BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS VAN DE ÏRIJIEÏSEL1IIJ IN NEDERLAND. DE AFDEELING VAN DEN MEESTERGRAAD. 29 DRUK. 'S-GRAVENHAGE, 1928. B IJ D R A G E TOT DE GESCHIEDENIS VAN DE VRIJMETSELARIJ IN NEDERLAND. BIJDRAGE TOT' DE 0UBBB VAN DE VRIJffiETSELARIJ IN NEDERLAND. DE AFDEELING VAN DEN MEESTERGRAAD. 2e DRUK. 'S-GRAVENHAGE, 1928. INHOUD VAN HET Historisch Overzicht der Afdeeling van den Meestergraad, Opgericht in Nederland in 1819 als Afdeelingen. Bladz. EERSTE GEDEELTE. De Afdeelingen van den Meestergraad 1 TWEEDE GEDEELTE. Een gedeelte van het mac.-. leven van biv. Frederik, Prins der Nederlanden, Stichter van de Afdeelingen van den Meestergraad 14 DERDE GEDEELTE. Chronologische opgave van Geschiedkundige datums, in verband met de Afdeelingen van den Meestergraad 19 Bijlagen gemerkt van A tot I 27 OPGEDRAGEN in de Algemeene Vergadering van den 16en Juni 1902 V.-. s.-. aan de Kamer van Administratie, zijnde het Hoofdbestuur van de Afdeeling van den Meestergraad. Een der drie onafhankelijke deelen van de Vrijmetselarij in Nederland. De Afdeelingen van den Meestergraad. EERSTE GEDEELTE. Volgens het oordeel van sommige bbr.-. hebben de Afdeelingen van het M.-. G.-. haar ontstaan te danken aan het terugvinden van belangrijke papieren, toebehoord hebbende aan de Loge „het Vreedendoll"1), werkende te 's-Gravenhage omstreeks 1637, en waaronder zich eenige oude notulen van die Loge, benevens liet Charter van Keulen, gedagteekend 24 Juni 1535 moesten bevinden. In dat Charter werden de graden van Uitverkoren en Opperuitverkoren Meester genoemd (zie bijlage A). Deze stukken kwamen in het bezit van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden, Grootmeester der Groote Loge van Bestuur in Nederland. IIij gaf hiervan kennis aan de Loges en Kapittels, en zond daarvan den 13 Juni 1818 gedrukte afschriften. Een onbekende, zich noemende v. T., blijkens een daarbij gevoegd schrijven, deed genoemde stukken aan br.-. Frederik toekomen, als zijnde afkomstig uit de nalatenschap van een vroegeren Grootmeester, Baron van Boetselaer. Deze stukken waren tusschen 1780—1790 van de familie van Baron van Wassenaer ontvangen. Behalve in dat Charter van Keulen, werd ook in de notulen van gemelde Loge „Vreedendoll" gesproken van Uitverkoren en Opperuitverkoren Meesters (zie bijlage B). J) Ook genaamd „Frederiehs Vredendall". I Het Charter van Keulen was den 24 Juni 1535 aldaar geteekend door 19 personen, afkomstig uit 19 AVerkplaatsen, gevestigd te Londen, Ediriburg, Keulen, Amsterdam, Gent, Weenen, Parijs, Lyon, Frankfort, Hamburg, Madrid, Venetië. Koningsbergen, Brussel, Dantzig, Middelburg, Bremen, Antwerpen en Rotterdam. De onderteekenaren waren: HarmanusI; Carlton; Jo Bruce; Fr. v. Upna; Cornelis Banning; De Colligni; Virieux; Johan Schröder; Hofman 1535; J co bus Prepositus; A. Nobel; Tgnatius della Torre; Doria; Jacob Uttenhove; Falok; Nicolaes va Noot; Philippus Melanthon; Huyssen, en "Wormer Abel. De Latijnsche tekst, waarin dat Charter met mag.-, karakters was geschreven, werd onderzocht en daarvan den 15 Maart 1818 een verbeterden tekst gemaakt door de bbr.-. Max L. d'Ivoy van Mydreciit, Voorzitter. F. A. van Rappard, \ Gedeputeerden van de Loge G. Vosmaer, ' „L'TJnion Royale" in het H. J. van Ingen, | O.-, van 's-Gravenhage. M. Bonte, \ idem van de Loge „Een- Li. A. J. Eechout, ' dragt Maakt Magt" in het A. de Monyé, j O.-, van 's-Gravenhage. A. C. Noodt Wz., j idem van de Loge J. W. van Vreedenburch, „Silentium" in het M. A. Wynaendts, j O.-, van Delft. idem van de Loge W. F. van Reede, f „L'TJnion Frédéric" in M. Q. Hartingh Comans, l het O.-, van 's-Gra- ' venhage. Uit het Latijn werd die brief in het Hollandsch vertaald, den 30sten dag der 7de maand 5818 (30 September 1818) te Amsterdam door bbr.-. J. Konijnenburg, M. C. van Hall en Arntzenius. Het Charter had ten doel om de vrijmetselaren of broeders van St. Jan te bevrijden van lasterlijke aantijgingen, alsof men wilde: a. de orde van de Tempelieren herstellen; b. zich meester maken van de goederen, vroeger toebehoord hebbende aan die orde: c. den moord op Jacques de Molay, laatsten Grootmeester der Tempelieren wreken; d. een scheuring te weeg brengen tusschen Kerk en Staat en e. zich aan geen gezag onderwerpen van Paus, Keizer of Koning enz. Men had in den tekst van die Oorkonde (bijlage A) een dertiental verklaringen neergelegd, waaruit het doel van den arbeid duidelijk moest blijken. Het ligt niet in den aard van dit historisch overzicht, om aan te toonen, in hoeverre dat Charter al dan niet als echt te beschouwen is. Daarover bestaat een uitgebreide lectuur (zie bijlage C). Den 24 Juni 1835 werd het 300-jarig bestaan van het C haiter te Amsterdam, uitgaande van de Loge La Bien AiynéB. gevierd; daarvan een gedenkboek samengesteld en uitgegeven, alsmede een medaille geslagen, met bijvoeging van eene beschrijving (zie bijlage D). De nog aanwezige exemplaren van dat Charter, in mag.-, karakters door biv. Frederik uitgegeven met de overzetting in verstaanbaar Latijn en de vertaling in het Nederlandsch daarvan, alsmede de notulen van de Loge Vreedendall worden gaandeweg zeldzamer. De origineele stukken, welke br.-. F rederik ontving, moeten verloren gegaan zijn. Het bezit van deze mag.-, stukken was een wapen in de hand van br.-. Frederik, om den arbeid van het Mizraïmsche stelsel met zijn 90 graden te doen ophouden en te trachten, den werkkring der Schotsche Loges, die zich in 1803 vereenigd hadden met het R.-.f, te verminderen. Het eerste is hem gelukt, maar het laatste niet. Het Rozenkruis bleef, door den trouw der leden aan hunne belofte, stand houden zooals het nu nog bestaat. Het was gebaseerd op zijne oude geschiedenis, de liefde van den Mensch tot den Mensch, volgens de leer van den Wijze van Nazareth, en liet kon daardoor een storm, zelfs een krachtigen storm, doorstaan. Het was — wat trouwens nog het geval is — gegrondvest op oude rechten. Zijne verdedigers gevoelden zich sterk en meenden de opvattingen van den Grootmeester Nationaal te kunnen ontzenuwen. Later werden de strenge opvattingen van br.-. Frederik contra het Rozenkruis, wat milder, zoodat hij later weder Grootmeester der Hooge Graden (het Rozenkruis) werd. In elk geval kan men verzekeren, dat de stichting van de Afdeelingen van den U.-. M.-. Gr.-, gepaard ging met het uitspreken van hoogwaardeerencle woorden jegens de blauwe of symbolieke graden, zijnde die van Leerling, Metgezel en Meester, waarbij de Afdeelingen zich moesten aansluiten: want het ideaal van br.-. Frf.derik was steeds om, bij iedere loge, een afdeeling van den Meestergraad te voegen. Den 28 Febr. 1797 te Berlijn geboren, werd de Prins den 2en Juni 1816, en dus 19 jaren oud, tot Grootmeester van de Ned. Vrjjmetselary benoemd, terwijl op den 3en Juni 1816 daaraanvolgende hem het Grootmeesterschap der Hooge Graden (Rozenkruis) aangeboden werd. Op jeugdigen leeftijd werd hij dus reeds G.-. M.-. en vooraf zal er 'niet veel tijd en gelegenheid geweest zijn om zich te verdiepen in de vrijm.-., die door de revolutiedagen geheel en al op den achtergrond gedrongen werd. Daarom is het eenigszins vreemd, dat br.-. Frederik reeds zoo kort. na zyne installatie blijken gaf, een uitgebreide mac.-. studie gemaakt te hebben, waarvoor een ander jaren arbeid noodig heeft. H\j gaf zich evenwel druk aan die studiën over en bevond, dat het Mizraïmsche stelsel schromelijke verwarring veroorzaakte in het verleenen van graden. Het kan niet anders dan dankbaar erkend worden, dat hij hiertegen den strijd aanbond, waardoor een einde kwam aan een chaos, die velen weidenkenden vrijmetselaren tegen de borst stuiten moest. Laat br.-. Frederik door derden geinspireerd zijn, hij heeft daarmede in elk geval een goed stuk werk voor zijn tijd opgeleverd. Omtrent het Rozenkruis vond br.-. Frederik, dat het geen ruimte toeliet voor alle menschen van elke godsdienstige gezindte, en daarom deed hij het voorstel, op het Hoofdkapittel van 31 Mei 1819, om twee vragen te onderzoeken, die daarop betrekking hadden. Daarover is heel wat geschreven, een rapport van een daarvoor benoemde commissie, den 2 en 3 October 1819 te Leiden samengesteld, zag het licht. Br.-. Frederik was ontstemd over dat rapport, dat hem in het ongelijk stelde. Hij gaf daartegen een teekenpl.-. uit, s-Gravenhage dd. 24 Januari 1820, waarbij gevoegd was een circulaire dd. 27 Januari 1820 (zie bijlage E), benevens drie bijlagen als: A. de Teekenpl.-. van 25 April 1819 hierna te melden, B. Rituaal der Uitverkoren Meesters Y.-. M.-., C. Rituaal der Opperuitverkoren Meesters Y.-. M.-. Bij die teekenplank zijn eene groote menigte noten gevoegd, die het lezen en raadplegen van dat stuk niet gemakkelijk maken. Eenigszins heftig is die teekenplank gesteld. Zij werd in boekformaat uitgegeven. Yeel, wat tot de oude ritualen van het Rozenkruis behoorde, werd daarin door br.-. Frederik vermeld, waartegen protesten niet uitbleven. \ oora I, reeds den 25en April 1819, had br.-. Frederik uit Brussel eene circulaire verspreid (zie bijlage F), daarbij kennis gevende van zijne veranderde zienswijze en welke voornemens hij had, benevens eene begeleidende teekenplank van dienzelfden datum, verzonden den 9 Mei 1819 (zie bijlage G). In de gemelde teekenplank van 24 Januari 1820 werd kennisgegeven van de toezending van eene verklaring, door de bbr.-. te teekenen, teneinde zich te verklaren ten aanzien van den graad van S.-. P.-. van het Rozenkruis en de graden van O.-. U.-. M.-. Deze verklaring is den 20 Maart 1820 ook ver- zonden aan alle BB.-. S.-. P.-. van het Rozenkruis (zie bijlage H). De medewerking tot de oprichting van de Afdeelingen van den Meestergraad, die de Prins steeds mocht ondervinden van derden en vooral naar het scheen van br.-. Johannes Kinker uit het kapittel „La Charité", Grootredenaar van het G.-. O.■ der Nederlanden en br.-. ,T. TV'. van Vredenburch van de Loge „Silentium" te Delft, was in die dagen een krachtige steun voor hem. Den 17en Februari 1820 werd de eerste vergadering van een Bouwhut en wel van „L'Union Royale" in het O.-, van 's-Gravenhage gehouden. De le algemeene vergadering had den 23 Mei 1820 plaats en den 5 October d. a. v. de eerste vergadering van de voorloopige Kamer van Administratie. Den 2 Maart 1822 en dus twee jaren later, werd eene 2e al gemeene vergadering gehouden en had de definitieve benoeming van de Kamer plaats. Br.-. Frederik had niet alleen het doel, om het werken in de oude graden van Mizraïm en van het Rozenkruis te doen ophouden, maar hij wenschte daarvoor iets anders in de plaats te stellen en voerde daarom de Afdeelingen van den Meestergraad in. De beteekenis van deze Afdeelingen had onomstootelijk ten doel zich uit te spreken over de onsterfelijkheid, waaraan verbonden was het begrip van een Heilig Opperwezen en de belooning van oprechte deugden. Nooit is goed begrepen of er ook nog een andere reden voor die invoering bestond. Men heeft dit wel vermoed door de houding van br.-. Kinker, die met zijn kapittel „La Charité" z^jn doel niet bereikte in het Hoofdkapittel. Hij had al geijverd voor de samenvoeging van de Symbolieke graden met de Hooge graden; doch te vergeefs. Er waren ook vrijmetselaren, die meenden, dat br.-. Frederik zich stootte aan de benaming van Souv.-. Prins van het Rozenkruis. Het is niet te ontkennen dat br.-. Frederik geschreven heeft: „En zoo verre gaat men zelfs in sommige graden dat, eenigen „zich Souvereinen noemen, het bespottelijke van dien tijtel daargelaten, dan is het denkbeeld, dat de eene Broeder Souverein „over den anderen zou zijn, geheel tegenstrijdig met het oog„merk dezer cosmopolitische maatschappij". Hieruit zou men kunnen opmaken dat hij de beteekenis van •Souverein in het gegeven verband niet begrepen had. De gelijkheid van den mensch werd in de Afdeeling van Uitverkoren Meester voorop gezet, maar men meende daarmede niet af te keuren, de betrekkingen in de maatschappij, de verschillende standen, rangen of iets anders; alleen werd beoogd de gelijkheid van den mensch als zoodanig en niet als burger in den Staat. Br.-. Frederik liet zich aldus hierover uit: „Die ongelijkheid, welke daar (in de maatschappij) plaats „had, was een noodzakelijk middel, om den een van den ander „afhankelijk te doen zijn, daardoor de vereeniging van kracht „daar te stellen, die zoo noodig was voor een groot doel der „Menschheid". „Ten einde de beginselen daar te stellen en den ongeoefen„den een bevattelijken regel aan de hand te geven, bepaalde „zich de wet alleen tot die woorden, die aan een goed hart, zoo„als men bij den toegetreden br.