uiterlijke bekwaamheden was hij ook nog ver gevorderd op het Pad van Heiligheid en een hooge Ingewijde van de Witte Loge. Zijn bijzondere werk was om reeds bij het eerste begin van den Romeinschen Staat de innerlijke grondslagen van Rome's toekomstige grootheid vast te stellen. Hij vormde zoowel haar uiterlijken godsdienst als haar innerlijke Mysteriën, welke in lateren tijd het kanaal zouden zijn voor die geestelijke kracht die Rome onder de volkeren machtig zou maken en tot een der grootste rijken welke de wereld ooit gekend heeft. Numa zond boodschappers uit naar Egypte, Griekenland, Chaldaea, Palestina en andere landen om alle bestaande Mysterie-stelsels te bestudeeren, opdat hij in Rome die zou kunnen overnemen welke het meest geëigend waren voor de ontwikkeling van zijn volk. Zijn hooge occulte rang deed alle deuren opengaan en evenals Pythagoras — een zelfs nog grootere Ingewijde — die later kwam, was hij in staat vele soorten overleveringen samen te stellen tot één veelomvattend geheel. Het stelsel dat in Rome aangenomen blijkt te zijn was dat der Mysteriën van Dionysus of Bacchus dat, zooals wij reeds gezien hebben, nauw overeenkwam met het Egyptische stelsel. Hier nu hebben wij de eerste van de schakels met de Dionysische Handwerkslieden van wie de Magonnieke overlevering zoo aanhoudend spreekt. Numa voerde de Egyptische lijn van successie in, en zoo waren dus de hiërophanten van zijn Mysteriën Geïnst. MM., in den trant der priesters van Egypte en der Vrijmetselaars van heden. Deze successie schijnt in het geheim doorgegeven te zijn in de Colleges van Bouwmeesters tot den tijd toen het Christendom de Romeinsche wereld begon te beheerschen bij het begin van de derde eeuw. De lotgevallen der Colleges of gilden welke zoo gevormd werden, liepen zeer uiteen. Doch als wij maar iets van dezen wonderen opzet willen begrijpen, moeten wij beginnen met te trachten de algemeene beginselen ervan te vatten. Ten eerste hebben wij niet te maken met maar een groei op goed geluk af, doch deze wordt zeer bepaald van achter de schermen geleid door een lichaam van volmaakte menschen, dat wij de Groote Witte Broederschap noemen — een lichaam dat bestaat om den wil van den Logos van het zonnestelsel ten uitvoer te brengen. Het werkt door een samenstel dat zóó uitgebreid en ingewikkeld is, dat wij van het stoffelijk gebied uit nooit meer kunnen zien dan een héél klein hoekje van zijn werkzaamheid, welke wij bijgevolg telkens weer misvatten en onderschatten. Ten tweede is de werkwijze cyclisch. De ziel van den mensch groeit door het bewonen van een reeks opeenvolgende lichamen, waarvan elk geboren wordt, langzaam tot volrijpheid groeit, zijn leven leeft, zijn lessen leert — of niet leert — en dan sterft. Op dezelfde wijze groeit de menschheid door te incarneeren in een reeks opeenvolgende rassen, welke ieder hun tijdperk van jeugd, jongelingschap, volwassenheid en verval doormaken. Dikwijls lijkt het tijdperk van verval droevig, zoowel wat den enkeling als wat het ras betreft; dikwijls kan de bestudeerder der geschiedenis het verdwijnen van een eenmaal machtige en schitterende beschaving, om plaats te maken voor een barbaarschheid welke mogelijk krachtiger doch zeker in haar jeugd grover en ruwer is, niet anders dan betreuren. Een sterk sprekend voorbeeld hiervan was de vernietiging van de zachtaardige en prachtige beschaving van Peru door de ongeloofelij k wreede en gruwelijke wijze waarop de binnengevallen Spanjaarden te werk gingen. Nog een dergelijk geval was de volstrekt niet te rechtvaardigen aanval op de Romeinsche beschaving door de woeste horden Gothen en Vandalen uit het Noorden. Zóó ruw, zóó onmenschelijk waren zij, dat zelfs hun naam tot een spreekwoord