"^SSÊ**' jlü^ -XL Wm ffy'-' ' ■■ ': Ji^ 4} / a * N r" s & kj | «. «kJ ' E^^H ■ Bf Wil .ggÉW V -$ RH! ym DE WIJSBEQEERTE DER ROZEKRUISERS rz> DE WIJSBEGEERTE DER ROZEKRUISERS IN VRAGEN EN ANTWOORDEN DOOR MAX HEINDEL SCHRIJVER VAN: ROZEKRUISERS COSMOLOOIE UIT HET ENGELSCH VERTAALD DOOR A. J. J. HATTINOA RAVEN litt. docta Published by permission of Mes. Max Heindel, and the Rosicrucian Fellowship, an International Association of Chtistian Mystics, with Headquarters at Oceanside, California, U. S. A. 1927 THEOSOFISCHE UITGEVERSZAAK „GNOSIS" AMSTERDAM INDEELING DER VERSCHILLENDE ONDERWERPEN Hoofdstuk I. Leven op Aarde. Maatschappelijke Omstandigheden. Huwelijk. Kinderen. Slaap en Droomen. Gezondheid en Ziekte. Hoofdstuk II. Leven na den Dood. De Wetenschap van den Dood. Crematie. Vagevuur. De Eerste Hemel. De Tweede Hemel. De Derde Hemel. Beschermengelen. Hoofdstuk III. Wedergeboorte. De Wet der Wedergeboorte. De Wet der Causaliteit. Zielsverhuizing. Hoofdstuk IV. Bijbelsche Leeringen. De Schepping. De Zondeval. De Onbevlekte Ontvangenis. Gezegden van Christus. Hoofdstuk V. Spiritistische Verschijnselen. Mediumschap. Obsessie. Materialisatie. Hoofdstuk VI. Helderziendheid. Gevaar van Psychische Vermogens. Ware Geestelijke Ontwikkeling. Inwijding. Hoofdstuk VII. Astrologie. Ware en Valsche Astrologie. Gebed en Astrologie. Vrije Wil en Astrologie. Hoofdstuk VIII. Dieren. Het Leven van Dieren hier en hiernamaals. Hoofdstuk IX. Gemengde Vragen. Hoofdstuk X. Vragenlijst en Index. LIJST DER DIAGRAMMEN. Blz. Het Opperwezen, God en andere Goden... 81 Een Levenscyclus no Vader, Zoon en Heilige Geest 220 De weg van de Ongebruikte Sexueele Stroomingen 256 De Zeven Scheppingsdagen ♦ ♦ 2^6 Zoo Boven, zoo Beneden 33® Gestalte van den Mensch in Verleden, Heden en Toekomst. 337 De Vier Rijken 33^ Samenstelling der Aarde 339 De Zeven Werelden 340 Diagram van de Betrekkelijke Werkelijkheid der Zichtbare en Onzichtbare Werelden, toegelicht door het gebruik van een Stereop- tikon 341 De Zeven Wereld-Tijdperken 342 De Zeven Scheppingsdagen en de Vier groote Inwijdingen 343 De diagrammen zijn overgenomen uit Heindel's „Rozekruisers Cosmologie", waar zij tevens in den tekst verklaard worden. IN HET HOLLANDSCH VERSCHEEN: Hoe de Rozekruisers de zieken genezen, 2e dr. ƒ 0.08 Voornaamste regels voor een natuurlijke voeding .............................. „ 0.12J Het raadsel van leven en dood .......... „ ^ 0.17J Waar zijn de dooden .................... „ 0.17I Geestelijk gezicht en de geestelijke werelden 0.17^ Slaap, droomen, hypnotisme, mediumschap en krankzinnigheid .................... „ 0.17I Het ontstaan van het Rozekruisers Genootschap ................................ „ 0.25 Christus of Boeddha .................... ,, 0.40 Handboek der Astrologie (Boodschap der Sterren) ing. ƒ 5.— geb. „ 6.50 Rozekruisers Cosmologie, 2e druk ing. ƒ 7.50 geb. in prachtb. „ xo.— De Mysteriën van het Rozekruis ing. ƒ 2,75 geb. in prachtb. „ 4.50 Hoe zullen wij Christus kennen bij zijn komst ? door Max Heindel „ 0.50 Inlichtingen omtrent de Leeringen zijn te bekomen bij de vertegenwoordigster voor Holland: Mevr. A. VAN WARENDORP AMSTERDAM OVERTOOM 534 UITGAVEN VAN: THE ROSICRUCIAN FELLOWSHIP OCEANSIDE, SAN DIEQO Co. — CALIFORNIA Rosicrucian Cosmo-Conception ............ $ a.— The Rosicrucian Philosophy in Questions and Answers .............................. „ 2.— The Web of Destiny ...................... „ 2.— Mysteries of the Great Operas ............ „ 2.— Gleanings of a Mystic .................... „ 2.— Letters to Students ...................... „ 2.— The Rosicrucian Mysteries ................ „ 1.50 In the Land of the Living Dead .......... „ 1.50 Freemansonry and Catholicism ............ „ 1.— The Mystical Interpretation of Christmas .. „ 0.75 Christ or Buddha ........................ „ 0.30 How shall we know Christ at His Coming .. ,, 0.15 Christianity Lectures (20), each ............ „ 0.10 Earthbound .............................. „ 0.10 Evolution from the Rosicrucian Standpoint .. „ 0.15 The Message of the Stars ................ „ 3.50 Simplified Scientific Astrology .............. „ 1.50 Tables of Houses (3), each „ 0.50 Bound Tables of Houses, 3 Vols. in one .... „ 2.— Ephemeris, 1860 to date, each year ........ „ 0.25 Bound Ephemeris from 1860 to 1919, 20 years in a volume ............................ „ 5»— „Rays from the Rose Cross" (a monthly magazine of Mystic Light) Subscription per year ...................... „ 2.25 VOORWOORD TER VERKLARING. e in ait DoeK vervatte vragen werden aan schrijver dezes gesteld na afloop van lezingen, door hem in verschillende plaatsen gehouden, en in de meeste gevallen wijzen de vragen op een zekere mate van bekendheid met het onder¬ werp aan de zijde van den vrager. Ter wille van hen, die niet bekend zijn met de Rozekruisers Cosmologie, kan het zijn nut hebben de volgende toelichting in verband met die wijsbegeerte en de gebruikte termen te geven. Met dien sleutel zal het een ieder gemakkelijk vallen de antwoorden op de vragen te begrijpen. Ook is het hier wellicht op zijn plaats, erop te wijzen, dat iedere vraag beantwoord is los van eventueele antwoorden op andere vragen, zoodat elk antwoord op zichzelf een geheel vormt. Dat heeft een herhaling van enkele dingen, in antwoord op andere nagenoeg eensluidende vragen tengevolge gehad, maar men zal inzien dat, overal waar een dergelijke herhaling zich voordoet, een nieuw aanzicht van het onderwerp naar voren treedt, zoodat de schrijver geen verontschuldigingen behoeft te maken, want hij beschouwt de gevolgde methode van grooter waarde, dan een verwijzing naar een ander antwoord, dat de vrager misschien bij gebrek aan tijd niet kan naslaan. De Wijsbegeerte der Rozekruisers leert, dat de mensch een samengesteld wezen is in het bezit van : 1) Een Grofstoffelijk Lichaam, het zichtbare werktuig, dat hij hier in deze wereld gebruikt voor alle physieke uitingen; het lichaam dat wij meestal als den geheelen mensch beschouwen. 2) Een Levenslichaam, uit Ether gemaakt, dat het zichtbare lichaam doordringt, zooals de ether alle andere vormen doortrekt, met dit verschil echter, dat menschelijke wezens een grootere hoeveelheid universeelen ether verbijzonderen, dan andere vormen. Dat etherisch lichaam is ons werktuig, waarmee de levengevende zonne-energie verbijzonderd wordt. 3 Een Begeertelichaam, onze gevoelsaard. Dit fijnere voertuig doordringt zoowel het levenslichaam als het grofstoffelijk lichaam. Op helderziende wijze waargenomen, steekt het ongeveer 40 cM. buiten ons zichtbare lichaam uit, dat middenin die eivormige wolk geplaatst is, zooals de dooier in het midden van het ei. 4) Het Denkvermogen, de spiegel, die de uiterlijke wereld weerkaatst en het Ego in staat stelt zijn bevelen in gedachte en woord over te brengen, en tevens tot handeling aan te zetten. Het Ego is de drievoudige geest, die deze voertuigen gebruikt, om ondervinding in de School des Levens op te doen. Hoofdstuk I Vragen in verband met het LEVEN OP AARDE VRAAG No. i. Als wij zuiver geest en deel van een Al-wetenden God waren, waarom was het dan noodig, dat wij dezen langen pelgrimstocht vol zonde en smart door de stof ondernamen f Antwoord : Aan het begin der openbaring scheidde God in Zichzelf een menigte potentieele geestelijke intelligenties af, zooals een vuur vonken uitzendt. Die geestelijke intelligenties waren dus vlammen of vuren in kiem, maar zij zijn nog geen echte vuren, want al waren zij met het al-bewustzijn van God begiftigd, zoo misten zij toch ze//-bewustzijn; al waren zij in potentie almachtig evenals God, zoo misten zij de dynamische kracht, geschikt om op elk oogenblik naar believen te gebruiken; en ten einde die eigenschappen te ontwikkelen, was het dringend noodzakelijk, dat zij door de stof heen zouden gaan. Daarom werd elke Goddelijke Vonk gedurende de involutie in verschillende voertuigen opgesloten, van voldoende dichtheid om de uiterlijke wereld van haar bewustzijn af te sluiten. De geest van binnen, niet langer in staat met de buitenwereld in aanraking te komen, wendt zich dan om en vindt zichzelf. Tegelijk met het ontwakend zeZ/-bewustzijn ontstaat de worsteling van den geest om zich uit zijn gevangenis te bevrijden, en gedurende de evolutie zullen de verschillende voertuigen, die de geest bezit, tot ziel vergeestelijkt worden, zoodat hij aan het einde der openbaring niet alleen zelfbewustzijn, maar ook ziele-kracht zal veroverd hebben. Bij de meeste menschen bestaat een neiging om te gelooven, dat al wat is, het resultaat is van iets anders, zoodat er geen plaats voor eenig oorspronkelijk nieuw maaksel overblijft. Zij die het leven bestudeeren, spreken gewoonlijk alleen maar over involutie en evolutie ; zij die den vorm bestudeeren, n.1. de moderne wetenschapsmannen, houden zich alleen maar met evolutie bezig, doch de vooruitstrevendsten onder hen beginnen nu een anderen factor te ontdekken, dien zij epigenesis genoemd hebben. Reeds in 1757 verkondigde Caspar Wolff zijn Thenrea Generationis, waarin hij aantoonde, dat er in de ontwikkeling van het ovum een reeks nieuwe verschijnselen aanwezig zijn, die in het geheel niet door het voorafgaande te voorzien waren, en Haeckel, die deze theorie onderschreef, zegt dat wij heden ten dage niet langer het recht hebben, om de epigenesis een theorie te noemen. Want zij is een feit, dat men bij de lagere vormen, waar de wisselingen snel zijn, onder een microscoop kan aantoonen. Sinds het denkvermogen aan den mensch is geschonken, is deze oorspronkelijke scheppende impuls, — epigenesis — de oorzaak van onze geheele ontwikkeling geweest. Weliswaar, bouwen wij voort op wat reeds geschapen is, maar er komt ook iets nieuws bij, te danken aan de werkzaamheid van den Geest, en zóó is het dat wij scheppers worden, want als wij alleen maar nabootsten, wat reeds door God of Engel voor ons klaargelegd was, dan zou het voor ons onmogelijk zijn om ooit scheppende intelligenties te worden : wij zouden eenvoudig navolgers zijn. En zelfs al maken wij fouten, toch kunnen wij gerust zeggen, dat wij dikwijls veel meer leeren door onze fouten dan door ons welslagen. De zonde en het lijden, waarop de vrager doelt, zijn louter het resultaat van de fouten die wij maken, en de indruk er van op ons bewustzijn maakt, dat wij langs andere lijnen gaan werken, die goed blijken te zijn — d. w. z. in harmonie met de natuur. Zoodoende is deze wereld een oefenschool en geen tranendal, waarin een grillige Godheid ons geplaatst heeft. (Zie Vraag No. 9). VRAAG No. 2. Als „God den mensch iets lager dan de Engelen maaktehoe is het dan mogelijk dat de mensch ten slotte hun meerdere wordt in de Geestelijke Wereld ? Antwoord: De vraag wijst op een dwaalbegrip aan de zijde van den vrager. Het is in de Rozekruisers leeringen nooit zoo verkondigd, maar men heeft iets gezegd, wat mogelijk aldus verwrongen is geworden. Het is een feit, dat de evolutie spiraalvormig voortschrijdt, en dat er nooit een herhaling is van den zelfden toestand. De Engelen vormen een vroegeren stroom in de evolutie : zij waren menschelijk in een vorige incarnatie onzer aarde, die onder Rozekruisers het Maan Tijdperk genoemd wordt. De Aartsengelen vormden de menschheid uit het Zonne Tijdperk, en de Heeren van het Denkvermogen, door Paulus de. „Machten der Duisternis" genoemd, waren de menschheid uit het donkere Saturnus Tijdperk. Wij zijn de menschheid uit het vierde tijdperk van het tegenwoordige openbaringsplan, het Aarde Tijdperk. Daar alle wezens in het heelal evolueeren, zijn de menschen uit vorige tijdperken ook vooruitgegaan, Zoodat zij nu op een hoogeren trap staan, dan het geval was toen zij menschelijk waren — zij zijn nu bovenmenschelijk. Daarom is het volkomen waar, dat God den mensch iets lager maakte dan de Engelen. Daar echter alles in een toestand van spiraalvormigen vooruitgang is, is het eveneens waar, dat onze huidige menschheid een hoogere en verder geëvolueerde menschheid is, dan de Engelen eens waren, en dat de Engelen een hoogere orde van menschen waren dan de Aartsengelen, toen die menschelijk waren. Op den volgenden trap zullen wij in hoogte iets dergelijks bereiken als de Engelen van tegenwoordig, maar wij zullen hen overtreffen in vergelijking met hetgeen zij nu zijn. VRAAG No. 3. Waarom was het noodzakelijk, dat wij dit stoffelijk bestaan aanvaardden f Hadden wij dezelfde lessen niet kunnen leeren, zonder opgesloten en beperkt te zijn door de grof-materieele omstandigheden van deze stoffelijke wereld f Antwoord : Het Nieuwe Testament was oorspronkelijk in het Grieksch geschreven, en het woord Logos beteekent zoowel woord als de gedachte, die het woord vooraf gaat, zoodat, wanneer Johannes ons in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie leert: „In den beginne was het woord, en het woord was bij God en het woord was God", wij dat vers ook zoo mogen vertalen : „In den beginne was de gedachte, en het woord was bij God en God was het woord." Alles bestaat krachtens dat feit (het woord). Daarin is „leven." Al wat in het heelal bestaat, was eerst een gedachte, die zich vervolgens als een woord, een geluid openbaarde, dat alle vormen bouwde en zich als het leven in die vormen vertoonde. Dat is het scheppingsproces, en de mensch, die naar het beeld van God gemaakt was, schept tot op zekere hoogte op dezelfde wijze. Hij heeft het vermogen om te denken; hij kan zijn gedachten onder woorden brengen en, waar hij niet in staat is om zijn denkbeelden alleen tot uitvoering te brengen, kan hij zich aldus de hulp van anderen verzekeren om ze te verwezenlijken. Doch de tijd nadert, dat hij rechtstreeks met het gesproken woord zal scheppen ; hij is nu bezig op andere wijzen te leeren scheppen, zoodat hij, wanneer hij mettertijd in staat is zijn woord te gebruiken om rechtstreeks te scheppen, zal weten hoe dit te doen. Die opleiding is absoluut noodzakelijk. Zooals het nu is, zou hij veel fouten maken. Bovendien is hij nog niet goed — en zou hij aan demonische scheppingen het aanzijn geven. Bij den eersten dageraad van 's menschen pogen, gebruikte hij de vaste stoffen ; spierkracht was zijn eenig middel om arbeid te verrichten, en uit beenderen en steenen, die hij van den grond opraapte, vormde hij zich zijn eerste grove werktuigen voor het gebruik zijner handen. Daarna kwam de tijd, dat hij zich in een ruwe kano voor het eerst aan het water toevertrouwde, een vloeistof dus, en het scheprad was de eerste machine. De vloeistof is al veel sterker dan vaste stof. Een golf kan het dek van een schip wegvagen, de masten losrukken en de stevigste ijzeren staaf krom buigen, als ware het een dunne draad; maar waterkracht is een stationnaire kracht en daardoor tot werk in de onmiddellijke omgeving beperkt. Toen de mensch de nog ijlere kracht leerde gebruiken, die wij lucht noemen, was hij in staat overal windmolens op te richten om zijn werk te doen, en zeilschepen brachten verbindingen tot stand over de geheele wereld. Zoo werd de volgende stap in 's menschen ontwikkeling bekroond door het gebruik van een kracht, nog ijler en universeeler van toepassing dan het element water. Maar de wind was grillig en onbetrouwbaar; daardoor verZonk de groei der menschelijke beschaving, door het gebruik er van bereikt, geheel in het niet, toen de mensch ontdekte hoe het nog ijlere gas te gebruiken, dat stoom genoemd wordt, want dat kan ten allen tijde en overal gemaakt worden, en sinds die gebeurtenis heeft de vooruitgang der wereld een enorme hoogte bereikt. Een bezwaar tegen het gebruik er van is echter, dat stoom-kracht een omslachtige machinerie voor de krachtsoverbrenging vereischt. Dat bezwaar wordt practisch opgeheven door het gebruik van een nog ijlere kracht, die sneller over te brengen is : de geheel onzichtbare en ontastbare electriciteit. Zoo zien wij dus, dat de vooruitgang van den mensch in het verleden afhankelijk was van het benutten van krachten van steeds toenemende fijnheid, zoodat iedere fijnere gradatie voor snellere overbrenging paste, dan de vorige, waarover men beschikte, en wij kunnen licht beseffen, dat verdere vooruitgang van de ontdekking van nog ijlere krachten, die met nog grooter gemak overgebracht kunnen worden, afhankelijk is. Wij weten, dat wat wij draadlooze telegraphie noemen, zonder gebruik van draden tot stand komt, maar zelfs dat systeem is niet ideaal, want het is afhankelijk van energie, die in een centrale — stationnair dus — opgewekt wordt. Het sluit het gebruik van kostbare machinerieën in en ligt daardoor buiten bereik van de groote massa. De ideale kracht zou die zijn, welke de mensch op elk moment zonder machinerieën uit zichzelf kon voortbrengen. Eenige tientallen jaren geleden bracht Jules Verne ons in heftige opwinding, toen hij voor onze verbeelding de onderzeeboot opriep, of de reis om de wereld in tachtig dagen, enz. Heden ten dage zijn de dingen, die hij afschilderde, feiten geworden, die zelfs zijn verbeelding te boven gaan, en de tijd zal komen, dat wij voor eigen gebruik over een dergelijke bovengenoemde krachtsinstallatie zullen kunnen beschikken. Bulwer Lytton heeft in zijn „Coming Race" voor ons een kracht afgeschilderd, „Vril" genaamd, die sommige fantastische wezens bezitten en gebruiken kunnen, om zich over den grond, door de lucht en nog op vele andere manieren voort te bewegen. Een dergelijke lSacht is in ieder onzer latent, en soms spreken wij er over als emotie. Bij tijden voelen wij haar vérstrekkende macht in den vorm van drift, die teugelloos voortraast, zoodat wij zeggen, dat „iemand alle beheersching over zichzelf verloren heeft." Geen enkele hoeveelheid arbeid kan het stoffelijk lichaam zóó afmatten en lam slaan, als wanneer de reusachtige energie van het begeertelichaam losgelaten wordt in een driftbui. Gewoonlijk slaapt deze enorme kracht in onzen tijd, en het is goed dat dit zoo is, totdat wij geleerd hebben haar door middel van het denken te gebruiken, en dit laatste is een nog ijlere kracht. Deze wereld is een school, waarin wij leeren hoe juist te denken en te voelen, opdat wij bevoegd zullen worden, om die beide subtiele krachten — de macht der gedachte en de macht der aandoening — te gebruiken. Een voorbeeld zal ons duidelijk maken, hoe deze wereld i dat doel dient. Een uitvinder krijgt een idee. De idee is nog geen gedachte, zij is als het ware een flits, die nog geen vorm aangenomen heeft, maar geleidelijk aan beeldt hij haar in denkstof uit. Hij maakt een machine in zijn gedachten, en die machine verschijnt voor zijn mentaal gezicht, met de wielen in de verschillende richtingen draaiend, al naar noodig is om het vereischte werk te verrichten. Daarna begint hij de plannen voor de machine te teekenen, en reeds in dat stadium van concreetheid zal het bijna zeker blijken, dat er wijzigingen noodig zijn. Zoo zien wij, dat reeds de stoffelijke voorwaarden den uitvinder doen zien, waar zijn gedachte niet juist was. Wanneer hij de machine in materiaal bouwt, geschikt voor de uitvoering van het werk, dan zijn er gewoonlijk nog meer wijzigingen noodig. Misschien moet hij de eerste machine wel weg doen, zijn opzet geheel wijzigen en een nieuwe machine bouwen. De concrete stoffelijke voorwaarden hebben hem dus in staat gesteld het hiaat in zijn redeneering te ontdekken; zij dwingen hem de vereischte wijzigingen in zijn. oorspronkelijke gedachte aan te brengen, ten einde een machine te maken, die voor het werk geëigend is. Als er enkel een gedachtewereld geweest was, dan zou hij niet geweten hebben, dat hij een fout gemaakt had, doch de concrete stoffelijke omstandigheden doen hem zien, waar zijn gedachte verkeerd was. De Stoffelijke Wereld leert den uitvinder zuiver te denken, en zijn geslaagde machines zijn de belichaming van juiste gedachte. Bij commercieele, sociale of philantropische pogingen gelden dezelfde beginselen. Als onze begrippen aangaande de verschillende levensproblemen verkeerd zijn, worden zij getoetst, Zoodra zij voor zoogenaamd practisch gebruik in aanmerking komen, en deze wereld is dus een absolute noodzakelijkheid, om ons te leeren, hoe de kracht der gedachte en begeerte te hanteeren, te meer daar deze krachten in den tegenwoordigen tijd tot op groote hoogte door onze materieele omstandigheden in toom gehouden worden. Maar naarmate de tijd voortschrijdt en wij meer en meer zuiver leeren denken, zullen wij ten slotte over zulk een denkkracht beschikken, dat wij in staat zullen zijn terstond in elk denkbaar geval de juiste gedachte zonder aarzeling te denken, en dan zullen wij ook in staat zijn onze gedachte, als een bepaald ding, door het woord tot daadwerkelijk bestaan te brengen. Er was een tijd in het ver, ver verleden, dat de mensch nog een geestelijk wezen was, en de aardsche omstandigheden plastischer waren. Toen onderrichtten de Goden zelf hem, om het woord als scheppingsmiddel te gebruiken, en aldus werkte hij vormend op dieren en planten in. De Bijbel leert ons dat God de dieren tot den mensch bracht, „om te zien, hoe hij Ze noemen zou." Dat naam geven bestond niet alleen daarin, dat hij een leeuw een leeuw noemde, maar het was een vormend proces, dat den mensch macht gaf over het ding, dat hij benoemde, en eerst toen zelfzucht, wreedheid en ongebreidelde toorn hem voor het meesterschap ongeschikt maakten, ging het machtswoord, door de bouwers uitgesproken, verloren. Wanneer heiligheid opnieuw de plaats van profanatie zal hebben ingenomen, zal het woord teruggevonden worden, en dit zal in een toekomstig tijdvak het scheppende vermogen van den goddelijken mensch zijn. VRAAG No. 4. Als dit leven op aarde zoo belangrijk is en werkelijk de basis van al onzen ziele-groei vormt, zoodat deze voortvloeit uit de ervaringen, die wij hier opdoen, waarom is ons leven op aarde dan zoo kort in vergelijking met het leven in de Innerlijke Werelden, dat tusschen twee aard-levens in ongeveer duizend jaar beslaat ? Antwoord : Al wat in deze wereld door menschenhand gemaakt is, is gekristalliseerde gedachte ; de stoelen waarop wij zitten, de huizen waarin wij leven, de verschillende gemakken, zooals telefoon, stoomboot, locomotief, enz. enz.» bestonden eens als gedachten in het menschelijk denkvermogen. Als die gedachte er niet geweest was, zou het ding nooit verschenen Zijn. Op dergelijke wijze zijn boomen, bloemen, bergen en zeeën de gekristalliseerde gedachtevormen der natuurkrachten. Wanneer de mensch na den dood dit lichaam verlaat en den Tweeden Hemel betreedt, wordt hij één met die natuurkrachten; hij werkt onder de leiding der scheppende hiërarchieën, terwijl hij voor zichzelf de omgeving bereidt, die voor zijn volgenden stap in de ontwikkeling noodig is. Daar bouwt hij in „denk-stof" de oertypen van land en zee ; hij werkt op flora en fauna in ; hij schept alles in zijn omgeving als gedachtevormen, en zooals hij de omstandigheden wijzigt, Zoo vertoonen zij zich bij zijn wedergeboorte. Maar het uitwerken van dingen in denk-stof is totaal verschillend van het uitwerken van dingen in concrete stof. Op het huidige moment zijn wij maar armzalige denkers, en daarom neemt het ons een enorme hoeveelheid tijd, om de gedachtevormen in den Tweeden Hemel te modelleeren ; verder moeten wij ook een geruimen tijd wachten, vóór die gedachtevormen tot de actueele grofstoffelijke omgeving, waarheen wij moeten terugkeeren, gekristalliseerd zijn. Daarom is het noodzakelijk, dat wij in de Hemel Wereld een veel langeren tijd moeten verblijven, dan in het leven op aarde. Zoodra wij zuiver hebben leeren denken, zullen wij in staat zijn hier in de Stoffelijke Wereld dingen in veel korter tijd te scheppen, dan nu noodig is om ze moeizaam te maken. Dan zal het ook niet meer noodig Zijn om zoo lang als nu buiten het aard-leven te vertoeven. VRAAG No. 5. Hoe lang zal het duren, vóór wij deze stoffelijke lichamen missen kunnen, en vóór wij wederom in de geestelijke werelden geheel kunnen functionneeren 1 Antwoord : Deze vraag wijst op een maar al te vaak voorkomende geesteshouding bij menschen, die bekend zijn met het feit, dat wij geestelijke lichamen bezitten, waarin wij ons bliksemsnel door de ruimte kunnen bewegen, lichamen die geen stoffelijk onderhoud noodig hebben en daarom van hun eigenaars geenerlei zorg vereischen. Dergelijke menschen snakken dus naar het tijdstip, waarop hun zinnebeeldige vleugels zullen gaan groeien, en zij dit „laag en ellendig sterfelijk omhulsel" mogen afschudden. Een dergelijke mentaliteit is hoogst rampzalig. Wij behoorden zeer dankbaar te zijn voor het stoffelijke instrument, dat wij bezitten, want het is het meest waardevolle van al onze voertuigen. Al is het volkomen waar, dat ons stoffelijk lichaam het laagste van al onze voertuigen is, zoo is het tevens een feit, dat dit voertuig van al onze werktuigen het meest „af is, en zonder dat zouden de andere voertuigen op dit oogenblik ons van weinig nut zijn. Want terwijl dit schitterend georganiseerde werktuig ons in staat stelt de duizend en éen omstandigheden hier het hoofd te bieden, zijn onze hoogere voertuigen, practisch gesproken, ongeorganiseerd. Het levenslichaam is orgaan voor orgaan als ons grofstoffelijk lichaam gevormd, maar zoolang het niet door esoterische oefeningen getraind is, is het geen geschikt instrument om alleen in te functionneeren. Het begeertelichaam heeft slechts een aantal gevoelscentra, die bij de groote meerderheid der menschen niet eens actief zijn, en wat het denkvermogen betreft, dat is bij de groote massa slechts een vormelooze wolk. Wij behoorden er heden ten dage naar te streven, het stoffelijk instrument te vergeestelijken, en wij moesten beseffen, dat wij onze hoogere voertuigen moeten oefenen, voordat zij ons van eenig nut kunnen zijn. Voor de groote massa zal dat lang, heel lang duren. Daarom is het het beste, om den plicht te doen, die voor de hand ligt: zoodoende bespoedigen wij den dag, waarop wij in staat zullen zijn de hoogere voertuigen te gebruiken, want die dag hangt van onsZelf af. VRAAG No. 6. Treedt de geest het lichaam binnen op het oogenblik der conceptie of bij de geboorte 1 Antwoord. : Helderziend onderzoek heeft uitgemaakt, dat de geest op het oogenblik van den dood de krachten uit één klein atoom met zich neemt, dat in de linker hartkamer zetelt en zaad-atoom genoemd wordt, want het is de kern of het zaad, waaromheen zich al het materiaal in het lichaam verzamelt, en elk atoom uit het lichaam moet in staat zijn in samenklank met dat zaad-atoom te trillen. Daarom wordt dat atoom eenigen tijd vóór de conceptie in het zaad van den vader neergelegd en later in de baarmoeder van de moeder geplaatst. De conceptie echter valt heelemaal niet samen met het tijdstip der sexueele vereeniging van de ouders. De bevruchte spermatozoa wordt soms pas veertien dagen na de vereeniging der ouders in het ovum opgenomen. Die bevruchting van het ovum is wat het oogenblik der conceptie genoemd kan worden, want vanaf het moment, dat het bevruchte ovum de Falopische buis verlaat, begint het tijdperk der zwangerschap. Gedurende de eerste achttien tot een en twintig dagen wordt al het werk door de moeder gedaan, maar op dat tijdstip treedt het reïncarneerende Ego, gehuld in een klokvormige wolk van begeerteplus denkstof, de baarmoeder binnen en de klokvormige wolk sluit zich aan den onderkant zóó, dat zij dan eivormig—ovoide — wordt. Dan is de geest voorgoed in de mazen van het vleesch gevangen, en kan niet meer ontsnappen, maar moet bij de moeder blijven, tot hij bij de geboorte verlost wordt. Op den tegenwoordigen trap van onze ontwikkeling werkt de geest heel weinig bewust op zijn aanstaand voertuig in, maar hij is steeds aanwezig en helpt onbewust mee aan het tot stand komen van zijn instrument. Dat is niets merkwaardiger, dan dat wij in staat zijn ons voedsel te verteren en onze ademhalingsorganen te gebruiken, zonder dat wij ons dit proces bewust zijn. VRAAG No. 7. Wat was de bedoeling van de verdeeling in geslachten ? Antwoord : De verdeeling in geslachten kwam op een zeer vroegen trap in de menschelijke evolutie tot stand, toen de mensch nog geen brein, noch strottenhoofd bezat. De eene helft der scheppingskracht werd toen naar boven geleid voor het opbouwen van die beide organen. Het brein werd gemaakt voor de ontwikkeling van het denken, waardoor de mensch in de Stoffelijke Wereld schept. Huizen, steden, stoombooten, spoorwegen, al wat door handenarbeid tot stand komt, is gekristalliseerde menschelijke gedachte. Ook het strottenhoofd werd door de scheppende sexueele kracht gemaakt, opdat de mensch zijn gedachten zou kunnen uitdrukken. Het verband tusschen die organen en de kracht, die door het lagere scheppende orgaan tot uiting komt, is duidelijk, wanneer men bedenkt, dat de jongen, die positieve scheppende kracht bezit, van stem wisselt op het tijdstip der puberteit, wanneer hij dus voor het eerst in staat is zijn soort voort te brengen; verder dat de man die zijn sexueele kracht misbruikt, idioot wordt, terwijl de ernstige denker, die bijna al zijn scheppingskracht bij het denken verbruikt, weinig of geen neiging zal hebben voor liefdespraktijken. Vóór de verdeeling was de mensch, evenals sommige planten nu, een volledige scheppingseenheid, in staat zijn soort zonder hulp van een ander te vereeuwigen. De denk- en spraakvermogens zijn ten koste van die scheppende macht verkregen, maar nu kan die andere helft der scheppingskracht, die door brein en strottenhoofd tot uiting komt, voor het scheppen van dingen op aarde — huizen, schepen, enz. gebruikt worden. VRAAG No. 8. Is de ziel van een vrouw mannelijk en die van een man vrouwelijk f Antwoord : In het algemeen gesproken, kan men zeggen „ja" : het levenslichaam, dat ten slotte tot ziel vervormd, herschapen en vergeestelijkt wordt, behoort tot het tegengestelde geslacht. Het is orgaan na orgaan precies als het grofstoffelijk lichaam gevormd, op dat eene verschil na, en dit verduidelijkt verscheidene anders onverklaarbare feiten. De eigenschappen behoorende tot het levenslichaam zijn : groei, voortplanting, assimilatie en geheugen. De vrouw, die een positief levenslichaam bezit, is eerder volwassen dan de man ; de gedeelten die plant-achtig blijven, zooals b.v. de haren, groeien langer en weelderiger, en natuurlijk zal een positief levenslichaam meer bloed voortbrengen, dan het negatieve levenslichaam van den man ; vandaar dat men bij de vrouw een sterkeren bloeddruk aantreft, die noodzakelijkerwijs door de menstruatie verminderd wordt, en wanneer die bij de climacterische periode ophoudt, heeft er bij de vrouw een tweede groei plaats, die bijzonder goed uitgedrukt wordt door het volksgezegde: „vet en veertig." De aandriften van het Begeertelichaam jagen het bloed door het geheele stelsel in verschillende tempo's, overeenkomstig de kracht der aandoeningen. Daar de vrouw een overmaat van bloed heeft, werkt zij onder veel hoogeren druk dan de man, en hoewel die druk door de menstruatie verlicht wordt, zijn er toch tijden, dat een extra ontspanning noodig is : dan doen bij de vrouw de tranen, bij wijze van wit bloed, als veiligheidsklep dienst, om den overdadigen stroom een uitweg te geven. Mannen echter, ook al hebben zij even sterke aandoeningen als vrouwen, komen niet licht tot tranen, omdat zij niet meer bloed hebben, dan zij gemakkelijk kunnen gebruiken. Daar de vrouw in de Etherische sfeer der Stoffelijke Wereld positief gepolariseerd is, is haar geëigendste sfeer haar tehuis en de kerk geweest, waar zij met liefde en vrede omringd is, terwijl de man in de grofstoffelijke wereld, waar hij positief is, zonder genade den strijd van den sterkste voert, ter wille van het voortbestaan van den meest geschikte. VRAAG No. 9. Behouden wij gedurende al onze levens denzelfden aard ? Antwoord : Het Ego kan bij een edelsteen, een ruwen dia- mant vergeleken worden. Uit de aarde opgedolven, is de steen verre van mooi: een grove laag verbergt den luister van binnen, en voordat de ruwe diamant een juweel wordt, moet hij op een harden slijpsteen gepolijst worden. Elke bewerking van den steen neemt een deel van de ruwe laag weg en slijpt een facet, waardoor het licht binnentreedt en volgens een hoek gebroken wordt, verschillend van dien, waardoor het licht in de andere facetten weerkaatst wordt. Zoo is het ook met het Ego. Als een ruwe diamant treedt het de school der ervaring binnen en begint den pelgrimstocht door de stof, en elk leven is als het ware een bewerking van het juweel op den slijpsteen. Elk leven in de school der ervaring neemt iets van de ruwheid van het Ego weg en laat het licht der intelligentie onder een nieuwen hoek binnen, daar het een nieuwe ervaring biedt, en evenals dus de hoeken van het binnenvallende licht in de vele facetten van den diamant verschillen, zoo is ook de aard van het Ego in elk leven verschillend. In elk leven kunnen wij slechts een klein gedeelte van onzen geestelijken aard openbaren ; wij kunnen slechts een klein deel van de pracht onzer goddelijke mogelijkheden verwezenlijken, maar elk leven draagt er toe bij, ons meer afgerond te maken, en onze geaardheid wordt steeds evenwichtiger. Inderdaad is het afwerken van onzen aard het voornaamste van onze les, want zelfbeheersching is het doel. Zooals Goethe zegt: „Von jener Macht die alle Wesen bindet, Befreit der Mensch sich, der sich überwindet." VRAAG No. 10. Is het Begeertelichaam aan ziekte onderhevig, en heeft het voeding en aanvulling noodig ? Antwoord : In zekeren zin wel, gedurende het leven op aarde, d. w. z. ziekte openbaart zich het eerst in het begeertelichaam en in het levenslichaam, zoodat zij dunner van bouw worden en het levensfluïde niet in dezelfde mate verbijzonderen, als in gezonden toestand het geval is. Daarna wordt het grofstoffelijk lichaam ziek. Wanneer herstel intreedt, toonen de hoogere voertuigen verbetering, voordat de gezonde toestand zich in de Stoffelijke Wereld openbaart. Doch als de vrager op omstandigheden na den dood doelt, dan staat de zaak anders. Al is iemand hier ziek, misschien jaren bedlegerig en niet in staat zich te bewegen, zoodra de dood ingetreden is en hij zich van zijn grofstoffelijk lichaam bevrijd voelt, is er terstond een gevoel van verlichting, een gewaarwording van blijdschap en lichtheid, waaraan hij niet gewend is, en eensklaps ontwaakt hij tot het besef, dat hij geen pijn meer heeft en in staat is zich te bewegen. Als hij den toestand begrijpt, zal hij ook weten, dat het onnoodig is om voedsel tot zich te nemen, want het begeertelichaam heeft geen aanvulling van noode. Velen echter zijn zich dit feit niet bewust, en daarom zien wij soms in de lagere regionen der Begeertewereld, dat zij zich met al de beslommeringen van een gewone huishouding afgeven. Vandaar ook de verhalen van sommige spiritistische onderzoekers, die dergelijke omstandigheden in de Onzichtbare Wereld aantroffen ; en dit verklaart ook voor een groot deel, wat George Du Maurier over het leven van Peter Ibbettson en de Gravin van Towers vertelde in zijn roman, die den naam van den hoofdpersoon draagt. Die roman is zeer aan te bevelen als een prachtig voorbeeld van de werking van het onderbewuste geheugen, waar de held van zijn jeugd vertelt, en van de werkelijke omstandigheden in de lagere regionen der Onzichtbare Wereld, in verband met zijn ervaringen met de gravin van Towers. VRAAG No. 11. Hoe komt het, dat men in het Vagevuur voor alle zonden boet, en dan bij de wedergeboorte door de Wet van Oorzaak en Gevolg opnieuw voor de zonden uit een vroeger leven moet lijden f a Antwoord : Er zijn twee verschillende werkingen in het Vagevuur. Ten eerste : het uitroeien van slechte gewoonten. De dronkaard b.v. snakt even hard naar drank als vóór zijn dood, maar nu heeft hij geen maag en spijsverteringskanaal om het vocht op te nemen, zoodat, al loopt hij ook de verschillende kroegen af, al kruipt hij zelfs in de whiskeyvaten en dompelt zich in het vocht, hij geen voldoening vindt, want er is alleen maar sprake van een roes, wanneer chemische verbranding in de maag plaats heeft. Zoodoende lijdt hij al de kwellingen van Tantalus : ,,Water, water overal, en geen druppel om te drinken." Daar begeerte in deze wereld echter opbrandt, zoodra men beseft, dat zij niet bevredigd kan worden, zoo wordt de dronkaard na verloop van tijd van zijn drankbegeerte genezen, omdat hij toch geen sterken drank krijgen kan, en zoo wordt hij voor Zoover die bijzondere ondeugd betreft, vrij van kwaad geboren. Hij moet die ondeugd echter bewust overwinnen, en zoo zal op een zeker oogenblik de verzoeking op zijn weg komen. Wanneer hij volwassen is, kan een makker hem vragen: „Ga mee een borrel drinken !" Dan zal het er van afhangen, of hij bezwijkt of niet. Doet hij het, dan zondigt hij opnieuw, en moet opnieuw gelouterd worden, totdat de opgehoopte smarten van een herhaald verblijf in het vagevuur ten slotte zullen maken, dat hij een afkeer van drank krijgt. Dan zal hij de verzoeking bewust overwonnen hebben en de bron van dat lijden zal ophouden te bestaan. Wat het kwaad betreft, dat wij anderen aandeden, b.v. wanneer wij wreed optraden tegen een kind, dat aan onze zorgen toevertrouwd was, het sloegen, honger deden lijden of op andere wijze mishandelden, dan zullen de oogenblikken, waarin wij aldus zondigden, zich op het atoom in het hart ingedrukt hebben; later zal de afdruk naar het begeertelichaam overgebracht worden, en het levenspanorama, dat achterwaarts voorbijtrekt, zal die tafereelen opnieuw voor ons bewustzijn brengen. Wij zullen dan zelf voelen, wat het kind voelde, dat ons slachtoffer was : wij zullen de slagen voelen, die wij gaven, juist zooals het kind ze voelde ; wij zullen de moreele angst en vernedering voelen; wij zullen lijden, foltering na foltering, en dan, wanneer wij wedergeboren worden, Zullen wij ons slachtoffer ontmoeten en de gelegenheid krijgen het goed te doen in plaats van kwaad. Doen wij aldus, alles goed en wel; maar als onze oude vijandige gezindheid zich even als voorheen uit, dan zullen nieuwe slagen in het volgend Vagevuur ons ten slotte doen inzien, dat wij liefdevol moeten zijn voor hen, die aan onze zorg toevertrouwd zijn. Wij lijden dus niet opnieuw voor de zonden uit een vorig leven : wij worden door de gezegende inrichting van het Vagevuur zonder schuld geboren, en zeker is elke slechte daad, die wij bedrijven, een handeling uit vrijen wil. Maar verzoekingen worden op onzen weg geplaatst, om vast te stellen, of de loutering voldoende is geweest om ons de vereischte lessen te leeren, en het is aan ons, om óf te bezwijken, óf stevig pal te staan voor het goede. VRAAG No. 12. Is geweten de stem van God of van onzen Beschermengel ? Antwoord : Wanneer de geest bij den dood het lichaam verlaat, trekt het panorama van zijn afgeloopen leven gedurende de eerste drie en een halven dag na zijn bevrijding van het lichaam aan hem voorbij. Die beelden worden in het begeertelichaam gegrift en vormen de basis voor het leven in het Vagevuur en in den Eersten Hemel, die in de Begeerte Wereld gelegen zijn. Het afgeloopen leven wordt in beelden vertoond, die achterwaarts afrollen, zoodat tafereelen die vlak voor den dood plaats grepen, het eerst voorbijtrekken ; daarna volgt het leven in de richting van jeugd en kinderjaren. In het Vagevuur worden alleen maar de tafereelen, waarin de ziel kwaad deed, opnieuw ten tooneele gebracht, en de ziel ziet zichzelf als dengene, dien hij kwaad bejegende, en lijdt als zij leden, tegen wie hij in het leven op aarde misdeed. Het verslag van deze folteringen wordt onuitwischbaar ingegrift op het zaad-atoom, het eenige overblijfsel van het grofstoffelijk lichaam, dat de ziel medeneemt en eeuwig leven na leven behoudt. Dit is in zekeren Zin het „boek" van den „Opteekenenden Engel", en daar het lijden, door een bepaalde handeling veroorzaakt, in het Vagevuur op dit zaad-atoom ingegrift wordt, spreekt het vanzelf dat, wanneer dergelijke omstandigheden zich in een nieuw leven voordoen en de oude verzoekingen onzen weg kruisen, het lijden, voor die verkeerde daad ondergaan, in het zaad-atoom aanwezig is om ons te waarschuwen, dat een zoodanige handelwijze verkeerd was. Dat is de „stem van het geweten , en als het lijden in het Vagevuur ondergaan hevig genoeg was, zullen wij de kracht hebben elke verzoeking, welke ook, te weerstaan. Was echter door verschillende oorzaken het lijden niet intens genoeg, dan zullen wij in een volgend leven herhaaldelijk ot tijdelijk voor dezelfde verzoekingen bezwijken, die in vorige levens lijden met zich sleepten ; en wij kunnen zelfs bezwijken ondanks de zachte fluisteringen van het geweten. Wanneer wij echter van onze lichamen bevrijd zijn en een volgend maal naar het Vagevuur overgaan, zullen wij daar verhoogd lijden ondergaan, veroorzaakt door ons toegeven aan de verzoeking en ten slotte zal de steeds groeiende uitwerking van dit lijden voldoende zijn, om ons uit de richting, die ons smart veroor- zaakte te houden» Wanneer een verzoeking tijdens een leven op aarde op onzen weg gekomen is en wij haar bewust den rug toegekeerd hebben, dan zullen wij de les geleerd hebben en heeft het geweten zijn doel bereikt. , Als direct antwoord op de vraag kunnen wij dus zeggen, geweten het geheugen van den geest is, de herinnering aan vroeger lijden, door fouten in vorige levens veroorzaakt. VRAAG No. 13. Wat is Genie ? Antwoord : Van het standpunt van den gewonen sterveling beschouwd, lijkt genie een toevalligheid. De erfelijkheids- theorie schiet te kort, want soms brengen de allergewoonste ouders een kind ter wereld, dat een genie blijkt te zijn en de best opgevoede en meest intellectueele menschen hebben soms idioten onder hun kinderen. Dan weer treffen wij zoowel idioten als genieën in dezelfde familie aan. Inderdaad kan men krankzinnigheid en genie de beide uitersten noemen, waar de verstandelijke eigenschappen der menschheid elkaar ontmoeten. Als men genie door erfelijkheid tracht te verklaren, moet men zich wel afvragen, waarom Thomas Edison niet een lange reeks werktuigkundigen tot voorouders had, terwijl hij dan zelf als het glanspunt der familie kan beschouwd worden. Doch men ziet, dat in de meeste gevallen het optreden van het genie — van het zuiver materieele standpunt bezien — onmogelijk uit eenige wet valt af te leiden. Past men echter de wet der Causaliteit en haar metgezel, de wet der Wedergeboorte, op het probleem toe, dan krijgt de zaak een ander aanzien. Die theorie leert, dat elk leven op aarde een school vol ervaring is ; dat wij bij elke nieuwe geboorte geboren worden met de opgehoopte ondervindingen uit al onze vorige levens, als onze voorraadschuur, ons kapitaal; dat sommigen onzer gedurende vele levens die ervaringsschool bezocht, en veel voorraad opgedaan hebben. Misschien hebben wij één eigenschap in het bijzonder meer dan anderen ontwikkeld, zoodat wij in één speciale lijn van onze aspiraties buitengewoon bedreven zijn geworden. Dat is genie. Ten einde eenige onzer vermogens, b.v. muziek, tot uitdrukking te brengen, is het noodzakelijk, dat wij bepaalde physieke eigenaardigheden bezitten, zooals lange, soepele vingers, en een fijn zenuwstelsel; bovendien moet vooral het oor speciaal ontwikkeld zijn, om ons als musici te doen gelden. Materiaal voor die uiting kan niet overal gevonden worden, maar volgens de wet der associatie zou een musicus van zelf tot andere musici getrokken worden, en daar zal hij het materiaal voor gebruik gereed vinden, waaruit hij voor zichzelf een lichaam kan opbouwen, zooals voor de uitdrukking van zijn talent noodig is. Daarom lijkt het soms of musici inheele families geboren worden ; in de familie Bach b.v. werden in twee honderd vijftig jaar negen en twintig musici geboren. VRAAG No. 14. Blijft een ziel, die als vrouw geboren wordt, in haar volgende levens altijd een vrouw, en kan zij nooit een man worden ? En hoe lang verloopt er tusschen twee incarnaties f Antwoord * Neen, de geest is tweeslachtig en drukt zich gewoonlijk in zijn achtereenvolgende levens afwisselend als man en als vrouw uit. Er doen zich echter soms gevallen voor, waarin het volgens de wet van Oorzaak en Gevolg verkieslijk is, dat een geest verscheidene achtereenvolgende levens in een bepaalde sexe optreedt. De wet is als volgt: _ Naarmate de zon in achterwaartsche beweging, die men de precessie van de equinox noemt, de twaalf sterrenbeelden doorloopt, veranderen het klimaat op aarde, en de flora en fauna langzaam aan, zoodat in elk opeenvolgend stadium aan het menschelijk ras een verschillende omgeving geboden wordt. De zon heeft ongeveer twee duizend jaar noodig om in achterwaartsche beweging één teeken te doorloopen, en gedurende dien tijd wordt de geest in den regel tweemaal geboren, eenmaal als man en eens als vrouw» De veranderingen, in die duizend jaar tusschen twee incarnaties in tot stand gekomen, zijn niet zóó groot, of de geest is wel in staat de ervaringen uit die omgeving, van het standpunt zoowel van man als vrouw, te trekken» Toch kunnen zich soms gevallen voordoen, dat ook de tijdsduur gewijzigd wordt. Geen enkele wet is onwrikbaar, zooals de wetten van Meden en Perzen, maar zij worden door Verheven Intelligenties voor het welzijn der menschheid toe- gepast, zoodat de omstandigheden soms gewijzigd worden, ten einde in individueele gevallen aan bepaalde behoeften tegemoet te komen. B. v. in het geval van een musicus. Hij kan niet overal het materiaal vinden, om zijn lichaam mee op te bouwen. Hij heeft bijzondere hulp noodig om de drie halfcirkelvormige kanalen in zijn oor zóó te maken, dat zij zooveel mogelijk in de drie richtingen der ruimte wijzen ; ook heeft hij speciale hulp noodig om de fijne vezels van Corti op te bouwen, want zijn bekwaamheid om toonschakeeringen te onderscheiden hangt van die eigenaardige kenmerken af. In zoo'n geval kan hij dus, wanneer een muzikale familie, waarmee hij eenig verband heeft, in de gelegenheid is een kind te doen geboren worden, daar gebracht worden, ook al zou zijn verblijf in de Hemelwereld in het gewone geval nog in geen honderd jaar eindigen, want, als men zich strikt aan de wet hield, zou zich misschien in de eerste twee of driehonderd jaar na zijn vastgestelde geboorte geen nieuwe gelegenheid meer voordoen. Dan is een dergelijk mensch natuurlijk zijn tijd vooruit, en wordt door de generatie, waaronder hij leeft, niet gewaardeerd. Hij wordt miskend, maar zelfs dat is beter, dan dat hij later dan het juiste tijdstip zou geboren worden, want dan zou hij bij zijn tijd ten achteren geweest zijn. Daardoor komt het, dat men zoo dikwijls genieën door hun tijdgenooten miskend ziet, en daarentegen hoog gewaardeerd door volgende generaties, die hun standpunt begrijpen kunnen. VRAAG No. 15. Wanneer iemand zijn schulden betaalt, goed voor zijn gezin zorgt en hier op aarde zedelijk goed leeft, zal hij dan hiernamaals niet goed af zijn f Antwoord : Neen, er is iets meer noodig, en er zijn heel wat menschen, die zoo denken en daardoor na den dood een niet erg benijdenswaardigen tijd in de Begeertewereld hebben. Men moet ze natuurlijk uit het oogpunt van dit leven alleen beschouwen, maar in den tegenwoordigen tijd behooren wij ten minste eenige altruïstische neigingen aan te kweeken, om boven ons huidig evolutiestadium uit te stijgen. De menschen, die hun hoogere plichten verwaarloosd hebben, vindt men na hun dood in de vierde sfeer der Begeertewereld. Daar bevindt zich de man, die honderd cent voor een dollar gaf, en dus iedereen eerlijk behandelde ; die als goed burger voor de materieele verbetering van stad en land werkte ; die zijn ondergeschikten flinke loonen uitbetaalde, zijn vrouw en familie welwillend behandelde, en hun alle mogelijke voordeelen bezorgde, enz. Best mogelijk, dat hij zelfs door hun toedoen een kerk gebouwd heeft, of er ten minste ruim aan heeft bijgedragen, misschien ook heeft hij bibliotheken gebouwd, andere instellingen opgericht, enz. enz. Maar hij gaf zichzelf niet. Hij stelde alleen belang in de kerk terwille van zijn familie of uit fatsoensoogpunt. Zijn hart was er niet bij ; zijn geheele hart was bij zijn zaken, bij geld verdienen of bij het verkrijgen van een goede positie in de wereld. Wanneer hij na den dood de Begeertewereld binnentreedt, is hij te goed om naar het Vagevuur en niet goed genoeg om naar de hemelwereld te gaan. Hij heeft iedereen eerlijk behandeld en niemand onrecht aangedaan. Daarom heeft hij voor niets te boeten. Maar hij heeft evenmin iets goeds gedaan, waardoor hij een verblijf in den Eersten Hemel, waar het goede uit het afgeloopen leven geassimileerd wordt, zou verdienen. Daarom is hij nu in de vierde sfeer — als het ware tusschen Hemel en Hel. De vierde sfeer vormt de kern der Begeertewereld, en gevoel is daar buitengewoon intens ; de man koestert nog steeds een hevig verlangen naar zakendoen, maar hij kan daar noch koopen, noch verkoopen, en zoo is zijn leven één afgrijselijke eentonigheid. Al wat hij aan kerken en instellingen enz. weggaf, telt met door zijn gebrek aan liefde. Alleen wanneer men uit liefde geef t, zal de gave helpen om hiernamaals geluk te brengen. Niet de hoeveelheid die wij geven, maar de geest, die de gift vergezelt, telt; daarom is het in ieders vermogen om te geven en zoodoende zichzelf en anderen wel te doen. Geld geven zonder onderscheidingsvermogen echter maakt dikwijls, dat menschen verkwistend worden en tot armoede vervallen, maar door oprechte sympathie te geven, door de menschen te helpen in zichzelf te gelooven en met frisschen moed een nieuw leven te beginnen, wanneer zij uitgeput neergevallen zijn ; door onszelf te geven in dienst aan de menschheid, daardoor alleen vergaren wij schatten in den hemel en zijn onze gaven meer waard dan goud. Christus heeft gezegd : „De armen zijn altijd met ons." Mogelijk zijn wij niet in staat om hen uit hun armoede tot overvloed te brengen, en dat is misschien ook niet het beste voor hen, maar wij kunnen hen aansporen de les te leeren, die door armoede geleerd moet worden; wij kunnen hen helpen een beter inzicht in het leven te krijgen, en tenzij de mensch, die zich in de positie bevindt, waarop de vrager doelt, dat ook doet, zal hij zeker niet „goed af" zijn na zijn overgang : hij zal die ontzettende eentonigheid moeten doormaken, om te leeren zijn leven met iets van werkelijke waarde te vullen, en zoo zal in een volgend leven zijn geweten hem aanzetten om iets beters te doen dan voor geld alleen te ploeteren, zonder dat hij daarom zijn materieele plichten zal verwaarloozen, want dat is even verkeerd als het versmaden van geestelijke aspiraties. VRAAG No. 16. Soms wordt beweerd, dat men het recht heeft te denken wat men wil, en niet verantwoordelijk is voor zijn gedachten. Is dat van occult standpunt uit waar ? Antwoord : Zeker niet, juist het tegendeel, en men behoeft niet eens zoo ver te gaan, als wat men gewoonlijk occultisme noemt; men vindt dat denkbeeld ook door Christus uitgedrukt in de Bergrede, waar Hij zegt: „Zoo wie eene vrouw aanziet om haar te begeeren, die heeft alreeds overspel gedaan", en wanneer wij beseffen, dat een mensch is, zooals hij denkt, dan zullen wij een veel helderder begrip van het leven hebben, dan dat wij alleen maar met de menschelijke daden rekening houden, want elke daad is de uitkomst van een voorafgaande gedachte, maar die gedachten zijn niet altijd onze eigen gedachten. Wanneer men een stemvork aanslaat, terwijl een andere stemvork van dezelfde toonhoogte in de buurt is, dan zal niet alleen de eene, die men aangeslagen heeft, geluid geven, maar ook de andere zal in samenklank mee beginnen te trillen. Eveneens wanneer wij een gedachte denken, en een andere