-. onderstelde, niet onbekend „konden zijn". „Het waren de veel beteekenende woorden: doe aan een „ander, zooals gij wilt dat V geschiedde". Die regel of wet moest het richtsnoer der handelingen zijn en blijven en men moest dus zijne natuurgenooten behandelen als zich zelf, en daardoor die gelijkheid helpen bevorderen. In den graad van Opperuitverkoren Meester was het hoofddoel en verheven oogmerk, om den mensch aan een Heilig Opperwezen te doen gelooven en om een duidelijk denkbeeld van onze bestemming te geven. Men moest uit overtuiging gelooven, dat elk mensch naar evenredigheid zijner deugd gelukkig zal worden en dat daaruit dan ook volgt, dat de bestemming van den menseh niet anders kan zijn, dan door zoo te leven, een waardig geluk in de toekomst te genieten. Een en ander moest tot uitdrukking komen in de wijding. Men zag bij die receptie in die graden: een blauw koord, een blauwen hemel, een tempel, een boom waaraan een liniaal hing, een rond tableau, waarop die boom geplaatst was, een ster boven den tempel, een vlam, een doodkist, een passer, twee wiskunstige punten op een scherm enz. De beteekenis van een en ander was als volgt: Het blauwe koord had de beteekenis, dat men nooit den horizon der verlichting zou genaken, maar men tevreden moest zijn met de stralen; met andere woorden: men moest tevreden zijn met de oorspronkelijke vermogens, die het wettig eigendom van den bezitter waren. De blauive hemel herinnerde er aan, dat, wanneer men over Hoogst aangelegen onderwerpen dacht, men zich door geen aardsche voorwerpen moest laten afleiden en dat de Hemelsein1 Rechter in dat geval daarover billijk zou oordeelen. De tempel was het zinnebeeld van het volmaakste gebouw, waarmede de mensch bedoeld werd. De boom gaf het denkbeeld terug, dat de verleiding tot den zinnelijken mensch behoorde, maar dat de liniaal, de Rede, nabij de verleiding is. Men steune niet op eigen krachten, onoplettendheid kon evenwel aanleiding geven tot groote verleiding. De heldere ster, schitterend boven het beeld der menschheid, was het Heilige Wezen, dat ver boven de zinnelijkheid verheven was en elk naar evenredigheid zijner deugd gelukkig zal maken. De vlam der lampen (voor het oog verborgen) leerde, dat men door deugdzaam te zijn en te blijven, geen flikkerend licht in de oogen behoeft te hebben; men moet meer prijs stellen op het heldere en duidelijke, dan op het schitterende; men moet niet begeeren wat men ziet. De doodkist was het zinnebeeld der sterfelijkheid. Men moost den dood steeds voor oogen hebben; men mocht niet verzuimen hiernaar te leven, om een volgend leven waardig te z^jn. Het ronde tableau, waarop de boom stond, was de zinbeeldige cirkel of kring, waarin men geplaatst was. De passer was het symbool van verdeeldheid, zij tastte het geluk der menschheid aan. De staf in de hand van den Meester en in die der Opzieners, heiinnerde aan een onbevlekt geweten; het was een steunpunt op den levensweg, een teeken van reinheid. In 1833 openbaarde zich een geest, die tot toenadering leidde tusschen de bbr.-. van de verschillende Rites in Nederland, nu men den arbeid begonnen had, noodig voor de herziening van het Wetboek der Groote Loge van Bestuur. Het was dan ook den 26 Mei 1833, toen er eene Commissie benoemd werd oni rapport uit te brengen over de te nemen maatregelen, die tot overeenstemming konden leiden. Deze Commissie ging aan den arbeid en diende een rapport in, waarbij gevoegd waren „Algemeene Bepalingen"1). Naar aanleiding van dat rapport werden Commissiën be noemd uit de Groote Loge van Bestuur, uit het Hoofdkapittel en uit de Afdeelingen van den Meestergraad, oni zich onder ling te verstaan over de Algemeene Bepalingen, zooals die opgemaakt waren in het voormelde rapport. Die Commissiën *) Zie bijlage no. 1, bladzijde 195 van do „Bijdrage tot de Geschiedenis van de Nederlandsche vrijmetselarij van 1894", van br... v. M. B. 2 brachten een rapport uit en wel den 17 Februari 1835 (17e dag, 12e maand, 5834e jaar) 1). Dat rapport werd door de drie Buitengewone Algemeene Vergaderingen goedgekeurd en wel: den 9 Mei 1835 in de Vergadering van de O.-. U.-. M.-.2) onder het voorzitterschap van br.-. Frederik, Prins der Neder landen, voorzitter van de Afdeelingen; den 9 Mei 1835 in het Hoofdkapittel van het R.-.f 4) onder het voorzitterschap van br.-. G. W. Verweij Mejan, Generaal Inspecteur der Hooge graden; en den 10 Mei 1835 in de Groote Loge van Bestuur3) onder het voorzitterschap van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden, voorzitter der Symbolieke graden. Deze Algemeene Bepalingen van 17 Februari 1835 werden in het Wetboek van de Nationale Groote Loge opgenomen en wel in Juni 1837. Bij de herziening in 1865 werden die Bepalingen gehandhaafd onder de artikelen 3 tot 11, terwijl den 10 Februari 1877 die Bepalingen teruggebracht werden tot één artikel, bevattende de erkenning van de bestaande drie mac.-. machten of Rites. Den 19 Juni 1886 werd deze Bepaling nog gehandhaafd, om in 1895 geheel geschrapt te worden (zie bijlage I). Ofschoon men te allen tijde br.-. Frederik zal bewonderen om zijn braven godsdienstzin, om zijne pogingen om de menschheid te steunen en, waar hij kon, te hulp te komen, zag de Prins zelf in, dat zijne opvattingen met het klimmen der jaren niet meer pasten in het. kader van den vooruitgang en de ontwikkeling van den menschelijken geest. 1) Zie bijlage no. 2, bladzijde 212 van de Bijdrage tot de Geschiedenis van de Nederlandsche vrijmetselarij van 1894, van br.. v. M. B. 2) Zie bijlage no. 3a, bladzijde 218 van voormelde Bijdrage. 3) Zie bijlage no. 36, bladzijde 220 van voormelde Bijdrage. 4) Zie bijlage no. 3c, bladzijde 221 van voormelde Bijdrage. De tijden gaven den broeders andere denkbeelden in en zoo kon het niet anders of er moest, bij gebrek aan verbetering, verslapping intreden. Het getal der bouwhutten was bij den dood van br.-. Frederik op 8 September 1881 (zie verslag der rouwloge 2 November 1881) tot tien geslonken, ze bestonden nog te Amsterdam, 's-Gravenhage, Haarlem, Gouda, Delft, Rotterdam, Gorinchem, den Helder, Deventer en Parimaribo. Nu zijn er nog gevestigd te 's-Gravenhage, Rotterdam, Haarlem, Gouda en den Helder, terwijl in 1899 een nieuwe bouwhut opgericht werd en wel te Paarl (zuidpunt van Afrika).1) In 1883 gingen er stemmen op om de Afdeelingen te reorganiseeren; het was br.-. N. B. Donkersloot, voorzitter van de bouwhut „L'Uwon Royale' , die den 18 Juni 1883 te kennen gaf, dat de Ritualen en Grondwetten met elkander in strijd waren en dat ze daarom herzien moesten worden. Inmiddels was er eene verandering in de Kamer van Administratie gekomen door het overlijden van br.-. Frederik. Volgens de Algemeene Bepalingen had men een Grootmeester Nationaal, zijnde br.-. Frederik en voor iederen ritus een Gedeputeerd Grootmeester. Bij het overlijden koos iedere ritus zich een eigen Grootmeester, alleen de Afdeelingen behielden nog eenige jaren als besturende br.-. den Ged.-. Grootmeester, br.-. J. W. Schuurman. Toen er sprake was van herziening der Grondwetten van de Afdeelingen, werd een Commissie door de voormelde Algemeene Vergadering benoemd, om daarover rapport uit te brengen en het waren de bbr.-. J. B. van Osenbruggen, P. van Reysen, N. B. Donkersloot, J. H. Krelage en E. Emmen, die den 31 December 1884 reeds de bouwhutten kennis lieten dragen van hunnen arbeid. Een nieuwe Grondwet en een nieuw ritueel werden met eene toelichting aangeboden. !) In 1928 zijn vier bouwhutten opgericht in Nederlandsch-Indië door den energieken arbeid van Br... P. A. de Blieok. De twee Afdeelingen werden tot eene Afdeeling — die van den Uitverkoren Meestergraad — terug gebracht. Al wat betrekking had op leerstellingen of dogma werd ge weerd; een en ander werd in overeenstemming gebracht met de hedendaagsche begrippen. De vragen, die de Candd.-. moesten onderteekenen, werden vervangen door nieuwe. In de Algemeene Vergadering van 22 Juni 1885 werd de herziening der ontworpen wet behandeld en aangenomen. De arbeid van de herziening der wet, waarvan veel verwacht was, gaf niet de vruchten, die men daarvan gehoopt had. De bouwhut „La Charité" te Amsterdam stelde voor, eene nieuwe wijziging in de wet en het rituaal, waarvan het gevolgwas, dat den 22 Juni 1891 deze aangelegenheid nogmaals be sproken werd. Men vond, dat de tijd geKomen was, om tot eene nieuwe reorganisatie over te gaan. De daarvoor benoemde Commissie bestond uit de bbiv P. v. Reysen, T. H. der Kinderen, A. G. van Velthuysen, R. C. dAblaing van Giesenbtjrg en J. P. Velderman. Br.-, van Velthuysen kwam spoedig te overlijden en werd vervangen door br. *. W. D. J. van Meeteren Prouwer. De arbeid, uit handen van die Commissie voortgekomen, was van zeer eenvoudigen aard. De middelen werden aangegeven om het doel van den Meestergr.•. te bereiken; alles wat nog eenigszins op eene leerstelling geleek, werd geweerd; de graad van IV. M.-. kon alleen aangeboden worden. Het volgen van het ontvangen rituaal was niet verplicht, en de receptie kon zoo eenvoudig mogelijk plaats hebben. Met deze regeling en hervorming hoopte men in 1893, den 19 Juni, de meest ontwikkelde, de deugdzaamste en de edelste vrijmetselaren tot zich te trekken. De Loge of bouwhut „La Charité" kon zich met het voorstel niet vereenigen en sloot haar tempel of bouwhut. Zij is ter ruste gegaan. Tegenwoordig wordt nu in den geest van die hervorming gearbeid. Een gedeelte van het mag,\ leven van br.\ Frederik, Prins der Nederlanden, Stichter van de Afdeelingen van den Meestergraad. TWEEDE GEDEELTE. Het kan nuttig zijn, van tijd tot tijd eens herinnerd te worden aan hetgeen in vroegere jaren op ma?onniek gebied gepresteerd werd, opdat de geest eenigermate worde opgefrischt, door het noemen van namen, feiten en daden van mannen en van gebeurtenissen, die wel nooit in het vergeet boek zullen geraken, maar waarvan bij velen de scherpe omtrekken in de herinnering verloren zijn gegaan. Daaraan is voor de broeders een gevaar verbonden, wan tegen gewaakt dient te worden. Jonge krachten beschouwen de vrijmetselarij te veel uit een profaan oogpunt. Zij kennen niet voldoende de geschiedenis. Zij hebben vele waardige br. •. niet gekend en missen dus den indruk van hunnen arbeid. Hoevelen zijn er niet, die in den loop der tijden vooruitstrevende, zich zelf en anderen eene andere richting aanwijzen, of liever opdringen en zich daarin teleurgesteld gevoelen. Maar hoevelen zijn er ook niet, die den arbeid gestaakt hebben wegens gebrek aan belangstelling en die, bij gebrek aan solidariteitsgevoel, de werkplaats den rug toekeeren. Wanneer men 65 jaren gearbeid heeft, zooals de II.-. E.-. Br.-. Prins Frederik, geinstalleerd 13 Oet. 1816 en het E.-. O.-, ingegaan op 8 September 1881, kan het niet anders of er zijn oogenblikken geweest, waarin hij noch zich zelf noch anderen kon bevredigen, toch bleef hij aan het hoofd der Orde, opdat men niet zou meenen, dat hij hare beginselen ontrouw was geworden bij het klimmen der jaren. Toen hij stervende was, liet hij den Gedeputeerd Grootmeester, br.-. Noordziek, aan zijn bed komen, opdat er nooit gezegd zou kunnen worden, dat hjj in zijne laatste oogenblikken den rug aan de vrijmetselarij had toegekeerd of onverschillig omtrent haar zou zijn geworden bij zijn afsterven. Hij, de eenvoudige br.-., die zich nooit versierde met eenige profane decoratie, wanneer hij te midden van de bbiv. verloeide, ging het eeuwige O.-, in, zich volkomen bewust, geen voedsel gegeven te hebben aan ergerlijke aantijgingen. Hij heeft hiermede voor eeuwig den mond gesnoerd aan den tegen stander, en daardoor alleen reeds zou hij de Nederlandsche vrijmetselarij voor eenwig aan zich verplicht hebben, indien er niet meer was. Prins Willem Frederik Kakel, den 28en Februari 1797 te Berlijn geboren, was de tweede zoon van Koning Willem I. toen erfprins van Holland en van Frederika Louisa Wilhelmina, Prinses van Pruissen, dochter van Koning Frederik Willem II van Pruissen. Na den val van Keizer Napoleon en nadat Willem I Koning van Nederland en België wa,s geworden, liet deze zich op de hoogte brengen van de vrijmetselarij, en wel in Nederland door Reiniiard Falck, secretaris van Staat en, voor zooveel België betrof, door Graaf de Tiiiennes, Minister van Justitie. Br.-. C. J. Bijleveld stelde toen voor, om Prins Frederik tot Grootmeester aan te stellen. Koning Willet I gaf zijne toestemming en deed zijn zoon te Berlijn, alwaar deze vertoefde, in de Orde van vrflm.-. opnemen. Hij werd den 2en Juni 1816 tot Grootmeester van de Neder- landsche vrijmetselarij benoemd en den 13en October d.a.v., zooals hierboven is aangestipt, geïnstalleerd. Vooraf, en wel op den 20en Juni 1816 werd hij te Berlijn in de Grootloge „Zu den drei Weltkugeln" als leerling vrijmetselaar aangenomen. Den 2en Juli van het zelfde jaar werd hij metgezel en 25 Juli d.a.v. meester vrijmetselaar. Zijn optreden tegen het Mizraïmsche stelsel en het Rozenkruis is hiervoor in het eerste gedeelte gemeld, en kan dus hier buiten besehouwing blijven. De instelling van de Af deelingen van den Meestergraad gaf aanleiding tot ernstige verwikkelingen en heftige discussiën in de zittingen van het Groot Oosten, en slechts door eene beleidvolle leiding werd eene scheuring voorkomen. In 1835 kwam er een vergelijk tot stand, waarvan de bekende Algemeene Bepalingen in het Wetboek van 1837 de gevolgen waren. 