is geworden, en wij gebruiken dien tegenwoordig om het toppunt van onbehouwenheid en moedwillige vernielzucht aan te geven. Toch waren ook zij een werktuig in handen van de goddelijke macht, en hun grove onwetendheid hield het zaad in van zekere hoedanigheden, welke gevaar liepen uit te sterven en vergeten te worden door de tot verval geraakte rassen, welke zij bestemd waren te doortrekken en gedeeltelijk te vervangen. Het Terugtrekken der Mysteriën. Zelfs vóór de vernietiging van het Romeinsche Rijk had het terugtrekken der Mysteriën als openbare instellingen reeds plaats gehad, en dit feit was voornamelijk te wijten aan de buitensporige onverdraagzaamheid welke door de Christenen aan den dag gelegd werd. Hun ontstellende theorie, dat geen anderen dan zij „gered" konden worden van de hel welke zij zelf hadden verzonnen, bracht hen er vanzelf toe alle middelen aan te wenden — zelfs de wreedste en meest duivelsche vervolgingen — om menschen van andere geloofsrichtingen te dwingen tot het aannemen van hun eigen bijzonder schibboleth. Daar de Mysteriën de kern en het bolwerk waren van een redelijker geloof, bestreden zij ze natuurlijk met verbittering en vergaten geheel dat zij, in den ouderen tijd van hun godsdienst, beweerd hadden even veel van de innerlijke kennis te bezitten als elk ander stelsel. De Christelijke Mysteriën. Zelfs heden ten dage wordt zeer algemeen gedacht dat het Christendom geen Mysteriën heeft en sommige zijner volgelingen beroemen er zich op, dat er niets verborgens in is. Dit verkeerde denkbeeld is met zooveel ijver op de wereld ingeprent, dat velen er toe komen een zekeren afkeer te gevoelen van de wijzere geloofsvormen welke aan alle behoeften tegemoet kwamen, en er van te denken dat zij onnoodig een deel der waarheid verbergen of deze niet aan de wereld gunnen. In den ouden tijd bestonden dergelijke denkbeelden niet; men erkende, dat alleen zij die aan een zekeren levensstandaard beantwoordden geschikt waren het hoogere onderricht te ontvangen, en degenen die dat onderwijs verlangden zetten zich aan het werk zich er voor te bekwamen. Kennis is macht, en de menschen moeten hun geschiktheid bewijzen voordat hun macht toevertrouwd zal worden. Want het doel van den geheelen opzet is: de menschelijke evolutie, en de belangen der evolutie zouden niet gediend worden door het openbaar maken, zonder onderscheid, van occulte waarheden. Zij die vasthouden aan de bovenvermelde meening omtrent het Christendom, zijn niet bekend met de geschiedenis van de Kerk. Hoewel vele der oudste Christen schrijvers scherp vijandig staan tegenover de Mysteriën, verwerpen zij toch met verontwaardiging het denkbeeld dat zij in hun Kerk niets hebben dat waard is met dien naam bestempeld te worden en beweren zij dat hun Mysteriën in elk opzicht even goed, diepzinnig en ver-reikend zijn als die van hun „heidensche" tegenstanders. Clemens Alexandrinus zegt: „Hij die door den doop gelouterd is en daarna ingewijd in de kleine Mysteriën (dat wil zeggen: de gewoonten van zelfbeheersching en overpeinzing heeft aangenomen) wordt rijp voor de groote Mysteriën, voor de Epopteia of Gnosis, de wetenschappelijke kennis van God."1) Deze schrijver zeide ook: „Het is niet geoorloofd de Mysteriën van den Logos aan de profanen te onthullen." ') Clemens Alexandrinus: Vlechtwerken, V, 70, 7. BIJDRAGEN DER VRIJMETSELARIJ Origenes, de talentvolste en geleerdste van alle Kerkvaders, houdt ook het bestaan van de geheime leering der Kerk staande en spreekt ronduit van het verschil tusschen het onwetende geloof van de onontwikkelde menigte en het hoogere en redelijke geloof dat op bepaalde kennis berust. Hij maakt onderscheid tusschen „het redelooze geloof van het volk", dat leidt tot