persoon in onze omgeving heeft langs diezelfde lijn gedacht, dan zullen onze gedachten zich met de zijne vereenigen en hem, al naar gelang den aard van de gedachte, ten goede of ten kwade sterken. Het berust niet louter op fantasie, dat in het tooneelstuk „The Witching Hour" de hoofdpersoon al zijn best doet om een schooier, die gevaar loopt wegens moord op den bestuurder gepakt te worden, uit den staat Kentucky te doen ontsnappen. De hoofdpersoon, een man van buitengewone gedachtekracht, voelt dat hij den misdadiger wellicht er toe aangezet heeft. Hij vertelt aan zijn zuster, dat hij kort voor het tijdstip van den moord gedacht had, dat die moord juist op de manier, waarop hij werkelijk uitgevoerd werd, begaan had kunnen worden. Hij leeft onder den indruk, dat zijn gedachte mogelijk door het brein van den moordenaar opgevangen is, en hem den weg gewezen heeft, hoe den moord ten uitvoer te brengen. Wanneer wij in de bank der gezworenen plaats nemen en den misdadiger voor ons krijgen, zien wij alleen maar zijn daad; wij kennen de gedachte, die hem er toe dreef, niet. Als wij de gewoonte hadden kwade en boosaardige gedachten tegen den een of ander uit te zenden, dan kunnen die gedachten een zekere aantrekkingskracht voor dien misdadiger gehad hebben, en volgens het beginsel dat, als men een verzadigde zoutoplossing heeft, slechts een enkel zoutkristal noodig is om die op- lossing te verdichten, 200 kan ook, indien een mensch zijn brein vol heeft met moorddadige gedachten, de gedachte die wij uitzonden, de laatste stroohalm zijn, die den rug van den kameel doet bezwijken, de stroohalm, waardoor de laatste slagboom valt, die hem nog van de uitvoering der daad kon terughouden. Zoo zijn onze gedachten van veel meer belang dan onze daden, want als wij maar juist denken, zullen wij ook altijd juist handelen. Niemand kan gedachten van liefde jegens zijn medemenschen uitdenken, niemand kan in zijn denkvermogen plannen maken om hen geestelijk, verstandelijk of stoffelijk bij te staan en te helpen, zonder tevens te eeniger tijd in zijn leven die gedachten ook in daden om te zetten, en als wij zulke gedachten maar aankweeken, zullen wij spoedig zonneschijn om ons heen verspreiden ; wij zullen ontdekken, dat de menschen ons in denzelfden geest, dien wij uitzenden, tegemoet treden, en als wij konden beseffen, dat het begeertelichaam (dat ieder onzer omhult en ongeveer 40 a 45 cM. buiten den omtrek van het stoffelijk lichaam uitsteekt) al die gevoelens en aandoeningen bevat, dan zouden wij de menschen anders tegemoet treden, want wij zouden begrijpen, dat al wat wij zien, belicht wordt door de atmosfeer, die wij om ons heen geschapen hebben en die alles kleurt, wat wij in anderen waarnemen. Als wij dus laagheid en kleinheid zien in de menschen, die wij ontmoeten, dan zouden wij goed doen eens in onszelf te kijken, om ons te overtuigen, of het niet de atmosfeer waardoor wij heenzien, is, die hen aldus kleurt. Laten wij zien, of wij niet in onszelf die ongewenschte eigenschappen hebben, en dan beginnen met de fout in onszelf te verbeteren. De mensch die Zelf laag en klein is, straalt die eigenschappen uit, en ieder dien hij ontmoet, zal hem klein toeschijnen, omdat hij in anderen juist die eigenschappen zal oproepen, die hij zelf openbaart, gegrond op het beginsel, dat de trillingen van een stemvork van bepaalde hoogte, wanneer men haar aanslaat, een andere van gelijke hoogte ook in trilling zal brengen. Daar staat tegen- ■ over dat, als wij een hooggestemde houding aankweeken, een houding vrij van slechte begeerten, echt eerlijk en hulpvaardig, dan zullen wij het beste in anderen oproepen. Laat ons daarom beseffen, dat wij niet eerder de betere eigenschappen in anderen kunnen ontdekken, voor wij ze in onszelf aangekweekt hebben. Wij zijn dus in waarheid verantwoordelijk voor onze gedachten, wij zijn inderdaad onze broeders' hoeders, want zooals wij denken, wanneer wij hen ontmoeten, zoo schijnen wij hun toe, en weerspiegelen zij onze houding. Laten wij dus door toepassing van bovengenoemd beginsel, indien wij hulp wenschen te krijgen om die betere eigenschappen aan te kweeken, het gezelschap van menschen zoeken, die reeds goed zijn, want hun geesteshouding zal ons buitengewoon helpen, om in ons nobeler eigenschappen te voorschijn te roepen. VRAAG No. 17. Wanneer iemand voortdurend door kwade gedachten gekweld wordt, die in zijn brein blijven opkomen, ook al is hij steeds bezig ze te bestrijden, is er dan eenige manier, waarop hij zijn denkvermogen kan zuiveren, zoodat hij alleen maar reine en goede gedachten denken kan ? Antwoord : Zeker, en zelfs een zeer gemakkelijke manier. De vrager heeft zelf op de voornaamste moeilijkheid in zijn vraag gedoeld, door te zeggen, dat hij voortdurend bezig is die gedachten te bestrijden. Door een voorbeeld zullen wij zien, wat de kwestie is. Gesteld dat wij een bijzondere antipathie hebben tegen een bepaald persoon, dien wij dagelijks, misschien meermalen per dag, op straat ontmoeten. Als wij telkens dat wij dien persoon tegenkomen, stilstaan en hem verwijten dat hij op straat loopt en onder onze oogen komt, dan werpen wij eiken keer meer olie op het vuur van onze vijandschap ; wij prikkelen hem, en uit louter kwaadaardigheid zal hij trachten ons nog meer in den weg te leggen. Zoowel sympathie als antipathie zijn geneigd een gedachte of een denkbeeld tot ons te trekken, en de verhoogde gedachtekracht, die wij uitzenden om kwade gedachten te bestrijden, zal ze in leven houden en ze hoe langer hoe meer voor onzen geest doen oprijzen, op dezelfde wijze als die twist maakt, dat de persoon, dien wij niet kunnen uitstaan, uit wrevel ons nog meer in den weg zit. Doch als wij, in plaats van hem te bestrijden, een onverschilligheidstaktiek voeren, als wij ons hoofd omdraaien, wanneer wij hem op straat tegenkomen, dan zal hij er spoedig genoeg van krijgen, om ons te ontmoeten ; hetzelfde gebeurt, wanneer kwade gedachten in onzen geest opkomen. Als wij ons maar onverschillig afwenden en onze gedachten zetten op iets wat goed en verheven is, dan zullen wij in korten tijd ondervinden, dat wij van haar gezelschap bevrijd zijn en slechts de goede gedachten houden, die wij wenschen te koesteren. VRAAG No. 18. Als de vrouw, volgens het rib-verhaal, een emanatie is van den man, zal zij dan ten slotte bij den terugkeer tot eenheid, weder opgelost worden, aldus haar individualiteit verliezend in de mannelijke goddelijkheid f Antwoord : Het „rib-verhaal" is een van de voorbeelden van grove onwetendheid aan de zijde der Bijbelvertalers — die geen occulte kennis bezaten — in hun behandeling van het Hebreeuwsch, dat op schrift niet in woorden onderverdeeld was en geen klinkerteekens bezat. Door klinkers op verschillende plaatsen in te voegen en de woorden anders te verdeelen, kan men op vele plaatsen verschillende beteekenissen voor denzelfden tekst krijgen. Bijvoorbeeld, waar een woord, op de eene manier gepuncteerd, „tsad" luidt, en op een andere „tsela". De Bijbelvertalers lazen het verhaal, dat God iets uit Adam's zijde („tsela") genomen had, en braken er hun hoofd over, wat dit wel was, en zoo meenden zij wellicht, dat het hem het minst kwaad gedaan had, als men een „rib" („tsad") genomen had : vandaar het dwaze verhaal. Het feit was, dat de mensch eerst aan de Goden gelijk geweest was, „naar hun beeld geschapen", mannelijk en vrouwelijk, een hermaphrodiet, en later werd ééne zijde weggenomen, zoodat hij in twee geslachten verdeeld werd. Verder kan men Zeggen, dat het eerste orgaan, ontwikkeld zooals het nu is, het vrouwelijke orgaan was, daar de vrouwelijke kant altijd in alles bestaan heeft vóór den mannelijken, die pas later kwam, en volgens de evolutiewet: „de eersten zullen de laatsten zijn", zal het vrouwelijke beslist een geslacht langer bestaan, dan het mannelijke, en dus is de veronderstelling van den vrager absoluut fout. Het mannelijke zal in het vrouwelijke opgaan. Zelfs nu kan men zien, dat het mannelijke orgaan langzaam aan bij de basis samentrekt, en ten slotte ophouden zal te bestaan. Wat het verlies der individualiteit betreft: dat is onmogelijk ; het doel der evolutie is juist, dat wij individualiteiten worden : zelfbewust en afgescheiden gedurende de evolutie; zelfbewust en vereenigd gedurende den tijd tusschen twee openbaringen in. VRAAG No. 19. Waarom heeft de vrouw vanaf het begin van menschelijk bestaan op dit gebied den vloek der ongelijkheid gedragen, en zijn minderwaardigheid en onrechtvaardigheid haar deel geworden ? Antwoord : In de eerste plaats moet men bedenken, dat de geest noch mannelijk, noch vrouwelijk is, maar zich in den regel beurtelings als zoodanig openbaart. Wij zijn allemaal mannen geweest en wij zijn allemaal vrouwen geweest. Daarom kan er geen sprake zijn van ongelijkheid, wanneer men het leven van uit een ruimer gezichtspunt beschouwt. De geest moet in elk tijdperk bepaalde lessen leeren, die alleen maar van af het standpunt van een vrouw geleerd kunnen worden, en er zijn andere lessen, die alleen maar door incarnatie in een mannelijk lichaam geleerd kunnen worden. Daarom moet er noodzakelijkerwijs wisseling van geslacht zijn. Natuurlijk gebeurt het wel eens, dat iemand om bepaalde redenen gedurende verscheidene incarnaties als man moet optreden, en wanneer hij daarna een vrouwelijke gestalte aanneemt, kan hem dat geweldig in den weg zitten. In dat geval krijgen wij een zeer mannelijke vrouw, misschien een suffragette of een strijdlustig type. Aan den anderen kant kan een geest misschien gedurende een aantal incarnaties in een vrouwelijk omhulsel belichaamd worden, en daarna optreden als een man met een zeer verwijfde natuur, een echt „meisje". Maar zelfs volgens de hypothese van afwisselende incarnaties als man en als vrouw, waren velen van ons waarschijnlijk in Rome in de tegenovergestelde sexe geïncarneerd, en — de wet der Causaliteit in aanmerking genomen — was de behandeling der vrouwen door de mannen uit dien tijd, niet bepaald van dien aard om te maken, dat die Romeinsche vrouwen, die nu als man geïncarneerd zijn, eenige belangrijke concessies zouden doen aan hun vroegere meesters. VRAAG No. 20. Waarom was het lijden van Margaretha zoo hevig en buiten verhouding met dat van Faust — zelfs tot opsluiting en doodstraf toe — terwijl zijn leven, zijn vrijheid en jacht naar geluk ongestoord bleef ? Antwoord : Deze vraag slaat op een van de mythen, die in den loop der eeuwen tot ons gekomen zijn, en in tegenstelling met de algemeen aanvaarde meening is een mythe geen aaneengeschakeld verhaal, maar een gesluierde waarheid, een openbaring in symbolen van verheven geestelijke beginselen. Die mythen werden aan de jonge menschheid gegeven met dezelfde bedoeling, als wij aan onze kinderen ethische leeringen in kinderkamerverhaaltjes en prentenboeken geven ; die leeringen drukken zich dan op het kinderlijke denkvermogen beter af, dan meer intellectueele leering ooit zou kunnen doen. Goethe, een ingewijde, heeft de Faust-mythe op wonderbaar inspireerende wijze behandeld, en den sleutel tot het probleem kan men in den Proloog vinden, die in den Hemel plaats vindt, ongeveer op dezelfde wijze als het begin van het Boek Job. De Zonen van God verschijnen voor den Troon, en de Duivel tegelijk met hen, want ook hij is een van de Zonen Gods. Hij heeft verlof gekregen om te trachten Faust te verleiden, opdat zijn geestelijke activiteit te voorschijn geroepen en deugd ontwikkeld wordt. Een van onze grootste fouten is om onschuld en deugd als synoniemen te beschouwen : ieder van ons wordt zonder schuld geboren ; de mensch komt hier Zonder eenig kwaad : dat alles is door loutering weggebrand, maar hij heeft bepaalde neigingen, die zich tot ondeugd kunnen ontwikkelen ; daarom moet hij in elk leven op de proef gesteld worden, om te toonen of hij voor de verzoeking bezwijken en de ondeugd omhelzen zal, of dat hij standvastig blijven en deugd ontwikkelen zal. Faust komt in de verzoeking en hij valt, doch later heeft hij oprecht berouw en zet de verkeerde krachten ten goede om, zoodat hij tenslotte gered wordt. Berouw en ommekeer voor zijn dood hebben zijn behoud verzekerd: de onreine passie die hij voor Margaretha voelde, maakte plaats voor zijn reine liefde voor Helena. Ook Margaretha bezwijkt voor de verzoeking ; zij toont berouw en wordt behouden door middel van de vergeving der zonden. Bij den een is het dus behoud door daden. Door zijn energie, die de verkeerde krachten bedwingt, sticht Faust een nieuw land, een land, waar vrije menschen onder betere omstandigheden kunnen leven ; hij tracht de menschheid tot een hooger plan op te heffen, en door die daad, door zijn onzelfzuchtigen arbeid voor anderen, wordt hij uit de macht van het kwaad verlost. In het geval van Margaretha is het behoud het gevolg van gebed en berouw. In dit drama, zooals Goethe het voorstelt, heeft men dus een volmaakt symbool van de Westersche leer, dat er zoowel vergeving van zonden als het boeten van een verkeerde daad door een overeenkomstige juiste handeling bestaat. De dood komt tot allen, en het lijden, in beide gevallen aan de verkeerde handeling verbonden, is stellig niet minder hevig in het geval van Faust, waar het zich over een tijdperk van meerdere jaren uitstrekt, ^ van Margaretha, waar het leven in veel korteren tijd eindigt. Het eenige verschil is, dat Faust bewust overwonnen heeft en in een volgend leven onvatbaar zal zijn voor verleiding, terwijl het geval van Margaretha twijfelachtig is. In een toekomstig leven op aarde zal zij toch weer de verzoeking onder de oogen moeten zien, om te toonen, of zij al of niet die karaktervastheid ontwikkeld heeft, die noodig is om het kwaad te weerstaan en trouw te blijven aan het goede. VRAAG No. 21. Is er eenige passage in het Oude of in het Nieuwe Testament te vinden, waarin men den menschen leert te trouwen, om verder ten allen tijde en onder alle omstandigheden als broeder en zuster te leven ? En als dit niet in den Bijbel staat, waarom leert gij dat dan f Antwoord : De oorspronkelijke Semieten vormden het vijfde Atlantische ras. Zij kwamen voort uit het verzonken Atlantis, zooais herhaaldelijk uit de verhalen van Noach en Mozes blijkt» Zij waren bestemd naar het Beloofde Land te gaan, wat niet alleen het kleine onbeduidende Palestina beteekende, maar de gansche aarde, zooals die nu samengesteld is. Het was het beloofde land, omdat de aarde onderhevig was aan de veranderingen, die noodig zijn, wanneer een nieuw ras er bezit van neemt. Overstroomingen hadden de beschaving van Atlantis vernietigd, en in Centraal Azië, in de wildernis der Gobiwoestijn, doolde de kern der huidige Arische rassen rond. Op het tijdstip dat een dergelijke kern van een ras de heele 3 wereld moest gaan bevolken, was de voortbrenging een eerste voorwaarde. Daarom werd het als ieder s plicht beschouwd, talrijke kinderen ter wereld te brengen en buitengewoon vruchtbaar te zijn. Maar nu leven wij niet meer in een dergelijken tijd : de wereld is goed bevolkt en de reincarneerende Ego s worden verzorgd, zonder een speciaal streven naar voortbrenging. Wij hebben nooit een algemeen celibaat bepleit, of dat menschen moesten trouwen en dan altijd als broeder en zuster samenleven ; integendeel, wij hebben geleerd, dat gehuwde lieden volgens hun omstandigheden, helpen moesten om het ras in stand te houden. D. w. z. indien man en vrouw beiden physiek, moreel en verstandelijk geschikt zijn ; wanneer zij in het bezit zijn van een omgeving, waarin een incarneerend Ego alle kansen voor belichaming en ondervinding kan hebben, behoorden zij zichzelf als een levend offer op het altaar der menschheid te offeren en het materiaal van hun lichaam te geven, om een Ego van een voertuig te voorzien, het in hun woning noodend, zooals zij een geliefden gast zouden uitnoodigen, dankbaar dat zij in staat mogen zijn voor hem te doen, wat anderen voor hen deden. Doch zoodra de daad der bevruchting volbracht is, moesten zij van verderen geslachtelijken omgang afzien, totdat zij zich opnieuw voldoende geschikt voelen om het lichaam voor een nieuw kind voort te brengen. Dat is de leer der Rozekruisers betreffende de ideale verhouding tusschen man en vrouw. Zij verkondigt, dat de scheppende functie niet voor zinnelijke doeleinden moest gebruikt worden, maar voor de voortzetting van het ras, waarvoor zij natuurlijkerwijs bestemd is. Dat is een ideaal-toestand, die misschien op het huidige tijdstip de kracht van de meeste menschen te boven gaat, evenals het gebod om onze vijanden lief te hebben: maar zonder verheven idealen, zullen wij nooit vorderingen maken. VRAAG No. 22. Heeft iedere ziel een tweeling-ziel, die tot in eeuwigheid bij haar hoort ? En als dat zoo is, zou het dan niet beter zijn om liever dui- zend jaar lang ongetrouwd te blijven, dan om de verkeerde maat te trouwen ? Antwoord : Evenals het licht op zijn weg door onzen dampkring in de zeven kleuren van het spectrum gebroken wordt, Zoo worden ook de in God gedifferentieerde geesten in zeven groote stralen gebroken. Elke groep staat onder de directe leiding en het bestuur van een van de Zeven Geesten voor den Troon, de Planeetgeesten of Ster-Engelen. Al de maagdelijke geesten zijn gedurende hun achtereenvolgende incarnaties voortdurend met elkaar in contact, opdat zij de meest uiteenloopende ervaringen kunnen opdoen ; niettemin zijn degenen, die uit denzelfden Planeetgeest zijn voortgekomen, altijd zuster- of tweelingzielen, en wanneer zij het hoogere leven zoeken, moeten zij het pad der inwijding betreden door een loge, samengesteld uit leden van denzelfden straal, waaruit zij afkomstig waren, teneinde van daar naar hun eerste bron terug te keeren. Daarom zijn alle occulte scholen in zeven af deelingen te verdeelen : een voor elke groep van geesten. Dat was de reden, dat Jezus tot Zijn leerlingen zeide : Uw vader en de mijne." Niemand — behalve degenen die tot denzelfden straal behoorden — zou in zoo nauwe aanraking met Hem hebben kunnen komen, als Zijn leerlingen. Gelijk alle andere mysteriën is die prachtige leerstelling tot een physiek of materieel begrip verlaagd, zooals men dat b.v. in de algemeene opvatting van tweeling-zielen of affiniteiten belichaamd vindt: n.1. dat de een mannelijk is en de ander vrouwelijk, en heel dikwijls zijn zij een anderman's vrouw of man. In dergelijke gevallen dient de leer der tweelingzielen vaak als verontschuldiging voor schaking en overspel. Dat is een afschuwelijke verdraaiing. Elke geest is op zichzelf een geheel; hij neemt op verschillende tijden een mannelijk of een vrouwelijk lichaam tot zich om de levenslessen te leeren, en het is alleen gedurende het huidige stadium van ontwikkeling dat er zoo'n uiterlijk kenmerk als sexe bestaat. Het Ego was er vóór de sexe, en zal voortbestaan, nadat die phase van openbaring voorbijgegaan is. VRAAG No. 23. Is het verkeerd voor familieleden in den eersten, tweeden of derden graad om te trouwen, en zoo ja, waarom f Antwoord : Het doel van het huwelijk is de voortzetting van het ras, en al naarmate de physieke aard van de ouders, plus hun omgeving is, 200 zal ook het kind zijn. Wij zien b.v. dat de landverhuizers, die naar onze kusten komen, anders zijn dan de kinderen, die zij krijgen, en dat de kinderen, die zij hier in Amerika krijgen, verschillen van de kinderen, in Europa voortgebracht. De langhoofdige Sicilianen b.v. krijgen kinderen, die een ronder hoofd hebben, en de Joden met hun ronde hoofden krijgen kinderen, die een langwerpiger hoofd hebben, wat bij alle rassen op een neiging wijst, om zich te vermengen en een nieuw Amerikaansch ras tot geboorte te brengen. Die veranderingen zijn absoluut niet toevallig. De groote leiders der menschheid streven er steeds naar om bepaalde omstandigheden te voorschijn te roepen, ten einde bepaalde typen voort te brengen. Want alleen op die manier kunnen de eigenschappen ontwikkeld worden, die voor den vooruitgang van den geest noodig zijn, en er was een tijd dat het voor de evolutie van het Ego noodzakelijk was, dat de leden van één familie onder elkaar zouden trouwen. Op dat tijdstip was de menschheid niet zoo ontwikkeld en geïndividualiseerd als nu. Zij werd door een familiegeest bestuurd, die het bloed door middel van de ingeademde lucht binnendrong, teneinde het Ego te helpen zijn instrument te beheerschen. De menschheid bezat toen, wat bekend staat als tweede gezicht, en dat tweede gezicht vindt men nog bij menschen, die grootendeels onder elkaar zijn blijven trouwen, zooals b.v. de Schotsche Hooglanders en de Zigeuners. Maar het was noodig voor de menschen, een tijdlang de Geestelijke Wereld te vergeten en geen ander leven te kennen dan het tegenwoordige. Om die wijziging in bewustzijn teweeg te brengen, namen de groote leiders bepaalde stappen, en een ervan was het verbod van een huwelijk onder verwanten. Wanneer wij in het vijfde hoofdstuk van Genesis lezen, dat Adam 900 jaar leefde en dat al de aartsvaders eeuwen lang leefden, dan beteekent dat niet, dat genoemde personen zelf gedurende dien tijdsduur leefden, maar het bloed in hun aderen werd rechtstreeks naar hun nakomelingen overgebracht en dit bloed bevatte de beelden uit hun familie, zooals het nu de beelden uit onze individueele levens bevat, want het bloed is de voorraadschuur van al onze ervaringen. De nakomelingen uit deze patriarchale families zagen zich dus als Adam, Methusalem, enz. Natuurlijk werden die beelden in den loop der eeuwen langzamerhand flauwer, en toen de herinnering aan Adam uit het bloed van zijn rechtstreeksche afstammelingen uitgewischt was, zeide men, dat Adam opgehouden had te leven. Naarmate de mensch meer geindividualiseerd werd, moest hij leeren op eigen beenen te staan zonder hulp van den familiegeest. Huwelijken tusschen personen van verschillenden stam werden toen niet alleen toegestaan, maar zelfs bevolen, en het huwen van verwanten onderling was niet langer veroorloofd. Dat was de dood der helderziendheid. De wetenschap heeft aangetoond, dat wanneer men bloed van een dier in de aderen van een ander dier overbrengt, haemolyse of bloedvernietiging plaats vindt, zoodat het lagere dier sterft. Maar het intreden van vreemd bloed, op wat voor wijze ook, doodt altijd iets, zoo niet den vorm, dan toch een vermogen, en het vreemde bloed, door huwelijk aangebracht, doodde de helderziendheid van den primitieven mensch. Dat de bewering, dat vreemd bloed vernietigend werkt, juist is, kan men zien bij bastaardvormen. Wanneer b.v. een paard en een ezel paren, is hun jong een muilezel, maar die muilezel mist het voortplantingsvermogen, want hij valt noch onder den groep-geest van de paarden, noch onder de heerschappij van den groep-geest der ezels, en als hij zou voortbrengen, zou het resultaat een nieuw ras zijn buiten de heerschappij van eenigen groep-geest. De muilezel is echter niet zoo ver ontwikkeld, dat hij zijn instinct kan bevredigen zonder de hulp van een groep-geest, en dus wordt het voortplantingsvermogen hem ontzegd, daar de groep-geest het bevruchtende zaad-atoom terughoudt. Bij de menschen was het echter anders gesteld. Toen zij in het stadium waren gekomen, waarop huwelijken tusschen verschillende stammen voorgeschreven werden, hadden zij een punt in de evolutie van het zelf-bewustzijn bereikt, waarop zij geschikt waren hun eigen schip te besturen en op moesten houden door God geleide automaten te zijn, om zelf-willende individuen te worden. Hoe grooter de bloedmenging, des te minder kan de inwonende geest door een van de ras- of familiegeesten, die onze voorvaderen beïnvloedden, beïnvloed worden. Wij bereiden dus den incarneerenden Ego's grootere vrijheid, wanneer wij vreemdelingen huwen, dan wanneer wij een bloedverwant tot huwelijkspartner kiezen. VRAAG No. 24. Is het verstandig dat twee menschen van gelijken aard trouwen, als zij onder hetzelfde teeken van den dierenriem — b.v, in Augustus — geboren zijn ? Antwoord : Men zegt, dat er elke seconde van den dag iemand geboren wordt; dan zouden er dus 3.600 menschen in een uur, 86,400 in een dag van 24 uur, en ongeveer twee en een half millioen in een maand geboren worden. Als men veronderstelde, dat zij denzelfden aard en eenzelfde levenslot hadden, dan zouden er slechts twaalf soorten van menschen bestaan, en wij weten immers dat er geen twee menschen precies gelijk zijn, zoodat het een dwaasheid is om te zeggen, dat menschen denzelfden aard hebben, omdat zij onder hetzelfde teeken van den dierenriem —door de maand aangegeven—geboren zijn. Om een horoscoop op wetenschappelijken grondslag te trekken, moet men in de eerste plaats den dag en het jaar, waarin de persoon geboren is, in aanmerking nemen, want de planeten komen slechts éénmaal in vijf en twintigduizend, achthonderd acht en zestig jaar in dezelfde standen ten opzichte van elkaar. Verder moet men het geboorteuur nagaan, en indien mogelijk trachten dat precies op de minuut vast te stellen, van wege de snelle veranderlijke positie van de maan. Als wij ook de plaats nagaan, kunnen wij het rijzend teeken berekenen, dat de uiterlijke gedaante van het lichaam aangeeft. Dan hebben wij een absoluut individueelen horoscoop, want de graad van den dierenriem, die aan den oostelijken horizon oprijst, verandert elke vier minuten, zoodat er zelfs bij tweelingen eenig verschil zou zijn. Opdat een astroloog zou kunnen zeggen, of een huwelijk tusschen twee menschen harmonisch zou zijn of niet, moet hij den horoscoop van beide personen trekken en trachten uit te vinden, of zij physiek, moreel en geestelijk verwant zijn. Dat kan hij door de ascendanten, of rijzende teekens te vergelijken, die de physieke overeenkomsten aangeven. De stand van Mars en Venus zal aantoonen, of zij moreel gelijk gestemd zijn, en de Zon en de Maan toonen hun geestelijke eigenaardigheden. Zoodoende heeft hij een juisten maatstaf, ter beoordeeling, in hoeverre hun verschillende naturen zullen samengaan, maar voorspellingen, gebaseerd op iets anders dan een dergelijke berekening, zijn waardeloos. VRAAG No. 25. Wat is het oordeel van den occultist over blanke rassen, die met lagerstaande Mongolen en Negers trouwen ; ook in verband met hun nakomelingen ? Antwoord : De menschelijke geest is noch gekleurd, noch blank, maar heeft in verschillende stadia van zijn ontwikkeling Zwarte, gele en blanke lichamen gebruikt, en schrijver dezes gelooft op grond van bepaalde aanduidingen, dat het volgende groote ras een mooie blauwe kleur zal hebben. De rassen zijn slechts lichamen, een tijd lang bij de evolutie van den geest in gebruik, en ook wij bewoonden op zekeren tijd zwarte lichamen. Nadat wij ze verlieten, namen andere minder gevorderde geesten de lichamen van het donkere ras in bezit. Wij bewoonden toen gele lichamen. Later lieten wij ook de gele lichamen in den steek, en thans wonen wij in blanke lichamen. Die verschillende lichamen evolueerden onder ons opzicht en namen in bruikbaarheid toe, maar toen andere klassen van geesten, die niet zoover gevorderd zijn als wij in het Westen, de lichamen die wij achterlieten, binnentraden, ontaarden die lichamen natuurlijk langzamerhand. Die lagere klassen van geesten, onze zwakkere broeders, moeten dus onzen afval aanvaarden : daarom zijn wij hun van Zelf iets schuldig, en een huwelijk met de lagere rassen is noodig om iets hoogers te scheppen. De lichamen van negers uit het zuiden van Noord-Amerika, de lichamen van mulatten, mestiezen en octoronen staan veel hooger dan de zwarte lichamen van de Afrikaansche negers, en worden dus door een hooger type Ego bewoond ; zoodoende bestaat er een onafgebroken ladder tusschen de pioniers en de laagste rassen. Want evenals een bloem een onmogelijkheid zou zijn zonder een mineraalachtigen bodem om in te groeien, zoo is ook een blank ras met zijn gevoelige lichamen en hooggespannen zenuwen, zooals wij in het Westen aantreffen, een onmogelijkheid, als wij als geesten niet de ondervinding doorgemaakt hadden, die wij op onzen doorgang door de lagere rassen hadden verworven. De schuld tegenover hen, die onzen afval hebben aanvaard, moet vereffend worden, en dat wordt met succes verricht door in de tusschenliggende schakels, die de kloof tusschen het eene ras en het andere overbruggen, te voorzien. Voor het geval van den neger uit het Zuiden van Noord-Ameri- ka gelden ook andere redenen—een nationale schuld door zijn gedwongen importatie en daarop volgende slavernij op ons geladen. VRAAG No. 26. Waarom zegt men gewoonlijk, dat de neger met den vloek van Kaïn gebrandmerkt is ? Als hij volgens Bijbelsche ethnologie de afstammeling is van Cham, hoe kan dat ras dan ouder zijn dan de zonen van Sem of Japhet f Is niet het Joodsche ras, als zijnde het meest intellectueele, het voorspoedigste en het lijdzaamste uit de heele geschiedenis, juist dat ras, dat zich het meest gevrijwaard heeft tegen vermenging ? Antwoord : In den Bijbel staat nergens, dat de negers afstammelingen zijn van Cham ; bovendien is het overbekend, dat de Bijbelsche ethnologie, zooals die algemeen onder orthodoxe menschen opgevat wordt, een absolute onmogelijkheid is in verband met de feiten, door geologisch en ethnologisch onderzoek vastgelegd. De tijd is voorbij, dat men zou durven beweren, zooals b.v. een kleine eeuw geleden een geleerde Deken van de Universiteit te Cambridge deed, n.1. dat de Wereld op Vrijdag 10 October 4004 v. C. om 9 uur 's morgens geschapen was. De Bijbelsche ethnologie heeft ook het juiste jaar van den Zondvloed en dergelijke gebeurtenissen bepaald, maar vanuit occult standpunt, dat op een rechtstreeksch aflezen van de beeldengalerij in het verleden—die wij het geheugen der natuur noemen — gebaseerd is, staat de zaak geheel anders. Wij zien daar, dat er in de geschiedenis der aarde verschillende tijdvakken of groote stadia van ontwikkeling geweest zijn, en dat de negers de menschheid van het derde dezer tijdvakken — het Lemurische — waren. Het geheele menschelijke ras uit dien tijd had een donkere huidskleur. Daarop volgde een periode, het Atlantische Tijdvak genaamd, waarin de menschheid rood of geel was, behalve één ras, dat blank was. Dit waren de Oorspronkelijke Semieten, het vijfde der Atlantische Rassen. Deze Atlantiërs worden in de oude volksmythen Niebelungen of kinderen van den nevel genoemd, want in dien tijd bestond de dampkring der aarde uit een zeer dichten mist. In de tweede helft van het Atlantische Tijdvak verdichtte die dampkring zich : overstroomingen waren er het gevolg van en langzamerhand overdekte de zee het grootste gedeelte van den aardbol. Vervolgens klaarde de atmosfeer boven de aarde op. Dit punt in de evolutie wordt in den Bijbel beschreven, waar Noach, de leider der Semieten, uit het overstroomde Atlantis te voorschijn komt en voor het eerst den regenboog aanschouwt, een natuurverschijnsel onmogelijk in de mistige atmosfeer van het vroegere Atlantis. Ook hooren wij over die volksverhuizing in de geschiedenis van Mozes en hoe de Israëlieten uit Egypte kwamen, terwijl de Egyptische koning en zijn manschappen in de wateren der Roode Zee omkwamen. Die natie was uitverkoren om de voorvaderen van onze huidige Arische rassen te worden, maar niet allen bleven den bevelen van hun leidsman trouw. Sommigen van hen „zochten vreemd vleesch", en dat is op een dergelijk oogenblik de grootst mogelijke misdaad, want wanneer een leider ernaar streeft nieuwe vermogens op een nieuw ras in te prenten, kan de vermenging met vreemd bloed al zijn plannen in de war sturen. Daarom gingen sommigen uit die uitverkoren natie verloren, d.w.z. zij werden door hun leiders in den steek gelaten en werden zoodoende niet de voorouders van de nieuwe menschheid. Degenen, die aldus verloren gingen of achtergelaten werden, zijn vreemd genoeg onze huidige Joden, die op een zeker tijdstip, in tegenstelling met de bevelen van hun goddelijken leider, zich met de families van hun Atlantische broeders vermengden, en toch heden ten dage meenen, dat zij het „uitverkoren volk van God zijn. Het lijdt geen twijfel, of de vroegste Joden wisten, dat het een zonde was, om buiten hun stam te trouwen. Daardoor prentten zij hun nakomelingen den sterken tegenzin in, om zich met andere stammen te vermengen, en zoo zijn die opstandigen sindsdien trouw gebleven aan het bevel, niet onder de Ongeloovigen te trouwen. Wat het gezegde betreft, dat zij als ras intellectueel zijn, zeggen wij Neen ! In het Polaire Tijdvak ontwikkelde de mensch een grofstoffelijk lichaam en het vitale beginsel in het Hyperboreesche Tijdvak. In het Lemurische Tijdvak kwam het Begeertelichaam, om een spoorslag te geven tot handeling, en het denkvermogen werd in het Atlantische Tijdvak toegevoegd, wat den mensch slimheid bijbracht. Gedachte, of rede, is het vermogen, dat in ons Arische Tijdvak ontwikkeld moet worden, en een bestudeering der feiten zal uitwijzen, dat de Joden nog sterk beinvloed worden door de eigenschap van het Atlantische Tijdvak — n.1. slimheid. De leiders der menschheid hebben ernaar gestreefd die natie met de andere rassen te doen vermengen, ten einde hen uit hun huidigen staat op te heffen. Hun Bijbel leert ons, hoe zij telkens weer verbannen werden ; het baatte niet: zij bleven een apart volk. De Christus werd tot hen gezonden als een der hunnen, omdat men meende, dat zij het woord van iemand uit hun midden zouden aannemen, maar „zij kozen Barabbas." Dat was de laatste stroohalm ; men zag in, dat het onmogelijk was hen als geheel te redden. Sindsdien zijn zij over de gansche wereld verspreid, — een volk zonder vaderland — ten einde hen ertoe te brengen zich op die wijze met anderen te vermengen, maar de hardnekkigheid van dit volk is zóó groot, dat zij tot op heden nog steeds afgescheiden zijn. Hier in Amerika echter, in den grooten „Smeltkroes", beginnen zij langzaam aan zich te vermengen. Zij gingen verloren door hun huwelijken buiten hun stam met een lager ras ; mettertijd echter zullen zij gered worden, door hier op het Amerikaansche vasteland met leden uit verdergevorderde rassen te trouwen. VRAAG No. 27. Geeft de Wijsbegeerte der Rozékruisers eenige speciale leering betreffende kinderopvoeding ? Antwoord. : Er bestaat misschien geen belangrijker onderwerp dan dit. In de eerste plaats beginnen verstandige ouders, die hun kind alle mogelijke voordeelen wenschen te verschaffen, al vóór de geboorte van het kind, — zelfs vóór de conceptie — met hun gedachten in biddende overgave op de taak, die zij op zich nemen, te richten, en zij zorgen ervoor, dat de vereeniging, die de kiem zal leggen, onder geëigende sterreninvloeden, Zal plaats vinden, d.w..z. wanneer de maan door teekens gaat, die den opbouw van een krachtig, gezond lichaam bevorderen, terwijl hun eigen lichamen zich natuurlijk in den best mogelijken physieken, moreelen en geestelijken staat bevinden. Vervolgens, tijdens het tijdperk der zwangerschap, houden zij voortdurend het ideaal van een gezond, nuttig leven in verband met de binnentredende entiteit voor oogen, en zoo gauw mogelijk na de geboorte trekken zij den horoscoop van het kind, want de ideale ouder is tegelijk astroloog. Indien de ouders geen kans zien om zelf den horoscoop te trekken, dan kunnen zij toch de sterrenteekens bestudeeren, waardoor zij in staat zullen zijn met inzicht te begrijpen, wat de astroloog hun mededeelt; maar onder geen omstandigheden moeten zij een beroepsastroloog — iemand die die wetenschap voor geld misbruikt — vragen hen te helpen; zij moeten de hulp van een werkelijk geestelijken astroloog trachten te vinden, ook al moeten zij daar eenigen tijd naar zoeken. Uit den geboortehoroscoop van het kind blijkt terstond sterkte of zwakheid van karakter. De ouders zullen dan in de gunstigste positie zijn om het goede aan te kweeken en geschikte maatregelen te nemen om het kwaad te onderdrukken, voordat neigingen zich tot werkelijkheden ontwikkelen, en op die wijze kunnen zij de binnentredende entiteit in ruime mate helpen, om zijn gebreken te overwinnen. Vervolgens moeten de ouders beseffen, dat wat wij geboorte noemen, slechts de geboorte van het zichtbare physieke lichaam is, dat geboren wordt en zijn tegenwoordigen hoogen trap van bruikbaarheid in korteren tijd bereikt, dan de onzichtbare menschelijke voertuigen, omdat het de langste ontwikkeling achter zich heeft. Evenals de foetus tegen de schokken uit de zichtbare wereld beschut is door zijn beslotenheid in de beschermende baarmoeder gedurende het tijdperk der zwangerschap, zoo zijn ook de ijlere voertuigen in hulsels van ether en begeertestof besloten, die ze beschermt, totdat zij voldoende gerijpt zijn en in staat de omstandigheden der uiterlijke wereld het hoofd te bieden. Zoo wordt het levenslichaam op ongeveer zevenjarigen leeftijd geboren, het tijdstip dat het kind gaat wisselen, en het begeertelichaam wordt op ongeveer veertienjarigen leeftijd geboren, het intreden der puberteit. Het denkvermogen komt op ongeveer een en twintigjarigen leeftijd tot geboorte, wanneer men zegt, dat een mensch meerderjarigheid bereikt. Er zijn enkele belangrijke dingen, waarvoor men alleen maar gedurende het geëigende stadium van groei kan zorg dragen, en de ouders moesten weten, welke die zijn. Hoewel de organen gevormd zijn op het tijdstip der geboorte, worden de lijnen van groei gedurende de eerste zeven jaren bepaald, en als zij gedurende dien tijd niet behoorlijk aangegeven zijn, kan een overigens gezond kind een ziekelijke man of vrouw worden. In het eerste Hoofdstuk van Johannes lezen wij : „In den beginne was het Woord.... En zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.... en het Woord is vleesch geworden." Het woord is een rythmisch geluid en geluid is de groote cosmische bouwer, daarom moet het kind gedurende het eerste zevenjarige tijdperk van zijn leven met muziek van de juiste soort,— door muzikale taal als het ware — omringd worden, waarvoor de cadans en het rythme van kinderkamerversjes zich in het bijzonder leenen. Of het zin heeft of niet, komt er niet op aan ; van belang is alleen het rythme, en hoe meer het kind daarvan geniet, des te gezonder zal het opgroeien. Er zijn twee belangrijke wachtwoorden op dit stadium in het kinderleven van toepassing, navolging en voorbeeld genaamd. Er is geen wezen ter wereld, dat zoo licht nadoet als een klein kind ; het volgt ons voorbeeld tot in de kleinste bijzonderheden, voor zoover het daartoe in staat is. De ouders dus, die hun kind goed willen opvoeden, moeten altijd oppassen, wanneer zij zich in de nabijheid van den kleine bevinden. Het geeft niet, of men het kind al leert „er maar niet op te letten" ; het kind heeft geen verstand, het redeneert niet, het kan slechts nadoen, en het kan evenmin laten om na te doen, als water kan nalaten een heuvel af te stroomen. Als wij een bepaald soort voedsel, dat misschien sterk gekruid en op Fransche manier klaar gemaakt is, voor onszelf houden en het kind iets anders geven, zeggend, dat wat wij eten niet goed voor hem is, dan zal het dan nog niet in staat zijn ons na te volgen, maar wij prenten reeds den lust naar dergelijk voedsel bij het kind in. Wanneer het opgroeit en zijn smaak kan bevredigen, zal het dit doen. Daarom behoorden nauwgezette ouders zich te onthouden van spijs en drank, die zij niet willen, dat hun kind gebruikt. Wat de kleeding betreft, kan men zeggen, dat het kind op dat tijdstip absoluut onbewust behoort te zijn van zijn sexueele organen, en daarom moet de kleeding ten allen tijde buitengewoon los zijn. Dit is in het bijzonder noodig bij kleine jongens, want dikwijls ontstaat een hoogst verkeerde gewoonte op lateren leeftijd door wrijving van te nauwe kleeren. Men moet ook de kwestie van straf onder de oogen zien ; straf is ook altijd een belangrijke factor voor het doen ontwaken van den geslachtsaard, en behoorde dus zorgvuldig vermeden te worden. Er is geen kind zóó weerbarstig, of het is gevoelig voor de methode van belooning voor goede daden en van weigering van voorrechten, als gevolg van ongehoorzaamheid. Bovendien erkennen wij het feit, dat slaan den aard van een hond bederft, terwijl wij er ons dikwijls over beklagen dat sommige menschen zonder ruggegraat zijn in plaats van met, d. w. z. dat zij gebrek aan wilskracht hebben. Veel daarvan komt op rekening van kastijdingen, meedoogenloos ge- durende de kinderjaren toebedeeld. Laat iedere ouder dat eens van het standpunt van een kind bekijken. Hoe zouden wij nu nog kunnen leven met iemand, aan wiens gezag wij niet konden ontsnappen, die veel grooter was dan wij, terwijl wij ons dagelijks aan zijn kastijdingen moesten onderwerpen ! Laten wij afzien van slaan, en veel van de maatschappelijke ellende zal in een generatie ophouden te bestaan. Zoodra het levenslichaam op het zevende jaar tot geboorte gebracht is, moeten de vermogens van waarneming en geheugen geoefend worden. De leus voor dit stadium behoorde te zijn : gezag en leerlingschap. Men moest nooit trachten een voorlijk kind in een studierichting te drijven, die een overdreven verbruik van denkkracht vordert. Wonderkinderen worden gewoonlijk mannen en vrouwen van minder dan gewone geestesgaven. Het kind moest in dat opzicht zijn eigen neiging mogen volgen. Men behoorde zijn opmerkingsvermogen aan te kweeken en hem op voorbeelden uit het leven te wijzen. Toon hem den dronkaard, en wat voor ondeugd hem zoover gebracht heeft, wijs hem ook een goed mensch en stel hem hooge idealen voor oogen. Leer hem alles, wat gij zegt op gezag aan te nemen, en tracht zoo te zijn, dat het uw gezag van ouder of leeraar kan eerbiedigen. Op dat tijdstip behoorde het ook voorbereid te worden, om met de kracht die nu bezig is in hem te ontwaken, en die hem in staat zal stellen aan het einde van het tweede tijdperk van zeven jaren zijn soort te verwekken, zuinig om te gaan. Het mag die kennis nooit uit bezoedelde bron opdoen, omdat de ouders uit een verkeerd zedigheidsoogpunt zich aan de verantwoordelijkheid van hem in te lichten onttrekken. Een bloem kan als illustratie genomen worden, waaruit alle kinderen, van het kleinste tot het grootste, het schitterendste onderricht in den vorm van een sprookje kunnen krijgen. Men kan hun vertellen, — wanneer de ouders maar een klein weinig de beginselen der plantkunde bestudeerd hebben — hoe de bloemen precies families zijn, zonder hen in het minst met botanische termen te vervelen. Laat den kinderen een paar bloemen zien. Zeg hun : „Hier is een plantenfamilie met alleen maar jongens (een bloem met meeldraden) en hier is een andere met alleen maar meisjes (een stamperbloem), Hier is er een met zoowel jongens als meisjes (een bloem met meeldraden en stampers). Wijs hun het stuifmeel in de helmknoppen. Zeg hun, dat die kleine bloemenjongetjes juist als de jongens in de menschelijke families zijn, dat zij belust zijn op avonturen en in de wereld uit willen trekken om den levensstrijd te strijden, terwijl de meisjes (de stampers) thuis blijven. Wijs hun de bijen met de stuifmeelklompjes aan haar pootjes, en vertel hun hoe de kleine bloemenjongetjes op die gevleugelde rossen gezeten zijn, gelijk de ridders uit de oudheid en in de wereld uitgaan om de prinses, die in het betooverde kasteel opgesloten zit (het vruchtbeginsel in den stamper) te zoeken ; hoe het fijne stuifmeel — de bloemenridderknapen — hun weg door den stamper banen en het vruchtbeginsel binnendringen; vertel hun dan, dat dat het huwelijk van den ridder met de prinses beteekent, dat zij voortaan steeds gelukkig samen leven, en de ouders van een groot aantal kleine bloemenjongetjes en meisjes worden. Wanneer de kinderen dit alles ten volle in zich opgenomen hebben, zullen zij ook het voortplantingsproces in het dieren- en menschenrijk begrijpen, want er bestaat geen verschil; het eene is even puur, rein en heilig als het andere. En de kleine kinderen, die op die manier grootgebracht zijn, zullen altijd een gevoel van eerbied behouden voor de scheppende functie, die op geen betere wijze ingeprent kan worden. Een aldus toegerust kind staat sterk, wanneer de geboorte van het begeertelichaam op het tijdstip der puberteit plaats vindt. Wanneer de begeerten en emoties echter ongebreideld zijn, begint de gevaarlijkste tijd van zijn leven, het stadium van de heetgebakerde jeugd van veertien tot een-en-twintig, want gedurende dien tijd is het begeertelichaam ongetemd en het denkvermogen is nog niet tot geboorte gekomen, ten einde als rem te werken. In dit stadium is het kind, dat op de hier- boven geschetste wijze grootgebracht is, er gezegend aan toe, want zijn ouders zullen dan een steun en een houvast voor hem zijn, teneinde hem veilig over die moeilijke periode heen te helpen, tot aan het tijdstip dat zijn geboorte voltooid zal zijn — n.1. op den een en twintigjarigen leeftijd, wanneer het denkvermogen geboren wordt. VRAAG No. 28. Waarom worden kinderen in een gezin geboren, waar zij niet welkom zijn ? Antwoord : Het wijst op een droevigen maatschappelijken toestand, dat een vraag als deze van pas kan zijn, zooals zij ongelukkig genoeg is. De voornaamste bedoeling van een huwelijk is de voortzetting van het ras, en menschen die geen ouderschap wenschen, hebben niet het recht om te trouwen. Elk kind moest recht hebben op een gunstige omgeving en goede ontvangst. Doch, terwijl men zeer zorgvuldig te werk gaat bij het uitzoeken van het beste ras voor de dieren, die wij als fokmateriaal gebruiken, ten einde de sterkste en beste soort te krijgen, denkt men gewoonlijk heelemaal niet aan de physieke, moreele en geestelijke geschiktheid van hem of haar, die wij voor onze kinderen als vader of moeder uitkiezen. Inderdaad wordt het gewoonlijk als onkiesch, zoo niet onbehoorlijk beschouwd, maar over kinderen te denken, en wanneer zij ten spijt van voorbehoedmiddelen toch komen, zijn de ouders dikwijls heelemaal van streek van ellende. De wet van oorzaak en gevolg kan echter niet overtreden worden. De molens van de Goden malen langzaam, maar het lijdt geen twijfel, of zij malen zeer fijn, en al gaan de eeuwen voorbij, toch zal de tijd komen, dat degene die tegen zijn zin het ouderschap aanvaardde, zelf een nieuwe belichaming moet zoeken, en dan zal hij misschien in een gezin geboren worden, waar hij niet welkom is. Of misschien blijft de onwillige ouder uit het eene 4 leven, kinderloos in het volgende. Ook zijn schrijver dezes gevallen bekend, waarin een dergelijk echtpaar met talrijke kinderen, die zij werkelijk verlangden en vurig lief hadden, gezegend was, maar die allen in de kinderjaren het een na het ander tot groot verdriet van de ouders stierven. VRAAG No. 29. Wanneer er geen kinderen geboren worden bij een man en vrouw, die er vurig naar verlangen, is er dan geen middel, om de een of andere ziel in de ongeziene wereld ertoe te brengen, hun verzoek om te reïncarneeren aan te nemen ? Waar b.v. de huiselijke omstandigheden buitengewoon gunstig zijn, zou men denken, dat er onder de vele zielen, die op incarnatie wachten, wel één zou zijn, die de voorwaarden geschikt vond. Antwoord : Dit is ongetwijfeld een van de gevallen, waarin de zoogenaamde ouders op een of ander tijdstip in een vroeger leven hun gelegenheid verzuimd, of wellicht voorzorgsmaatregelen genomen hebben, om het krijgen van kinderen te voorkomen. Of, als dit niet het geval is, dan kan het zijn dat later hun hoop vervuld zal worden. Schrijver dezes heeft een geval waargenomen, waarin een geest, die zich zocht te incarneeren, de moeder overal volgde, en iemand die de moeder vroeger gekend had, vertelde hem, dat dat Ego haar al vóór haar huwelijk achtervolgd had. Het huwelijk echter bleek kinderloos, en eerst kort geleden kwam de tijding van de scheiding. Het was duidelijk, dat hoewel dit Ego blijkbaar door deze moeder wenschte te incarneeren, het den vader weigerde. Soms hoort men van huwelijken, die kinderloos blijven, en wanneer de huwelijksband dan ontbonden wordt en beide partijen hertrouwd zijn, krijgen beiden kinderen, wat aantoont, dat zij vanuit een physiek oogpunt, volkomen geschikt waren om kinderen te krijgen, maar dat het incarneerende Ego ontbrak. Want let wel : tenzij een Ego belichaming zoekt door middel van een echtpaar, zullen hun pogingen vruchteloos blijven. Van een gewoon standpunt uit geredeneerd, lijkt dat niet 200, maar men kan licht begrijpen, dat daar de chemische bestanddeelen van het zaad en het ovum ten allen tijde dezelfde zijn, en geen enkele reden zou bestaan, waarom een vereeniging der sexen op het eene moment vruchtbaar en op het andere onvruchtbaar zou zijn, als dit ten minste de eenige factoren waren. Wij weten, dat als men waterstof en zuurstof in de juiste verhouding vermengt, men altijd water krijgt; wij weten dat water altijd een heuvel afstroomt; alle natuurwetten zijn dus onveranderlijk, zoodat er—tenzij er een andere factor bijkomt dan alleen maar de chemische verbinding van sperma en ovum, — steeds gevolgen moesten zijn. En die onbekende en ongeziene factor is het reincarneerende Ego, dat alleen maar gaat, waarheen het wil, en zonder hetwelk er geen gevolgen kunnen zijn. Als de vrager ernstige gebeden opzendt tot den engel Gabriël, die de afgezant is van den Beheerscher van de Maan naar de Aarde en daarom een hoofdfactor in de schepping van nieuwe lichamen (zie den Bijbel), dan kan dat misschien helpen, om het gewenschte resultaat teweeg te brengen. Het beste tijdstip is Maandags bij zonsopgang, en van nieuwe maan tot volle maan. VRAAG No. 30. Hoe verklaart gij het feit, dat een kind zoo vaak de verkeerde eigenaardigheden van de ouders erft ? Antwoord : Wij verklaren dit door te zeggen, dat het geen feit is. Ongelukkigerwijs schijnen de menschen hun verkeerde eigenaardigheden op erfelijkheid te schuiven, zoodoende hun ouders hun eigen fouten verwijtend, terwijl zij zichzelf al de eer voor het goede toerekenen. Het feit zelf, dat wij onderscheid maken tusschen dat, wat overgeërfd en dat wat ons eigen is, toont aan, dat er twee kanten aan den menschelijken aard zijn : de vormzijde en de levenszijde. De mensch, de denker, komt hier toegerust met een geestelijken en moreelen aard, die geheel zijn eigen maaksel zijn, terwijl hij aan zijn ouders slechts het materiaal voor het stoffelijk lichaam ontleent. Wij worden door de wet der Causaliteit en die der Associatie tot bepaalde menschen getrokken. Dezelfde wet die maakt, dat musici elkander's gezelschap zoeken in concertzalen, dat spelers samenscholen op renbanen of in speelzalen, dat menschen met studieneigingen bibliotheken bevolken, enz., maakt ook, dat menschen van gelijke neigingen, eigenaardigheden en smaak in dezelfde familie geboren worden. Wanneer men dus iemand hoort zeggen : „Ja, ik weet wel dat ik verkwistend ben, maar in mijn familie was men ook nooit gewoon om iets uit te voeren, daar hadden wij onze bedienden voor", dan toont dit aan, dat overeenkomst van smaak en niets anders hiervoor de verklaring geeft. Wanneer een ander zegt: „O ja, ik weet dat ik buitensporig ben, maar ik kan het ook niet helpen, het zit in de familie," dan is dit wederom de wet der associatie, en hoe eerder wij inzien dat, in plaats van de wet der erfelijkheid de schuld te geven voor onze verkeerde gewoonten, wij trachten moesten ze te overwinnen en in plaats daarvan deugden aan te kweeken, des te beter voor ons. Wij zouden het niet als een geldige verontschuldiging aannemen, als een dronkaard zou zeggen : „Neen, ik kan niet laten om te drinken, al mijn kameraden doen het." Wij zouden hem aanraden zoo gauw mogelijk van hen los te komen, om zijn eigen individualiteit te doen gelden, en wij zouden de menschen willen aanraden, om op te houden zich achter hun voorouders te