's Prinsen huwelijk op den 21en Mei 1825 met Louisa Augusta Wilhelmina Amalia, Prinses van Pruissen, gaf den BB. •. aanleiding om een gedenkpenning te laten slaan en deze den 19en November d.a.v. aan de jonggehuwden aan te bieden. De Prins verklaarde toen, na de belofte, bij zijne installatie gedaan, vernieuwd te hebben: ..nooit zal ik deze Orde vergeten „en gebeurde het, dat ik zoodanig afdwaalde, dan zal een blik „op deze medaille mij daaraan herinneren. Was ook dit zonder „gevolg, dan zal mijne plechtige belofte mij mijn plicht te „binnen brengen; en verzaakte ik dezen, dan herinnere elk „Uwer mij aan dezen 19en November en ik zal dezelfde worden „als op dit oogenblik". De scheiding tusschen Nederland en België in 1830, gaf natuurlek aanleiding tot afscheiding van vele loges, en toch bleven er nog eenige getrouw ter liefde van biv. Frederik. als te Brussel, Antwerpen, Gent en Luik. Van al deze loges was het de loge te Gent alleen, die onder het Groot Oosten der Nederlanden bleef ressorteeren. De Loge ,.Le Septentrion" te Gent scheidde zich eerst af, na het overlijden van br.-. Frederik. De banden van vriendschap tusschen den Hoog Eerw.-. en den Voorzitter dier Loge, br.-. Metdepenningen, waren van dien aard, dat er geen sprake was van afscheiding bij het leven van deze mannen. Het zou te ver voeren, indien melding gemaakt werd van de vergeefsche pogingen, welke gedaan zijn om een blijvenden band te leggen tusschen Noord- en Zuid-Nederland. In Noord-Brabant werd in 1846 te 's-IIertogenbosch eene bijeenkomst van bbr.-. gehouden om meer aansluiting in die provincie onder de bbr.-. te verkrijgen. Een samenkomst met bbr.-. te Brussel, uitgaande van de Loge „Les Amis Pliilanthropes" werd in 1861 bijgewoond, om aldaar den broederband te vernieuwen. Het Algemeen Weduwen- en Weezenfonds te Deventer, kwam in 1863 tot stand. Op den 27en November 1866, bij het oOjarig Grootmeesterschap, kwamen 1100 bbr.-. getuigenis afleggen van gehechtheid en broederliefde aan den H.-. E.-. Zijn persoon had invloed op de profane wereld en dit vond z\jn terugslag in de vrijmetselarij, van daar dat de profaan J. J. Gosselin in 1866 eene som van ƒ 20000.— aan de Louise stichting schonk, met bepaling dat gedurende 50 jaren de rente van ƒ 10000.— moest oploopen en bjj het kapitaal gevoegd worden. Eenige jaren later, 4 Juni 1871, nam het Gr.-. O.-, eene beslissing, ten aanzien van de behandeling van vraagstukken van maatschappelijk belang in het voorportaal der Loges. Die beslissing bestond uit het navolgende besluit, als: 1°. dat, met het oog op de geschiedenis, grondslagen en strekking der orde, behandeling van sociale vraagstukken niet kan geacht worden te zijn begrepen onder den vrijmetselaarsarbeid, voorgeschreven bij art. 15 der wet, en alzoo wettelijk ongeoorloofd is in de open Loge en 2°. dat aan de bbr.-. vrijgelaten wordt, voor zoover zij nuttig en noodig oordeelen, vraagstukken van maatschappelijk belang in daartoe bestemde samenkomsten, afgescheiden van den Logearbeid, te behandelen. Verder nam datzelfde Groot Oosten een besluit tot bevordering van den algemeenen vrede, dat aan alle Groot Oosten of Groot Loges van Bestuur in het buitenland zou gezonden worden. Dit besluit luidt: 1°. dat geschillen tusschen volkeren door vreedzame middelen, en niet meer door geweld van wapenen behooren beslecht t e worden en 2°. dat de plicht van iederen Vrijmetselaar is deze overtuiging algemeen te verbreiden, en in de maatschappij ingang te doen verschaffen. In 1881 besloot het G.-. O.-, om de Weenerloge uit te noodigen haar reglement zoodanig te herzien, dat Joden tot de orde konden worden toegelaten. Dit was een voorstel geweest van de Loge te Deventer, hetwelk bij br.-. Frederik een gunstig onthaal vond. De lijst zou veel grooter worden, indien men dieper in de geschiedenis indrong, maar daarvoor is het hier de plaats nie+. Het is hier de bedoeling geweest een algemeenen indruk te geven van den tijd van Prins Frederik, die onder 's Prinsen bestuur te vermelden vallen, al zijn het niet alle groote daden. Men bedenke, dat de br.-.lijke geest, die uit alles spreekt wat wij van den H.-. E.-. weten, een zeer grooten invloed moet hebben gehad. Chronologische opgave van Geschiedkundige datums in verband met de Afdeelingen van den Meestergraad. DERDE GEDEELTE. 2 Juni 1816. Prins Frederik der Nederlanden, geboren te Berlijn den 28 Feb. 1797, benoemd tot Grootmeester der Symbolieke Loges. 3 Juni 1816. Prins Frederik der Nederlanden, benoemd tot Grootmeester van de Hooge Graden (Rozenkruis). Ingevolge art. 16 der toen vigeerende wet voor dat College, moest tot Grootmeester gekozen worden, hij, die op de Groote Loge van Bestuur der Svmbolieke Loges benoemd was tot diezelfde betrekking. 13 October 1816. Als Grootmeester van de Svmbolieke Loges wordt br.-. Frederik, Prins der Nederlanden, te 's-Gravenhage geinstalleerd. 15 December 1817. Br.-. Frederik wordt te 's-Gravenhage als Grootmeester der Hooge Graden (Rozenkruis) geinstalleerd. 13 Juni 1818. Toezending van copieën door br. •. Frederik aan de Loges van Noord-Nederland: 1°. van het Charter van Keulen dd. 24 Juni 1535; en 2°. van de notulen van de Loge ,,'t Vreedendall" (ook genoemd „Frederichs Vredendall") den 8 Maart 1519 als Engelsche Loge te 's-Gravenhage gesticht. De data's der notulen zijn: 1 Maart, 3 April, 5 Mei. 13 October, 18 November, 21 December en 27 December 1637 en 2 Februari 1638. 25 April 1819. Afzonderlijke verklaring van br.-. Frederik, dat hy alleen bleef werken in de graden van Leerling, Metgezel en Meester. 25 April 1819. Verspreiding uit Brussel door br. Frederik, van de ritualen van de nieuwe richting (Afdeelingen van den Meestergraad, zijnde Uitverkoren en Oppei-uitverkoren Meester) aan alle bbr.-. V.-. M.-., boven den graad van Metgezel. Deze datum kan als de datum der stichting beschouwd worden. Hier was bij gevoegd een schrijven van dien datum, met een staat om daarop in te vullen eene verklaring öf men R.-.f.-. bleef öf wel Opperuitverk.•. M.-. wilde worden. 31 Mei 1819. Het Hoofdkapittel besluit tot onderzoek van de twee vragen door br.-. Frederik gesteld. 2 en 3 October 1819. Rapport eener Commissie betreffende die twee vragen. 24 Januari 1820. Het bekende rapport van br.-. Frederik in boekformaat, in antwoord op gemeld rapport van de Commissie wordt verzonden. 17 Februari 1820. De eerste vergadering van een bouwhut gehouden en wel door „l'Union Royale" te 's-Gravenhage. 23 Mei 1820. Ie Algemeene Vergadering van de Afdeelingen. In die vergadering deelt br.-. J. W. van Vredenburch mede, dat hij door br.-. Frederik gemachtigd was, die vergadering te openen. Deze br.-. dankte br.-. Frederik in die zelfde algemeene vergadering voor de weldaad, aan de Vrijmetselarij bewezen. door de oprichting van de beide Afdeelingen. Hier werd br.-. Frederik openlijk gehuldigd als stichter van de Afdeelingen. 5 October 1820. Ie Vergadering van de voorloopige Kamer van Administratie. 2 Maart 1822. De 2e Algemeene Vergadering van de Afdeelingen wordt gehouden. 21 Mei 1825. Huwelijk van br.-. Frederik met Louisa Augusta Wilhelmina Amalia, Prinses van Pruissen, by welke gelegenheid een gedenkpenning geslagen werd. 19 November 1825. Aanbieding van die gedenkpenning. Men leze de merkwaardige woorden door br.-. Frederik toen gesproken. 17 Februari 1835. Rapport omtrent de Algemeene bepalingen, op te nemen in de Algemeene Wet van 't Groot Oosten der Nederlanden (toen bekend onder den naam van Groote Loge van Bestuur), zijnde het Convenant van 1835. 9 Mei 1835. Buitengewone Algemeene Vergadering van de Afdeelingen, waarin .gemeld Convenant werd goedgekeurd. 9 Mei 1835. Hoofdkapittel der Hooge Graden, waarin gemeld Convenant werd goedgekeurd. 10 Mei 1835. Buitengewone Groote Loge van Bestuur (later het Groot Oosten der Nederlanden), waarin meergemeld Convenant werd goedgekeurd. Door de aanneming van dit Convenant werd br.-. Frederik. Grootmeester Nationaal, het middelpunt van de drie onafhankelijke mag.-, lichamen in Nederland. 24 Juni 1835. Viering te Amsterdam, door de Loge „La Bien Aimée", van het 300-jarig bestaan van het Charter van Keulen. Uitgave van het gedenkboek en medaille met verklaring. 21 Mei 1836. Br.-. Frederik heeft benoemd tot Gedeputeerd Grootmeester van de Afdeelingen (bouwhutten) br.-. J. W. van Vredenburch, tot Gedeputeerd Grootmeester van de Hooge Graden (Kapittels) br.-. H. Merkus de Kock, en tot Gedeputeerd Grootmeester van de Symbolieke Graden (Loges) br.-. A. R. Falck. Juni 1838. Verslag van de Commissie belast met het verzamelen en uitgeven van alle bescheiden, inlichtingen en daadzaken, betrekking hebbende op de oorkonde van Keulen van 1535; Voorzitter was br. •. M. C. van Hall te Amsterdam, Secretaris br.-. F. A. van Rappard te 's-Gravenhage. 6 Juni 1841. Viering van het 25-jarig Jubileum van het Grootmeesterschap van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden. Schenking door dien Hoog Eerw.-. br.-. van ƒ 9000.— aan het Liefdefonds der Orde. 22 Januari 1845. Viering van het 25-jarig bestaan van de Afdeelingen. Schenking van ƒ 5000.— aan de Kamer van Administratie door br.-. Frederik, Prins der Nederlanden, voor het speciaal gebruik van die Kamer. 19 Mei 1856. Viering van het 40-jarig jubilé van het Grootmeesterschap van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden. Hij schenkt het tegenwoordige gebouw met aanhoorigheden aan de Orde. Mei 1862. Mededeelingen van br.-. G. II. M. Delprat te Rotterdam, over de Keulsche maconnieke oorkonde van 1535. 27 November 1866. Viering te Amsterdam van het 50-jarig jubilé van het Grootmeesterschap van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden. Schenking der Klossiaansche bibliotheek aan de Orde. 7 Juni 1868. Het G.-. O.-, neemt de schenking aan van het gebouw der Louisestiehting uit handen van br.-. Frederik, terwijl zijne echtgenoote eene som van ƒ 3000.— voor meubelen daarbij voegt. 24 Mei 1869. Het 50-jarig bestaan der Afdeelingen wordt gevierd. 27 Juli 1876. Viering van het 60jarig jubilé van het Grootmeesterschap van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden. Geschenk van ƒ 3000.— aan de Louisestichting en ƒ 3000. aan het fonds tot bevordering der beschaving. 10 November 1879. Viering van het 60-jarig jubilé van het bestaan der Afdeelingen. 8 September 1881. Dood van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden, G.-. M.-. Nat.-.. De Hoog Eerw.-. stierf in den ouderdom van 84 jaren op zijn buitenverblijf „de Pauw" onder Wassenaar. 23 September 1881. Begrafenis van br.-. Frederik. Prins der Nederlanden, in leven G.-. M.-. Nat.-., te Delft, in tegenwoordigheid van eene groote deputatie uit de O.-, der VV.-. M.-. als: afgevaardigden van de 3 Rites; idem van de Buitenlandsche G.-. OO.-.; idem van de Loge „L'TJnion Royale" en idem van de Louisestichting. Aan het hoofd stond de Ged.-. G.-. M.-.. br.-. J. J. f. Noordziek. 2 November 1881. Rouwloge, gewijd aan de nagedachtenis van den G.-. M.-. Nat.-, br.-. Frederik, Prins der Nederlan den, gehouden te 's-Gravenhage. 18 Juni 1883. oorstel van br.-. N. b. Donkersloot om de \\ etten en Ritualen der Afdeelingen te wijzigen. 31 December 1884. Rapport, ingekomen van de Commissie van onderzoek, betreffende die wijziging. 22 Juni 1885. Benoeming van br.-. J. B. van Osenbruggen, Kantonrechter te Katendrecht, lid der 2e Kamer der StatenGeneraal, tot Voorzitter van de Kamer van Adm.-., in de plaats van wjjlen br.-. Frederik, Prins der Nederlanden. 22 Juni 1885. Wijziging van Wet en Rituaal voor de Afdeeling, aangenomen. 14 Juli 1886. Overleden te 's-Gravenhage br.-. Jan Jacobi s Frederik Noordziek, Oud-Gedeputeerd Grootmeester van het Groot Oosten der Nederlanden, Voorzitter van" de bouwhut „L'TJnion Royale", Referendaris der 2e Kamer van de StatenGeneraal, geboren 7 Oetober 1811 te Amsterdam. 10 Juni 1887. Overleden te Rijswijk br.-. J. W. Schuurman, Notaris, Ged.-. Voorzitter en Eerelid van de Afdeeling, in den ouderdom van 80 jaren. 19 Juni 1887. Aanvrage door de Hooge Graden gedaan om eene bijdrage uit de rente van de erfenis Eksteen—Cort Heyligf.rs. Dit werd door het G.-. O.-, der Nederlanden geweigerd. 3 December 1889. Verzet der Hoofdbesturen van de Hooge Graden (Rozenkruis) en van de Afdeeling (Meestergraad) tegen de uitbetaling van rente Grootboek, op de toen nog bestaande akte van volmacht, afgegeven op naam van wijlen br.-. Frederik, als Grootm.-. Nat.-.. 25 Februari 1889. Overleden te 's-Gravenhage br.-. J. B. van Osenbruggen, voornoemd, in leven Voorzitter van de Afdeeling. 17 Juni 1889. Benoemd tot Voorzitter br.