wat hij noemt „somatisch Christendom" (den louter lichamelijken vorm van den godsdienst) en het „geestelijk Christendom", dat geboden wordt door de Gnosis of wijsheid. Hij maakt het volkomen duidelijk, dat hij met „somatisch Christendom" het geloof bedoelt dat gegrond is op het evangelie-verhaal. Hij zegt ervan: „Welke betere methode kon bedacht worden om de groote massa te helpen?" In het Chtistian Mysticism van Deken Inge wordt van hem vermeld dat hij leerde: „De Gnostieker of wijze heeft den gekruisigden Christus niet meer noodig. Het eeuwige of geestelijke evangelie dat hij bezit, toont duidelijk alles aan wat betreft den Zoon van God Zelf, zoowel de Mysteriën welke besloten liggen in zijn woorden, als de dingen waarvan zijn daden de symbolen waren.... Origenes beschouwt het leven, den dood en de opstanding van Christus als slechts één openbaring van een universeele wet, welke in werkelijkheid voltrokken werd niet in deze voorbijsnellende wereld van schaduwen, doch in des Allerhoogsten eeuwige raadsbesluiten. Hij is van meening, dat zij die volkomen overtuigd zijn van de universeele waarheden welke geopenbaard worden door de vleeschwording en het zoenoffer, zich niet meer behoeven te bekommeren om hun bijzondere openbaringen in den tijd."1) Hier zien wij duidelijke en herhaalde zinspelingen *) Aangehaald werk, blz. 89. op de verborgen leering, welke veel grootscher is dan al wat aan de hedendaagsche Kerk bekend is en degenen die haar bestudeeren opvoert tot een veel hooger peil dan tegenwoordig ooit bereikt wordt door de discipelen der orthodoxie. Wat is er dan geworden van dit prachtige erfdeel der Christenheid? Het is waar, dat al wat de Kerk weet thans uitgegeven is, doch dat is alleen omdat zij de Mysteriën, welke zij verborgen placht te houden, vergeten is. Dit is een der voornaamste oorzaken waardoor zij het houvast op haar meer intellectueele zonen verloren heeft en dus tekort geschoten is in haar plicht de menschen op te voeden en te onderrichten omtrent de belangrijkste dingen des levens, en onzen tijd het meest onpraktische tijdperk dat ooit gekend is gelaten heeft. Wij zijn in deze wereld gekomen om ons leven te leven, niet om geld te verdienen, en van de wijze waarop wij leven hangt de gesteldheid van onze toekomstige geboorten af. Derhalve zou men denken dat alles omtrent deze dingen op school aan de menschen geleerd zou worden. Het is zeker dat iedereen moet sterven, maar niemand vertelt ons iets dat het weten waard is, omtrent deze zeer belangrijke aangelegenheid. Integendeel: in de dagen van zijn macht verbood het exoterische Christendom ten stelligste aan hen die wisten, ook maar iets over het onderwerp te zeggen en dwong, met de vreeselijkste wapens, tot zijn ongeloofelijk dwaas gebod: „Gij zult niet denken". Gelukkig is niet al deze wonderbare wijsheid verloren, want veel ervan is voor ons bewaard gebleven in de leeringen der Vrijmetselarij. Toen het Christendom de wereld begon te beheerschen, waren er vele duizenden menschen die nog vasthielden aan de oude overlevering, die er de voorkeur aan gaven hun meeningen in de oudere vormen weer te geven. Naarmate het Christendom benepener en strijdlustiger werd en soms door het stichten van een nieuwen ritus of school, soms door aan te sporen tot het instellen van toegevoegde graden in een reeds bestaanden ritus. Zoo zien wij een aantal evenwijdig loopende en even geldige stroomen van overleveringen in verborgenheid door de Duistere Eeuwen heen vlieten en hier en daar boven komen in bewegingen, welke eenigermate in de buitenwereld bekend zijn. De ware voortzetting der Vrijmetselarij kan dus vergeleken worden bij de wortels van een plant welke onder den grond voortkruipen en van afstand