verstoppen, als een verontschuldiging voor slechte gewoonten. VRAAG No. 31. Erft het kind bloed en zenuwstelsel niet van zijn ouders ? Als dit zoo is, zal het daardoor niet ook ziekte en zenuwstoringen erven ? Antwoord : In den foetus bevindt zich in het ondergedeelte van de keel, juist boven het sternum of borstbeen, een klier, de thymusklier genaamd, die gedurende het tijdperk der zwangerschap het grootst is en langzamerhand, naarmate het kind ouder wordt, inkrimpt, totdat zij op of vóór het veertiende jaar volkomen verdwijnt, meestal wanneer de beenderen behoorlijk gevormd zijn. De wetenschap heeft zich het hoofd gebroken over het nut van die klier, en men heeft een paar theorieën ter verklaring gegeven. Een van die theorieën is, dat zij het materiaal voor de bereiding der roode bloedlichaampjes levert, totdat de beenderen in het kinderlichaam behoorlijk gevormd zijn, zoodat het zijn eigen roode bloedlichaampjes kan maken. Die theorie is juist. Gedurende de eerste jaren heeft het Ego niet het volle bezit over het kinderlichaam, dat zijn eigendom is, en men erkent dan ook, dat het kind niet voor zijn daden verantwoordelijk is, ten minste niet vóór het zevende jaar, en later heeft men dit tot aan het veertiende jaar uitgebreid. Gedurende dien tijd wordt het kind door geen wettelijke verantwoordelijkheid voor zijn daden gebonden, en dat is goed ook, want het Ego, dat in het bloed zetelt, kan slechts door bloed van zijn eigen maaksel behoorlijk werken, zoodat, waar de bloedvoorraad in het kinderlichaam door de ouders door middel van de thymusklier verschaft wordt, het kind nog niet zijn eigen meester is. Zoo komt het, dat kinderen in de eerste jaren niet vaak over zichzelf als „ik" spreken, maar zich met het gezin vereenzelvigen : zij zijn Papa's kleine meisje, of Moeder's jongen. Een klein kind zegt: „Marietje wil dit" of „Jantje wil dat", maar zoodra zij den puberteitsleeftijd bereikt hebben en begonnen zijn hun eigen bloedlichaampjes te maken, hooren wij een jongen of meisje zeggen : „ik" wil dit doen, of „ik" wil dat doen. Vanaf dien tijd beginnen zij hun eigen ikheid te doen gelden en zich los te maken van het gezin. Aangezien dus gedurende de kinderjaren het bloed zoowel als het lichaam, van de ouders geërfd wordt, worden ook de neigingen tot ziekte — niet de ziekte zelf, maar de neiging er toe — overgebracht. Na het veertiende jaar, wanneer het inwonende Ego begonnen is zijn eigen bloedlichaampjes te maken, hangt het voor een groot deel van hemzelf af, of die neigingen zich al of niet in zijn leven als werkelijkheden zullen openbaren. VRAAG No. 32. Kan iemand gedurende den natuurlijken slaap beinvloed worden, zooals dit in hypnotischen slaap mogelijk is, of is er eenig verschil t Antwoord : Ja, er is eenig verschil. Tijdens den natuurlijken slaap trekt het Ego, gehuld in het denkvermogen en het begeertelichaam, zich uit het stoffelijk lichaam terug en blijft gewoonlijk boven het lichaam zweven; in elk geval blijft het er dicht bij, verbonden door den zilveren draad, terwijl het levenslichaam en het grofstoffelijk lichaam op het bed in rust neerliggen. Dan is het mogelijk dien mensch te beinvloeden, door op zijn brein de gedachten en denkbeelden, die wij wenschen, in te prenten. Niettemin kan men hem er dan niet toe brengen iets te doen of eenig denkbeeld te aanvaarden, dat niet in de lijn van zijn natuurlijke neigingen ligt. Het is onmogelijk hem te bevelen iets te doen, of gehoorzaamheid af te dwingen, zooals mogelijk is, wanneer hij door de passen van den hypnotiseur uitgedreven wordt, want het is het brein, dat de spieren beweegt, en gedurende den natuurlijken slaap doordringt zijn eigen levenslichaam zijn brein en is hij volkomen meester van zichzelf, terwijl in den hypnotischen slaap de passen van den hypnotiseur den ether, waaruit zijn levenslichaam samengesteld is, uit zijn brein verdreven hebben, naar beneden toe tot aan de schouders van het slachtoffer, waar het als de kraag van een trui om zijn hals liggen blijft. Het stoffelijke brein staat dan voor den ether uit het levenslichaam van den hypnotiseur open, en deze vervangt den ether van den werkelijken eigenaar. In den hypnotischen slaap heeft het slachtoffer dus hoegenaamd geen keus betreffende de denkbeelden, die hij aanvaardt, of de bewegingen, die hij met zijn lichaam maakt, maar tijdens den gewonen slaap blijft hij nog vrij om te handelen. Inderdaad is die methode van suggestie gedurende den slaap iets, wat moeders buitengewoon heilzaam zullen vinden voor de behandeling van moeilijke kinderen, want als de moeder naast het bed van het slapende kind gaat zitten, zijn hand vasthoudt, hem toespreekt, zooals zij doen zou, wanneer het wakker is, en op zijn brein zulke denkbeelden inprent, als zij wenscht dat het heeft, dan zal zij in den waaktoestand bemerken, dat verscheidene dezer denkbeelden wortel geschoten hebben. Evenzoo in verband met iemand, die ziek is of aan den drank verslaafd : als de moeder, de verpleegster of anderen deze methode toepassen, zullen zij kans zien hoop en genezing in te gieten, terwijl zij in hooge mate de beterschap bevorderen of zelfbeheersching steunen. Die methode kan natuurlijk ook ten kwade aangewend worden, maar wij kunnen niet nalaten haar te publiceeren, daar wij gelooven, dat het goede dat op deze wijze gedaan kan worden, rijkelijk opweegt tegen de enkele gevallen, waarin de een of andere afgedwaalde ziel haar voor verkeerde doeleinden zal gebruiken. VRAAG No. 33. Wat zijn droomen f Hébben zij allemaal beteekenis, en hoe kunnen wij ze tot ons roepen of opwekkenf Antwoord : In den waaktoestand zijn al de verschillende voertuigen van het Ego — het denkvermogen, begeertelichaam, levenslichaam en grofstoffelijk lichaam — concentrisch. Zij nemen dezelfde ruimte in en het Ego treedt naar buiten op in de Stoffelijke Wereld, 's Nachts echter, gedurende den droomloozen slaap, trekt het Ego, gehuld in het begeertelichaam en het denkvermogen zich terug, het stoffelijke lichaam en het levenslichaam op het bed achterlatend, terwijl er geen ander verband tusschen de hoogere en de lagere voertuigen blijft bestaan, dan een dunne glanzende draad, de zilveren draad genaamd. Soms gebeurt het echter, dat het Ego zóó verdiept is geweest in zijn werk in de Stoffelijke Wereld, en dat het begeertelichaam zóó opgewonden geraakt is, dat het weigert de lagere voertuigen te verlaten, en maar half teruggetrokken wordt. Dan is het verband tusschen de zinnencentra van het begeertelichaam en die in het stoffelijk brein slechts gedeeltelijk verbroken. Het Ego aanschouwt de beelden en de tafereelen uit de Begeertewereld, die opzichzelf hoogst fantastisch en begoochelend zijn, en deze worden zonder eenig redelijk verband naar de hersencentra overgebracht. Uit die omstandigheid komen al onze dwaze en fantastische droomen voort. Soms gebeurt het evenwel, dat wanneer het Ego heelemaal uit het stoffelijk lichaam is, zooals in droomloozen slaap het geval is, het een gebeurtenis in verband met zichzelf werkelijk ziet afspelen, want komende gebeurtenissen werpen haar schaduw vooruit, en alvorens iets in de stoffelijke wereld plaats vindt, is het reeds in de geestelijke werelden gebeurd. Als het Ego na een dergelijke ondervinding er bij zijn ontwaken in slaagt, een afdruk van hetgeen het gezien heeft, op de hersenen in te prenten, dan hebben wij met een voorspellenden droom te doen, die mettertijd zal bewaarheid worden, of dien het Ego, als zijn Lot het toestaat, door een nieuwe handeling kan wijzigen. Als het b.v. voor een ongeluk gewaarschuwd wordt, kan het stappen doen om het dreigende onheil af te weren. Wat het tweede deel van de vraag betreft: „Hoe kunnen wij droomen tot ons roepen of opwekken V' kan men zeggen, dat het natuurlijk geen nut heeft droomen van de gewone verwarde en fantastische soort op te roepen of te veroorzaken, en wat de andere soort aangaat, er komt een tijd in 's menschen leven, dat hij het hoogere leven begint te leven. Dan ontwikkelt hij geleidelijk door bepaalde oefeningen het vermogen om zijn lichaam 's nachts of op eenig ander oogenblik bewust te verlaten. Hij is dan volkomen bewust in de onzichtbare werelden. Hij kan gaan waarheen hij wil, naar het einde der aarde b.v. in een paar minuten, en naarmate hij leert, hoe in deze onzichtbare werelden bewust te werken, „droomt" hij niet langer, maar leeft een nieuw leven, dat voller en werkelijker is dan hetgeen hij thans leeft. VRAAG No. 34. Wat is slaap en wat is de oorzaak, dat het lichaam in slaap valt ? Antwoord : Overdag verbijzondert het levenslichaam het kleurlooze zonnefluïde, dat overal om ons heen is, door middel van het orgaan, dat wij de milt noemen. Die levenskracht doortrekt het geheele lichaam en wordt door den helderziende als een fluïde van bleek roze kleur waargenomen, daar het bij zijn intrede in het stoffelijk lichaam van kleur veranderd is. Het stroomt langs elke zenuw, en wanneer het door de hersencentra in bijzonder groote hoeveelheid uitgezonden wordt, brengt het de spieren, waarheen de zenuwen leiden, in beweging. Men kan zeggen, dat het levenslichaam opgebouwd is uit puntjes, die in alle richtingen uitsteken : naar binnen, naar buiten, naar boven en naar beneden, door het geheele lichaam heen, en ieder puntje gaat door het middelpunt van een van de chemische atomen, wat maakt, dat de natuurlijke trillingssnelheid ervan verhoogd wordt. Dit levenslichaam doordringt het grofstoffelijk lichaam vanaf de geboorte tot aan den dood, onder alle omstandigheden, behalve wanneer de bloedsomloop in een bepaald gedeelte stilstaat, b.v. wanneer wij eenigen tijd een hand op den rand van een tafel laten rusten, en deze zoogenaamd „gaat slapen." Een helderziende kan dan de etherische hand van het levenslichaam onderaan de zichtbare hand zien hangen, bij wijze van handschoen, en de chemische atomen van de hand vallen terug, in hun natuurlijken, tragen gang van trilling. Slaan wij op de hand om haar, zooals wij het noemen, weer „wakker" te doen worden, dan wordt de eigenaardige stekende gewaarwording, die wij voelen, veroorzaakt door de puntjes van het levenslichaam, die dan de slapende atomen van de hand weer binnentreden en ze tot hernieuwde trilling aanzetten. Het levenslichaam verlaat het grofstoffelijk lichaam op ongeveer dezelfde wijze bij den dood. Menschen die op het punt zijn te verdrinken, maar wier levensgeesten weer opgewekt worden, ondervinden een gevoel van hevige pijn, veroorzaakt door den terugkeer van deze puntjes, wat hun een stekende gewaarwording geeft. Overdag, wanneer de mensch het zonne-fluïde in groote hoeveelheden absorbeert, worden die puntjes van het levenslichaam als het ware door het levensfluïde uitgestraald of uitgestrekt, maar naarmate de dag verloopt en vernietigende vergiften het stoffelijk lichaam meer en meer verstoppen, stroomt het levensfluïde minder snel en in den avond komt er een oogenblik, dat de puntjes van het levenslichaam geen voldoenden toevoer van levengevend fluïde krijgen : zij verschrompelen en dientengevolge bewegen de atomen in het lichaam trager. Dan voelt het Ego, dat het lichaam zwaar, loom en vermoeid wordt. Ten slotte komt er een oogenblik, dat het levenslichaam als het ware ineenstort en dan worden de trillingen van de stoffelijke atomen zóó langzaam, dat het Ego het lichaam niet langer bewegen kan. Het is genoodzaakt zich terug te trekken, zoodat zijn voertuig zich opnieuw herstellen kan. Dan zeggen wij dat het lichaam is gaan slapen. Slaap is echter geen passieve toestand ; als dat zoo was, dan zou men geen andere gewaarwording hebben bij het ontwaken, en zou er geen herstellend vermogen in den slaap liggen. Het enkele woord herstel sluit werkzaamheid in. Wanneer een gebouw door de werking van den tand des tijds in verval geraakt is, en het noodig blijkt het te vernieuwen en te restaureeren, moeten de bewoners het verlaten om den werklieden vrij spel te laten. Om dergelijke redenen verlaat het Ego 's nachts zijn woning. Evenals de werklui aan het gebouw arbeiden, om het weer voor bewoning geschikt te maken, zoo moet ook het Ego aan zijn gebouw arbeiden, vóór het weer voor zijn terugkeer geschikt zal zijn. En een dergelijk werk wordt door ons gedurende den nacht verricht, ook al zijn wij er ons in den waaktoestand niet van bewust. Die werkzaamheid verwijdert de vergiften uit het stelsel, en dientengevolge is het lichaam 's morgens bij het ontwaken, wanneer het Ego zijn intrede doet, frisch en krachtig. VRAAG No. 35. Gelooven de Rozekruisers in geneesmiddelen, of volgen zij de geneesmethode van Christus ? Antwoord : Gewoonlijk erkennen de beste praktizeerende geneesheeren dat de „materia medica" een empirische wetenschap is ; dat medicijnen niet hetzelfde op alle menschen inwerken, en dat het daarom voor den geneesheer noodzakelijk is op zijn patiënten te experimenteeren. Daarom is de materia medica onvoldoende. Men kan zich niet ten allen tijde op medicijnen verlaten. Uit waarneming blijkt dat, terwijl alle ossen met gras gedijen en alle leeuwen tieren bij een vleesch-dieet, men bij den mensch altijd met een individualiteit te doen heeft, die elk wezen verschillend maakt van de rest van zijn soort; en die eigenaardigheid van het menschelijk ras komt voort uit het feit dat, terwijl elke diersoort de uitdrukking is van één enkelen Groepgeest, die de verschillende dieren van buitenaf leidt, er in elk menschelijk wezen een individueele inwonende geest, een Ego, is, en daardoor kan men niet alle menschen over één kam scheren. Alleen wanneer de materia medica met dit punt rekening houdt, kan zij in alle gevallen werkelijk van dienst zijn, en het eenige middel om de eigenaardigheden van den geest, die in het lichaam van den patiënt woont, te ontdekken, is om zijn horoscoop te trekken, ten einde na te gaan, wanneer de tijd gunstig is voor het toedienen van medicijnen, zoodat men de geëigende kruiden op het geschikte oogenblik geven kan. Paracelsus deed dat, en daardoor had hij altijd succes met zijn patiënten : hij vergiste zich nooit. Er zijn er, die de astrologie heden ten dage voor dat doel gebruiken ; schrijver dezes b.v. heeft er in vele gevallen bij diagnosen gebruik van gemaakt. Hij kon dan altijd de keerpunten in den ziekte-toestand zien, — in verleden, heden en toekomst, — en was daardoor in staat veel verlichting te geven aan lijders aan verschillende ziekten. Voor dergelijke doeleinden behoorde de astrologie gebruikt te worden, in plaats van verlaagd te worden tot waarzeggerij voor geld, want evenals alle geestelijke wetenschappen behoorde zij dienst te doen voor het welzijn der menschheid, afgezien van baatzuchtige overwegingen. Als geneesheeren de astrologische wetenschap wilden bestudeeren, dan zouden zij met zeer geringe moeite in staat zijn een diagnose op te maken aangaande den toestand hunner patiënten, en wel op een wijze, die absoluut onmogelijk is van het gewone standpunt eener diagnose. Sommige geneesheeren beginnen dat feit in te zien en hebben uit ondervinding geleerd, dat de hemellichamen zekeren invloed op de menschelijke gesteldheid uitoefenen. Terwijl schrijver dezes b.v. in Portland was, constateerde een zekere Oregon, een geneesheer, als zijn ervaring dat, wanneer het hem mogelijk was een operatie te doen bij wassende maan, d. w. z. van de nieuwe tot aan de volle maan, die operatie altijd gelukte, zonder dat zich eenige complicaties voordeden. Aan den anderen kant had hij ondervonden dat, wanneer hij door omstandigheden genoodzaakt was een operatie te verrichten bij afnemende maan, er groot gevaar bestond voor complicaties, en dat dergelijke operaties nooit zoo geslaagd waren, als die bij wassende maan. Ook zijn geneesheeren meer en meer geneigd door middel van suggestie te genezen, waarbij zij den patiënt een onschuldige pil en veel nuttige suggestie toedienen. Elke moeder, of zij de macht der suggestie kent of niet, past haar bij tijden onbewust op haar kind toe. Als de kleine valt, kan zij door haar suggestie maken, dat hij öf lacht, óf huilt. Zegt zij b.v.: „O, arme schat, je hebt je wel erg pijn gedaan ; och, dat arme hoofdje dan zal het kind onmiddellijk beginnen te huilen ; wijst zij daarentegen op den grond, uitroepend : „O mijn schat, wat heb je dien armen grond pijn gedaan; nee, dat is vreeselijk — zoen het af !", dan zal het kind spijt hebben, dat het den grond pijn deed, en het zal heelemaal niet aan zijn eigen schrammen denken. Op dergelijke wijze kan de geneesheer zijn patiënt beïnvloeden, en het is misdadig voor een dokter, om de ziekekamer met een bedrukt gezicht binnen te treden, zijn patiënt aan te raden zijn testament te maken of hem te vertellen, dat hij niet lang meer zal leven. Dergelijke dingen hebben een veel grootere uitwerking op den patiënt, dan men wel beseft, en menige geneesheer heeft op die wijze gedood, waar hij misschien had kunnen redden. Is hij daarentegen opgewekt en betreedt hij de ziekekamer met een glimlach en een bemoedigend woord, geeft hij een onschuldig middel en een krachtige suggestie, dan heeft de patiënt kans om te herstellen, terwijl hij anders misschien aan de ziekte bezwijken zou. De suggestie staat dus ver boven de materia medica. Het geloof, dat de patiënt in den geneesheer heeft, zal wonderen doen, hetzij ten goede of ten kwade, en geloof was de methode, die Christus bij zijn genezingen gebruikte. Als de vrager de voorbeelden opzoekt, waar de Christus in den Bijbel de zieken genas, zal hij zien, dat er altijd sprake is van een vraag aangaande het geloof van hem, die genezing zoekt. De Christus zeide tot iederen aanvrager : „U geschiede naar uw geloof !" Dat scepticisme zelfs Zijn macht vernietigde, blijkt wellicht het sterkst uit de passage, waarin gezegd wordt, dat Hij naar Zijn geboortestad reisde en inzag, dat een profeet niet ongeëerd is behalve in zijn eigen land. Dat verhaal wordt ons gedaan in het dertiende hoofdstuk van Mattheüs, en komt ook voor bij Markus, maar het is teekenend, dat in het laatste vers van het dertiende hoofdstuk van Mattheüs gezegd wordt, dat Hij wegens hun ongeloof niet veel machtige werken deed. Markus verhaalt ons, dat Hij wegens hun scepticisme slechts in staat was heel weinig menschen te genezen door oplegging der handen. Een open denkvermogen is een eerste vereischte voor alle onderzoek, en scepticisme is absoluut fataal voor het opdoen van kennis. Als voorbeeld kan dienen, dat schrijver dezes eenige jaren geleden in Columbus was en daar een lezing bijwoonde van Professor Hyslop, Secretaris van de Vereeniging voor Psychisch Onderzoek. Het onderwerp van de lezing was : „Nieuw Bewijsmateriaal voor een Toekomstig Leven". Schrijver dezes was verbaasd te zien, dat Prof. Hyslop in zijn lezing geen enkel punt naar voren bracht, dat niet reeds in de laatste twintig jaren in de Verslagen der Vereeniging, waartoe hij behoort, was gepubliceerd. De oplossing kwam echter na de lezing, toen een vraag het feit aan het licht bracht, dat Prof. Hyslop geen geloof hechtte aan iets, wat in de Verslagen der Vereeniging gezegd was. Hij geloofde niet in resultaten, door iemand anders dan hemzelf verkregen. Het bewijsmateriaal, dat hij juist naar voren had gebracht, was door hemzelf verzameld ; daarom was het voor hem nieuw, en hij verwachtte, dat zijn gehoor hem op zijn woord zou gelooven, hoewel hij zelf weigerde het woord van iemand anders te aanvaarden, en als toelichting hoe scepticisme werkt, gaf hij onbewust een schitterend voorbeeld, door te verhalen hoe eens op een dag, dat hij naar een medium ging, de overleden Richard Hodgson door het medium sprak en Prof. Hyslop allerlei dingen begon te vragen, die, hoewel zeer eenvoudig, Mr. Hodgson groote moeite had te beantwoorden. Eindelijk zeide Prof. Hyslop ongeduldig : „Wat heb je toch, Richard 1 Toen je leefde, was je vlug genoeg ; waarom kan je nu niet antwoorden V' „Toen", sprak Prof. Hyslop, „volgde het antwoord, snel als een bliksemschicht : „O telkens als ik in jou beroerde atmosfeer kom, ben ik heelemaal de kluts kwijt!" Prof. Hyslop kon de oorzaak daarvan niet begrijpen, maar ieder die wel eens een candidaat voor een examencommissie gezien heeft, waarvoor het als een paal boven water staat, dat die candidaat een ezel is, zal het wel begrijpen, en hij zal inzien, dat het de critische, sceptische geesteshouding van Prof. Hyslop was, die maakte, dat Richard Hodgson zoo groote moeite had bij het communiceeren. Wij kunnen daarom eindigen met te zeggen, dat wij vertrouwen hebben in geneesmiddelen, wanneer zij in vereeniging met astrologie toegepast worden, en tevens in de geneesmethode van Christus, die op genezing door het Geloof berust, zoowel als in de macht der suggestie en in verschillende andere systemen van genezing. Zij bevatten alle eenige waarheid, ook al ontaarden helaas vele tot stokpaardjes en vervallen zij vaak tot uitersten. Dan verliezen zij hun kracht ten goede en worden gevaarlijk voor hen, die er anders misschien wel bij waren gevaren. VRAAG No. 36. Aangezien lijden het gevolg is van onze eigen daden, vindt gij het dan verkeerd, om geneesmiddelen te nemen tegen pijn, indien iemand niet hopeloos ziek of stervende is f Antwoord : Deze vraag wijst op een betreurenswaardige geesteshouding ; men kan evengoed vragen, of het geoorloofd is te trachten zichzelf te redden, wanneer men op het punt staat te verdrinken, want in het water vallen is ook een gevolg van de een of andere zelf-geschapen oorzaak. Zeker is het onze plicht, medicijnen in te nemen, die door een behoorlijk bevoegd persoon toegediend worden, of de kwalen waaraan wij lijden, op eenige andere mogelijke manier, die ons toelacht, te trachten te genezen. Wij doen beslist verkeerd, door ons stoffelijk instrument door gebrek aan behoorlijke verzorging en aandacht te laten verwaarloozen. Het is het kostbaarste werktuig, dat wij hebben, en tenzij wij er behoedzaam mee omgaan en er voor zorgen, vallen wij zeker onder de wet van oorzaak en gevolg als straf voor dat verzuim. Een dergelijke vraag wijst op een absoluut verkeerd begrip van de wet van oorzaak en gevolg. Het is onze plicht te trachten, ons boven de omstandigheden te verheffen in plaats van aan de omstandigheden toe te staan, onze levens te besturen. Er is een wondermooi gedichtje, dat dit denkbeeld precies uitdrukt: „Eén schip zeilt Oost en een ander zeilt West, Terwijl dezelfde winden waaien ; 't Is de stand van het zeil en niet de bries Die den weg, dien zij gaan, bepaalt. „Als de winden op zee zijn de wegen van 't Lot, Op onze reis over 's levens zee ; 't Is de houding van de ziel, die het doel bepaalt, En niet de rust of de strijd." Als wij ons best doen de zeilen van onze levensboot op de juiste wijze te keeren, zullen wij altijd in staat zijn de omstandigheden te wijzigen, zoo niet geheel te veranderen, en wij zullen onze levens volgens onzen wil maken, inplaats van werkeloos af te zitten wachten, totdat de wolken voorbijgetrokken zijn, omdat wij immers die wolken zelf gemaakt hebben. Juist het feit, dat wij ze zelf gemaakt hebben, moest een aansporing zijn om ons moed en wilskracht te geven, om ze op te lossen of ze zoo gauw mogelijk weg te duwen. VRAAG No. 37. Welken vorm van genezing raadt gij aan, dokters of genezers volgens het Christian Science geloof ? Antwoord : Dat hangt van den aard der ziekte en het gestel van den patiënt af. Bij een gebroken been b.v. moet men natuurlijk een chirurg halen. Is er een inwendige storing en kan men een ruim denkenden geneesheer krijgen, dan is hij in bepaalde gevallen de rechte man. Kan men echter een mentalen genezer, een Christian Scientist, of een ander geestelijk aangelegd mensch erbij roepen, dan kunnen zij wellicht iemand die zelf een krachtig geloof bezit, helpen, want evenals een stemvork van zekere hoogte antwoord zal geven, wanneer een andere stemvork van gelijke toonhoogte aangeslagen wordt, zoo zal een sterk geloovig mensch antwoord geven op den geestelijken bijstand van bovengenoemden. Waar echter geloof in hun methoden bij den patiënt ontbreekt, is het veel beter een gewonen dokter, in wien de patiënt vertrouwen stelt, te laten roepen, want gezondheid of ziekte hangt grootendeels van de geestesgesteldheid af, en bij een ziektetoestand, waarin iemand verzwakt, wordt hij overgevoelig en is het beter hem niet in zijn voorkeur te dwarsboomen. Bovendien, wat voor goeds er ook in eenig systeem van genezing zijn moge, de uitwerkingen ervan op een bepaald persoon zullen juist in verhouding tot zijn geloof in de geneeskracht ervan heilzaam zijn of niet. VRAAG No. 38. Wat is uw meening over vasten als middel tot genezing van ziekten ? Antwoord : Wij kunnen best begrijpen, dat er in het Westen meer menschen sterven door overeten, dan door te weinig voedsel. En onder bepaalde omstandigheden is een paar dagen vasten ongetwijfeld heilzaam, maar even goed als er lekkerbekken en gulzigaards bestaan, zoo zijn er ook anderen, die naar het andere uiterste overslaan en overmatig vasten. Daarin ligt een groot gevaar. De beste manier is met mate te eten en het juiste soort voedsel te nuttigen ; dan is het heelemaal niet noodig te vasten. Als men de voedingsleer bestudeert, zal men zien, dat som- 5 mige voedingsmiddelen bij bepaalde storingstoestanden waardevolle eigenschappen voor het geheele stelsel bezitten, en juist beschouwd is voedsel inderdaad medicijn. Al de citroenzuurhoudende vruchten b.v. zijn schitterende antiseptische middelen. Zij reinigen en zuiveren het spijsverteringskanaal. Zoodoende voorkomen zij ziekte. Alle graansoorten, rijst in het bijzonder, zijn tegengiften : zij dooden kiemen van ziekte en bederf. Wanneer wij dus de genezende eigenschappen van de verschillende voedingsmiddelen kennen, kunnen wij ons gemakkelijk van het noodige voorzien, om onze gewone kwalen door voedsel in plaats van door vasten te genezen. VRAAG No. 39. Acht gij het verkeerd om te trachten een slechte gewoonte, b.v. dronkenschap, door hypnotisme te genezen ? Antwoord : Stellig en zeker. Bezien vanuit het standpunt van één leven, brengen methoden als b.v. die, door de Genezers van de Immanuël-beweging toegepast, ongetwijfeld een ontzaglijke hoeveelheid goeds teweeg. De patiënt wordt in een stoel geplaatst, in slaap gemaakt, en krijgt dan bepaalde zoogenaamde „suggesties". Hij staat op en is van zijn verkeerde gewoonte genezen ; waar hij eerst een dronkaard was, wordt hij nu een geacht burger, die voor zijn vrouw en gezin zorg draagt, en zoo op het eerste gezicht schijnt het nut ervan onmiskenbaar. Wanneer men het echter van het diepere standpunt van den occultist bekijkt, die dit leven slechts als één uit vele beschouwt, en men de uitwerking ervan op de onzichtbare voertuigen van den mensch nagaat, dan wordt het een heel ander geval. Wanneer iemand in hypnotischen slaap gebracht wordt, maakt de hypnotiseur passen over hem heen, die tot gevolg hebben de verdrijving van den ether uit het stoffelijke hoofd van het sujet en vervanging door den ether van den hypnotiseur. Het sujet staat dan volkomen onder de heerschappij van den ander : hij heeft geen vrijen wil meer, en daarom zijn de zoogenaamde „suggesties" eigenlijk bevelen, en het slachtoffer heeft geen andere keus dan te gehoorzamen. Bovendien, zoodra de hypnotiseur zijn ether terugtrekt en het slachtoffer doet ontwaken, is hij niet in staat al den ether, dien hij in hem bracht, te verwijderen. Om een vergelijking te gebruiken : evenals een klein deel van het magnetisme, dat in een electrischen dynamo gebracht wordt, alvorens hij voor het eerst kan gaan werken, achtergelaten wordt en daar als restant blijft, om, telkens als de dynamo aan den gang gebracht wordt, de velden ervan te belevendigen, zoo blijft ook een klein gedeelte van den ether uit het levenslichaam van den hypnotiseur in de „medulla oblongata" van het slachtoffer achter, een overwicht, dat de hypnotiseur zijn leven lang over den ander behoudt, en het is aan dit feit te wijten, dat de suggesties, die op een later tijdstip na het ontwaken van het slachtoffer uitgevoerd moeten worden, ook onveranderlijk opgevolgd worden. Het slachtoffer van een hypnotiseur overwint zijn slechte gewoonte dus niet door eigen kracht, maar blijft in dit opzicht even sterk gebonden, als ware hij in eenzame opsluiting, en al kan hij in dit leven een beter burger schijnen, zoo zal hij, wanneer hij op aarde terugkeert, dezelfde zwakheid hebben en moeten strijden, totdat hij haar tenslotte zelf overwint. VRAAG No. 40. Bestaat er een methode om de kalkstof, die door een verkeerd dieet in onze lichamen komt, te verwijderen f Antwoord : De vraag toont aan, dat de vrager weet, dat onze lichamen van de jeugd af tot aan onzen ouderdom langzamerhand verharden, tengevolge van de kalkachtige bestanddeelen, vervat in het grootste deel van het voedsel, waarmede wij gewoon zijn onze lichamen te voeden. Die kalkachtige stof zet zich in het begin op de wanden van de slagaderen en aderen af, veroorzakend wat aan de medici bekend is als arterio-sclerosis of aderverkalking. De slagaderen van een klein kind zijn buitengewoon zacht en elastisch als een gummislang, maar naarmate men kinderjaren en jeugd achterlaat en ouder wordt, worden de wanden der slagaderen tengevolge van het afzetten van kalk door het langsstroomende bloed harder. Mettertijd kunnen zij zoo stijf en weinig veerkrachtig worden als een pijpesteel. Er is een toestand, waarin men werkelijk de aderen vergelijkt bij pijpestelen. Zij worden dan zoo broos, dat zij breken kunnen, daarbij hemorrhagie en dood tengevolge hebbend. Daarom zegt men terecht, dat een mensch zoo oud is als zijn aderstelsel. Indien wij de slagaderen en de haarvaten van die aardsche bestanddeelen kunnen zuiveren, dan zullen wij ons leven aanmerkelijk verlengen en de bruikbaarheid van ons lichaam verhoogen. Van het occulte standpunt uit beschouwd, doet het er natuurlijk niet toe, of wij leven of sterven, zooals wij dat uitdrukken, want voor ons beteekent de dood geen vernietiging, alleen maar overbrenging van het bewustzijn naar andere sferen ; maar, wanneer men een voertuig door de vrij nuttelooze kinderjaren heen gebracht heeft, de felle jaren der jeugd achter den rug heeft en gekomen is tot de jaren des onderscheids, waarin men pas werkelijk ondervinding begint op te doen, hoe langer men dan dat stadium van ondervinding rekken kan, des te nuttiger kan het voor ons zijn. Op dien grond heeft het een zekere waarde, om het leven van het lichaam te verlengen. Ten einde dat resultaat teweeg te brengen, moeten wij in de eerste plaats die voedingsstoffen kiezen, die het minst vol zijn van de verstikkende bestanddeelen, die verharding van aderen en haarvaten veroorzaken. In het kort samengevat zijn het groene groenten en alle soorten van vruchten. Vervolgens is het van belang de giftige stoffen, die wij reeds geabsorbeerd hebben, te trachten kwijt te raken, indien dat mogelijk is, maar de wetenschap heeft tot nu toe nog geen enkel voedsel of medicijn uitgevonden, die met zekerheid dat gevolg zal teweeg brengen. Men heeft bevonden, dat electrische baden buitengewoon heilzaam, maar toch niet geheel voldoende zijn. Karnemelk is het beste middel om die aardsche bestanddeelen te verwijderen, en dan volgt druivensap. Wanneer men die geregeld en in ruime hoeveelheden gebruikt, zullen die bestanddeelen in hooge mate den verkalkingstoestand der slagaderen tegengaan. VRAAG No. 41. Is de natuur niet de schuld van herhaaldelijk voorkomende physieke misvormingen in de planten- en dierenwereld, zoowel als in het menschelijk ras, en kan er sprake zijn van een volmaakt gezonden, evenwichtigen geest met een krachtigen wil in een ziekelijk of misvormd lichaam ? Antwoord : Men is geneigd te vragen: wat bedoelt gij met de natuur 1 Bacon zegt, dat de natuur en God slechts verschillen op de wijze van afdruk en zegel. De Natuur is het zichtbare symbool van God, en wij zijn in onzen tijd maar al te zeer geneigd ons de natuur in materialistischen zin te denken. Achter elke openbaring in de natuur staan krachten, geen blinde krachten, maar intelligenties. Misschien kan een voorbeeld ons helpen het verband, waarin wij tot die krachten staan, te beseffen. Gesteld dat wij materiaal en gereedschappen hebben; wij hebben een opdracht om een tafel te maken en een hond zit naar ons te kijken. De hond, een wezen uit een lager rijk, ziet geleidelijk aan gebeuren, hoe wij eerst het hout schaven en het bovenvlak op de pooten plaatsen; langzamerhand ziet hij de tafel tot bestaan komen ; hij kan het verloop gadeslaan, ook al kent hij het gebruik van de tafel niet en begrijpt hij niet, wat er in onze hoofden omgaat, terwijl wij de tafel maken. Hij aanschouwt eenvoudig een manifestatie, hij ziet ons aan het werk en neemt de resultaten waar. Gesteld nu verder, ter wille van het voorbeeld, dat de hond de materialen zien kon en hoe zij geleidelijk in den vorm van een tafel herschapen werden, maar dat hij ons niet kon zien werken en de verschillende stukken aaneenvoegen, dan zou de hond ongeveer in dezelfde verhouding tot ons staan, als wij nu tot de natuurkrachten. Wat wij electriciteit, magnetisme, uitzetting bij stoom, enz. noemen, zijn intelligenties die, ongezien door ons, werken, wanneer bepaalde omstandigheden teweeggebracht worden. Natuurgeesten bouwen de planten op, vormen de bergkristallen en zijn tezamen met tallooze andere hiërarchieën om ons heen aan het werk, ongezien, maar niettemin druk bezig in het opbouwen van datgene, wat wij de natuur noemen. Dit zijn allemaal evolueerende wezens, evenals wij, en het feit zelf, dat zij bezig zijn te evolueeren, wijst erop, dat zij onvolmaakt zijn en daardoor geneigd fouten te maken, die vanzelf op misvormingen uitloopen, zoodat men in antwoord op de vraag zeggen kan, dat de onzichtbare intelligenties, die maken wat wij de natuur noemen, zich evenals wij aan herhaalde fouten schuldig maken. Wat het tweede gedeelte van de vraag aangaat, n.1. of er ooit een volmaakt gezonde, evenwichtige geest met een krachtigen wil in een ziekelijk of misvormd lichaam wonen kan, kunnen wij zeggen : „zeker, ongetwijfeld" ; daar echter het uitdrukkingsvermogen van die intelligentie van de bruikbaarheid van zijn instrument afhankelijk is, kan het natuurlijk door de physieke mismaaktheid belemmerd worden, volgens hetzelfde beginsel dat, hoe bedreven een werkman ook is, zijn vaardigheid in hooge mate van de hoedanigheid van zijn gereedschap afhangt. VRAAG No. 42. Wat is van occult oogpunt uit beschouwd de uitwerking van inenting f Antwoord : Bacteriologen hebben ontdekt, dat verscheidene ziekten veroorzaakt worden door microben, die ons lichaam binnendringen, en tevens dat, wanneer dit binnenvallende leger eenige storing begint te veroorzaken, ons lichaam kiemen van tegengestelden aard of een substantie, die de overweldigers zal vergiftigen, begint te produceeren. Het is dan de kwestie, wie de sterkste is : de aanvallers of de verdedigers. Zijn de verdedigende microben sterker in aantal dan de aanvallers, of wordt het gif, dat verderfelijk is voor de aanvallers, in voldoende hoeveelheden voortgebracht, dan herstelt de patiënt. Worden de verdedigers overwonnen, of is het lichaam niet in staat een voldoende hoeveelheid serum, noodig om de indringers te vergiftigen, voort te brengen, dan bezwijkt de patiënt aan de ziekte. Verder ontdekte men, dat wanneer iemand eenmaal met succes van een bepaalde ziekte hersteld is, hij verder voor hernieuwde aanvallen van dezelfde ziekte immuun is, op grond dat in zijn lichaam het serum aanwezig is, dat de dood beteekent voor de kiemen, die de ziekte, die hij eens overwonnen heeft, veroorzaken. Uit bovengenoemde feiten trok men de volgende conclusies : x) Indien een gezond mensch met een paar kiemen van een bepaalde ziekte wordt ingespoten, zal hij die ziekte in lichten graad krijgen. Hij zal dan in staat zijn het reddende serum te ontwikkelen en daardoor zal hij in de toekomst voor die ziekte immuun worden. Dat is de inentings-theorie als een middel tot voorkoming van ziekten. l) Wanneer iemand een ziekte opgeloopen heeft en onmachtig is om het serum, dat de binnengedrongen microben moet vernietigen, in voldoende hoeveelheid te produceeren, dan kan zijn leven gered worden door inspuiting met serum, verkregen van iemand die immuun geworden is. Daar het niet zoo gemakkelijk gaat, om dergelijke tegengiften of culturen van menschelijke wezens te krijgen, moeten die gekweekte microben en vergiften van dieren verkregen worden, en er is al heel wat voor en tegen het gebruik van dergelijke methoden tot bestrijding van ziekten geschreven. Daar gaat het hier echter niet om; de vrager wil het occulte standpunt weten, dat dieper gaat dan het punt in kwestie, bezien van de stofzijde van het leven. Er bestaan ongetwijfeld gevallen, waarin ziekte door inenting voorkomen is, en evenzoo gevallen, waarin de dood door het gebruik van een tegengif afgewend is ; er zijn ook gevallen, waarin inenting en tegengif het onheil teweeg brachten, dat zij bestemd waren te voorkomen, maar dat raakt hier de vraag niet. Van occult standpunt uit valt inenting en het gebruik van tegengiften, verkregen volgens de processen in bacteriologische instituten in gebruik, te betreuren. Die methoden doen groot onrecht aan de hulpelooze dieren en vergiftigen het menschelijk lichaam, zoodat het voor het Ego moeilijk wordt zijn instrument te gebruiken. Indien wij de voedingsleer bestudeeren, zullen wij zien, dat de natuur in elke noodige medicijn voorziet, en als wij het juiste voedsel eten, zullen wij ook zonder inenting immuun zijn voor ziekte. Bij normale gezondheid verbijzondert het lichaam een veel grootere hoeveelheid zonne-energie, dan het gebruiken kan. Het overtollige straalt met groote kracht van de geheele oppervlakte van het lichaam uit en belet den toegang aan de microben, die de kracht missen om tegen den overweldigenden stroom te strijden, ja, wat meer is, volgens hetzelfde beginsel dat een ventilatie-apparaat stofdeeltjes in een kamer vergaart en naar buiten werpt, zuivert dit levensfluïde het lichaam van vijandige stoffen, gevaarlijke bacteriën inbegrepen. Het moet ons niet verbazen, dat die kracht verstandig te werk gaat en in staat is het materiaal, dat verwijderd moet worden, uit te kiezen en het heilzame en bruikbare te behouden. Geleerden erkennen dit feit van selectie-osmose. Zij weten dat, terwijl een zeef elk stofdeeltje zal doorlaten, dat kleiner is dan de mazen van de Zeef, de nieren b.v. bepaalde vloeistoffen, die voor het lichaam van nut zijn, zullen vasthouden, terwijl zij schadelijke producten doorlaten. Op dergelijke wijze houdt ook het levensfluïde selectie : het bevrijdt het lichaam van de van binnen gevormde vergiften en onreinheden, en weert dergelijke producten van buiten af. Die uitstraling werd N. stralen of Odisch fluïde genoemd door de geleerden, die haar door middel van chemische reageermiddelen, waardoor zij lichtgevend wordt, ontdekt hebben. Zij is het zwakst tijdens het spijsverteringsproces, want dan is een extra hoeveelheid zonne-energie voor gebruik in het lichaam bij de omzetting van het voedsel noodig: zij is de bindende factor bij de assimilatie. Hoe overvloediger wij gegeten hebben, des te grooter is de hoeveelheid levensfluide, die in het lichaam verbruikt wordt, en des te zwakker is de afwerende en beschermende stroom naar buiten. Daaruit volgt, dat wij het grootste gevaar loopen door een leger vijandelijke microben aangevallen te worden, wanneer wij veel gegeten hebben. Aan den anderen kant echter, als wij matig eten en voedsel kiezen, dat zoo gemakkelijk mogelijk verteerbaar is, dan zal de vermindering van den beschermenden levensstroom dienovereenkomstig tot een minimum teruggebracht worden en zal onze onvatbaarheid voor ziekte sterk verhoogd worden, zonder dat het noodig is ons lichaam met inentingsstoffen te vergiftigen. VRAAG No. 43. Als, zooals gij beweert, het Ego in het bloed woont, is dan de methode van bloed-transfusie van een gezond op een ziek mensch niet gevaarlijk f Heeft dit in eenig opzicht invloed op de Ego's, en zoo ja, op welke wijze ? Antwoord : Onder de jongste wetenschappelijke ontdekkingen vindt men de haemolyse — het feit dat inspuiting met bloed uit de aderen van een hooger dier in dat van een lagere diersoort, het bloed van het lagere dier vernietigt en zijn dood ten gevolge heeft. Zoo is inspuiting met menschelijk bloed in de aderen van een dier noodlottig. Maar men heeft bevonden, dat transfusie van mensch op mensch mogelijk is, hoewel soms met schadelijke gevolgen. In den ouden tijd trouwden de menschen in dezelfde familie en als iemand het waagde „vreemd vleesch te zoeken", beschouwde men dat met afgrijzen. Toen de zonen van God de dochters der menschen huwden, d. w. z. toen de volgelingen van één leider buiten den stam huwden, ontstond groote ellende : zij werden door hun leider verstooten en verspreid, want op dat tijdstip moesten bepaalde eigenschappen, die wij nu bezitten, in de menschheid ontwikkeld worden, en die werden dus in het gemeenschappelijke bloed ingeplant, dat alleen maar zuiver in de familie of kleinen stam stroomde. Later toen de mensch naar meer materieele omstandigheden moest afdalen, werden huwelijken tusschen de naties onderling bevolen, en vanaf dien tijd heeft men het even verkeerd gevonden, als personen uit dezelfde familie onder elkaar trouwden. De oude Vikingen zouden niemand toestaan met iemand uit hun familie te trouwen, tenzij hij eerst een ceremonie van bloedvermenging doorgemaakt had, om te zien of de transfusie van het bloed van den vreemdeling in hun familie schadelijk was of niet. De oorzaak van dit alles was, dat de menschheid in oude tijden niet zoo geïndividualiseerd was als nu. De menschen stonden meer onder de beheersching van den ras- of den familiegeest, die in hun bloed zetelde, zooals de groepgeest der dieren nu. Later werden huwelijken tusschen leden van verschillenden stam toegestaan, om de menschheid van die slavernij te bevrijden en ieder afgescheiden Ego de heerschappij te geven over zijn eigen lichaam, vrij van elke inmenging van buitenaf. De wetenschap heeft ontdekt, dat het bloed van verschillende menschen verschillende kristallen heeft, zoodat het nu mogelijk is het bloed van een neger van dat van een blanke te onderscheiden ; maar er zal een tijd komen, dat men een nog grooter verschil zal kennen, want evenals er verschil in de kristallen bij de verschillende rassen bestaat, zoo is er ook een verschil in de kristallen van elk individu. De duimafdrukken van geen twee menschen zijn gelijk, en mettertijd zal men inzien, dat het bloed van elk menschelijk wezen verschillend is van het bloed van elk ander individu. Dat verschil is reeds duidelijk voor den occulten onderzoeker, en het is slechts een kwestie van tijd, wanneer de wetenschap dit zal ontdekken, want naarmate de mensch minder en minder afhankelijk wordt, en meer en meer zelf-bewust worden de uiteenloopende kenmerken meer geaccentueerd. Die verandering in het bloed is hoogst belangrijk en zal mettertijd, wanneer zij opvallender geworden is, de vérstrekkendste gevolgen hebben. Men heeft gezegd, dat de natuur „volgens geometrische figuren werkt" en de natuur is slechts het zichtbare symbool van den onzichtbaren God, wiens kroost en beeltenis wij zijn. Daar wij naar zijn beeld gemaakt zijn, beginnen wij ook in geometrische figuren te werken, en vanzelf vangen wij aan bij de substantie, waarover wij als menschelijke geesten, als Ego's, de grootste macht hebben, n.1. ons bloed. Wanneer het bloed door de slagaderen stroomt, die diep in het lichaam liggen, is het gasvormig ; warmteverlies dichter bij de oppervlakte van het lichaam maakt echter, dat het gedeeltelijk condenseert, en in die substantie leert het Ego minerale kristallen te vormen. In het Jupiter Tijdperk zullen wij leeren deze met een primitieven vorm van levenskracht te bezielen en buiten ons af te zetten als plantachtige producten. In het Venus Tijdperk zullen wij in staat zijn er begeerte in te gieten en ze dier-achtig te maken. Ten slotte, in het Vulcanus Tijdperk, zullen wij ze van verstand voorzien en over hen heerschen als ras-geesten. Op het huidige moment staan wij aan het allereerste begin van die individualisatie van ons bloed. Daarom is het nu nog mogelijk bloed van het eene menschelijke wezen op het andere over te brengen, maar de dag is niet ver meer, dat dit onmogelijk zal zijn. Het bloed van een blanke zal een ieder dooden, die lager staat, en het bloed van een vergevorderd mensch zal een minder ontwikkeld vergiftigen. Het kind ontvangt nu gedurende zijn kinderjaren zijn voorraad bloed van de ouders, opgezameld in de thymus-klier. Maar de tijd zal komen, dat het Ego te sterk geïndividualiseerd zal zijn om in bloed, dat het niet zelf voortgebracht heeft, te kunnen functionneeren. Dan zal de tegenwoordige wijze van voortbrenging door eene andere vervangen moeten worden, waarbij het Ego zijn eigen voertuig zonder de hulp van ouders scheppen kan. VRAAG No. 44. Wat zijn de oorzaken van krankzinnigheid f Antwoord : Om die vraag te beantwoorden, zouden er boekdeelen noodig zijn ; men kan echter zeggen, dat er vanuit het standpunt van den occultist vier soorten van krankzinnigheid zijn. Krankzinnigheid wordt altijd veroorzaakt door een breuk in de reeks voertuigen tusschen het Ego en het stoffelijk lichaam. Die breuk kan voorkomen tusschen de hersen-centra en het levenslichaam, tusschen het levenslichaam en het begeertelichaam, tusschen het begeertelichaam en het denkvermogen, of tusschen het denkvermogen en het Ego. De breuk kan volkomen of slechts gedeeltelijk zijn. Valt de breuk tusschen de hersen-centra en het levenslichaam, of tusschen het levenslichaam en het begeertelichaam, dan krijgt men de idioten. Valt de breuk tusschen het begeertelichaam en het denkvermogen, dan overheerscht het heftige, impulsieve begeertelichaam, en krijgt men den woesten krankzinnige. Is de breuk tusschen het Ego en het denkvermogen, dan overheerscht het denkvermogen de andere voertuigen en krijgt men den slimmen krankzinnige, die zijn bewaker zóó kan misleiden, dat deze hem voor volkomen onschadelijk houdt, totdat hij het een of andere duivelsch sluwe plan heeft uitgebroed. Dan kan hij op eens zijn gekrenkte geestvermogens toonen en een verschrikkelijke ramp teweegbrengen. Er is een oorzaak van krankzinnigheid, die men misschien goed doet toe te lichten, daar zij soms vermeden kan worden. Wanneer het Ego vanuit de onzichtbare wereld tot wederbelichaming terugkeert, worden hem de verschillende beschikbare incarnaties getoond. Het ziet het toekomstige leven in groote algemeene lijnen bij wijze van film aan zijn oogen voorbijtrekken. Het heeft dan gewoonlijk de keus tusschen verschillende levens. Het ziet op dat moment de lessen, die het te leeren heeft, het lot, dat het zichzelf in vorige levens bereid heeft, en welk gedeelte van dat lot het in elk van de geboden belichamingen zal hebben te vereffenen. Dan doet het zijn keus en wordt door de dienaren van de Opteekenende Engelen naar het land en de familie gevoerd, waar het zijn toekomstig leven moet doorbrengen. Dit panoramisch overzicht wordt in den Derden Hemel aanschouwd, waar het Ego vrij staat en zich geestelijk boven lage stoffelijke overwegingen verheven voelt. Het is veel wijzer dan het hier op aarde schijnt, waar het tot op onbegrijpelijke hoogte door het vleesch verblind is. Later, wanneer de conceptie heeft plaats gehad en het Ego ongeveer op den achttienden dag na die gebeurtenis de baarmoeder zijner moeder binnentreedt, komt het met het etherische afgietsel van zijn nieuw stoffelijk lichaam in aanraking, dat door de Opteekenende Engelen gemaakt is om de hersenvorming te bepalen, die op het Ego de bepaalde neigingen, noodig voor het afwerken van zijn lot, zal afdrukken. Dan ziet het Ego opnieuw de beelden van zijn toekomstig leven, zooals een verdrinkende de beelden uit zijn afgeloopen leven aanschouwt — in een flits. Op dat tijdstip is het Ego reeds gedeeltelijk blind voor zijn geestelijken aard, zoodat het, als het toekomstig leven moeilijk schijnt, soms terugschrikt, voordat het de baarmoeder binnentreedt om het juiste hersenverband te maken. Het doet misschien een poging om zich snel terug te trekken, en dan kan het uit ether gevormde levenslichaam, in plaats van concentrisch te worden zooals het levens- lichaam en het begeertelichaam moeten zijn, gedeeltelijk boven het hoofd van het grofstoffelijk lichaam getrokken worden. In dat geval wordt het verband tusschen de zinne-centra van het levenslichaam en het grofstoffelijk lichaam verbroken, wat aangeboren idiootheid, epilepsie, St. Vitusdans en dergelijke zenuwstoringen ten gevolge heeft. De onharmonische verhouding, die soms tusschen de ouders bestaat, geeft vaak den doorslag, om het Ego te doen gevoelen, dat het een dergelijke omgeving niet kan binnentreden. Daarom kunnen aanstaande ouders niet ernstig genoeg doordrongen worden van het feit, dat het gedurende het tijdperk der zwangerschap van het allerhoogste belang is, dat alles gedaan moet worden om de moeder in een toestand van tevredenheid en harmonie te houden. Want het Ego heeft een zeer zware taak op zijn tocht door de baarmoeder : het ervaart alle gevoeligheden tot het uiterste, en onharmonische omstandigheden in de familie, die het bezig is binnen te treden, zijn natuurlijk een verhoogde bron van ellende, die bovengenoemden rampzaligen toestand ten gevolge kan hebben. VRAAG No. 45. Wanneer een krankzinnige sterft, zal hij dan in de Begeerte Wereld nog krankzinnig zijn f Antwoord : Dat hangt ervan af, waar de breuk is, want krankzinnigheid is een scheur in de voertuigen tusschen het Ego en het stoffelijk lichaam, en die storing kan voorkomen tusschen het Ego en het denkvermogen, tusschen het denkvermogen en het begeertelichaam, tusschen het begeertelichaam en het levenslichaam, of wel tusschen het levenslichaam en het grofstoffelijk lichaam» Valt de breuk tusschen het stoffelijk lichaam en het levenslichaam, of tusschen dit laatste en het begeertelichaam, dan zal het Ego onmiddellijk na den dood in de Begeerte Wereld volkomen normaal zijn, omdat het de beide gestoorde voertuigen heeft afgeworpen. Valt de breuk echter tusschen het begeertelichaam en het denkvermogen, dan spreekt het vanzelf, dat het begeertelichaam nog abnormaal blijft en vaak het Ego gedurende zijn verblijf in de Begeerte Wereld veel last bezorgt: want het Ego is natuurlijk nooit krankzinnig. Wat den indruk maakt van krankzinnigheid, komt voort uit het feit, dat het Ego geen controle heeft over zijn voertuigen ; en het ergste van alles is natuurlijk, wanneer het denkvermogen zelf aangedaan is en het Ego gedurende geruimen tijd aan de persoonlijkheid verbonden is, totdat die voertuigen uitgesleten zijn. Hoofdstuk II Vragen in verband met het LEVEN NA DEN DOOD VRAAG No. 46. Wat voor nut heeft het, iets af te weten van den toestand na den dood, van hetgeen er in de onzichtbare wereld gebeurt en wat dies meer zij f Is het niet veel beter zich met één wereld tegelijk te bemoeien ? Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Waarom nieuwe zorgen te scheppen ? Antwoord : Als wij met zekerheid wisten, dat wij te eeniger tijd gedwongen zouden worden om ons land te verlaten en naar een andere plaats te gaan, om daar gedurende een groot aantal jaren te leven, voordat wij zouden mogen terugkeeren, zouden wij dan niet verstandig doen om ons van de taal, de gewoonten en de wetten van dat land op de hoogte te stellen ? Aldus toegerust, zouden wij ons niet zoo vreemd voelen, en voordeel kunnen trekken uit alle mogelijke gelegenheden tot groei en studie, die wij daar zouden vinden ; wij zouden geen kans loopen tegen de wetten ervan te zondigen en tengevolge van onze onwetendheid in moeilijkheden te geraken, en zoo Zou het nog op allerlei wijzen in ons voordeel zijn iets van dat land af te weten. Het voorafgaande belicht bijzonder goed onze positie ten opzichte van de Onzichtbare Werelden. Na den dood zullen wij ons daar bevinden, en als wij nu in staat zijn inlichtingen aangaande de omstandigheden daar op te doen, zal ons dat zeker van groot nut zijn. In de eerste plaats is er het voordeel, dat kennis de vrees voor den dood van ons wegneemt, omdat 6 men nooit angst heeft voor iets, wat men kent. In de tweede plaats kunnen wij, door iets af te weten van het Vagevuur en den Eersten Hemel, benevens van de avondoefening, waarin wij de gebeurtenissen van den dag in omgekeerde volgorde overzien, ons Vagevuur reeds hier bij stukjes en beetjes doorleven, zoodoende vergeving van zonden verkrijgend, in plaats van af te wachten, tot wij onze verkeerde daden daar boeten zullen; en als wij onze kennis benutten, zullen wij — door dagelijks het goede dat wij deden, te assimileeren en het kwaad te louteren — een levenshouding verwezenlijken, die wij anders pas in de bestaanstoestanden na den dood zouden" bereiken. Zoodoende kunnen wij onmiddellijk na den dood door het Vagevuur en den Eersten Hemel omhoogstijgen. Door te weten, wat in den Tweeden Hemel van ons verwacht wordt, kunnen wij ons met meer inzicht op het werk daar toeleggen, en wij krijgen een ruimer bewustzijn omtrent die sfeer, door er ons dagelijks mede vertrouwd te maken. Zoodoende zullen wij ons op allerlei manieren voorbereiden om Onzichtbare Helpers te worden, om voortdurend bewust te leven en onze evolutie millioenen jaren te versnellen. VRAAG No. 47. Wordt er vóór de geboorte eenige tijdsgrens gesteld ten opzichte van het komende aardleven ? Antwoord : Ja, op het tijdstip dat het Ego herboren gaat worden, vormt het het scheppende oerbeeld van zijn physieke gedaante in den Tweeden Hemel met behulp van de Scheppende Hiërarchieën. Dat oerbeeld is een toongevend, trillend ding, dat het Ego met een zekere kracht, evenredig aan den duur van het leven, dat op aarde geleefd moet worden, in trilling brengt, en zoolang dat oerbeeld blijft trillen, zal de vorm, die uit de chemische bestanddeelen der aarde opgebouwd is, blijven leven. De wet van oorzaak en gevolg echter beslist over de wijze, waarop het leven geleefd moet worden, en bepaalde gelegenheden voor geestelijken groei worden op verschillende tijdstippen van het leven op aarde voor het Ego geplaatst. Worden die gelegenheden benut, dan zal het leven langs den rechten weg voortgaan ; zoo niet, dan slaat het als het ware een pad, dat doodloopt, in, waar het leven dan door de scheppende hiërarchieën, die het oerbeeld in de Hemelwereld vernietigen, beëindigd wordt. Zoo kan men dus zeggen, dat de uiterste duur van een leven op aarde vaststaat, vóór wij physiek geboren worden, maar, als wij bepaalde gelegenheden verzuimen, kan het leven bekort worden. Ook bestaat er in enkele zeldzame gevallen — waarin het leven volmaakt geleefd is, waarin het leven buitengewoon rijk was, en de persoon in alle opzichten getracht heeft zijn gelegenheden ten volle uit te leven — de mogelijkheid, dat meer leven in het oerbeeld ingegoten wordt, dan eerst bedoeld was, en zoodoende kan het leven verlengd worden, maar zooals gezegd, dat geschiedt alleen in uitzonderingsgevallen. VRAAG No. 48. Is het mogelijk den tijd tusschen den dood en een nieuwe geboorte te verkorten, ten einde iemand's evolutie te versnellen, en zoo ja, op welke wijze ? Antwoord : Ja, het is mogelijk voor een ieder, die de moeite wil doen dit leven eiken dag, van den avond tot aan den morgen, in omgekeerde volgorde, te overzien, terwijl men zich voor al de dingen, waarin men faalde, veroordeelt, en de gelofte op zich neemt zijn fouten goed te maken en dit ook naar zijn beste krachten doet. Als men dat doet, zal men de begane zonden uit zijn leven uitroeien en langzaamaan een veel betere man of vrouw worden, dan zij die deze eenvoudige oefening niet verrichten. Aldus heeft men met de zonden, die anders in het Vagevuur gelouterd moeten worden, reeds tijdens het leven 84 afgedaan, en het verblijf in het Vagevuur zal dus sterk bekort worden. Wanneer de mensch bij die avondoefening ook het goede, dat hij deed, overziet en zichzelf belooft, te trachten in het vervolg nog beter te handelen, assimileert hij zoodoende ook het goede dat hij eiken dag deed, en zal daardoor met reuzenschreden in zielegroei vooruitgaan, zoodat hij ook de noodzakelijkheid van een leven in den Eersten Hemel zal uitschakelen. Zoo iemand betreedt dan definitief het pad der Inwijding : hij staat dan in werkelijkheid buiten de gewone wetten, die de menschheid regeeren, want hij is een helper bij de evolutie en zal daardoor in die hoedanigheid veel eerder de gelegenheid krijgen naar de aarde terug te keeren, dan anders het geval zou zijn. VRAAG No. 49. Bestaat er in de andere wereld zooiets als jaargetijden, tijdkringen, of andere tijdsindeelingen f Antwoord : Neen. Men zou kunnen zeggen, dat het daar één lange dag is. Er bestaat geen tijd, want dat wat hier den tijd uitmaakt, is de draaiing van de aarde om haar as en haar kringloop om de zon. Die bewegingen veroorzaken dag en nacht, zomer en winter, warmte en koude, enz., omdat de ondoorschijnende, vaste samenstelling der aarde haar ontoegankelijk maakt voor de licht- en warmtestralen, door de zon uitgezonden, zoodat eene helft van de aarde altijd koud en donker is. In die andere wereld echter is niets ondoorschijnend noch vast, vandaar dat er noch hitte, noch koude bestaat, noch zomer, noch winter; er is daar licht, noch duister : er is slechts één lange, stralende dag. Daardoor ziet men dikwijls, dat degenen, die in het volle besef van hun afgeloopen leven op aarde heengaan, geen begrip van tijd hebben na hun overgang, en soms de vraag stellen, hoe lang sinds die gebeurtenis verloopen is. Er bestaat maar één methode om daar den tijd te meten en die wordt door den geoefenden helderziende gebruikt voor het bepalen van gebeurtenissen, wanneer hij in het geheugen der natuur wil lezen, n.1. met behulp van de astrologie, door de sterrenstanden na te gaan. Als de gebeurtenis, die hij wenscht op te sporen, binnen de grenzen der historie valt, kan hij natuurlijk gemakkelijk het jaartal van het voorval bepalen, door de een of andere historische gebeurtenis, die op hetzelfde tijdstip plaats vond, na te gaan, doch wanneer hij eenige duizenden jaren terug moet gaan, b.v. wanneer hij het tijdstip van de Atlantische overstroomingen wenscht vast te stellen, dan gebruikt hij in het bijzonder de precessie der Equinoxen, d.w.z. de achterwaartsche beweging van de zon door de twaalf teekens van den Dierenriem, een beweging, die ongeveer zes en twintig duizend jaar noodig heeft, om de zon éénmaal een kringloop te doen beschrijven. Hij kan dan tot aan den tijd van de Atlantische overstroomingen teruggaan, door te berekenen hoeveel van die tijdperken van zes en twintig duizend jaar verliepen tusschen de eerste overstrooming en de tweede, tusschen de tweede en de derde, en dan de jaren vanaf dat tijdstip tot op heden. Als hij onbekend is met de wetenschap der sterren, kan hij dat niet doen, een reden te meer, waarom de bestudeerder van het occultisme zich met astronomie vertrouwd behoorde te maken. VRAAG No. 50. Wordt iemand, die levend begraven is, zich van dien toestand bewust ? En hoe kan de geest tot het lichaam teruggaan, wanneer dit in het graf ligt ? Antwoord : Uit de veranderde houding van lijken in doodkisten blijkt, dat soms, wanneer het lichaam begraven is, voordat de geest het voorgoed verlaten had, die geest in het lichaam terugkeerde en het lichaam om en om wierp in smartelijke pogingen om de noodige lucht te krijgen. En dat zou er natuurlijk op wijzen, dat het lichaam zijn bewustzijn teruggekregen had. Het spreekt van zelf, dat de geest niet in het minst door den vasten toestand van de aarde of de kist in zijn komen en gaan belemmerd wordt: een geest gaat even gemakkelijk door een muur of eenig ander ondoorschijnend of grofstoffehjk beletsel heen, als wij b.v. door de lucht. VRAAG No. 51. Waarom sterven kinderen f Antwoord : Er bestaan vele oorzaken voor kindersterfte. Wij zullen een paar van de voornaamste noemen. In de eerste plaats wordt een Ego, wanneer het tot aardsch bestaan terugkeert, tot een bepaalde familie getrokken, omdat het daar de omgeving krijgen kan, die bestemd is zijn ontwikkeling te bevorderen, of waar het een bepaald stuk van het lot, in vorige bestaanstoestanden geschapen, kan vereffenen. Wanneer dan echter de ouders zulke radicale veranderingen in hun levens aanbrengen, dat het Ego niet in staat zou zijn, die ondervinding op te doen of dat lot te vereffenen, zoo wordt het meestal teruggetrokken en naar een andere plaats gezonden, waar het wel de juiste voorwaarden voor zijn groei op dat moment krijgen kan. Of het kan gedurende eenige jaren teruggetrokken en dan in dezelfde familie herboren worden, wanneer blijkt, dat de vereischte omstandigheden op dat latere tijdstip wel verkregen kunnen worden. Er is echter een andere oorzaak voor kindersterfte, die men verder terug zoeken moet, n.1. in vorige levens, en om die oorzaak te begrijpen, moet men iets afweten van hetgeen bij den dood en onmiddellijk daarna plaats vindt. Wanneer een geest het lichaam verlaat, neemt hij het begeertelichaam, het denkvermogen en het levenslichaam met zich mede. Het levenslichaam is op dat oogenblik de voorraad- • schuur van de beelden uit het afgeloopen leven en deze worden gedurende drie en een halven dag dadelijk na den dood op het begeertelichaam ingegrift. Het begeertelichaam treedt dan in het Vagevuur en den Eersten Hemel als scheidsrechter over 's menschen lot op. De smarten door de loutering van het kwaad en de vreugden door de beschouwing van het goede in het leven veroorzaakt, worden naar het volgend leven als geweten overgebracht, om te voorkomen, dat de mensch de fouten uit vroegere levens bestendigt en om hem te verlokken datgene, wat hem in het vorig leven vreugde gaf, in ruimer mate te doen. Wanneer de naaste verwanten van een stervende, die in de sterfkamer tegenwoordig zijn, in hysterisch gejammer uitbarsten op het oogenblik, dat de geest uitgaat, en daarmee de eerstvolgende dagen doorgaan, zal de geest, die op dat moment in buitengewoon nauw contact met de Stoffelijke Wereld staat, door het verdriet van zijn dierbaren hevig getroffen worden, en niet in staat zijn zijn aandacht sterk op de beschouwing van zijn afgeloopen leven te concentreeren, en daardoor zal de op het begeertelichaam gemaakte indruk niet zoo diep zijn, als mogelijk was, indien de geest in vollen vrede en ongestoord gelaten werd. Dientengevolge zal het lijden in het Vagevuur niet zóó intens, noch de vreugde in den Eersten Hemel zóó groot zijn als anders, en wanneer het Ego tot aardsch bestaan terugkeert, zal het dientengevolge een deel van de ervaring uit zijn vorig leven verloren hebben. D. w. z. de stem van zijn geweten zal niet zoo nadrukkelijk spreken, als het geval zou zijn, indien het Ego niet door geweeklaag gestoord was geworden. Om dat gemis goed te maken, wordt het Ego dan gewoonlijk geboren bij dezelfde vrienden, die het zoo heftig betreurden, en het wordt dan nog in de kinderjaren van hen weggenomen. Dan betreedt het de Begeerte Wereld, maar daar een klein kind natuurlijk geen enkele zonde begaan heeft, die loutering behoeft, blijven zijn begeertelichaam en denkvermogen onbe- roerd ; het gaat dus rechtstreeks naar den Eersten Hemel, om af te wachten tot een nieuwe belichaming zich voordoet, maar die tijd van afwachten wordt benut om het direct in de uitwerking van de verschillende aandoeningen — zoowel goed als kwaad — in te wijden. Vaak ontmoet een bloedverwant het en neemt het onder zijn hoede, zich met de taak belastend hem datgene te leeren, wat het door de jammerklachten, waaraan die persoon toegaf, gemist had, of anders leeren anderen hem dit. In elk geval is het verlies meer dan goed gemaakt, zoodat, wanneer het kind naar zijn nieuwe geboorte teruggaat, het eenzelfde hoogte van zielegroei zal bereikt hebben, als het in normale omstandigheden zonder het storende geweeklaag op het oogenblik van zijn heengaan zou gehad hebben. VRAAG No. 52. Wat is de oorzaak van het groote aantal sterfgevallen gedurende prille jeugd en kinderjaren f Antwoord : Wanneer de mensch sterft, neemt hij het denkvermogen, het begeertelichaam en het levenslichaam, dat de voorraadschuur van de beelden uit zijn afgeloopen leven is, met zich mede. En gedurende drie en een halven dag na den dood worden die beelden op het begeertelichaam ingegrift, ten einde de basis te vormen van 's menschen leven in het Vagevuur en den Eersten Hemel, waar het kwaad gelouterd en het goede geassimileerd wordt. De ervaring van het leven zelf is vergeten, zooals men het proces van te leeren schrijven vergeten heeft, terwijl het vermogen blijft. Zoodoende behoudt de mensch de vergaarde essence van al zijn ervaringen, zoowel uit zijn vroegere levens op aarde, als uit zijn afgeloopen bestaanstoestanden in het Vagevuur en de verschillende Hemelwerelden, en die vormen zijn bedrijfskapitaal bij zijn volgende geboorte. De doorgestane smarten spreken tot hem als de stem van het geweten, en het goede, dat hij deed, geeft hem meer en meer een altruïstisch karakter. Wanneer de mensch nu de drie en een halven dag, die onmiddellijk op den dood volgen, onder omstandigheden van vrede en rust doorgebracht heeft, kan hij zich intenser op dien afdruk van zijn afgeloopen leven concentreeren, en de indruk op het begeertelichaam zal veel dieper zijn, dan dat hij door het hysterisch gejammer van zijn familieleden of door andere oorzaken gestoord wordt. Hij zal dan een veel intenser gevoel voor goed of kwaad in het Vagevuur en in den Eersten Hemel ervaren, en in volgende levens zal dat intense gevoel met onmiskenbaar geluid tot hem spreken, doch wanneer de jammerklachten van zijn familieleden zijn aandacht afleiden, of wanneer iemand door een ongeval omkomt — hetzij in een drukke straat, bij een spoorwegongeluk, een theaterbrand of onder andere storende omstandigheden, — kan hij natuurlijk geen gelegenheid om behoorlijk te concentreeren hebben : evenmin kan hij concentreeren, wanneer hij op het slagveld sneuvelt, en daar het niet rechtvaardig zijn zou, hem zijn levenservaringen te doen verliezen enkel en alleen, omdat hij op zulk een ongelukkige manier het lichaam verlaat, biedt de wet van oorzaak en gevolg een vergoeding aan. Gewoonlijk denkt men, dat wanneer een kind geboren wordt, het geboren is en daarmee uit, maar evenals het grofstoffelijk lichaam gedurende het tijdperk der zwangerschap beschut is tegen schokken uit de buitenwereld door zijn positie in de beschermende baarmoeder van de moeder, totdat het tot voldoenden wasdom gekomen is om de uiterlijke omstandigheden het hoofd te bieden, zoo maken ook het levenslichaam, het begeertelichaam en het denkvermogen een groeiproces door, en worden na elkaar op verschillende tijdstippen geboren, omdat zij niet zulk een lange evolutie achter den rug hebben als het grofstoffelijk lichaam, en het daarom meer tijd kost, voordat zij een voldoenden wasdom bereikt hebben om geïndividualiseerd te worden. Het levenslichaam wordt op het zevende jaar geboren, wanneer het stadium van buitengewonen groei zijn komst kenmerkt.Het begeertelichaam wordt tegen het veertiende jaar — het tijdstip der puberteit — geboren en het denkvermogen op den leeftijd van een en twintig, wanneer men zegt, dat het kind een man of vrouw is geworden en meerderjarigheid heeft bereikt. Dat wat niet belevendigd is geweest, kan ook niet sterven, zoodat, wanneer een kind vóór de geboorte van het begeertelichaam sterft, het in de onzichtbare wereld direct naar den Eersten Hemel overgaat. Het kan niet naar den Tweeden of Derden Hemel opstijgen, omdat het denkvermogen en het begeertelichaam nog niet geboren zijn en dus ook niet sterven kunnen ; het wacht dus eenvoudig in den Eersten Hemel af, totdat zich een nieuwe gelegenheid tot belichaming voordoet, en waar het in zijn vorig leven onder de bovengenoemde ongelukkige omstandigheden gestorven is — door een ongeluk, op het slagveld, of toen de jammerklachten van familieleden het hem onmogelijk maakten een zoo diepen indruk van het begane kwaad en het volbrachte goede te krijgen, als het geval geweest zou zijn, ware het in vrede gestorven, — leert men het, nadat het in zijn volgend leven als kind gestorven is, de gevolgen van hartstochten en begeerten, zoodat het dan de lessen leert, die het gedurende zijn verblijf in het Vagevuur had moeten leeren, indien het niet gestoord was geworden. Het wordt dan toch met de vereischte hoogte in gewetensgroei herboren, zoodat het zijn evolutie kan voortzetten. Daar de menschen in het verleden buitengewoon oorlogszuchtig waren en door hun onwetendheid geenerlei zorg wijdden aan hun stervende verwanten op het slagveld, terwijl zij de wacht hielden bij hen, die op hun bed stierven, wier aantal wellicht gering was, in vergelijking met hen, die op het slagveld omkwamen, moet er dientengevolge noodzakelijkerwijs een enorme hoeveelheid kindersterfte zijn, maar daar de menschheid wijzer wordt en beseft, dat wij bovenal onze broeder's hoeder zijn op het oogenblik, dat hij dit leven verlaat, en dat wij hem niet beter helpen kunnen dan door hem met rust en gebeden te omgeven, zoo zal ook de kindersterfte ophouden op zoo groote schaal te bestaan als nu. VRAAG No. 53. Doet crematie van het stoffelijk lichaam na den dood in eenigerlei wijze den geest aan f Antwoord : Tijdens het leven en in den waaktoestand van het bewustzijn zijn al de voertuigen van het Ego bijeen en concentrisch, maar bij den dood trekt het Ego, gehuld in het denkvermogen en het begeertelichaam, zich uit het grofstoffelijk lichaam terug, en zoodra ook de vitale functies ten einde zijn, wordt ook het levenslichaam aan het stoffelijk lichaam onttrokken, dit levenloos op het bed achterlatend. Eén klein atoom uit het hart wordt medegenomen en de rest van het lichaam ontbindt na een zeker verloop van tijd. Maar op dat oogenblik speelt zich een buitengewoon belangrijk proces af, en degenen die in de sterfkamer bij het uittreden van den geest tegenwoordig zijn, moesten wel toezien, dat daar zoowel als in het geheele huis de grootste rust heerscht, want de beelden uit het geheele afgeloopen leven, die in het levenslichaam vergaard werden, trekken nu langzaam in een lange reeks in omgekeerde volgorde, d.w.z. van den dood terug tot aan de geboorte, aan de oogen van den geest voorbij. Dit panorama van het afgeloopen leven duurt van eenige uren tot drie en een halven dag. De duur hangt van de sterkte van het levenslichaam af, waardoor bepaald wordt hoe lang een mensch onder de hoogste spanning wakker zou kunnen blijven. Sommige menschen kunnen gedurende vijftig, zestig tot zeventig uur werken, voordat zij uitgeput neervallen, terwijl anderen maar een paar uur wakker kunnen blijven. De reden waarom het van belang is, dat er gedurende de drie en een halven dag volgende op het overlijden volkomen rust in het sterfhuis moet heerschen, is deze : gedurende dien tijd wordt het panorama van het afgeloopen leven op het begeertelichaam ingegrift, dat den mensch gedurende zijn verblijf in het Vagevuur en in den Eersten Hemel, waar hij naar gelang van de daden, die hij in het lichaam verrichtte, het goed of kwaad dat hij gezaaid neelt, zal oogsten, tot voertuig zal dienen. Wanneer het leven dus rijk aan gebeurtenissen is geweest, en het levenslichaam van den mensch krachtig is, zal meer tijd aan dit opteekeningsproces gewijd worden, dan in geval het levenslichaam zwak is, maar gedurende den ganschen tijd blijft het grofstoffelijk lichaam met de hoogere voertuigen door den zilveren draad verbonden en elk letsel, aan het grofstoffelijk lichaam toegebracht, wordt in zekere mate door den geest gevoeld. Daaruit volgt, dat balsemen, lijkschouwingen en crematie alle gevoeld worden. Daarom behoorden deze gedurende de eerste drie en een halven dag na den dood vermeden te worden, want zoodra het panorama volkomen op het begeertelichaam ingegrift is, knapt de zilveren draad af; het levenslichaam wordt naar het stoffelijk lichaam terug getrokken en alle verband met den geest is verbroken, die daarna vrij is om zijn leven in de hoogere gebieden aan te vangen. Wordt het lichaam begraven, dan ontbindt het levenslichaam langzaam tegelijk met het grofstoffelijk lichaam, zoodat wanneer b.v. één arm in het graf vergaan is, de etherische arm van het levenslichaam, dat boven het graf zweeft, evenzoo verdwijnt, en zoo voort, totdat het laatste spoor van het lichaam verdwenen is. Bij crematie echter ontbindt het levenslichaam terstond, en daar dit de voorraadschuur van de beelden uit het afgeloopen leven is, die op het begeertelichaam ingegrift worden om de basis voor het leven in het Vagevuur en den Eersten Hemel te vormen, is het een groote ramp, indien de crematie plaats heeft, voordat de drie en een halve dag verstreken zijn. Tenzij er hulp geboden werd, zou de vertrekkende geest het niet kunnen vasthouden. En hierin bestaat een deel van het werk, dat de Onzichtbare Helpers ter wille van de menschheid verrichten. Soms worden zij door natuurgeesten en andere, die speciaal door de Scheppende Hiërarchieën of leiders der menschheid aangewezen worden, bijgestaan. Ook gaat er iets verloren, wanneer iemand gecremeerd wordt, voordat de zilveren draad vanzelf afgeknapt is ; in dat geval is de indruk op het begeertelichaam nooit zoo diep als anders het geval zou zijn, en dat heeft haar uitwerking op toekomstige levens, want hoe dieper de indruk van het afgeloopen leven op het begeertelichaam is, des te intenser is het lijden in het Vagevuur voor het begane kwaad en des te intenser is ook de vreugde in den Eersten Hemel, die uit de goede daden uit het afgeloopen leven voortvloeit. Dat lijden en die vreugde in het Vagevuur in verband met onze voorafgaande levens vormen wat wij ons geweten noemen, zoodat waar ons lijden onthouden wordt, wij ook het besef van het onrecht verliezen, dat er ons in toekomstige levens van moet terughouden dezelfde fouten steeds weer opnieuw te begaan. De gevolgen van te vroege crematie zijn dus vérstrekkend. Het is treurig om te constateeren, dat terwijl wij in verband met de geboorte over wetenschappelijke kennis beschikken met verloskundigen, geoefende verpleegsters, antiseptische middelen en al wat daar voor het gemak en het welzijn van den kleinen vreemdeling noodig is, wij helaas wetenschappelijke kennis in verband met den dood missen, die dienen kon om voor onze vertrekkende vrienden uit een geheel leven zorg te dragen. VRAAG No. 54. Indien iemand door een zenuwschok of door koorts zijn geheugen verloren heeft, doet dat dan ook zijn levenslichaam aan, zoodat het hem belet het bedoelde overzicht van zijn leven gedurende de drie dagen na den dood te krijgen f Antwoord : Neen. Het geheugen is van drieërlei aard : in de eerste plaats is er het verslag, door onze zintuigen gemaakt. Wij kijken in de wereld rond, wij zien en hooren allerlei dingen ; al die indrukken worden op onze hersencellen afgedrukt en wij kunnen ze bewust terugroepen — wel niet altijd echter en maar tot op zekere hoogte, want dit geheugen is buitengewoon onbetrouwbaar en grillig, en indien dit de eenige methode was, om een verslag van onze levens te krijgen, dan zou de wet van oorzaak en gevolg haar waarde verliezen — en ons leven na den dood zou geen logisch gevolg zijn van hetgeen wij in het afgeloopen leven deden of ongedaan lieten. Er moet nog een ander geheugen zijn, en dit is wat wetenschapsmannen het onderbewustzijn genoemd hebben. Evenals de ether naar het fotografietoestel een overzicht van het omringende landschap overbrengt en het tot in de kleinste bijzonderheden op de gevoelige plaat afdrukt, onverschillig of de fotograaf die bijzonderheden al of niet heeft opgemerkt, zoo brengt ook dezelfde ether, die een beeld naar ons oog overbrengt en het op het netvlies afdrukt, een dergelijk beeld naar onze longen over, dat dan door het bloed geabsorbeerd wordt, en terwijl het bloed door het hart stroomt, wordt dit verslag onuitwischbaar op het gevoelige zaad-atoom, dat in de linker hartkamer bovenaan zetelt, ingeschreven. Bij den dood neemt de geest den inhoud van dat zaad-atoom mede, het verslag van het geheele leven tot in de kleinste bijzonderheden bevattend, zoodat, onverschillig of men de feiten van een bepaald tafereel al of niet heeft opgemerkt, zij niettemin aanwezig zijn. George Du Maurier heeft een verhaal geschreven, „Peter Ibbettson" genaamd, waarin deze theorie van het onderbewuste geheugen zeer duidelijk aangetoond wordt. Peter Ibbettson, opgesloten in een tuchthuis in Engeland, heeft geleerd hoe „waar te droomen", d.w.z. door zijn lichaam in een bepaalde houding te brengen, leerde hij hoe de etherstroomingen in zichzelf zoo af te sluiten, dat hij 's nachts naar welgevallen in contact kon komen met elk tafereel uit zijn vorig leven, dat hij maar wenschte ; dan kon hij (volwassen man als hij toen was) zichzelf als toeschouwer zien, of wel hij zag zich in den kring van zijn ouders en schoolmakkers, en de omgeving zag er precies zoo uit als op het tijdstip, dat het tooneel zich afspeelde. Hij kon dan het geheele tafereel veel meer in bijzonderheden waarnemen, dan hij in staat was geweest op te merken op het oogenblik, dat die voorvallen in de materieele wereld plaats grepen. Dat kwam, omdat hij onder die omstandigheden in contact kon komen met zijn onderbewust geheugen. Hij zou geen enkele aanwijzing aangaande de toekomst hebben kunnen inwinnen, maar het verleden stond op het register van zijn hart ingeschreven en was daardoor onder de geëigende omstandigheden voor hem toegankelijk. Na den dood wordt ook het verslag van het leven aan dit onderbewuste geheugen ontleend, en daar dit alleen van de ademhaling afhankelijk is, blijft het, afgescheiden van alle andere omstandigheden, intact, zoolang er leven in het lichaam is, en al kan een mensch dus zijn bewust geheugen verliezen en niet meer in staat zijn voorvallen uit het verleden naar believen op te roepen, zoo bevat het onderbewuste geheugen ze toch allemaal en zal ze, als de tijd daar is, afdragen. VRAAG No. 55. Als een ontlichaamde geest door een muur heen kan gaan, kan hij dan ook door een berg of door de aarde heengaan, en kan hij zien, wat zich er binnenin bevindt ? Antwoord : Dat hangt ervan af, wat voor soort van ontlichaamden geest de vrager bedoelt. Wanneer iemand sterft, blijft hij precies dezelfde als tevoren, met dit verschil echter, dat hij geen grofstoffelijk lichaam meer heeft, en daarom is het heel goed mogelijk, dat hij door een muur of zelfs door een berg heengaat. Maar hij is niet in staat door de aarde heen te gaan. Het feit is overbekend, dat, hoewel de meeste helderzienden en menschen met gewone psychische vermogens in staat zijn allerlei over de merkwaardigheden en tafereelen uit de Begeerte Wereld te vertellen, er zeer weinig kennis aangaande het inwendige der Aarde, voorhanden is, want gewone helderzienden hebben bevonden, dat als zij de aarde trachten binnen te treden, zij ongeveer dezelfde gewaarwording krijgen, als iemand die zich met kracht tegen een muur werpt. Dat komt, omdat de aarde de belichaming van een machtigen geest is, en die geest mag in zijn diepste schuilhoeken niet genaderd worden, tenzij langs het pad der inwijding. Er liggen negen lagen van verschillende dikte in de aarde om de kern, die als het ware de tiende afdeeling vormt, en de Kleine Mysteriën vormen de toegangspoort tot die diepste kern. Er bestaan negen graden in de Kleine Mysteriën, en in iederen graad wordt de candidaat geschikt om in de overeenkomstige laag der aarde door te dringen, terwijl de tiende inwijding deel uitmaakt van de Groote Mysteriën, die uit vier afdeelingen bestaan. De eerste leert al wat de mensch in het Aarde Tijdperk kan leeren kennen ; de tweede der groote inwijdingen kan hem de kennis brengen, die door de geheele menschheid aan het einde van het Jupiter Tijdperk zal bereikt worden ; de derde der groote inwijdingen kan hem de wijsheid brengen, die de menschheid aan het eind van het Venus Tijdperk bereikt en de vierde zou zijn evolutie in het huidige plan beëindigen. Hij zou dan dezelfde hoogte bereikt hebben, als de menschheid aan het einde van het Vulcanus Tijdperk. Dan zal hij alles kennen, wat de aarde in deze belichaming en in haar toekomstige openbaringen zal bevatten. In de Kleine Mysteriën zal hij ook de evolutie leeren kennen, die hij in de drie Tijdperken voorafgaande aan ons huidige Aarde Tijdperk doorgemaakt heeft. Die geheimen liggen in de aarde besloten, totdat de mensch zelf de deur op de juiste wijze geopend heeft, zoodat geen enkele geest, hetzij in of buiten het lichaam, zien kan wat zich binnenin de aarde bevindt, voordat de poort der inwijding zijn latente vermogens ontsloten heeft. VRAAG No. 56. Zullen wij onze geliefden na den dood ontmoeten, ook als hun geloof van het onze verschilde f Ook, als zi] misschien atheïst waren t Anwoord: Zeker zullen wij hen ontmoeten en kennen, want de dood brengt in dit opzicht geen verandering. De mensch zal daar juist zoo lijken, als hij hier was, omdat hij zich in die gedaante denkt, maar de plaats, waar wij elkaar ontmoeten, hangt natuurlijk van verschillende dingen af. Ten eerste, als wij een zeer godsvruchtig leven geleid hebben, zoodat wij in het geheel niet in het Vagevuur zullen veblijven, maar een zeer kort verblijf in den Eersten Hemel hebben, en bijna rechtstreeks naar den Tweeden Hemel gaan, terwijl degene, dien wij liefhebben, zulk een aard had, dat een lang verblijf in de Begeerte Wereld zijn deel zal zijn, dan zullen wij elkaar natunrlijk pas ontmoeten, als hij den Tweeden Hemel bereikt heeft. Sterven wij kort na onzen vriend, dan zou de ontmoeting misschien pas over twintig jaar plaats hebben, doch dat zou er niets toe doen, want in die sferen is de mensch absoluut onbewust van tijd. Als onze materialistische vriend een goed moreel leven geleefd had, zooals dergelijke menschen gewoonlijk blijken te doen, dan zou hij een zeker aantal jaren — overeenkomstig den duur van zijn leven — in de vierde sfeer van de Begeerte Wereld blijven en vervolgens naar den Tweeden Hemel overgaan, hoewel hij daar niet zoo intens en volkomen bewust zou zijn als de mensch, die zich meer verdiept had in de werkelijkheden des levens. Wij zouden hem eeuwen lang daar kunnen zien en kennen en met hem samen arbeiden in de voorbereiding van onze toekomstige omgeving, en daar zou hij in het geheel niet materialistisch zijn, want wanneer de geest in die verheven sfeer komt, is hij vrij van de begoochelingen, die hem soms hier in deze materieele wereld omhullen. Ieder kent zich daar als een geestelijk wezen en ervaart de herinnering aan dit aardsch bestaan als een benauwden droom. Bij het betreden van die wereld ontwaakt de geest in elk opzicht tot zijn eigen waren aard. 7 VRAAG No. 57. Herkennen wij onze geliefden, die door de poort des doods gegaan zijn ? Antwoord : Zeker doen wij dat. Wanneer een mensch dit lichaam verlaat, is hij precies dezelfde als te voren. Er is,hoegenaamd geen verschil, behalve dat hij geen stoffelijk lichaam bezit; hij ziet zichzelf in de Begeerte Wereld en daar hij een beeld van zichzelf, zooals hij er hier uitzag, in zijn bewustzijn bewaart, zal zijn begeertelichaam terstond de gestalte van het vroegere stoffelijke lichaam aannemen, zoodat een ieder, die hem bij zijn leven op aarde gekend had, hem ook zal herkennen, wanneer hij naar het hiernamaals zal zijn overgegaan. Bovendien kan het zijn nut hebben, hieraan toe te voegen, dat de dood zelf geen verandering teweeg brengt, zoodat de mensch verstandelijk zoowel als moreel dezelfde blijft. Dikwijls hooren wij menschen, die iemand verloren hebben, spreken over den lieven engel, die heen gegaan is, zelfs als zij toegeven, dat hij hier op aarde allesbehalve een engel was, maar gewoonlijk vindt men het oneerbiedig hem anders te betitelen, nadat hij heengegaan is. Het feit blijft niettemin bestaan, dat alleen degenen, die hier goed waren, daar goed zijn. VRAAG No. 58. Blijft de mensch, die zelfmoord bedrijft, langer in het Vagevuur dan zij die een natuurlijken dood sterven t Antwoord : Wanneer het Ego nederdaalt om wedergeboren te worden, passeert het den Tweeden Hemel. Daar wordt het door de Scheppende Hiërarchieën geholpen bij het bouwen van het oerbeeld voor zijn toekomstig lichaam, en het giet in dat oerbeeld leven in, dat voor een zeker aantal jaren voldoende zal zijn. Die oerbeelden zijn holle ruimten in voortdurende muzikaal trillende beweging, die maakt, dat het materiaal uit de Stoffelijke Wereld erin getrokken wordt, en dat al de atomen in het lichaam in harmonie beginnen te trillen met één klein atoom in het hart, het zaad-atoom genaamd, dat evenals een stemvork de toonhoogte aangeeft voor al het overige materiaal in het lichaam. Op het oogenblik, dat het geheele leven op aarde uitgeleefd is, houdt het oerbeeld op te trillen, het zaadatoom wordt teruggetrokken, het grofstoffelijk lichaam begint te ontbinden, en het begeertelichaam, waarin het Ego in het Vagevuur en den Eersten Hemel werkt, neemt zelf de gedaante van het stoffelijk lichaam aan. Dan begint 's menschen taak om zijn verkeerde gewoonten en daden in het Vagevuur te boeten en het goede uit zijn leven in den Eersten Hemel te assimileeren. Bovengenoemde uiteenzetting slaat op de normale omstandigheden, wanneer de loop der natuur niet gestoord is geworden, maar het geval van den zelfmoordenaar is anders. Hij heeft het zaad-atoom medegenomen, maar het holle oerbeeld blijft trillen. Daardoor heeft hij het gevoel, of hij uitgehold is en hij ervaart in zijn binnenste een knagend gevoel, dat het best met de folteringen van ontzettenden honger vergeleken kan worden. Materiaal voor den opbouw van een grofstoffelijk lichaam is overal om hem heen, maar aangezien hij den maatstaf van het zaad-atoom mist, is het hem niet mogelijk die stof te assimileeren en er een lichaam uit op te bouwen. Dat ontzettende uitgeholde gevoel duurt net zoolang, als zijn gewone leven geduurd zou hebben. Zoo leert de wet van oorzaak en gevolg hem, dat hij verkeerd deed uit de levensschool te spijbelen, en dat dit nooit ongestraft gedaan kan worden. Wanneer dan in zijn volgend leven moeilijkheden zijn weg versperren, zal hij zich het lijden uit het verleden, dat uit zijn zelfmoord voortvloeide, herinneren en moedig volhouden onder de beproeving, die zijn zielegroei zal bevorderen. VRAAG No. 59. Moet een goed mensch door het Vagevuur heengaan, bewust van al het kwaad daar, voordat hij den Eersten, Tweeden en Derden Hemel kan bereiken ? En zoo ja, is dat geen onverdiende straf voor hem f Antwoord : De vrager moet beginnen met het idee van straf los te laten. Er bestaat niet zooiets als straf. Al wat den mensch overkomt, is het gevolg van onveranderlijke, eeuwige wetten, en er is geen persoonlijk God, die belooningen of straffen uitdeelt al naar het hem geschikt lijkt, of volgens zijn onnaspeurbaren wil of eenig ander dergelijk stelsel. Wanneer het Ego zich met lichamen omkleedt, of zich van zijn voertuigen ontdoet, dan gebeurt dat volgens hetzelfde beginsel en dezelfde wetten, die b.v. voor een planeet gelden. Wanneer een planeet uit den centralen vuurnevel gevormd is, heeft er aan de polen, waar de beweging het traagst is, een kristallisatie plaats gehad. De gekristalliseerde stof wordt door de middelpuntvliedende kracht uitgeworpen en vliegt in de ruimte, omdat zij zwaarder is dan de rest van den vuurnevel. Wanneer nu het lichaam van den geest, dat het dichtst is — n.1. het grofstoffelijk lichaam — zoo gekristalliseerd en zwaar geworden is, dat de geest het niet langer gebruiken kan om ondervinding op te doen, dan wordt om dezelfde redenen het bevrijdingsproces door de middelpuntvliedende kracht volbracht, die vanzelf het grofs tof lelijk lichaam het eerst uitwerpt. Dat is wat men dood noemt. Dan is de geest eenigen tijd vrij, maar de grove begeertestof, die de belichaming van de laagste hartstochten en begeerten was, moet ook uitgeworpen worden, en die gewelddadige uitdrijving van lage begeerten veroorzaakt het lijden in het Vagevuui, waar de afstootende middelpuntvliedende kracht het sterkst is. Als de mensch iets van die grove stof in zijn begeertelichaam heeft, moet hij vanzelf in het Vagevuur vertoeven en het louteringsproces doormaken, voordat hij den Eersten Hemel kan betreden. Daar zuigt de middelpuntzoekende kracht der aantrekking al het goede uit het leven naar binnen naar het geestelijke middelpunt, waar het als ziele-kracht geassimileerd wordt, die in het volgende leven op aarde in den vorm van geweten voor het gebruik van den geest klaar ligt. Het verblijf in het Vagevuur hangt dus van de hoeveelheid grove begeertestof in den mensch af, en een goed mensch heeft daarvan natuurlijk maar weinig of in het geheel niets. In dat geval zou hij zich nagenoeg niet in het Vagevuur ophouden, maar rechtstreeks door die sferen heen naar de Hemel Wereld doorgaan. VRAAG No. 60. In welken toestand bevindt zich het slachtoffer van een moord en het slachtoffer van een noodlottig toeval onmiddellijk na den dood f Antwoord : Er bestaat niet zoo iets als een noodlottig toeval, ten minste wanneer het ongeluk een doodelijken afloop heeft. Het leven van elk mensch is gewoonlijk, wat zijn uitersten duur betreft, vóór de geboorte vastgesteld, maar er zijn bepaalde punten in het leven, waarop zich als het ware een splitsing van de wegen voordoet, waarop bepaalde gelegenheden tot groei voor den mensch geplaatst worden, die hij óf kan aanvaarden, öf verwerpen. Verzuimt hij de hem geboden gelegenheden te gebruiken, dan loopt zijn levensweg als het ware dood, en eindigt kort daarna. Toch is dat gewoonlijk niet het geval bij een ongeluk, maar er kunnen bepaalde redenen zijn, waarom het gewenscht is, dat die mensch op gewelddadige manier uit zijn lichaam geworpen wordt. Hij bevindt zich dan in dezelfde positie als alle anderen na hun overgang en hij begint terstond zijn bestaan in het Vagevuur. Bij het slachtoffer van een moord is het een ander geval, evenals bij den zelfmoordenaar. Vanwege zijn goddelijken aard is de mensch het eenige wezen, dat het voorrecht geniet het plan van zijn ontwikkeling in de war te kunnen sturen, en evenals hij vrijwillig een einde kan maken aan zijn eigen leven, zoo kan hij ook het leven van een medeschepsel vóór den tijd beëindigen. Het lijden van den zelfmoordenaar zou dan ook aan den vermoorde ten deel vallen, want het oerbeeld van zijn lichaam zou doorgaan met het verzamelen van materiaal, dat het onmogelijk zou kunnen assimileeren, doch in zijn geval wordt zijn lij den door anderer tusschenkomst voorkomenden men kan hem in zijn begeertelichaam zien rondzwerven in half slapenden toestand, gedurende den tijd, dat hij nog had moeten leven. Als de moordenaar voor het gerecht komt, en de doodstraf ondergaat, zal de magnetische aantrekking hem met zijn slachtoffer te zamen brengen, dat hem voortdurend voor oogen zal staan, inderdaad een zwaardere straf dan welke andere hem ook ten deel kon vallen : het slachtoffer echter is zich van de tegenwoordigheid van zijn moordenaar in het geheel niet bewust. VRAAG No. 61. Waar is de hemel f Antwoord : De Christus heeft gezegd : „De Hemel is binnenin u," en toch leert men ons, dat Hij, toen Hij Zijn leerlingen verliet, ten hemel opvoer. Om dat te begrijpen, moeten wij de samenstelling van een planeet ontleden, en volgens het hermetische axioma: „Zoo boven, zoo beneden , zullen wij dit gemakkelijker begrijpen, wanneer wij eerst de samenstelling van den mensch ontleden. De mensch bezit in de eerste plaats het grof stoffelijklicrmam, dat wij met onze oogen waarnemen, maar dat gr of stoffelijk lichaam is niet zoo vast als het er uit ziet; inderdaad wordt het door een aantal onzichtbare voertuigen doordrongen. Het bestaat uit de vaste stoffen, vloeistoffen en gassen uit de chemische sfeer, maar deze worden, zooals de wetenschap ons leert, door den ether doordrongen, want het menschelijk lichaam verschilt niet van alle andere dingen in de wereld en, zooals de wetenschap zegt—en zeer terecht — in de dichtste vaste stof, zoowel als in het ijlste gas is elk klein atoom in een zee van ether aan het trillen. Die ether is nog altijd physieke stof; een aanzienlijke hoeveelheid ervan wordt door den mensch verbijzonderd en vormt een volmaakte tegenhanger van ons grofstoffelijk lichaam, terwijl hij bovendien ongeveer 3^4 c.M. buiten den omtrek van ons zichtbare lichaam uitsteekt. Dit was het, wat de doktoren uit Boston wogen door stervenden op de weegschaal te plaatsen. Zij constateerden, dat, zoodra de laatste adem uitgeblazen was, iets, dat gewicht had, het lichaam verliet en de kant van de schaal, waar het gewicht op was, ging met plotselinge snelheid naar beneden. Courantenverslaggevers beweerden, dat de doktoren de ziel gewogen hadden, doch wat zij gewogen hadden, was niets anders dan dit uit ether bestaande levenslichaam, dat het lichaam bij den dood verlaat. Wij hebben een nog fijner voertuig, het begeertelichaam genaamd, dat samengesteld is uit wat occultisten begeertestof noemen, en iemand die het zesde zintuig ontwikkeld heeft, kan het als een eivormige wolk waarnemen, die het grofstoffelijk lichaam aan alle kanten omhult, zoodat dit laatste in het midden van het begeertelichaam geplaatst is, als de dooier binnenin het ei, met dit verschil echter, dat terwijl het wit het geel omgeeft, doch niet doordringt, het begeertelichaam zoowel het levenslichaam als het grofstoffelijk lichaam in alle hoekjes en gaatjes doordringt. Dan is er nog een fijner materiaal in het samenstel van den mensch, dat men „denk-stof" zou kunnen noemen, bestaande uit het grofste materiaal der gedachtewereld, het materiaal waarin wij onze concrete gedachten uitbeelden, en dit omhult het inwonende Ego. De wereld is op dergelijke wijze samengesteld. Naast de zichtbare wereld, die wij waarnemen, bestaande uit vaste stoffen, vloeistoffen en gassen, en van ether doordrongen, is er ook een Begeerte Wereld., die elk deeltje van de Stoffelijke Wereld doordringt en in de ruimte buiten de lucht en den ether uitsteekt. Verder is er de Gedachte Wereld, en ook die doordringt elk deeltje van onze planeet, van het middelpunt tot den omtrek, terwijl zij nog verder dan een van de andere werelden in de ruimte uitsteekt. Gedurende zijn aardsch bestaan leeft de mensch op deze vaste, zichtbare aarde, maar ook na den dood kan hij, al naar gelang de in het lichaam verrichte daden, nog hier gevangen blijven, daar de louteringssferen overal om en bij ons zijn, tot zelfs onder in de diepste schuilhoeken der aarde. De Eerste Hemel is in zekeren zin ook hier, voor zoover als materiaal overeenkomstig aan dat, waaruit hij samengesteld is, overal om en bij ons is, maar de Eerste Hemel zelf, de plaats, waar de geesten, die bevrijd zijn, gewoonlijk verblijf houden, ligt buiten onze atmosfeer. Ook van den Tweeden Hemel zou men terecht kunnen zeggen, dat hij zich van binnen bevindt, want het materiaal, waaruit hij samengesteld is, is hier aanwezig en de geesten, die zich daar bevinden, zouden ons kunnen bezoeken ; echter zouden de omstandigheden hier, de gedachtenstroomen, enz., enz. afbreuk doen aan hun werk en ontwikkeling. Daarom vinden zij het verkieselijk in het verstafgelegen, uiterste gedeelte van onze planeet te blijven, waar de zuivere denk-stof niet door onze zelfzuchtige, schadelijke gedachtenstroomen bezoedeld is. De Derde Hemel is een plaats, waarvan op den huidigen trap der ontwikkeling slechts zeer weinig menschen eenigszins bewust zijn, omdat de meesten onzer in hun gedachtengang meer door emoties en gevoelens betreffende concrete dingen, dan door abstract denken geleid worden, en juist abstract denken is de kenmerkende eigenschap van den Derden Hemel. Denkt men aan liefde, dan denkt men gewoonlijk aan liefde in verband met den een of anderen persoon : dat is een concrete gedachte. Maar over Liefde in het abstracte kunnen maar zeer weinigen van ons denken. Wij kunnen aan een huis denken, of aan een dier, enz.; dat zijn concrete dingen, maar wij denken liever niet over een abstract probleem, zooals b.v. dat het kwadraat op de hypotenusa gelijk is aan de som der kwadraten op de beide rechthoekszijden. Daardoor zijn de meesten van ons in den Derden Hemel maar zeer weinig bewust, en bijgevolg is er maar zeer weinig materiaal uit die wereld in het samenstel onzer planeet voorhanden. VRAAG No. 62. Men zegt, dat er geen verdriet in den hemel is, maar als wij onze geliefden daar ontmoeten en zij gaan dan verder, sluit dan die scheiding niet minstens een gevoel van onvoldaanheid in ? Antwoord : Neen, dat doet het niet, want daar ziet men de dingen, zooals zij werkelijk zijn. Hier zijn wij verblind. Wanneer het Ego in de Stoffelijke Wereld komt, is dat in zekeren zin een reden tot blijdschap, zooals wij ons verheugen bij de geboorte van een kind, want deze wereld verschaft ons ondervinding en materiaal voor den groei der ziel. Maar van een ander gezichtspunt uit beschouwd, bevindt het Ego zich, wanneer het in deze wereld komt en de gevangenis van het grofstoffelijk lichaam betreedt, in den meest beperkten toestand, dien men zich maar denken kan, en te juichen, wanneer een kind geboren wordt, en te treuren, wanneer het door den dood verlost wordt, is in werkelijkheid analoog met zich te verheugen, wanneer een vriend in de gevangenis gaat, en toe te geven aan hysterisch gejammer, wanneer hij vrij komt. Wanneer de geest naar de Hemel Wereld overgaat, ontmoet hij een groot aantal van hen, met wie hij tijdens zijn aardsch bestaan verbonden was, in den Eersten Hemel, maar daar is hij reeds zoo vergeestelijkt en zoo in bewust contact met de werkelijkheden des levens, dat hij weet, dat er geen dood bestaat. Wanneer dus iemand naar hoogere sferen overgaat, is er slechts verheugenis en vreugde over de bevordering van hem, die ons dierbaar is, en de zekerheid, dat men elkaar weer zal ontmoeten, zal stellig elk gevoel van smart bij hen, die achterblijven, doen verdwijnen. VRAAG No. 63. Hoe moet men concentreeren, ten einde de zielen in de andere wereld te helpen ? Bedoelt gij door stil neer te zitten en liefdevolle, helpende gedachten naar hen uit te zenden ? Antwoord : Het vermogen om een gedachte uit te zenden en het feit, dat die gedachte werkelijk de taak volbrengt, waarvoor zij uitgezonden is, hangt van de preciesheid af, waarmee de denker in staat is datgene, wat hij wenscht uit te voeren, voor het oog van den geest te verzinnebeelden. De meeste occulte scholen, in het bijzonder die, welke de oostersche lijn van denken volgen, raden een concentratie-methode aan, volgens welke de gedachten in één bepaald punt saamgetrokken worden, zooals de zonnestralen door een vergrootglas naar een brandpunt getrokken worden, want op die wijze wordt de kracht ervan geconcentreerd, en evenals de zonnestralen verzengend werken, wanneer zij in één brandpunt saamgetrokken worden, zoo zal ook de gedachte stellig en zeker haar doel bereiken, wanneer zij met voldoende kracht geconcentreerd wordt. Het vereischt echter een lange oefening om dat te leeren doen, en er zijn maar zeer weinig menschen in het Westen, die aldus hun gedachten op eenig bepaald doel kunnen richten. De westersche godsdienst, die dit onvermogen inziet, leert een andere methode, die veel meer uitwerking heeft dan concentratie, n.1. gebed. Als wij dus degenen, die het lichaam verlaten hebben, wenschen te helpen, doen wij het best ernstig voor hun welzijn te bidden, en dat zij de levenslessen door hun ervaringen in het Vagevuur en den Eersten Hemel grondig mogen leeren; aldus zullen wij veel meer bereiken, dan indien wij de koele, intellectueele methode van concentratie beproeven. De houding van het lichaam speelt soms een groote rol in verband met de intensheid van het gebed, en waar een knielende houding de daad schijnt te vergemakkelijken, moet men de knielende houding aannemen. Daarentegen heeft Emerson gezegd : „And though your knees are never bent To Heaven, your hourly prayers are sent; And, be they formed for good or ill, Are registered and answered still". zoodat de houding van het lichaam gedurende de gebedshandeling van geen belang zou zijn, behalve waar bevonden wordt, dat zij de intensiteit der doeltreffendheid tot het uiterste bevordert, want dat alleen maakt het gebed van kracht. VRAAG No. 64. Houden zij, die het aardsch bestaan vaarwel gezegd hebben, nog de wacht over de achtergeblevenen ; zorgen moeders b.v. nog voor haar kleine kinderen, of zelfs voor de grootere f Antwoord: Zeker, zeer dikwijls houdt een moeder, die pas kort geleden het lichaam verlaten heeft, nog geruimen tijd toezicht over haar kinderen, en er zijn zelfs gevallen bekend, waarin moeders haar kleintjes uit gevaren gered hebben. Hoewel zij niet bewust wisten, hoe zich te materialiseeren, maakte toch de liefde voor haar kleintjes en hevige angst voor haar veiligheid, dat de moeders in dergelijke gevallen materiaal tot zich trokken, zoodat zij door de kleinen gezien konden worden. Degenen, die wij dood noemen, gaan meestal niet van het huis, waarin zij geleefd hebben, weg, voor geruimen tijd na de begrafenis. Zij blijven in de bekende kamers en bewegen zich om ons heen, hoewel wij hen niet zien. Wanneer hun tijd gekomen is om naar den Eersten Hemel te gaan, blijven zij natuurlijk niet langer in onze huizen, maar zij komen er dikwijls een bezoek brengen. Wanneer zij na verloop van tijd den Tweeden Hemel betreden, zijn zij zich niet langer van deze stoffelijke sfeer bewust, wat het bezit van een tehuis, van vrienden of verwanten betreft; men moet hen dan eerder voor het oogenblik als natuurkrachten beschouwen, want zij werken op de aarde en de menschheid precies op dezelfde manier in, als de natuurkrachten, die geen menschelijke belichaming aannemen. Het is dus volkomen waar, dat zij gedurende geruimen tijd, nadat zij het lichaam verlaten hebben, over hun geliefden waken, en dikwijls hebben menschen, die aan het sterfbed van een moeder stonden, wier kinderen misschien eenige jaren te voren gestorven waren, opemerkt, dat zij op het punt van te sterven de kinderen om haar bed zag en uitriep : „Kijk, daar is Jantje, wat is hij een groote jongen geworden !" en zoo al meer. De omstanders zouden dat waarschijnlijk voor een hallucinatie aanzien, maar dat is het niet, en men kan constateeren, dat een bepaald verschijnsel altijd dergelijke visioenen vergezelt, n.1. wanneer iemand sterft, komt er een duisternis over hem, die hij op zich voelt nederdalen. Velen sterven, zonder de Stoffelijke Wereld nog eens aanschouwd te hebben. Dat komt door den overgang van onze lichttrillingen naar de trillingen der Begeerte Wereld, en het komt overeen met de duisternis, die op het tijdstip der kruisiging zich over de aarde uitspreidde. Bij anderen gebeurt het, dat de duisternis na een oogenblik weer optrekt en dan is die persoon helderziende, en ziet hij zoowel onze huidige wereld als de Begeerte Wereld, en daar verschijnen als vanzelf de geliefde wezens, die door de nadering van den dood, die een geboorte in hun eigen wereld beteekent, aangetrokken zijn geworden. Men kan dus zeggen, dat