-. N. B. Donkersloot te 's-Gravenhage, rustend geneesheer. Voorzitter van de bouwhut „L'TJnion Royale". 24 Februari 1890. Overleden te 's-Gravenhage br.-. N. B. Donkersloot, voornoemd, in leven A oorzitter van de Afdeeling. 16 Juni 1890. Benoemd tot Voorzitter br.-. F. van Reijsen te 's-Gravenhage, rustend geneesheer, Voorzitter van de bouwhut „L'TJnion Royale". 22 Juni 1891. Voorstel van de bouwhut „La Charité" in het O.-, van Amsterdam, om opnieuw over te gaan tot organisatie van de Afdeeling. 20 Juni 1892. Weigering van de Algemeene Vergadering van de Afdeeling om het verzet tegen de uitbetaling van de rente Grootboek van 3 December 1889 op te heffen. 22 Januari 1893. Ie Bijeenkomst der Hoofdbesturen van de dvie mae.-. lichamen in Nederland. Als een gevolg daarvan werd een Convenant vastgesteld en de procedure tegen den Staat der Nederlanden, over de uitbetaling van Grootboek-rente geëindigd. 18 Juni 1893. Aanneming door het O.-. O.-, der Nederlanden van de gesloten overeenkomst met de beide andere mag. •. Hoofdbesturen, waardoor het verzet van 3 December 1889 vervallen verklaard werd. Hierdoor werd de Afdeeling van den Meestergraad door het G.-. O.-. der Nederlanden als een zelfstandig mag.-, lichaam in Nederland beschouwd en ■erkend. 19 Juni 1893, De voorgestelde wijziging in Wet en Rituaal der Afdeeling wordt aangenomen. 1 September 1894. Eene verzameling van mag.-, en andere bescheiden ziet het licht, omtrent de kwestie der rentebetaling Grootboek, onder den titel van Bijdrage tot de Geschiedenis van de Ned.-. Vrijm.-. van de hand van br.-. v. M. B. 15 September 1894. Viering van het 75jarig bestaan der Afdeeling (25 April 1819). 24 Maart 1899. Overlijden van br.-. P. van Reijsen, voornoemd, te 's-Gravenhage, in leven Voorzitter van de Afdeeling en van de bouwhut „L'TJnion Royale" 1). 19 Juni 1899. Gekozen tot Voorzitter br.-. J. H. de Groot te 's-Gravenhage, Voorzitter van de bouwhut „L'TJnion 1) Zie ij" Memoriam" L'TJnion Fraternette, 22 April 1899, no. 17, "9de jaargang. 3 Royale", Penningmeester van het Kon. Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde van Ned.-Indië. 18 Juni 1900. Door de Algemeene Vergadering van de Af deeling wordt bepaald, dat, als een uitvloeisel van haar wet, eene toevoeging aan art. 2 zal worden gegeven, opdat de solidariteit onder de broeders meer op den voorgrond moet treden door het betrachten van Naastenliefde, Hulpvaardigheid en Verzorging (N. H. V.). VAN MEETEREN BROUWER. Secretaris der Kamer van Administratie. O.-. van 's-Gravenhage, 16 Juni 1902. p.-. s.-. BIJ LAGEN. Bijlage A. Vertaling der Magonnieke Latijnsche Oorkonde, geteekend te Keulen, in den jare 1535. p. st. ter groot making van den naam des almagtigen gods. Wij, uitverkorene Meesters der eerwaardige Broederschap van St. Jan, ofte Leden van de Orde der Vrije Metselaren, Bestuurders der Loges of Werkplaatsen, gevestigd te Londen, Weenen, Amsterdam, Parijs, Lions, Frankfort, Hamburg, Antwerpen, "Rotterdam, Madrid, Venetië, Gendt, Koningsbergen, Brussel, Dantzig, Middelburg, Bremen en Keulen1), en wel in dezelve stad Keulen gezamenlijk vergaderd, ten jare. maande en dage, hieronder vermeld; onder voorzitting van den zeer geleerden, voorzigtigen en waakzamen Meester des Tempels, in deze stad gevestigd, onzen eerwaarden Broeder, door ons met eenparige stemmen tot deze voorzitting gekozen; Verklaren, door deze aan alle voornoemde Werkplaatsen gerigte brieven, aan alle zoo tegenwoordige als toekomende Leden: Nademaal het ons, achtgevende op zoodanige oogmerken, meeningen, en zoo geheime als openbare aanslagen, welke in deze ongelukkige, door burgerlijke geschillen en tweedra gt beroerde dagen, aan gemelde onze Broederschap en aan alle Broeders Vrije Metselaren, of in de Orde van St. Jan opgenomen, aangetijgd worden, en welke echter even vreemd zijn aan ons, als hoogst strijdig met den geest, de bedoeling en 1) Hier wordt de naam van Edinburg niet genoemd. Met Edinburg mede zijn het 19 plaatsen. voorschriften dezer Broederschap, nog boven dat alles ge bleken is: dat de Leden onzer Orde, ten einde met te meerdere zekerheid door menschen, die buiten ons en niet ingewijd zijn, veracht en aan de algemeene vervloeking prijs gegeven te worden, wel bijzonderlijk betigt worden met de misdaad der wederoprigting van de Orde der Tempelieren, en wel om dat wij door onoplosbare geheimen en overeenkomsten vastgesnoerd zijn, die ons verbinden en door allen heiliglijk geëerbiedigd worden; en dat wij doorgaans bij het publiek worden afgeschilderd, als of wij bijzonderlijk met dat oogmerk verbonden en zaamgezworen waren, om, als Leden dier Orde, de goederen en eigendommen te herkrijgen van hem, die derzelver laatste hoofd geweest is; dat wij den moord diens Grootmeesters zouden willen wreken op de Nakomelingen der Koningen en Vorsten, die, met dit misdrijf beschuldigd, de bewerkers van den ondergang dier gezegde Orde geweest zijn; dat wij ten dien einde scheuringen in de Kerk en wanorde en oproer in de wereldlijke Staten en Regeeringen zouden verwekken; dat wij zouden branden van haat en vijandschap tegen den Paus als Opperpriester, tegen den Keizer en alle Koningen, zonder te gehoorzamen aan eenig gezag van menschen buiten ons, maar alleenlijk aan de Hoofden en uitverkoren Meesters van onze over den ganschen aardbodem verspreide Broederschap; en dat wij derzelver geheime bevelen en oogmerken door bedekte briefwisseling en zendelingen zouden uitvoeren; eindelijk, dat wij aan niemand anders den toegang tot onze geheimen zouden verleenen, dan die, na door lichaamsfolteringen op de proef gesteld en door en door getoetst te zijn, zich, met eenen ijsselijkcn eed, aan onze geslotene Loges verbonden en geheiligd zouden hebben: Zoo is het ons, na dat alles rijpelijk overwogen te hebben, hoogst nuttig en noodzakelijk voorgekomen, den waren oorsprong en toestand onzer Orde, en de strekking harer weldadige instelling, zoo als zulks in alle opzigten door de voornaamste, in onze kunst ervarene en met de echte kennis verlichte Meesters, bevonden en be vestigd geworden is, te ontvouwen, en hetzelve, alzoo ont- vouwd, in een afzonderlijk, door ons onderteekend en verzegeld geschrift te stellen, en aan elke Loge onzer Broederschap te doen toekomen, ten einde zij zich ter eeuwige gedachtenisse dezer zaak, wegens de hernieuwing van ons verbond en de onbesprokene zuiverheid onzer bedoelinge, stellig zouden mogen verzekeren, en te gelijk, wanneer eenmaal onze Broederschap door de gestadig toenemende overhelling van Burgerstaten en Volken tot haat, nijd, onverdraagzaamheid en oorlog, in het vervolg wederom meer en meer mogt benadeeld worden, zoodanig, dat zij haar bestaan en hare zelfstandigheid te minder behouden, zich alzoo in sommige gewesten minder verspreiden, en zich zelve, bij verloop van tijd, min zuiver, ongeschonden en onbesmet mogt bewaren, deze Oorkonden, zoo niet alle, ten minste ééne of meerdere derzelven, bij gunstiger oogenblik en tijdsgelegenheid, zullen mogen overblijven, om de Orde, bijaldien zij mogt wankelen, wederom opterigten, ofte indien zij geschonden, of van doel en oogmerk vervreemd mogt zijn, overeenkomstig derzelver rigtsnoer geheellijk te hei-stellen. Het is uit dezen hoofde, dat wij, uitverkorene Meesters, door den ijver voor het ware licht gedreven, bij deze algemeene Oorkonde, vervaardigd naar den inhoud der oudste archiven en bescheiden onzer aloude en geheimzinnige Orde, zoo als die omtrent hare bedoelingen, jdegtigheden en gebruiken, thans nog voor handen zijnde, alle onze Medearbeiders, aan welken dezelve, nu of in het vervolg, onder het oog komen zal, op onze heiligste gelofte bezweren, dat zij zich nimmer van dit gedenkstuk der waarheid verwijderen. Eindelijk, verkondigen en verklaren wij, ten behoeve zoo wel der gewijde als ongewijde wereld, welker beider welstand ons ter harte gaat en kragtiglrjk aanspoort: A. Dat de Broederschap ofte Order der Vrije Metselaren, aan St. .Jan geheiligd en op zich zelve afgezonderd, noch van de Ridders Tempelieren, noch van eenige andere, het zij kerkelijke of wereldlijke Ridderorde, op zich zelve of met meerdere in verband, haren oorsprong ontleent, noch met dezelve, het zij regtstreeks, of door tusschenkomst van eenige verbinte nis, zelfs de minste gemeenschap heeft; maar dat zij veel ouder is, dan alle deze Ridderorden, als hebbende zoo wel in Palestina en Griekenland, als in deze en gene gedeelten des Romeinschen Gebieds, reeds lang bestaan vóór de kruistogten en vóór die tijden, waar in voornoemden Ridders naar Palestina getogen zijn; en dat het ons uit onderscheidene echte gedenkstukken der oudheid met volkomene zekerheid gebleken is, dat deze onze Broederschap, reeds van dien tijd af, haar aanzijn ontvangen heeft, toen sommige ingewijden, door en door onderrigt in de gezonde zedeleer en gegronde uitlegging der geheimenissen, uit hoofde van verschillende sekten des Christendoms, zich van den grooten hoop moesten afzonderen. Immers, van dien tijd af, hebben eenige wijze en verlichte mannen, zijnde echte Christenen, geenszins met de dwalingen des Heidendoms bezoedeld, zoodra zij begrepen, dat de scheuringen, bij de schennis van den Godsdienst, noch vrede, noch verdraagzaamheid en liefde, maar schandelijke oorlogen verkondigden, zich met den heiligst en eed verbonden, om de zedelijke beginselen van dezen Godsdienst, als in het mensehelijk gemoed ingeplant, beter en ongeschonden te bewaren en zich aan dezelve te heiligen, ten einde het ware licht uit de duisternis meer en meer opdagen, en door de beoefening van alle menschelijke deugden gunstig medewerken zoude om het bijgeloof te bestreden, en vrede en geluk onder het menschdom te be vestigen: Dat alzoo de Meesters dezer Broederschap, onder zoodanige gelukkige voorbedoelingen, St. Jans Broeders geheeten zijn, daar zij het spoor drukten en het voorbeeld volg den van Joannes den Dooper, den voorganger van het Licht, dat opgaan zoude, en eersten Martelaar onder de verlichters: Bat voorts de leeraars en schrijvers, volgens de gewoonte dier tijden Meesters genoemd, uit de bekwaamsten en braafsten hunner Leerlingen, Medearbeiders verzameld en verkozen hebben, waaruit de naam van Medgezel ontstaan is; terwjjl de overige zamen vergaderden, doch niet verkozen, naar den stijl der hebreeuwsche, grieksche en romeinsehe wijsgeeren, met den naam van Leerlingen zouden betiteld worden. B. Dat onze Broederschap, even als voorheen, zoo ook tegenwoordig, bestaat uit deze drie graden van Leerling, Medgezel en Meester, de laatste echter ook uit uitverkorene Meesters en uitverkorene Grootmeesters: maar dat alle andere zoogenoemde Vereenigingen en Broederschappen, welke meerdere of andere benamingen en onderafdeelingen toelaten, of zich eenen anderen oorsprong toeëigenen, zich mengende in burgerlijke of kerkelijke zaken, eenen ieder haat en nijd bezwerende, en onder den naam van Vrije Metselaren of aangenomene St. Jans Broeders, ofte onder welke andere titels ook, belijdenissen of betuigingen doende, tot onze Orde niet behooren, maar, als scheurmakers, uit dezelve geweerd en gebannen worden. T. Dat onder die Leeraars en Meesters dezer Orde, die de meetkunde, sterrekunde en andere wetenschappen beoefenden, na derzelver verspreiding over den ganschen aardbodem, eene onderlinge gemeenschap van kennis en licht stand gegrepen heeft, waar uit ontstaan is, dat men begonnen heeft, uit dezelve uitverkorene Meesters bovenal éénen te verkiezen, als uitmuntende boven de overigen, die als uitverkoren Grootmeester of Opperhoofd geëerbiedigd, en alleen aan de uitverkore Meesters bekend, te gelijk als het zigtbare en onzigtbare Opperhoofd van onze gansche Boederschap zoude erkend worden; gelijk dan ook, ten huidigen dage, de Grootmeester en het Opperhoofd, ofschoon slechts aan zeer weinigen be-, kend, inderdaad op die wijze bestaat. Na deze voorafgaande aanmerkingen, uit eene menigte deioudste handschriften van onze Orde en hare archiven, op last van ons Opperhoofd, bijeengebragt, met de heilige gedenk stukken vergeleken, en voor de toekomst aan de goede trouw des Voorzitters en zijne Opvolgers toevertrouwd wordende, bepalen en gebieden wij, als voorzien met het gezag van dat zeer doorluchtig Opperhoofd. A- Het bestuur, de vorm en wijze, hoe de stralen van het helderste licht op de verlichte Broeders, en tevens op de onverlichte wereld, afdalen en zich verspreiden zullen, berusten bij de uitverkorene Grootmeesters. Zij behoren te waken en toetezien, dat ge ene Leden, van welken staat of rang, iets tegen de echte beginzelen onzer Orde ondernemen. Op dezelfde Bestuurders der Orde berust ook de handhaving der Broeder schap, en de bewaring en bescherming harer zuiverheid. Zij behooren haar, bij voorkomend ongeval, met opoffering van goed en bloed, zoo dikwerf en waar het noodig zij, tegen alle belagers onzer Orde te verdedigen. E. Het is ons nimmer gebleken, dat deze Broederschap, vóór het jaar een duizend vierhonderd en veertig na Christus geboorte, onder eenen anderen naam, dan van St. Jans Broeders, bekend geweest is; maar dat alstoen, zoo als aan ons gebleken is, de Broederschap, voor het. eerst, met den naam van Vrije Metselaren is begonnen genoemd te worden, en dat wel bijzonderlijk te Yalenciennes in Vlaanderen, als wanneer, door den rijkdom en bijstand dier Broederen, in sommige streken van Henegouwen, voor het eerst gasthuizen opgerigt zijn geworden, ter genezinge van behoeftigen, die door het zoogenoemde St. Anthonijs-vuur aangetast waren. Z. Hoe zeer wij in de beoefening van weldadigheid, noch godsdienst, noch vaderland in aanmerking nemen, oordeelen wij het echter voor als nog noodzakelijk en voorzigtig, om geenen anderen in onze Orde aan te nemen, dan die, in de bijeenkomsten der ongewijden en duisterlingen, het Christendom belijden. Bij het onderzoek en de beproevingen van hen, die zich ter inwijdinge tot den eersten graad, dien van Leerling, aanbieden, behooren geene ligchaamsfolteringen, maar alleenlijk zoodanige proefnemingen gebezigd te worden, welke dienen kunnen om het verstand, de geneigdheden en de geaardheid der Aankomelingen te doen kennen. H. Onder de pligten, die bevolen en met plegtigen eede bezworen worden, behooren de getrouwheid en gehoorzaamheid aan de wereldlijke en wettiglijk over ons gestelde Overheden. 