tot afstand oogenschijnlijk afzonderlijke planten voortbrengen. Er zijn echter meer of minder gebroken lijnen van een uiterlijke afstamming, welke tot zeker punt op het stoffelijk gebied gevolgd kunnen worden; met deze nu gaan wij ons in de volgende hoofdstukken in het bijzonder bezighouden. De Twee Afstammingslijnen. Wij hebben reeds aangegeven dat het eenige gedeelte der Magonnieke overlevering, dat oudtijds in bepaalde graden was ingedeeld, dat deel is hetwelk wij thans de Blauwe of symbolische Vrijmetselarij noemen — de rechtstreeksche afstammeling van de Kleine en de Groote Mysteriën van Egypte en Judaea en nauw verwant aan de Mysteriën van Griekenland. Grootere sacramenteele vermogens werden verleend en een diepergaand geestelijk onderricht werd gegeven aan de weinigen, die er naar streefden zich te bekwamen voor de ware Mysteriën der Witte Loge. Doch hier is van geen graden sprake naar den trant der Blauwe Vrijmetselarij, want zelfs in het oude Egypte was deze meer uitgebreide leering niet in graden georganiseerd. Deze beide lijnen van successie bleven door de Middeleeuwen heen voortbestaan. De Blauwe graden werden weloverdacht verward met het werk- dadig bouwen en werden zoo, hoewel in het geheim, overgebracht in de uiterlijke wereld. Doch het hoogere onderricht behoorde nog steeds slechts aan de enkelen en werd onder nog veel grootere geheimhouding doorgegeven; het werd van tijd tot tijd ingevoerd in de kern van verschillende mystieke scholen, welke in de keuze hunner leden veel exclusiever waren dan de bouwers der praktijk. De kern van die ceremoniën, welke wij thans hechten aan den Eerwaarden Graad van „Mark" Meester — als altijd verbonden aan den 2° —• en de Opperste Orde van den „Holy Royal Arch" van Jeruzalem — die in vereeniging met den 3° werkte — hielden verband met de Blauwe graden. Onze tegenwoordige ritualen voor deze graden zijn daarom echter niet noodzakelijk oud, want zij zijn alle onderworpen geweest aan veel omgieten en opnieuw bewerken in den lateren tijd. Ben samenstel van legenden en overleveringen ter verklaring van het ceremonieel schijnt ook doorgegeven te zijn, en de overblijfselen ervan zijn in betrekkelijk recenten tijd gemaakt tot afzonderlijke ceremonieele graden, zooals bijvoorbeeld sommige lagere graden van den Ouden en Aangenomen Schotschen Ritus en de daaraan verwante zij- of bijkomstige graden waarmede in Engeland en Amerika gewerkt wordt. De Culdeeën. Een merkwaardige soort overlevering, welke eenigermate verband houdt met de Blauwe Vrijmetselarij, doch meer nog met de „Royal Order of Scotland en den 18°, wordt gevonden bij de Culdeeën van Ierland, Schotland en York. Omtrent hen bestaan weinig betrouwbare bronnen van inlichtingen, hoewel zij het onderwerp van vele prachtige fantasieën hebben uitgemaakt. Geleerden denken dat zij öf een oude kloosterorde geweest zijn met vestigingen in Ierland en Schotland,1) öf in ruimeren zin de monniken en geestelijken van de Keltische Kerk in het algemeen vertegenwoordigden en eveneens hen die in latere tijden als hun opvolgers werden aangemerkt.2) Wij hooren van hen in Ierland van de negende tot de zeventiende eeuw en van de negende tot de veertiende eeuw in Schotland, waar zij verscheidene invloedrijke kloostergemeenten hadden, waaronder een op het heilige eiland Iona, dat een der grootste geestelijke middelpunten van het Keltische Christendom was geweest reeds lang vóór het woord Culdee in de desbetreffende geschiedenisverslagen vermeld wordt. In Wales leefde in de twaalfde eeuw een strenge gemeente van Culdeeën op het eiland Bardsey, het heilige eiland van Wales, terwijl wij hen in Engeland vinden als de dienstdoende geestelijkheid van de St. Pieters Kathedraal te York