onze geliefden langen tijd na hun dood in ons welzijn belang stellen, maar men moet in gedachten houden, dat de dood zelf geen verandering teweegbrengt, dat de dood niet maakt, dat zij speciaal voor ons zorg dragen, noch dat zij in staat zijn zich werkelijk met onze zaken te bemoeien, zoodat het niet juist is hen als onze beschermengelen te beschouwen. Zij zijn louter geïnteresseerde toeschouwers, behalve in enkele speciale gevallen, waarin een buitengewoon innige liefde hen in staat stelt den een of anderen kleinen dienst in een geval van hooge noodzakelijkheid te verrichten. Die dienst zou echter nooit kunnen bestaan in het verschaffen van rijkdom of iets dergelijks, maar heeft meer den aard van een waarschuwing bij gevaar, of zoo iets. EEN LEVENS-CYCLUS. De Essence uit het Denkver- Q_ mr.M „oar Pr w-mld mogen van "Juist Denken" l\ Begeerte naar en de Essence uit de Ziel varingenZielegroei vaQ van "Juist Gevoel" worden dri:ft het Ego naar in den Geest als basis voor Jfr , mo. rtp Ah^tracte Toekomstige "juiste Han- V 3 _de ^ Wedergeboorte Abstracte delingen" opgebouwd. ■ Hernel m Het Goede uit het afgeloo- I ï Het verzamelt Ma en oen Leven wordt in het D 2 at y Denkvermogen ais Juist H H tena v Concrete Denken opgebouwd, ook y n Nieuw Denkvermo- werk in verband met de ■ Hemel ■ Gedachte Nieuwe Omgeving |M ■ iste De Essence van het Lijden II Hemel ^en ^'euw Begeerte wordt in de Ziel als Juist U Gevoel opgebouwd. I Begeertelichaam Wereld De Ziel door Smart gelouterd ■ va?Cvuur De Ziel aanschouwt het pa- I 77 ,Eehn norama yan het afgelooper | Etber stoHelijk lichaam De Leven. ILevei» f Geboorte»/hLevens- 49 7 l lichaam - Groei stoffelijke T . op . GeDoorte v/h Begeer- Verandering van het Leven | * Aarde telichaam - Puberteit Wereld — 35 21 j/7/ Geboorte v/h Denk- Bloei van het Leven 2de Groei 28 vermogenMeerder].h. BEOIN VAN ERNSTIG LEVEN. ___ Deze teekening stelt de reis van het Ego voor — uitgedrukt door het wiel bovenaan het diagram — door het Vagevuur, de verschillende Hemelwerelden, en zijn terugkeer tot Geboorte ; benevens, de zevenjarige tijdperken van het leven op aarde. Hoofdstuk III Vragen in verband met WEDERGEBOORTE VRAAG No. 65. Waarom worden wij, op een paar uitzonderingen na, gereïncarneerd, zonder dat wij eenige notie hebben van eenig voorafgaand bestaan, om in dit leven hulpeloos rondtastend te lijden voor overtredingen in een vorig leven begaan, waarvan wij nu absoluut niets afweten ? Zouden wij geestelijk niet beter en vlugger vooruit kunnen komen als wij wisten, waarin wij te voren gedwaald hadden en welke daden wij moeten herzien, voordat vooruitgang mogelijk is ? Antwoord : Het is een van de grootste zegeningen voor den mensch, dat hij zijn vorige ondervindingen niet kent, voordat hij een groote hoogte in geestelijke ontwikkeling bereikt heeft, omdat er in onze afgeloopen levens (toen wij veel onwetender waren dan nu) duistere daden zijn, die om vergelding roepen en die schuld wordt geleidelijk aan vereffend ; als wij nu onze afgeloopen levens kenden, als wij wisten, wanneer en op welke wijze de wet van oorzaak en gevolg vergoeding voor begane misdrijven opeischen zou, dan zouden wij die dreigende ramp steeds boven ons hoofd zien hangen, en dan zou vrees voor ons lot ons van de kracht dreigen te berooven, waarmee wij er tegen moeten vechten, zoodat wij beangst en hulpeloos zouden staan, wanneer het oogenblik van de ramp werkelijk daar was. Aan den anderen kant echter, niet wetend wat achter ons ligt, behoeven wij ook niet te weten, wat voor ons ligt, en daardoor leeren wij onze lessen, zonder door vrees van onze kracht beroofd te zijn. Bovendien zijn er voor hen, die weten willen, bepaalde middelen om te weten te komen, wat voor lessen wij moeten leeren en hoe wij ze het best leeren kunnen. Ons geweten b.v. zegt ons, wat wij doen of laten moeten. Als wij de wetenschap der astrologie willen bestudeeren, dan leert de horoscoop ons onze neigingen en de lijnen van den minsten weerstand, zoodat wij door met die natuurwetten mede te werken, vlug kunnen vooruitkomen, en hoe meer wij de inspraken van ons geweten volgen, hoe meer wij de natuurwetten bestudeeren, zooals die door de sterrenwetenschap geopenbaard worden, des te sneller zullen wij voor eerstehandsch kennis gereed zijn. In „Zanoni" vertelt Bulwer Lytton van een angstwekkend spook, dat Glyndon in den weg trad, toen hij trachtte een hoogeren trap in de ontwikkeling te bereiken dan te voren, en dat spook wordt in het Occultisme „De Wachter op den Drempel" genoemd. Tusschen het oogenblik van den dood en een nieuwe geboorte wordt die Wachter op den Drempel niet door den mensch aanschouwd, maar hij is de belichaming van al onze slechte daden uit het verleden en moet eerst voorbijgegaan worden door een ieder, die de innerlijke werelden bewust wenscht te betreden en volledige kennis aangaande de omstandigheden daar wenscht te verkrijgen ; er is echter ook een andere Wachter, de belichaming van al onze goede daden, en die kan onze Beschermengel genoemd worden. Als wij den moed hebben die afzichtelijke gedaante voorbij te gaan, die het eerst aanschouwd wordt, omdat zij uit grove begeertestof gevormd is, zal weldra de bewuste hulp van de andere ons ten deel vallen, en dan zullen wij de kracht hebben onbevreesd den stormen van smaad het hoofd te bieden, die allen bedreigen, die den voet zetten op het pad der onzelfzuchtigheid. Maar vóór wij dit spook voorbijgegaan zijn, zijn wij niet geschikt voor kennis omtrent onze vorige levens en moeten wij ons tevreden stellen met het gewone inzicht, waarover de menschheid beschikt. VRAAG No. 66. Zijn al de menschelijke wezens, die op het oogenblik de aarde bevolken, zielen, die al vroeger een leven op aarde doorgemaakt hebben, of worden steeds nieuwe zielen geschapen f Antwoord : De intrede van de geesten in menschelijke lichamen, zooals die thans samengesteld zijn, begon in dat stadium van de verdichting der aarde, bekend als het Lemurische Tijdvak, en was niet eerder afgeloopen dan tegen het midden van het Atlantische Tijdvak, een tijdsverloop wellicht van eenige millioenen jaren. Sinds dat tijdstip echter zijn er geen nieuwe toegelaten : de deur is definitief gesloten, omdat wij nu zoo ver geëvolueerd zijn, dat degenen, die op dat tijdstip nog niet den trap bereikt hadden, waarop zij een menschelijk lichaam konden hanteeren, nu te ver bij ons ten achter zouden zijn om onze meerdere ontwikkeling in te halen. Sinds dien tijd hebben de geesten, die in menschelijke gestalten belichaamd waren, zich door herhaalde belichamingen heen ontwikkeld, zoodat elk menschelijk wezen, dat nu op aarde is, zonder uitzondering op verschillende tijdstippen en in verschillende omgevingen belichaamd is geweest. VRAAG No. 67. Hoe weet men buiten allen twijfel, dat wedergeboorte een feit is f Is het niet mogelijk, dat zij die dat verkondigen, aan zinsbedrog ten prooi zijn f Antwoord : De geoefende helderziende, die in het geheugen der natuur kan lezen, kan iemand's leven van het huidige moment af terug, door de jeugdjaren heen, volgen. Hij kan hem tijdens zijn kindsheid zien en hem door het tijdperk der zwangerschap heen nagaan, tot op het oogenblik dat de geest de baarmoeder der moeder binnentrad. Hij kan hem achteruit 8 volgen door zijn leven in de hemelwereld en zijn leven in het Vagevuur heen tot op het oogenblik van den dood in zijn vorige leven, dan nog verder terug en ook dat geheele leven overzien. In het geval van een volwassene echter, omvat dit gewoonlijk ongeveer duizend jaar of meer, en is het natuurlijk mogelijk, als er geen andere middelen tot verificatie waren, dat dit op zinsbedrog zou kunnen berusten. Bij kinderen echter, die nog niet den puberteitsleeftijd bereikt hebben, ligt er betrekkelijk een korte tusschenpoos tusschen twee incarnaties. In een dergelijk geval kan men gemakkelijk een herbelichaming onder Zijn eigen bekenden verifieeren, en dat maakt inderdaad deel uit van de opleiding van een leerling der Oudere Broeders. Men toont hem een kind, dat op het punt staat van te sterven en draagt hem op, dat kind in de onzichtbare wereld gedurende wellicht een of twee jaren gade te slaan, het stap voor stap volgend, totdat het naar een nieuwe belichaming overgaat misschien bij dezelfde en mogelijk ook bij andere ouders. Wanneer de leerling een Ego aldus door de onzichtbare werelden heen vanaf den eenen dood tot aan de volgende geboorte gevolgd heeft, weet hij absoluut zeker, dat de wet der wedergeboorte een feit in de natuur is, en in verband met zijn andere onderzoekingen heeft hij dikwijls gelegenheid dergelijke studies betreffende de vroegere levens van meerdere personen voort te Zetten* Maar, kan men aandringen, is die helderziendheid, waarover hij spreekt, als zijn middel tot onderzoek, niet op zichzelf reeds zinsbedrog ! Kan hij niet, alhoewel volkomen eerlijk, het slachtoffer zijn van een bedriegelijk visioen 1 In antwoord op die veronderstelling kan men aanvoeren, dat hij dagelijks de middelen om zijn waarnemingen te verifieeren tot zijn beschikking heeft. Wanneer iemand New York bezocht en de stad gezien heeft, zal hij nooit in de verzoeking komen om te zeggen : zou ik mij ook vergist hebben t Hij is er geweest en hij weet dit. Zoo ook met den helderziende. Soms wanneer hijzijn lichaam verlaat, ontmoet hij en werkt hij met menschen, die hij in het gewone leven niet kent. Later kan hij uitgenoodigd worden om die vrienden uit de onzichtbare wereld te bezoeken; volgens hun helderziende aanwijzing kan hij naar een stad reizen, waar hij een vreemdeling is, hij kan hen in de straat en het huis, die hij helderziend waargenomen heeft, vinden, hen herkennen en zelf herkend worden. Hij kan dan met die vrienden over de dingen, die zij deden, en de plaatsen, die zij in hun onzichtbare lichamen bezochten, praten, en als hij al ooit mocht twijfelen aan de werkelijkheid van zijn leven buiten de grofstoffelijke wereld, dan is hij nu eens en voor al van de werkelijkheid van zijn ondervindingen buiten het lichaam overtuigd. Hij weet, dat zij niet vreemd zijn ; hij weet, dat hij niet misleid is kunnen worden, maar dat zijn leven daar, zijn werk daar en zijn ondervindingen daar even werkelijk zijn als zijn leven, zijn werk en zijn ondervindingen hier. VRAAG No. 68. Komen de zielen, die in het Vagevuur geweest zijn en door den Eersten, Tweeden en Derden Hemel heen zijn gegaan, hier terug om op deze aarde te reïncarneeren of gaan zij naar andere sferen f Antwoord : Zij keeren telkens tot deze aarde terug, totdat zij de lessen geleerd hebben, die hier geleerd kunnen worden. Hier geldt in hoofdzaak hetzelfde beginsel, als wanneer men een kind naar school zendt. Men stuurt het niet den eenen dag naar de bewaarschool, den volgenden naar het gymnasium en den derden dag naar de universiteit, maar men zendt het geruimen tijd dag aan dag naar de bewaarschool, totdat het al de lessen geleerd heeft, die daar te leeren zijn. De in de bewaarschool opgedane kennis vormt de basis voor wat het op de lagere school leeren moet, en dat vormt weer den grondslag voor de lessen op het gymnasium en aan de universiteit. Volgens een dergelijke methode hebben wij in het verleden onder de meest verschillende omstandigheden onze lessen geleerd en zoodra wij alles, wat uit onze huidige omgeving op aarde geleerd kan worden, ook geleerd hebben, zullen in de toekomst ook de vereischten tot een hoogere ontwikkeling voor ons klaar liggen. Er is eeuwige vooruitgang, want wi; zijn goddelijk, evenals onze Vader in den Hemel, en beperkingen zijn onbestaanbaar. VRAAG No. 69. Komen wij met onze vrienden uit het eene leven in aanraking wanneer wij opnieuw op aarde geboren worden t Antwoord : De wet der Wedergeboorte heeft tot gezellin de wet der Causaliteit. Het is duidelijk genoeg, dat wij allen velerlei oorzaken aan den gang brengen, die in dit leven geen gevolgen teweeg brengen* B.v,: een man is ziek en zijn vrouw verzorgt hem met groote zelfopoffering» Daar wordt beslist een schuld aangegaan en als de ziekte tot aan het eind van e leven van den echtgenoot duurt, is er in dat leven geen gelegenheid meer om die gunst te beantwoorden. Doch als wij weten, wat de natuurwetten zijn en hoe zij werken, zullen wij begrijpen dat zij maar niet door zulk een onbeduidendheid als het ophouden van het leven in een bepaald lichaam buiten werking gesteld worden. Als wij een been breken, is het den vo gen en dag niet genezen, ook al hebben wij 's nachts onbewust van ons letsel geslapen, maar bij het ontwaken is het lichaamsdeel ongeveer in denzelfden staat als den dag te voren. Zoo is het ook met de daden, in het eene leven in het lichaam verricht. Al maken wij het leven tusschen dood en nieuwe geboorte door, en al zijn wij nu onbewust van vorige levens, toch zal de we der associatie, — d.w.z. de oorzaken in een vroeger leven geschapen — wanneer wij een nieuw leven binnentreden, ons in een nieuwe omgeving brengen, waar wij onze oude vrienden en onze oude vijanden zullen terugvinden. Wij kennen hen ook, al zullen wij hen misschien niet onmiddellijk herkennen. Soms echter ontmoeten wij iemand voor het eerst en voelen ons direct tot dien persoon aangetrokken; wij hebben het gevoel, of wij hem ons leven lang gekend hadden en dat wij hem of haar alles ter wereld zouden kunnen toevertrouwen. Dat komt, omdat de geest van binnen een ouden vriend ziet en herkent, al hoewel hij niet in staat is om dat feit op de hersenen, die hij nu bezit, af te drukken. Of wel, wij ontmoeten iemand en voelen dat wij niet graag in zijn gezelschap zouden zijn ; instinctmatig voelen wij een afkeer voor hem, hoewel wij daar, gewoonweg beschouwd, geen reden voor hebben; ook daar is het de herkenning door den geest, die het verleden overbrugt en een voormaligen vijand aanschouwt. Zoodoende zijn onze instinctieve sympathieën en antipathieën ons richtsnoer, door vroegere ervaringen vastgelegd, en meestal zullen zij in het licht van latere ervaring betrouwbaar bevonden worden. VRAAG No. 70. Wordt de ondervinding, in iedere incarnatie opgedaan, afzonderlijk opgeteekend en bij' de vorige gevoegd, zoodat de geest aan het eind volmaakt bewust zal zijn van de volledige som zijner ondervindingen, oj wordt de ervaring van één leven meer of minder onbewust door de daarop volgende incarnatie geabsorbeerd, zoodat alleen een algemeen resultaat verkregen wordt ? Antwoord : Als kind leerden wij schrijven en maakten wij vele onhandige bewegingen, vóór wij eindelijk dat vermogen machtig waren. In de jaren, die achter ons liggen, hebben wij alles betreffende de ervaringen, die wij onder het leeren doormaakten, vergeten, maar ons vermogen blijft ten allen tijde voor ons gebruik beschikbaar. Op dergelijke wijze heeft de mensch meestal de ondervindingen, die hij in verschillende levens opgedaan heeft, vergeten, maar de vermogens, die hij aangekweekt heeft, blijven en staan ten allen tijde voor zijn gebruik gereed. Zoo vinden wij soms een mensch, die nooit schilderles gehad heeft, maar niettemin een artist is tot in de toppen van zijn vingers, in staat om de opvallendste schilderijen te maken. Hij heeft uit vorige levens een vermogen overgebracht, dat hij nu gebruiken kan. Wanneer wij van een Mozart hooren, die op driejarigen leeftijd componeerde, dan wijst dat ook op een ophooping van den zin voor harmonie in het verleden. Zoo kan men zeggen, dat wij altijd — ook zonder het ons te herinneren — in het heden de beschikking hebben over de vermogens, die wij in onze vorige levens aangekweekt hebben. Dat maakt het verschil uit tusschen mensch en mensch; tusschen den domoor en den wijze. Toch bestaat er ook in de natuur een verslag van onze vorige levens tot in de kleinste bijzonderheden. De geoefende helderziende, die in het geheugen der natuur lezen kan, kan de vorige levens van iemand achteruit volgen, zooals b.v. de film in een bioscoop in achterwaartsche volgorde afgerold wordt. Hij zal eerst het tegenwoordige leven van den mensch zien, dan zijn geboorte, zijn vorig verblijf in de onzichtbare wereld, vervolgens den dood aan het eind van zijn voorafgaand leven, dat zich dan in achterwaartsche volgorde zal afrollen door ouderdom, middelbaren leeftijd, jeugd, kindsheid en prille jeugd heen,terug tot aan het tijdstip van die geboorte, en zoo voort door de verschillende levens heen. VRAAG No. 71 Wanneer de geest bij zijn nederdaling tot wedergeboorte zijn denk-stof tot zich heeft getrokken en in de Begeerte Wereld verzinkt, is hij dan niet opnieuw in het Vagevuur f Antwoord : De moeilijkheid van den vrager bestaat hierin, dat hij niet ten volle begrepen heeft, wat het Vagevuur eigenlijk is. Het Vagevuur ligt in de lagere sferen van de Begeerte Wereld, maar die sferen vormen geen Vagevuur voor hen, die niets te louteren hebben. De lage begeerten van den mensch worden uit de begeertestof van die sfeer gevormd, en daar zij niet bevredigd kunnen worden, lijdt de mensch. Bovendien is de terugstootende kracht er buitengewoon groot, en wanneer het Ego op weg is naar de Hemel Wereld, draagt het in zijn begeertelichaam beelden van de begane verkeerde daden met zich. Die beelden zijn ook uit grove begeertestof gevormd, omdat zij door de hartstochten van den mensch voortgebracht werden, op het oogenblik dat hij de verkeerde daad, die zij uitbeelden, beging, en de middelpuntvliedende kracht der afstooting tracht ze uit zijn complex uit te drijven. Dit proces van uitroeiing veroorzaakt juist zijn smart. Wanneer het Ego daarentegen die sfeer passeert op zijn weg tot wedergeboorte, trekt de middelpuntzoekende kracht der aantrekking nieuwe begeertestof in zijn samenstel. Dan is er geen sprake van een Vagevuur, evenmin als er Vagevuur bestaat voor de Onzichtbare Helpers, die zich te midden van de gevangen geesten bewegen, trachtend hen te helpen bij het leeren van de lessen, die hen tot betere mannen en vrouwen zullen maken. Alleen wanneer kwaad door een geest gelouterd moet worden, voelt hij die sfeer als louterend aan. VRAAG No. 72. Hoe kunt gij in de theorie der reïncarnatie gelooven, en dat wij hier terugkeeren in het lichaam van een dier f Is het niet veel mooier met de Christelijke leer te gelooven, dat wij in den hemel komen bij God en de engelen ? Antwoord : Schrijver dezes heeft nooit de meening bepleit, die de vrager hem in den mond legt; bovendien is het duidelijk, dat de vrager de kwestie absoluut niet bestudeerd heeft. Er bestaat onder enkele van de onwetendste stammen in het Oosten een leerstelling, die de theorie der zielsverhuizing leert, volgens welke de menschelijke geest in dierenlichamen kan incarneeren, maar dat verschilt totaal van de leer der reïncarnatie, die verkondigt, dat de mensch een evolueerend wezen is, dat door middel van herhaalde belichamingen in lichamen van geleidelijk verbeterde structuur de school des levens doorloopt. De Christus zeide tot Zijn leerlingen : „Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk de Vader in den hemel volmaakt is." Dat was een definitief bevel, en de Christus zou het nooit gegeven hebben, als het onhoudbaar was, maar wij weten allen, dat wij dat einddoel niet in één kort leven kunnen bereiken. Gezien echter, dat wij tijd hebben en de gelegenheden, ons door herhaalde belichamingen en wisselende omgevingen geboden, zoo zullen wij ook te eeniger tijd de taak om onszelf te volmaken voltooien. Er is zelfs geen enkele gezaghebbende uitspraak in een van de heilige geschriften in het Oosten, die een dergelijk geloof als de zielsverhuizing rechtvaardigt. De eenige schijn van een dergelijk denkbeeld wordt gevonden in de Kathopanishad, Hoofdstuk 5, Vers 9, waarin gezegd wordt, dat sommige zielen, al naar gelang haar daden, in de baarmoeder terugkeeren, om herboren worden, terwijl andere in het beweginglooze overgaan. Dat beteekent volgens sommigen, dat zij in lagere vormen kunnen reïncarneeren, zelfs zoo laag als het minerale rijk. Het daar gebruikte Sanskrit woord is sthanu, dat ook een pilaar beteekent, en aldus opgevat, drukt het hetzelfde denkbeeld uit als de passage uit de Openbaring, die luidt: „Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan." Wanneer de menschheid de volmaking zal bereikt hebben, zal er een tijd komen, waarop zij niet meer aan het wiel van geboorte en dood gebonden zullen zijn, maar in de Onzichtbare Werelden zullen blijven om vandaar uit mede te werken aan de opheffing van andere wezens. Bovendien is de zielsverhuizing een onmogelijkheid in de natuur, omdat er in elk menschelijk lichaam een inwonende individueele geest is, terwijl iedere diersoort door een gemeenschappelijken geest, een groepgeest bestuurd wordt, waarvan die dieren alle deel uitmaken, en geen zelf-bewust Ego kan een lichaam, door een ander bestuurd, binnentreden. De vrager vraagt, of het niet veel mooier is, om aan een hemel met God en engelen te gelooven. Misschien wel, maar het gaat er niet zoo zeer om, of iets onze luchtige fantaisie aangenaam aandoet, dan wel om het vinden van de Waarheid, en hoewel deze reïncarnatie-leer soms door wijsneuzen voor onmogelijk en heidensch uitgemaakt is, is het hier werkelijk niet de vraag, of zij heidensch is of niet. Wanneer wij met een wiskundig probleem te maken hebben, kan het ons niets schelen, wie het het eerst opgelost heeft; het eenige wat ons aangaat, is : is het juist opgelost ? Eveneens met deze leerstelling ; het doet er niet toe, wie haar het eerst leeraarde, zij is de eenige, die alle levensproblemen op rationeele wijze zal oplossen, terwijl de leer, dat iemand, die wellicht nooit om muziek gaf en geen notie had van harmonie, onmiddellijk na zijn dood een onverzadelijken hartstocht voor muziek ontwikkelt en zich tevreden zal stellen met in eeuwigheid op een trompet te blazen of op een harp te tokkelen, inderdaad veel belachelijker is. Hoofdstuk IV Vragen in verband met BIJBELSCHE LEERINGEN VRAAG No. 73. Hoe komt het, dat iedere sekte den Bijbel anders uitlegt, en dat iedereen oogenschijnlijk een rechtvaardiging voor zijn denkbeelden uit dat boek haalt f Antwoord : Als een scepticus die vraagt stelt, doet hij dat met buitengewone voldoening, want hij ziet er een rechtvaardiging van zijn denkbeeld in, dat alle sekten in haar geloof falen en dat de Bijbel een opeenhooping van onzin is, terwijl het inderdaad geheel anders gesteld is. Wij breken den staf niet voor de Goddelijkheid van den Bijbel, noch beweren wij, dat hij van het begin tot het eind God's Woord bevat; wij erkennen het feit, dat hij een armzalige vertaling van het oorspronkelijke is en dat er op verschillende tijdstippen allerlei dingen in den tekst ingevoegd zijn, om verschillende denkbeelden te steunen, doch niettemin is het feit alleen, dat zooveel waarheid in zulk een klein bestek opgehoopt is, een bron van gestadige bewondering voor den occultist, die weet wat dat Boek in werkelijkheid is en den sleutel tot de beteekenis ervan bezit. Er is één feit, dat de scepticus niet ziet. Zijn meening is, dat als een bepaalde uitlegging waar is, alle andere uitleggingen noodzakelijkerwijs valsch moeten zijn. Dat denkbeeld is absoluut verkeerd. De waarheid is veelzijdig en eeuwig ; het zoeken naar waarheid moet eveneens al-omvattend en oneindig zijn. Men kan de waarheid met een berg vergelijken en de verschillende uitleggingen van die waarheid met de verschillende wegen, die naar den top leiden. Allerlei menschen maken zich op langs al die verschillende wegen, en ieder denkt, dat zijn weg de eenige is, zoolang hij zich nog aan den voet bevindt; hij ziet maar een klein stuk van den berg en is daardoor gerechtvaardigd, wanneer hij zijn broeders toeroept: „Gij loopt verkeerd ; komt naar mijn weg : dat is de eenige, die naar den top voert i" Maar naarmate al die menschen hooger klimmen, zullen zij zien, dat al de wegen bij den top samenkomen en dat zij ten slotte allemaal één zijn. Men kan niet laten, er met den grootsten nadruk op te wijzen, dat geen enkel systeem van denken, dat in staat is geweest de aandacht van een groot aantal menschen gedurende geruimen tijd te trekken en vast te houden, ooit verstoken is geweest van waarheid ; en zeker is er in elke sekte — of wij het ons bewust zijn of niet — een kern van goddelijke leering, die de aanhangers er van langzaam aan omhoog zal voeren naar den top van den berg, en daarom is het goed de uiterste verdraagzaamheid tegenover elk geloof te betrachten. VRAAG No. 74. Wat verstaat men onder het tweede aanzicht van den Drieëenigen God ? Antwoord : God is één, evenals het licht één is, maar, evenals het licht op zijn reis door den dampkring in de drie primaire kleuren — rood, geel en blauw — gebroken wordt, zoo is ook de Godheid, wanneer hij zich in de natuur openbaart of weerspiegelt, drievoudig in openbaring. Eerst is er het Scheppende beginsel, vervolgens het Behoudende beginsel en in de derde plaats is er het beginsel van de Vernietiging der vormen, die geschapen zijn, en die een tijd lang in stand zijn gehouden, zoolang zij bruikbaar waren, om ten slotte vernietigd te worden, opdat het materiaal, waaruit zij opgebouwd waren, voor het bouwen van nieuwe vormen gebruikt kan worden. Die drie Goddelijke beginselen zijn in verschillende godsdiensten met verschillende namen aangeduid, en heel wat inkt en heel wat pennen zijn in latere jaren verbruikt om het denkbeeld van een Drieëenheid te verdedigen of te verwerpen, hoewel het vanzelfsprekend moest zijn voor een ieder, die de natuur om hem heen met bezinning beschouwt. In het Westen is men gewoon geweest om het Tweede Aanzicht van den Drieëenigen God, — het éénmakende behoudende beginsel — Christus te noemen, en dat is in zekeren zin zeer geëigend, want de Christus kwam als boodschapper van Liefde en Universeele Broederschap, die de elkaar bestrijdende naties moesten vervangen, en Hijzelf zeide, dat er nog een hoogere trap was, waarop het Koninkrijk, dat Hij kwam bevestigen, aan den Vader moest worden overgegeven, en in Hem zou alles één zijn. VRAAG No. 75. Zijn de Opteek.enen.de Engelen of Heeren van het Lot individueele Wezens ? Antwoord : Ja, zij zijn machtige Individualiteiten, afgezanten van de Verheven Planeet-Engelen, en als zoodanig zijn zij bij de geboorte van den mensch betrokken, daar zij hem bij de keuze van zijn omgeving helpen en aan elk leven het juiste lot toewijzen, bestemd om in al zijn gevolgen uitgewerkt te worden. Zij leiden de sterreninvloeden zoo, dat zij een ieder op zoodanige wijze aandoen, dat de vereffening van aangegane verplichtingen in het verleden erdoor vergemakkelijkt wordt, hem tevens helpend om de zegeningen van wat hij in afgeloopen levens aan goeds deed te oogsten. Hierin worden de Opteekenende Engelen bijgestaan door een machtige schaar van helpers en door de natuurgeesten, die wel nog niet geïndividualiseerd zijn, maar onbewust onder de leiding van deze Verheven Wezens werken, grootendeels zooals de dieren door groep-geesten geleid worden. VRAAG No. 76. Waken de Engelen en Aartsengelen individueel, zoowel als collectief over ons en weten zij precies wat ons leven is t Antwoord : De Heeren van het Denkvermogen, door Paulus de „Machten der Duisternis" genoemd, omdat zij de menschheid uit het duistere Saturnus Tijdperk waren, toen het heelal juist uit den chaos te voorschijn kwam, werken alleen maar met den mensch. De Aartsengelen, die menschelijk waren in het vurige Zonne Tijdperk, toen het heelal de dichtheid van „begeerte-stof" bereikt had, treden nu als helpers van de groep-geesten der dieren en als ras-geesten voor de menschheid op, omdat die klassen van wezens een begeertelichaam hebben. De Engelen, die de menschheid uit het Maan Tijdperk waren, werken zoowel met menschen, dieren en planten, want in het Maan Tijdperk had het heelal de dichtheid van „ether" en de levenslichamen in alle drie de genoemde rijken zijn uit dat materiaal gevormd. Daarom dienen de Engelen speciaal als helpers bij de vitale functies, zooals assimilatie, groei en voortplanting, en in verband met de menschheid treden zij als familie-geesten op. Zij zijn oorzaak van de toename der familie, van den groei van den veestapel en van de productie te velde. De mensch zelf, die iets lager staat dan de Engelen, werkt met de mineralen, die in de chemische sfeer der Stoffelijke Wereld gevonden worden, bestaande uit gassen, vloeistoffen en vaste stoffen. Hij is ten opzichte van de mineralen, wat de Hoogere Wezens voor ons zijn. Hij is langzaam aan bezig ze tot leven te doen ontwaken, door ze tot huizen, bruggen, spoorwegen, enz. te vervormen. In een toekomstige incarnatie van de aarde, wanneer die mineralen plantachtig geworden zijn, zal de mensch het leven Zelf hebben leeren hanteeren, en hij zal zich dan ten opzichte van hen in een dergelijke positie bevinden, als de Engelen nu ten opzichte van ons innemen. Zoo is er oneindige vooruitgang, waarbij de hoogeren altijd de minder geëvolueerden helpen, totdat allen de volmaking zullen hebben bereikt. Als nauwkeuriger antwoord op de vraag, kan men zeggen, dat de Aartsengelen met de naties en de rassen op aarde te maken hebben, terwijl de Engelen meer in het bijzonder betrokken zijn in hun zorg voor de families en de verschillende individuen in een familie. De „Beschermengel" is echter niet bepaald een entiteit van een hoogere evolutie, maar eerder de gepersonifieerde belichaming van onze goede daden in al onze afgeloopen levens, en, hoewel ongezien door ons, is hij toch altijd met ons, ons aanzettend tot juist handelen en tot het verrichten van meer goeds. VRAAG No. 77. Hebben de Engelen vleugels, zooals men op schilderijen afgebeeld ziet f Antwoord : Neen, geen van hen hebben zulke vogelachtige vleugels, als men op schilderijen afgebeeld ziet, maar er zijn sommige klassen van Wezens in de Wereld van den Geest, die vleugelachtige aanhangsels hebben. Deze dienen echter niet om te vliegen of om zich door de ruimte te bewegen, maar zijn spiralen van uitstroomende kracht, die in verschillende richtingen geslingerd kunnen worden, zooals wij onze armen en beenen gebruiken. Zoo kan een Aartsengel, die de legerscharen van twee naties ten strijde aanzet, een stroom van geestelijke kracht in de eene richting uitzenden, die de soldaten van het eene leger van schrik doet verstijven, terwijl hij tevens een andere kracht kan uitzenden, die het tegenovergestelde leger met nieuwen moed bezielt, aldus den slag op een wijze beïnvloedend, die de strijdenden allerminst vermoeden. VRAAG No. 78. Aanvaarden de Rozekruisers den Bijbel van het begin tot het eind als „Gods Woord ?" Antwoord : Zeer zeker niet, en vooral niet volgens de hoogst bekrompen uitlegging van sommige menschen, die denken, dat het boek dat wij nu bezitten, het eenige echte is, dat ooit aan de menschheid geschonken werd. Op zijn meest zou het één van de boeken van God kunnen zijn, want er zijn vele andere heilige geschriften, die op erkenning aanspraak maken en die zoo maar niet op zij geschoven kunnen worden door een paar wijsneuzen, zooals degenen die de zoogenaamde apocriefe boeken naar de letterkundige prullenmand verbannen hebben. In de eerste plaats moet men in gedachten houden, dat het Oude Testament op verschillende tijdstippen en door velerlei schrijvers in het Hebreeuwsch geschreven was, en dat niet vóór Ezra die geschriften samengevoegd werden. Van die Hebreeüwsche geschriften bestaat nu geen enkel stukje meer. Reeds sedert 280 v. Chr. was de Hebreeuwsche taal in onbruik geraakt, voor zoover de Schrift betrof, en een Grieksche vertaling, de Septuaginta, werd algemeen gebruikt. Dat was de eenige bestaande Bijbel op het tijdstip van Christus' geboorte. Later werden enkele der Hebreeuwsche geschriften verzameld en geordend door de Masoreten, een sekte ongeveer uit het jaar 700 n. Chr. Dat is de beste en meest betrouwbare tekst. De meest gebruikte Engelsche vertaling uit onzen tijd is de zoogenaamde „King James Version", maar Zijne Majesteit streefde minder naar nauwkeurigheid in de vertaling, dan wel naar vrede, en de wet, waarbij de Bijbelvertaling geautoriseerd werd, verbood tevens den vertalers eenige passage zoodanig te vertalen, dat zij met het bestaande geloof in botsing zou komen. Dit geschiedde om opstand of tweedracht in zijn koninkrijk te voorkomen, en van de zeven en veertig vertalers waren er slechts drie in het Hebreeuwsch thuis en twee hunner stierven, voordat de vertaling der Psalmen gereed was. Een aantal boeken werd als apocrief verworpen, en zelfs werden woorden uit hun oorspronkelijke beteekenis gerukt om zich aan het bijgeloof van den tijd aan te passen. Maarten Luther uit Duitschland vertaalde uit den Latijnschen tekst, die wederom uit het Grieksch vertaald was, en zoodoende werd de kans op een foutieve beteekenis op alle mogelijke manieren verhoogd. Voeg hierbij, dat in den ouden Hebreeuwschen stijl klinkerteekens weggelaten worden en er geen verdeeling in woorden bestaat, zoodat bij het inlasschen van klinkerteekens op verschillende wijze, woorden en zinnen bijna overal ook geheel verschillende beteekenis kunnen krijgen. Uit deze belichting der feiten blijkt, dat de kansen op een nauwkeurige vertaling van het oorspronkelijke geschrift inderdaad gering waren. Bovendien lag het niet in de bedoeling van de oorspronkelijke schrijvers om den Bijbel tot een openlijk verspreid „Boek Gods" te maken, zooals men uit de volgende aanhaling uit den Zohar duidelijk zien kan : „Wee hem, die in de Thora (de wet — de Bijbel) slechts eenvoudige verhalen en gewone woorden ziet, want als zij inderdaad niets meer bevatte, dan zouden wij immers zelfs in onzen tijd in staat zijn een Thora samen te stellen, die meer bewondering waard was. Maar het is niet zoo ; elk woord van de Thora bevat een verheven beteekenis en een machtig mysterie.... De bewoordingen van de Thora zijn slechts het gewaad van de Thora.... Wee hem, die dit kleed voor de Thora zelf houdt.... De onnoozelen kijken alleen maar naar de omhulsels en de verhalen van de Thora ; zij weten niet beter, zij zien niet wat er onder het gewaad verborgen ligt; zij die beter weten, letten niet op het gewaad, maar op wat het omhult".... Met andere woorden : zij schenken geen aandacht aan de letter, maar nemen alleen den geest. En evenals men in een veld, met aardappelen beplant, niet alleen rekening moet houden met die gewassen, maar ook met den bodem, waarin zij verborgen zijn, zoo zijn ook in den Bijbel de parelen der occulte waarheid in een vaak afzichtelijk omhulsel verborgen. De occultist, die zich geschikt gemaakt heeft om die parelen te verwerven, heeft den sleutel gekregen en ziet ze duidelijk. Aan anderen blijven zij duister, totdat ook zij voor het bezit van dien sleutel gewerkt hebben. Terwijl dus b.v. het verhaal over de omzwervingen van de kinderen Israëls en het ingrijpen van een bepaalde Godheid in hun leven gedeeltelijk waar is, ligt er ook een geestelijke beteekenis in, die veel belangrijker is dan dat materieele verhaal. En al bevatten de Evangeliën in groote trekken het leven van een persoon, genaamd Jezus, toch zijn zij ook inwijdingsformules, de ervaringen aangevend, die een ieder ten slotte moet doormaken op den weg naar de waarheid en het leven. Dat pad werd door de verschillende personen, die den Bijbel schreven en dus profeten en zieners waren, voorzien, maar slechts voor zoover dat in hun tijd en op hun ontwikkelingsstadium mogelijk was. Een nieuwe era zal een nieuwen Bijbel, een nieuw woord vorderen. VRAAG No. 79. Wat is het standpunt der Rozekruisers betreffende de schepping der wereld in zeven dagen t Antwoord : Er zijn in den Bijbel twee scheppingsverhalen. Het eene begint bij het eerste vers van het eerste hoofdstuk van Genesis en eindigt bij het derde vers van het tweede hoofdstuk van Genesis. Een nieuw verhaal begint bij het vierde vers. Die beide scheppingsverhalen schijnen in meerdere bijzonderheden sterk met elkaar in tegenspraak. Het eerste verhaal vermeldt, dat de aarde in den beginne met water overdekt was ; het tweede verklaart, dat zij droog was. Het eerste deelt ons mede, dat de mensch het laatst geschapen werd ; de tweede lezing zegt, dat hij het eerste schepsel was, enz. Dergelijke 9 verschillen lijken niet te overbruggen, en geven den scepticus groote voldoening, wanneer hij ze met een glimlach vol aanmatigend medelijden voor de arme onwetende dwazen, die dergelijken idioten nonsens gelooven, aanhaalt. Toch zijn de twee lezingen in werkelijkheid niet ongerijmd, zij vullen elkaar aan en zijn in overeenstemming met wetenschappelijke feiten. Het eerste verhaal behandelt het ontstaan van den vorm, het tweede hoofdstuk de ontwikkeling van het bewustzijn. De menschelijke vorm, zooals die nu samengesteld is, is de kroon der evolutie, opgebouwd op de basis van alle lagere vormen, die voorafgegaan zijn. Het Leven, de mensch, de Denker, is Zonder begin noch eind, eeuwig als God zelf, en dat Leven was hier vóór alle vormen, zooals het tweede scheppingsverhaal vertelt. Wat den tijd betreft, waarin die schepping van den vorm volgens het zeggen plaats gehad heeft, leeren noch gelooven de Rozekruisers, dat die in zeven dagen, elk van vier en twintig uur, voltooid was, doch in ons stelsel van openbaring zijn zeven groote vervormingen van de aarde noodig, om de volkomen ontwikkeling van het zelfbewustzijn en van de ziele-kracht door de evolueerende geesten te kunnen voltrekken. Drie en een half van die tijdperken zijn besteed aan den opbouw dezer voertuigen ; de rest is noodig voor de ontwikkeling van het bewustzijn. _ Het eerste vers van den Bijbel verkondigt, dat de aarde in het begin duister was en zonder bepaalden vorm. Dat was in het Saturnus Tijdperk, toen de beginnende vuurnevel bezig was zich uit de oer-substantie der ruimte te vormen. Het derde vers leert ons, dat God zeide : „Daar zij Licht , een passage die veel bespot is als bewijs voor de onwetendheid van de schrijvers en de onvereenigbaarheid van het bijbelverhaal met wetenschappelijke feiten, want, zegt de spotter : „Als de zon en de maan niet eerder dan op den vierden dag geschapen werden, hoe kon er dan vóór dien tijd licht bestaan? Wij hebben echter niet te doen met de aarde, zooals zij thans is : een vaste massa. Die zou natuurlijk zonder een lichtbron van buitenaf donker zijn, maar te dien tijde was de aarde een wereld in wording, en in overeenstemming met de nevelvlektheorie moest er eerst een stadium van duistere hitte zijn, waaraan men den naam van Saturnus Tijdperk gegeven heeft. Later wordt de nevel vurig en lichtgevend ; het licht komt van binnen en is niet van een uiterlijke zon en maan afhankelijk. Dit tweede stadium in de ontwikkeling van onze planeet wordt het Zonne Tijdperk genoemd. Vervolgens wordt ons geleerd, dat God zeide : „Daar zij een 'uitzetting' in het midden der wateren ; en dat make scheiding tusschen wateren en wateren." Het woord hier weergegeven door "uitzetting" is in de geautoriseerde vertaling als „uitspansel" vertaald, maar wij volgen den Masoretischen tekst, die door wijze vertalers vertaald was, die niet door een koninklijk gebod gebonden waren, zooals dat welk de vertalers van Koning Jacobus in hun arbeid belemmerde. Het gebruik van het woord „uitzetting" brengt den Bijbel in harmonie met de nevelvlektheorie, want, wanneer een vuurnevel zich in de ruimte vertoont, wordt door het contact van die verhitte massa met de omringende, koude ruimte vocht opgewekt. Dat vocht wordt verhit en zet zich uit tot stoom, die van uit de vurige kern naar buiten dringt, daar afkoelt en condenseert, en wederom tot de hittebron getrokken wordt. Zoodoende scheidde de uitzetting in de wateren het water van het water, zoodat de dichtere vochtigheid het dichtst bij de vurige kern bleef en de stoom aan den buitenkant. Dit stadium in de vastwording van de aarde wordt het Maan Tijdperk genoemd. Het voortdurende koken van het water om de vurige kern veroorzaakte ten slotte een verharding en droog land kwam te voorschijn. Dientengevolge lezen wij : „En God noemde het droge aarde." Gedurende het eerste gedeelte van ons huidige Tijdperk was de aarde even donker als in het Saturnus Tijdperk. Er be- stonden slechts mineraalachtige suostanties. uai siauium wordt het Polaire Tijdvak genoemd. Het vurige Zonne Tijdperk vindt zijn tegenhanger in het Hyperboreesche Tijdvak, beschreven in vers n—19 als het tijdstip, waarop de planten geschapen werden en de aarde een planeet werd, van buitenaf door zon en maan verlicht. Dit maakt een einde aan dat speciale werk, dat volgens de beschrijving op den vierden grooten dag in de ontwikkeling onzer aarde voltooid was. In het Lemurische Tijdvak heeft men een herhaling van de omstandigheden uit het Maan Tijdperk, een vurige kern en een dampkring van vuur mist, benevens de schepping van de lagere diersoorten, in het Bijbelverhaal beschreven als het werk van den vijfden dag. In het Atlantische Tijdvak werden de gewervelde dieren en de mensch gevormd, zooals de beschrijving van den zesden scheppingsdag aangeeft, en toen de mensch in het tegenwoordige Arische Tijdvak een met rede begaafd wezen werd, rustten de Goden uit, ten einde hem onder de tweelingwetten van Wedergeboorte en Causaliteit zijn eigen heil te laten uitwerken. VRAAG No. 80. De Bijbel leert op gezag de onsterfelijkheid der ziel. De Wijsbegeerte der Rozekruisers verkondigt openlijk hetzelfde door een beroep te doen op de rede. Zijn er geen positieve bewijzen voor onsterfelijkheid t Antwoord : De vrager vergist zich, wanneer hij zegt, dat de Bijbel de onsterfelijkheid van de ziel leert. Men vindt in het Oude Testament geen enkele vermelding van het woord onsterfelijkheid of hemel in de beteekenis van een werkelijk bezit van den mensch. Er staat duidelijk vermeld : „De hemel is des Heeren, maar de aarde heeft Hij den menschenkinderen gegeven;" (Psalmen 115, vers 16.) Er wordt uitdrukkelijk geleerd : „De ziel die zondigt, zal sterven." Als de ziel onsterfelijk was, zou dat een onmogelijkheid zijn. In het Nieuwe Testament wordt het woord „onsterfelijk" of „onsterfelijkheid" maar zes keer gebruikt. Het beduidt iets, waar men naar moet streven, of dat een attribuut van God is. Wat echter den geest betreft, staat de zaak anders, en zelfs waar daarvan sprake is, wordt het woord „onsterfelijk" niet gebruikt. Onsterfelijkheid is erin begrepen, op dezelfde wijze als de leerstelling der wedergeboorte in talrijke passages ligt opgesloten, maar de leer der wedergeboorte komt er toch nog beter af dan de leer betreffende de onsterfelijkheid van den menschelijken geest, want de leer der wedergeboorte werd ten minste éénmaal beslist geleerd, n.1. in Mattheus XI: 14, waar de Christus van Johannes den Dooper zeide : „Hij is Elias." In die uitspraak lag de leer der onsterfelijkheid wederom opgesloten, want als de geest Elias als Johannes de Dooper herboren was, moest hij den dood van het lichaam overleefd hebben. De leering der onsterfelijkheid was te dien tijde één der mysterie-leeringen, en zelfs tot op heden kan zij nauwelijks gedragen worden, tenzij een mensch het pad van inwijding betreden heeft en daar zelf de continuïteit van het leven aanschouwt. In antwoord op de vraag kan men echter constateeren, dat alles ervan afhangt, wat men onder ,,positief bewijs" verstaat, en welke aanspraken de persoon, die het bewijs verlangt, ter beoordeeling van die bewijzen kan laten gelden ? Men kan een probleem over trigonometrie niet aan een kind bewijzen, maar als men het kind den tijd geeft om te groeien en als men hem behoorlijk de grondbeginselen leert, dan zal men het probleem gemakkelijk kunnen bewijzen. Evenmin kan men aan een blindgeborene het bestaan van kleur en licht bewijzen ; er zijn feiten, die hij niet naar waarde schatten kan, omdat hem het vereischte vermogen ontbreekt. Als hij echter door een operatie het gezichtsvermogen terugkrijgt, zal het niet meer noodig zijn hem die feiten te bewijzen, want hij zal de waarheid ervan inzien. Om dergelijke redenen kan niemand bewijzen voor de onsterfelijkheid van den geest naar waarde schatten, tenzij hij zichzelf geschikt gemaakt heeft om den geest te zien ; dan zal het hem gemakkelijk vallen een positief bewijs voor de onsterfelijkheid van den geest, van zijn bestaan vóór de geboorte en van zijn voortbestaan na den dood te krijgen. Totdat hij zich aldus voorbereid heeft, moet hij zich met gevolgtrekkingen aan de rede ontleend, tevreden stellen, zooals die op allerlei wijzen te krijgen zijn. VRAAG No. 81. Is er eenige gezaghebbende uitspraak in den Bijbel aangaande de leer der wedergeboorte f Antwoord : Ja, er is overvloed van gezaghebbend getuigenis, alhoewel die leer rechtstreeks maar op één plaats geleerd wordt. De Joodsche priesters geloofden in de leer der wedergeboorte, anders zouden zij niet aan Johannes den Dooper hebben laten vragen : „Zijt gij Elias V zooals in het eerste Hoofdstuk van Johannes, vers 21 vermeld wordt; en in het Evangelie van Mattheus hebben wij de woorden van Christus betreffende Johannes den Dooper, die ondubbelzinnig en absoluut helder zijn. Hij zeide : „Hij is Elias." Ook bij een latere gelegenheid, toen zij op den Berg der Verheerlijking geweest waren, zeide de Christus : „Maar ik zeg u, dat Elias nu gekomen is, en zij hebben hem niet gekend, doch zij hebben aan hem gedaan, al wat zij hebben gewild" en men vertelt ons verder, dat de discipelen wisten, „dat Hij hun van Johannes den Dooper gesproken had", die door Herodes onthoofd was geworden. In Mattheus XVI: 13 vraagt Hij Zijn leerlingen : „Wie zeggen de menschen dat ik ben?" en het antwoord luidt : „Sommigen : Johannes de Dooper ; en anderen : Elias ; en anderen : Jeremia, of een van de Profeten." Het is merkwaardig, dat de Christus hen in het geheel niet tegensprak, want Hij was hun leeraar en als zij een verkeerd denkbeeld aangaande de leer der wedergeboorte gekoesterd hadden, zou het ongetwijfeld Zijn plicht geweest zijn hen te verbeteren. Maar hij deed dat niet. Bovendien leerde Hij het ook rechtstreeks, zooals in bovenstaande passage. Ook worden er in den Bijbel gevallen vermeld, waarin iemand vóór zijn geboorte voor een bepaald werk uitgekozen werd. Een Engel voorspelde de komst van Simson en zijn zending — de Filistijnen te verslaan. De Heer zeide tot den profeet Jeremia : „Eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd en u den volken tot een profeet gesteld." Johannes en Jezus kregen hun zendingen toegewezen, vóór zij geboren waren. Iemand wordt voor een zending uitgekozen van wege een speciale geschiktheid. Bekwaamheid vooronderstelt oefening en oefening vóór de geboorte moet in een vorig leven geweest zijn. Zoodoende wordt de leer der wedergeboorte ook indirect in de aangehaalde gevallen geleerd. VRAAG No. 82. Volgens den Bijbel kreeg alleen de mensch een ziel. Waarom zegt gij dan dat de dieren een groep-geest hebben ? Antwoord : In het eerste hoofdstuk van Genesis, vers 20, lezen wij, dat God zeide : „Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen het bewegend schepsel, dat leven heeft. " In het Hebreeuwsch staat het woord nephesh, dat „adem" beteekent. Dat woord wordt ook in het tweede hoofdstuk, vers 7, gebruikt, waar gezegd wordt: „De Heere God vormde den mensch uit het stof van den bodem en blies in zijn neusgaten den adem des levens (nephesh), en de mensch werd een 'nephesh chayim', een ademend schepsel." Geen „levende ziel," zooals in de vertaling staat. De vertaling van Koning Jacobus is herzien door menschen, die iets meer eerbied hadden voor de waarheid dan voor vooropgezette denkbeelden ; zij stemden erin toe het woord „ziel" in de marge te plaatsen, als een andere lezing voor het woord uit Hoofdstuk I vers 20, waar van de schepping der dieren sprake is, zoodat zelfs de hedendaagsche Bijbel erkent, dat dieren een ziel hebben. Die vertaling is echter niet juist: „nephesh" beteekent adem en niet ziel; het Hebreeuwsche woord voor ziel is „neshamah". Ziel is niet synoniem met geest, „mach" genaamd, zoodat Genesis geen melding maakt van den geest van mensch noch dier, want de geest wordt niet geschapen : hij is. De vormen van mensch en dier, die door den adem in stand gehouden worden, hadden een begin en dat is wat Genesis vermeldt. Dat denkbeeld is volkomen in overeenstemming met de woorden van Salomo in Prediker 3 : 19, waar ons gezegd wordt dat (wat het uit stof gevormde lichaam betreft) de mensch geen voorrang heeft boven de beesten ; zij hebben alle eenerlei adem (nephesh) en gelijk die sterft, alzoo sterft deze. Zij gaan allen naar ééne plaats (namelijk de Begeerte Wereld). Als de vrager alleen de Engelsche vertaling en bewoordingen van den Bijbel aanvaardt, alsof dat boek rechtstreeks in die taal geschreven is, dan schijnt het gerechtvaardigd om te vragen : Als de man zijn ziel kreeg, zooals in den Bijbel beschreven wordt, waar kreeg de vrouw dan haar ziel vandaan, of is zij zonder ziel t VRAAG No. 83. Is het waar, dat Eva uit Adam's zijde genomen werd f Antwoord : Van de zeven en veertig Bijbelvertalers van Koning Jacobus kenden er maar drie Hebreeuwsch, en twee hunner stierven, voordat de Psalmen vertaald waren. Bovendien worden in het Hebreeuwsch, en speciaal in de geschriften in den ouden trant, de klinkerteekens nooit ingevoegd ; zoodoende kan men aan een woord verschillende beteekenissen geven, alnaar de wijze, waarop zij ingelascht worden. In het geval van het verhaal van de rib van Adam, luidt het als „rib" vertaalde woord, op de eene manier gepuncteerd tsad dat werkelijk rib beteekent, doch op een andere manier gepuncteerd, luidt het tsela, dat zijde beteekent. De occulte leer betreffende de ontwikkeling van aarde en mensch verklaart, dat er een tijd was, dat de mensch in een enkele bijzonderheid — n.1. sexe — gelijk was aan de Goden of Elohim, die hem geschapen hadden. Hij was tegelijk mannelijk en vrouwelijk — een hermaphrodiet — in staat een ander wezen uit zichzelf voort te brengen. Later was het voor zijn verdere evolutie noodzakelijk, dat zijn brein tot ontwikkeling kwam, en, terwijl hij eerst uit zichzelf de dubbele scheppingskracht — positief en negatief — had uitgezonden, werd nu de helft daarvan terug gehouden met het doel een brein, een strottenhoofd en een zenuwstelsel op te bouwen, om te dienen als denkorganen en als klavier, waardoor de geest zijn organisme zou kunnen bespelen en zich in klanken uitdrukken. Sommige geesten houden de positieve scheppingskracht terug en zenden alleen maar de negatieve of vrouwelijke kracht uit, terwijl andere de vrouwelijke of negatieve kracht terughouden en de positieve uitzenden. Men kan dus zeggen, dat God één zijde van hun wezen wegnam, maar niet een rib. Deze lezing van het woord maakt evengoed aanspraak op erkenning als de vertaling rib, en heeft bovendien nog de verdienste, dat zij een anders onverklaarbaar feit helpt uitleggen. VRAAG No. 84. Als God den mensch naar Zijn beeld en gelijkenis maakte, — laten wij aannemen volmaakt — waarom waren dan de verschillende tijdvakken voorafgaande aan den Zondenval van Adam en Eva noodig f Antwoord : De vrager is het slachtoffer van een misverstand. De Bijbel zegt, dat God zijn werk aanzag, en dat het „goed" was, maar niet volmaakt. Was het volmaakt geweest, dan zou er niets meer te doen zijn geweest, en de evolutie zou overbodig zijn geweest. Het menschelijke ras werd niet echt menschelijk, vóór de tweede helft van het Lemurische Tijdvak, toen de geest van de lichamen bezit begon te nemen. De menschheid uit dien tijd, — Adam en Eva, — verschilde sterk van onze huidige menschheid. Ook zij waren de uitkomst van een evolutieproces, want er bestaat niet zooiets als plotselinge schepping. Die wezens waren vanuit het minerale rijk, waarin zij begonnen, door