leiden en hen hun juiste plaats in de wereld helpen vinden. Overwerk en gebrek veroorzaakten in 1905 een ernstige hartaandoening en maanden lang zweefde hij aan den rand van het graf, maar toen hij hersteld was, voelde hij de nooden van de menschheid nog scherper. Hij besefte, dat het niet zoo zeer kwam door gebrek aan stoffelijk voedsel, dat het menschdom leed, maar doordat zielehonger hen er toe bracht die dingen te doen, welke hun lijden brachten. Hij begon met een serie lezingen te houden, welke bezigheid hem eindelijk naar Duitschland voerde. In het najaar van 1907, in Duitschland vertoevende, waar hij heengegaan was in de hoop met de Oudere Broeders van de Orde der Rozekruizers in aanraking te komen, had hij, naar het hem toescheen, geen succes en zeer terneergeslagen bereidde hij zich voor om weer naar Amerika terug te keeren. Maar op zekeren dag ontving hij een bezoeker, van wien hij later vernam, dat Hij een Oudere Broeder van de Orde dzr Rozekruisers was, (en die zijn Leeraar werd). Dit Wezen was gehuld in zijn zielelichaam, en bood hem aan, de leeringen mede te deelen, voor welke hij tijd en geld had uitgegeven om ze in Duitschland te vinden; maar deze leeringen konden slechts worden gegeven als hij, Max Heindel, een plechtige bzlofte zou afleggen ze nooit te openbaren. (Ze moesten geheim worden gehouden.) Een ongelukkig tijdperk van zielehonger doorgemaakt hebbende, verlangde hij er sterk naar om zijn kennis met anderen die, zooals hijzelf, zoekende waren, te deelen, en dus weigerde hij iets aan te nemen wat hij niet aan de wereld doorgeven kon. De Leeraar verliet hem. Later verscheen de Leeraar weer op zijn kamer en vertelde hem, dat hij, Max Heindel, zijn proef had doorstaan. Hij deelde mede, dat als hij de voorwaarden, om n.1. de leeringen voor de wereld geheim te houden, had aangenomen, hij, de Oudere Broeder, niet teruggekeerd zou zijn. Hem werd gezegd, dat de candidaat, dien zij eerst hadden gekozen en die verscheidene jaren onder hun leiding had gestaan, in 1905 zijn proef niet had doorstaan en ook, dat Max Heindel gedurende een aantal jaren door de Oudere Broeders was gadegeslagen en als de meest geschikte candidaat was beschouwd, ingeval de eerste niet zou slagen. Bovendien werd hem gezegd, dat de leeringen publiek gemaakt moesten worden vóór het einde .van de eerste decade der eeuw, wat zou zijn het laatst van December 1909. Bij dit laatste onderhoud met den Leeraar werden hem aanwijzingen gegeven, hoe den Tempel van het Rozekruis te bereiken. Max Heindel bleef in dezen tempel een beetje langer dan een maand, in directe gemeenschap met en onder de persoonlijke leering van de Oudere Broeders, die hem het grootste gedeelte van de leeringen, vervat in De Wereldbeschouwing der Rozekruisers, mededeelden. De eerste schets van dit boek, welke gemaakt werd, terwijl hij in den tempel was, bevatte slechts de hoofdlijnen, zeide hem de Leeraar. De zware psychische atmosfeer van Duitschland was bijzonder geschikt voor de overbrenging van mystieke gedachten op het bewustzijn van den candidaat, maar hem werd gezegd, dat de drie honderd vijftig pagina's manuscript, welke hij had geschreven, hem niet zouden bevredigen, als hij de electrische atmosfeer van Amerika bereikt zou hebben en dat hij dan het geheele boek opnieuw zou willen schrijven. In zijn groote geestdrift betwijfelde hij dit eerst. Hij gevoelde, dat hij een wondervolle complete boodschap had ontvangen. Maar de voorspellingen van den Ouderen Broeder waren juist. Nadat Mr. Heindel een paar weken te New York had doorgebracht, bleek hetgeen de Oudere Broeder hem gezegd had, werkelijkheid te worden. De stijl, waarin het handschrift was geschreven, voldeed hem niet en hij ging aan den arbeid om het opnieuw te schrijven. In het voorjaar van 1909 keerde hij naar Amerika terug, waar hij onmiddellijk begon om de Rozekruisersboodschap, die hij van di Oudere Broeders ontvangen had, te formuleeren. Deze werd aan de wereld gegeven in den vorm van een boek, getiteld De Wereldbeschouwing der Rozekruisers, dat een meesterwerk van mystieke letterkunde is. Het bevat één van de meest begrijpelijke, eenvoudig geschreven, en volledige verslagen van de ontwikkeling van aarde en mensch, die sedert eeuwen zijn geschreven. Een geestelijke van één der kerken in het Noordwestelijk gedeelte van Amerika verklaarde, dat hij twee boeken op de tafel in zijn bibliotheek had, die hem de gedachten voor zijn preeken gaven, het eene was de Bijbel en het andere was Max Heindel's Rozekruisers Wereldbeschouwing,'' welk laatste werk hem de geheimenissen van den Bijbel ontsluierde. Dit boek is nu in acht verschillende talen vertaald*). (* Noot vert.: Hollandsche vertaling. Uitgave R'damsch Studie Centrum Prijs f 1.80, franco door geheel Nederland. In November 1909, na een succesvolle tourneé, keerde Max Heindel naar Los Angelos terug, waar hij veel succes oogstte met het houden van lezingen en onderwijzen. In Augustus 1910 huwde hij met Augusta Foss, de vrouw, die het werktuig was geweest om hem te helpen de waarheid te vinden. Met deze toegevoegde hulp en inspiratie breidde het veld van zijn werk zich zoo enorm uit, dat het spoedig noodzakelijk werd, dat er een Hoofdkwartier werd gevestigd, met het doel om de Rozekruisers-Philosophie te verspreiden. Gedurende de eerste acht maanden woonden deze twee pioniers in een kleine bungalow met drie kamers in Ocean Park in California, met weinig geld, maar met een vastbesloten geest, om correspondentie-cursussen in de Rozekruisers Philosophie te beginnen. Zij verhuisden later voor goed naar Oceanside, California. In deze tien jaren, waarin Max Heindel leefde om dit grootsche werk voor de Broeders van het Rozekruis te beginnen, gaf hij evenveel boeken aan de wereld als een ander schrijver meestal in een geheel menschenleven. Zijn geesteskinderen zijn talrijk en de volgende boeken, die deze wonderlijke man als erfenis aan de wereld heeft nagelaten zijn: „De Wereldbeschouwing der Rozekruisers." „De Geheimen der Rozekruisers." „Het Web van het Lot." „Vrijmetselarij en Katholicisme." „Leeringen van een Ingewijde." „Brieven aan Studenten." „Rozekruisers-Philcsofie in vragen en antwoorden." „Sprokkelingen van een Mysticus." „Geheimen van de Groote Opera's." „De Rozekruisers grondbeginselen bij de opvoeding van kinderen." „Hoe zullen wij den Christus kennen bij zijn komst?" „De Mystieke verklaring van Kerstmis." „Vereenvoudigde wetenschappelijke Astrologie." „De boodschap der sterren." Max Heindel heeft onophoudelijk geleden door kwetsuren, die hij opgeloopen had, toen hij nog een kleine jongen was. Een aantal niet geslaagde operaties, waarbij eenige aderen uit zijn linkerbeen verwijderd werden, brachten ernstige stoornissen in den bloedsomloop van het lichaam. Naderhand kreeg hij aandoeningen aan de hartkleppen. Hij was echter gezegend met een onbuigbaren wil en een groote werkkracht; hij wilde nooit toestaan, dat lichamelijke storingen zijn werk voor de menschheid in den weg stonden. Hij had een boodschap aan de zielzieke wereld te brengen en niets mocht dit plan dwarsboomen. Vele van zijn lessen, brieven en boeken zijn geschreven terwijl hij tusschen kussens rechtop in bed zat na nachten van lijden. Maar de wereld wist het niet, want zijn trouwe vrouw was zijn bescherming en stond altijd klaar om hem bij te staan en moed in te spreken. Deze twee zielen trotseerden samen vele donkere dagen, wetende, dat zij de werktuigen waren, waardoor een verheven boodschap aan de wereld gegeven moest worden. Na een serie lezingen en lessen, gehouden in het voorjaar van 1910 in de City of Los Angelos, werd Max Heindel ernstig ziek door een hartafwijking. Terwijl hij in het ziekenhuis lag tijdens een consult van verscheidene doctoren, die denkende, dat hun patiënt bewusteloos was, zijn geval aan zijn bed bespraken, hoorde hij hen verklaren, dat Heindel den nacht niet zou doorkomen en dat zijn geval hopeloos was. Nadat de dokters waren heengegaan, werkte Max Heindel met de hulp van zijn Leeraar aan zijn lichaam met het resultaat, dat drie uren, nadat de dokters zijn vonnis hadden uitgesproken, hij een vriend, die hem kwam bezoeken, verzocht hem buiten wat rond te rijden in een ziekenwagentje, en binnen êén week na deze ervaring dicteerde Max Heindel zijn tweede boek: „De Rozekruisers Wijsbegeerte in Vragen en Antwoorden"*) aan een stenograaf. Toen dit boek klaar was, ondernam Max Heindel weer een reis om lezingen te houden in de Staten Washington en Oregon, maar hij was niet in staat het hoofd te bieden aan de inspanning van openbare spreekbeurten, dus keerde hij weer naar Zuid-California terug en werd weer ernstig ziek als gevolg van overwerk. Na deze ziekte werd hij zoo vervuld van verlangen om te schrijven, dat hij zijn derde boek dicteerde, „De Mysteriën van de Rozekruisers"*). Eigenaardig is het, dat Max Heindel altijd zijn beste werk tot stand bracht onmiddelijk na iedere ernstige ziekte. Dan scheen, dat hij dichter bij zijn Leeraar, en in verbinding met de geestelijke werelden was. *) Dit boek zal binnenkort verschijnen in maandelijksche afleveringen bij het R'damsch Studie Centrum. Met zeer weinig geld en een lijdend lichaam begonnen Max Heindel en zijn dappere, getrouwe gezellin hun pionierswerk in Oceanside in California, van waaruit de Rozekruisersleeringen over den geheelen aardbol werden uitgezonden en verspreid. De diverse boeken zijn vertaald en gedrukt in vreemde talen, lessen werden per brief verzonden, en groepen gevormd in vele van de grootere steden. Gelijk een eindelooze ketting hebben de Leeringen zich verspreid, maar het werk op stoffelijk gebied van dezen boodschapper liep ten einde. Zijn gezellin was goed geoefend om het werk op het stoffelijk gebied voort te zetten, want een grootscher werk wachtte hem in hoogere gebieden. Hij was er zich goed van bewust, dat zijn dagen geteld waren en hij maakte zijn werk zoo in orde, dat, als de roepstem zou komen, Mrs. Heindel zonder hem voort kon gaan. De laatste paar dagen van zijn leven scheen hij zeer vredig, zelfs gelukkig, en hij wenschte Mrs. Heindel bij zich op zijn kantoor. Na den lunch op den 6 den Januari 1919 werd zij naar haar kantoor geroepen om wat werk af te deen, hetwelk bestond in het geven van aanwijzigingen aen de vele secretarissen. Om ongeveer vier uur in den namiddag had Max Heindel een brief opgesteld aan de plaatselijke Directrice der Posterijen en bracht dezen brief in Mrs. Heindels kantoor ter goedkeuring, want h'j placht nooit eenige verandering aan te brengen of nieuwe plannen te maken zonder zijn getrouwe partner te hebben geraadpleegd. Terwijl Mrs. Heindel dezen brief las, viel Max Heindel, die bij haar had gestaan, langzaam op het tapijt. Hij viel niet zwaar, zooals gewoonlijk het geval is, maar alsof liefderijke handen hem ondersteunden en hem zachtkens neervlijden. Zijn laatste woorden, terwijl hij glimlachend Mrs. Heindel in 't gelaat keek, waren: „Het gaat goed met mij, lieve" en toen verloor hij het bewustzijn. Met deze liefdevolle woorden op zijn lippen ging hij over naar het Groote Hiernamaals, waar hij door zijn toewijding aan God en de Menschheid een grootsche arbeid voorbereidde met de schare Onzichtbare Helpers, door welke het genezingswerk wordt voortgezet Is Max Heindel's werk beëindigd? In t geheel niet, want het speciale werk, waarmee de orde der Rozekruisers zich bezighoudt is de arbeid der Onzichtbare Helpers — door welke een groot genezingswerk tot stand wordt gebracht. — Max Heindel werd door zijn Leeraar verzekerd, dat hij het werktuig was, waardoor een groote beweging, die een bepaalde missie had: DE CHRISTELIJKE RELIGIE TOT EEN LEVEND ELEMEMT TE MAKEN IN HET LAND. De worsteling van deze groote boodschappers, Mevrouw Blavatsky en Max Heindel, geleken veel op elkaar. Beide geesten waren bekleed met lijdende lichamen en beiden hadden geldelijken steun noodig, die hen onthouden werd, beiden werden door hun vrienden niet naar waarde geschat en verwaarloosd, totdat de dood hen weggenomen had. Toen begon de wereld hun grootheid te beseffen. Max Heindel was een groot bewonderaar van Mevrouw Blavatsky. Hij zag in haar zijn eigen toekomstigen strijd. Ook hij, nadat hij de Broeders van het Rozekruis ontmoet had, met een geest brandende van verlangen om de wereld zijn grootere kennis, die hij verkregen had deelachtig te doen worden, wist dat zijn dagen geteld waren en dat zijn stoffelijk lichaam de inspanning van het pioniersleven niet lang zou kunnen volhouden. Evenals Mevrouw Blavatsky verkeerde hij in voortdurend lichamelijk lijden en had groote behoefte aan hulp, zoowel lichamelijk als financiëel. De strijd en ontberingen, die beide deze zielen deden lijden, waren grootendeels de oorzaak van het verkorten van hun leven in hun stoffelijk lichaam. Maar welk een grootsch werk hebben zij tot stand gebracht, welk een Weldaad zijn zij geweest voor de Menschheid. („Groote waarheden maken deel uit van de menschenziel; Groote zielen maken deel uit van de eeuwigheid") Naar LOWELL. HOOFDSTUK I. De Geheime Leer is één der merkwaardigste boeken van de wereld. Ik besef, hoe ver boven mijn zwak vermogen de taak ligt een juist begrip van de leeringen, die het bevat, mede te deelen. Het heeft echter een geschiedenis, een geschiedenis van bijzonder belang voor den bestudeerde, die van zijn rijkdommen wijsheid tracht te garen, welke zooals de Apostel gezegd heeft, gelijk is aan vaste spijze, die alleen voor den sterken geschikt is. Hoe en onder welke omstandigheden het geschreven werd, maakt het onderwerp van dit boek uit. Ik zal trachten in een zoo eenvoudige en begrijpelijke taal als mogelijk is een schets te geven van het plan, volgens hetwelk het werk gebouwd werd en de leering, die het onthult. De aard van de taak is zoo, dat ik gedwongen ben vrij uit de theosophische literatuur aan te halen, in 't bijzonder uit Kolonel Ölcott's Oude Dagboekbladen, Gravin Wachmeister's Herinneringen, de Geheime Leer zelf en andere werken. Ten eerste is het voor ons