0. De beginselen onzer daden en de strekking van alle onze bedoelingen zijn in twee voorschriften begrepen: Bemin alle menschen en heb hen lief als broeders en uwe naaste: Geef Gode, dat Godes, en den Keizer, dat des Keizers is. 1. De geheimnissen en verborgenheden, waarin onze bedoelingen verscholen liggen, dienen alleenlijk om zonder uiterlijke vertooning wel te doen, en door ongestoord te volharden, ons doel ten volle te treffen. K. Jaarlijks vieren wij de gedachtenis van St. Jan, als den voorganger van Christus en den Patroon onzer Orde. 'V. Deze plegtigheden onzer instellinge, en de overige daar mede overeenstemmende, welke in de broederlijke bijeenkomsten, of door teekenen of door woorden, ofte op andere wijzen verrigt worden, zijn echter ten eenenmale van kerkgebruiken verwijderd. M. Hij alleen wordt als St. Jans Broeder, of Vrijmetselaar erkend, die, op eene wettige wijze, met behulp en onder toezigt van eenen uitverkorenen Meester, in het bijzijn van ten minste zeven Broeders, in onze geheimenissen ingewijd en in staat is, zijne aanneming met de teekenen en woorden te bewijzen, die bij de overige Broeders in zwang zijn. Onder welke teekenen en woorden echter ook die begrepen worden, welke in de Loge of Werkplaats te Edinburg en derzelver aanhoorige, voorts te Hamburg, Rotterdam, Middelburg en ook bij die te Venetië is opgerigt, in gebruik zijn; terwijl derzelver verrigtingen en bedrijven, ofschoon naar de schotsche form geordend, in dat gene, wat den oorsprong, de bedoeling en instelling betreft, geenszins van die verschillen, welke bij ons gebruikt worden. N. Daar, nu, onze Broederschap slechts door één en algemeen Hoofd, maar de verschillende Meesterschappen, waar uit zij bestaat, door onderscheidene Grootmeesters, naar de wijze en behoeften der verschillende Gewesten en Rijken, bestuurd worden, is er niets noodzakelijker, dan de gelijkvormigheid van allen, over den ganschen aardbodem verspreid, als leden van één zamengesteld ligchaam, gelijk mede de gemeen- schap door middel van boden en brieven, zoo als voor iedere plaats en leerwijze het beste voegt: waarom dan ook deze tegenwoorde Oorkonde, als kenmerkende den aard en geest onzer Broederschap, aan alle en iedere thans afzonderlijk bestaande Loges zal gezonden worden. Om bovengemelde redenen, zyn van deze alzoo bijzonderlijk ingerigte Oorkonde, negentien eensluidende afschriften, van denzelfden volkomen gelijken inhoud, met onze namen en onderteekeningen bekrachtigd en bevestigd, afgegeven te Keulen aan den Rhjjn, in het jaar een duizend vijf honderd vijfendertig, den vierentwintigsten dag der maand Junij, volgens de Christelijke jaartelling. Habmanus t. Carlton. Jo. Bruce. Fr. v. Upna. Cornelis Banning. De Colligni. Virieux. Johan Schröder. Hofmaü, 1535. Icobus Prepositits, A. Nobel. Ignatius del la Torre. Doria. Uttenhove. Falck. Nicolaes va. Noot. Philippus Melanthon, Huyssen. Wormee Abel. De bovenstaande vertaling uit liet oorspronkelijke latijn, op het verzoek van den Hoog Eerwaarden Grootmeester Nationaal der Orde van Vrijmetselaren in het Koninkrijk der Nederlanden, vervaardigd door ons ondergeteekenden, Te Amsterdam den 30sten dag der 7den maand 5818. J. KONIJNENBURG. M. C. VAN HALL. ARNTZENIUS. Bijlage B. Notulen van de Loge „Het Vreedendall". Jacob van Wassenaer, heere van Opdam, Lodewijk van Nassauw, heere van Beverweerde, Dirk de Vlaming, Johan Bakker, Jacob van Neck, ende Dirk Veldhuyssen, broederen uytverkoore meesteren van de Sint Jans broederschap ofte vryemetselaeren ondervonden hebbende, dat oock Syne Hoogli ei dt in het geheim van de uitverkorene meesteren was opgenoomen ende begeerende de broederschap voorsz. binnen deese Lande weederom op te beuren alwaar sedert de troubelen in algemein verval is geraeckt ende dienvolgende met hulpe van eenige tot de broederschap noghte behoorende alhier in den Haaghe eene Logie intestellen ende te statueeren, waartoe de in Amsterdam nogh overblyvende broederen van de Logie het Vreedendall, de Vlaming, Bakker, van Neck, ende VeldHuyssen aangenomen hebben alle de mobilia, utensilia, papieren ende documenten noch voorhanden alhier in den Haaghe overtebrengen ende jeegen contante penninghe naar tauxatie over te geeven bestaande in: Eene groote met goudt geborduurde ornamenten ende met franien omsette armstoel van fulp met een voetbank. Twee dito clyndere sittingen sonder armen. Drie fulpe groene tafelcleederen met goude pacementen. Een vergulde kandelaer met neege armen voor kaersen. Vier dito clyndere met drie armen. Drie ebbenhoute haemers met silver ingelegdt. Een vierkant Japans kistie met seeven silvere ornamenten daarin. Een langwerpigh eikehoute kistie waarin drie tafereelen ende een blikke geslote koker waarin de tafereelen behoorende tot de uitverkorene meesteren. Ende een vierkant kistie van nooteboome houdt met cooper beslage ende geslooten met drie sleutelen waarin: De acte van de instellinge van die Logie het Vreededall in dato 8 Martie 1519 in de Engelsche taele. Een Catalogus van de Leeden van de broederschap van 1519 tot 1601. De brief van de broederschap in 1535 te Ceulen gegeven op francyn. Een Confetoor met het opschrift wetten van de broederschap van de vrvemetselaeren het Vreedenhall -— edoch geheel ledigh, vermeinde de Broeder Backer dat de voorsz. wetten door den Secretaris Druyvestein naar Oostindien vertrocken uytgenomen waeren, beloovende daarnaer te sullen inquireeren ende vindende alhier te leeveren. Ende laestelyck een pack met drie seegelen gesegeldt waarop genoteerdt, het eigendom van de uytvercoore meesteren. Alle dewelke mobilia, utensilia, papieren ende documenten overgebrachdt ende geplaatst zvnde in eene van de kameren neevens de Kaetsbaen alhier door Syne Hoogheidt daartoe verordineerdt ende veraccordeerdt hebben voorsz. broederen daarvoor teegen quitancie becomen de somma van ses honderdt drie en twintigh ponden. Ende syn voorsz. broederen in de kamere gemeldt op huiden den 29 January 1637 ten nanoens ten 4 uuren capitulariter vereenigdt ende alstoen eenpaerigh genomineerdt ende vercooren tot oppermeester toecoomende ende opperuvtvercoore meester Syne Hoogheidt met alle de maght ende het gesach eene uytvercoore oppermeester toecoomende so in de verlichte als in de onverlichte waereldt ingevolge de statuten verordienerende tot gemelde waerdigheidt alle soodanighe vorsten, potentaten ofte aansienelycke welke tot de broederschap gehoorende in staete syn in den lande onder haar geweldt ende regirnente staende soo in de verlichte als in de duystere waereldt te kennen voorstaan, beschermen ende behandthaven. Waarvan aan Syne Hoogheidt condt gedaen synde dezelve ter capitule is verscheenen, aldaar gehuld ende aller obedientie heeft ontvangen ende aangenomen. Dit ghedaen zvnde heeft Syne Hoogheidt verclaerdt me ende benevens de voormelde broederen alhier in den Haeghe te institueeren deese logie dewelke is gedoopt geworden Fredericks Vreedendall ende tot verwen ofte cleuren heeft aangenomen blaauw ofte oranien, waernaer de opperuytvercoore meester in aller teegenwoordigheidt verbrooken heeft de drie gansch gaef en ongeeanseleerde seegelen van het pack gevonden in het nooteboome houdte met koper beslaage kistie ende de stucken daarinne beslooten heymelycke gelesen hebbende verklaerdt te bestaen in de onderrigtin ge van de pliehte ende van de voorregten van de opperuytvercoore meesteren waarvan hij ende de broederen van Bever-weerde, van Neck. Bakker ende de Vlaming alleen kennisse hebbende voor de overige soo als voor alle andere meesteren metgezellen ende leerlingen geheim moeten blvven ende door Syne Hooghei als een heiligdom van de broederschap in eene areke opgeslooten door henluyden moet worden gecustodieerdt ende het voorsz. kistie voor eene areke aannemende het all daarinne heeft gedeponeerdt, behoudende voor hem eene van de sleutelen ende gevende aen elke van de broederen van Beverweerde ende van Neck oock eene sleutel van de drien. Vervolgende de logie tot het houden van de meester graet hebbende doen claeren, heeft hy tot meester gesteldt de broeder van Beverweerde die ter regtersyde van Syne Hoogheidt aen de altaer in het oosten is gaan sitten ende de broederen van Neck ende Backer in het westen als eerste ende als tweede opsiendere, ende als toen door de broeder de Vlaming als hofmeester de buyte de kamer staande meesteren G. le Saigne, N. van der Duin, J. van der Goes, J. van Foreest ende J. van Nispen doen nodighe binnen te coomen, die geseeten synde heeft Syne Hoogheidt die alle als Leeden ingeschreeven. Vervolgende de meesteren graedt gedekt synde heeft de Berwaerde meester de graedt van metgesel ingesteldt ende de buyte staende metgesellen J. Bentinck ende A. van Wassenaer doen nodighe binnen te coomen ende ondervraegdt synde heeft Syne Hoogheidt die meede als Leeden ingeschreeven. Ende het werk van de metgesellen geheeven synde heeft de eerwaerde meester dat van de Leerlingen aangevangen, ende als voren de buitenstaende Leerlingen C. Sloet ende W. van Broeckhuysen doen nodigen binnen te coomen, ende oock als voren door Syne Hoogheidt als Leeden syn ingeschreeven. Vervolgende de Broederen de Charnassé, Blondel, van Solms, van Hammersteyn, ende de Sayn van Witgensteyn als gastbroederen aangediendt synde ende door de Hofmeester binnen geleydt hebbende ter slinckersyde van de altaer plaets genoomen, ende syn in hunne jeegenwoordigheidt tot broederen leerlingen aangenoomen de persoonen van Charles de Hautain ende van Hans van Raedsveld die door Syne Hoogheidt voorgesteldt uyt hande van deselfde hebben ontvanghe het voorhangsel ende de gantelets. Synde naer gedaen werek het alle geslooten met een broedermaal ofte bancket door Syne hoogheidt gegeeven. In kennisse van my D: VELDHÜYSSEN. Den eersten Martis 1637. Alle de Leeden teegenwoordig uytgenomen Syne Hoogheidt, Le Saigne, Backer, de Vlaming, A. van "Wassenaer ende Sloet. De Eerwaerde meester condigt aen dat de broederen Backer ende Vlaming van Syne Hoogheidt gevraegdt hebben ontslaegen te worden als Leeden, dat Syne Hoogheidt heeft veraccordeerdt. Is tot tweede opsiender in steede van voorsz. broeder Backer gecooren de broeder van der Duyn ende tot hofmeester de broeder van Nispen in steede van de broeder de Vlaming. Op het voorstelle van de eerwaerde meester is tot bedienende broeder aengenomen de persoon van Jan Dirckse hallebardier van Syne Hoogheidt op een tractement van vyf ende twintig!) ponden jaerlixsche, ende heeft voorsz. Jan Dirckse de belofte van geheimenis ende trouwe gepresteerdt. Verstaen de heer de Charnassé door de broeder van Obdam in naeme van de broederschap te dan eken voor de silvere croes door hem aan de Logie geschonken, als ook de Graaf van Solms voor de door syne genade aan de broederschap gegeeve halscieradien voor de meester ende de twee opsienderen. Is tot secretaris aengesteldt de broeder Veldhuysen ende tot schatbewaerder de broeder van der Goes. De eerwaerde meester steldt voor in naeme van Syne Hoogheidt in de naestcomende byeencompste aenteneemen de persoonen van Cornelis van der Haer, ende Jan van Lynden. In kennisse van my D: YELDHUYSSEN. Den 3e Aprilis 1637. Alle de Leeden teegenwoordig uytgenomen A. van W assen aer, Sloet ende Foreest. Op het voorgestelde door Syne hoogheidt verstaen, in de maanden Junv, Julv, Augusti ende Septembris toecoomende geene byeencompste te houden, ende de Leeden geeximeerdt van contributien. De persoonen lest voorgesteldt syn een naer een op de gewoone uvt de bereydtsaele binnen gebracht, beproeft ende verlicht ende volgende tot broederen Leerlingen aengenomen de persoonen van Cornelis van der Haer ende Jan van Lynden ende hebben uyt handen van Syne Hoogheidt het voorhangsel ende de gantelets ontvangen ende syn beneven de broederen de Hautain ende Raetsveldt als broederen door Syne Hoogheidt ingeschreeven. 