stadia van plantachtige en dierachtige ontwikkeling voortgeschreden, en er was geen sprake van een enkel paar, zooals gewoonlijk door orthodoxe geloovigen begrepen wordt, maar van een menschheid, die op het in den Bijbel vermelde tijdstip mannelijk en vrouwelijk beide was. Er wordt gezegd, dat Hij hen man en vrouw schiep ; bovendien was het niet de eerste maal, dat de mensch op aarde geweest was, of dat de aarde bewoond was, zooals men uit Genesis i : 28 zien kan, waar Hij hun beval heen te gaan en de aarde te hervullen, wat aantoont, dat de aarde vóór de komst van hen, die Adam en Eva genoemd worden, de verblijfplaats geweest was van bepaalde andere wezens. Josephus zegt, dat Adam „roode aarde" beteekent en het Hebreeuwsche „Admah waarvan Adam afgeleid is, beteekent „vaste grond", en dat geeft den toestand zeer goed weer. Adm (zooals in den Hebreeuwschen tekst staat) kwam niet op aarde, voordat zij vast en stevig geworden was, maar hij kwam toch, voordat de aarde behoorlijk afgekoeld was, zooals zij nu is, en zoo was de aarde werkelijk in dien tijd in een rooden, vurigen toestand. Hij was hier al eerder geweest. Gedurende de Tijdvakken voorafgaande aan het Lemurische, zweefden de geesten boven de vurige aarde en hielpen mede haar te vormen en te kneden, zooals zij nu is. De menschelijke geesten uit dien tijd waren bezig lessen te leeren, waarmede wij voor het oogenblik niets te maken hebben. Wij waren op dat moment onbewust, maar deden het werk even goed als b.v. onze spijsverteringsorganen de scheikundige werkingen ten uitvoer brengen, die voor vertering en assimilatie noodig zijn, ook al zijn wij in ons bewustzijn ons van die processen niet bewust. Het spreekt echter vanzelf, dat, evenals het werk van kinderen op de bewaarschool en de middelbare school den onmisbaren grondslag vormt voor het latere onderricht op het gymnasium en aan de universiteit, de eerste tijdvakken ook als de fundamenten van onze huidige omstandigheden beschouwd moeten worden. Zij waren even noodzakelijk, als het leeren van het alphabet is, vóór men pogingen doet om te lezen. VRAAG No. 85. Wat was de zondenval in den Hof van Eden ? Antwoord : Toen de aarde uit den chaos te voorschijn kwam, bevond zij zich eerst in het duistere roode stadium, bekend als het Polaire Tijdvak. Daarin ontwikkelde de menschheid eerst een grofstoffelijk lichaam, natuurlijk totaal verschillend van ons tegenwoordig voertuig. Toen de toestand der aarde vurig werd, zooals in het Hyperboreesche Tijdvak, werd het levenslichaam toegevoegd en werd de mensch plantachtig, d.w.z. hij bezat dezelfde voertuigen als onze planten nu, en verder een soort bewustzijn, of liever onbewustzijn, als men in den droomloozen slaap heeft,- wanneer het grofstoffelijk lichaam en het levenslichaam op het bed achterblijven. Op dat tijdstip in het Hyperboreesche Tijdvak was het lichaam van den mensch gelijk aan een reusachtigen luchtballon, die om de vurige aarde heen zweefde, en het wierp plantachtige sporen af, die begonnen te groeien en door andere entiteiten in bezit genomen en gebruikt werden. Op dat tijdstip was de mensch tweeslachtig, een hermaphrodiet. In het Lemurische Tijdvak, toen de aarde een weinig afgekoeld was en eilandjes korst zich te midden van de kokende zeeën begonnen te vormen, was ook het menschelijk lichaam iets vaster geworden, meer gelijkend op het lichaam, dat wij nu zien. Het was aapachtig, een gedrongen romp met reusachtige armen en beenen, de hielen naar achteren uitstekend, en bijna zonder hoofd — ten minste het bovengedeelte van het hoofd ontbrak bijna geheel. De mensch leefde in de stoomachtige atmosfeer, die occultisten vuur-mist noemen ; hij had geen longen, maar ademde door middel van buisjes. Hij had van binnen een blaasvormig orgaan, waarin hij verhitte lucht blies, en dat hem helpen moest bij het overspringen van reusachtige kloven, wanneer vulkanische uitbarstingen het land, waarop hij leefde, verwoestten. Achter uit zijn hoofd stak een orgaan, dat nu binnenin het hoofd getrokken is en dat in de anatomie de pijnappelklier of het derde oog genoemd wordt, hoewel het nooit een oog was, maar een plaatselijk gevoelsorgaan. Het lichaam was toen verstoken van gevoel, doch wanneer de mensch te dicht bij den krater van een vulkaan kwam, werd de hitte ervan door dit orgaan gesignaleerd, om hem op een afstand te houden, voordat zijn lichaam gevaar liep vernietigd te worden. Op dat tijdstip was het lichaam al in zoo ver vast geworden, dat de mensch niet langer door sporen kon voortbrengen, en ook was het noodzakelijk, dat hij een denkvermogen, een brein zou ontwikkelen. De scheppende kracht, die wij nu gebruiken om spoorwegen, stoombooten, enz. enz. in de buitenwereld te bouwen, werd toen naar binnen gebruikt voor het opbouwen van organen. Evenals alle krachten was zij positief en negatief. De eene pool werd naar boven gericht om het brein op te bouwen, terwijl de andere pool beschikbaar bleef voor het scheppen van een nieuw lichaam. Zoo was de mensch niet langer een volkomen scheppingseenheid. Elk wezen bezat slechts de helft der scheppingskracht, en daardoor was het noodig, dat het buiten zichzelf een ander wezen zocht ter aanvuUing. . Op dat tijdstip echter „waren hun oogen nog niet geopend en de menschelijke wezens uit dat tijdvak waren in de Stoffelijke Wereld van elkaar niet bewust, hoewel zij in de Geeste- lijke Wereld wel degelijk bewust en wakker waren. Daarom werden zij onder leiding van de Engelen, die speciaal geschikt waren om hen in verband met de voortplanting te helpen, op bepaalde tijden van het jaar, wanneer de lijnen van kracht tusschen de planeten gunstig waren, in groote tempels samengebracht, en daar werd de scheppingsdaad als een godsdienstig offer volbracht. En toen die eerste man, Adam, in intieme sexueele aanraking met de vrouw kwam, doordrong de geest een oogenblik het vleesch en „Adam kende1) (of werd zich bewust van) zijn vrouw"; hij voelde haar physiek aan. Dit heeft de Bijbel vastgelegd en men vindt die kuische uitdrukking door den geheelen tekst in gebruik, b.v. waar wij lezen : „Elkana kende zijn huisvrouw Hanna en zij baarde Samuel". Zelfs in het Nieuwe Testament, wanneer de engel tot Maria komt om haar te vertellen, dat zij de moeder van den Heiland worden zal, antwoordt zij : „Hoe zal dat wezen, dewijl ik geenen man bekenne f" Zonde is handeling tegenstrijdig aan de wet, en zoolang de menschheid onder leiding van de Engelen, die de cosmische krachtlijnen kenden, voortbrachten, was baring pijnloos, zooals nu nog bij wilde dieren het geval is, die slechts op een bepaalden tijd van het jaar onder leiding van den groep-geest paren. Doch toen de mensch, gevolg gevend aan den raad van sommige geesten — half mensch en half Engel — op alle mogelijke tijden van het jaar begon te scheppen, zonder zich om de cosmische krachtlijnen te bekommeren, veroorzaakte die zonde, dat „eten van den boom der kennis", de smartelijke baring, door den Engel aan Eva voorspeld. Hij vervloekte haar niet, doch constateerde alleen maar, wat het resultaat zou zijn, wanneer de scheppingsfunctie zonder kennis en onderscheidingsvermogen gebruikt werd. *) In de Hollandsche Statenvertaling : „bekende". (Noot v.d. Vert.) VRAAG No. 86. Is de Boom des Levens, waarvan in den Bijbel gesproken wordtt hetzelfde als de Steen der Wijzen van den alchemist ? Antwoord : Ja en neen. Om de zaak goed te begrijpen, is het noodzakelijk terug te gaan in de geschiedenis der menschheid. Er was een tijd, dat de menschheid tweeslachtig was en dus in staat een lichaam voort te brengen zonder de hulp van een ander. Toen het echter noodig werd om het brein op te bouwen, opdat de geest in staat zou zijn zoowel door denken te scheppen, als in de Stoffelijke Wereld, werd de eene helft der sexueele kracht teruggehouden, om een denkorgaan op te bouwen. Toen werd het noodzakelijk, dat elk wezen de medewerking van een ander zocht, dat de tegengestelde pool van de scheppingskracht, die hijzelf voor sexueele doeleinden beschikbaar had, uitdrukte. Daar zij geen brein hadden, en daar „hun oogen nog niet geopend waren", waren zij natuurlijk onbewust van de Stoffelijke Wereld en niet in staat zichzelf te leiden. Daarom verzamelden de Engelen hen op bepaalde tijden van het jaar, wanneer de planetaire krachten gunstig waren, ten einde de scheppingsdaad als een godsdienstig offer te volbrengen, waarbij zij een gedeelte van hun lichamen voor de schepping van een voertuig ten dienste van een anderen geest opgaven. In die nauwe aanraking drong de geest voor het eerst door den sluier van het vleesch heen en „kende Adam zijn vrouw. Later, toen het bewustzijn der menschheid iets meer op de Stoffelijke Wereld geconcentreerd werd en enkelen van hen de lichamen, waarvan wij ons nu zoo volkomen bewust zijn, vaag begonnen te onderscheiden, vingen die pioniers aan het evangelie van het lichaam te prediken, en zij maakten er de anderen opmerkzaam op, dat zij een stoffelijk lichaam bezaten, want de meerderheid was toen even onbewust van dat werktuig, als wij nu in gezonden toestand van onze maag. Vervolgens merkte men op, dat die lichamen stierven, en de vraag rees bij de pioniers, hoe men een dergelijk lichaam vervangen kon. De oplossing werd den mensch gegeven door een bepaald soort geesten, die achterblijvers waren uit de evolutie der Engelen, half-goden als het ware. Die Luciferische Geesten of licht-dragers, lichtten de jonge menschheid in omtrent hun vermogen om ten allen tijde een lichaam te scheppen. Die lichamen waren toen echter niet volmaakt — zij zijn zelfs nu nog niet volmaakt — en natuurlijk heeft de voortplanting buiten de planetaire gesteldheden om, zelfs aan minderwaardiger lichamen het aanzijn gegeven, dan anders het geval zou geweest zijn, ongerekend nog de smartelijke baring, door den Engel voorspeld. Sindsdien heeft het onwetende menschelijke ras de scheppingsfunctie in onbeperkte vrijheid uitgeoefend. Maar door het feit van den dood is het voor de Engelen mogelijk geweest, om de menschheid tusschen dood en nieuwe geboorte te leeren, hoe een steeds volmaakter lichaam op te bouwen. Had de mensch in dat ver verleden ook geleerd, hoe zijn levenslichaam te vernieuwen, zooals men hem leerde om een grofstoffelijk lichaam naar believen voort te brengen, dan zou de dood inderdaad een onmogelijkheid geweest zijn en zou de mensch onsterfelijk geworden zijn gelijk de Goden. Maar hij zou dan tevens zijn onvolmaaktheden vereeuwigd en vooruitgang onmogelijk gemaakt hebben. Die vernieuwing van het levenslichaam wordt in den Bijbel omschreven als „het eten van den Boom des Levens." Op het tijdstip van zijn inwijding in de geheimen der voortplanting was de mensch een geestelijk wezen, wiens oogen nog niet door de materieele wereld verblind waren, en hij had naar verkiezing het geheim van de vernieuwing van zijn levenslichaam kunnen leeren, zoodoende de evolutie verijdelend. Zoo zien wij, dat wanneer de dood op natuurlijke wijze komt, hij geen vloek maar onze grootste en beste vriend is, want hij bevrijdt ons van een werktuig, waaruit wij niets meer leeren kunnen ; hij verlost ons uit een omgeving, waar wij uitgegroeid zijn, opdat wij leeren mogen, een beter lichaam in een omgeving vol ruimere uitingsmogelijkheden op te bouwen, waarin wij grooteren vooruitgang in de richting naar het einddoel der volmaking kunnen maken. Op dien pelgrimstocht komt er ten slotte een oogenblik, waarop de mensch rijp is om de vermogens van het leven zelf te bezitten. Het lichaam, dat hij voor zich opgebouwd heeft, is verreind, en dient hem gedurende veel langeren tijd dan te voren. Dan begint hij naar den Steen der Wijzen te zoeken, het levenselixer, of welken anderen naam hij er aan wenscht te geven. De alchemisten streefden ernaar dit reine, heilige voertuig te vervaardigen, echter niet door middel van een scheikundig proces in een laboratorium, zooals de domme menigte gelooft. Een bepaalde terminologie, die aan dat denkbeeld meer kleur bijzette, was noodzakelijk, omdat zij in een eeuw leefden, waarin een overheerschende, afvallige kerk hen ter dood gebracht zou hebben, indien de waarheid bekend was geworden. Wanneer zij spraken over het omzetten van gewone metalen in goud, spraken zij de waarheid, niet alleen uit een materieel, maar ook uit een geestelijk oogpunt, want goud is altijd het symbool van den geest geweest, en deze alchemisten streefden ernaar hun lichamen, die van lagere structuur zijn, te vergeestelijken. Overal vindt men het wondermooie, pure symbool der doorzichtigheid, om de macht der reinheid aan te duiden. In het Oude Testament lezen wij over den Tempel van Salomo, „zonder geluid van hamerslagen gebouwd." Het mooiste ornament daar was de gegotene zee (2 Kronieken 4:2). Hiram Abiff, de meester-bouwer, slaagde er als zijn laatste meesterstuk in, alle metalen der aarde samen te smelten in een mengsel doorzichtig als glas. In het Nieuwe Testament lezen wij aan het slot over een prachtige stad, die in haar midden een zee van glas bevat. In het Oosten streeft de ingewijde ernaar een diamant-ziel te worden, puur en doorschijnend. In het Westen is de Steen der Wijzen het symbool van de gelouterde ziel, ont- wm stegen aan de lichamen, die omgezet en vergeestelijkt zijn geworden. De ziel, die zondigt, zal sterven, maar de reine ziel is door het levenselixer, den „Boom des Levens", onsterfelijk geworden in een levenslichaam, dat duizenden jaren als voertuig zal dienen. VRAAG No. 87. De Heer zag Abel en zijn bloedig offer aan, maar Kaïn en zijn liefelijk, rein offer zag Hij niet aan. Waarom niet f Antwoord : De vrager is het slachtoffer van een misverstand. Het offer van Abel was geen bloedig offer. Nergens staat, dat Abel een dier doodde. De legende van de occulte vrijmetselaren, die wij hier gedeeltelijk zullen weergeven, vermeldt het verhaal als volgt: Eens op een dag schiep de Elohim Eva; hij nam haar tot vrouw en zij baarde Kaïn; hij verliet haar voor de geboorte van Kaïn en dus was Kaïn „de zoon van de weduwe." Daarop schiep de Elohim Jehovah Adam, die Eva tot vrouw nam en zij baarde Abel. Na eenigen tijd brachten Kaïn en Abel hun offers aan Jehovah. Abel bracht van zijn kudden, die een schepping God's waren, terwijl Kaïn graan bracht, het werk zijner handen. Jehovah aanvaardde de gave, die Abel voor de hand had vinden liggen, voortbrengsel der natuur, maar hij versmaadde het offer, dat de uitkomst was van het scheppende vermogen van Kaïn. Toen sloeg Kaïn Abel dood en werd vervloekt. Adam paarde opnieuw met Eva, en zij baarde Seth. Uit Kaïn en Seth kwamen twee verschillende klassen van menschen voort. De afstammelingen van Kaïn waren TubalKaïn en Hiram Abiff, handige meester-bouwers, die wisten hoe allerlei dingen met hun handen te maken, daar zij in zich het goddelijke vermogen tot scheppen hadden, die twee grassprietjes konden doen groeien, waar er tevoren slechts één was, en uit hen stammen al degenen, die handenarbeid verrichten en de aarde en haar hulpbronnen trachten te veroveren. 10 Van Seth stamden de koningen en de priesters af, zij die hun wijsheid kant en klaar van de Goden ontvingen, en de dingen nemen, zooals zij ze vinden. Onder hen was Salomo, de wijste aller menschen, maar hij had niet zelf voor zijn wijsheid gearbeid, hij ontving haar als een gave Gods. Die beide klassen vindt men nog heden ten dage op aarde, en zij strijden om den voorrang. De eene omvat de progressieve wereldlijke Machten, de andere de conservatieve Priester-kaste. De reden dus, waarom Jehovah het offer van Abel aangenomen had, was, dat hij de dingen aanvaard had, zooals hij ze geschapen had gevonden ; hij was een menschenkind en streefde niet naar goddelijke scheppingsmacht. Maar Kaïn was van goddelijken aard ; hij bezat natuurlijken scheppingsaanleg, en dat beviel de Godheid niet. VRAAG No. 88. Wat is de esoterische beteekenis van de Ark des Verbonds f Antwoord : Wij lezen in de eerste hoofdstukken van ^ den Bijbel over den zondenval; hoe de mensch de scheppingskracht in eigen handen nam, ze dom gebruikte en aldus tegen de wetten der natuur zondigde. De voortplanting is een vermogen van het levenslichaam, dat de afschaduwing van den levensgeest — het tweede aanzicht van den drievoudigen geest in den mensch — is. De Cherubim worden beschreven, de wacht houdend met een vlammend zwaard, toen de mensch uit het Paradijs verdreven werd, uit vrees dat hij van den Boom des Levens eten en onsterfelijk worden zou, want zij vormen de verheven scheppende hiërarchie, die met de zorg over de aarde in het Zonne Tijdperk belast was, toen het levenslichaam aan het ontkiemen was en de levensgeest gewekt werd. Daarop begon de lange pelgrimstocht door de wildernis der stof, en de Ark des Verbonds was het symbool van den mensch tijdens dit zwervende stadium van zijn bestaan. Gedurende den pelgrimstocht in de wildernis bleven de houten boomen, die gebruikt werden om de ark te dragen, steeds op hun plaats om aan te toonen, dat zij geen vaste verblijfplaats had, maar toen zij bij den tempel kwam, die zonder geluid van hamerslagen gemaakt was, n.1. den Tempel van Salomo, was haar pelgrimstocht ten einde en werden de boomen weggenomen. In haar hoedanigheid als symbool van den mensch bevatte de ark het Boek der Wet, gegeven om den mensch juist handelen te leeren. Verder was er de Aaron's staf, die uitbotte, een wonderstaf, symbool van de latente geestelijke kracht in elk mensch. Die staf vond zijn tegenhanger in de speer van Parsifal, die een werktuig ten kwade was in de handen van Klingsor, den Zwarten Magiër, en eveneens in de handen van den Romeinschen soldaat, maar die de reine, vergeestelijkte Parsifal gebruikte om de wonden van Amfortas te heelen. De Aaron's staf had onder de Egyptenaren gediend om ellende en smart te veroorzaken ; daarna werd hij in de ark verborgen, als symbool van het feit, dat de mensch eenmaal de geestelijke kracht, die nu binnenin verborgen was, bezeten en misbruikt had. Dan was er de pot met manna. Dat diende niet als voedsel voor het lichaam, zooals de materialistische verklaring luidt. Het woord manna is vrij universeel. In het Sanskrit vinden wij „manas", den denker. In het Duitsch, Engelsch, in de Scandinavische talen en in vele andere hebben wij hetzelfde woord „man" (mensch) om den denker aan te duiden. Het plaatsen van den pot met manna in de ark herdenkt het tijdstip, waarop het Ego zich in den vorm, dien het opgebouwd had, terugtrok en een inwonende, individueele geest werd. Dat was de „zondenval", het afdalen in het materieele bestaan, waarvoor de schepping van grofstoffelijke lichamen noodig werd. Toen de mensch zich de macht toeeigende om ten allen tijde te scheppen, werd hij uit de Etherische Sfeer verbannen, uit vrees dat hij zelf het geheim zou veroveren om de onvolmaakte lichamen, die hij voortbracht, met eeuwig leven te bezielen en evolutie onmogelijk te maken. In het eerste gedeelte van ons antwoord is gezegd, dat de Cherubim de makers van onze vitale vermogens waren, zoodoende moeten zij die onder hun hoede nemen, totdat de mensch rijp geworden is om ze zelf te controleeren. Daarom zegt men, dat zij met een Vlammend Zwaard aan den Hof van Eden geplaatst zijn, en het is vol beteekenis, dat op de deuren naar Salomo's Tempel Cherubim stonden, die in hun handen niet langer een Vlammend Zwaard, maar een ontloken bloem hielden. De bloem is het voortbrengingsorgaan van de plant, die de scheppingsdaad op reine, passielooze wijze verricht en zoodra de mensch geleerd heeft, om rein en passieloos te leven, zoodat elke vorm onbevlekt ontvangen wordt, dan kan hij den Tempel van God binnengaan, zooals de ark in Salomo s Tempel opgenomen werd, en hij mag daar blijven, zooals door het wegnemen van de boomen uitgedrukt wordt, en zooals profetisch in de Openbaring verkondigd wordt, waar de geest Zegt: „Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan. VRAAG No. 89. Ligt er eenige occulte beteekenis in de verschillende Christelijke feesten van het jaar ? Antwoord : Zeker, de feesten van het jaar hebben een zeer diepe occulte beteekenis. Uit een materieel oogpunt beschouwd, zijn de planeten niet veel anders dan stofmassa's, die zich in onderwerping aan zoogenaamde blinde wetten in haar banen voortbewegen, maar voor het oog van den occultist verschijnen zij als Verheven Geesten, die zich door de ruimte bewegen, Zooals wij ons op aarde bewegen. Wanneer men een mensch ziet gesticuleeren, hechten wij een bepaalde beteekenis aan zijn gebaren. Schudt hij zijn hoofd, dan weten wij, dat hij een bepaald voorstel ontkennend beantwoordt, maar als hij knikt, leiden wij daaruit af, dat hij toestemt. Wenkt hij, met de palm van zijn hand naar zich toe, dan weten wij, dat hij iemand uitnoodigt naar hem toe te komen, maar keert hij de palmen naar buiten, dan begrijpen wij daaruit, dat hij iemand waarschuwt weg te blijven. In het geval van het heelal denken wij gewoonlijk niet, dat er eenige beteekenis ligt in den gewijzigden stand van de planeten, maar voor den occultist schuilt er de allerdiepste beteekenis in al de verschillende verschijnselen des hemels. Zij komen overeen met de gebaren van den mensch. „Krisma" beteekent gezalfde, en ieder die een bijzondere zending te vervullen had, werd in oude tijden aldus gezalfd. Wanneer de zon zich in den winter onder den equator in het nadir van zijn loop bevindt, zijn de geestelijke impulsen in de wereld het grootst. Voor ons materieel welzijn is het echter noodzakelijk, dat de zon opnieuw naar het noordelijk halfrond komt, en zoo noemen wij het tijdstip, waarop de zon haar reis naar het Noorden aanvangt, Kerstmis, geboortedag van den Heiland, gezalfd om ons van honger en koude te redden, die onvermijdelijk volgen zouden, als de zon altijd in het nadir bleef. Als de zon zich in de richting van den equator beweegt, gaat zij door het teeken Aquarius, den Waterman, op het tijdstip, dat de aarde met water overstelpt is, symbool van den doop van den Heiland. Daarna gaat de zon in de maand Maart door het teeken Pisces, de Visschen. De voorraden uit het afgeloopen jaar zijn alle opgeteerd, en het voedsel is schaarsch, daarom hebben wij dan den langen vastentijd van Lent, waarin het eten van visch als symbool staat voor dit kenmerk van de zonnereis. Dan komt het Joden-Paaschf'eest, x) wanneer de zon den Equator passeert. Dat is de tijd van Paschen, wanneer de zon door het oostelijk knooppunt gaat, en dit kruisen van den equa- *) Eng.: Passover (Noot v.d. Vert.) tor wordt door de zoogenaamde kruisiging van den Heiland gesymboliseerd ; dan betreedt de zon het teeken Ariës, den Ram, en wordt het Lam Gods, geschonken voor het heil der wereld, op het oogenblik, waarop de planten beginnen te ontspruiten. Maar opdat het offer den mensch ten zegen zij, moet de zon naar de hoogste hemelen opstijgen, waar haar stralen de kracht zullen hebben om druif en koren te doen rijpen, en zoo krijgen wij het feest van Pinksterzondag en de Hemelvaart van den Heiland naar den Troon van den Vader, die bij het zomer-solstitium plaats vindt. Daar blijft de zon gedurende drie dagen, vanwaar het gezegde „Vandaar zal Hij wederkeeren" in vervulling gaat, wanneer de zon haar weg naar het westelijke knooppunt aanvangt. Op het tijdstip dat zij het teeken Virgo, de Maagd binnentreedt, hebben wij het feest van Maria Hemelvaart en later, wanneer zij het teeken Virgo verlaat, Mariageboorte, de Maagd, die als het ware uit de zon geboren schijnt te zijn. Het Joodsche Loofhuttenfeest, het Feest der Tabernakelen, viel op het tijdstip, dat de zon den equator op haar weg naar de wintermaanden kruiste, en dat feest ging vergezeld van het wegen van het koren en de oogst van den wijn, de gaven van den Zonne-God aan zijn menschelijke aanbidders. Al de feesten van het jaar staan dus met de bewegingen der sterren door de ruimte in verband. VRAAG No. 90. Ik heb begrepen, dat gif gezegd hebt, dat de Christus slechts éénmaal geïncarneerd is geweest in Jezus ; was Hij daarvoor niet geïncarneerd in Gautama Buddha en nog vroeger in Krishna ? Antwoord : Neen. Jezus zelf was een geest, die tot onze menschelijke evolutie behoorde, en zoo ook Gautama Buddha. Schrijver dezes heeft geen bepaalde gegevens omtrent Krishna, maar hij is geneigd te gelooven, dat ook hij een geest was, die deel uitmaakte van het menschelijke ras, omdat de Indische verhalen omtrent hem vertellen, hoe hij in den hemel kwam en wat daar plaats greep. De Christus-geest, die het lichaam van Jezus binnentrad, toen Jezus zelf er afstand van deed, was een straal van den cosmischen Christus. Men kan Jezus achterwaarts volgen door zijn vroegere incarnaties heen, en men kan zijn groei tot op heden nagaan. De Christus-geest echter is niet onder ons menschelijke geesten te vinden. Men kan zeggen, dat de Christus vóór Zijn komst van buiten af op de aarde inwerkte, ongeveer zooals de groep-geest van buitenaf op de dieren inwerkt, hen leidend en helpend, totdat zij voldoende geïndividualiseerd zijn om een individueelen geest tot verblijfplaats te dienen. Vóór de komst van Christus had de aarde geen inwonenden geest, maar op het oogenblik dat het offer op Golgotha volbracht en de Christus-geest van het lichaam van Jezus bevrijd was, drong hij in de aarde en is nu die inwonende Aard-Geest, waarvan Paulus zegt, dat hij „steunend en zwoegend is, in afwachting van den dag der bevrijding", want in tegenstelling met de algemeene opinie was het offer op Golgotha met den dood van het lichaam van Jezus niet voltooid ; inderdaad kan men zeggen, dat die gebeurtenis slechts het begin was ; het offer zal niet ophouden, voordat wij dat altruïsme en die liefde ontwikkeld hebben, die den Aard-Geest van de belemmerende omstandigheden van materieel bestaan zullen verlossen, en wanneer de noodzakelijkheid om ons te leiden zal opgehouden hebben te bestaan. VRAAG No. 91. Er is gezegd : „Want zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem geloove, niet zal sterven, maar het eeuwige leven zal hebben." Hoe kan men dat denkbeeld rijmen met de woorden van Christus : „Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard11." Antwoord.: Er is gezegd: ,,De wet en de profeten zijn tot op Johannes," en zoo zijn er vier trappen, waarlangs de mensch zich omhoog heft tot God. In het begin, wanneer hij in de Stoffelijke Wereld tot bewustzijn komt en zich nog in den toestand van den wilde bevindt, merkt hij dat hij door andere menschen omringd is, die door den drang der omstandigheden gedwongen zijn voor hun leven te vechten, menschen voor wie macht recht is ; hier leert hij op eigen kracht te vertrouwen, ten einde zich tegen de aanvallen van wilde dieren en andere menschen te beschermen. Maar hij bemerkt ook om zich heen de natuurkrachten en is er bang voor, want hij kent haar vermogen tot dooden, en zijn eigen onmacht om er tegen te strijden. Daarom begint hij ze te vereeren, trachtend de Godheid, die hij vreest, door bloedige offers gunstig te stemmen. Dan komt de tijd, dat hij tot de Godheid begint op te zien als de gever van alle dingen, die hem hier beneden voor gehoorzaamheid aan zijn wet zal beloonen en hem terstond voor ongehoorzaamheid zal straffen. Een machtige bondgenoot tegen zijn vijanden, maar tevens een geduchte vijand en daarom zeer te vreezen ! En dus verricht hij eerediensten en offert dieren uit vrees en hebzucht. Dan komt het stadium, waarin men hem leert een God van Liefde te aanbidden en zichzelf dag aan dag, zijn heele leven door, op te offeren voor een belooning in een toekomstigen staat, waarin hij te goeder trouw gelooven moet en die niet eens duidelijk omlijnd is. Ten slotte zal de mensch den trap bereiken, waarop hij zijn eigen goddelijkheid zal inzien en juist zal handelen, alleen omdat het juist is, zonder bijgedachte van vrees of omkooping. De Joden hadden den tweeden trap bereikt en stonden onder de wet. De Christelijke godsdienst werkt zich langzaamaan door het derde stadium heen, hoewel nog niet geheel los van het tweede. Wij allen staan nog onder wetten, door God en door menschen gemaakt, om onze begeertelichamen door vrees te buigen, maar willen wij ons van nu af aan geestelijk vooruit brengen, dan moeten wij ons levenslichaam bewust gevoelig maken, dat door liefde geleid wil worden, terwijl het heelemaal niet weten wil van wet, die den begeerteaard beheerscht. Om dien komenden toestand voor te bereiden, hielden de priesters, die verder waren dan de gewone menschen, zich apart en afgezonderd. Wij weten, dat in het Oosten alleen aan een bepaalde kaste, de Brahmanen, toegestaan werd om de tempels binnen te treden en tempeldiensten uit te voeren. Onder de Joden was het alleen aan de Levieten veroorloofd, om de heilige plaats te naderen, en onder andere volken was het eveneens. De priesters vormden altijd een bepaalde klasse, aan wie het niet veroorloofd was onder de gewone menschen te trouwen. Zij leefden in elk opzicht verschillend en afgescheiden. Dat kwam, omdat de leiders der menschheid de uitverkorenen alleen maar konden gebruiken, wanneer er een zekere losheid tusschen het levenslichaam en het grofstoffelijk lichaam bestond. En zoo kweekten zij deze priesters zorgvuldig op en verzamelden hen om de tempels, hun levens in elk opzicht — sexueel en anders — regelend. Maar op het tijdstip, dat Christus uit het lichaam van Jezus bevrijd werd en Zijn Wezen over de gansche aarde uitstortte, scheurde het voorhangsel, als symbool van het feit, dat de behoefte aan eenigen uitzonderingstoestand voorbij was. Van af dien tijd is de ether in de aarde bezig te veranderen. Een toenemende, steeds hoogere mate van trillingssnelheid maakt de uitdrukking van altruïstische eigenschappen mogelijk. Het was het inzetten van die enorme trillingssnelheid, dat de duisternis veroorzaakte, die naar men zegt de kruisiging vergezelde. Dat was in het geheel geen duisternis, maar een intens licht, dat de menschen voor een oogenblik verblindde, totdat de trillingen door onderdompeling in de dichte, stoffelijke aarde afnamen. Eenige uren later was de stralende Christus-Geest voldoende in de aarde getrokken, om den normalen toestand te herstellen. Maar lang- zamerhand gaat dat vermogen van binnenuit de overhand krijgen en neemt de etherische trillingssnelheid toe, waardoor de zin voor altruïsme en geestelijken groei verhoogd wordt. Daarom zijn de omstandigheden nu zoo, dat geen speciale of bevoorrechte klasse behoeft te bestaan, maar dat een ieder ernaar kan streven het pad van inwijding te betreden. Verouderde toestanden slijten echter moeilijk uit; onder het richtsnoer van Jehovah, den Geest van de Maan, was de menschheid in verschillende naties opgebroken geworden, en om ze te kunnen leiden, was het noodig soms de eene natie te gebruiken om een andere te straffen, want in dien tijd was de menschheid nog niet vatbaar voor liefde — zij gehoorzaamde slechts onder de zweepslagen van de vrees. Voordat de groote Universeele Broederschap der Liefde ingeluid kan worden, moeten die volkeren weer opgebroken worden, volgens hetzelfde beginsel dat, als men een aantal uit baksteenen bestaande gebouwen heeft, die men tot één groot complex wenscht om te bouwen, men ze eerst af moet breken, opdat de afzonderlijke baksteenen vrij komen om ze in het groote gebouw te gebruiken. Daarom zeide de Christus : ,,Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard." Wij moeten boven vaderlandsliefde uitstijgen en met die verheven ziel, Thomas Paine, leeren zeggen : „De wereld is mijn vaderland, en goed doen is mijn geloof." Tot zoolang moeten oorlogen blijven bestaan, en hoe meer hoe beter, want des te eerder zal daardoor de afkeer er van zóó hevig worden, dat het den vrede afdwingt. In den heiligen nacht, toen het Christuskind geboren werd, zongen de engelen : „Vrede op Aarde, onder de menschen een welbehagen." Later groeide het kind op en zeide : „Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard,' en de Christelijke godsdienst is de bloedigste van alle godsdiensten geweest. Hij heeft, waar hij kwam, verwoesting en rouw gebracht, maar toch zal boven al die ellende uit de dag aanbreken waarop de Engelenzang een feit zal worden, en waarop de andere uitspraken van den Christus betreffende liefde tot den naaste werkelijk geleefd zullen worden. Zoodra het zwaard zijn werk gedaan heeft, zal het tot een ploegijzer omgesmeed worden, en er zal geen oorlog meer zijn, want er zullen geen naties meer zijn. VRAAG No. 92. Wat wordt bedoeld met eeuwige zaligheid en eeuwige verdoemenis V Antwoord : Het orthodoxe geloof leert, dat degenen die in dit leven goed gehandeld hebben, gered worden, d.w.z. zij gaan naar een niet duidelijk omschreven hemel, terwijl zij die er niet in slagen dit behoud te verdienen, in een hel geworpen worden, waaromtrent niet veel meer bekend is, dan dat het een plaats vol ellende is. De goeden en de boozen nemen hunne respectievelijke plaatsen in, nadat zij eenmaal geoordeeld zijn : er bestaat geen kans op verlossing voor de verloren zielen, noch gevaar voor terugval voor de eenmaal geredden. Een dergelijke uitlegging is etymologisch onjuist, als men het Grieksche woordenboek als autoriteit aanvaardt, want klaarblijkelijk draait de heele beteekenis om het woord, vertaald als „eeuwig". 1). Dat woord luidt aionian, en volgens het woordenboek beteekent het: „een geslacht, een onbepaalde tijd, een menschenleeftijd," enz. Wat is dan de eigenlijke beteekenis van de aangehaalde passage, vragen wij ons af? En om die beteekenis te vinden, is het noodig het leven een oogenblik in het groot te beschouwen. Aan het begin der openbaring zondert God, de groote vlam, een enorm aantal kleine vlammetjes of vonken in Zichzelf, niet uit Zichzelf af, want het is een levend feit, dat wij „in Hem leven, bewegen en bestaan." Niets kan bestaan buiten God. 1) Eng.: everlasting. (Noot v.d. Vert.) Uoa zonaert aus in zacnzen aie onteiDare zieien ai. niKe ziei is in potentie goddelijk ; elk bevat al de goddelijke vermogens, zooals het zaad de plant bevat, maar evenals het zaad in den grond geborgen moet worden om de plant voort te brengen, zoo is het ook noodzakelijk, dat die goddelijke vonken in materieele voertuigen gekerkerd worden om de lessen te leeren, die alleen in den toestand van afgescheidenheid, zooals de wereld die biedt, eigen gemaakt kunnen worden. De wereld kan als oefenschool voor de evolueerende geesten beschouwd worden. Sommigen hunner begonnen vroeg en legden zich met ijver op de voorgelegde taak toe : het gevolg was, dat zij snelle vorderingen maakten. Anderen begonnen later, of treuzelden. Daardoor bleven zij achter bij hun rasgenooten, maar ten slotte zullen allen het einddoel der volmaking bereiken. Ten gevolge van dit feit zijn er verschillende klassen onder die pelgrimschaar van geesten, en voordat één groep, of klasse, van geesten een stap in de evolutie vooruit gebracht kan worden, moeten zij een bepaalde hoogte van bekwaamheid bereikt hebben. Zij zijn behouden, voor zoover een lager stadium betreft, waar zij uitgegroeid zijn. Wanneer eenmaal die mate van bruikbaarheid bereikt is, worden zij naar een ander ras, een ander tijdvak, bevorderd. Onder een groot aantal zijn er echter altijd achterblijvers, en die worden veroordeeld om in de klasse te blijven, waarin zij waren, totdat zij aan het voor bevordering vereischte stadium van groei toegekomen zijn. Dit plan komt overeen met de methode, volgens welke kinderen op school bij de jaarlijksche examens naar een hoogere klasse overgaan, indien zij een zekere hoogte van kennis bereikt hebben ; zoo niet, dan worden zij veroordeeld om achter te blijven, — niet voor eeuwig, alleen maar totdat het examen aan het einde van het volgende jaar bewijst, dat zij geschikt zijn. Het voorafgaande geeft geen verwrongen of verkeerde voorstelling van de beteekenis van het woord aionian. Het is op andere plaatsen in den Bijbel gebruikt op een wijze, die onze bewering bevestigt. In den Brief van Paulus b.v. aan Filemon, waarin hij hem den slaaf Onesimus terugzendt met de woorden : „Want wellicht is hij daarom voor eenen kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zoudt weder hebben." Het woord ,,forever" is hetzelfde woord „aionian", dat in verband met de verdoemenis en het behoud door „everlasting" vertaald is, en het spreekt van zelf, dat het in dit geval alleen maar een gedeelte van een menschenleeftijd kan beteekenen, want noch Paulus, noch Filemon als zoodanig, Zouden eeuwig leven. VRAAG No. 93. Wat leert de Wijsbegeerte der Rozekruisers omtrent de Onbevlekte Ontvangenis ? Antwoord : De Leerstelling van de Onbevlekte Ontvangenis is wellicht een van de verhevenste mysteriën van den Christelijken godsdienst, en daardoor heeft zij wellicht meer dan eenige andere aan het gevaar blootgestaan van naar beneden gehaald te worden in de sfeer van het materieele. Zij heeft even hard moeten lijden door de uitlegging van haar onhandige aanhangers, als door den hoon der sceptici. Wanneer men b.v. in kerken een afbeelding van God ziet, als een oude man, op de wolken gezeten met een blaaspijp in zijn mond, bezig het kind Jezus in de zijde van Maria te blazen, dan is dat meer dan belachelijk : het is aandoenlijk. Het algemeene, doch foutieve begrip is, dat ongeveer 2000 jaar geleden een zekere Jezus Christus uit een vrouw geboren werd, zonder dat een aardsche vader daar deel aan had, en dit voorval wordt als eenig in de wereldgeschiedenis beschouwd. In werkelijkheid is het niet zonder wederga ; de onbevlekte ontvangenis heeft vele malen in de wereldgeschiedenis plaats gehad en zal in de toekomst universeel worden. De geschiedenis van den mensch staat al vooruit in de sterren geschreven — daar de mensch een wereld in het klein is, zooals de sterren werelden in het groot zijn. Daar vindt men het ideaal, het prototype van de Onbevlekte Ontvangenis van jaar tot jaar dramatisch voorgesteld. De zon is de levengever der wereld ; zij is ook het licht der wereld. En evenals de verder gevorderde wezens als verlossers der menschheid verschijnen, wanneer de grootste geestelijke duisternis op aarde heerscht, zoo wordt ook de zon bij het wintersolstitium opnieuw geboren en vangt haar reis naar den equator op den donkersten nacht van het jaar aan, n.1. in den nacht van 24 op 25 December. Op dat. oogenblik rijst het teeken van den Dierenriem Virgo aan den oostelijken horizon op alle noorderbreedten, de meest bevolkte gedeelten der aarde. Zoo wordt het licht der wereld elk jaar onbevlekt door de hemelsche moeder-maagd ontvangen en vangt zijn reis naar het noorden aan, ten einde zijn leven aan de menschheid te geven, terwijl het het graan en de druif rijpen doet. Analogisch worden geestelijke leeraren geboren, wanneer de geestelijke duisternis op haar hoogst is, en zij geven aan de menschheid het brood des levens, dat de ziel voedt. De menschen lezen geen druiven van doornen, maar soort zoekt soort; een lage entiteit moet uit een lage moeder geboren worden, en voordat een heiland geboren kan worden, moet een reine moeder-maagd gevonden worden. Maar wanneer wij zeggen : „maagd", bedoelen wij geen maagd in stoffelijken zin. Wij allen bezitten stoffelijke maagdelijkheid in onze eerste levensjaren ; maagdelijkheid van den geest echter is een zieleeigenschap, die eerst door levens van rein denken en verheven aspiraties verkregen kan worden. Zij is niet afhankelijk van den lichamelijken toestand. Een ware maagd kan verscheidene kinderen voortbrengen en toch „maagd" blijven. Of een kind in zonde of onbevlekt ontvangen wordt, hangt dus van zijn eigen aangeboren ziele-eigenschappen af, want als het Ego, dat geboren moet worden, rein en kuisch is, zal het vanzelf in een moeder geboren worden, die eveneens een reinen, en edelen aard heeft. En de stoffelijke scheppingsdaad, die bij de meeste menschen door hartstocht en begeerte naar zinnelijke bevrediging geleid wordt, wordt door den reine en kuische van ziel in een geest van gebed als offer volbracht. Dan wordt het kind zonder passie-zonde verwekt: het wordt onbevlekt ontvangen. Een dergelijk kind wordt nooit toevallig verwekt. Zijn komst is vooruit verkondigd en men heeft er naar uitgezien met blijdschap en vreugde, en in onzen tijd zijn er talrijke gevallen, waarin menschen een herhaling van de Onbevlekte Ontvangenis zeer dicht nabij komen : gevallen, waarin beide ouders rein en kuisch zijn, die de scheppingsdaad in een geest van reine liefde vervullen ; gevallen, waarin de moeder gedurende het tijdperk der zwangerschap met rust gelaten wordt en het kind nagenoeg even rein geboren wordt als in de symbolische onbevlekte ontvangenissen aangeduid wordt. Mettertijd, naarmate de menschheid in altruïsme toeneemt, Zal passie plaats maken voor zuivere liefde, en zullen alle menschen op onbevlekte wijze verwekt worden. VRAAG No. 94. Was de Ster van Bethlehem geen komeet f Antwoord : Neen, de Ster van Bethlehem schijnt eiken nacht te middernacht, precies als zij in den nacht, die in den Bijbel beschreven wordt, deed, en zij kan door eiken wijze uit onzen tijd gezien worden, ook al is zij voor alle anderen verborgen. De sleutel tot het mysterie is als volgt: De Evangeliën zijn niet louter verhalen uit het leven van een persoon ; zij schilderen op dramatische wijze en in symbolen de verschillende voorvallen op het pad der volmaking ; zij zijn inwijdingsformules. Gedurende den zomertijd, wanneer de gansche aarde zich inspant om het brood des levens voort te brengen voor allen, die ervan leven, staat de zon hoog aan den hemel, terwijl zij haar levengevende stralen op onze planeet richt. Dan zijn al de stoffelijke werkzaamheden in actie en de mensch wordt geheel in beslag genomen door materieele bezigheden, noodig voor zijn bestaan. Maar wanneer de zon in den winter onder den equator staat en de geheele natuur sluimert, zijn de geestelijke invloeden, door de zon uitgezonden, buitengewoon sterk. Naarmate de stoffelijke duisternis toeneemt, brandt het geestelijke licht helderder en bereikt zijn hoogtepunt op den geboortedag van alle verlossers, in den donkersten nacht van het jaar, tusschen 24 en 25 December, het tijdstip, waarop de zon haar reis naar het Noorden weer aanvangt, om de menschheid voor honger en koude te bewaren, die het gevolg zouden zijn, indien zij op het zuidelijk halfrond bleef. In dien bijzonderen nacht van het jaar zijn de geestelijke trillingen het sterkst. Het is de Heilige Nacht van het jaar bij uitnemendheid. In dien nacht is het voor den neophiet het gemakkelijkst om in bewuste aanraking met de geestelijke trillingen te komen. Daarom was het de gewoonte, om de neophieten in dien Heiligen Nacht naar de tempels te brengen. Daar werden zij onder leiding van wijzen in trance gebracht, en men leerde hun, hoe hun lichamen bewust door een wilsdaad te verlaten. Dan werd de aarde voor hun blik doorzichtig en zagen zij er achter de middernachtszon — de vlammende ster. Natuurlijk niet de stoffelijke zon, maar de geestelijke zon, die de ware Christus-ster is, want de cosmische Christus is de hoogste Ingewijde onder de lichtende zonne-geesten, de Aartsengelen. VRAAG No. 95. Welke waren de geschenken van de drie wijzen uit het Oosten t Antwoord : De Bijbel leert ons, dat het goud, myrrhe en wierook waren. Goud is altijd in de oude legenden en symbolenleer als het zinnebeeld van den geest beschouwd. In de geschiedenis van den „Niebelungen Ring", door Wagner gedramatiseerd, hooren wij, hoe de Rijn-nymfen zich in haar vochtig element op den bodem der rivier vermaakten. Het water werd door den gloed van het goud verlicht. Die legende voert ons terug naar den tijd, dat de kinderen van den nevel onder de gelukkige omstandigheden van het vroege Atlantis leefden, toen zij, onschuldig en kinderlijk, één groote broederschap vormden, en de Universeele Geest nog niet in afgescheiden lichamen woonde. Het goud op de rots op den bodem van het water was het symbool van den Universeelen Geest, die de gansche menschheid verlichtte. Later wordt het gestolen en door Alberich, den Niebelung, die de liefde afzweert om dit goud te bezitten, tot een ring omgesmeed. Dan wordt het het symbool van het afgescheiden Ego in het huidige liefdelooze stadium der zelfzucht. De mensch, die wijs geworden is en het onheil der zelfzucht inziet, offert goud aan den Christus als symbool van zijn verlangen om naar den Universeelen geest der Liefde terug te keeren. Het tweede geschenk, myrrhe, is een zeer ongewone, zeldzame, aromatische plant, die in Arabië groeit. Zij is het symbool van de ziel. Men leest in legenden over heiligen, die zoo heilig waren, dat zij een geur uitzonden. Gewoonlijk denkt men, dat dit een vroom verdichtsel is, maar het is een feit, dat iemand zoo heilig worden kan, dat hij den heerlijksten geur uitzendt. Het derde geschenk, wierook, staat als symbool van het stoffelijk lichaam, dat door een heilig leven etherisch geworden is, want wierook is een stoffelijke damp. De minister van Binnenlandsche Zaken van Servië, een van de samenzweerders, die den koningsmoord in dat land een tiental jaren geleden beraamde, heeft sindsdien zijn „Mémoires" geschreven. Volgens hem bleek het, dat wanneer zij wierook brandden bij de gelegenheid, dat zij menschen uitnoodigden om zich bij hun ii samenzwering aan te sluiten, zij er altijd in slaagden dengene, dien zij op het oog hadden, over te halen. Hij wist niet waarom, hij vermeldde het alleen maar als een eigenaardigen samenloop, Maar voor den occultist is de zaak duidelijk. Geen enkele geest kan in eenige wereld werken zonder een voertuig, dat uit het materiaal van die wereld opgebouwd is. Om in de Stoffelijke Wereld te functioneeren, heeft men voor alle physieke uitingen een grofstoffelijk lichaam en een levenslichaam noodig; beide zijn uit verschillende gradaties van physieke stof gevormd : vaste stof, vloeistoffen, gassen en ether. Men kan die voertuigen op de gewone wijze verkrijgen — gaande door de baarmoeder tot geboorte — óf men kan ether aan het lichaam van een medium onttrekken en dat tijdelijk voor materialisatie gebruiken, óf wel men kan wierookdampen gebruiken. In de Katholieke Kerk, waar bepaalde geesten opgeroepen worden, verschaft de wierook het voertuig, waardoor zij op de verzamelde gemeente kunnen inwerken, op dezelfde wijze als de ontlichaamde geesten deden om den Servischen koningsmoord in de hand te werken. Zoo zien wij dus, dat de geschenken van de drie Wijzen geest, ziel en lichaam beduiden, gewijd aan den dienst der menschheid. Zichzelf te geven beteekent Christus na te volgen en in Zijn voetstappen te treden. VRAAG No. 96. Was Jezus geen Jood ? Zoo ja, wat bedoelde hij dan met het gezegde : „Eer Abraham was, ben ik f" Want zelfs al reïncarneerde hij, toch was Abraham de vader van het Joodsche ras.