noodzakelijk te beseffen, dat Mevrouw Blavatsky, of zooals zij zich gaarne liet noemen, H. P. B., slechts, zooals zij het zelf uitdrukte, de verzamelaarster van het werk was. Achter haar stonden de werkelijke leeraren, de bewaarders van de Geheime Wijsheid der eeuwen, die haar al de occulte kennis, die zij in haar geschriften doorgeeft, leerden. Zij bezat een drievoudige bekwaamheid, die haar uitstekend geschikt maakte voor de taak. Ten eerste was zij in staat de bovenzinnelijke kennis, die tot haar kwam, op te nemen. Ten tweede was zij een waardige boodschapster van de Meesters. Ten derde bezat zij een wonderbaarlijke geschiktheid om Diepzinnige Oostersche metaphysische gedachten in een vorm te gieten, begrijpelijk voor het denkvermogen van den Westerling eri voor het verifieeren en vergelijken van Oostersche Wijsheid met Westersche Wetenschap. Ook komt haar groote eer toe voor haar hoogen zedelijken moed om de wereld weer gedachten en theorieën te brengen geheel in strijd met de materialistische wetenschap. Vele van deze leeringen echter, zijn sindsdien door de wetenschap bevestigd. HOOFDSTUK II. LJet menschdom heeft altijd hen, die met hun denken hun A tijd vooruit waren, vervolgd, gemarteld en gedood. Getuige Copernicus, dien slechts een natuurlijke dood van een zelfde lot redde, dat een halve eeuw later Bruno ten deel viel. Galileï werd zijn heele leven lang gekweld en tenslotte oud en gebroken naar lichaam en geest door de beleedigingen der geestelijkheid, gedwongen om op z'n knieën al die leeringen te herroepen, welke in strijd waren met de algemeen erkende zienswijze van dien tijd. Hetzelfde lot deelden tallooze anderen. Maar het zaad, dat deze mannen gezaaid hadden, was niet alleen onvernietigbaar, maar groeide en groeide, tot op zekeren dag de wereld ontwaakte om te ontdekken dat, wat eenmaal als ketterij veroordeeld was de geijkte meening was geworden. Toen kwam de epiloog van het drama, toen een Thorwaldsen dezelfde Nikolas Copernicus in marmer vereeuwigde, die eens vervolgd, door Rusland met trots zijn zoon verklaard werd, of toen onder toejuichingen van zijn landgenooten het standbeeld van Giordano Bruno opgericht werd op dezelfde plek, waar fanatieke monniken om zijn brandstapel gedanst hadden en in den naam van God het genie verbrand hadden. Eens werden in de geschiedenis van het Westen mannen gegeeseld terwille van den Christelijken Godsdienst. Toen het Christendom machtig werd, poogde het de wetenschap, die toen nog maar in haar kinderrchoenen stond, te onderdrukken. De wetenschap echter, werd steeds machtiger en en dwong langzamerhand de kerk haar tegenwoordige verdedigende houding aan te nemen. Toen verzonk de wereld langzaam in een staat van ongeloof. Niets, wat niet gewogen de vloer is van steen. Door de spleten in ramen en deur blaast een koude wind, die de rheumathiek van de arme „oude dame" verergert, terwijl zij zit te schrijven aan haar wankele, oude tafel, ver van alle vrienden, alleen in een vreemd land van welks inwoners zij de taal niet verstond, lichamelijk ziek, zich ergerend aan het onrecht, haar aangedaan door hen, met wie zij vriendschappelijk omging. Aldus waren de omstandigheden, die den eersten arbeid aan de Geheime Leer vergezelden. In het najaar van 1885 vertrok zij naar het aardige Duitsche stadje Würzburg. Welke herinneringen roept deze naam wakker — gedachten aan Maarten Luther, den strengen en onbuigzamen hervormer, die zwoer, dat hij naar Worms zou gaan om zijn geloof tegen de Roomsche priesters te verdedigen, al zouden de daken van de stad met duivelen bezet zijn. Niet oprechter en onbuigzamer was hij dan deze nieuwe hervormster, die met onuitputtelijke volharding, ziekte en vijandige kritiek ten spijt, dag aan dag aan haar lessenaar zwoegde, terwijl zij gemak en gerief had kunnen hebben. HOOFDSTUK III. "O enigen tijd nadat Mevrouw Blavatsky te Würzburg aan—' gekomen was, voegde zich Gravin Wachmeister bij haar, die trouw en liefdevol hielp san het groote werk. Het aantal bezoekers was oorzaak, dat H. P. B. in een brief aan een vriend schreef, dat de stad een philosophisch Medina werd. In denzelfden brief schreef ze: „Ik ben pas op de helft van het eerste deel, maar zal u binnen een maand de eerste zes afdeelingen sturen. Uit Isis neem ik slechts de feiten, terwijl ik alles, wat den vorm heeft van verhandeling, of een aanval is op Christendom en Wetenschap — kortom alle onbruikbare stof, en alles wat zijn belang verloren heeft, weglaat. Alleen mythen, symbolen en dogma's, worden verklaard vanuit het esoterisch gezichtspunt. Het is werkelijk en inderdaad een geheel nieuw werk. Cycli worden verklaard uit een occult oogpunt." Haar inzicht in problemen der Wijsbegeerte, rassenoorsprong, grondslagen der godsdiensten, en sleutels op oude symbolen was wonderbaarlijk. Toch was het niet het resultaat van studie, want nimmer was een studeerende meer excentriek en rusteloos. Eenige literaire bekwaamheid bezat ze niet. Ze schreef onder inspiratie; gedachten flitsten door haar brein als meteoren. Tooneelen speelden zich voor haar geestelijk gezicht af en verdwenen, wanneer zij nog maar half opgevangen waren. Door haar buitensporig gebruik van bijzinnen waren vele zinnen buitengewoon lang. Evenals Shakespeare en andere genieën, nam ze materiaal, waar ze het maar vinden kon en verwerkte het tot het mozaïek, waarop ze den stempel van haar eigen persoonlijkheid drukte en waar omheen zij het gouden web van haar eigen hooge vermogens weefde. In een van haar brieven maakte zij bekend, dat de groote hoeveelheid inleidende stanza's, het eerste hoofdstuk over de Archaïsche Periode en de Cosmogonie, gereed was. „Maar hoe," gaat ze verder, „moeten ze naar Adyar gezonden worden? Veronderstel, dat ze zoek raken! Ik herinner • er mij niet één enkel woord van en dan zitten we met de gebakken peren! Denk eens, heeft ze twee maal doorgelezen en is voor de derde maal begonnen. Hij heeft geen enkel onderdeel gevonden waarvan het Engelsch verbeterd moet worden en hij zegt verbaasd te zijn over de kolossale geleerdheid en gedegenheid er van, terwijl zij de esoteriek van den Bijbel en zijn onophoudelijke overeenkomsten met de Veda's en Brahmana's aantoonen. Dit is nog een weinig wonderlijker dan /sis, dat gij corri'geerdet en waartoe Wilder de aanwijzingen gaf. Nu ben ik geheel alleen met mijn armstoel en mijn inktkoker en bijna geen boeken. In ongeveer vier uren schreef ik een heele afdeeling en de inleiding van een heele Stanza (ongeveer veertig bladzijden) zender eenige boeken om mij heen. Eenvoudig door te luisteren — al maar luisteren. Kunnen wij beseffen, wat dat beteekent? Zij schreef louter, hetgeen haar door haar helderhoorend vermogen overgebracht werd zooals Kolonel Olcott en anderen haar dag aan dag hadden zien doen. Hierin ligt het antwoord aan de lasteraars, die haar van plagiaat hebben beschuldigd. Ik ben overtuigd, dat zij zich nimmer, in géén enkel geval, schuldig maakte aan het zich bewust toeëigenen van eens anders geschriften. Misschien betrok zij ze echter onmiddellijk, geestelijk of verkreeg zij ze uit de tweede hand uit dat groote magazijn der menschelijke gedachte en van mentale producten, de Akasha, waar, zooals waterdroppels in den oceaan samenvloeien, persoonlijke voortbrengers der gedachte zich verliezen in het oneindige Denkvermogen, behalve voor die meest gevorderde intelligenties, die de zandkorrels en de waterdroppels in den oceaan tellen kunnen en de atomen in hun kolkbewegingen kunnen onderscheiden. Omstreeks December 1886 ontving Kolonel Olcott het eerste deel van de Geheime Leer ter revisie docr F. Subba Row en hemzelf, maar de heer Row weigerde er meer aan te doen dan het door te lezen, daar hij zei, dat indien hij er aan begon, hij het zou moeten overschrijven, omdat het vol fouten zat. Dit was louter jaloerschheid, maar het miste voor lijden, en bovendien, ten tijde dat de Vereeniging opgericht werd, was het noodig om de aandacht der menschen te trekken en verschijselen deden meer afdoend dan iets anders gedaan zou hebben." Toegegeven, dat verschijnselen noodzakelijk waren te dien tijde, maar dan school het kwaad in het feit, dat, als ze eens geïntroduceerd waren, zij moeilijk kwijt te raken waren, wanneer zij hun dienst gedaan hadden. Allen kwamen begeerig om hun nieuwsgierigheid te bevredigen en wanneer zij teleurgesteld waren gingen ze weg vol woede en hevig verontwaardigd, klaar om de heele zaak als bedrog te brandmerken. In haar bezorgdheid voor de welvaart van de Vereeniging zette de arme H.P.B. daarom het werk voort, hoewel zij wist, dat zij haar levenskracht verkwistte. Zoo gaf zij bijna letterlijk haar levensbloed voor het welzijn der organisatie. Nadat de Vereeniging behoorlijk gevestigd was, kwam de gelegenheid voor welstand en gemak voor de rest van T?3** £n° Kunnen wi) beseffen, wat dat beteekende? Stel U Mevrouw Blavatsky voor in haar onzindelijke, kleine apartement met slechts één slaapkamer, die zij deelde met Oravin Wachmeister. In dat verborgen oude Duitsche stadje was zij eigenlijk een bannelinge onder een vreemd volk van een ander ras. Hier zwoegde zij achter haar lessenaar twaalf tot veertien uren per dag en verkeerde dikwijls in de meest bekrompen^ omstandigheden. Toen kwam het aanbod van het nieuwsolad. Ze mocht schrijven over wat haar aanstond en ze zou een salaris ontvangen, dat haar ver boven de grens van alle behoeften zou stellen — alles voor ongeveer twee uren per dag van haar tijd. Schijnbaar zou het slechts een kleine opoffering van tijd beteekenen, maar H.P.B. wist beter. Zij wist, dat zij niet voor kranten kon werken en tevens de Geheime Leer schrijven. Vastbesloten schreef zij den brief, waarin zij het aanbod afwees, en voegde aldus weer één bij de lange lijst van offers, die zij reeds had gebracht op het altaar van de Vereeniging en van de menschheid. Van Würzburg ging Mevrouw Blavatsky naar Elberfeld, waar zij bij Mevrouw Gebhsrd verbleef. Naar het schijnt werd hier weinig of geen arbeid aan de Geheime Leer verricht, tengevolge van het feit, dat zij viel en haar enkel verstuikte. Haar goede vrienden verpleegden haar zorgvuldig, maar het herstel vorderde schijnbaar langzaam. Men liet hadden, die zoolang leefde met zoo'n ernstige nieraandoening. Het scheen alsof de Geheime Leer niet voltooid zou worden — tenminste niet door H. P. B. Bezorgd en bedroefd waren de harten van hen, die haar omringden. De smart van Gravin Wachmeister werd zoo groot, dat zij in zwijm viel. Zij herstelde en bleef bijna onafgebroken aan het bed van de zieke vrouw. Toen zij op een morgen na een korten slaap ontwaakte, was zij verwonderd Mevrouw Blavatsky in bed te zien opzitten, kalm naar haar kijkend. „Gravin, kom hier!" De Gravin gehoorzaamde, terwijl zij vroeg: „Wat is er aan de hand, H.P. B.? Ge ziet er zoo anders uit." Zij antwoordde: „Ja, de Meester is hier geweest. Hij gaf mij de keuze dat ik mocht kiezen te sterven en vrij zijn, indien ik dat wenschte, of leven en de Geheime Leer afmaken. Hij vertelde mij, hoe groot mijn lijden zou zijn, en welk een verschrikkelijken tijd ik voor me zou hebben in tingeland (want daar mocht ik naar toe), maar toen ik aan de studeerende dacht, aan wien ik eenige dingen zal mogen leeren en aan de T. V„ waaraan ik reeds mijn hartebloed gegeven heb, nam ik het offer op mij." Toen vroeg ze om iets voor ontbijt en tot verwondering en vreugde van haar vrienden stond zij op en ging naar de eetzaal, waar zij later een rechtsgeleerde en den Amerikaanschen Consul ontving, die gekomen waren om haar testament te maken. Men kan zich de verandering van uitdrukking op hun gezichten voorstellen, toen, inplaats van in de tegenwoordigheid van een stervende vrouw te komen, zij Mevrouw Blavatsky in een leunstoel vonden zitten oogenschijnlijk in de beste gezondheid. Zoo werd het doodsspook voor de tweede maal gebannen en had H. P. B. een nieuw contract op het leven gesloten. De volgende bezoekers waren Dr. Keightley en de heer Bertram Keightley uit Londen, die dringende uitnoodigingen aan Mevrouw B'avatsky meebrachten naar Londen te komen. Hierin stemde zij tenslotte toe. De Gravin verliet Ostende en ging naar Zweden, en kort daarna reisde H.P.B. naar Engeland, waar zij met de Keightley's een kleine villa, Maycot genaamd, betrok. Hier werd het manuscript van van de Geheime Leer voltooid. Het vormde een stapel van drie voet hoog, toen het aan de Keightley's ter correctie van syntaxis, punctuatie en spelling gegeven werd. De Keightley's vonden, dat het niet in logische volgorde geschreven was, en beraamde een plan van omwerking, dat Mevrouw Blavatsky goedkeurde. Het geheele manuscript werd toen getypt. Even voor dit werk gereed was, verhuisden H. P. B. en haar vrienden naar 17 Landsdowne Road, Notting Hill te Londen, waar Gravin Wachmeister en anderen zich bij hen voegden, en daar werd het eerste Hoofdkwartier gevestigd. Eerst maakte men schikkingen de Geheime Leer door den Heer George Redway te laten uitgeven, die ook Lucifer uitgaf, het tijdschrift, dat kort tevoren door H. P. B. was geschikt en dat sedert dien Theosophical Revieuw genaamd wordt, maar daar zijn voorstel financiëel niet bevredigend was en een vriend van Mevrouw Blavatsky aanbood het geld te verschaffen, werd er in Duke Street te Londen, een kantoor gehuurd, met als voornaamste doel de Theosofische Vereeniging in staat te stellen het uiterste voordeel uit haar pennevruchten te doen trekken. Over de verdere historie van het schrijven van de Geheime Leer valt weinig te vertellen, ofschoon nog verscheidene maanden van hard werk noodig waren, alvorens het geheel gereed was voor de pers. H. P. B. las en corrigeerde twee stel drukproeven, toen een stel pagina-proeven en tenslotte een revisie in blad, corrigeerend, veranderend en toevoegend tot het laatste toe, met als gevolg, dat de drukkersrekening voor de verbeteringen alleen 1.500 dollar bedroeg. Dit is de geschiedenis van de Geheime Leer — een verhaal, dat, zooals het boek zelf, door de meerderheid der menschen bespot wordt, niettegenstaande zijn echtheid bevestigd is door vele personen van gezond verstand en onberispelijken levenswandel. Zooals in het geval van Copernicus en anderen, zal eenmaal de wereld wakker worden en bemerken dat deze veel beleedigde vrouw gelijk had. Zal voor haar een monument opgericht worden? Wie weet? Of dit gebeuren zal of niet, het feit blijft dat de Geheime Leer zelf en de genegenheid, die iedere bestudeerder, die door de schrijfster geholpen is, voor haar koestert, een monument is van meer blijvende aard dan een van marmer of brons. Want, hoewel de Meesters de eigenlijke schrijvers van het werk waren, laat ons niet vergeten, dat het de ijver en toewijding van H. P. B. waren die haar zoo uitstekend geschikt maakten als werktuig voor hun gebruik; en zonder dien ijver en die toewijding zouden wij heden niet bezitten het grootste der moderne werken over occultisme — de Geheime Leer. max heindels wereldbeschouwing der R07F KRUISERS, INGENAAID f ,.80 GEBONDEN S MAX HEINDEL DE MYSTIEKE OPVATTING VAN KERSTMIS . . l2'/2 cent CHRISTUS OF BOEDDHA 12'/2 cent H. P. BLAVATSKY EN DE GEHEIME LEER ter perse GEESTELIJK GEZICHT EN INZICHT 5 cent WAAROM IK EEN ROZEKRUISERBEN . 