gedurende de regeering van Koning Athelstan, die zoo nauw verbonden was met de Engelsche Ma<;onnieke overlevering.3) Het heet dat hij, na de gebeden der Culdeeën voor een overwinning op de Schotten te hebben ingeroepen, hun na zijn terugkeer als overwinnaar een eeuwigdurende gift in koren schonk, om hen in staat te stellen hun werken van liefdadigheid voor te zetten. Hun naam is afgeleid geworden van het Keltische Céle-Dé, wat beteekent: Gezel of Dienaar van God, en van het Latijnsche Colidei, aanbidders van God. Anderen hebben gedacht dat hij afkomstig is van het Keltische cuill dich, wat beteekent: mannen van afzondering, doch de etymologie van het woord is niet met zekerheid bekend. Godfrey Higgins beweerde dat het woord Culdee hetzelfde was als Chaldae en -1) Encyclopaedia Britannica (1 lde uitg.), onderwerp: Culdees. 2) R. F. Gould: History of Freemasonry, Dl. I, blz. 47. 3) Idem, Dl. I, blz. 50 v.v. schreef hun een Oosterschen oorsprong toe, hoewel hij geen authentieke bewijzen voor zijn meening aanvoert. x) Keltisch Christendom in Brittanje. Bestudeerders der Engelsche Kerkgeschiedenis weten dat het Christendom in Groot-Brittanje werd ingevoerd lang vóór de zendingen van den Heiligen Patricius en den Heiligen Augustinus, en er is een hardnekkig standhoudende meening geweest dat dit Christendom niet dat van Rome, doch eerder verwant was aan de Oostersche riten.2) Vele overleveringen, welke echter geen van alle gestaafd worden door authentieke verslagen, getuigen van dit geloof en wijzen den weg naar een waarheid op den achtergrond. Er is de prachtige legende van Jozef van Arimathaea en den Heiligen Doorn van Glastonbury; er is het verhaal van Theodoretus en Fortunatus, die zeggen dat Paulus Brittanje bezocht, wat eenigermate bevestigd schijnt te worden door Clemens Romanus; terwijl Eusebius, de groote kerkgeschiedkundige, vermeldt dat eenige der twaalf apostelen de Britsche Eilanden bezochten.3) Het was niet vóór de twaalfde eeuw dat het Keltische Christendom tenslotte in overeenstemming werd gebracht met de gebruiken van het Roomsch-Katholicisme.4) Het heilige eiland Iona, dat eens het middelpunt was der oude Keltische Kerk, ligt voor de Westkust van Schotland, onder de Kleine Hebriden. Het werd Aangehaald door Br. A. E. Waite: A New Encyclopaedia of Freemasonry, onderwerp: Culdees. ~) Neander: General History of the Christian Religion and Church, Dl. I, blz. 117. Aangehaald door Gould, ter aangehaalder plaatse. 3) Austin Clare: Foundation Stones, blz. 16. 4) Encyclopaedia Britannica, ter aangehaalder plaatse. Hy of Icolmkill (het eiland van Columba van de Kerk) genoemd en door de Hooglanders: Innis nan Druidhneah (het eiland der Druïden), wat dus in zich sluit dat het vóór de komst van den Heiligen Columba in 563 reeds een heilig middelpunt van den ouden eeredienstder Kelten was geweest.1) De monniken van Iona verbreidden hun wetenschap over Schotland en Noordelijk Engeland en de oudste Keltische Bisschoppen hadden den abt van Iona als hun geestelijk hoofd. In 717 werden de monniken van Iona uit Schotland verdreven door den Pictischen Koning Nechtan, doch hun plaats werd grootendeels weer ingenomen door de Culdeeën van Ierland,2) die volgelingen van dezelfde overlevering schijnen geweest te zijn. Na het jaar 1382 wordt geen melding meer gemaakt van de Culdeeën in Schotland.3) Wij bevinden dat de oudste Britsche Kerk, waarvan de Culdeeën de latere over blij venden waren, in het bezit was van een prachtigen en mystieken vorm van Christendom, welke aan Oostersche bronnen ontleend was en in nauw verband stond met de overleveringen der Esseners, die de rechtstreeksche volgelingen van Onzen Heer waren. Zij bezat de apostolische successie van de