4 Syne Hoogheidt heeft alle de Leeden op een broedermael onthaeldt waarbij teegenwoordigh waeren Syn Genade van Solms ende hof Capelaen de Rafelis. In kennisse van my D: VELDHUYSSEN. Den 5 Mei 1637. Alle de Leeden teegenwoordig uytgènoomen Syne Hoogheidt, van Neck, A. van Wassenaer ende Sloet. De Eerwaerde meester geeft kennis dat Syne Hoogheidt op overmorge naer het Leeger staende te vertrecken op huyde de bijeenkomst met syn bij syn niet sal verëeren ende aen hem m handen heeft gesteldt alle de sleutelen ende papieren de Logie specteerende. Verstaen de eerwaerde meester benevens de broederen opsienderen te committeeren omme in naeme van de broederschap Syne hoogheidt optewachte ende hem overtebrengen de beede tot conservatie van syn persoon ende tot de glorieuste uytcompste van alle syne voornemens. De Eerwaarde meester verexcuseerdt sich van deese commissie alsoo hij op overmorgen naer het leeger vertrecken sal, ende het meesterschap niet vorder kan blijven occupeeren, maer daertoe in syne steede voorstelt de broeder van Opdam die daertoe eenparich versochdt svnde de haemer uyt handen van de broeder van Beverwaerde heeft ontvangen ende vervolgende naer eene aenspraecke tot de materie dienende aan den altaer heeft plaats genomen. De broeder van Beverwaerde heeft alle de sleutelen ende documenten die Logie specteerende in handen van de eerwaerde meester gesteldt ende hierop die Logie veriaeten. De eerwaerde meester doedt condt dat Syne Hoogheidt e broederen meesteren Constantyn Huygens ende Olivier de Rafelis als Leeden ingeschreeven te syn begeerde ende syn die door den eerwaerde meester alsoo ingeschreeven. Waernaer de bijeencompst opgeheeven is tot 16 Octobris eerstcomende. In kennisse van my D: VELDHUYSSEN. Den 13 Octobcr 1637. Alle de leeden tegenwoordig uytgenoomen Syne Hoogheidt, de heer van Beverwaerde, de Saigne, van Neck, A. van Wassenaer, Sloet, Bentinck ende Huygens. De eerwaarde meester maeckt in eene corte aenspraeek dat hy ontfangen heeft een brief van de broeder le Saigne gesehreeven uyt Breda voorgistere van weege Syne Hoogheidt de broederschap informatie geevende van het inneemen van Breda door Syne Hoogheidt. Verstaen Syne hoogheidt by een brief over deese glorieuse overwinninghe te gratuleeren ende de eerwaerde meester optedragen Syne hoogheidt aan te bieden. Item omme by deese geleegenheidt aen de armen alhier uyt te deylen eene somma van honderdt ende vyftigh ponden, alse vyf ende seeventigh aen die van de Gereformeerde ende vyf ende twïntigh aen die van de Walsche ende vijftigh aen die van de Roomsch Catholyke met last aan de broeder schatbewaerder voorsz. penningen aen de eerwaerde Domino Modeus ende aen de Pastor van de Haghe uytterycken als oock aan de broeder de Rafelis om uyt te deylen. De Eerwaarde meester geeft kennisse dat met approbatie van Syne Hoogheidts aengegeven syn om aangenoomen te worden de persoonen van Lowys Godin, Alexander van de Capellen, Sigismundt van Bylandt, Robert van Heekeren ende Francois du Patit. Item dat op 2 September voor Breda was doorgeschooten de broeder de Charnassé, ende heeft de broeder de Rafelis eene lyckrede gedaen. Waerop de byeenkomst is geslooten, omme 18 Novembris weeder bijcentecoomen. In kennisse van my D: YELDHUYSSEN. Den 18 Novembris 1637. Alle de Leeden tegenwoordig uytgenoomen Svne Hoogheidt, le Saigne, van Neck, Huygens, ende Bentinch. De eerwaerde meester ten 4 uuren de meesteren graedt in gesteldt hebbende syn tot het meesterschap aengenoomen de broederen Sloet ende van Broeckhtiysen, ten ses uuren de metgesellen graedt ingesteldt syn tot metgesellen aengenomen de broederen de Hautain ende van der Haer. Ten seeven uuren de leerlingsgraedt ingesteld, heeft de eerwaerde meester voorgeleesen een brief van Syne hoogheidt waarby kennisse geeft dat de broeder Stanhoope met brieven uyt Engelandt gecoomen voor de broederschap in den Haghe versochdt hadde die te overleeveren ende dienvolgende begeerde dat die broeder aengediendt gehoordt worde. Waerop de broeder hofmeester de eerwaerde meester aengediendt heeft, dat de voorsz. broeder in de voorsaele was ende versocht toegelate te worden, waerop de eerwaerde meester de broederen tweede opsiender ende de schatbewaerder naer buyte gedeputeerdt heeft omme die broeder te ondervraege. De broeder tweede opsiender doet bescheidt dat de broeder Stanhoope door teecken, woorden ende aenraeckinge als een vrijmetselaer meester heeft bekendt gemaeekt ende van een geloofsbrief van de Logie van Londen voorsien is. Waerop de broeder hofmeester versocht is die broeder met de gewoone ceremonien binnen te haelen ende ter rechtersyde van de altaer te plaetsen dat gedaen synde heeft hij in eene aenspraeeke in de engelsehe taele geseght van weegens de Logie van Londen te syn gecommitteerdt met eene broederlicke brief die hy de eerwaerde meester heeft overgegeeven ende alstoen luyde is voorgeleesen, bevattende eene uytnoodiginge haer als moederlogie te erkennen alsoo sy vernoome hadde deese broederschap geinstitueerdt ende gevestigdt te syn, op eene in de vorighe eeuwe uyt Engelandt becoome stichtingbrief. De eerwaerde meester heeft hierop geantwoordt dat de broederschap die brief in overdenke soude neemen ende hem bescheydt doen weeten hem noodigende de byeenkomst te blijven bvwoonen. Waerop de persoonen van Godin, van der Capellen, van Bylandt, van Heeckeren ende du Patit een naer een op de gewoone wyse binnen gebracht beproefd ende tot broederen leerlingen aengenomen syn. Eindelyk heeft de eerwaerde meester condt gedaen dat Syne hoogheidt tot leeden hadde ingeschreeven de broederen meesteren Jan van den Kerckhoven, heer van Heenvliedt, Syne Genade Frederik van Dohna ende de broederen metgesellen Charles Douglas ende Frederick Schuylenburch. "V erstaen den 27 Decembris te feyeren het feest van St. Jan ende Syne hoogheidt aentebieden een broedermael door de broederen te becosten tot feyeren van de geluckige weedercomst van Syne Hoogheidt ende het inneemen van Breda. Item de tweede Decembris te samen te coomen de uytvercoore meesteren ten vyf uuren ende de overige ten seeven uuren. In kennisse van my D: VELDHUYSSEN. Den 2e Decembris 1637. Alle de leeden teegenwoordigh, uytgenoomen Syne Hoogheidt, de heere van Heenvliedt, van Neck, van Foreest, Sloet ende de Hautain. De eerwaerde meester geeft kennisse dat de uytvercoore meesteren de brief van de Logie van Londen hebben in aenmerking genoomen ende oock de Stigtingsbrief van 8 Martie 1519 te London door de meester John Allen aan de broederschap het Vreedendall tot Amsterdam gegeeven, waarby is gestatueerdt dat de Logie van Londen daervan de moederlogie ofte de Parochie blyven sal als oock van alle broederschappen door haer ingesteldt wordende, dat ingevolge van dat alles de uytvercoore meesteren de Logie tot London voor moederlogie moeten eeren ende zullen blyven houden ende respecteeren, middelerwyle tusschen de jeegenwoordige Oppermeester in Engelandt "VVilliam Betfordt ende de uytvercoorene meesteren alhier eene Concordantie aengegaen sal svn. Yerstaen op de brief van de Logie van London te antwoorden, ende by monde aan de broeder Stanhoope te seggen dat deese broederschap bli.jfdt in de maniere als was die van het Vreedendall tot Amsterdam, ende dienvolgende de Logie van London blyft houden ende respecteeren als moederlogie ofte parochie, edoch dat alle broederschappen binnen deese Landen nu ofte by toecoomste intestellen door die van London niet beheerdt sullen worden, maer toebehooren ende alleen subject zyn deese dat in de Stigtingsbrief oock niet verordineerdt is eenige Contributie ofte pachte, ook in het begeei de niet kan worden geconsenteerdt, maer in alle andere geneegen is in goede harmonye ende onderdanigheidt met die van London te blijven ende alle Leeden van die Logie ende bysonderlvcke de broeder Stanhoope als broederen te ontvangen ende ten dienste te zyn ende te tracteeren. Item de eerwaerde meester opdraege alle het voorsz. by monde de broeder Stanhoope voortedraege ende de brief te geeven tussche nu ende morgen avondt alsoo de broeder Stanhoope overmorge weederom naer Engelandt reyst. De eerwaerde meester recuseerdt die last seggende Syne hoogheidt niet soude welgevallen waerop de broeder eerste opsiender genomineerdt ende gecommitteerdt hebben ten fine als vooren. In kennisse van my D: VELDHUYSSEN. Den 27 Decembris 1637. Alle de Leeden teegenwoordig, uytgenomen Syne Hoogheidt ende Veldhuyssen. De eerwaerde meester geeft kennisse dat het baneket sal gehouden worden in de sael van St. Joris eonfrerie ende committeerdt dat de broederen van Beverweerde, Huigens, Bentingh, ende A. van Wassenaer omme Syne hoogheidt ten half agt uuren van het hof aftehaelen ende te geleyden naer de St, Joris doelen alwaer sal worden opgewaehdt aen den ingangh door de eerwaerde meester ende de twee opsienderen met de broeder hofmeester, opgeleydt ende geplaetst in de midden van de tafel, tussehen Syn Genade van Solms ende Syn Genade van Dohna teegen over de eerwaerde meester ende de beyde opsiendere aen de beyde uyteinde van de tafel. De broederen van Broekhuysen ende Sloet syn de broeder hofmeester adjimgeerdt. De eerwaerde meester geeft kennis dat tot gastbroederen genoodigdt syn de Marquis d'Estampes, Syn Genade van Brederode, Graaf Jan van Nassoijw, de Graven van Nordhampton, van Thannet ende meer anderen ende alle twee en veertig aansitten sullen. Verstaen den 2. February 1638 weeder bijeen te coomen de broeder eerste opsiender segdt dat hy de broeder Stanhoope de brief heeft overgebrachdt ende by monde gesegdt wat in mandatis was gegeeven, waerover is bedanckt. De broeder de Rafelis bedanckt in naem van de Walsche armen, de broeder schatbewaerder geeft over de quitaneie van Dominee Modeus ende van de Roomsche pastoor alhier. De eerwaerde meester nodigdt de broederen naer St, Joris Doelen te gaan. Baneket in St. Joris Doelen. Ten half agt uur Syne Hooghevdt op de verordineerde wyse afgehaeldt ende opgeleydt syn de gasten aengeseeten onder het gesehal van paueken ende trompet is den eerwaerde meester aen ged aen den ingangh uytstapte, de mees Beverweerde ende A. van Wassenaer tot Syne Hoogheidt geleydt die de jonghe Prins. -. e broederen heeft voorgesteldt ende gereeommandeerdt. omme agttien jaaren oudt te worden ingesehreeven ende aengenoomen De eerwaerde meester steldt voor de jonghe Prins nu maer ell jaeren van huyde aan als kindt van de broederschap inteschrvven dat eenparich aengenomen ende by Syne hoogheidt toegestaen met een pockael werd begroet. Prins Willem in de stoel van de eerwaerde meester geplaetst, bedanckt de broederschap voor al het gundt ende is hierop onder algemeen handgeklap uytgeleidt ende vertrocken. Syne Hoogheidt heeft hierop syn soon de broederschap andermael gereeommandeerdt ende als kindt van de broederschap ingesehreeven. De eerwaerde meester heeft Syne hoogheidt gegratulecrd met syn geluckige terughcoomen onder de broederen ende de overwinninghe door hem behaeldt. De Marquis d'Estampes ende de Graaf van Nordhampton hebben Syne Hoogheidt een naer een toegedronken ende syn daerinne door alle de broederen bygestaen, naer dat veele pockaelen gebrachdt ende bescheidt gedaen waeren, heeft Syne hoogheidt de broederschap bedanket ende is op gelycke wyse circa elf uur en weeder om naer het hof uytgeleyde gedaen, ende hebben de overige broederen tot naer middernagdt gebaneketteerdt, by het bancket is voor de armen circa een honderdt vier en vvftigh ponden gesameldt ende heeft naer gebruycke de broeder de Rafelis voor ende naer het Vader Ons in de fransche taele opgeleesen — De broederen waeren alle sonder cieradien, de uytvercoore meesteren hadden op de borst de Sonne van de waerheidt hanghen. In kennisse van my A: VAN WASSENAER. Den 2e February 1638. Alle de Leeden teegenwoordig, uytgenoomen de heer van Beverweerde, TItjygens, Sloet ende de Hautain. hoogheidt aen den altaer geseeten heeft gesegdt dat hy in. . registers geleesen hadde dat hy tot uytvercooren meester waere vercoose dat hy bekende met ende beneffens de broederen van Beverweerde, van Neck, van Opdam ende Veldhuyssen uytvercoore meesteren te syn, ende als soodanighe ook de broederen A. van "Wassenaer, de Rafelis ende van Broeckhuysen den 2e. Decembris hadden aengenoomen tot uytvercoore meesteren, maer dat hy de bevoore gemelde verkiesinge tot opperuytvercoore meester nochte bekende ofte bekende, die oock niet ontkende ofte versaeckte, maer dat hy als uytvercoore meester thans voorsittende was omme de broederschap kennisse te geeven dat op last van de opperuytvercoore meester den 2e Martis toecoomende eene byeencompste van uytvercoorene meesteren zouden worden gehouden, en hy intusschen de broederen vermaende geene persoonen toetelaeten seggende te behooren tot eene Logie te Rotterdam, maer deese aftewysen, als oock seeckere persoonen uyt Engelandt alhier gecoomen met naemen Jones Ivlifhill, Holway ende Pits Toms, voor dewelcke men sich te wagte hebben alsoo die syn van kwaedt gedraghdt, reputatie en suspecte. Syne hoogheidt bedanekt de broederen voor het laest onthael ende verlaedt hierop de altaer. De eerwaerde meester neemt de haemer ende slaet voor alsoo de tyd om de meester en de andere officianten te veranderen gecoomen is eene benoeminge te doen van anderen. Verstaen de eerwaerde meester ende alle officianten noch een jaer te blyven ende toecoomende veranderinghe alle jaren te doen op St. Jans dach. Bijlage C. Tot de lectuur over de echtheid van het Charter van Keulen, 24 Juni 1535, behooren de navolgende teekenplanken. 