5 cent ENGELSCHE UITGAVE: H. P. BLAVATSKY AND THE SECRET DOCTRINE f 2,10 THE ROSICRUCIAN COSMOCONCEPTION f 3,50 the message of the stars f 4,25 SIMPLIFIED SCIENTIFIC ASTROLOGY f 2,50 LEES ONS MAANDBLAD: "*8 DE ZIENSWIJZE DER TOEKOMST LOSSE NUMMERS 10 CT. PER JAAR F 1,~ IV. HOOFDSTUK. We hebben de geschiedenis van de Geheime Leer nagegaan, vanaf den tijd toen H.P.B.'s Meester haar het ontwerp gaf, totdat ze gedrukt was en aan de wereld gegeven werd. Bestudeer nu den grondslag, waarop ze werd opgebouwd en tracht een straaltje op te vangen van de leeringen in haar verscheidene deelen vervat. Als wij de reeks onderwerpen behandelen in dit werk, bestudeeren, (een reeks die slechts begrensd wordt door het heelal), is het ons onmiddellijk duidelijk, hoe onvolledig elke korte samenvatting moet zijn. De inhoud van de Geheime Leer kan niet onderwezen worden in één lezing, noch in honderd lezingen, zelfs al werd de cursus gehouden door den meest geleerden uitlegger. Het werk is een mijn, rijk aan onschatbare edelgesteenten van occulte wetenschap. Volharding en intuïtie zijn het houweel en de spade door welker vlijtig gebruik wij in het bezit kunnen komen van deze juweelen van groote waarde. Een waarheid, die wijzelf ontdekt hebben, blijft ons bij, nadat wij een dozijn andere waarheden, die ons door anderen verklaard zijn, hebben verloren. Als we er daarom toe gebracht kunnen worden voor onszelf in de Geheime Leer te graven, zullen we er meer voordeel van hebben dan wanneer iemand ons iedere leering, die dit werk bevat, moet verklaren. Een vluchtige lezing zal een krachtdadig middel blijken te zijn om de gedachten te verwarren, want voor ons bewegen zich demonen en deva's, Dhyan Chohans en Rumara s, yuga's en cycli, saters en fakirs, adepten en alchimisten, # manoe's en nomaden in één doorloopend droombeeld. De Geheime Leer moet bestudeerd worden, wil zij waarde hebben. Evenals Tneseus, die het Labyrinth van Kreta binnenging om den Minotaurus te verslaan, uit den doolhof werd geleid door den draad van Ariadne, zoo moet ook de student zijn verstand richten op een onderwerp en zich stoutmoedig in den doolhof begeven om den strijd aan te binden met den Minotaurus der onkunde. Als hij volhardt en den gouden draad der intuïtie vasthoudt, zal hij zeker het kostbare edelgesteente d.i. kennis van het onderwerp, te voorschijn brengen; en door zijn arbeid zal hij het tot een deel van zichzelf gemaakt hebben, — een bezit, dat hij nooit kan verliezen. Op deze manier zal hij misschien dagenlang doorbrengen met het zoeken naar een klein onderdeel, maar wanneer hij dat onderdeel begrijpt, zal hij weten, dat zijn tijd wel besteed was. .Al® hij eindelijk, voor zoover hij in staat is, de inlichtingen die de Geheime Leer bevat, tot zijn eigendom gemaakt heeft, dan zal een begrijpen van de waarheid zijn verstand verlichten. Ik kan de vreugde die ik gevoelde, bij dat eerste aanschouwen van die waarheid, niet beschrijven en hoe ik er over mediteerde en haar bewonderde, toen ik zag hoe mooi zij zich aanpaste bij alle groote systeemen van wijsbegeerte. Men moet in gedachte houden, dat het werk dat wij beschouwen, in geenen deele de geheele esoterische wijsbegeerte is, die de Meesters van Wijsheid bezitten, maar slechts een klein fragment van haar grondbeginselen. De leeringen van de Geheime Leer, hoe fragmentarisch en gebrekkig ook, behooren niet uitsluitend tot den Hindoeschen, Zoroastrianschen, Chaldeeuwschen of Egyptischen godsdienst,' noch tot het Boeddhisme, den Islam, den Joodschen of v^hnstelijken godsdienst. Van al deze bevat het boek de essence. Daar zij alle denzelrden oorsprong hebben, zijn zij allen in dit boek tot hun oorspronkelijke elementen herleid, waaruit ieder mysterie en dogma zich heeft ontwikkeld en zich verstoffelijkt heeft doel van het werk is, aan te toonen, dat de Natuur niet een toevallige samenstelling van atomen is. Voorts tracht het den mensch zijn rechtmatige plaats in het plan van het heelal aan te wijzen. Het wil de oude waarheden, die de basis zijn van alle religies, voor degradatie behoeden, en de fundamenteele eenheid waaraan zij alle ontsproten zijn, tot op zekere hoogte openbaren. Tenslotte wil het aantoonen, dat de occulte zijde der Natuur nooit door de wetenschap der moderne beschaving benaderd is. Wanneer een architect een moderne wolkenkrabber begint te bouwen, legt hij eerst een stevige fundeering; hierop zet hij de massief stalen binten, die het geraamte van het gebouw vormen. Dit geraamte wordt dan bekleed met muren en vloeren van beton, terra cotta en andere materialen. Evenals aderen brengt een stelsel van stoompijpen warmte naar iedere kamer. Het zenuwstelsel is een ingewikkeld netwerk van electrische leidingen en telefoondraden, terwijl in den kelder een stoommachine stampt, die een dynamo drijft. Het resultaat is een organisch geheel, dat van leven trilt. Eenigszins hieraan gelijk was de handelwijze der Meesters van Wijsheid, die het monumentale gebouw van occulte kennis, hetwelk wij beschouwen, optrokken. Een Mohammedaansch schrijver zegt: „In de vergadering van den dag der opstanding zullen de zonden van Kabak worden vergeven terwille van de vleeschelijke neigingen der Christelijke kerken." Professor Max Muller antwoordde: „De zonden van den Islam zijn even waardeloos als het stof van het Christendom. Op den dag der opstanding zullen zoowel Christenen als Mohammedanen de ijdelheid van hun religieuze dogma's inzien. Op aarde strijden de menschen om den godsdienst. In den hemel zullen zij ontdekken, dat er slechts één ware godsdienst is." Met andere woorden: „Er bestaat geen godsdienst, hooger dan de waarheid." Op dezen grondslag der waarheid werd door de Meesters van de Wijsheid der Eeuwen het geraamte opgetrokken van het Boek van Dzyan, een Senzar handschrift van enormen ouderdom, waaromheen alles wat goed en waar was in alle wereldgodsdiensten werd bijeengebracht, verbonden door occulte kennis en versierd met oude symbolen en mythen. Deze waren des te schooner, omdat zij ontdaan waren van de laag materialisme, welke ze voor eeuwen bedekt had. De overvloed van verheven Wijsbegeerte, die de Geheime Leer bevat, is het resultaat. Men zal vragen: „waar zijn de slagaderen, de stoomleidingen, het zenuwstelsel der electrische draden, de stoommachine en de dynamo om het gebouw leven te schenken? Deze moet de student zichzelf verschaffen door ze in zijn eigen leven op te nemen. Naarmate hij dit doet, zal dit het leven zijn, dat waarde voor hem heeft, zijn toewijding tot zijn idealen zijn de maatstaf en de grens. De Geheime Leer begint met drie fundamenteele voorafgaande stellingen. De eerste is het bestaan van een alomvertegenwoordigd, eeuwig, grenzenloos, en onveranderlijk Beginsel, waarover elke bespiegeling onmogelijk is, daar het de macht van het menschelijk bevattingsvermogen te boven gaat en het slechts gekleineerd kan worden door elke menschelijke uitdrukking of vergelijking. Het is buiten het bereik der gedachten, onuitsprekelijk en ondenkbaar. Dit Wezen wordt in de Geheime Leer gesymboliseerd door twee aanzichten: aan den eenen kant is Absolute Abstracte Ruimte, welke lage subjectiviteit vertegenwoordigt — het eenige wat geen menschelijk verstand kan uitsluiten van eenige verstandelijke opvatting of op zichzelf kan begrijpen. Aan den anderen kant is Absolute Abstracte Oorzaak, welke onvoorwaardelijk bewustzijn vertegenwoordigt. Men spreekt ook van dit laatste aanzicht als den Grooten Adem, de Eene Werkelijkheid. Het Absolute is het veld van absoluut bewustzijn of die wortel van Zijn, welke buiten alle betrekking staat tot voorwaardelijk bestaan en waarvan bewust bestaan een voorwaardelijk symbool is; maar zoodra wij onze gedachten van deze (voor ons) absolute ontkenning losmaken, verschijnt de tweevoudigheid in de tegenstelling van Geest (of Bewustzijn) en Stof. Geest en Stof moeten niet beschouwd worden als onderling onafhankelijke werkelijkheden, maar als symbolen of Aanzichten van het Absolute, hetwelk de grondslag vormt van voorwaardelijk Zijn, zoowel subjectief als objectief. Als we deze metaphysische drievoudigheid beschouwen als de wortel welke alle openbaring voortbrengt, dan neemt de Groote Adem het karakter van voorkosmische ideatie aan. Het is de bron van kracht en van alle persoonlijk bewustzijn en het verschaft de leidende Intellegentie in het groote plan der cosmische evolutie. Aan den anderen kant is de voorcosmische wortelsubstantie het aanzicht van het Absolute hetwelk aan objectieve gebieden der Natuur ten grondslag ligt. Het geopenbaarde heelal is doordrongen van dualiteit welke de wortel zelf is van zijn bestaan als Openbaring. Maar evenals de tegenovergestelde polen subject en object, geest en stof, slechts aanzichten zijn van de Eene Eenheid, waarin ze samengevat zijn, zoo is er ook in het geopenbaarde heelal iets, dat de schakel vormt tusschen geest en stof, subject en object. Dit iets — tot nu toe onbekend aan de Westersche bespiegeling — wordt door de Oostersche occultisten Fohat genoemd. Het is de „brug," waardoor de ideeën, die in de goddelijke gedachte bestaan, ingedrukt worden op de kosmische substantie. Aldus komt van den geest of kosmische ideatie ons bewustzijn; van de kosmische substantie komen de diverse voertuigen, waarin dat bewustzijn wordt geïndividualiseerd; terwijl deze substantie in haar verschillende openbaringen de geheimzinnige schakel vormt tusschen verstand en stof, het grondbeginsel dat iedere atoom met leven vervult. De tweede fundamenteele stelling van de Geheime Leer is het bestaan van de Eeuwigheid als een grenzenloos gebied, dat periodiek het tooneel is van ontelbare heelallen, die zich voortdurend openbaren en verdwijnen. Deze stelling is de absolute algemeene geldigheid van die wet van periodiciteit van toename en afname, eb en vloed, welke de stoffelijke wetenschap op alle gebieden der natuur heeft ontdekt en geformuleerd. Een afwisseling zooals die van dag en nacht, waken en slapen, leven en dood is eigenlijk zoo gewoon, zoo volmaakt universeel en zonder uitzondering, dat er gemakkelijk een van de fundamenteele wetten van het heelal in te herkennen valt. De derde en laatste van de grondstellingen van de Geheime Leer is de fundamenteele eenheid van alle zielen met de universeele Overziel, welke laatste op zichzelf een aanzicht van den Onbekenden Wortel is, en de gedwongen pelgrimstocht van iedere ziel door een incarnatiecyclus. Deze zielen of vonken zijn de Zonen, die van eeuwigheid, van het begin van het scheppingstijdperk in den schoot van den Vader verblijven. Zij moeten door lijden volmaakt worden. Iedere ziel is naar waarheid gelijk aan den Vader, wat haar Goddelijkheid aangaat, maar minder dan de Vader, wat haar menschelijkheid betreft, en ieder moet in het stof afdalen om alle dingen aan zich te onderwerpen. De ziel moet in zwakheid gezaaid worden, opdat zij in kracht opgewekt moge worden, om aldus aan de beperkingen van een statischen Logos te ontkomen, alle goddelijke krachten moet zij ontplooien, in alwetendheid en alomtegenwoordigheid op haar eigen gebied, maar onbewust op alle andere gebieden. Haar heerlijkheid moet in zielverblindende stof gehuld worden, opdat de ziel door ervaring alwetend en alomtegenwoordig moge worden op alle gebieden en op alle goddelijke trillingen moge antwoorden, inplaats van op die der hoogste gebieden alleen. De 'eer, die de spil der verborgen wijsheid is, kent den mensch geen voorrechten of bijzondere gaven toe, behalve die, welke door zijn eigen ziel verworven zijn in een lange reeks zielsverhuizingen en reïncarnaties. Dit zijn de grondbegrippen waarop de Geheime Leer rust. Het is hier de plaats niet om hun wezenlijke redelijkheid te verdedigen of te bewijzen, evenmin kan ik stilstaan om aan te toonen, dat zij vervat zijn — ofschoon maar al te dikwijls onder een misleidend mom — in alle systemen van denken of wijsbegeerte, die dezen naam waardig zijn. Zoodra de bestudeerder ze volkomen begrijpt en beseft, welk een licht ze werpen op ieder vraagstuk van het leven, ziet hij, dat ze geen verdere rechtvaardiging behoeven. De geschiedenis van de kosmische ontwikkeling, zooals ze nagegaan wordt in de Stanza s van Dzyan, kan beschouwd worden als de abstracte algebraïsche formule van die ontwikkeling. Daarom moet de bestudeerder niet verwachten er een verslag te vinden van alle stadia en alle vormveranderingen, die elkaar opgevolgd zijn vanaf het begin der universeele ontwikkeling tot onzen tegenwoordigen toestand. Het zou even onmogelijk zijn om zulk een verslag te geven als het onbegrijpelijk zou zijn voor de menschen, die r zelfs de natuur van het gebied van bestaan, dat aan het hunne grenst, niet kunnen begrijpen. Daarom geven de Stanza's een abstracte formule, die toegepast kan worden op alle