Christelijke Kerk, doch haar leeringen waren minder scherp-omlijnd en streng, meer mystiek en dichterlijk dan de Roomsche scholastiek, welke haar in lateren tijd zoo volkomen in zich opnam. Bij de Christelijke sacramenten werden ook nog zekere geheime riten naar Brittanje gebracht door de oorspronkelijke zendelingen, riten welke behoorden tot de Mithraïsche lijn van successie en, zooals wij reeds gezien hebben, bij de Esseners in gebruik waren; naar alle waarschijnlijkheid kan bij hen ook een successie Encyclopaedia Britannica, onderwerp: Iona. ~) Idem, onderwerp: Culdees. s) Gould, ter aangehaalder plaatse. van Joodsche Vrijmetselarij hebben bestaan, zonder verband met de Romeinsche Collegia. De Mysteriën der Druïden. Deze verschillende soorten overleveringen werden eenigermate gelijk gemaakt aan de inheemsche Mysteriën der Druïden, welke echter veel van de pracht van vroegere tijden verloren hadden. Zelfs de uiterlijke Christelijke riten kregen een tintje van die bijzondere schoonheid welke het erfdeel van de Kelten is. Wij vinden een bevestiging van de oude legende, dat het prachtige Keltische ras, de Tuatha De Danaan genaamd, dat in het oude Ierland bloeide, oorspronkelijk uit Griekenland kwam over Skandinavië, en hetzelfde geldt van andere vertakkingen van den Keltischen stam welke zich in Wales, Cornwall en Bretagne vestigden. Zij allen vormden een tak van dat Vierde Onderras waarvan de latere Grieken en Romeinen insgelijks afstamden, en de oorsprong van de Mysteriën der Druïden kan terug nagegaan worden tot den grooten Wereld-Leeraar in Zijn incarnatie als Orpheus, den zanger van Hellas, hoewel zij ook eenigszins beïnvloed waren door de nog oudere Mysteriën van Ierland, welke van Atlantische tijden dagteekenen. De lier van Apollo werd de harp van Angus, en zoo ging de oude vereering van God als de goddelijke schoonheid welke zich door muziek openbaart, naar Brittanje over. De Druïdische Mysteriën hadden een zekeren invloed op de ingevoerde Romeinsche of Normandische riten. Zij worden door Strabo en Artemidorus vergeleken bij de riten van Samothraké en door Dionysius bij die van Bacchus, terwijl Mnaseas wijst op hun Kabirische overeenkomsten. Wij vernemen van Diogenes Laertius en van Caesar, dat de Druïdische onderwijsmethode berustte op zinnebeelden, raadsels en allegorieën en dat zij mondeling onderwezen, daar zij het ongeoorloofd achtten hun kennis aan het schrift toe te vertrouwen. Men zegt dat hun inwijdingsceremoniën veel lichamelijke zuivering en geestelijke voorbereiding vereischten. In den eersten graad werd de zinnebeeldige dood van den aspirant voorgesteld, en in den derden zijn opnieuw geboren worden uit den schoot der reuzen-godin Ceridwin en het aan de golven toevertrouwen van den wedergeborene in een bootje, dat een zinnebeeldige voorstelling van de ark was. Hun leerstellingen waren gelijk aan die van Pythagoras, met inbegrip der reïncarnatie en het bestaan van één Opperwezen. Buiten de enkele verspreide vermeldingen bij klassieke schrijvers, weten wij er tegenwoordig voornamelijk iets van door de bardenzangen welke toegeschreven worden aan den dichter Taliesin uit Wales, die in de zesde eeuw leefde en beweerde een Druïdische inwijding ontvangen te hebben. Culdeeën van York vermengden de Christelijke mystiek met deze vóór-Christelijke riten en verbonden hen zoodoende met de hedendaagsche Vrijmetselarij. Er zijn nog vele andere mysteriën geweest, zooals die van Ierland, welke nauw verband hielden met de Druïden, en die van Skandinavië, waarin de dood en opstanding van Balder het hoofdonderwerp was; zonder twijfel waren deze alle verbonden met de bron van onze tegenwoordige Vrijmetselarij, daar zij takken waren van denzelfden boom, al zijn