1. Een schrijven van biv. F. Heldmann 1819; 2. Bemerkingen van de Loge „ Zur Bescheidenheit" te Zürich — 25 Juni 1822 (Prof. Hottinger) ; 3. Missive van biv. Thellung vos Courtlarij, begeleidende een schreven van de Loge „Wilhelm zum Silbernen Kreutz" in het O.-, van Varel van 1822; 4. Annales Macjonniques des Pays Bas, deel III A. fol. 166 — Bruxelles 1824; 5. Het gedenkboek van 24 Juni 1835, omtrent een mac.-. feest te Amsterdam gehouden, ter viering van het 300jarig bestaan van het Charter; 6. Een teekenpl.-. van br.-. Poselger, Grootmeester van de Gr.-. L.-. „Zu den drei Weltkugeln", Berlijn 30 Sept. 1835; 7. Dr. C. G. Bretschneider, Darmstadt, Nov. 1836; Allgemeine Kirchenzeitung; 8. Dr. K. Ed. Förstemann — Halle 1837 (Neue mittheilungen aus dem Gebiet historisch-antiquarischer Forschungen). 9. Dr. Fetscherin, Bern 1838 (Historisches Versuch über die Cölner Urkunde). 10. Rapport van eene Nederl.-. Commissie, belast met het verzamelen en uitgeven van alle beseheiden, daarop betrekking hebbende dd. Juni 1838 Amsterdam en 's-Gravenhage; 11. Br.-. Geokg Kloss heeft in 1844 te Frankfort in zijne Bibliographie der Freimaurerei alle geschriften opgeteekend, die zich voor en tegen de echtheid verklaard hebben; 12. Mededeelingen van br.-. G. H. M. Delprat, Rotterdam, Mei 1862; 13. H. Q. Janssen (over Jacobus Praepositus enz.) Amsterdam 1862; 14. Mededeelingen van br.-. Vatllant in het oude jaarboekje Acacia XI van 1863; 15. Jaarboekjes voor Nederl.-. Vrijmetselaren 1865 en 1866 opstellen bevattende van br. •. ter Gouw ; 16. Jaarboekjes voor Nederl.-. 1867; mededeeling van br.-. Vaillant ; Bijlage D. Verklaring der Medaille. De ontdekking, hier te lande, in den jare 1818 gedaan, van eene merkwaardige Oorkonde, de Orde der V rij metselaren betreffende, wekte te regt bij de leden dier Orde eene groote belangstelling op. Be Brief van de Broederschap, te Keulen gegeven, op den 24sten Junij 1535, is toch, niet alleen eerwaardig door oudheid, maar is, wegens den inhoud, hoogst opmerkelijk, daar dezelve eene opgave behelst van de geschiedenis, den oorsprong, het zamenstel, en de leerbegrippen der Orde; haar verdedigt tegen lasterlijke aantijgingen; en voorschriften en wenken bevat, die, nog heden ten dage, de aandacht en overweging der Ordens-leden allezins verdienen. Doordrongen dan ook van het gewigt der gehouden bijeenkomst te Keulen, en van den dank welke het nageslacht aan de aldaar vergaderd geweest zijnde broederen schuldig is, vierden vele werkplaatsen in Nederland in den loop van dit jaar een plegtig feest, toegewijd aan de nagedachtenis dier juist voor drie eeuwen gehouden vergadering, en voelden hunne harten te meer tot blijdschap gestemd, omdat zij daarbij gelijktijdig konden gedenken aan het eeuwgetijde der vestiging van de Orde, in deze gewesten, als zij thans bestaat. (A° 1735). Aan deze dubbele feestviering is de medaille haar aanwezen verschuldigd. Zij bevat, op de voorzijde, in het algemeen zinnebeeld der Orde, eenen driehoek, de merkwaardige woorden der Oorkonde in de taal waarin dezelve werd opgesteld, en welke vertaald dus luiden: „De beginselen onzer daden, (der Vrijmetselaren, name- „lijk) zijn begrepen in deze twee voorschriften: Bemin „alle mensohen als broeders en naasten: geef gode, dat „godes. en den keizer dat des keizers is". Het omschrift, mede in het latjjn: Brief van de broederschap te Keulen, 24 junij 1535, Duidt de bron aan waaruit het opschrift getrokken is; de t^jd en de plaats der bijeenkomst, terwijl de stralenkrans waarin de driehoek omgeven is, het licht voorstelt, waarin die bijeenkomst de bedoelingen der Orde plaatst, en hoezeer het tegenwoordig geslacht eene verklaring van beginselen waardeert, welke nog geschikt is, om wijd en zijd de helderste stralen te verspreiden, en de nevelen van het vooroordeel, hetwelk tegen de Orde bestaat, te doen verdwijnen. In eenen krans van negentien sterren, welke doelen op de negentien werkplaatsen en negentien afgevaardigden, die dooi de daad hunner bijeenkomst en handelingen, de gedachtenisviering hebben mogelijk gemaakt, leest men voorts op de keerzijde, mede in het latijn: de bijeenkomst der broederen vrijmetselaren te keulen, A°. 1535 gehouden, vieren dankbaar de broeders in nederland, van de, in hun vaderland, herstelde orde het eeuwfeest gedenkende. A°. 1835. Bijlage E. In het O.-, van 's Gravenhage, den 27 dag der 11e maand 1820 P. S. FREDERIK, Prins der Nederlanden, Grootmeester Nationaal der Orde van V.-. M.-. in het Koninkrijk der Nederlanden, aan den Voorzitter van het E. W. Kapittel in het O.-, van Z.-. W.-. B.-. Ik zend U hiernevens drie exemplaren van een stuk in dato den 24 Januarij 1820 p. s., hetwelk ik ten gevolge van het „rapport van de Commissie, benoemd op het „HoofdKapittel den 31 Mei 1819 p. s.," en gedagteekend „binnen leyden den 2 en 3 October van het jaar 1819 p. s." geschreven heb. Dit stuk der Commissie zal buiten twijfel door U aan alle de B.-. B.-. van uw Kapittel medegedeeld zijn: de billijkheid vordert dan ook, dat zij dit mijn stuk lezen. Ik verlaat mij op uwe broedertrouw, en ben dus zeker, dat U zult zorgen, dat elk Lid van uw Kapittel dit stuk zal lezen. De uitgebreidheid van hetzelve heeft mij genoodzaakt, U daarvan drie exemplaren te zenden, ten einde elk B.-. genoegzamen tijd zoude hebben om dit te lezen. Mogt gij echter begrijpen aan mijn verzoek niet te kunnen voldoen, dan verzoek ik U, acht dagen na de receptie, mij alle deze drie exemplaren terug te zenden. Ik meen van uwe onpartijdigheid te mogen verwachten, dat gij het hier bijgaande stuk aan de Leden van uw Kapittel zult doen lezen. Achter een dezer exemplaren staat geschreven gelezen door, ik verzoek aan elk der Broederen van uw Kapittel daar onder hunne naamteekening te schrijven, welk geteekend stuk ik U verzoek mij terug te zenden, en de beide overige exemplaren bij het archief van uw Kapittel te bewaren. Ik heb het voordeel mij met Broederlijke toegenegenheid te noemen TJw Medebroeder, FREDERIK, Pr. der Nederlanden, Grootmeester Nationaal. P. S. Ik verzoek U, mij de receptie dezer stukken te accuseren. Bijlage F. In het O.-, van Brussel den 25e dag der 2e maand 5819. De Grootmeester Nationaal der Orde van V.-. M.-. in het Koninkrijk der Nederlanden, aan Alle Broederen V.-. M.-. verheven boven den graad van Medgezel, behorende tot de L.- in het O.-, van H.-. Z.-. V.-. W.-. K.-. S... Zeer waarde Broederen! Door uw verlangen tot Grootmeester Nationaal onzer heilige Orde geroepen zijnde, begreep ik, dat voorregt onwaardig te zijn, indien ik mij met dien verheven Rang te vreden stelde; het beginsel mijner handelingen is altijd geweest (en ik wensch, dat het dit altijd blijven zal,) dat men door ijver en bekwaamheid waardig moet zijn of worden, om den opgedragen post of waardigheid te bekleeden. Ik beken U gaarne, dat, toen ik de waardigheid van Grootmeester Nationaal aanvaardde, ik geene bekwaamheid genoeg had om deze te bekleeden, maar aan goeden wil ontbrak het m\j niet, en de weinige tijd, die mijne bezigheden mij overlieten, gebruikte ik, om mij met het doel en de middelen dezer s Orde bezig te houden, en geene poging onbeproefd te laten, om alles, tot zelfs de geringste bezigheden, onzer Orde te leeren kennen. De Waardigheid mij door U opgedragen en mijne burgerlijke zoo in- als buitenlandsche betrekkingen, gaven mij den toegang tot alle de verborgenheden onzer Orde, het ontbrak mij dus niet aan middelen, om historische kennis te verkrijgen; ik heb van die gelegenheid gebruik gemaakt, en genoegzame kennis van dat alles verkregen. Met deze kennis toegerust, begreep ik, dat ik nu bevoegd was, om over het doel en de middelen dezer Orde te oordeelen. Wat het doel of oogmerk betreft, ik ontveins U niet, dat sommige graden mij wel eens op het denkbeeld gebragt hebben, dat dit te onbeduidend was, om genoemd te worden, anderen wederom bepaalden zich tot dogmatiek, anderen tot politiek, maar met het grootste genoegen heb ik ondervonden, dat de graden van Leerling, Medgezel en Meester-Vrijmetselaar, zich niet met een willekeurig doel bezig hielden, maar het beste oogmerk hadden, namelijk, om het menschdom beter te doen worden. Doordrongen van dat edel en verheven oogmerk, en overtuigd, dat er voor den mensch geen hoger doel bestaan kan, dan om zedelijk beter te worden, koesterde ik des te meer eerbied voor de graden van Leerling, Medgezel en Meester-Vrijmetselaar; en verder daarop doordenkende, verkreeg ik de stelligste overtuiging, dat de Vrijmetselarij geen ander doel kan hebben; want waarom zonderd zij zich af van de burgerlijke betrekkingen bij het voortplanten van hare leer? Om geene andere reden, dan om dat elk Broeder in de Loge, volgens de inspraak van zijn hart zich zou kunnen uitlaten, zonder door burgerlijke betrekkingen daarin terug gehouden te worden, ja, om in de Loge te kunnen erkennen, in den ver- hevensten zin van het woord, mensch te zijn, en door de openhartige mededeeling der gevoelens van anderen, daar een mensch te leeren worden, zoo als reden en pligt dit vordert; het doel der Orde kon dus voor inij niet onzeker blijven, het zelfde word ook erkend door geschiedkundige waarheden, en in het bijzonder door het Charter van 1535, waarvan u reeds kopij, en zoo ik hoop binnen drie maanden een facsimile gezonden zal worden. Het doel mij dus zoo duidelijk bekend zijnde, moest ik met dezelfde aandacht letten op de middelen die door de Orde in het werk gesteld worden, om dat heerlijk doel te bereiken; de graden van Leerling, Medgezel en Meester-Vrijmetselaar beantwoorden daar aan vrij goed, alhoewel de Meestergraad niet geheel werd beoefend, zoo als zjj behoorde beoefend te worden. Maar niet tot deze drie graden bepaald zich het geen men Vrjjmetselarjj noemt, en die, welke zich oppergraden noemen, daar was bijna alles, of zonder zin of beteekenis en alleen in formen en plechtigheden bestaande, of dogmatiek en leerstellig en dus niet voor alle menschen, maar slechts voor sommigen aanneembaar, ja zelfs in sommigen heb ik instellingen gevonden die met het voorsz. doel geheel strijdig waren, door den eenen Broeder tot eene onbepaalde gehoorzaamheid aan zijnen Medebroeder te doen beloven, ja zelfs zweren. En zoo verre gaat men zelfs in sommige graden, dat eenigen zich Souvereinen noemen; het bespottelijke van dien tijtel daargelaten, dan is het denkbeeld, dat de eene Broeder Souverein over den anderen zou zijn, geheel tegenstrijdig met het oogmerk dezer cosmopolitische maatschappij; maar ik behoef daar over niet verder uit te wijden, en verlaat mij gerust op uw gezond oordeel, om te beoordeelen of die hooge graden middelen zijn om de Vrijmetselarij haar doel te doen bereiken. En wat mij betreft, ik verklaar U door deze op mijn woord als Vrijmetselaar, dat ik die graden, al waren z;j herkomstig van vroegere dagen dan men de BB.-, wil doen geloven, (en hoe gemaklik zou het zijn die historische onwaarheid aan te toonen,) dat ik deze niet geschikt oordeel om de Vrijmetselarij haar doel te doen bereiken, ja veel eer geschikt acht, om haar daar van te verwijderen; en zou ik dan deze mijne waarachtige overtuiging voor U verzwijgen? Neen, mijne Broeders! dan was ik de naam van uw Medebroeder onwaardig, en verdiende niet uw Grootmeester Nationaal te zijn- Ik verklaar dus door deze plegtig alleen in de graden van Leerling, Medgezel en Meester-^ rijmetselaar te zullen werken. Edoch om dat ik Grootmeester Nationaal ben van de hooge graden in de noordelijke Provintien, reserveer ik aan mij, om, wanneer het hoofd-Kapittel vergaderd zal zijn, als dan in de daarbij gevorderde graden den Zetel te beklimmen, ten einde aan deze Vergadering op eene regtmatige wijze van dit besluit kennis te geven. Ik neem' dit besluit uit overtuiging niet alleen, maar boven al uit pligt, ten einde mijn leven van nu af aan niet te bezoedelen met de gruwzame misdaad van anders te handelen dan mijn pligt mij gebiedt. Ik weet, en de ondervinding van alle tijden heeft het bevestigd, dat het voorbeeld zoo veel afdoet, en zou ik dan de misdaad bedrijven door anderen in den waan te laten, dat het hoofd der Orde prijs stelde op middelen, die hij volkomen afkeurt? En, welke uitslag deze mijne poging, om de V.