evolutie — op die van onze nietige aarde, op den planeetketen waarvan onze aarde een schakel vormt, op het zonnestelsel, waartoe deze keten behoort en zoo voort in een klimmende reeks, totdat het denkvermogen duizelt en uitgeput raakt bij zijn pogingen om te begrijpen. De zeven Stanza's van het eerste deel vertegenwoordigen de zeven termen van de abstracte formule, waarnaar ze verwijzen, en beschrijven de zeven groote trappen van het ontwikkelingsproces, die in de Hindoewijsbegeerte de zeven scheppingen en in den Bijbel de zeven scheppingsdagen genoemd worden. Stanza No. 1: beschrijft den toestand van het Absolute Eene gedurende de pauze tusschen kosmische openbaringen en vóór de eerste trilling van opnieuw ontwakende activiteit. Een oogenblik nadenken zal ons doen zien, hoe moeilijk het is om zulk een toestand te beschrijven. Daar het een toestand van volstrektheid op zichzelf is, kan hij geen van de bijzondere hoedanigheden bezitten, welke dienen om voorwerpen in positieve termen te beschrijven. Bijgevolg kan de toestand slechts aangeduid worden door ontkenningen, die alle de meest abstracte hoedanigheden bevatten, welke de menschen beter aanvoelen dan begrijpen kunnen daar zij de verst verwijderde grenzen zijn, welke door de krachten van het bevattingsvermogen bereikt kunnen worden. De Stanza deelt ons mede: De Eeuwige Moeder, gehuld in haar immer onzichtbare gewaden, had wederom Zeven eeuwigheden lang gesluimerd. De tijd was niet, want hij lag slapend in den oneindigen schoot van den duur. Het algemeen denkvermogen was niet, want er waren geen verstandelijke Wezens om het te bevatten. De zeven wegen ter zaligheid waren niet. De groote Oorzaken van ellende waren niet, want er was niemand om ze te verwekken en er door verstrikt te worden. Duisternis vervulde het grenzenloos al, want vader, moeder en zoon waren wederom één, en de zoon was nog niet ontwaakt voor het nieuwe wiel en zijn pelarimstocht er op. De zeven verhevene heeren en de zeven waarheden hadden opgehouden te zijn, en het Heelal, de Zoon van Noodzakelijkheid, was in het Absolute gedompeld om uitgeademd te worden door dat, wat is en toch niet is. Niets was. De oorzaken van bestaan hadden afgedaan; het zichtbare dat was, en het onzichtbare dat is, rusten in eeuwig niet zijn — het eene zijn. Alleen de eene vorm van bestaan, strekte zich grenzenloos, oneindig, oorzaakloos, in droomloozen slaap uit; en het leven pulseerde onbewust in de algemeene ruimte, door die gansche alomtegenwoordigheid heen, die wordt waargenomen door het geopende geestesoog van den ziener. Stanza No. 2: beschrijft een toestand die, voor het Westersche verstand bijna identiek is aan de eerste, dat het een verhandeling op zichzelf zou eischen om het verschil te verklaren. Een begrijpen van hetgeen zij inhoudt, kan slechts verkregen worden door de intuïtie en de hoogere eigenschappen van den bestudeerder. Men moet inderdaad in 't oog houden, dat de Stanza s zich meer tot de innerlijke vermogens wenden dan tot het stoffelijk brein. Waar waren de bouwers, de lichtende zonen van den dageraad? De voortbrengers van vorm uit geen vorm — de wortel der wereld. — Waar was stilte? Waar de ooren om haar waar te nemen? Neen, er was noch stilte, noch geluid; niets, behalve onophoudelijke eeuwige adem die zichzelf niet kent. Het uur had nog niet geslagen; de straal was nog niet in de kiem geflitst; de Moederlotus was nog niet aezwollen. Het heelal was nog verborgen in de goddelijke gedachte en den Goddelijken schoot. Stanza No. 3: beschrijft het opnieuw ontwaken van het heelal tot werkzaamheid na rust. Het teekent het tevoorschijn komen der monaden uit hun staat van absorbtie binnen het Eene. Aldus vangt de vroegste en hoogste trap in de vorming der werelden aan. De uitdrukking monade kan van toepassing zijn op het meest uitgebreide zonnestelsel en het meest nietigste atoom. De Stanza zegt: De laatste trilling der zevende eeuwigheid trilt door de oneindigheid. De Moeder zwelt en zet uit van binnen naar buiten, gelijk de knop van den lotus. De trilling kringt voort, raakt met haar snellen vleugel het geheele heelal en de kiem, die ïn duisternis woont. De duisternis, die ademt over de sluimerende wateren des levens. Duisternis straalt licht uit, en licht laat één eenzamen straal in de wateren vallen. De straal schiet door het maagdelijk ei, de straal veroorzaakt, dat het eeuwige ei trilt en de niet eeuwige kiem vallen laat, die zich verdicht tot het wereldei. Vader, Moeder spinnen een web, welks boveneinde bevestigd is aan Geest, het licht der eene duisternis en haar benedeneind aan haar schaduweinde, stof; en dit web is het heelal, gespannen uit de twee substanties, die één gemaakt zijn. Het zet uit, wanneer de vuuradem er op gericht is; het trekt samen, wanneer de adem der moeder het aanraakt. Dan gaan de zonen uiteen en verspreiden zich, om in den schoot hunner moeder weer te keeren aan het eind van den grooten dag en wederom één met haar te worden. Stanza No. 4: toont de differentiatie van de kiem van het heelal in de zevenvoudige hiërarchie van de bewuste Goddelijke macht, welke de actieve openbaring is van de eene opperste energie. Zij zijn de ontwerpers, vormers en tenslotte de scheppers van het geheele geopenbaarde heelal in de eenige beteekenis, waarin de naam Schepper begrijpelijk is. Zij geven het vorm en leiden het. Het zijn verstandelijke wezens die de evolutie regelen en besturen en die in zichzelven deze openbaringen van de eene Wet, die wij kennen als de Natuurwet, belichamen. Deze trap van de evolutie wordt in de mythologie de Schepping der Goden genoemd, maar het is niet een schepping van goden in de beteekenis, waarin schepping over 't algemeen wordt verstaan in t Westen, maar een weder ontwaken tot werkzaamheid van Wezens, die hun alle begrip te bovengaand verstand in vorige heelallen verkregen hebben. Stanza No. 5: „De Oer Zeven, De Eerste Zeven Adems van den Draak van Wijsheid, brengen op hun beurt uit hun Heilige ronddraaiende Adems den vurigen wervelwind voort." Deze stanza beschrijft het proces der wereldvorming; eerst uit verspreide kosmische stof, dan de vurige wervelwind — de eerste stap tot het vormen van een nevel. Deze nevel verdicht zich en na verscheidene vormveranderingen doorgemaakt te hebben, vormt zij een zonnestelsel, een planeetketen of een enkele planeet, al naar het geval zich voordoet. Stanza No. 6: toont de opeenvolgende stadia aan in de vorming van zoo'n wereld en beschrijft de evolutie ervan tot aan de vierde periode — overeenkomende met de periode, waarin wij thans leven. „ Hij bouwt ze naar de gelijkenis van andere wielen, en plaatst ze op de onvergankelijke middelpunten. Hoe bouwt Fohat ) ze? Hij verzamelt de vurige stof. Hij maakt bollen van vuur, loopt er doorheen, en er om heen, blaast er leven in, zet ze dan in beweging; sommige den eenen kant uit, sommige den anderen kant uit. Zijn ze koud, hij maakt ze heet, zijn ze droog, hij maakt ze vochtig, otralen ze, hij bewaait en verkoelt ze. Zoo werkt hij van de eene schemering tot de andere, gedurende zeven eeuwigheden. Maak uwe berekeningen, Lanoe, wanneer *) De scheppende gedachte. gij den juisten ouderdom van het kleine wiel zoudt willen leeren. Zijn vierde spaak is onze moeder. Bereik de vierde „vrucht" van het vierde pad van kennis, dat naar Nirwana leidt, en gij zult begrijpen, wat gij zult zien." Stanza No. 7: „Aanschouw het begin van gevoelend vormloos leven. * * * De eene straal vermenigvuldigt de kleine stralen. Leven gaat aan vorm vooraf, en leven overleeft het laatste atoom van vorm. Door de ontelbare stralen dringt de levensstraal, het Eene, als een snoer door vele parelen.* * * De vonk hangt neer van de vlam aan den fijnsten draad van Fohat. Zij reist door de zeven werelden der begoocheling. Zij houdt stil in de eerste, en is een metaal en een steen; zij gaat over naar de tweede en zie — een plant; de plant wortelt door zeven veranderingen en wordt een heiig dier. Uit de vereenigde eigenschappen van deze, wordt Manoe, de denker, gevormd." De 7de Stanza zet de geschiedenis voort, de nederdaling van het leven tot aan het verschijnen van den mensch nagaand, aldus de beschrijving van de cosmische evolutie, zooals men die in het eerste deel vindt, besluitend. Voor een duidelijk beknopte weergave van de leering van de Geheime Leer over de wereldschepping van het systeem van werelden, waartoe wij behooren, zou het moeilijk zijn om die, welke in een oud commentaar op het Boek van Dzyan gegeven wordt, te verbeteren. „Acht huizen worden door Moeder [ruimte] gebouwd. Acht huizen voor haar acht goddelijke zonen [planeten]; vier groote en vier kleine. Acht schitterende zonnen, naar hun ouderdom en verdienste. Bal-i-lu (Marrtanda) [de achtste zon, de zon van ons zonnestelsel] was niet bevredigd, hoewel zijn huis het grootste was. Hij begon (te werken) zooals de reusachtige olifanten doen. Hij ademde (trok naar binnen) in zijn maag de levensluchten van zijn broeders in. Hij zocht ze te verslinden. De vier grootere waren ver weg; ver, op den rand van hun rijk (planetenstelsel). Zij werden niet beroofd (beïnvloed) en lachten. Doe, wat gij niet laten kunt, Heer, gij kunt ons niet bereiken, zeiden zij. Maar de kleinere weenden. Zij beklaagden zich bij de moeder. Zij verbande Bal-i-lu naar het middelpunt van haar Rijk, vanwaar hij niet kon heengaan. (Sedertdien) waakt en dreigt hij (slechts). Hij vervolgt hen, langzaam om zichzelf wentelend, zij wentelen zich snel van hem af en hij volgt van verre de richting, waarin zijn broeders zich bewegen op het pad, dat hun huizen omringt. (De zon wentelt om haar as steeds in dezelfde richting, waarin de planeten zich in haar afzonderlijke banen bewegen, leert de astronomie ons.) Indien er ergens een duidelijker en beknopter verklaring te vinden is, zou ik het gaarne willen weten. De moderne astronomie verklaart dit verschijnsel ook, ofschoon ze op sommige punten verschilt. De occulte leer verwerpt de hypothese (ontstaan uit de nevelvlektheorie), dat de zeven groote planeten voortgekomen zijn uit de centrale massa van de zon — tenminste, van onze zichtbare zon. De eerste verdichting van cosmische stof vond plaats rondom een centrale kern, de moederzon, maar volgens de occulte leer, maakte de zon zich slechts vroeger los dan de andere, naarmate de ronddraaiende massa verdichtte, en is haar andere broeder en niet haar vader. Elk van deze zeven planeten is op haar beurt weer verbonden met zes andere planeten. Zoo'n groep wordt een planeetketen genoemd. Elk van deze ketens vormt een veld van ontwikkeling voor een zeker aantal monaden of zielen. Er zijn verdere onderverdeelingen, maar daarmee behoeven wij ons hier niet bezig te houden. De ontwikkeling van deze monaden schrijdt voort door een reeks manifestaties op één of meer van deze ketens, en, evenals deze aarde de vierde en meest stoffelijke planeet van de zeven bollen is, die het veld van haar bijzondere Ontwikkelingsstelsel uitmaken, zoo neemt deze geheele keten van werelden dezelfde plaats in, in het grootere plan, waartoe het behoort; dat wil zeggen, de levensimpuls, die nu door dit tegenwoordige tijdperk heengaat, had zijn aanvang lang voor het begin ervan. Er zijn drie van zulke ontwikkelingstijdperken geweest voor dit tijdperk en er zullen er nog drie volgen, nadat dit tijdperk voorbij is, voordat de objectieve openbaring wederom tot de schoot van het Oneindige voor een tijdperk van rust terugkeert. Aan onze kleine aarde en haar menschelijke bewoners wordt behoorlijk aandacht geschonken in het tweede deel van de Geheime Leer. Het te grijpen is geenszins zoo n eenvoudige taak, als iemand zou veronderstellen, wanneer hij de schilderijen bezichtigt, die het scheppingsverhaal voorstellen, in sommige der oude kathedralen van Europa, waar God veel eer als een Neurenbergsche speelgoedmaker afgebeeld wordt, die de planeten aan het firmament ophangt, of met de beenen kruiselings op een tafel zit met een groote schaar naast zich, kleeding van vellen voor Adem en Eva naaiend. Wij begrijpen ook, dat de geologische samenstelling van de aarde niet verklaard kan worden door zes- dagen- of elke andere scheppingstheorie, want indien God de wereld schiep zooals het voorgesteld wordt, moeten wij ook veronderstellen, dat hij de strata in elkaar draaide, de fossielen er tusschen verborg, de valleien uitholde, die naar men aanneemt door gletschers zijn gevormd en de sporen van uitslijting door het water teweegbracht, alleen tot Zijn eigen verheerlijking en ter misleiding van den mensch. De Geheime Leer leert, dat de vuurmist, die geleidelijk condenseerde tot wat nu onze aarde is, oorspronkelijk een oppervlakte bekleedde zoo groot, dat hij de maan omhulde. Laatstgenoemde was zoo sterk verhit, dat ze zoo week werd als modder; haar water en lucht werden in stoom omgezet en toen de vuurmist zich verdichtte, volgden de atmosfeer en het water het nieuwe middelpunt. Toen de aarde voldoende afgekoeld was, condenseerde de omhullende vuurmist tot het water en de lucht van tegenwoordig, totdat ten tijde, dat de levensgolf van Mars*) in den loop van de tegenwoordige rondte, de aarde bereikte deze zoover afgekoeld was, dat het water lauw was geworden. Ongeveer in dezen tijd verscheen het eerste van de vier groote continenten — welke bestonden voordat de aarde haar tegenwoordigen vorm aannam — in de streek nu als de Noordpool bekend. *) In Max Heindels Wereldbeschouwing wordt geleerd, dat wij nimmer op Mars zijn geweest. HOOFDSTUK V. A lvorens verder te gaart, is het noodzakelijk de centrale positie van onze aarde in het geheele evolutieplan te begrijpen. Gedurende de voorafgaande drie en een halve rondte, hebben de monaden*) zich meer en meer in de stof gehuld. Op de aarde in onze tegenwoordige rondte werd het nadir van stoffelijkheid door alle rijken in het midden van het vierde ras bereikt. Wij, die tot het vijfde onderras van het vijfde wortelras behooren, beginnen juist ons langzaam uit de stof te verheffen. Wij zijn de