\ Antwoord : In oude tijden, en zelfs tot op den huidigen dag, wordt vaderlandsliefde als een van de eerste deugden beschouwd, maar van occult standpunt uit is er natuurlijk niets anders dan de Eéne Geest, en zijn de rassen niets anders dan een voorbijgaande phase in het evolutieplan ; inderdaad een zeer gevaarlijke phase, want terwijl er in de verschillende Tijdperken en groote evolutiestadia overvloed van tijd is, en het voor de leiders mogelijk is om de meeste geesten voor bevordering in aanmerking te doen komen, worden de rassen en naties daarentegen geboren en sterven zij in zulk een betrekkelijk korten tijd, dat er groot gevaar bestaat, dat de geesten in de raslichamen verstrikt raken en zij de groote meerderheid der menschheid niet in haar vooruitgang volgen. Dat nu gebeurde bij de Joden. Zij waren zoo bij uitstek patriottisch gezind, dat geen enkele Jood zich eigenlijk als een individu beschouwde. In de eerste plaats en op zijn verhevenst uitgedrukt, zou hij over zichzelf spreken als „Abraham's zaad". In de tweede plaats dacht hij zichzelf als behoorende tot een bepaalden stam, en in de laatste plaats wellicht zag hij zich als Salomo Levi of Mozes Cohen. De Christus bestreed dit begrip van vereenzelviging met het ras, waar Hij zeide : „Eer Abraham, was, ben Ik." Het Ego bestond vóór Abraham ; Abraham was een incarnatie van een Ego, van een geest. Hij en het Joodsche ras stamden van hem af; zij waren eenvoudig lichamen, maar de Ego's, die er in woonden, bestonden vóór de lichamen van het ras. Aldus spoorde de Christus zijn hoorders aan van het voorbijgaande naar het eeuwige op te zien. Ergens anders zeide Hij : „Tenzij een mensch vader en moeder verlaat, kan hij mij niet volgen." Vader en moeder zijn eveneens raslichamen. Wij hebben niet het recht afhankelijke bloedverwanten in den steek te laten om het hoogere leven te volgen ; wij moeten al onze plichten hier vervullen, voordat wij voor eigen genoegen de studie van het hoogere leven kunnen aanvaarden, maar wij moeten ons niet met het ras, het volk of de familie, waarin wij geboren worden, vereenzelvigen. Ieder van ons is een individueele geest, die eerder bestond dan de lichamen, die men rassen noemt, en die bestaan zal, lang nadat zij opgehouden hebben te bestaan. Waar men dat feit niet voor oogen houdt, loopt men gevaar te kristalliseeren en bij het ras te blijven, in plaats van vooruit te gaan. Dat is nu juist wat de Joden deden. Hun hevige vaderlandsliefde heeft gemaakt, dat zij als geesten gedurende duizenden jaren in de lichamen van het Joodsche ras reïncarneerden. De leiders der menschheid hadden op allerlei wijzen getracht, hen met anderen te doen samensmelten, om hun vooruitgang te verzekeren, maar steeds tevergeefs, en Christus werd om dezelfde reden tot hen gezonden, als Booker T. Washington tot de negers gezonden werd. Hoewel een verder gevorderde ziel dan zijn rasgenooten, werd deze in een donker lichaam geïncarneerd, om hem in staat te stellen de negers op de meest afdoende wijze te helpen. Ware hij in een blanke huid belichaamd geworden, dan was er steeds de schijn geweest van beschermheerschap. Dergelijke redenen zaten voor bij de geboorte van Christus als Jood. Men hoopte, dat zij Zijn leer zouden aannemen, omdat zij van een van hun eigen rasgenooten kwam. Maar in plaats van hun tradities trouw te blijven en in een eerbiedige geesteshouding tot Abraham op te zien, brak Hij hun idealen af, sprak Hij van een nieuwen hemel en een nieuwe aarde en verkondigde Hij den voorrang van het individu boven het ras, en daarom wilden zij niets van Hem weten — en „zij kozen Barrabas." VRAAG No. 97. Jezus werd op dertigjarigen leeftijd gedoopt en ontving den „Christus-Geest " Gelieve een verklaring te geven van dezen doop. Antwoord : De aarde is niet altijd geweest, zooals zij er nu uitziet. De wetenschap leert ons, dat zij eenmaal een dichte vuurnevel was. De Bijbel gaat zelfs nog verder terug en spreekt van een tijd vóór dien mist, voordat dus de aarde gloeiend en lichtend werd als vuur : den tijd, dat duisternis heerschte. In het geheel zijn er vier tijdvakken of stadia in de ontwikkeling der aarde geweest. Eerst was er dat duistere stadium, in de Rozekruisers terminologie het „Polaire" Tijdvak genoemd. Toen was de substantie, waaruit onze aarde thans bestaat, een donkere massa, heet en gasachtig. In het tweede stadium, het Hyperboreesche Tijdvak genaamd, werd die duistere massa vurig. Men leert ons : „En God zeide : Daar zij licht! en daar werd licht." Toen volgde het stadium, waarop de hitte van dien vuurnevel in aanraking met de koude ruimte vochtigheid te voorschijn riep, en die vochtigheid was het dichtst in de nabijheid van de vurige kern, waar zij tot stoom verhit werd, die vanuit het middelpunt naar buiten drong, — „God maakte scheiding tusschen wateren en wateren," d.w.z. tusschen het dichtere water in de nabijheid van de kern en den ijlen stoom er buiten. Eindelijk ontstond een omkorsting, zooals altijd het geval is, wanneer water steeds maar blijft koken, en zoo vormde zich de korst op de aarde : het droge land. Toen die korst klaar was, was er geen water op de aardoppervlakte, maar zooals de Bijbel het uitdrukt: „Een damp was opgegaan uit de aarde," en geen enkel grassprietje was nog aan de aardoppervlakte ontsproten. Op dat tijdstip echter begon de plantengroei zich te vertoonen, en de jonge menschheid leefde daar. Maar het waren geen menschen, zooals wij. Hun vorm was geheel anders en zij waren lang niet zoo ontwikkeld als wij nu. In werkelijkheid waren lichaam en geest niet volkomen bijeen ; de geesten zwierven gedeeltelijk er buiten en daarom „waren de oogen van den mensch nog niet geopend." Oude volkslegenden, zooals men die in Duitschland en op verschillende plaatsen in de Oude Wereld vindt, spreken over hen als de „Niebelungen." „Niebel" beteekent mist en „ungen" kinderen. Zij waren de „kinderen van den mist", want onze huidige klare dampkring bestond toen nog niet; de zon leek een booglamp op straat op een zeer mistigen dag, ten gevolge van de dichtheid van den nevel, die uit de aarde opsteeg. Terwijl de menschen in dien toestand leefden, waren zij verstandelijk lang niet zoo ver ontwikkeld als wij nu. Zij konden geen dingen buitenaf waarnemen, maar zij hadden een inner- lijk waarnemingsvermogen. Zij zagen de ziele-eigenschappen van allen, die om hen heen leefden en namen zichzelf eerder geestelijk dan stoffelijk waar. In dien tijd bestonden er heelemaal geen naties : de menschheid was één groote broederschap. Allen waren gedeeltelijk buiten hun lichamen en daardoor in contact met den Universeelen Geest, die nu omsluierd is tengevolge van de afgescheidenheid der Ik-verwezenlijking, die maakt, dat elk mensch zich afgescheiden en apart van de rest der menschheid voelt: een toestand, waarin de broederschap vergeten is en zelfzucht overheerscht. Zoodra iemand zoo ver gevorderd is, dat hij de zegeningen van broederschap beseft, zoodat hij zelfzucht tracht te vermijden en altruïsme tracht aan te kweeken, kan hij den ritus van den doop doormaken. Hij daalt in het water af als een symbool van zijn terugkeer tot den idealen staat van broederschap die bestond, toen de geheele menschheid om zoo te zeggen in het water leefde. Daarom zien wij, hoe Jezus, de heraut der Universeele Broederschap, bij den aanvang van zijn functie in de wateren van den Jordaan afdaalde om daar den doop te ontvangen. Toen Hij uit het water oprees, verwijlde de Universeele Geest op Hem als een duif, en vanaf dat oogenblik was hij niet enkel Jezus, maar Christus Jezus, de bezielende Heiland van de wereld, gedrenkt in den Universeelen Geest, die ten slotte al het kwaad der zelfzucht wegnemen en de menschheid ontvankelijk maken zal voor de zegeningen der broederschap, die verwezenlijkt zal worden, zoodra de Universeele Geest onafscheidelijk met de gansche menschheid verbonden zal zijn. VRAAG No. 98. Uit uw leer blijkt, dat men eenigen tijd — gemiddeld een derde van den duur van het leven op aarde — in het Vagevuur doorbrengt, ten einde, alvorens naar de hemelwereld te gaan, de begane zonden te boeten. Hoe rijmt gij die leer met de woorden van den Christus tot den stervenden boosdoener : „Voorwaar zeg ik u: Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn" ? Antwoord : Het Nieuwe Testament was in het Grieksch geschreven, een taal, waarin geen leesteekens gebruikt werden. De leesteekens in onzen Bijbel zijn door onze latere Bijbelvertalers ingelascht, en punctuatie wijzigt soms absoluut de beteekenis van een zin, zooals uit het volgende verhaal blijken kan : Tijdens een bidstond leverde iemand een verzoek in, dat de dominee aldus voorlas : „A sailor going to sea, his mother-inlaw desires the prayers of the congregation for his safe return to wife and child" x). Het verzoek was zonder eenige punctuatie, rnaar hield in, dat de schoonmoeder van den jongen man zich zeer bezorgd maakte over zijn behouden terugkeer bij vrouw en kind en daarvoor de gebeden van de verzamelde gemeente inriep. Had de dominee het zonder de komma gelezen, dan zou het beteekend hebben, dat de matroos „going to see his motherin-law" de gebeden van de gemeente voor zijn behouden terugkeer bij vrouw en kind inriep, en dan zou men geneigd zijn te denken, dat de bedoelde vrouw wel een onmensch moest zijn, dat de jonge man het noodig achtte de gebeden van de gemeente in te roepen, alvorens haar te ontmoeten. Evenzoo als men in bovengenoemd geval de woorden van Christus aldus leest: „Voorwaar zeg ik u heden, gij zult met mij in het Paradijs zijn", dan zouden zij beteekenen, dat de boosdoener op eenig niet nader bepaald tijdstip in de toekomst met den Christus tezamen zou zijn. Waar de komma echter voor het woord „heden" staat, zooals in den Bijbel het geval is, leidt het van Zelf tot de algemeen gangbare opvatting. Dat die opvatting absoluut verkeerd is, blijkt uit het gezegde van den Christus vlak na de Opstanding, waar Hij tot de vrouw *) Onmogelijk te vertalen, daar dan de eigenaardigheid, waar het om gaat, geheel verloren gaat (noot v. d. V.). zeide : „Raak mij niet aan, want ik ben nog niet opgevaren tot Mijnen Vader." Als Hij werkelijk den boosdoener beloofd had, dat hij op den dag der kruisiging met Hem in het Paradijs zou zijn, en drie dagen later verklaarde, dat Hij daar nog niet geweest was, dan zou de Christus zich aan een tegenspraak schuldig hebben gemaakt, die eenvoudig een onmogelijkheid is. Het plaatsen van de komma als aangegeven, rijmt volkomen met de beteekenis van beide passages, en bovendien leert Judas ons, dat Hij in den tusschentijd met de geesten in het Vagevuur werkte. VRAAG No. 99. Wat is de esoterische beteekenis van de twee boosdoeners en het kruis ? Antwoord : In tegenstelling met de algemeen aanvaarde opvatting bevatten de vier Evangeliën in het geheel niet de levensgeschiedenis van Jezus, den Christus ; zij zijn Inwijdingsformules van vier verschillende Mysterie-Scholen, en om haar esoterische beteekenis te omsluieren, heeft men ook het leven en de zending van den Christus ingelascht. Dat kon gemakkelijk gedaan worden, daar alle Ingewijden, als zijnde cosmische figuren, gelijksoortige ervaringen hebben. Men heeft terecht gezegd, dat de Christus tot de menigte in gelijkenissen sprak, maar dat Hij de verborgen beteekenis in 't geheim aan Zijn leerlingen gaf. Ook Paulus gaf melk aan de zwakken en vleesch aan de sterken. Het was nooit de bedoeling, om de verborgen symbolen aan de gewone menschen te geven, of om den Bijbel „een open boek Gods" te maken, zooals men nu meent. Wanneer men in het geheugen der natuur leest, ziet men, dat er op het oogenblik der kniisiging niet slechts twee, maar een aantal personen mede gekruisigd werden. De menschen uit dien tijd ondergingen de doodstraf voor de geringste vergrijpen en er waren er altijd verscheidenen, dien een afschuwelijke dood wachtte. Zij die de verborgen beteekenis van de Evangeliën wenschten te omsluieren, konden dus gemakkelijk iets vinden, waarmee zij het verhaal konden aanvullen en die punten wegdoezelen, welke bij de kruisiging werkelijk van vitaal belang zijn. Het gedeelte van het verhaal, dat betrekking heeft op de twee boosdoeners, is dus louter bijkomstig, en heeft met de esoterische beteekenis totaal niets te maken. VRAAG No. 100. Wat is de beteekenis van het kruis ? Is het louter een folterwerktuig, zooals gewoonlijk in het orthodoxe geloof geleerd wordt f Antwoord : Evenals alle andere symbolen heeft het kruis verschillende beteekenissen. Plato gaf een van die beteekenissen, toen hij zeide : „De Wereldziel wordt gekruisigd." Wij zien vier rijken in deze wereld — het minerale rijk, het planten-, dieren- en menschenrijk. Het minerale rijk bezielt alle chemische substantie, welke ook, zoodat het kruis in de eerste plaats, uit welk materiaal het ook gemaakt is, een symbool van dat rijk is. De rechtopstaande onderarm van het kruis is een symbool van het plantenrijk, omdat de stroomingen van de groepgeesten, die leven geven aan de planten, vanuit het middelpunt der aarde komen, waar die groep-geesten zetelen, en van daaruit naar den omtrek onzer planeet en in de ruimte uitstralen. De bovenarm van het kruis is het symbool van den mensch, omdat de levensstroomingen van het menschenrijk vanuit de zon naar beneden door de ruggegraat gaan. Zoodoende is de mensch de omgekeerde plant, want zooals de plant haar voedsel door de wortels opneemt — het opwaarts stuwend — zoo neemt de mensch zijn voedsel door middel van het hoofd op — het benedenwaarts doorgevend. De plant is kuisch, puur en hartstochtloos ; zij strekt haar scheppingsorgaan, de bloem, — een voorwerp van schoonheid en verrukking — rein en zonder schaamte uit naar de zon. De mensch keert zijn voortbrengingsorgaan, van hartstocht vol, naar de aarde. De mensch ademt de levengevende zuurstof in en ademt de giftige stikstof uit. De plant neemt het door den mensch uitgeademde gift tot zich en bouwt er haar lichaam uit op, terwijl zij aan ons het levenselixer, de gezuiverde zuurstof teruggeeft. Tusschen het plantenrijk en het menschenrijk staat het dier met zijn hozirontale ruggegraat, en door die horizontale ruggegraat spelen de levensstroomen van den dierlijken groepgeest, terwijl zij om onzen aardbol heen cirkelen. Daarom is de horizontale arm van het kruis het symbool van het dierenrijk. . In de esoteriek werd het kruis nooit als een folterwerktuig beschouwd, en niet vóór de zesde eeuw werd de gekruisigde Christus in beeld gebracht. Vóór dien tijd was het symbool van den Christus een kruis met een lam aan den voet, ter uitdrukking van het begrip, dat ten tijde van Christus' geboorte de zon den equator bij de lente-equinox in het teeken Ariës, het Lam, kruiste. De symbolen uit de verschillende godsdiensten werden steeds op die wijze uitgedrukt. Op het tijdstip dat de zon door haar precessie de lente-equinox in het teeken Taurus, den Stier, kruiste, werd in Egypte een godsdienst gesticht, waarin de Stier Apis in denzelfden zin aanbeden werd, als wij het Lam Gods vereeren. Op een veel vroegeren datum hooren wij van den Noorschen God Thor, die zijn tweeling geiten door de lucht dreef. Dat was op het tijdstip, dat de lenteequinox in het teeken Gemini, de Tweelingen, viel. Op het oogenblik van de geboorte van Christus viel de lente-equinox ongeveer samen met den vijfden graad van Ariës, het Lam, en daarom werd onze Heiland het Lam Gods genoemd. In de eerste eeuwen ontstond twist over de vraag, of het al of niet geëigend was om het lam als symbool voor onzen Heiland te gebruiken. Sommigen beriepen zich erop, dat bij Zijn geboorte de lente-equinox eigenlijk in het teeken Pisces, de Visschen, viel, en dat dus het symbool voor onzen Heiland een visch moest zijn. Ter herinnering aan dat geschil heeft de bisschopsmijter nog den vorm van een visschenkop. VRAAG No. 101. Kon de zending van Christus niet volbracht zijn geworden zonder zulk een drastisch middel als de kruisiging ? Antwoord: Natuurlijk kon zij volbracht zijn geworden zonder de bepaalde episode van de kruisiging, maar het was absoluut noodzakelijk, dat het bloed vloeide. Er zijn verschillende graden van leeraren en zij eischen verschillende voorwaarden voor de vervulling van hun taak. Sommige leeraren, zooals Mozes en de Buddha, komen tot een volk en helpen het tot op zekere hoogte, terwijl zijzelf daardoor groeien ; die beide leeraren b.v. bereikten dat punt in hun eigen ontwikkeling, waarop hun lichamen lichtgevend werden. Wij lezen, dat het gelaat van Mozes zóó straalde, dat hij zich moest omsluieren. De Buddha werd lichtgevend op het oogenblik van zijn dood. De Christus bereikte dat lichtgevend stadium op het oogenblik van Zijn Verheerlijking, en het is vol beteekenis, dat het belangrijkste deel van Zijn werk, Zijn lijden en dood, na de episode der Verheerlijking plaats vond. En terwijl Mozes, Elias, Buddha en andere vroegere leeraren telkens en telkens weer in een stoffelijk lichaam geboren moesten worden, ten einde de zonden van hun volk te dragen, is de Christus slechts éénmaal in een stoffelijk lichaam verschenen en Hij zal niet opnieuw een dergelijk voertuig behoeven te aanvaarden. Want, wanneer de geest het lichaam op natuurlijke wijze verlaat, neemt hij, terwijl hij zich langzaam uit het stollende bloed terugtrekt, sommige onreinheden mede. Zelfs in zulk een rein lichaam als dat van Jezus, waren onreinheden, maar de gewelddadige dood, die het bloed deed stroomen, bevrijdde het Ego van Christus met een snellen ruk uit het bloed, elke mogelijke onreinheid achterlatend, zoodat de Christus onbe- zoedeld uit het lichaam van Jezus herrees, los van alle banden van het lot, die gewoonlijk met het leven in een stoffelijk lichaam gepaard gaan. Volgens hetzelfde beginsel is het een feit, dat hoewel wij op het oogenblik nog onder oorlogen lijden, die vanuit een zuiver menschelijk standpunt te betreuren zijn, het niettemin voor den occultist een even duidelijk feit is, dat die oorlogen het bloed van het ras aanzienlijk gezuiverd hebben, zoodat de menschheid langzaamaan meer en meer vrij van hartstocht en geestelijker wordt. Onze huidige dieren, hoewel in ontwikkeling bij ons ten achter, staan op een hoogere spiraal, en terwijl wij nu onder de wet van oorzaak en gevolg lijden, omdat wij onze hartstochten door eigen kracht moeten overwinnen, worden de dieren door hun groep-geesten geholpen en in toom gehouden. En wanneer zij in het Jupiter Tijdperk den menschelijken trap bereiken, zullen zij een hoogere menschheid vormen, vrij van de hartstochten, die deze wereld tot zulk een smartelijke verblijfplaats maakten. Op die wijze zet de natuur altijd al wat wij aan kwaad bedrijven, in een hooger goed om. In antwoord op de vraag kan men dus zeggen, dat in het geval van Christus de gewelddadige dood noodzakelijk was, omdat het den Christusgeest in staat stelde zich uit het lichaam van Jezus terug te trekken, zonder ook maar iets van de onreinheden, die aan dat zuiver menschelijk voertuig kleefden, te behouden. VRAAG No. 102. Wanneer zal, volgens de leer der Rozekruisers, Christus terug komen ? Antwoord : De Bijbel zegt terecht: „dien dag en die ure weet niemand", en al degenen, die een bepaalden datum of een bepaald jaar voor de Wederkomst hebben trachten vast te stellen, hebben het doel van Christus' zending op aarde abso- luut verkeerd begrepen. Hij bracht Zijn leer aan de menschheid, opdat de wet: „Oog om oog en tand om tand" te niet gedaan zou worden — opdat de wet van vrees (voor God) op zou gaan in de wet van liefde. „De wet en de profeten zijn tot op Johannes", is er gezegd, maar wij weten, dat zelfs heden de wet bestaat en onmisbaar is. Daarom is het duidelijk, dat de wet niet afgeschaft werd bij de stoffelijke komst van Christus. De komst van Christus „van binnen", in den innerlijken aard van den mensch, dat beteekent: de wet opheffen. Paulus beschrijft die komst als : „de Christus moet gestalte in u nemen", en zoolang de Christus niet in ons gevormd is, zijn wij voor de Wederkomst niet rijp. Angelus Silesius heeft gezegd : Werd Christus duizend maal in Bethlehem geboren, En niet in uzelf, zoo is uw ziel verloren. Het kruis op Golgotha hebt gij vergeefs aanschouwd, Tenzij het in uzelf opnieuw wordt opgebouwd. De Wederkomst van Christus hangt af van het feit, hoe spoedig een voldoende aantal menschen aan Hem gelijk geworden zijn en volgens het Christus-beginsel gestemd zijn, Zoodat, evenals twee stemvorken van gelijke hoogte eenstemmig geluid geven, wanneer een van beide aangeslagen wordt, zij in staat zullen zijn de Christus-trillingen te beantwoorden, die bij den terugkeer van den Verlosser uitgezonden zullen worden. Daarom kan men die gebeurtenis niet berekenen. Elk oogenblik dat wij Christus trachten na te volgen en Zijn leer in praktijk te brengen, verhaasten wij Zijn Komst: zoo laat ons streven ! VRAAG NO. 103. Wat beteekent het gezegde, dat Christus op bevel van Melchisedec tot „Hoogepriester in der eeuwigheid" verheven werd f Antwoord. : Men zegt, dat die Melchisedec koning van Salem was en tevens hoogepriester. Verder lezen wij, dat zijn priesterschap ver boven dat van Aaron stond, want het was vast, terwijl dat van Aaron en de Levieten aan herhaalde wisselingen onderhevig was. Zoolang als de geschiedenis heugt, heeft er altijd een verdeeling in wereldlijke en geestelijke macht bestaan. Mozes was de wereldlijke heerscher en leider van het Joodsche volk, terwijl Aaron de priester was, die hun geestelijk welzijn verzorgde, en de eeuwen door is die verdeeling van kerk en staat blijven bestaan, wat bij tijden grooten strijd en bloedvergieten tengevolge had, want hun beider belangen schijnen altijd in lijnrechte tegenstelling met elkaar te zijn. Maar ten tijde van dien Melchisedec, koning van Salem, wiens naam „vrede" beteekent, bestond die verdeeling niet en waren beide ambten in één en hetzelfde individu vereenigd. De geschiedenis van Melchisedec, een Wezen zonder aardschen stamboom, slaat natuurlijk op den tijd in het oude Atlantis, toen de menschheid nog niet in elkaar bestrijdende naties verdeeld was, maar één groote, vreedzame broederschap vormde, terwijl de leiders van het volk Goddelijke Wezens waren, die tegelijk koningen en priesters waren. De latere verdeeling in kerk en staat is één van de vruchtbaarste bronnen van vijandschap en oorlog onder de menschheid geweest, want elk dezer machten heeft naar de opperheerschappij gestreefd, terwijl er in werkelijkheid van geen voorrang sprake kan zijn, want niemand, die niet even geestelijk is als een priester behoort te zijn, is geschikt om als koning te heerschen, en niemand, die niet even wijs en rechtvaardig is als een koning behoort te zijn, is geschikt om de geestelijke leiding der menschheid in handen te hebben, zooals met^ de priesters het geval is. Wanneer die beide eigenschappen opnieuw in één leider vereenigd zijn, zal het rijk van universeelen vrede en broederschap een feit worden. Men heeft den Christus als zulk een leider aangekondigd, in staat kerk en staat op bevel van Melchisedec als koning en priester te vereenigen. Zijn Wederkomst luidt het duizendjarig rijk in, het tijdperk van vrede en vreugde, waarin het symbolische Nieuwe Jeruzalem, de vredesstad (want Jer-u-salem beteekent: „er zal vrede zijn"), over de volken der aarde, die in één universeele broederschap vereenigd zullen zijn, zal heerschen. Dan zal er Vrede zijn op Aarde en Welbehagen onder de Menschen. VRAAG No. 104. Wat bedoelde Christus, met te zeggen : „Allen die vóór mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars" ? Antwoord : Wij lezen in den Bijbel over twee groote steden, die wonderbaar veel overeenkomst vertoonen en toch eikaars tegendeel zijn. De eene is de stad Babyion, de bron der verwarring, waar de menschen ophielden broeders te zijn en elkaar den rug toekeerden. Zij is gelegen op zeven heuvelen dicht bij een rivier en wordt bestuurd door een koning, Lucifer — de „morgenster" — de licht-brenger. Zijn val uit den hemel wordt in het veertiende hoofdstuk van Jesaja diep betreurd, en verderop hooren wij over den val van die machtige stad, die een schandvlek geworden is en een slet genoemd wordt, daar zij oorlog, ellende en verwoesting onder alle menschen op aarde veroorzaakt heeft. Daarna hooren wij als hoogste tegenstelling over een andere stad, het Nieuwe Jeruzalem genaamd, die als bruid de eereplaats inneemt. In die stad is geen stroomende rivier, maar een zee van glas. Zij ligt ook op zeven heuvelen en wordt door een anderen licht-brenger, die „het licht der wereld" genoemd wordt, bestuurd ; zij is de stad des vredes, waarvan de poorten nooit gesloten zijn, hoewel zij den kostbaren Boom des Levens bevat. Die stad is geen stad van deze wereld, maar nedergedaald uit den hemel. Om deze symbologie te begrijpen, moet men naar het ver verleden teruggaan, toen de wordende mensch nog niet de huidige ontwikkeling bereikt had. Toen hij voor het eerst op deze aarde kwam, werd in het Polaire Tijdvak zijn grofstoffelijk lichaam opgebouwd, terwijl dit in het Hyperboreesche Tijdvak met nieuw leven bezield werd door de toevoeging van het aldoordringende levenslichaam. In dat stadium was de mensch aan de Engelen gelijk, mannelijk-vrouwelijk, een volkomen scheppingseenheid, in staat uit zichzelf voort te brengen, door zijn geheele scheppingskracht — die liefde is — uit te zenden. Later was het noodig, dat de mensch een brein ontwikkelde, en om dat doel te bereiken, werd de helft van zijn scheppingskracht naar binnen gekeerd, om de vereischte organen op te bouwen. Vanaf dien tijd moet de mensch de medewerking zoeken van iemand, die de andere helft der sexueele kracht, noodig voor de voortplanting, bezit. Nu heeft hij zelfzuchtig lief, ten einde die medewerking van den ander voor de voortplanting te verkrijgen, en hij gebruikt de andere helft der scheppingskracht, waarmede hij zijn brein en strottenhoofd opbouwde, ook al zelfzuchtig om te denken, omdat hij kennis wenscht te verkrijgen. Vroeger had de mensch zijn geheele scheppingskracht onzelfzuchtig, zonder eenig voorbehoud, uitgezonden. Sinds de scheiding der sexueele kracht is de mensch ten slotte zelfzuchtig geworden en daardoor door aantrekking een prooi voor anderen van gelijken aard. De Engelen waren de menschheid uit het Maan Tijdperk en hebben sindsdien hun huidigen hoogen ontwikkelingstrap bereikt, maar daar er in elk groot gezelschap achterblijvers zijn, zoo waren er ook in het geval van de Engelen sommigen, die niet meekonden — een klasse wezens, die bij de Engelen ten achter waren, maar boven de menschen stonden. Zij verkeerden in een treurigen toestand, want zij konden de ontwikkeling van de Engelen niet bijhouden, en evenmin konden zij zóó laag in de stof zinken als de mensch. Zij konden het niet, zooals de Engelen, buiten een brein stellen, en toch waren zij on- machtig er een voor zichzelf op te bouwen, zoodat, toen de menschheid brein en ruggegraat ontwikkelde, zij de gelegenheid schoon zagen bij de vrouw, die de negatieve pool der scheppingskracht — verbeelding — het vermogen dat haar in staat stelt een lichaam in de baarmoeder op te bouwen, — uitdrukt. Om tot haar bewustzijn door te dringen, maakte die intelligentie van een oogenblik van verbijstering gebruik, waarna zij de vrouw in de war bracht door op haar verbeeldingsvermogen te speculeeren. Op dat tijdstip waren de oogen der menschen nog niet geopend ; zij waren geestelijke wezens, maar nog niet geheel bewust van het bezit van een stoffelijk lichaam. De vrouw ontdekte het eerst vaag, dat zij zelf en anderen een dergelijk voertuig bezaten, en zij had ook nu en dan waargenomen, dat sommige van haar vrienden, die zij te voren in het bezit van dat stoffelijk aanhangsel gezien had, het misten, en daardoor was zij in de war. Van de Engelen kon zij geen inlichtingen krijgen, maar die intelligentie die zich in haar in de slangachtig kronkelende ruggestreng openbaarde, lichtte haar in en: „de slang zeide tot de vrouw : Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs V' waarop zij antwoordde, dat men hen verboden had op straffe des doods „van den Boom der Kennis te eten". Doch de slang zeide : „Gijlieden zult den dood niet sterven ; maar God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zoo zullen uwe oogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad." De vrouw verzekerde zich volgens de aanwijzingen van Lucifer, den Licht-brenger van de medewerking van den man en sindsdien zijn hun oogen geopend en hebben zij goed en kwaad gekend. Maar vóór dien tijd was de mensch zich niet bewust geweest, dat hij een lichaam bezat; bij tijden was het hem ontvallen, zooals een blad van een boom valt, zonder hem last te veroorzaken of te hinderen, want zijn bewustzijn was aldoor in de Geestelijke Wereld gecentraliseerd. Doch de Luciferische geesten wenschten macht over hem te hebben ; 12 zij wenschten een steunpunt in zijn brein en ruggemerg. Zij zetten hem aan zich aan de slavernij van de Engelen te ontrukken en de scheppingsfunctie in eigen hand te nemen. Door dat vermogen herhaaldelijk en dom te misbruiken werd het bewustzijn van den mensch aan de Geestelijke Werelden onttrokken en in de Stoffelijke Wereld gecentraliseerd. Toen kwam de dood in al zijn huidige verschrikking, want de mensch beschouwt nu dit leven op aarde als het eenige werkelijke leven. Eindigt dat, dan treedt hij een bestaanstoestand binnen, waarvan hij niets afweet en dien hij bijgevolg vreest. Door aldus gehoor te geven aan Lucifer, den valschen lichtbrenger, is de mensch ten prooi gevallen aan smart, lijden en dood. Zijn onschuld en vrede zijn hem ontnomen geworden. Maar de Christus is in de wereld gekomen om de menschheid van zonde, smart en dood te redden. Daarom noemde Hij zichzelf het ware licht en bestempelde de anderen, die vóór Hem gekomen waren, als dieven en moordenaars, want zij hadden den mensch van het geestelijke gezicht beroofd, al hadden zij hem ook in stoffelijken zin de oogen geopend. VRAAG No. 105. Wat bedoelde de Christus, toen Hij zeide : „Zoo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen als een kindeken, die zal geenszins in hetzelve komen" ? Antwoord : In de wereld om ons heen zien wij de menschenmaatschappij, waarin een ieder zijn eigen positie tracht te handhaven, waarin een ieder van zijn eigen denkbeelden en zijn eigen zelf-verwezenlijking afhankelijk is, om die positie tegen alle mogelijke indringers te verdedigen. Wanneer den mensch iets nieuws geboden wordt, is zijn mentale houding daartegenover gewoonlijk sceptisch gekleurd. Hij vreestjaedrogen te worden. De houding van een klein kind ten opzichte van wat het ziet of hoort, is precies het omgekeerde van de geestesgesteldheid van ouderen. Een klein kind wordt niet overstelpt door het gevoel van zijn eigen meerdere kennis ; het is eerlijk onwetend en daardoor hoogst leerzaam, en op die eigenaardigheid doelde de Zaligmaker in bovengenoemde passage. Wanneer wij het hoogere leven betreden, moeten wij eerst alles vergeten, wat wij in deze wereld wisten. Wij moeten beginnen met de dingen absoluut anders te beschouwen, en wanneer een nieuwe leering ons voorgelegd wordt, moeten wij trachten die in ons op te nemen, los van vroeger waargenomen feiten. Dit, opdat wij volkomen onpartijdig zullen zijn. Natuurlijk wordt niet van ons verwacht, dat wij op slag zullen gelooven, dat „zwart wit is", maar indien iemand ernstig beweert, dat een voorwerp, dat wij tot nu toe voor zwart gehouden hebben, in werkelijkheid wit is, dan moest onze geest voldoende open staan, om te vermijden, dat wij in eens een oordeel velden, zeggende : „Wel, ik weet dat het zwart is." Wij moesten bereid zijn om het voorwerp opnieuw te onderZoeken, om te zien, of er misschien niet een gezichtspunt kan zijn, vanwaar het ding, dat wij voor zwart gehouden hebben, wit blijkt te zijn. Pas wanneer wij na grondig onderzoek bevonden hebben, dat het ding werkelijk zwart is, van welk standpunt men het ook bekijkt, mogen wij tot onze oude meening terugkeeren. Niets is zoo opmerkelijk bij een kind als zijn buigzame geesteshouding, die het zoo leerzaam maakt, en de leerling, die het hoogere leven tracht te leven, behoorde er steeds naar te streven zijn geest in dien soepelen toestand te houden, want Zoodra onze denkbeelden vast worden en onvatbaar voor verandering, houdt onze vooruitgang op. Dat was defgroote waarheid, die de Christus aan zijn hoorders trachtte voor te leggen, toen Hij de opmerking maakte, die aanleiding heeft gegeven tot bovengenoemde vraag. VRAAG No. 106. Jezus at toch visch ? Waarom zijn de Rozekruisers dan vegetariërs ? Antwoord : Na de Opstanding verscheen de Christus eens te midden van Zijn leerlingen, die in een dichte kamer bijeen waren. Zij herkenden Hem niet terstond en geloofden niet, dat Zijn lichaam een stoffelijk lichaam was. Doch het voertuig, waarin Hij verscheen, was het levenslichaam van Jezus, en het was mogelijk — zooals het een ieder mogelijk zou zijn, die in dat voertuig daadwerkelijk kan optreden — dat Hij stof uit de chemische sfeer om zich heen trok en in een oogwenk een volkomen tastbaar, stoffelijk lichaam opbouwde. Om hen te overtuigen, dat Hij niet anders was dan gewoonlijk, vroeg Hij om iets te eten, en men gaf Hem een stuk honigraat en wat visch. Er staat vermeld, dat Hij at, maar niet dat Hij van de visch at, en iemand als Hij, die onder strenge vegetariërs, Zooals de Essenen, opgevoed was, zou zeker evenmin visch gegeten hebben, als hij vleesch gegeten had, als hem dit aangeboden was. , Men vertelt ook van den Buddha, dat hij stierf na zich volge propt te hebben met zwijnevleesch, iets wat bepaald vermakelijk klinkt voor ieder, die weet, hoe Hij zijn leerlingen een eenvoudig, geweldloos leven predikte — door het lichaam te onderhouden met de zuiverste en beste voedingsmiddelen, Zooals zij rechtstreeks uit den bodem opgroeien—en hoe Hij tot het grootste mededoogen bewogen werd op het gezicht van een lijdend mensch of dier. De bestudeerder der esotenek weet, dat het zwijn in oude tijden als symbool stond van esoterische kennis. Men kan van zijn kennis uitgeven : hoe meer men geeft, des te meer heeft men — altijd blijft minstens dezelfde hoeveelheid kennis over. Die waarheid werd in een symbool van de Noorsche mythologie geleerd : in Walhalla waren de krijgslieden, die den gerechten strijd gestreden hadden, om tafels gezeten, waar zij van het vleesch van een wild zwijn smulden ; dit was zoo samengesteld, dat telkens als zij een stuk afsneden, het vleesch onmiddellijk aangroeide, zoodat er steeds overvloed was, onverschillig hoeveel eraf genomen werd, of hoevelen ervan aten. De Buddha had zich tijdens zijn aardsche leven met die heilige kennis verzadigd, en toen Hij stierf, was Hij er vol van. Toch oordeelt de vrager verkeerd. De Rozekruisers leeren niet, dat iedereen terstond vegetariër moet worden. Wel leeren zij, dat een vegetarisch dieet een overvloed van energie geeft, veel meer dan vleeschvoedsel. Die energie is niet alleen physiek, maar ook geestelijk, zoodat wanneer iemand een zittend leven leidt en materieel aangelegd is, —wellicht gebonden aan laag-bijde-grondsch zakengedoe of andere lijnen van louter materieel belang, — die geestelijke energie geen uitweg vinden kan en tot lichamelijke storingen leidt. Alleen degenen, die een actief leven in de open lucht leiden, waar de overvloed van energie, die door het vegetarische voedsel opgewekt wordt, uitgeworpen kan worden, of zij, die die energie in geestelijk streven omZetten, kunnen op een vegetarisch dieet gedijen. Bovendien ziet men, dat de erfelijkheid van vele geslachten den mensch gedeeltelijk tot carnivoor gemaakt heeft, zoodat bij de meeste menschen de overgang van een gemengd dieet naar een vegetarisch dieet geleidelijk gaan moet. Het dieet, dat voor den een past, is ongeschikt voor den ander, gezien het oude spreekwoord : „men kan niet alle menschen over één kam scheren" ; evenmin kan men strenge, vaste regels bepalen, die gelijkelijk voor iedereen gelden. Daarom moet al wat wij eten, net zoo goed als al het andere, dat met onze persoonlijkheid verband houdt, door ieder onzer individueel vastgesteld worden. De Bijbel zegt terecht, dat niet wat den mond ingaat, ons verontreinigt. Als wij snakken naar weerzinwekkend voedsel en ons daarmee in het leven houden, bestaat de zonde in het verlangen naar dat voedsel en niet in het voedsel zelf. Als iemand op een plaats woont, waar hij niet het zuivere voedsel, waar hij naar verlangt, krijgen kan, behoort hij het voedsel tot zich te nemen, dat hij wel krijgen kan, — zelfs vleeschvoedsel — zonder weerzin, even dankbaar als hij het zuivere voedsel tot zich neemt. Dank zij zijn geesteshouding, zal het hem niet omlaag halen. VRAAG No. 107. Als Christus de menigte met visch voedde, waarom is het dan voor ons verkeerd visch, of zelfs vleesch, als voedsel te gebruiken ? Antwoord : Het is de aard van een roofdier om elk dier, dat op zijn weg komt, op te eten, en zijn organen zijn zoodanig, dat het om te bestaan dat soort dieet hebben moet; maar alles is in een toestand van wording ; alles is eeuwig veranderend in iets hoogers. De mensch was in vroegere stadia van ontwikkeling ook in zeker opzicht aan de roofdieren gelijk; niettemin moet hij aan God gelijk worden en dus moet hij te eeniger tijd ophouden te vernielen, ten einde met scheppen te kunnen beginnen. De Joden stonden nog op een standpunt, dat hun dierlijke geaardheid zoo op den voorgrond trad, dat zij al heel weinig begrip hadden van altruïsme. Zij hingen angstvallig aan de wet: „Oog om oog en tand om tand", en zij waren in geen enkel opzicht ook maar eenigszins barmhartig. Wij zijn een ietsje verder gevorderd op den weg der ontwikkeling, zoodat altruïsme meer en meer op den voorgrond treedt. Er is gezegd, dat er geen ander leven in het heelal is, behalve het leven van God: „In Hem leven, bewegen en bestaan wij". Verder hebben wij geleerd, dat Zijn leven al wat is, bezielt, en daaruit kan men licht begrijpen, dat zoodra wi) het leven benemen, wij den vorm vernietigen, dien God voor Zijn openbaring opgebouwd heeft. De lagere dieren zijn evolueerende geesten, vatbaar voor indrukken. Hun verlangen naar ervaring maakt, dat zij hun verschillende vormen opbouwen, en door hun den vorm te ontnemen, berooven wij hen van de gelegenheid tot het opdoen van ervaring. Wij belemmeren hun evolutie, in plaats van hen te helpen. Dit is te vergeven in den kannibaal, die niet beter weet, wanneer hij zijn medemenschen opeet. Wij beschouwen nu de gewoonten der kannibalen met afgrijzen, maar de tijd zal eveneens komen, dat wij een dergelijke walging zullen voelen bij de gedachte, van onze magen een kerkhof te maken voor de lijken van vermoorde dieren. Het spreekt van zelf, dat wij het allerbeste voedsel zullen verlangen, maar elk dierlijk lichaam heeft de vergiften van het bederf in zich. Het aderlijk bloed is vol stikstof en andere schadelijke producten op weg naar de nieren of de huidporiën, om daar in den vorm van urine of zweet uitgedreven te worden. Die walgelijke bestanddeelen bevinden zich in elk deeltje van het vleesch, en door zulk voedsel te eten, vullen wij onze eigen lichamen met vergiftige stoffen. Vele ziekten zijn aan ons gebruik van vleeschvoedsel te wijten. Wanneer men zich op den Bijbel beroept als een autoriteit voor het eten van vleesch, dan moesten wij ook geneigd zijn zijn bevelen op te volgen en ophouden met het eten van varkensvleesch, het afschuwelijkste voedsel dat bestaat. Het is een bekend feit, dat de orthodoxe Joden, die zich onthouden van voedsel, dat in den Bijbel verboden is, onvatbaar zijn voor tering en kanker. Op verscheidene plaatsen, waar de Bijbel over „vleesch" spreekt, is het heel duidelijk, dat geen vleesch-voedsel bedoeld wordt. Het hoofdstuk van Genesis, waarin voedsel voor het eerst aan den mensch wordt toegewezen, zegt, dat hij „van alle geboomte en zaadzaaiend kruid" moest eten : „en het zij u tot vleesch" 1). De meest ontwikkelde volken uit alle tijden hebben zich van vleesch-voedsel onthouden. Wij lezen b.v. hoe Daniël, die een wijs en een heilig man was, verzocht niet gedwongen te worden om vleesch te eten, maar dat men hem en zijn metgezellen van het „gezaaide" zou geven. Van de kinderen Is- l) Statenvertaling, Gen. 1:29: „Het zij u tot spijze". (Noot v. d. Vert.). raëls in de woestijn vertelt men, dat zij „haakten naar vleesch', en tengevolge daarvan is hun God op hen vertoornd. Er ligt een esoterische beteekenis in het voeden van de menigte met visch, maar van zuiver materieel standpunt beschouwd, kunnen wij de punten, in ons antwoord vervat, opsommen door te herhalen, dat wij allen te eeniger tijd aan het eten van vleesch en visch zullen ontgroeien, zooals wij boven de gewoonten der kannibalen uit zijn gestegen. Wat voor vrijheden ook in het barbaarsch verleden veroorloofd waren, zij zullen alle in een altruïstische toekomst verdwijnen, wanneer meer verfijnde aandoeningen ons tot een vollediger besef van de afschuwelijkheden, die in het bevredigen van carnivore neigingen bes'oten liggen, hebben doen ontwaken. Voor een zeer volledige uiteenzetting van de vraag : „Rechtvaardigt de Bijbel het eten van vleesch t" verwijzen wij den vrager naar een geschriftje van dien naam, uitgegeven door de „Unity Society" te Kansas City, Missouri, dat het voor en tegen met groote onpartijdigheid behandelt, en aantoont, dat het alleen als een tegemoetkoming aan het bovengenoemde „haken" naar vleesch beschouwd moet worden, dat het gebruik nu eenmaal geduld werd. VRAAG No. 108. Gelieve te verklaren, waarom het gemeste kalf niet voor den rechtvaardigen zoon geslacht werd, in plaats van voor den verloren zoon. Was dat niet het kwaad beloonen T Antwoord : Het verhaal van den verloren zoon was een gelijkenis, waarmee de Christus een les bedoelde te geven, en geen werkelijk feit. Het is de geschiedenis van den pelgrimstocht van den geest door de stof. Er zijn verschillende klassen van geesten. Sommige, maar niet alle, zijn in de school der ervaring, de wereld, uitgegaan» Zij zijn vanaf hun verheven verblijfplaats in de Wereld van God langzamerhand dieper en dieper in de zee van stof, die hen verblindt, afgedaald. Ten slotte zijn zij geheel en al in de dichte stof van de Physieke Wereld verstrikt. Dat is het keerpunt, waarop zij ontwaken, het punt, waarop het onbewuste pad der involutie eindigt en zelf-bewustzijn bereikt wordt, benevens het bewustzijn van de wereld daar buiten. De geest binnenin ons is echter niet tevreden met het verblijf in deze wereld. Opnieuw ontwaakt tot het gevoe: van zijn ingeboren goddelijkheid, voelt hij zich opnieuw tot de hoogste sferen getrokken, en hij zegt: „Ik zal opstaan en tot mijnen Vader gaan." Dan komt de inspanning van het zich ontdoen van de verschillende voertuigen, waarin hij verstrikt is geraakt, en het zich opnieuw opheffen tot de bewuste gemeenschap met God. Terwijl hij met die moeilijke taak bezig is, „loopt de Vader van verre op hem toe" ; de kleine stille stem van binnen begint te spreken en vertelt van de hemelsche zaligheden, en eindelijk, wanneer öf de evolutie der menschheid voltooid is, öf de enkeling den korteren weg der inwijding afgelegd heeft, volgt de hereeniging met God en de andere broeders, die nog niet in de school der ervaring uitgegaan zijn. Natuurlijk is er grooter blijdschap over den terugkeer van één, die den gerechten strijd gestreden heeft en teruggekeerd is tot zijn hemelsch tehuis, dan over hem, die nog niet getracht heeft van de geboden gelegenheid gebruik te maken. VRAAG No. 109. Waarom prees de Heer den onrechtvaardigen rentmeester, zooals in het zestiende Hoofdstuk van Lukas verteld wordt ? Antwoord : De vrager moet het hoofdstuk nauwkeurig lezen. Men vertelt ons van een ontrouwen rentmeester, die voor zijn meester geroepen werd, omdat de laatste hem verdacht, dat zijn opgaven niet heelemaal klopten. De ontrouwe rentmeester sloot een overeenkomst met de schuldenaars van zijn heer, ten einde zich voor ontslag uit zijn positie te vrijwaren. In vers 8 wordt gezegd: „En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester." Toen hij zijn rekeningen inleverde, moet hij ze zoo handig opgemaakt hebben, dat zijn meester erin liep, want de „heer" van dien man — zijn meester — was degene, die hem prees, zooals blijkt uit het feit, dat het woord „heer" met een kleine letter gespeld wordt, terwijl er altijd een hoofdletter staat, wanneer de Christus bedoeld wordt. VRAAG No. no. Gelieve te verklaren, wat bedoeld wordt met zondigen tegen den Heiligen Geest. Antwoord : In het algemeen gesproken, is de Heilige Geest de scheppende kracht Gods. Denk ter bevestiging hiervan aan de passage in de geloofsbelijdenis : „Verwekt door den Heiligen Geest", die volgens het zeggen van Gabriël tot Maria over haar zou komen. Daardoor is al wat is, tot bestaan gekomen, en een straal van dat goddelijk atrribuut wordt door de menschen gebruikt tot voortzetting van het ras. Wanneer daarvan misbruik gemaakt wordt, d.w.z. wanneer die kracht louter voor zinsbevrediging gebruikt wordt - hetzij alleen of in gemeenschap met een ander, hetzij in of buiten huwelijk — dan beteekent dat een zonde tegen den Heiligen Geest. Die zonde, leert men ons, wordt niet vergeven: zij moet geboet worden. De menschheid als geheel lijdt nu ter wille van die zonde. De verzwakte lichamen, de ziekten, die wij om ons heen zien, zijn door eeuwenlang misbruik veroorzaakt, en zoolang wij onze hartstochten niet leeren beheerschen, kan er van echte gezondheid onder het menschelijk ras geen sprake zijn* Wij zijn uit ouders geboren, die meenden, dat zij het recht hadden hun hartstochten ten allen tijde te bevredigen. Dientengevolge lijden wij nu, en door onze houding tegenover het sexueele vraagstuk brengen de meesten onzer heden ten dage dezelfde Ziekten over op onze kinderen. Aldus worden de zonden der vaderen geslacht na geslacht aan de kinderen bezocht, en zij Zullen verdriet en lijden blijven brengen, totdat wij ingezien hebben, dat elk kind er recht op heeft onder behoorlijke omstandigheden geboren te worden en de juiste physieke verzorging gedurende het tijdperk van voorgeboortelijk leven te ontvangen. VRAAG No. in. Is de Christelijke geloofsbelijdenis op goddelijk gezag gebaseerd f Antwoord : Er bestaan drie lezingen van de Christelijke geloofsbelijdenis. Een ervan is bekend als de Apostolische Geloofsbelijdenis, hoewel niet door de apostelen opgesteld, maar geacht hun geloofsovertuiging te belichamen. Een andere geloofsbelijdenis werd op het Concilie te Nicea geformuleerd en aangenomen en wordt de Geloofsbelijdenis van Nicea genoemd. De Geloofsbelijdenis van Athanasius was van nog lateren datum. Zij hebben net zoo min goddelijk gezag als welk ander menschelijk geredetwist aangaande den Bijbel ook. De Bijbel geeft echter zelf een geloofsbelijdenis in de passage, die verklaart, dat er geen andere naam gegeven is, behalve die van Jezus Christus, waardoor de menschen gered kunnen worden, en dit is in overeenstemming met de occulte leering, want Jehovah was de stichter van al de oude Ras-Godsdiensten, waarin de vrees voor God uitgespeeld werd tegen de begeerten van het vleesch, en waarin den menschen een wet opgelegd was om begeerte in toom te houden. De Ras-Godsdiensten werken door de bovengenoemde middelen opvoedend op den begeerte-aard, maar mettertijd zullen zij door den Godsdienst van Christus vervangen worden. De godsdienst van broederschap en liefde zal de vrees, die door de wet van Jehovah ontstaan was, uitroeien. Hij zal trachten naties en wetten, twist en strijd te doen ophouden, enkel door op het levenslichaam in te werken, zoodat de menschheid geheel door liefde in plaats van door wet bewogen zal worden. Dat is echter nog niet het einde. Zoodra Zijn rijk ten volle gevestigd zal zijn, zal Hij het overgeven aan den Vader. De Godsdienst van den Vader zal dan nog verhevener zijn dan de Godsdienst van den Zoon. VRAAG No. 112. Hoe rijmt gij de wet van oorzaak en gevolg met de leerstelling van de vergeving van zonden f Antwoord : Het niet kunnen gelooven in de vergeving van zonden heeft gemaakt, dat velen uitsluitend in de wet van oorzaak en gevolg zijn gaan gelooven, zooals die in Oostersche landen onder den naam van Karma geleerd wordt. Ook zijn er velen, die meenen, dat, omdat Oostersche godsdiensten die wet en de wet der wedergeboorte duidelijker leeren dan de godsdienst van het Westen, het Christendom, die Oostersche godsdiensten beter en wetenschappelijker zijn dan de Westersche godsdienst, die volgens de populaire opvatting leert, dat de Christus voor onze zonden gestorven is en dat dientengevolge geloof in Hem ons vergeving brengen zal. Feitelijk echter verkondigt de Christelijke leer ook de leerstelling : „Zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien , en zij leert dus zoowel de wet van oorzaak en gevolg als de vergeving van zonden.Die beide wetten zijn de bezielende factoren in de ontplooiing der menschheid, en er bestaan geldige redenen, waarom de oudere Oostersche godsdiensten maar een deel van de volledige leer bevatten, die in den Christelijken godsdienst gevonden wordt. , In oude tijden, toen de godsdiensten van het Oosten aan de menschheid gegeven werden, waren de menschen nog geestelijker van aard, dan de materieel aangelegde wezens uit onze huidige Westersche Wereld. Zij wisten, dat zij meerdere levens in verschillende gedaanten en vormen hier op deze aarde leefden. Nu in het Oosten zijn zij nog grondig van dat denk- beeld doordrongen, en als gevolg daarvan zijn zij buitengewoon laks. Zij denken meer over het Nirwana — de onzichtbare wereld — waar zij later in vrede en vreugde kunnen verblijven, dan dat zij hun huidige materieele hulpbronnen tot vooruitgang benutten. Als gevolg daarvan is hun land dor en woest; de oogst is gering en vaak vernield door een verzengende zon of onheilbrengende overstrooming. Zij lijden van hongersnood, zij sterven bij millioenen, maar hoewel zij de wet van oorzaak en gevolg leeren, schijnen zij niet te beseffen, dat hun ellendige omstandigheden aan laksheid en onverschilligheid voor materieele dingen te wijten zijn. Want het spreekt vanzelf, dat zij, wanneer zij hier niet gearbeid hebben, in het leven in de hemelwereld tusschen dood en een nieuwe geboorte niets te assimileeren hebben, en evenals een orgaan of een arm of been, dat niet gebruikt wordt, langzamerhand wegkwijnt, zoo kwijnt ook een land, dat niet door de daar incarneerende geesten vooruit gebracht wordt, langzamerhand weg en wordt als woonplaats voor menschen onbruikbaar. Het was voor de evolutie der menschheid noodig, dat zij deze stoffelijke wereld betrad en al haar hulpbronnen tot ontwikkeling bracht. Daarom hebben de Groote Leiders allerlei middelen in het werk gesteld, om te maken, dat wij tijdelijk den geestelijken kant van ons wezen zouden vergeten. In het Westen, waar de pioniers van het menschelijke ras gevonden worden, bevalen zij, dat huwelijken onder familieleden verboden zouden zijn. Zij gaven aan het Westen een godsdienst, die de leerstelling der wedergeboorte en de wet van oorzaak en gevolg als middel tot vooruitgang niet vast omlijnd leerde. Ook stelden zij het gebruik van alcohol in, met zijn verlammende uitwerking op de geestelijke ontvankelijkheid van den mensch. Door al die middelen hebben wij in het Westen tijdelijk vergeten, dat er iets meer bestaat dan dit ééne leven op aarde, en dientengevolge leggen wij er ons met den grootsten ijver op toe, om dat, wat wij voor onze eenige gelegenheid hier houden, tot het uiterste te benutten. Daardoor hebben wij het Westen om zoo te zeggen in een lusthof herschapen ; wij hebben, tusschen onze incarnaties in, onszelf een bodem bereid, die buitengewoon vruchtbaar is en rijk aan de mineralen, die wij voor onze verschillende industrieën noodig hebben, en op die wijze zijn wij bezig de zichtbare materieele wereld te veroveren. Het spreekt echter vanzelf, dat de godsdienstige kant van 's menschen aard niet geheel verwaarloosd mag worden, en daar Christus, — het verheven ideaal uit den Christelijken godsdienst — ons ter navolging gesteld was, en daar wij bij geen mogelijkheid konden verwachten in één leven aan Christus gelijk te worden, — het eenige, wat ons positief opgedragen was — moest ons iets ter vergoeding gegeven worden, anders Zouden wij opgehouden hebben als wanhopigen te strijden, wetend dat het toch nutteloos zou zijn. Daarom werd de leerstelling van de vergeving van zonden door de rechtschapenheid van Christus Jezus aan de Westersche wereld onderwezen. Het is echter even waar, dat geen enkele leerstelling, die niet op waarheid in de natuur berust, eenige opheffende kracht zou kunnen hebben, en daarom moet er ook een hechte basis achter de leerstelling van de vergeving van zonden liggen, die de wet der Causaliteit schijnt op te heffen, en dat is het volgende: ... Wanneer wij in de stoffelijke wereld rondzien, nemen wij de verschillende verschijnselen om ons heen waar; wij ontmoeten andere menschen en hebben op allerlei wijzen met hen te maken, en al die gezichtsindrukken, geluiden en tafereelen worden door middel van onze zintuigen waargenomen. Evenwel niet alle, want gewoonlijk zijn wij buitengewoon onoplettend, wat de details aangaat. Het is wanhopig waar het gezegde : „Wij hebben oogen die niet zien en ooren die met hooren." Dientengevolge verliezen wij een groote mate van ondervinding. Bovendien schiet ons geheugen ellendig tekort; hoewel wij in staat zijn ons iets te herinneren, gaan de meeste onzer ervaringen voor ons verloren, omdat wij ze vergeten. Ons bewuste geheugen is zwak. Er is echter een ander geheu- gen. Evenals de ether en de lucht naar de gevoelige plaat in een fototoestel de indrukken van het landschap daar buiten overbrengen, zonder ook maar de kleinste bijzonderheid te vergeten, zoo brengen ook de lucht en de ether, die indrukken van buiten naar onze zintuigen voeren, een werkelijk beeld en een verslag van alles, waarmede wij in aanraking komen, naar onze longen en vandaar naar het bloed over. Die beelden worden in het kleine zaad-atoom, dat in de linker hartkamer zetelt, opgestapeld, en dat kleine atoom kan als het Boek van de Opteekenende Engelen beschouwd worden, waarin al onze daden ingeschreven worden. Vandaar weerkaatst het zich in den Weerspiegelenden Ether van ons levenslichaam. Volgens den normalen levensloop gaat de mensch bij den dood naar het Vagevuur en boet voor de zonden, die op dat atoom ingegrift staan. Later assimileert hij in den Eersten Hemel al het in het zaadatoom opgestapelde goede, terwijl hij in den Tweeden Hemel op zijn toekomstige omgeving inwerkt. Maar een werkelijk godvruchtig mensch beseft eiken dag zijn tekortkomingen en gebreken. Hij gaat dagelijks de gebeurtenissen van zijn leven na, en bidt, vroom van hart, dat de Zonden, door hem begaan, hem vergeven mogen worden. Dan vervagen de beelden, die een getrouw verslag gaven van de Zonden van nalatigheid of misdrijf, en worden dag na dag uit zijn levensgedenkboek uitgewischt. Want het is niet de bedoeling van God of van de natuur om „af te rekenen", zooals onder de wet der causaliteit het geval schijnt, die voor iedere overtreding een nauwkeurige vergoeding bepaalt, zoowel als een belooning of schadeloosstelling voor elke goede daad. Het is de bedoeling van God, dat wij door ervaring hier leeren zullen, rechtvaardig en juist te handelen. Zoodra wij beseft hebben, dat wij kwaad gedaan hebben en ons voornemen voortaan beter te doen, hebben wij de les geleerd en bestaat er geen noodzakelijkheid meer om ons te bestraffen. Zoo is de leerstelling van de vergeving van zonden een werkelijk feit in de natuur. Als wij berouw hebben, bidden en ons verbeteren, dan zijn de zonden, waarover wij berouw hebben gehad, waarvoor wij gebeden hebben en die wij verbeterd hebben, ons vergeven en uit 's levens gedenkboek uitgewischt. Anders worden zij na den dood door overeenkomstig lijden in het Vagevuur uitgeroeid. De leer van Karma, of de wet van oorzaak en gevolg, zooals die in het Oosten geleerd wordt, voorziet dus niet ten volle in de menschelijke behoeften, maar de Christelijke leering, die zoowel de wet der Causaliteit als de leerstelling van de vergeving van zonden insluit, geeft een vollediger leering aangaande de methode, bij de Verheven Leiders in gebruik, om ons te onderrichten. VRAAG No. 113. Door wat voor kracht wekte Petrus Dorcas uit de dooden op f Antwoord : Petrus deed Dorcas niet uit den dood verrijzen, en evenmin wekte de Christus Lazarus of iemand anders uit de dooden op, en Hij maakte daar ook geen aanspraak op. Hij zeide : „Hij is niet gestorven, maar slaapt." _ Om dit punt goed te begrijpen, moeten wij eerst uitleggen, wat er bij den dood gebeurt, en waarin de dood van den trancetoestand verschilt, want de bedoelde personen waren alle in trance, op het oogenblik dat de vermeende wonderen plaats grepen. _ , - Gedurende den waaktoestand, wanneer het Ego bewust in de Stoffelijke Wereld optreedt, zijn zijn verschillende voertuigen concentrisch — zij nemen n.1. dezelfde ruimte m maar 's nachts, wanneer het lichaam ter ruste gaat, heett er een scheiding plaats. Het Ego, gehuld in het denkvermogen en het begeertelichaam, maakt zich uit het grofstottelijk lichaam en het levenslichaam los, die dan op het bed achterblijven. De hoogere voertuigen blijven er boven of in de nabijheid rondzweven. Zij blijven met de grovere voertuigen verbonden door den zilveren draad, een dunnen glinsterenden draad, die den vorm aanneemt van twee zessen, waarvan het eene uiteinde aan het zaadatoom in het hart bevestigd is, en het andere aan de middelste kracht-spiraal in het begeertelichaam. Op het oogenblik van den dood wordt die draad bij het zaadatoom in het hart afgebroken en de krachten uit dit atoom gaan langs de pneumogastrische zenuw, door de derde hersenkamer en vandaar naar buiten door den naad tusschen het achterhoofdsbeen en het zijbeen van den schedel, langs den zilveren draad en zoo naar de hoogere voertuigen. Tegelijk met dat afbreken komt ook het levenslichaam vrij en voegt zich bij de hoogere voertuigen, die boven het lijk zweven. Daar blijft het gedurende ongeveer drie en een halven dag. Dan maken de hoogere voertuigen zich van het levenslichaam los, dat in normale gevallen tegelijk met het grofstoffelijk lichaam ontbindt. Op het oogenblik van die laatste scheiding breekt de zilveren draad ook in het midden door, en is het Ego vrij van contact met de stoffelijke wereld. Gedurende den slaap trekt het Ego zich ook uit het grofstoffelijk lichaam terug, maar het levenslichaam blijft bij het stoffelijk lichaam en de zilveren draad blijft ongeschonden. Soms gebeurt het, dat het Ego in den morgen het lichaam niet binnentreedt, om het, zooals gewoonlijk, te doen ontwaken, maar dat het er eenigen tijd — wisselend van één tot een onbepaald aantal dagen — buiten blijft. Dan zegt men, dat het lichaam zich in een natuurlijken trance bevindt. Maar de zilveren draad is dan op geen van beide bovengenoemde plaatsen afgebroken. Heeft die breuk eenmaal plaats gehad, dan is er geen herstel mogelijk. De Christus en de apostel waren helderziend : zij zagen, dat in genoemde gevallen geen breuk had plaats gehad, vandaar het gezegde : „Hij is niet gestorven, maar slaapt." Maar zij bezaten ook het vermogen het Ego met kracht in het lichaam terug te dringen en den normalen toestand te herstellen. Op die wijze werden de zoogenaamde wonderen door hen verricht. 