ook de uiterlijke sporen verdwenen van hun verwantschap in het verleden. De Heilige Graal. Als deel van deze indirecte erfenis van de Grieksche Mysteriën kwam het welbekende zinnebeeld van den Krater of Beker welke, bij de vermenging met het oudste Britsche Christendom, vereenzelvigd werd met den Heiligen Graal, den Beker door onzen Heer gebruikt bij het Laatste Avondmaal tot het instellen van de Heilige Eucharistie. Koning Arthur, van wien dikwijls verondersteld is dat hij een denkbeeldige held was, was een zeer werkelijke en beminnenswaardige en schrandere heerscher, op wien Engeland met recht trotsch mag zijn. Zijn Ronde Tafel is eveneens een feit en geen fictie, en onder haar Ridders bestond een ritus van de Christelijke Mysteriën, welke zich vormde om het prachtige verhaal van het zoeken naar den Heiligen Graal. Er waren enkelen, die de legende letterlijk opvatten en eindelooze pelgrimstochten op het stoffelijk gebied ondernamen, zoekende naar een aardschen beker. Doch anderen wisten, dat de mystieke beteekenis van het vinden van den Heiligen Graal is: de vereeniging tusschen het hooger en het lager zelf, wat een der vereischten is voor inwijding in de ware Mysteriën der Witte Loge; want de Beker stelt zinnebeeldig het oorzakelijk lichaam voor, waarin het „bloed" van het Mysterie gegoten wordt. ,,Ik ben de beker, Zijn liefde is de wijn." De Mysteriën van den Heiligen Graal werden gelijktijdig in verschillende middelpunten gevierd, zoowel in Groot-Brittanje als op het Vasteland, waar zij ongetwijfeld vermengd raakten met andere soorten overleveringen. Wij vinden er duidelijke sporen in van een van die geheime scholen, waarin de vlam van de verborgen wijsheid gedurende de oudste Middeleeuwen helder brandde. De overlevering van den Graal en zijn geestelijke Ridderschap vond haar weg naar de letterkunde door de handen van Chrétien de Troyes, W^olfram von Eschenbach en andere schrijvers. Daardoor hebben wij aan den eenen kant de Mort d' Arthur van Sir Thomas Malory (waaraan Tennyson de bouwstoffen ontleende voor zijn Idylls of the King) verkregen, aan den anderen kant de prachtige muziek van Parsifal, waarin Wagner op zoo schitterende wijze de Duitsche overlevering van de Graal-Broederschap wist te reconstrueeren. Heredom. In Schotland werden deze geheime Mysteriën van het Oosten en Westen van geslacht op geslacht doorgegeven in verschillende middelpunten, waarvan een der voornaamste het heilige eiland Iona was. Onder de ingewijden in de riten der Culdeeën werd Iona Heredom genoemd. Heredom heet in de Ma^onnieke overlevering een mystieke berg te zijn, en als zoodanig is het inderdaad de berg van Inwijding voorbij de sluiers van ruimte en tijd. Doch het was ook de geheime naam van het stoffelijk middelpunt der Mysteriën — en dit middelpunt was Iona. Nog zulk een geheim middelpunt was in de Middeleeuwen de Abdij van Kilwinning; zoo hebben de riten, welke deels uit Culdeesche bronnen afkomstig zijn, zich altijd als van Kilwinning en van Heredom betiteld. De inval der Saksers in Brittanje verdreef de Keltische bewoners van de vlakten naar de bergen van het Westen en Noorden, en zoo ontstond een verdere vermenging der Joodsche Mysteriën van de Collegia met de riten der Culdeeën. De Culdeeën van York behoorden tot de bewaarders der Magonnieke overlevering in de tiende eeuw, en de Oude Plichten vertellen ons dat een bijeenkomst van Metselaars te York gehouden werd gedurende de regeering van Koning Athelstan, toen een reorganisatie van het ambacht plaats had. Gedurende vele eeuwen was York een machtig middelpunt der Metselaars, en wij hebben een merkwaardig getuigenis dat in 1835 gegeven werd door Godfrey Higgins, die beweerde in het bezit te zijn van een Ma