verloren zonen, die naar een ver land gingen om ondervinding op te doen, en na zoo ver gegaan te zijn, als wij konden, nu huiswaarts keeren tot onzen Vader — die door Inzicht uit te storten ons van verre tegemoet gekomen is, en ons nu naar ons geestelijk tehuis leidt. Het algemeene plan van de menschelijke ontwikkeling op den bol, is in t kort dit: zeven onderscheiden wortelrassen waren voorbestemd een zeker beginsel of zintuig te ontwikkelen. Op deze wijze ontwikkelden de vier rassen, die ons voorafgingen, het gehoor, het gevoel, het gezicht en den smaak. Het zesde en zevende wortelras zullen achtereenvolgens de astrale**) en mentale helderziendheid ontwikkelen. Zij zullen ook geestelijkheid ontwikkelen. Wij ontwikkelen verstandelijk; onze voorouders ontwikkelden begeerte. Elk der zeven wortelrassen wordt verdeeld in zeven onderrassen, en deze worden wederom onderverdeeld. De evolutie van elk wortelras vindt plaats onder leiding van een specialen leeraar, een groote geestelijke entiteit, die in dat ras incarneert als heerscher en wetgever. *) de oergeesten of goddelijken vonken. **) Astrale of begeertewereld. Elk wortelras evolueert op zijn eigen vasteland, dat vernietigd wordt, wanneer die evolutie afgeloopen is, waartoe water en vuur afwisselend als middel dienen. Er zijn vele oude namen van deze vastelanden, maar om verwarring te voorkomen gebruikt de Geheime Leer de namen, die het best aan de Westersche lezers bekend zijn. Het eerste vasteland noemt zij het Onvergankelijke Heilige Land. De reden voor dezen naam is, dat dit vasteland het eenige is, welks lot het is gedurende den geheelen duur van ons verblijf op deze keten van bollen te blijven voortbestaan. Het was de wieg van den eersten mensch en zal het verblijf zijn van de laatste goddelijke sterfelijke Chaya als een bewaarplaats voor het toekomstig zaad der menschheid. Dit heilig land heeft in zijn midden den berg Meroe, waarvan de wortels in de Himalaya keten liggen. Van den top van dezen heiligen berg — die de as van de aarde vormt — gaat een voortdurende magnetische stroom, die zich over den geheelen bol verspreidt en er bij de zuidpool weer binnentreedt. Vandaar gaat hij naar de Heilige Stad Shamballah (het hart der aarde) in de Gobi Woestijn, waar hij gereinigd wordt door de Meesters van de Groote Witte Loge, en teruggezonden naar den berg Meroe aan de Noordpool. Rondom den heiligen berg bevinden zich, gelijk de zeven bladen van den lotus, zeven voorgebergten. Hierop werden de zeven onderklassen van het eerste ras geboren, zegt het Boek van Dzyan: „De groote Choans (Heeren) riepen de Heeren van de Maan, met de Luchtlichamen". Brengt menschen voort, menschen van uwen aard. Geeft aan hen hun vormen van binnen. Zij zal bedekking bouwen van buiten. Mannelijkvrouwelijk zullen zij zijn. * * * Zij (de Maangoden) gingen ieder naar zijn aangewezen land: „Zeven van hen, ieder naar zijn bestemming". Aangaande de anthropogenesis, leert de Geheime Leer: (1) de gelijktijdige evolutie van zeven menschelijke groepen op zeven verschillende deelen van onzen bol; (2) de geboorte van het astrale of begeertelichaam vóór het stoffelijke, dit laatste lichaam wordt volgens den begeertenvorm gemodelleerd: (3) de voorrang van den mensch in deze rondte boven het dier, de apen inbegrepen. Deze laatste leering is in overeenstemming met het tweede scheppingsverhaal in den Bijbel; ook met andere boeken. Op het Heilige Onvergankelijke Land werd door de Heeren van den Maanketen het eerste ras geschapen groote, schaduwachtige, etherische heen en weer zwevende wezens. Mogelijk wordt er gevraagd, waarom ze menschelijk genoemd worden? Om dezelfde reden, waarom de vrucht van den mensch, menschelijk genoemd wordt, wanneer zij gedurende de eerste acht weken niet van het embryo van den hond te onderscheiden is. De methoden, door welke deze wezens zich vermenigvuldigden, was door hun astralen tegenhanger af te scheiden, die te zijner tijd een anderen kon afscheiden, elk lager staand dan zijn vader. Dit verschaft de verklaring van de verschillende trappen van ontwikkeling der menschheid, want zulke lagere wezens werden bezield door lagere entiteiten. Dit ras stierf niet, maar werd bekleed met het tweede ras. Dit tweede ras werd, nadat het definitief tot stand gekomen was, naar wat de Geheime Leer het Hyperboreesche vasteland noemt, geleid, waarvan de voorgebergten zich van de Noordpool tot het zuiden en het westen uitstrekten. Ten dage van Homerus spraken dz Grieken ervan als een gezegend land buiten het bereik van Boreas, den god van den winter, en van den orkaan — een ideaal land, waar de nachten kort en de dagen lang waren. Op dit vasteland leefden de menschen van het tweede ras, bezield door de tweede groote heerschaar van monaden, die van de Maanketen overgekomen waren. Ofschoon den algemeenen vorm van den mensch bezittend, waren de individuen van dit ras geweldige geleiachtige schepsels, die boven de oppervlakte der aarde zweefden, zooals voorbijgaande begeerten hen stuurden. De gelaatstrekken waren onbepaald, daar er geen oogen, ooren of mond waren. Zij ontvingen indrukken van en werden geleid door twee krachtcentra, het zoogenaamde derde oog (dat de pijnappelklier is geworden) en een orgaan, dat zich tot de milt ontwikkeld heeft. Zij waren in aanleg tweeslachtig en vermenigvuldigden hun soort op dezelfde manier als het eerste ras. De mensch van het tweede ras had geen beenderen — dit verklaart het feit, dat de geologen geen fossielen hebben gevonden in de drie lagere strata. Tijdens de latere tweede periode weken de wateren terug en land verscheen op de plaatsen, waar in Indië, China, Australië, Afrika, de Stille Zuidzee en Noord- Europa ligt. Dit was het onmetelijke vasteland van Lemurië, waarheen het groote Lemurische ras door zijn Leeraar geleid werd. Dit was het eerste ras, dat de uitstorting van het verstand ontving. De wijze van voortplanting werd gedurende dit tijdperk driemaal veranderd. Het Boek van Dzyan zegt: „Toen bracht het tweede (ras) de Ei-geborenen, het derde voort. *** Het ei van het toekomstig ras, de Mensch-zwaan van het latere derde. Eerste mannelijk-vrouwelijk, toen man en vrouw". Heden leert de embryologie, dat de mensch uit het ovum geboren wordt; dat de foetus in de derde maand tweeslachtig is; dan wordt één der geslachtsorganen overheerschend, het andere blijft rudimentair, maar verdwijnt nimmer. Het lichaam van den mensch van het derde werd vaster en zijn vorm veranderde, totdat het den mensch werd, zooals wij weten, dat hij was een reus, twaalf tot vijftien voet lang, met een donkere, geelbruine huid, lange onderkaak, plat gezicht, de oogen ver uiteen, het hoofd schuin naar boven en achterwaarts oploopend. Een voorhoofd had hij niet; het haar was kort, het achterhoofd kaal, waarschijnlijk voor het gemakkelijker functioneeren van het derde oog. Armen en beenen waren veel langer naar verhouding dan de onze. Zijn hielen staken naar achteren uit, zoodat hij achteruit kon loopen. Zeker is het, dat hij een niet al te innemende verschijning was. Wij kunnen medegevoel hebben met de zielen, die naar zulke lichamen geleid werden om te incarneeren, en het hun vergeven, dat zij weigerden. Gedurende dit tijdperk verschenen de dieren, en verdeelden zich in geslachten vóór den mensch. Tot aan dit stadium was de mensch (zooals het Boek van Dzyan het noemt) „een ledige, zinnelooze schaduw". Toen kwam het oogenblik, waarop hij het kostbare geschenk van het denkvermogen zou ontvangen. Om dit te volbrengen kwamen drie klassen van zielen tot geboorte. De eerste waren de Heeren van Venus, die, alhoewel niet tot onze planeetketen behoorendtot deze aarde — hun aangenomen kind — groote leeraren zonden, die de kindmenschheid onderwezen en leidden. Hen mogen wij danken voor het feit, dat wij nu ongeveer één rondte voor zijn, op wat wij anders volbracht zouden hebben. Deze Heeren vestigden de Groote Witte Loge, die sedertdien immer bestaan heeft, en door welke al de groote Leeraren der menschheid gezonden zijn. Oorspronkelijk was de Loge niet voor het welzijn van de ontwikkelde menschheid — die eeuwen lang nog niet geschikt zou zijn het pad van inwijding te betreden — maar voor diegenen van de Heeren van Venus, die den hoogsten trap van inwijding nog niet bereikt hadden. De andere twee klassen worden beschreven als de Zonen van Wijsheid en de Zonen van den Nacht. Hiervan weigerden de Zonen van den Nacht te scheppen. Zij die intraden werden wijzen; en over hen, die niet voortbrachten werd de vloek uitgesproken. Zij zullen in het vierde lijden geboren worden en lijden veroorzaken. Aldus was een deel der menschheid enghoofdig en werd zonder denkvermogen gelaten. Van hen zegt het Boek van Dzyan: „En zij die geen vonk hadden namen reusachtige vrouw-dieren tot zich. Zij gewonnen stomme rassen uit hen. Stom waren zij zelf. Maar hun tongen maakten zich los. De tongen van hun nageslacht bleven stil. Monsters brachten zij voort. Een ras van kromme, met rood haar bedekte monsters, die op handen en voeten liepen. Een stom ras om de schande verborgen te houden". Dit ziende, weenden de Lhas (de geesten, de zonen van Wijsheid) die geen menschen gebouwd hadden, zeggende: ,De Amanasa (de denkvermogenloozen) hebben onze toekomstige woningen bezoedeld. Dit is Karma (vergelding). Laat ons in de andere wonen. Laat ons hun beter leeren, opdat ons niets ergers geschiedde'.*** Toen werden alle menschen met Manas (denkvermogen) begiftigd." Enkelen van de vierde rasmenschen echter, die het denkvermogen bezaten, deden hetzelfde — en hier is de verklaring van de Geheime Leer aangaande de anthropoïden. Zij zijn niet onze voorouders — zooals door de aanhangers der evolutie-theorie aangenomen wordt — maar een aftakking van het menschelijk ras. Zij zijn nu de eenige dieren op den bol, die in het zevende wortelras menschelijke astrale vormen zullen ontwikkelen, en in de vijfde rondte geheel menschelijk zullen zijn. Er is nog een andere klasse, waarvan het ééne deel tijdens het einde van de derde rondte en het andere deel tijdens het begin van de vierde rondte incarneerde. Zij waren op den maanketen te ver ontwikkeld om op den aardketen wedergeboren te worden gedurende de voorafgaande stadia, en incarneerden voor het eerst op dezen keten, Dit zijn de laatste der monaden, die den Maanketen bewoonden. Van het zevende onderras van het derde ras scheidde de Leeraar, die het komende vierde ras zou ontwikkelen, diegenen af, die de kern ervan zouden vormen, en leidde hen naar dien groote zaadbodem voor de menschheid — het Onvergankelijke Heilige Land — waar hij hen afzonderde, zooals het Boek van Dzyan zegt, twee aan twee, in de zeven luchtstreken, en legde in hun vormen de kiem der eigenschappen die in de komende rassen ontwikkeld moesten worden. Intusschen scheurden geweldige beroeringen het vasteland uiteen, en Lemurië als zoodanig verdween, eeuwen voor de Tertiaire periode. In zijn plaats verrees Atlantis, het vierde vasteland, voorbestemd de zetel van een beschaving te worden, die in vele opzichten de onze te boven gingen. Zijn heerschers waren goddelijke Priester-Koningen. Het was inderdaad de Gouden Eeuw; Alchemie werd gebezigd om goud te produceeren ten gebruike in de kunsten en om hun huizen en gebouwen te versieren. Bovenstoffelijke vermogens waren gemeengoed. Toen de goddelijke bestuurders de proef namen het roer los te laten om te zien, of de mensch zelf in staat was het schip der menschheid zelf te besturen, veranderde dit alles. „Toen zwol het Vierde (ras) van trots. Wij zijn de koningen, werd er gezegd; wij zijn goden. Zij namen zich vrouwen schoon om te zien. Vrouwen uit de verstandeloozen, de enghoofdigen. Zij brachten monsters voort. Boosaardige demonen, mannelijk en vrouwelijk. * * * Zij bouwden tempels voor het menschelijk lichaam. Het mannelijke in het vrouwelijke vereerden zij. Toen werkte het Derde Oog niet langer. Zij bouwden reusachtige steden. *** Zij bouwden groote beelden, negen yatis hoog, de grootte van hun lichamen. Onderaardsche branden had het land hunner vaderen vernietigd. Het water bedreigde het vierde. De eerste groote wateren kwamen. Zij verzwolgen de zeven groote eilanden." Dit is het verhaal van de verdorvenheid, waarin de klasse verviel, die het Boek, de Heeren van den Nacht, of van het Duistere Aangezicht noemt in tegenstelling met de Zonen van Wijsheid, of de Heeren van het Verblindend Aangezicht. De Geheime Leer vertelt het verhaal duidelijk: „En de 'groote Koning van het Verblindend Aangezicht,' het hoofd van alle Geelkleurigen, ziende de zonden der zwartkleurigen, was bedroefd. Hij stuurde zijn luchtschepen aan al zijn broederopperhoofden (hoofden van andere volken en stammen) met vrome mannen daarin, zeggende: Bereidt U voor, verheft U, gij mannen van de goede wet, en trekt over het land terwijl het (nog) droog is. De Heeren van den storm zijn op komst. Hun zegekarren naderen het land. Eén nacht en twee dagen slechts zullen de Heeren van het Duister Aangezicht (de Toovenaars) op dit geduldige land leven. Het lot ervan is beslist, en zij moeten ermee verzinken. De lagere Heeren der Vuren (Gnomen en Elementalen) bereiden hun magische Agney-astra voor (vuurwapenen, die door magie werken). *** Zij zijn vertrouwd met Asthtar (Vidya, de hoogste magische kennis). Komt en gebruikt de Uwe, (Uw magische vermogens, om die van de Toovenaars te verijdelen). Laat ieder heer van het Verblindend Aangezicht (een adept van de Witte Magie) het Viwan van elk heer van het Duister Gezicht in zijn handen (of bezit) doen komen, opdat geen (van de Toovenaars) met behulp daarvan aan de wateren ontvliede, aan de roede van de Vier (Karmische Godheden) ontkome, en zijn booze (volgelingen of volk) redde. Moge ieder geelkleurige slaap van zich zenden (mesmeriseeren?) tot iederen zwartkleurige. Mogen zelfs zij (de Toovenaars) pijn en lijden ontgaan. Moge iedere mensch, trouw aan de Zonnegoden, iedere mensch, die onder de maangoden staat, binden (verlammen), opdat hij niet lijde of aan