-. M.-. op haar waar standpunt te plaatsen, heeft, ik verlaat mij op de Broederschap, mijn gerust geweten, en de overtuiging mijnen pligt gedaan te hebben, zal mijne beste beloning wezen. Niet alle Broeders konden alles zoo van nabij beschouwen als ik dit heb kunnen en behoren te doen, zij mogen dus geloven, dat mij alles bekend is, en dit maakt mijn voorbeeld navolgenswaardig; z\j zouden dus in het dwaalspoor gebleven hebben, indien ik hiertoe niet besloten had, en hunne dwaling zou dus mijne schuld zijn en ter mijner verantwoording komen. Ik zeide, dat de graad van Meester-Vrijmetselaar niet tot die hoogte is gebragt, waar hare werkkring is, en ook waarschijnelijk was; en het is daarom, dat ik getracht heb dit te doen, door de twee hierbij gevoegde af deelingen van den Meestergraad hier bij gevoegd, Sub. Lit. A en B, zij zyn genaamd uitverkoren en 01'per-uitverkoren-meester; beoordeel deze, waarde B.-.! en stemt uw gevoelen met het mijne overeen, dan verzoek ik U deze te teekenen. Ik voeg hier niets bij om deze op te helderen, zij behoren op zich zelf duidelijk genoeg te zijn; veel minder voeg ik hier iets bij om deze aan te prijzen; oordeel zelf, oordeel volgens de inspraak van uw hart, dit, maar ook niets anders, vorder ik van U. Het behoeft geen betoog, dat de Broeders, welke zich met die afdeelingen door dezelve te onderteekenen vereenigen, dadelijk den rang van opper-uitverkoren-meester verkrijgen, en dat, wanneer hun getal bij eene Loge groot genoeg is, zij overeenkomstig de administratieve grondwetten, als Loge kunnen werken; doch na verloop van veertien dagen, (binnen welken mij deze stukken onder het adres van den B. . Grootsecretaris bij deze Groote Loge van Bestuur terug gezonden moeten zijn,) deze niet geteekend zijnde, dat alsdan die Broeders, welke verlangen tot deze afdeelingen toegelaten te worden, zich zoo wel aan de betaling als andere vereischten, bij de administrative grondwetten bepaald, zullen moeten onderwerpen. Denk (en hoe streelend zou het voor mij wezen het woord vrees te mogen gebruiken,) echter niet, dat ik afstand doe van den mij opgedragen post van Grootmeester Nationaal deiOrde aran V.-. M.-. in het Koninkrijk der Nederlanden; neen, ik stel op geen rang meer prijs dan op dezen, en blijf dien behouden; maar het zal voor mij in het vervolg niet mogelijk wezen die graden te beschermen, in welke, zoo als ik gezegd heb, ik niet meer kan werken. En hier mede vermeen ik genoeg gezegd te hebben, om IJ een duidelijk denkbeeld te geven van de gronden, waarop nijjne overtuiging berust. Het staat U vrij mijn voorbeeld te volgen, maar doet het niet, om dat ik dit gedaan heb: doet het om geene andere reden, dan om dat gij overtuigd zijt, dat volgens mijn voorgedragen Plan de V.-. M.-. tot het hoogste principe gebragt wordt; doet het, om dat gij overtuigd zijt, dat het kenmerk der Vrijmetselarij is, om den Vrijmetselaar tot het hoogste principe te brengen. Ik volg den weg, dien ik heb ingeslagen, ik volg dien met den vasten tred, die het verheven onderwerp vordert, ik doe dit uit opregte overtuiging, tot welzijn der menschheid in het algemeen, en van deze Broederschap in het bijzonder; en de Opperbouwheer van het Geheelal, die onzer aller oogmerken kent en eenmaal mijn regter zal wezen, zal mijne poging om mijne natuurgenoten een duidelijk denkbeeld van hunne verhevene bestemming te geven, billijken. Ik ben en blijve, U oprecht liefhebbende Medebroeder en Grootmeester Nationaal,.. FREDERIK, Pk. der Nederlanden. Bijlage G. Jn het O.-, van Brussel den 25e dag der 2e maand 5819. De Grootmeester Nationaal der Orde van V.-. M.-. in het Koninkrijk der Nederlanden, aan den A.-. Meester der L.- in het O.-, van H.-. Z.-. V.-. W.-. K.-. S.\ Zeer Achtbare Broeder! Ik zend UA.-. hiernevens eene Circulaire, gerigt aan alle de Broeders Vrije Metselaren, welke tot Uwe Loge behoren, met uitzondering der Leerlingen en Medgezellen, als mede de daarbij behorende twee afdeelingen van den graad van Meester V. -. M.-. ter teekening van alle die Broeders, die met mij eenstemmig denken. Ik maak te veel staat op Uwen ijver en opregtheid, dan dat ik het nodig zou oordeelen in dezen van mijn gezag gebruik te maken, en verzoek U dus, te zorgen, dat binnen den tijd van 14 dagen deze stukken aan alle die Broeders Vrij-Metselaren, welke tot Uwe Loge behoren, of daartoe betrekking hebben, bekend gemaakt worden; de wijze hoe, laat ik geheel aan Uw beleid over, overtuigd dat UA. •. de onaangenaamheid gevoelt, welke het IJA.-. en mij zou veroorzaken, indien men daarna bij mij over Uw pligtverzuim klaagde. Deze stukken moeten, met eene daarbij gevoegde lijst, waar op de namen, voornamen en het beroep der BB.-., welke deze stukken geteekend hebben, duidelijk zijn uitgedrukt, Franko, den daaraanvolgenden dag, aan mij, onder het adres van den Groot Secretaris van de Groote Loge van bestuur, waaronder Uwe Loge behoort, zonder verzuim, terug gezonden worden, waarvoor ik UA.-. verantwoordelijk moet stellen. Ik heb het voordeel mij onder het bekend getal te noemen, De Grootmeester Nationaal voorn. FREDERIK Pr. der Nederlanden. Verzonden den 9e dag der 3e maand 5819. Bijlage H. In het O.-, van 's Gravenhage den 20 Maart 1820. FREDERIK Prins der Nederlanden, Grootmeester Nationaal der Orde van Vrijmetzelaren in het Koninkrijk der Nederlanden, aan alle B.-. B.-. S.-. P.-. R.-. t te Z. . E.-. B.-. B.-. Gg die deze zult lezen, zult ook het stuk van den 24 Januari] 1820 p. s., hetwelk ik voor U geschreven heb, gelezen hebben, en U dus herinneren, dat ik daar op bl. 78 gezegd heb: „Nadat ik „U genoegzaam tijd gegeven zal hebben om dit stuk met ernst „te lezen, zal ik U eene Teekenplank zenden, waarin ik U zal „verzoeken uwe namen te teekenen; ik zal dezelve zoodanig „inrigten, dat mij daardoor uwe overtuiging duidelijk bekend „wordt, want het moet eenmaal beslist zijn, welke S.-. P.-. R.-. t O.-. U.-. M.-. geworden zijn, en welke S.-. P.-. R-. f blijven". In dat stuk heb ik genoeg gezegd: heeft U dat niet kunnen overtuigen, dan zou het weinige, dat ik in deze Teekenplank kan schrijven, dit niet kunnen doen. En het is daarom, dat ik door dezen brief geen middel hoegenaamd ter uwer overtuiging wil aanwenden. Onder dezen brief zult gy lezen hoedanig ik verlang, dat g\\ deze zult teekenen, waarna ik den Voorzitter verzoeke, hetzelve aan mij terug te zenden 14 dagen na de receptie dezer. Met hartelijke broederliefde heb ik het voordeel mij te noemen Uw Medebroeder, FREDERIK Pr. der Nederlanden. Wij ondergeteekenden verklaren bij deze, dat onze overtuiging ons bepaald heeft, om S.-. P.-. R.-. t te blijven. Wij ondergeteekenden verklaren bij deze, dat onze overtuiging ons bepaald heeft, om O.-. U.-. M.-. V.-. M.-. te worden. Bijlage I. Wetboeken van de Symbolieke Graden, zijnde het Groot Oosten der Nederlanden, aangaande de Algemeene bepalingen en de erkenning van de Afdeelingen, ingevolge het Convenant van 1835. 1. Wetboek van het Groot Oosten der Orde van Vrijmetselaren in het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen 1837. *) EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene Bepalingen. Artikel 1. Het enz. Artikel 3. De Vrijmetselaars-Orde in het Koningrijk der Nederlanden, bestaat uit de Vrijmetselaren, vereenigd in regelmatig ingestelde werkplaatsen, waarvan het wettelijk bestaan, bij de tegenwoordige bepalingen, is erkend. Artikel 4. Eene Vrijmetselaars-werkplaats is niet regelmatig ingesteld, i) Men vergelijke de tekst der artikelen 3 tot en met 11, met de bijlage 2, van de Bijdrage tot de Geschiedenis van de Ned... Vrijm... van 1894 van br... v. M. B. wanneer zij niet is gevestigd of erkend door het souverein gezag der Orde. Artikel 5. De rang der thans bestaande werkplaatsen regelt zich naar de dagteekening harer constitutiën. Artikel 6. Geene niaqonnieke rites worden in het Koningrijk der Nederlanden toegelaten, dan die, welke aldaar aangenomen en in werking zijn, hij name: de Symbolieke Graden, volgens het wetboek van 1798; de Ópper-Graden, volgens het wetboek van 1807; en de Afdeelingen van den Meestergraad, volgens de administratieve grondwetten van 1819. Artikel 7. De Orde in dit Koningrijk heeft een algemeen en gemeenschappelijk middelpunt, door den Meestergraad in het Groot Oosten. Artikel 8. Volgens den eenstemmigen wensch van al de Nederlandsche Vrijmetselaren, in de onderscheidene vereenigingspunten, bedoeld bij art. 6, is Zijne Koninklijke Hoogheid, Prins Frederik der Nederlanden, de Grootmeester-Nationaal der Orde in het Koningrijk. Artikel 9. De Grootmeester-Nationaal handhaaft de waardigheid der Orde en waakt voor haren bloei en luister. Artikel 10. Er worden, door den Grootmeester-Nationaal, Gedeputeerde Grootmeesters-Nationaal benoemd, voor de Symbolieke Graden, de Opper-Graden en de Afdeelingen van den Meestergraad, volgens hunne wetten; met dien verstande, dat de Grootmeester-Nationaal werkzaam zijnde, of in de Opper-Graden, of in de Afdeelingen van den Meestergraad, nimmer en in geen geval, door hem, een Gedeputeerde Grootmeester-Nationaal zal kunnen worden benoemd voor het deel der Broederschap, aan welks arbeid hij geen deel mogt nemen, dan alleen bij keuze uit een tweetal BB.-, voorgedragen uit het ligchaam, aan welks hoofd deze Gedeputeerde Grootmeester-Nationaal zal gesteld wezen. Artikel 11. De verschillende deelen, bedoeld bjj art. 6 genieten onderling eene volmaakte onafhankelijkheid. Z\] maken, in hunne opperste collegiën, alle zoodanige huishoudelijke wetten en reglementen, als zij. behoudens de tegenwoordige bepalingen en de algemeene beginselen der Broederschap zullen geraden oordeelen. Zij zorgen, naar aanleiding der punten van vereeniging, aangenomen ter Groote Loge van Bestuur, van den lOen d.d. 3e m. v. h. J. d. W. L. 5835, dat wederkeerig in die wetten en reglementen geene bepalingen voorkomen, welke inbreuk zouden kunnen maken op hetgeen de geheimhouding van beginselen en ceremoniën betreft, en dat bij voortduring alle middelen in het werk worden gesteld, om de eendragt en eensgezindheid tusschen de deelen der Broederschap te bevestigen en uit te breiden. 2. In het wetboek van het Groot Oosten van 11 Juni 1865 werden die Algemeene Bepalingen (art. 3—art. 11) gehandhaafd. Alleen kwam bij art. 8 eene toevoeging, omtrent het Beschermheerschap van br. ■. Frederik, Prins der Nederlanden. 3. Algemeene Wet der Orde van Vrijmetselaars onder het Groot Oosten der Nederlanden 1877 (10 Februari). EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene Bepalingen. Artikel 1. Het enz. Artikel 4. „Geene ma<-onnicke Rites worden erkend, dan die, welke ,thans in de Orde aangenomen en in werking zijn, bij name: ,de Symbolieke Graden, de Opper Graden en de Afdeelingen ,van den Meestergraad". Artikel 5. Aan enz. 4. Algemeene Wet der Orde van Vrijmetselaren onder het Groot Oosten der Nederlanden 1886 (19 Juni). EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene Bepalingen. Artikel 1. De enz. Artikel 4. „Green Ma§onnieke Rites worden erkend, dan die, welke thans „in de Orde aangenomen en in werking zijn, bij name: de ,,Symbolieke Graden, de Opper Graden en de Afdeeling van „den Meestergraad". Artikel 5. Ieder enz. 5. Statuten en Reglement van de Orde van Vrijmetselaren onder het Groot Oosten der Nederlanden ingevoerd 1 Juli 1895. In deze statuten wordt de voornoemde erkenning gemist. Art. 4 van de Wet van 1866 is daaruit verwijderd. Die erkenning komt ook niet meer voor in de thans geldende Orde-Grondwet van het Groot Oosten der Nederlanden. LIJST DER 9 BIJLAGEN behoorende tot het Historisch overzicht van de Afdeelingen van den Meestergraad, OPGERICHT IN NEDERLAND IN 1819. A. Het Charter van Keulen van 24 Juni 1535. B. Notulen der Loge „Het Vreedendall" in 1637—1638, gevestigd te 's-Gravenhage. C. Lijst van stukken, betrekking hebbende op het Charter van Keulen. D. Verklaring der Medaille, uitgegeven bij het 300-jarig herdenken van gemeld Charter op 24 Juni 1835. E. Begeleidende Teekenplank van br.-. Frederik, Prins der Nederlanden dd. 27 Jan. 1820 van het Rapport van 24 Januari 1820. F. Circulaire Teekenplank van idem dd. 25 April 1819. G. Teekenplank van idem, dd. 25 April 1819, begeleidende gemelde circulaire. H. Teekenplank van idem, dd. 20 Maart 1820, bevattende eene verklaring ter invulling, waarbij eene keuze gedaan moest worden tusschen de Afdeelingen en het Rozenkruis. I. Lijst, vermeldende de Wetboeken van de Symbolieke Graden, met de daarin aangegeven „Algemeene Bepalingen".