zijn lot ontkome. * * * Het uur heeft geslagen, de zwarte nacht is gereed, etc., etc." De wateren rezen en bedekten de valleien van het eene einde der aarde tot het andere. Zoo verging Atlantis en ontstond het verhaal van den zondvloed. Uit het vijfde onderras van het vierde wortelras, het Oer-Semietische ras, waren door den Heiligen Waiwaswata, den Leeraar van ons vijfde wortelras, de families gekozen, die de voorvaderen moesten worden van het komende ras. Maar het volk was oproerig, en moeilijk te behandelen. Zij verijdelden de plannen van hun leeraren door wederzijdsche huwelijken buiten het ras, daarom werden zij aan zichzelf overgelaten. Van hen stammen de Joden af. Dit verklaart de Bijbelsche bewering, dat de Joden een uitverkoren volk zijn en dat de Zonen van God de dochteren der menschen namen. De Leeraar koos toen vijfentwintig families uit, die niet bezoedeld waren en leidde hen naar het noorden, naar het Heilige Onvergankelijke Land, waar Hij met liefdevolle zorg de kiemen der eigenschappen van onze tegenwoordige menschheid in hen legde. Toen eeuwen voorbijgegaan waren, leidde Hij hen wederom naar het Zuiden, naar Midden-Azië — het land, dat in de plaats van het vergane Atlantis opgerezen was. Reeds hadden de vastelanden in hoofdtrekken de vormen aangenomen, die zij nu vertoonen. Vanuit Midden-Azië vonden de verschillende volksverhuizingen plaats. Het eerste onderras, het Arische, ging naar het zuiden, naar Indië. Het tweede, het Arisch-Semietische ras, bevolkte Arabië en Syrië. Het derde, geleid door Zarathustra, reisde naar Perzië. Het vierde, het Keltische, geleid door Orpheus, vestigde zich in Griekenland, Italië, Frankrijk, Ierland, Schotland en Engeland. Het vijfde, het Teutonische, bewoonde MiddenEuropa en is nu bezig de wereld te veroveren. Wat zegt de Geheime Leer omtrent de toekomst? Het werelddeel, nu bekend als Noord-Amerika, zal door vuur vergaan. Op deze plaats zal een nieuw vasteland verrijzen, dat het tehuis van een nieuw geestelijk volk zal zijn. Dit zal het zesde wortelras zijn, waarvan de kern zich hier*) onder de Stars and Stripes ontwikkelt. In dat ras, zal de functie van de slijmklier en de pijnappelkiier hersteld worden, die sedert de ontaarding van het vierde ras buiten werking zijn geweest. Deze twee klieren zijn niet slechts — zooals de wetenschap zegt — twee hoornachtige uitwassen, bedekt met zand, maar twee zeer belangrijke organen, die tijdelijk buiten gebruik gesteld zijn. Zij zijn de sleutels tot de geestelijke werelden, die in dat ras voor het geheele menschdom geopend zullen worden. De korreltjes, waarmee deze lichamen bedekt zijn, zijn bij kinderen jonger dan zeven jaar en bij geboren idioten niet aanwezig. Zwakzinnigen bezitten er maar weinig. Dit ras zal mannelijk — vrouwelijk zijn en het sympathisch zenuwgestel zal zich tot een tweede ruggegraat ontwikkelen. Zij zullen een schoon, geestelijk en machtig volk zijn. Toch zal ook dit ras met zijn vasteland voorbijgaan om plaats te maken voor het zevende en laatste van onze wortelrassen. *) In Amerika. Het^ volk van dit laatste ras zal op een land ten Zuiden van ons*) wonen en zal zich daar ontwikkelen tot een hoogte, die ons tegenwoordig begrip te boven gaat. Allen zullen helderziendheid op het gedachtegebied bezitten; de twee ruggegraten zullen samensmelten, en de mensch zal geslachtloos zijn. Dan zal de tijd aanbreken, dat de levensgolf wederom onze aarde zal verlaten om andere werelden te overwinnen. Dit is het verheven plan, waartoe wij behooren, zooals het geschetst wordt in het eerste en tweede deel van de Geheime Leer. Het derde deel bestaat uit een gemengde verzameling van geschriften, uitgegeven na den dood van de schrijfster. Naarmate de jaren verstrijken, wordt de waarheid van de beweringen in de Geheime Leer langzamerhand erkend. Naargelang de kennis van de bestudeerders groeit, wordt hun bewondering en eerbied voor hun groote Leerares dieper. Met slechts weinige en onbelangrijke uitzonderingen is alles, wat te vinden is in de omvangrijke literatuur van het moderne occultisme, in de Geheime Leer sedert de uitgave ervan, onder ieders bereik gesteld. In het werk is voedsel voor hart en verstand — een systeem van gedachte en kennis, dat, indien wij het slechts willen bestudeeren en het in ons leven toepassen, ons de wijsheid ter verlossing verschaffen kan. *) Amerika. r APHORISMEN. UIT DE WERKEN VAN MAX HEINDEL. Zooals ons lichaam het zichtbare kleed is van het onzichtbare ego, zoo omhult het zichtbare vuur het ware onzichtbare vuur. Een goed geheugen is een geheugen, dat de fouten van anderen vergeet, maar zich de lessen herinnert. De kleine mensch is altijd bezorgd voor een goede positie, want hij voelt, dat de positie hem waardigheid en prestige verleenen zal, maar er zijn negen en negentig kansen, dat hij de positie oneer zal aandoen. Een groot man verhoogt elke positie, groot of klein, door de doeltreffende wijze, waarop hij haar bekleedt. Hoe hoog het ideaal ook moge schijnen, of hoe ver wij ons verwijderd gevoelen, Heiligen hebben het verwezenlijkt. Zij waren menschen en wat de mensch eens verricht heeft kan de mensch weer verrichten. Het Verloren Woord — Gij kunt het niet uitspreken, tenzij gij geleerd hebt het te beleven. Het Gebed is een magische Aanroeping, maar tenzij uw leven een gebed is, zult ge nimmer antwoord bekomen. Wanneer gij u een doel gesteld hebt, koester dan nimmer een gedachte van vrees of mislukking, maar kweek een houding aan van onverzettelijke vastbeslotenheid om uw doel te bereiken, alle hinderpalen ten spijt, terwijl gij voortdurend de gedachte van slagen voor oogen houdt. De Zwarte Graal voedt zich met kwaad, terwijl de Heilige Graal zich met Liefde voedt. Indien het kwaad niet bestond, zouden de machten der duisternis bij gebrek aan voedsel omkomen. Het Gebed is als het omdraaien van den electrischen schakelaar, die niet den stroom voortbrengt, maar eenvoudig het kanaal vormt, waardoor de electrische stroom vloeit. Op dezelfde wijze vormt het gebed een kanaal, waardoor het goddelijk leven en licht zich in ons uitstort voor onze geestelijke verlichting. Er is maar één veilige manier, waarop wij onze latente vermogens kunnen ontwikkelen. Wat iemand ook van het tegenovergestelde moge zeggen, ondervinding zal bewijzen, dat het verkrijgen van geestelijke vermogens afhangt van reiniging en onzelfzuchtig streven en dat is het, wat de mysteriën in de oude tijden leerden. De natuur is de symbolische uitdrukking van God. Zij doet niets willekeurig, maar er schuilt een bedoeling achter elk ding en elke handeling. We kunnen de bergen ingaan, waar niemand is om ons tegen te spreken, of ons in onze gevoelige plekken aan te tasten, en daar ons evenwicht bewaren; maar het is heel iets anders om onze geeste!ijke aspiraties te behouden en ons evenwicht te bewaren in de wereld waar alles met ons in strijd is; maar wanneer wij op dit pad blijven, verkrijgen wij een zelfbeheersching, die op geen andere manier te bereiken is. Wanneer wij werken en bidden en onze levens tot een levende bede maken om anderen te dienen, dan komen alle aardsche dingen als vanzelf, al naar wij ze noodig hebben, en zij zullen blijven komen, naarmate ze in den dienst van God gebruikt worden. Een groot en wonderbaarlijk zinnebeeld staat in de kosmische teekens aan het uitspansel geschreven. Het staat ook geschreven in ons eigen leven en waarschuwt ons het vergankelijke leven van het stoffelijke op te geven en het eeuwige leven van God te zoeken. Er kan geen tegenstrijdigheid in de natuur bestaan en daarom moeten hart en verstand zich kunnen vereenigen, Dezen gemeenschappelijken grondslag aan te toonen is juist het doel van dit boek. Aangetoond moet worden hoe het verstand, geholpen door intuïtie van het hart, dieper in de mysteriën van het zijn kan doordringen dan alleen. Hoe het hart, door vereeniging met het verstand voor dwaling behoed kan worden, als elk de volle gelegenheid tot handelen heeft en den ander geen geweld aangedaan wordt. Hoe zoowel het verstand als het hart bevredigd kunnen worden. De Stichter van den Christelijken Godsdienst, sprak een occulte stelling uit, toen Hij zeide: „Wie het Koninkrijk Gods niet als een kind aanneemt komt er niet in" (Markus 10.) Alle occultisten erkennen de verreikende belangrijkheid van deze leering van Christus en trachten dag aan dag er naar te leven. Indien de mensch, kennis bezittend en onderscheid wetend, zichzelf aan de zijde van het goede en het juiste schaart, kweekt hij deugd en wijsheid. Indien hij voor de verleiding bezwijkt en bewust kwaad doet, bevordert hij ondeugd. In dienst schuilt de eenige ware grootheid. Het zegt niets, hoe nuttig wij ook dienen; als wij ons om onzen dienst verheerlijken, is die zelfverheerlijking onze eenige belooning. Het moet ons streven zijn gering te denken van hetgeen wij doen, ons zelf als niets te beschouwen, want hoe goed wij ook werken, geen van ons is in staat God waardig te dienen, zelfs voor één enkelen dag. Dus behoort Nederigheid in dienst ons voornaamste streven te zijn. Hoe volkomener wij dat ideaal kunnen bereiken, des te kleiner zijn wij in onze eigen oogen, des te grooter zullen wij zijn in Gods oog. Het is altijd gemakkelijk menschen te overreden groote dingen te doen, waar zij gesteund worden door de waardigheid van de positie. Een massa kleine menschjes kunnen altijd gevonden worden om de voorname posities te bekleeden, want het behaagt dit soort menschen een ieder voor zich te zien buigen, maar het vereischt een Groot Man om de kleine dingen te doen, de dingen die gering genoemd worden, die echter niet gering zijn want de persoonlijkheid verleent waardigheid aan de taak. Wat de menschen ook tegen of over ons zeggen, hun woorden hebben geen wezenlijke kracht om kwaad te doen, Het is onze eigen verstandelijke houding tegenover hun uitingen, die de uitwerking van hun woorden ten goede of ten kwade bepaalt. Paulus getuigde, toen hij het hoofd moest bieden aan vervolging en laster: „Geen dezer dingen heeft ons bewogen". INHOUD. blz. INLEIDING 3 BIOGRAPHIE VAN MAX HEINDEL 10 BLAVATSKY EN DE GEHEIME LEER HOOFDSTUK I 18 HOOFDSTUK II 20 HOOFDSTUK III 23 HOOFDSTUK IV 34 HOOFDSTUK V 47 APHORISMEN DOOR MAX HEINDEL 56 MAX HEINDELS WERELDBSECHOUWING DER ROZEKRUISERS, INGENAAID f 1.80 GEBONDEN f 2,40 MAX HEINDEL DE MYSTIEKE OPVATTING VAN KERSTMIS . . 12'/2 cent CHRISTUS OF BOEDDHA 12'/2 cent H. P. BLAVATSKY EN DE GEHEIME LEER 2 deeltjes a 12'/2 c. GEESTELIJK GEZICHT EN INZICHT 5 cent , •• » WAAROM IK EEN ROZE- KRUISER BEN . 5 cent ENGELSCHE UITGAVE: H. P. BLAVATSKY AND THE SECRET DOCTRINE f 2,10 THE ROSICRUCIAN COSMOCONCEPTION f 3,50 THE MESSAGE OF THE STARS f 4,25 SIMPLIFIED SCIENTIFIC ASTROLOGY £ 2,50 LEES ONS MAANDBLAD: DE ZIENSWIJZE DER TOEKOMST LOSSE NUMMERS 10 CT. PER JAAR F 1,- h' / o p ■■"■'■■■■■"M'iimiMMiiiiMiiiimiiiiimilHimmillllllHlllllll^: H. P. BLAVATSKY EN DE DE GEHEIME LEER DOOR MAX HEINDEL UITGAVE: ROTTERDAMSCH STUDIE-CENTRUM BERGWEG 308a — ROTTERDAM V* H. P. BLAVATF"Y EN DE GEHEIML .EER DOOR MAX HEINDEL MET EEN KORTE BIOGRAFIE VAN DEN AUTEUR INLEIDING DOOR MANLY P. HALL 1934 UITGAVE: ROTTERDAMSCII STUDIE CENTRUM BERGWEG 308 b - ROTTERDAM. ■ Inleiding. Het zou voor alle bestudeerders van mystiek en metaphysica een waar verlies zijn geweest, indien dit klein vertoog over H. P. Blavatsky en de Geheime Leer niet in druk verschenen was. Max Heindel, de Christelijke mysticus, brengt hulde aan Mevrouw Blavatsky, de Oostersche occultiste. Hij staat boven de kleine geschillen*), die het Westen van het Oosten scheiden en verheugt zich in de groote wijsheid, die uit Azië kwam en de velden van de gedachte der wereld vruchtbaar maakte. Groot is de geest, die zich verheugt in de grootheid van andere geesten. De eer, die Max Heindel bewees aan de nagedachtenis en het werk van Blavatsky en haar Meesters, is een waarlijk schoon gebaar in een wereld, die helaas zoo weinig van deze edele opwellingen kent. We leven volgens een stelsel van kritiek en veroordeeling met weinig waardeering voor de werken van anderen. Sekten en geloofsvormen bouwen muren om zich heen, en slechts moedige zielen, waarin het geestelijk begrip werkelijk ontwaakt is, kunnen zich boven deze denkbeeldige beperkingen verheffen. Denk eens terug aan de boeken, welke gij gelezen hebt en ga eens na hoe weinig het voorkomt, dat een schrijver zich gunstig uitlaat over een anderen. Een ieder, vast overtuigd van zijn eigen meening, slaat weinig acht op de meeningen van anderen. Er zijn in deze wereld vele leeraren, die met woorden onderwijzen, maar slechts weinigen, die dit doen door het edele voorbeeld van edelmoedige daden. In zijn handboek van Christelijke metaphysica „Rosicrucian Cosmo Conception**)" noemt Max Heindel Mevrouw *) Noot Vertaler: Volgens ,.Christus of Boeddha" niet boven de „groote." **) Holl. vertaling: „Wereldbeschouwing der Rozekruisers." ■ Blavatsky „een trouwe leerlinge der Oostersche Meesters" en in dezelfde paragraaf spreekt hij over haar groote boek „de Geheime Leer" als een „onovertroffen" werk. Met zijn diepe waardeering voor geestelijke waarden, was Max Heindel ten zeerste bevoegd de fundamenteele verdienste van Mevrouw Blavatsky's werk te erkennen. De Christelijke mysticus ontpopt zich hier als een ernstig bestudeerder van Oostersch occultisme. Zijn uittreksel van de Geheime Leer in het laatste gedeelte van dit boek toont een merkwaardig inzicht in de naar voren komende grondbegrippen van de monumentale geestelijke tradities van Azië. In enkele korte en eenvoudige woorden geeft Max Heindel een opsomming van cosmogenesis, de schepping der wereld, en anthropogenesis, de schepping van den mensch. Zoowel Rozekruisers als Theosofen, feitelijk alle ernstige bestudeerders der occulte wetenschappen, zullen hun voordeel trekken uit een overdenking van dit uittreksel. Het handschrift van dit boek kan eigenlijk beschouwd worden als Max Heindel's eerste literaire poging. Het was het begin van een aanzienlijke metaphysische literatuur, gewijd aan de toepassing van mystiek idealisme op de levende problemen van een smartelijk beproefd menschdom. Er staat geschreven: Vele eersten zullen de laatsten zijn. Dit kleine boek brengt het eenig overgebleven, onuitgegeven handschrift van Max Heindel in druk. Dit handschrift bestond oorspronkelijk uit de aanteekeningen van twee lezingen, die voor de theosofische beweging in Los Angelos gehouden werden. In de jaren, die op de voorbereiding tot deze lezingen volgden, heeft Max Heindel zijn schat van mystieke kennis enorm uitgebreid en terecht den naam verdiend van Amerika's grootste Christelijke mysticus. Zijn vereering voor en zijn verhouding tot Mevrouw Blavatsky echter, veranderde in geen enkel opzicht en tot op den dag van zijn dood sprak hij altijd over haar in termen van de hoogste bewondering. Het was door de werken van Blavatsky, dat Max Heindel in dit leven zijn eerste kennis van occulte wetenschappen opdeed. Hij heeft erkend, dat dankbaarheid de eerste wet van het occultisme is en zijn fijne ziel bewaarde tot op het einde een schoonen geest van dankbaarheid voor de inspiratie en de leering, die hij uit de Geheime Leer had verworven. Zoowel Blavatsky als Heindel hebben hun leven aan den dienst van het menschdom gegeven. Ieder had zich gewijd aan de verspreiding van geestelijke kennis. Beiden werden grootendeels beloond met ondankbaarheid, vervolging en wanbegrip. Beiden leden onder de valschheid van vrienden en hebben geleerd, hoe wreed de wereld kan zijn voor hen, die haar zoeken te onderwijzen en te verbeteren. Slechts de leider van een geestelijke beweging kan zich indenken, welk een groote verantwoordelijkheid het leiderschap kan worden. Mevrouw Blavatsky was reeds overgegaan tot de onzichtbare wereld, voordat Max Heindel met zijn zending begon. Zij hebben elkander nooit ontmoet op het stoffelijk gebied. Ofschoon persoonlijke kennismaking met de groote Oostersche occultiste hem ontzegd was, heeft Max Heindel Blavatsky begrepen, door jaren van gelijken dienst aan dezelfde hooge idealen. Hij begreep haar, zooals slechts een mysticus dat kan en zijn waardeering voor haar toewijding en haar geduld werd vergroot door de tegenslagen, die hij zelf te verduren heeft gehad. Zoowel H. P. Blavatsky als Max Heindel gaven hun leven in schoonen dienst aan ,de geestelijke behoeften van het volk. Beiden zijn vrceg ten grave gedaald, gebroken door verantwoordelijkheid en vervolging. Elk heeft aan ongeboren geslachten een metaphysische literatuur, die de wisseling der tijden het hoofd zal bieden, als legaat nagelaten. Het ware doel van mystiek is het idealisme van het ras te bestendigen, te vertolken en practisch bruikbaar te maken. De mensch wendt zich tot den godsdienst om leiding, bemoediging en troost. Wij hebben noodig te weten, dat er ergens op de wereld een groep menschen bestaat, die de geestelijke waarden hoog houdt in een wereld van vergankelijke, stoffelijke verschijnselen. We zoeken allen inspiratie. We willen idealen. We willen een waardig doel om ons in daden te vereenigen. We wenschen in dit tranendal een geestelijk gebouw op te richten, dat boven het alledaagsche verheven zal zijn. Wij willen het leven ingaan en onze geestelijke instellingen zien als oasen in een woestijn van materialisme. De beschaving verkeert in barensnood van een groot tijdperk van wederopbouw. Zooals nooit tevoren in de annalen der geschiedenis zoekt het menschdom de oplossingen van verheven vraagstukken, welker spoedige oplossing dringend noodig is. Zoowel kerk als Staat reikhalzen naar iets, dat zekerheid verschaft, waaraan zij zich kunnen vastklampen, wanneer de wereld, die zij gekend hebben, in vergetelheid raakt. In alle deelen der beschaafde wereld zijn er mannen en vrouwen, die zich toeleggen op de mystieke verklaringen van het leven. Deze mannen en vrouwen hebben zich toegewijd aan een geestelijke zedewet, die tot grondslag heeft deze twee voorname grondbeginselen: het Vaderschap van God en de broederschap van het menschdom. Deze bestudeerders zijn voor het grootste gedeelte georganiseerd in verscheidene groepen, groote en kleine, met het speciale doel van zelfontwikkeling en sociale verbetering. Zulke groepen kunnen onder twee rebrieken ondergebracht worden: ten eerste die, welker inspiratie in wezen Christelijk is; en ten tweede die, welke Oostersche leeringen als grondslag hebben. Alhoewel deze groepen uitdrukkelijk onderscheiden zijn, zijn de fundamenteele doeleinden, die zij trachten te bereiken identiek, want alle verlichte religieuze bewegingen hebben als haar voornaamste doel de wedergeboorte des menschen, individueel en collectief. Max Heindel was een pionier van de Christelijke mystiek en Mevrouw Blavatsky was een pionier van Oostersch occultisme. Beiden hebben methoden van denken opgebouwd, die snel ingang vonden bij een menschheid, wier ziel om voedsel schreide. Niet alleen hebben zij hun eigen vereenigingen achtergelaten, maar het zaad, dat zij in de harten der menschen uitgestrooid hadden, heeft wortel geschoten en vrucht gedragen in vele deelen der wereld, waar andere organisaties werden opgericht langs gelijksoortige lijnen. Er is daarom een belangrijke groep mystici en occultisten in Amerika en hun aantal wordt iederen dag uitgebreid met ernstige mannen en vrouwen, wier harten en hoofden het uitschreeuwen naar een redelijke verklaring van de veranderingen, die in de maatschappij plaats grijpen. Bijna alle bestudeerders van de occulte wetenschappen in Amerika kennen het werk, dat Mevrouw Blavatsky en Max Heindel hebben tot stand gebracht. Het leven van deze twee religieuze grondleggers is een voortdurende aansporing geweest tot grooter geestelijk pogen en meer on- zelfzuchtige toewijding. Indien we deze groote leiders bewonderen. zullen we verlangen hun werk door een verstandige voortzetting van hun leeringen door woord en daad te bevorderen. Tijdens den grooten Wereldoorlog liet de metaphysica een goede gelegenheid te loor gaan om bij voortduring leiding aan het menschdom te geven, doordat zij zich liet vernietigen door innerlijke verdeeldheid en tegenstrijdigheden. Inplaats van zich te wijden aan onzelfzuchtigen dienst voor de menschheid, verspilden sommige vereenigingen haar energie aan heftige, doch nuttelooze disputen over persoonlijke geschilpunten van weinig of geen beteekenis. Onze tegenwoordige crisis is veel grooter dan de Wereldoorlog. De geheele beschaafde wereld worstelt tegen zelfzucht en verdorvenheid. Er is een nieuwe en groote gelegenheid op handen voor de toepassing van geestelijke oplossingen van stoffelijke problemen. Het is de plicht van alle geestelijk verlichte personen en vereenigingen van dezulken, alle geschillen te vergeten, alle persoonlijke eerzucht op te offeren en zich opnieuw te geven aan de groote idealen, die aan hun verschillende orden en genootschappen het bestaan hadden geschonken. Gedurende de groote oplevings-periode van den handel, die dan de huidige economische crisis onmiddellijk voorafging, werden zelfs mystieke vereenigingen besmet door de bacillen: weelde, persoonlijke eerzucht en uitbuiting. Persoonlijkheden stelden principes in de schaduw en alleenstaande personen en vereenigingen dwaalden af van die eenvoudige waarheden, welke onafwijsbare voorwaarden zijn tot verstandelijk leven Materiëele waarden daalden als dieplood naar een onpeilbaren afgrond. Eerzucht werd op de winden verstrooid en de menschheid werd voor problemen gesteld, die slechts opgelost kunnen worden door aan geestelijke waarden weer de haar toekomende plaats in te ruimen en door hernieuwde toewijding van menschen en organisaties aan grondbeginselen van innerlijke verlichting en waarheid. Veronderstel, dat op dezen zelfden dag H. P. Blavatsky, de voorvechtster van de Theosofische Beweging terugkeerde van het Amenti der Wijzen, en rekenschap vroeg aan de leden van de vereeniging, die zij opgericht had. Wie zou voor haar kunnen staan en eerlijk zeggen: „Geliefde Leerares, we hebben ons best gedaan, we zijn U en den Meesters, voor wie gij spraakt, trouw gebleven". Hoevelen zouden kunnen zeggen: „We zijn eerlijk, vriendelijk, oprecht en onpersoonlijk geweest; we hebben de wijsheid die gij ons gegeven hebt, getrouw nagevolgd; we hebben Uw boodschap verspreid; we hebben Uw boeken gelezen; bovenal zijn we volmaakt vrij gebleven van alle verderflijke verstrikkingen en banden". Hoe velen zouden kunnen zeggen: „Ziehier, Uw vereeniging even zuiver als toen gij haar ons gegeven hebt". Zouden de theosofen dit kunnen doen, of zouden zij beschaamd worden en niet in staat zijn in de groote, droeve, lichtende oogen te zien van de eerste en grootste theosofe? Zou Mevrouw Blavatsky in de corridors van Adyar kunnen wandelen en zich kunnen wenden tot hen, die haar in de twintigste eeuw vertegenwoordigen en zeggen: „Wel gedaan, gij goede en getrouwe dienstknechten?" Als zij dit niet zou kunnen zeggen, waarom dan niet? Is het, omdat zij zich haar naam herinneren en haar werk vergeten hebben? Is het, omdat zwakke, onbeduidende mannen en vrouwen zöö het grootere goed vergeten hebben, dat zij zichzelven omhoog gewerkt hebben op de ruïne van idealen? Gij theosofen van de wereld, wijdt U opnieuw aan den edelsten geest, die onder ulieden was, wiens arbeid Uw weelde is, wiens idealen Uw doel zijn en wiens onzelfzuchtige opoffering dï hoeksteen van Uw organisatie is. Veronderstel, in denzelfden geest, dat Max Heindel terugkeerde naar het veld van zijn aardsche werk, en in eenvoudig gewaad tusschen zijn volgelingen wandelde. Veronderstel, dat hij tot hen zij: „Broeders en zusters, hebt gij elkander liefgehad? Ik heb een rozenhof van deugden geplant, hebt gij hem zorgvuldig verzorgd? Mijn naam is op Uw lippen maar is mijn werk in Uw harten? Zijt gij elkander trouw geweest? Hebt Gij onzelfzuchtig en onpersoonlijk gearbeid? Hebt Gij onzen Hemelschen Vader zoo liefgehad, dat Gij ook alle menschen hebt liefgehad?" Hoe zouden de Rozekruisers hem antwoorden? Zouden zij kunnen zeggen; „Geliefde Broeder, onze voortdurende inspiratie, wij hebben Uw werken volbracht in nederigheid en zachtmoedigheid. Er is onder ons geen trots geweest, geen egoïsme, geen aanzien des persoons, geen kleine eerzucht ten koste van veel. Hier is de beweging, die Gij ons toevertrouwdet. Wij kunnen ze U teruggeven even schoon, even zuiver, even eensgezind in in het heilige doel, zooals Gij bedoeld hadt, dat het zou zijn. Er is hier tittel noch jota van ritus of voorschrift. Wij zijn niet vereenigd in nietige, maar in groote dingen. In de vijftien jaar, die verstreken zijn sinds gij een grooter leven ingingt, hebben wij getracht Uw werk te doen. Wij zijn, wat Gij bedoeldet, dat we zijn zouden, mannen en vrouwen, in dewelke geen bedrog is". Zouden deze woorden waar zijn? Indien niet, waarom zouden ze niet waar zijn? Is de mensch te zwak om een goed werk uit te voeren? Is zijn nietigheid zoo groot en zijn grootheid zoo nietig? Als we ons beschaamd zouden voelen indien onze leiders tot ons zouden terugkeeren en als we zouden weten, dat we tegenover hen gefaald hadden, laten we ons wederom toewijden aan hen. Laat de geest van H. P. Blavatsky wedergeboren worden in het hart van iederen theosoof en de geest van Max Heindel herleven in het hart van iederen Rozenkruiser. Wanneer deze tijd komt, en moge hij komen, dan zullen de mystici en occultisten van de wereld elkander de hand kunnen schudden over de kloof van hun verschillen en, vereenigd in doel, een leger tot geestelijken wederopbouw kunnen zijn, dat evenals de profeten van het verleden marcheert in de voorhoede van den vooruitgang. Manly P. Hall. of gemeten kon worden, werd geaccepteerd. Een ieder, die het bestaan van iets bovenstoffelijke durfde verkondigen, werd onmiddellijk tot bedrieger bestempeld. Wetenschap en Godsdienst wedijveren om laster en schande op zulke individuën te hoopen. Wanneer wij het voorafgaande in gedachte houden, kunnen wij te meer den grooten zedelijken moed van H.P. B. op prijs stellen en zien, waarom die moed één van haar eigenschappen uitmaakte, die haar recht gaven op te treden als een boodschapster van de Meesters. In dezelfde materialistische houding van de wereld van dien tijd vindt men ook de reden voor het gebruikmaken van verschijnselen. Vele denkende personen hebben het oprecht betreurd, dat dit deel van het onderwerp ooit door de Vereeniging ter hand genomen is, maar H. P. B. beweerde altijd, dat in de eerste dagen van haar arbeid deze wijze van handelen absoluut noodzakelijk was. Deze meening wijzigde zich in de laatste jaren, toen de Meester zelf haar vertelde, dat de verschijnselen eer een beletsel dan een hulp waren geweest voor de Geheime Leer in Europa en dat het beter geweest zou zijn, indien alleen de Wijsbegeerte was gegeven. In 1884 achtten eenige van de leiders der Theosophische Vereeniging den tijd aangebroken voor een herziening en een uitbreiding van Mevrouw Blavatsky's eerste boek „Isis Ontsluierd en vonden, dat ze het omwerken moest met wijlen F. Subba Row als medewerker. Een heel jaar lang verzamelden zij materiaal. Toen ontwierpen Kolonel Olcott en de heer Cooper-Oakley een plan en werd bekend gemaakt, dat het werk in twintig deelen van ongeveer zeven en zeventig bladzijden elk, uitgegeven zou worden. Maar op 8 Januari 1885 deelde de Meester van H.P.B. haar den opzet van de Geheime Leer mede en als gevolg hiervan werden de oorspronkelijke plannen opgegeven. Kort daarna werd de hartkwaal, waaraan Mevrouw Blavatsky leed, zoo ernstig, dat haar geneesheer, Dr. Hary Scharlich, er op stond, dat zij Indië verliet, indien zij haar leven wilde redden. Deze raad opvolgend, verliet H. P. B. Adyar, het plekje, dat zij op aarde het meest liefhad, in het voorjaar van 1885. Vervolgens vinden wij haar geïnstalleerd in een goedkoop, klein logement op de noordelijke helling van den Vesuvius. Het vertrek is zeer spaarzaam gemeubileerd, zijn uitwerking niet, want toen zijn opmerking aan H.P. B. overgebracht werd, was zij zeer bedroefd. Zij toog aan het werk om het manuscript zorgvuldig te herzien en de vele fouten, die aan nonchalante behandeling van het letterkundig gedeelte te wijten waren, te verbeteren, en met de hulp van vrienden, in het bijzonder Bertram en Archibald Keightley, werd het boek in den vorm gegoten, waarin het vcor het eerst gepubliceerd werd. Zij zag altijd gaarne, dat men heur fouten aanwees, en was ook bereid ze te verbeteren. De fouten kwamen hoofdzakelijk voor in die geschriften van haar, die haar niet door den Meester psychisch gedicteerd werden. Vaak vernietigde zij op onbarmhartige wijze foutieve bladzijden. Dikwijls, op een woord van den Meester, gaf zij heele boekdeelen aan de vlammen prijs, tot diep leedwezen van haar vrienden. Gravin Wachmeister verhaalt, dat eens, toen zij de werkkamer van Mevrouw Blavatsky binnentrad, zij de vloer bezaeid vond met weggeworpen bladen van het manuscript. Op haar vraag hiernaar, antwoordde H. P. B., „Ja, ik heb twaalf maal getracht deze ééne bladzijde juist te schrijven en iederen keer zegt de Meester, dat het verkeerd is! Ik denk, dat ik gek word, als ik ze zoo dikwijls moet schrijven, maar laat mij alleen; ik houd niet op, voor ik het onder de knie heb, al moet ik er den geheelen nacht mee door gaan." De Gravin bracht haar een kopje koffie ter opwekking en liet haar alleen, opdat zij haar taak kon vervolgen. Een uur later riep Mevrouw Blavatsky haar en zeide, dat de taak volbracht was. De arbeid was ontzaglijk geweest en het resultaat gering, zooals zoo vaak het geval was, wanneer er iets was, dat haar hinderde. Dit blijkt uit haar antwoord op de vraag van de Gravin, hoe het mogelijk was, dat zij vergissingen kon maken in het neerschrijven, van wat haar gegeven werd. Zij antwoordde, „Wel, zie je, dat komt zoo. Ik maak, wat ik slechts als een soort van ledig kan beschrijven, in de lucht voor mij en vestig mijn gezicht en wil er intens op, en spoedig trekt tooneel na tooneel aan mij voorbij als de op eenvolgende beelden van een diorama; of als ik aan een verwijzing noodig heb, als toelichting, uit een of ander boek, concentreer ik mijn gedachten, en de astrale tegenhanger van het boek verschijnt en ik neem er uit, wat ik noodig heb. Hoe volkomener mijn denkvermogen bevrijd is van afleidende zaken, des te gemakkelijker kan ik dit doen, maar na den ongenamen brief, dien ik vanmorgen ontving, kon ik niet op de juiste wijze concentreeren, en lederen keer, dat ik het probeerde, kreeg ik de aanhaling geheel verkeerd. Nu is het echter in orde, naar de Meester zegt. , H. P. B. vroeg vaak aan haar vrienden in verschillende deelen der wereld om aanhalingen te verifiëeren uit boeken die te vinden waren in de bibliotheken ter plaatse, waar die vrienden woonden. Zoo kon het gebeuren, dat zij verificatie noodig had van een passage uit een boek, waarvan slechts een exemplaar bestond en wel in de Bibliotheek van het Vaticaan. Een andermaal weer werd een vriend in Londen gevraagd een aanhaling te verifiëeren van een document alleen in het bezit van het Britsch Museum. Men merke op' dat alleen de verificatie noodig was. De stof in kwestie bezat ze reeds. Mevrouw Blavatsky beweerde, dat zij slechts de woordvoerster van de Meesters was - zij schreef, sprak en handelde volgens hun aanwijzingen. Dit is belachelijk gemaakt en zij zelf is uitgemaakt voor oplichtster en bedriegster. Er zijn echter zekere onbetwistbare feiten, welke door hen, die een eerlijke en onbevooroordeelde meening wenschen te vormen in overweging genomen kunnen worden. Toen zij de Geheime Leer schreef, had zij slechts een handvol gewone boeken om zich heen. Uit zulke bronnen zou zij slechts weinig geput kunnen hebben, dat haar van dienst had kunnen zijn. Op deze wijze kunnen wij geen verklaring vinden voor de ontzaglijke rijkdom van buitengewone kennis, die in de Geheime Leer geopenbaard wordt. Het grootste gedeelte van den tijd, waarin het werk geschreven werd, was zij honderden mijlen van eenige bibliotheek van beteekenis verwijderd. Al zou zij ook financiëel in staat geweest zijn van bibliotheek tot bibliotheek te reizen, lichamelijk zou zij niet bij machte geweest zijn de pasages uit te zoeken, die zij volgens de beschuldiging door plagiaat zou verkregen hebben. Nimmer zeide zij, dat zij de kennis ontdekt had, die ze de wereld gaf. Zij hield vol, dat die uit het verre verleden kwam; dat ze in elke heilige schrift, in ieder systeem van wijsbegeerte te vinden is. Het doel van de Geheime Leer is; uit de heilige schrift van iederen godsdienst, uit de geschriften van ieder volk aanhalingen te doen, om de gelijkheid van de leeringen aan te toonen en de oudheid van het onderwerp te bewijzen. Wat in het boek nieuw is, ligt niet in den aard der feiten of ideeën, want deze kunnen overal gevonden worden in de werken van verschillende Oriëntalisten en in de talrijke heilige boeken, die reeds lang bestaan hebben. Wat nieuw is, is de keuze door H. P. B. uit alle bronnen van feiten, die tezamen een enkel machtige beschouwing van de evolutie van het heelal en den mensch vormen — de samenhangende synthese van de geheele leer over het ontstaan der wereld. Zij verdient de grootste Leeraar van dien tijd genoemd te worden; omdat zij ware kennis bezat en niet slechts boekengeleerdheid. Zij bezat datgene, wat haar in staat stelde uit vele boeken van verschillende oorden afkomstig, de waarheden te verzamelen, die tezamen genomen één groot geheel vormden. Zij bezat den leiddraad, dien zij in staat was met onfeilbare zekerheid door den doolhof te volgen, en aan te toonen, dat elk materiaal op zich zelf de mogelijkheid bevatte, het geheele bouwwerk te worden. Haar werk is des te buitengewoner, omdat zij het deed zonder een geleerde te zijn; zonder de scholing gehad te hebben, die haar op zekere hoogte in staat gesteld zou hebben deze kennis tot een geheel te verwerken; omdat zij verrichtte, wat geen der Oriëntalisten met al hun geleerdheid gedaan heeft, wat zij met hun allen, met al hun kennis van Óostersche talen en hun studie van Oostersche literatuur, nog niet gedaan hebben. Geen van hen was in staat uit zulk een bonte mengeling van materiaal zoo n monumentaal werk samen te stellen. Geen van hen was bij machte uit dien chaos een Cosmos te bouwen — maar de Russin met haar gebrekkige opvoeding volbracht het. Zij, die geen geleerde was en er ook niet voor wilde doorgaan, verwierf zich ergens een kennis, die haar in staat stelde te doen, wat niemand anders, geleerde noch wetenschappelijke dilettant, gedaan heeft. Zij ontving ergens datgene, wat haar in staat stelde den chaos tot orde te herscheppen en een werk voort te brengen, dat ons een begrip van heelal en mensch verschaft. Zij zegt, dat het niet het hare was. Zij sprak dikwijls over haar eigen gebrek aan kennis en verwees naar Hen, die haar onderwezen hebben. Dit brengt ons tot het andere element van de aanvallen, die op Mevrouw Blavatsky of liever op de Meesters, wier bestaan men als een fabel beschouwde, gedaan werden. De kennis en bekwaamheid, waarop zij zelf geen aanspraak maakt, wordt door haar vijanden niet aangevallen. Soms zeggen zij, dat haar kennis armzalig verwerkt is, dat zij haar materiaal slecht rangschikt, dat haar geschriften niet helder, maar ingewikkeld zijn, dat zij zichzelf tegenspreekt. Maar, dat zij een buitengewone hoeveelheid veelsoortige kennis bezat omtrent ongewone onderwerpen en duistere philosophieën wordt grif toegegeven. Als zij een bedriegster was, waarom was zij zulk een dwaas, denkbeeldige Leearen te verzinnen? Waarom maakte zij hen tot de vaders van haar kennis, om aldus het mikpunt te worden van beleediging en laster, terwijl zij waardeering had kunnen ocgsten, om van geld niet te spreken, langs den meer eenvoudigen en gemakkelijken weg, n.1. zichzelf de geheele eer te geven? Kan men zich iets dwazer voorstellen dan een Russische vrouw van adellijke familie, gehuwd met een hooggeplaatst ambtenaar, die de wereld ingaat met het dolle plan, denkbeeldige Leeraren op te sporen en die na een onmetelijke hoeveelheid geheime en diepzinnige kennis in ruil voor groote opoffering en lijden verkregen te hebben de eer er van wegwerpt, om ze aan niet-bestaande personen te geven ? Die beschimping, beleediging en laster verduurt inplaats van ze op de gewone manier te benutten, die verbannen was van haar eigen land, die arm en veracht was, terwijl zij rijk en geëerd had kunnen zijn? Vanuit ieder redelijk standpunt bezien, is de eenige houdbare conclusie, dat H. P. B. de waarheid vertelde, toen zij beweerde, dat zij haar kennis ontvangen had door middel van de Meesters van Wijsheid. Een merkwaardig feit in verband met afbeeldingen van boeken, zooals die in het astrale licht gezien worden, is, dat de tekst soms andersom verschijnt, alsof hij voor een spiegel gehouden wordt. Met eenweing oefening valt het gemakkelijk woorden te lezen, daar de samenhang en de algemeene beteekenis vergissingen voorkomen, maar het juist lezen van cijfers is moeilijker. Soms vergat Mevrouw Blavatsky ze om te draaien, waardoor zij zichzelf en anderen veel last en ongemak veroorzaakte. B.v. als zij aan een vriend schreef met verzoek om een passage op bladzijde 341 van een zeker boek te verifiëeren, kreeg zij soms ten antwoord, dat die passage daar niet te vinden was, of dat het boek zooveel bladzijden niet telde. Bij nader onderzoek bleek maar al te vaak in zulke gevallen, dat H. P. B. vergeten had het getal om te draaien. Dus (om bij het voorbeeld te blijven) zou het 143 geweest moeten zijn inplaats van 341. Na eenigen tijd, ontdekten haar correspondenten dit en verbeterden dan gemakkelijk zulke fouten zelf. Een ander merkwaardige omstandigheid in verband met het schrijven van de Geheime Leer was, dat wanneer Mevrouw Blavatsky een of andere bepaalde inlichting over eenig onderwerp wenschte, het zeker was, dat die haar op een of ander manier bereikte, hetzij in een brief van een vriend, in een courant of een tijdschrift of tijdens het toevallig lezen van boeken. Dit gebeurde zoo herhaaldelijk en zoo van pas, dat het niet door een samenloop van omstandigheden verklaard kon worden. Zoo mogelijk ging zij langs den gewonen weg te werk, cm haar krachten niet uit te putten. In den eersten tijd van de Vereeniging was ze hierin niet voorzichtig geweest en naderhand gevoelde zij de uitwerking. Op zekeren dag kwam er een verzoeking in den vorm van een groot jaarlijksch salaris, indien ze voor de Russische nieuwsbladen wou schrijven. Ze mocht schrijven over elk onderwerp, dat ze verkoos, occultisme inbegrepen. Hier was een toezegging van welstand en gemak voor de rest van haar leven. Twee uren per dag zouden ruim voldoende zijn om aan alle aanspraken op haar tijd te voldoen. Maar ze zeide: „Om zulk een werk als de Geheime Leer te schrijven, moet ik al mijn gedachten in die richting bepalen om in aanraking te blijven met den stroom. Het is op zich zelf al moeilijk genoeg, belemmerd als ik ben door dit zieke en versleten oude lichaam, en het zou onmogelijk zijn om den stroom uit en in te schakelen van de Geheime Leer naar het schrijven voor nieuwsbladen. Ik bezit niet langer de kracht daartoe. Te veel er van is verbruikt in het te voorschijn roepen van .verschijnselen. Toen men haar vroeg, waarom zij dingen deed, terwijl ze toch moest weten, dat zij haar kracht verspilde en dat het toch veel beter geweest zou zijn, wanneer geen verschijnselen met haar werk in verband gebracht waren, antwoordde zij: „Omdat de menschen mij gedurig lastig vielen. Het was altijd, „Och, materialiseer dit eens," of „Laat mij toch die astrale klokken eens hooren" enz. en dan stelde ik niet gaarne de menschen teleur, dus voldeed ik aan hun verzoeken. Nu moet ik er haar zuster en haar nicht komen en met hen ging zij naar Ostende, waar zij aan Gravin Wachmeister schreef: „Ja, ik zal probeeren mij nog eens aan de Geheime Leer te zetten, maar het is moeilijk. Ik ben zeer zwak. Ik voel mij zoo ellendig en zwak op de beenen, als ik mij nimmer gevoeld heb, toen U er was om voor mij te zorgen. Ik voel, dat ik ondankbaar ben. Maar ja, de ondankbaarheid is altijd in oude symbologieën voorgesteld als ver blij fhoudend in de hielen van den mensch, en aangezien ik mijn beenen verloren heb, hoe kan men dan van mij verwachten, dat ik eenige dankbaarheid koester?" Later schreef zij: „Mijn arme beenen hebben mijn lichaam in den steek gelaten. Ik ben nu even beenen-loos als welke elementaal ook, en ik ken hier geen mensch in Ostende; geen Rus of Russin hier dan ik zelf, die liever een Turksche zou zijn en naar Indië teruggaan, maar ik kan niet, want ik bezit noch beenen noch reputatie, volgens de schandelijke beschuldigingen van de S. P. R.*) Spoedig daarna voegde Gravin Wachmeister zich weer bij H. P. B. Zij ontvingen een aantal bezoekers uit Engeland, Duitschland en Frankrijk, daar Ostende gemakkelijk te bereiken was vanuit deze landen. Mevrouw Blavatsky schreef gestadig, ofschoon haar gezondheid zeer slecht was en zij zich vaak zeer ergerde, zooals blijkt uit een van haar brieven waarin ze zegt: „Omdat leugens, huichelarij en jezuïtisme opperheerschappij voeren in deze wereld en ik niet zoo ben, het ook niet kan zijn, daarom schijn ik veroordeeld. Omdat ik moe ben van het leven en het strijden met dien Steen van Sisyphus en het eeuwige werk der Danaïden en mij niet toegestaan is uit deze ellende te geraken en te rusten, daar ik te veel ben op deze aarde, ben ik veroordeeld." Deze geestesgesteldheid was waarschijnlijk in hoofdzaak te wijten aan haar buitengewoon slechte gezondheid, die spoedig daarna een crisis bereikte, toen zij door een nierkwaal getroffen werd. De Belgische arts zeide. dat zij niet lang meer te leven had, en in haar wanhoop telegrafeerde de Gravin naar Dr. Ashton Ellis, een der Londensche leden van de Theosophische Vereeniging, die onmiddellijk naar Ostende kwam. Hij gaf niet meer hoop dan de Belgische dokter. Beiden waren het eens, dat zij nimmer iemand gekend *) Society for Psychical Research (Vereeniging voor Psychisch Onderzoek.)