13 VKAAIJ 1NO. IX4. Gelooft gij in bekeering f Antwoord : Zeker, maar er zijn bekeeringen en bekeeringen. Er is een bekeering, die zich voltrekt in een zoogenaamde opwekkingsbijeenkomst onder tromgeroffel, handgeklap, gezang van godsdienstige liederen, en den herhaalden oproep van den leider om te „komen, voor het te laat is. Al die hulpmiddelen bij de bekeering wekken een krachtigen hypnotischen invloed op, die op den emotioneelen aard van vele menschen zoodanig inwerkt, dat die zoogenaamde „zondaren niet langer op hun stoel kunnen blijven zitten, maar in den meest letterlijken zin van het woord gedwongen worden aan het bevel te gehoorzamen en naar voren te komen in „de bank der berouwvollen". Die soort bekeering heeft gewoonlijk zeer weinig waarde. Leiders van dergelijke opwekkingsbijeenkomsten vinden het zeer gemakkelijk om menschen op die wijze te bekeeren. Het wanhopig moeilijke probleem is, zooals een van hen het uitdrukte : om het te doen „steek houden , want zoodra het slachtoffer van den hypnotiseerenden leider de bijeenkomst verlaat, slijt de invloed langzamerhand uit en vroeger of later valt hij tot zijn oorspronkelijke gedragslijn terug, fcn hoewel die „afvalligen" heelemaal geen gewetenswroeging voelen, wanneer zij terugvallen, zoo trekt de volgende opwekkingsbijeenkomst hen even zeker naar de zondaarsbank, ais een magneet een naald aantrekt. Zij worden herhaaldelijk bekeerd en vallen geregeld weer terug, telkens als er een opwekkingsbijeenkomst is, tot groote ergernis van den leider en tot vermaak van de gemeente, die zich niet bewust is, dat het hier om een eenvoudig geval van goedaardig hypnotisme ^Er is echter een andere bekeering, die altijd met planetaire invloeden gepaard gaat, en al naar mate de sterkte van die invloeden zal de bekeering of de ommekeer in het leven mm of meer radicaal zijn. Het wijst er dan op, dat de ziel een zeker punt op haar pelgrimstocht bereikt heeft, waarop zij zich tot het hoogere leven aangetrokken voelt. De onmiddellijke aanleiding tot de bekeering kan een preek, een lezing, een boek, een Bijbeltekst of iets in de natuur zijn, maar dat is slechts de stoffelijke aanleiding tot iets, dat reeds geestelijk een feit was. Van dat oogenblik af zal de man of vrouw een nieuw standpunt tegenover het leven beginnen in te nemen, de oude ondeugden op zij zetten en nieuwe lijnen van denken en streven volgen. Zijn geheele houding tegenover het leven en zelfs tegenover zijn omgeving kan erdoor veranderd worden. Inderdaad is vaak een reis, die hem voor een oogenblik uit zijn gewone omgeving gehaald heeft, aanleiding, om de juiste voorwaarden te verschaffen voor het uitstrooien van het nieuwe zaad. VRAAG No. 115. Ligt er eenige waarde in biecht en absolutie f Antwoord : Als de vrager biecht en absolutie bedoelt in den zin, waarin zij in de Katholieke Kerk in praktijk gebr?cht worden, dan kan men constateeren, dat de priester zeker niet het vermogen bezit om de zonden van den boetvaardige te vergeven, en de praktijk van de biecht op bevel van de kerk is gewoonlijk op zijn best niet meer dan een uiterlijke vertooning van boete, en doet denken aan het gebed van den Farizeër, die naar den tempel ging om door de menschen gezien te worden. Wordt de biecht daarentegen verricht in den geest van de Schrift, die de geest van de echte biecht is, dan heeft zij een zekere waarde, want evenals een klein kind, dat kwaad gedaan heeft, zich bezwaard van gemoed en verdrietig voelt, zoo kunnen wij ons ook hoogst berouwvol voelen over onze tekortkomingen en onze vergrijpen. Liefhebbende ouders hebben dikwijls het feit opgemerkt, dat stilzwijgend berouw soms niet voldoende is voor het kind, dat er behoefte aan voelt naar zijn ouders toe te gaan en zijn zonde op te biechten. Zoodra de vergeving van de ouders verkregen is, is zijn geweten gerust gesteld. Zoo is het ook met het kind van God. Wij zondigen en wij zijn bedroefd over onze zonden; wij nemen ons voor dit of dat kwaad niet weer te begaan, maar als wij tot iemand, in wien wij vertrouwen hebben, kunnen biechten, zijn medegevoel kunnen opwekken en de verzekering krijgen, dat dat kwaad geen vat op ons za blijven houden, dan zal ons geweten meer rust hebben. Dat was het beginsel, dat aan het bevel in den Bijbel: „Biecht uwe zonden aan elkaar" ten grondslag lag. De persoon, tot wien wij biechten, moet natuurlijk iemand zijn, voor wien wij diepen eerbied en liefde koesteren, en hij of zij zal op dat oogenblik tegenover ons staan als de plaatsvervanger van God, ot onze eigen hoogere natuur, en dus zullen wij ons erg opgelucht voelen, wanneer wij zijn sympathie verkregen hebben. Maar tevens zullen wij voelen, dat het verbond, dat wij met onszeli aangingen om de betreffende zonde niet weer opnieuw te begaan, versterkt is, doordat wij hem als getuige hebben. Is de biecht aldus verricht en de absolutie zóó verkregen, dan heeft zij ongetwijfeld een zeer gezegende uitwerking. VRAAG 116. Ligt er eenige waarde in het Latijnsche rituaal, bij de Katholieke Kerk in gebruik ? Zou het niet beter zijn, als het vertaald werd, zoodat iedereen het begrijpen kon ? En zijn de geïmproviseerde preeken en gebeden, in de Protestantsche kerken in g^ruik, niet verre te verkiezen boven de ritueele, vaste missen der KaMolieken ? Antwoord : Tegenwoordig is de geheele menschheid zoo ver ontwikkeld, dat zij in vele opzichten boven de wet staat. De meeste menschen b.v. gehoorzamen aan de wet: „Lnj zult niet stelen/' Wet is een pressie op den begeerteaard, maar waar occulte of liever geestelijke vooruitgang beoogd wordt, moet ook de vergeestelijking van het levenslichaam tot stand gebracht worden. En dat wordt bereikt door middel van kunst en godsdienst, door telkens herhaalde indrukken, want de grondtoon van het levenslichaam is herhaling, zooals men bij de planten zien kan, die alleen maar een stoffelijk lichaam en een levenslichaam hebben. Daar volgen stengels en bladeren elkaar op in een opwaartsche reeks, en de plant gaat steeds voort ze afwisselend te doen groeien. Het was het levenslichaam, dat de wervels van de menschelijke ruggegraat den een na den ander door gedurige herhaling opbouwde. En het geheugen b.v., een van de eigenschappen van het levenslichaam, wordt door gedurige herhaling en weder-herhaling gesterkt en ontwikkeld. Toen de Protestanten uit de Katholieke Kerk traden, lieten zij vele misbruiken achter zich, maar zij verloren ook bijna al het waardevolle. Zij lieten het rituaal in den steek, dat een ieder kan kennen en begrijpen, afgescheiden van de armzalige wedergave aan de zijde van den vertolker. Op de hoogte van het rituaal, konden de leeken hun gedachten in dezelfde richting zenden als de gedachte van den priester, die bezig was de mis te lezen, en zoodoende werd een enorme hoeveelheid gelijkgestemd geestelijk denken opgehoopt en ten goede of ten kwade over de gemeente uitgezonden. Heden ten dage luistert de gemeente in een Protestantsche kerk naar het geïmproviseerde gebed of de preek van hun voorganger, die meestal minder aan zijn geestelijke taak denkt, dan wel hoe hij de welluidendste zinnen, die de ooren van zijn gehoor streelen kunnen, uiten kan. Zij zijn vergeten, wat hij gezegd heeft, vóór zij uit de kerk zijn. Zij, die naar een Katholieke kerk gaan en het rituaal begrijpen, zijn ook nu nog in staat hun gedachten in een geestelijk conclave te vereenigen en houden in hun geheugen vast, wat zij meegemaakt hebben. Aldus voegen zij telkens een klein weinig aan de vergeestelijking van hun levenslichamen toe, terwijl de lidmaten van de Protestantsche kerk alleen maar in hun emotioneele wezen getroffen worden, en die uitwerking is spoedig verdwenen. De Bijbel leert ons voortdurend te bidden ; velen hebben hierover gespot, zeggende, dat als God alwetend is, Hij ook zonder ons gebed weet, wat wij noodig hebben, en als Hij niet alwetend is, kan Hij hoogst waarschijnlijk niet almachtig zijn, en daarom worden onze gebeden niet verhoord, zoodat het nutteloos is om te bidden. Maar dat voorschrift vloeide voort uit bekendheid met den aard van het levenslichaam, dat die herhaling voor zijn vergeestelijking noodig heeft. Dit wat het rituaal betreft. Wat het gebruik van het Latijn aangaat lezen wij in het eerste hoofdstuk van Johannes : „In den beginne was het Woord.... en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is." Woord beteekent geluid. Neem zand of plantensporen en plaats die op een koperen of glazen plaat; neem dan een strijkstok en strijk ermee langs de randen; men zal dan geluid voortbrengen en dat geluid zal maken, dat de sporen of het zand zich in geometrische figuren zullen rangschikken, gelijkend op de kristallen, waaruit alle dingen samengesteld zijn. Elk geluid brengt een andere groepeering teweeg. Als een bepaald geluid dus de bepaalde uitwerking teweegbrengt, die wij wenschen teweeg te brengen, dan kan men het geluid niet veranderen, zonder ook de uitwerking te veranderen. Als wij een bepaald geluid uitzenden en „Deum zeggen, en vervolgens „Deum" vertalen en God zeggen, dan is het geluid geheel anders, en daar geluid bepaalde uitwerkingen op onze onzichtbare lichamen teweegbrengt, zijn de uitwerkingen, die door het oorspronkelijke Latijnsche rituaal teweeggebracht werden, voor de Protestantsche kerken verloren gegaan, die het vertaalden of geheel en al weglieten. Men verbaast er zich dikwijls over, hoe de Katholieke Kerk haar macht over de menschen behoudt, maar men kan gerust zeggen, dat indien zij het Latijnsche rituaal afschafte, erin tien jaren geen enkele volgeling meer over zou zi]n. Bovendien worden de werkelijk occulte ritualen nooit vertaald, en zeirs onder de Roze kruisers worden Latijnsche ritualen, — hoewel niet die, bij de Katholieke Kerk in gebruik — bij de diensten gebruikt. VRAAG No. 117. Wat is de wezenlijke verdienste van martelaarschap ? Werden de martelaren werkelijk heiligen f Antwoord : De mensch heft zichzelf op tot de vereeniging met God door middel van vier groote trappen of stadia. Eerst bidt hij tot een God, of offert aan een God, dien hij vreest, en dien hij daarom gunstig tracht te stemmen, opdat zijn God hem geen kwaad zal doen. Daarna leert hij dien God als een machtigen bondgenoot tegen zijn vijanden beschouwen en als den gever van alle goede dingen, d.w.z. mits hij dien God gehoorzaamt en hem van de stoffelijke dingen, die hij bezit, offert. Op den derden trap leert men hem zichzelf te offeren door een rechtschapen leven te leiden, en hij verwacht daarvoor beloond te worden in een toekomstigen toestand, hemel genaamd, waar hij in eeuwige gelukzaligheid moet leven, als vergoeding voor al wat hij gedurende zijn leven op aarde heeft moeten lijden. De martelaren waren op het stadium, waarop zij dit geloof beleden, en zij waren volkomen van de waarheid en de heerlijkheid van de hemelwereld doordrongen. Daarom viel het hun licht hun levens te offeren en zoodoende terstond de toekomstige glorie deelachtig te worden. Als martelaarschap inderdaad een hemel met eeuwige zaligheid kan ontsluiten, dan is dat een allergemakkelijkste methode om de belooning te verwerven. Er moge moed voor noodig zijn om te sterven, maar per slot is er oneindig meer moed noodig om te leven. Men is altijd geneigd om te denken, dat wanneer iemand zijn leven gegeven heeft, hij het allerhoogste gegeven heeft, en vaak hoort men menschen zeggen van iemand, die zelfmoord gepleegd heeft: „Hij heeft alles afbetaald." Inderdaad is zelfmoord meestal een uitdrukking van de grootst mogelijke lafheid, en martelaarschap moest veel minder bewonderd worden, dan de levens van vele menschen, die dag aan dag de geestelijke leeringen van den Bijbel trachten te volgen en een edel leven trachten te leven. Natuurlijk kan men terstond toegeven, dat martelaren bewondering afdwingen voor het vasthouden aan hun geloof in het aangezicht van dood en marteling. Ongetwijfeld zullen zij betere gelegenheden voor geeste ijken groei in latere levens krijgen, dan in die waarvan zij beroofd werden, toen zij op den brandstapel verbrand of op andere wijze ter dood gebracht werden. En men kan ook met zekerheid zeggen, dat zij heiligen en vrome menschen waren in dien zin, dat hun geloof meer voor hen beteekende dan het leven zelf, maar wij houden beslist vol, dat geen gebod van eenige kerk in staat is van een zondaar een heilige te maken. VRAAG No. 118. In een van uw lezingen hebt gij gezegd, dat het verkeerd was om zendelingen naar vreemde landen te zenden; dat de godsdiensten door de zoogenaamde heidenen beleden, op dit oogenblik de juiste voor hen zijn, maar dat die zendelingen tot nu toe weinig kwaad gedaan hebben. Hoe verklaart gij dan het bevel van Christus aan zijn apostelen : „Gaat uit in de geheele wereld en predikt het evangelie aan alle creaturen t" Antwoord : De beteekenis van Christus' woorden berust klaarblijkelijk op de interpretatie van het woord „wereld". Als men onder dat woord de geheele aarde verstaat, dan kan het juist zijn om zendelingen naar vreemde landen te sturen ; maar de Bijbel leert ons, dat de discipelen, aan wie de opdracht gegeven was, terugkeerden, na hun zending volbracht te hebben, waaruit blijkt, dat met het bevel niet de geheele aarde kon bedoeld zijn. In dit verband zou men het woord „wereld" eerder door „staat" kunnen weergeven, dat men in sommige woordenboeken ook vindt als een andere beteekenis van het woord. Ten tijde van Christus kende men de geheele wereld nog niet. Tot op heden heet zelfs de meest westelijke kaap van Spanje Kaap Finisterre — het einde der aarde. Daarom kon die term ten tijde dat Christus zijn bevel gaf, onmogelijk de gehee'e aarde, zooals men die thans kent, omvatten. Onze bewering is dus niet in tegenspraak met de leeringen uit den Bijbel. Het is verkeerd om zendelingen naar menschen uit te zenden, die wij , heidenen" noemen, want hun ontwikkeling is tot nu toe zoodanig, dat zij geen godsdienst kunnen begrijpen, die liefde tot den naaste predikt, een godsdienst, dien zelfs wij tot nu toe nog niet in praktijk hebben leeren brengen. Bovendien, als de verheven Opteekenende Engelen, die de menschelijke evolutie onder hun hoede hebben, in staat zijn onze behoeften te beoordeelen en ieder onzer in de omgeving te plaatsen, waar hij die invloeden vinden kan, die het meest zijn vooruitgang zullen bevorderen, dan moet men ook gelooven, dat zij aan elk volk den godsdienst gegeven hebben, die het meest heilzaam is voor zijn ontplooiing. Is iemand dus in een land geplaatst, waar de Christelijke godsdienst geleeraard wordt, dan bevat die godsdienst ook het ideaal, dat hij na moet streven, maar trachten het anderen menschen op te dringen, die in een andere sfeer geplaatst zijn, is aannemen dat ons oordeel boven dat van God en Zijn dienaren — de Opteekenende Engelen — verheven is. Zoo?ls gezegd, hebben de Christelijke zendelingen echter weinig kwaad gedaan onder de volken, die zij bezocht hebben, maar waarschijnlijk hadden zij thuis meer goed gedaan. Men behoeft niet ver van huis te gaan, om heidenen te vinden, die onderricht in den Bijbel noodig hebben. Prof. Wilbur L. Cross uit Ya!e vermeldt b.v., dat op een college van veertig studenten, geen één Judas Iscariot thuis kon brengen ; dat hij een Joodschen student gehad had, die nooit van Mozes gehoord had, en dat in antwoord op een vraag betreffende den aard van de „Pilgrim's Progress", het beste antwoord was, dat het den grondslag vormde voor de geschiedenis van het Nieuwe Engeland. Kon men de zendelingen in aanraking brengen met deze heidenen, dan zouden zij wellicht nog iets goeds kunnen doen. Er wordt echter meer kwaad gedaan, wanneer het Oosten zijn zendelingen naar hier zendt, om ons tot het Hindoeïsme en aanverwante godsdiensten te bekeeren, want vaak leeren die Hindoes ademhalingsoefeningen, die krankzinnigheid of tering veroorzaken, omdat onze westersche lichamen in het geheel niet voor dergelijke praktijken geschikt zijn. Het veiligst is het, in den godsdienst van zijn land te blijven, dien te bestudeeren en te beoefenen, aan andere volken het voorrecht latend, hetzelfde te doen ten opzichte van hun eigen godsdiensten. Hoofdstuk V Vragen in verband met SPIRITISTISCHE VERSCHIJNSELEN VRAAG No. 119. Is mediumschap schadelijk voor de gezondheid f Antwoord : Dat hangt er van af: Wanneer iemand als medium dienst doet voor een ontlichaamden geest, die het lichaam binnentreedt, zooals het geval is bij de in trance werkende mediums, waar de geest het lichaam in bezit neemt en het gebruikt, zooals de eigenaar zijn lichaam zou kunnen gebruiken, wordt er weinig of geen schade aangericht, mits de contröle-geest geen misbruik maakt van zijn voorrecht. Inderdaad zijn er sommige gevallen bekend, waarin de controle-geesten een beter begrip hebben, hoe voor het lichaam te zorgen, dan de eigenaar zelf, en soms bevorderen zij zelfs de gezondheid. Gewoonlijk echter controleeren geen geesten van hoog ethischen aanleg een medium : het zijn meestal lage en aan de aarde gebonden geesten, zooals Indianen of andere dergelijke naturen, die controle over mediamieke personen bemachtigen, en zoodra zij hun lichamen in bezit hebben, die gebruiken om hun lage hartstochten voor drank en sexueele genoegens te bevredigen. Zoodoende veroorzaken zij lichamelijke storingen en ontaarding van het geleende werktuig. In het geval van een materialiseerend medium kan men zeggen, dat de invloed altijd schadelijk is. De materialiseerende geest brengt zijn slachtoffer in trance en trekt daarna den ether uit het levenslichaam door de milt weg, want het verschil tusschen het materialiseerende medium en een gewoon mensch ligt in het feit, dat het verband tusschen het levenslichaam en het stoffelijk lichaam uiterst los is, zoodat het mogelijk is dit levenslichaam voor een groot deel weg te trekken. Het levenslichaam is het voertuig, waardoor de stroomen zonne-energie, die ons vitaliteit geven, verbijzonderd worden. Beroofd van zijn belevendigend beginsel, krimpt het lichaam van het medium tijdens een materialisatie soms tot de helft van zijn gewonen omvang in ; het vleesch wordt slap en de levensvonk flikkert heel flauw. Nadat de séance geëindigd is en het levenslichaam zijn plaats weer heeft ingenomen, wordt het medium wakker en krijgt zijn normaal bewustzijn erug. Het voelt zich dan ontzettend uitgeput en neemt soms, ongelukkig genoeg, zijn toevlucht tot drank om de levenskrachten weer op te wekken. In dat geval zal de gezondheid er natuurlijk zeer spoedig onder lijden, en dan wordt het medium absoluut een wrak. Hoe dan ook, mediumschap moest beslist vermeden worden, want afgezien van bovengenoemd gevaar voor het stoffelijke werktuig, bestaan er andere en veel ernstiger overwegingen in verband met de ijlere lichamen en in het bijzonder in verband met den toestand na den dood. VRAAG No. 120. Wanneer mediums zoogenaamde ziele-reizen maken, wat verlaat dan het stoffelijk lichaam, en kan dit ook in den waaktoestand uittreden om gegevens te verzamelen f Antwoord : Een medium is een negatieve of onwillekeurige helderziende, die onder controle van een geest uit de Begeerte Wereld staat. Hij of zij vertoont overeenkomst met het slachtoffer van een hypnotiseur in de Stoffelijke Wereld. In het geval van den hypnotiseur, wordt deze door zijn slachtoffer in wakenden toestand aanschouwd, terwijl het medium den geest, die haar hypnotiseert niet ziet, voordat zij uit haar lichaam gedreven is. Dan is zij in haar begeertelichaam gehuld en daar- door meestal niet in staat haar ondervindingen terug te brengen. Al haar ondervindingen vinden plaats, terwijl het stoffelijk lichaam in trance is. Het Ego, gehuld in het denkvermogen en het begeertelichaam, laat het stoffelijk lichaam achter, en dezelfde scheiding vindt plaats als in den gewonen droomloozen slaap, met dit verschil echter, dat het stoffelijk lichaam niet onbeheerd achterblijft, want gewoonlijk treedt de contrölegeest het stoffelijk lichaam van het medium binnen, er bezit van nemend en het naar eigen genoegen gebruikend, vaak tot groote schade van het medium. Want, indien de controle-geest gedurende zijn leven op aarde een dronkaard of een losbol geweest is, zal hij vaak het lichaam van het medium gebruiken om zijn zucht naar drank, of zijn lage, sensueele instincten te bevredigen. Men kan menschen niet ernstig genoeg op het hart drukken, dat dit stoffelijk lichaam het kostbaarste werktuig is, dat wij hebben, en dat ieder zeer verkeerd handelt, die het aan de willekeurige genade, hetzij van een hypnotiseur, hetzij van een controle-geest overlevert. In het geval van mediums, bestaat er nog een ernstiger gevaar, want soms is het geen gewoon menschelijk Ego, dat controleert, maar een elementaal, die in de Stoffelijke Wereld niet gewoon kan functioneeren. Wanneer het medium na den dood de Begeerte Wereld betreedt, heeft die elementaal zulk een macht over het begeertelichaam van het medium verkregen, dat hij den eigenaar van zijn voertuig berooven kan. Het begeertelichaam is het voertuig, van waaruit de impuls tot handeling voortkomt, en wanneer een Ego dus van dat voertuig beroofd is, kan niets het tot reïncarnatie brengen. De elementaal kan dat lichaam zelfs millioenen jaren lang vasthouden, en terwijl dus de rest van de menschheid vooruitgaat, blijft dat ongelukkige Ego, beroofd van zijn begeertelichaam, werkeloos achter, en het zai wellicht ver bij al zijn makkers ten achter zijn, voordat het uit de slavernij van die entiteit verlost wordt. Daarom is mediumschap het ernstigste gevaar voor de ziel, dat schrijver dezes kent of zich kan indenken, behalve dan de uitoefening van zwarte magie. VRAAG No. 121. Ik heb vele ziele-vluchten gedaan, en op een van die reizen bracht mijn gids mij door verschillende poorten in een kristallen stad en verder naar een tempel, vol etherische wezens, die uitriepen : „Dit is God's Heilige Stad." Wilt gij zoo goed zijn mij te zeggen, waar die is, waarom er poorten en muren om die stad zijn, en waarom alles er als kristal uitziet f Antwoord : Een van de eigenaardigheden van begeertestof — de substantie der Begeerte Wereld — is, dat zij buitengewoon plastisch is en vatbaar om onder den invloed van gedachten vorm aan te nemen. In een oogwenk neemt zij volgens de gedachte, die haar bezielt, de meest uiteenloopende gestalten aan, en daar vele menschen op aarde langs identieke lijnen denken, stapelen al die gedachten zich op en vormen één groot geheel. Zoo maken in de lagere sferen der Begeerte Wereld de gedachten der menschen, die in een gloeienden, ovenachtigen Hel gelooven, van de begeertestof aldaar een dergelijke folterplaats. Daar kan men duivels zien met horens, bokspooten en staarten, bezig de rampzalige zondaars met hooivorken te bewerken, en vaak, wanneer menschen heengaan, die in dat geloof geleefd hebben, verkeeren zij in een zieligen toestand van vrees, bij het aanschouwen van de plaats, die zij mee hebben helpen scheppen. Er is eveneens in de hoogere regionen der Begeerte Wereld een stad, zooals gij die beschrijft, een Nieuw Jeruzalem, met poorten uit paarlemoer, met een zee van kristal en een grooten witten troon, waarop een gedachtebeeld van God, gelijkend op een ouden man, door al die menschen geschapen, gezeten is. Waarschijnlijk hebt gij die plaats bezocht, die een blijvende eigenaardigheid der Begeerte Were.d is, en dit blijven zal, zoolang als de menschen op die wijze aan het Nieuwe Jeruzalem blijven denken, want die vormen hebben geen levensvatbaarheid zonder den steun van mensche- lijke gedachten, en zoodra de menschheid mettertijd aan dat geloof ontgroeid zal zijn, zal de stad, door hun gedachten geschapen, ophouden te bestaan. Haar kristalachtige aanblik is te danken aan de buitengewone schittering der begeertestof, waaruit zij is opgebouwd. In verband daarmede noemden de oude alchemisten de Begeerte Wereld „astraal", of „sterachtig." VRAAG No. 122. Kan het zijn, dat de begeertelichamen, die door Ego's op hun doorreis achtergelaten worden, door elementalen gebruikt worden om vrienden en verwanten van den afgestorvene te misleiden f Hoe kunnen zij ontdekt en herkend worden ? Antwoord : Wanneer de geest bij den dood uitgetreden is, en na een korter of langer verblijf in het Vagevuur den Eersten Hemel betreedt, brengt hij nog het begeertelichaam, dat hij gedurende zijn leven op aarde gebruikte, met zich, maar zoodra hij den Tweeden Hemel betreedt, laat hij dat begeertelichaam op ongeveer dezelfde wijze achter, als het levenslichaam en het grofstoffelijk lichaam bij den dood en kort daarna achtergelaten werden. Maar, terwijl het stoffelijk lichaam tot bederf overgaat en ontbindt, en terstond nadat de geest het verlaten heeft bewegingloos en onbruikbaar wordt, is het met het begeertelichaam een totaal ander geval. Het materiaal, waaruit dat lichaam is samengesteld, is door den Universeelen geest zoo veel intenser belevendigd, dat het nog geruimen tijd, nadat de geest het verlaten heeft, het vermogen zal behouden om rond te zwerven. De ledige schil wordt door magnetische aantrekkingskracht tot degenen getrokken, met wie het Ego gedurende zijn aardsch bestaan verbonden was, en een zekere mate van herinnering aan dat afgeloopen leven maakt, dat zij zeer dikwijls met goed succes voor den gestorven bloedverwant kan doorgaan. Dat is vooral het geval, wanneer de schil door een elementaal gebruikt wordt. De meeste verschijnselen, die men op spiritistische séances ontmoet, kunnen met succes op rekening gesteld worden van deze ledige, door elementalen bezielde schillen. De aardigheden van die elementalen, zooals het gieten van water langs den hals van de aanzittenden, het omvergooien van stoelen, tafels en dergelijke, zijn staaltjes van wat zulke ledige schillen kunnen uitvoeren, wanneer zij onder den invloed van elementalen staan. Wat de vraag betreft, hoe men ze kan doorzien of herkennen, spreekt het vanzelf, dat, terwijl onze gestorven vrienden en verwanten tijdens hun leven op aarde gezond verstand bezaten, er niets te verwachten is van de dwaze nonsensikale mededeelingen van deze ledige schillen, want de geest, die inderdaad onze vriend was, is heengegaan en heeft zijn woning ledig achtergelaten. Daarom kan men ze naar hun woorden en daden beoordeelen, juist als de menschen hier op aarde. VRAAG No. 123. Kunnen elementalen de gestalte van dieren of reptielen aannemen, en wat kan men daartegen doen ? Antwoord : In deze stoffelijke wereld zijn alle vormen stabiel en niet gemakkelijk te veranderen. De Begeerte Wereld is in dat opzicht totaal anders. Sprookjes, zooals b.v. de gedaanteverwisseling van de muizen in Asschepoester, enz. zijn werkelijke feiten in de Begeerte Wereld, want onder den invloed van het bezielende leven, veranderen de vormen bliksemsnel, iets wat verbijsterend werkt op een ieder, die die wereld als neophiet betreedt. De helderziende moet daarom noodzakelijkerwijs getraind zijn, om te voorkomen, dat hij door den vorm, die steeds wisselend is en op ieder oogenblik elke willekeurige gedaante kan aannemen, misleid wordt. Zijn wij echter in staat ook het bezielende leven te zien, dan doet het er niet toe, welken vorm het tijdelijk aanneemt: men kan ons niet be- driegen ! Evenals al het andere in de Begeerte Wereld, bezitten de elementalen dit vermogen om van gedaante te veranderen, en het is aan dat feit te wijten, dat zoovele wonderlijke verhalen en visioenen door ongeoefende helderzienden voor waar gehouden worden. Er kan niets tegen gedaan worden om elementalen te beletten van gedaante te veranderen, maar wij kunnen ze met geweld op de vlucht jagen, zooals wij een kattenconcert onder het raam van onze slaapkamer verstoren. VRAAG No. 124. Hoe kan men bezetenheid voorkomen f Antwoord : Bezetenheid is een toestand, waarin een ontlichaamde geest een andermans lichaam blijvend in bezit genomen heeft, na den eigenaar eruit gezet te hebben. Soms echter trachten menschen, die de gewoonte hebben om te drinken of de slaaf zijn van eenige andere lage ondeugd, zich te verontschuldigen met te beweren, dat zij bezeten zijn. Wanneer iemand dat van zichzelf zegt, kan men er bijna altijd zeker van zijn, dat het louter een uitvlucht is, want een dief, die in de stoffelijke wereld hier iets gestolen heeft, loopt ook niet overal rond om te vertellen, dat hij gestolen heeft, en evenmin zal de entiteit, die onrechtmatig bezit genomen heeft van een andermans lichaam, dit feit rondbazuinen. Het is vast en zeker, dat een dergelijke entiteit zich er niet om bekommert, wat men van den mensch denkt, wiens lichaam hij gestolen heeft, zoodat er geen reden is, waarom hij het zou vertellen en de kans loopen uitgeworpen te worden. Er bestaat een onfeilbaar middel om te weten, of iemand werkelijk bezeten is of niet, n.1. door oogendiagnose. „Het oog is de spiegel der ziel", en alleen de ware eigenaar is in staat de iris of oogappel te doen samentrekken of uitzetten, zoodat als men iemand, die beweert bezeten te zijn, of dien wij denken dat het is, naar een donkere kamer meenemen, men zien 14 zal, dat zijn oogappel niet uitzet, als hij bezeten is. Evenmin zal de iris zich samentrekken, wanneer wij hem in de zon brengen, noch uitzetten, als wij hem vragen naar een voorwerp op eenigen afstand te turen, en evenmin samentrekken, wanneer men hem kleinen druk laat lezen. In één woord, de oogappel zal, wanneer iemand bezeten is, noch op licht, noch op afstand reageeren ; er bestaat echter ook een bepaalde ziekte, iocomotorische ataxia genaamd, waarbij de iris niet op afstand reageert, maar wel op licht. Niemand, wiens geesteshouding positief is, kan ooit bezeten worden, want zoolang wij onze individualiteit handhaven, is zij sterk genoeg om alle indringers te weren. Maar er bestaat altijd een groot gevaar op spiritistische séances, waar de aanzittenden negatief zijn. De beste manier om bezetenheid te vermijden, zou zijn om in die positieve houding te volharden, en een ieder, die maar eenigszins negatief aangelegd is, moest het gaan naar spiritistische séances geheel vermijden, zoowel als kristal-staren en alle andere methoden voor het oproepen van geesten. Dit zijn in elk opzicht verkeerde praktijken, want allen, die naar gene zijde zijn overgegaan, hebben daar hun eigen werk te verrichten, en moeten niet weer hier teruggehaald worden. VRAAG No. 125. Wat is psychometrie t Antwoord : De wetenschap leert ons, dat in de Stoffelijke Wereld de ether elk stofdeeltje doordringt, zoodat de chemische atomen der verschillende substanties, — het doet er met toe, hoe dicht ze zijn — elkaar niet raken, maar elk atoompje trilt in een veld van dien alles-beheerschenden ether. De trillingen in den ether, door elk voorwerp uitgezonden, brengen een beeld van de dingen om ons heen naar ons oog over. Dat beeld gaat nooit verloren. De beelden van alles, wat wij bewust waargenomen hebben, blijven in den ether van ons levenslichaam bestaan, en het hangt slechts van ons vermogen om ze terug te roepen af, of wij ze ons al of niet herinneren. Ook bestaat er in den ether, die elk voorwerp doordringt, een beeld van de geheele omgeving van dat voorwerp. Op de muren van onze kamers staan al de tafereelen en elk voorval geschreven, die zich ooit in die kamer afspeelden, en al wrijft men ze ook van houtwerk en pleister weg, toch zal het onmogelijk blijken al de daar ingegrifte beelden kwijt te raken. Neemt men een stukje pleister uit zoo'n kamer en brengt men het bij iemand, die etherisch gezicht aangekweekt heeft, dan kan die persoon den ether in dat stukje pleister zien, en vertellen van de tafereelen, die op de plek, waarvan het pleister afkomstig is, voorvielen. Toont men hem een stuk steen, afkomstig van de Egyptische pyramiden, dan zal hij die pyramiden even duidelijk zien, als hadden wij hem een photo ervan gebracht, want het is de ether uit een voorwerp, zooals b.v. de pyramide, die den indruk op de gevoelige plaat van den photograaf maakt, en het eenige verschil tusschen dien indruk en den indruk, dien wij door ons oog ontvangen, is, dat wij hem op de gevoelige plaat kunnen vastleggen en wanneer wij maar willen een blik op de photo kunnen slaan, terwijl wij nog niet in staat zijn de tafereelen uit ons verleden in gewone omstandigheden duidelijk voor ons oog te verwezenlijken. Maar de psychometrist, die in den ether lezen kan, heeft een wonderbare beeldengalerij tot zijn beschikking. VRAAG No. 126. Is het waar, dat op spiritistische séances menschen soms met lichaam en al door onzichtbare handen van de eene plaats naar de andere overgebracht worden ; dat bloemen in de kamer komen door dichte ramen en deuren, en als dat zoo is, hoe kan dat dan gebeuren ? Antwoord : Zeker, het is volkomen waar, dat dergelijke ver- schijnselen als de bovengenoemde, soms onder omstandigheden, waarin geen bedrog mogelijk is, plaats vinden. Wat het bewegen van voorwerpen betreft, kan dat door de geesten, die de séance leiden, op verschillende wijzen ten uitvoer gebracht worden. Handen — hetzij zichtbaar of onzichtbaar die voorwerpen of personen van de eene plaats naar de andere dragen, kunnen gematerialiseerd worden, of anders kunnen die voorwerpen door opheffing van de wet der zwaartekracht, zoo ver als dat voorwerp aangaat, opgeheven worden. Wat betreft het gaan van bloemen door een muur, door een dicht raam of ander stoffelijk voorwerp, moet men in gedachte houden, dat die dingen in werkelijkheid niet zoo vast van stof zijn als men gewoonlijk denkt. De wetenschap erkent het feit, dat geen twee atomen, in welke substantie ook, elkaar raken, maar elk atoom slingert heen en weer, en trilt met verschillende mat£ van snelheid in de zee van ether, die alle stof doordringt. Ook is het overbekend, dat alle substanties tot gas teruggebracht kunnen worden. Ijzer, steen, water, of welke andere substantie ook, kunnen aldus gereduceerd worden. Dat beseffend, komt men vanzelf tot het begrip, dat, evenals al die substanties tot den gastoestand teruggebracht kunnen worden en even gemakkelijk weer in haar oorspronkelijken toestand overgaan, ook een bloem tot ether verijld kan worden, tusschen de atomen in een muur kan doorgaan en dan wederom in haar bestaanstoestand van bloem teruggebracht kan worden. En dat gebeurt inderdaad. Maar de vrager kan opmerken : „Zeker, maar als men een zilveren dollar neemt, dien in een smeltkroes of retort smelt, en in een gas verandert, dan zal hij toch niet de gedaante van een zilveren dollar aannemen, wanneer hij weer tot een metaal herleid wordt, maar hij zal eenvoudig een klompje metaal worden." Dat is waar, wanneer de bewerking door een gewoon mensch verricht wordt, die niet in staat is het grovere materiaal gedurende het smeltingsproces van zijn etherisch tegendeel te scheiden, maar de geestelijke entiteiten, die bovengenoemde feiten verrichten, zijn wel degelijk in staat aldus het etherische deel van de bloem van het grove materiaal los te maken. En dat etherische deel behoudt zijn gedaante en vormt de matrijs of gietvorm, die aan het materiaal van de bloem, zoodra dit na zijn doortocht door den muur in de kamer weder vrij komt, gestalte geeft. VRAAG No. 127. Gelieve het gebruik van de planchette te verklaren. En ook, of het raadzaam is te trachten dergelijke verschijnselen onder dilettanten teweeg te brengen V Antwoord : De planchette is een plankje op wieletjes, zóó ingericht, dat het een potlood in verticalen stand kan houden, zoodat, wanneer de hand van het medium op het plankje rust en door de geesten voortbewogen wordt, het potlood hun boodschappen op een vel papier kan neerschrijven. Evenals alle andere spiritistische verschijnselen wordt het schrijven met de planchette door een ontlichaamden geest teweeggebracht, met een negatief medium als tusschenpersoon. Wanneer een entiteit het aardsche leven den rug toegekeerd heeft en het Onzichtbare Hiernamaals betreden, wacht haar in het Vagevuur en de verschillende hemelwerelden een ontwikkeling, verschillend van de onze. Het beteekent een teruggang, wanneer zij in gewone omstandigheden met ons hier tracht te communiceeren. Daarom zijn alle spiritistische verschijnselen, die den ontlichaamden geest in contact met de Stoffelijke Wereld brengen, te betreuren, daar zij op de bedoelde geesten een verkeerde uitwerking hebben. Ook zijn de communiceerende entiteiten gevaarlijk voor de negatieve aanzittenden in den kring, omdat deze tot op zekere hoogte hun willend vermogen en hun lichamen prijsgeven. Bij het schrijven met de planchette behoeft het geheele lichaam natuurlijk niet in trance te zijn, hoewel dit soms wel het geval is ; maar minstens één arm is aan de controle van een ontlichaamden geest, dien de aanzittende niet ziet, en die misschien niet is, waarvoor hij zich uitgeeft, overgelaten. Als een landlooper aan de deur kwam en ons trachtte over te halen ons huis te verlaten en hem toe te staan er eenigen tijd in te trekken, dan zouden wij zeker verontwaardigd weigeren, maar wanneer een landlooper uit de Begeerte Wereld ons vraagt ons meest waardevolle huis — ons lichaam — aan hem over te leveren, dan geven velen terstond toe, gevleid in de overtuiging, dat „een lieveEngel" hen bezocht heeft. Maar „lieve Engelen en waarachtige menschenvrienden zijn in de Begeerte Wereld al even dun gezaaid als hier. Men kan niet genoeg herhalen, dat de dood zelf geen vermogen tot verandering bezit, en dat een onwetende Indiaan b.v. niet plotseling alwetend wordt door het feit alleen, dat hij door den dood is heengegaan. Evenals het noodzakelijk is om te studeeren, ten einde m deze wereld kennis op te doen, zoo moeten ook de uitgetreden geesten zich terdege aangorden, indien zij begeerig zijn iets omtrent de omstandigheden in die wereld te weten te komen, en tenzij zij de vereischte hoeveelheid ervaring hebben opgedaan, zijn de gestorvenen al evenmin geschikt ons van daaruit te leiden, als zij het hier waren. Het veiligste is, zich niet af te geven met eenig negatief verschijnsel, al onze energie te concentreeren op het leven van het leven zelf, en die oefeningen te doen, die in ons het vermogen aankweeken die wereld naar welgevallen te betreden, hetzij dat wij in onze ijlere voertuigen er heen reizen, of haar helderziend waarnemen, terwijl wij nog in ons stoffelijk lichaam zijn. Dat beteekent vooruitgang ; zoodra wij dat vermogen bezitten, kunnen wij de ontlichaamde entiteiten van aangezicht tot aangezicht zien en voor onszelf beoordeelen, of het al of niet raadzaam is naar haar raadgevingen te luisteren. Tenzij wij dat kunnen, zijn wij in het nadeel en behoorde voorzichtigheid ons te leeren den veiligen weg te kiezen. VRAAG No. 128. Is een vampier hetzelfde als een weerwolf 9 Antwoord : Neen, een vampier is iemand, die de levenskracht van een ander opslorpt, terwijl dat wat men in de middeleeuwen een weerwolf noemde, het levenslichaam van een laag soort van zwarten magiër was. Hij placht zijn levenslichaam een ijselijke gedaante te doen aannemen, en het gedeeltelijk met grove stof te bekleeden, ten einde anderen kwaad te doen. Volgens de oude overleveringen hielp het niet, of men al op zoo'n ding lossloeg : slagen konden het niet deren. Als men het echter met een mes of een ander scherp werktuig trof, dan begon het het bloed van zijn slachtoffers uit te braken ; het liep jankend naar huis, en daar kon men dan den zwarten magiër die zich als wolf vertoond had, vinden met een pijnlijke wonde precies op de plaats, waar men den wolf getroffen had. Dit staat in verband met een eigenaardige omstandigheid, aan occultisten bekend onder den naam van repercussie, en men kan hetzelfde verschijnsel op een spiritistische séance bij een materialisatie waarnemen. De ether, waarin de geesten zich materialiseeren, is aan het lichaam van het medium ontleend, en als men uit het gewaad van zulk een geest een stuk snijdt, dan zal men aan het eind van de séance zien, dat een stuk uit de kleeren van het medium ontbreekt. Sceptische onderzoekers, die de wet der repercussie niet kenden, hebben dit feit aangegrepen om de mediums als bedriegers te brandmerken, terwijl zij inderdaad volkomen eerlijk waren, hoewel niet in staat het schijnbaar verpletterende bewijsmateriaal weg te redeneeren. VRAAG No. 129. Wat is het verschil tusschen een in trance sprekend medium, een materialiseer end medium, een geoefenden helderziende en een gewoon mensch ? Antwoord : Globaal gesproken, kan men de hedendaagsche menschheid in twee Wassen verdeelen — de eene, waarin het verband tusschen levenslichaam en grofstoffelijk lichaam zeer hecht is, en de andere, waarin dat verband losser is. In eerstgenoemde klasse hoort de gewone mensch thuis, die bezig is materieele belangen na te jagen en geen enkel contact hoegenaamd met de Geestelijke Werelden heeft. De laatste klasse omvat de zoogenaamde sensitieven en kan ook weer in twee groepen onderverdeeld worden. De eene groep is positief en wordt door den wil van binnenuit bewogen. Hiertoe behooren de geoefende helderziende en de Onzichtbare Helper. De andere groep is negatief en onderhevig aan den wil van anderen. Hieruit worden de mediums gerecruteerd. Wanneer het verband tusschen levenslichaam en grofstoffelijk lichaam in een mensch min of meer los is, zal hij gevoelig zijn voor geestelijke trillingen, en indien hij positief is, zal hij door eigen wil zijn geestelijke vermogens ontwikkelen, een geestelijk leven leiden en mettertijd de noodige leering ontvangen om een geoefend helderziende te worden, iemand die ten allen tijde zijn vermogen beheerscht en het naar eigen goedvinden al of niet uitoefent. Indien die zekere losheid tusschen levenslichaam en stoffelijk lichaam echter bij iemand bestaat, die een negatief temperament bezit, dan kan hij licht als medium ten prooi vallen aan ontlichaamde geesten. Wanneer het verband tusschen levenslichaam en grofstoffelijk lichaam buitengewoon los is, zoodat het opgeheven kan worden, en die mensch is tevens positief aangelegd, dan kan hij een Onzichtbare Helper worden, in staat om de twee hoogere ethers naar eigen wil uit zijn stoffelijk lichaam terug te trekken en ze als voertuig voor zintuigelij ke waarneming en geheugen te gebruiken. Hij kan dan bewust in de Geestelijke Wereld optreden en een herinnering aan al wat hij daar gedaan heeft, mee terugbrengen, zoodat hij, wanneer hij b.v. zijn lichaam s nachts verlaat, het leven in de Onzichtbare Wereld volkomen bewust aanvaardt, net als wij hier doen, wanneer wij 's morgens na eenige uren van slaap ontwaken en onze verschillende plichten in de zichtbare wereld gaan vervullen. Wanneer iemand dat losse verband tusschen levenslichaam en stoffelijk lichaam bezit en tevens een negatief temperament heeft, dan kunnen de geesten, die aan de aarde gebonden zijn en zich hier trachten te openbaren, zijn levenslichaam langs den weg van de milt wegtrekken en den ether, waaruit het samengesteld is, tijdelijk gebruiken tot het materialiseeren van geestesvormen, waarna zij den ether na afloop van de séance aan het medium teruggeven. VRAAG No. 130. Als mediumschap zoo gevaarlijk is, waarom laten de mediums dan nog langer toe, dat zij gecontroleerd worden ? Antwoord : In de eerste plaats natuurlijk, omdat de meeste mediums niet beseffen, dat er eenig gevaar is. Vooral het enorme gevaar, dat hen na den dood bedreigt, zijn zij zich in het geheel niet bewust. De controle-geest kan zich dan het begeertelichaam van het medium toeëigenen. Als zij eens wilden probeeren den invloed van den contröle-geest tegen te gaan, terwijl zij nog hier in het lichaam waren, dan zouden zij zien, dat die entiteit hen in een buitengewoon krachtigen greep vasthoudt, een invloed, die heel moeilijk te breken is, en zij zouden moeten beseffen, dat wanneer de dood hen met die controle-geesten in dezelfde wereld vereenigt, het gevaar natuurlijk nog veel grooter zou zijn. Aan schrijver dezes zijn bepaalde gevallen bekend, waarin mediums gestaakt hebben, om te trachten aan de macht van den controle-geest te ontkomen, maar die toch den krachtigen greep van die entiteit niet hebben kunnen breken. Zij waren niet te helpen. Mediums zijn tot hem gekomen om hulp ; zij vertelden, dat zij bijna onweerstaanbaar door hun controle- geesten gedwongen werden om zeltmoord en doodslag te begaan; dat zij den controle-geesten gebeden en gesmeekt hadden om zich niet meer met hen in te laten, maar tevergeefs. Ook zijn gevallen bekend, waarin controlegeesten hun slachtoffers onmeedoogend midden in den nacht tegen hun zin uit bed haalden en hen dwongen naar hun aanhoudend aandringen te luisteren. Slechts zelden hoort men, dat zij iemand ontzien. Hoewel schrijver dezes mediums heeft gekend, die ziek werden door een dergelijke behandeling, is hem slechts één geval bekend, waarin ziekte van het medium den controle-geesten ertoe bracht aan zijn smeekbede gehoor te geven en zich gedurende een paar maanden niet met hem te bemoeien, zoodat hij gelegenheid had om te herstellen. . . ... Hieruit ziet men dus, dat mediumschap, eenmaal in praktijk gebracht, gewoonlijk den mediums geen keus meer laat: zij verliezen de kracht om controle-geesten buiten te sluiten. Zoolang zij aan het verzoek van hun lastgevers gehoor geven en zich gewillig toonen, voelen zij waarschijnlijk den dwang niet, maar zoodra een van hen tracht te staken, zal hij of zij spoedig genoeg voelen, dat de contröle-geest zoowel gebit als sporen hanteert en onmeedoogend in het gebruik ervan is. Hoofdstuk VI Vragen in verband met HELDERZIENDHEID VRAAG No. 131. Wat is het verschil tusschen een Helderziende, een Ingewijde en een Adept ? Antwoord : De gezichtssterkte hangt van de gevoeligheid van het oog af. Sommige menschen kunnen dingen op een afstand onderscheiden, die ze voor anderen onzichtbaar maakt. Artisten nemen kleurschakeeringen waar, die gewone menschen niet kunnen onderscheiden, en weer anderen zijn kleurenblind ; zelfs zijn er, die in het geheel niet zien kunnen — zij zijn blind. Zij, die het verst zien kunnen, of de teerste kleurschakeeringen kunnen onderscheiden, zijn helderder van gezicht of meer helderziende dan de overigen. De meesten onzer kunnen de meeste dingen in onze omgeving zien, maar wij weten maar heel weinig van de dingen, die wij zien, af, door het feit alleen, dat wij ze zien. Wij behoorden b.v. ingewijd te worden in het gebruik van telefoon, fiets, automobiel, piano, enz. Maar al weten wij misschien hoe die instrumenten in gewone omstandigheden te gebruiken, zoo zijn wij toch van hun inrichting niet zoo grondig op de hoogte, dat wij in staat zijn ze zelf te maken of te repareeren, wanneer er iets aan hapert. Eer men voor dat werk geschikt is, moet men een cursus in speciale training volgen, en als men er zich dan met zijn geheele hart op toelegt, wordt men misschien in een speciale lijn een adept. Diagram 14. De voertuigen van de hoogste Ingewijden en van de gewonemenschheid Saturnus Tijdpark Zonne O Tijdperk Maan T> Tijdperk Teekens D* De De De Dc De Werelden waarin De gewone hooaste gewone hoogste deze orden hocg.te me"chhe1d Ingewijd. menschhe.d ln9c^') c „^"heid Di»en- overeenkomstige ,n9eW')de "d. '» ««" nu jehov.h lijn nu t 18 m .pil van Christus Aart»- De HEILIGE pn„„i„n "em voertuigen hebben DE VADER h""y.«Und DE ZOON engelen GEEST E ? 13 Wereld A » r • I \ A .. ÏT "h G°d / \ IA A 10 IJ Wereld van de » ƒ \ 9 «5 Maagdelijke 1 V ^ 8 ft Geesten ft X 1 „v. Wereld van ' '"/ QoddcHjkfn «c»t zzzzz ~~7~ rt Wereld van don O ci I,even «(leent ^ !■■■'■ «■ ——-" "T ÏTI Sfeer ven Ab«tr«cte j L—J al ■ ■ ^ Sfeer van Concrete 4 Gedacht» . __J™5 | J 3 VJ Begeerte Wereld ; j 11 2 « -É2 Etherische Sfeer Lichamen ë van 1 }C Is Scheikundige Sfeer )eius| |J| Past men dit voorbeeld op bovengenoemd probleem toe, dan begrijpt men, dat een helderziende iemand is, wiens gezichtszintuig zich zoo uitgebreid heeft, dat hij een andere wereld, die voor de meesten onzer onzichtbaar is, waarneemt, en dat hij in staat is elk ding daar te zien. Doch louter door het feit van waarneming weet hij evenmin alles van de dingen, die hij daar ziet, af, dan wij alles afweten van de dingen, die wij in deze wereld zien. Hij moet zich ernstig aangorden, wil hij die kennis verwerven. Dan zal hij stap voor stap een Ingewijde worden, iemand die de dingen die hij ziet, ook begrijpt, en misschien kan hij enkele ervan in gewone omstandigheden zelfs beheerschen, zooals wij hier in staat zijn piano te spelen of te fietsen, wanneer wij die kunst geleerd hebben. Het vereischt verdere oefening om te maken, dat de Ingewijde als een Adept macht heeft over de dingen en de krachten in de onzichtbare wereld. De Helderziende is dus iemand, die de onzichtbare wereld ziet; de Ingewijde ziet de onzichtbare wereld en begrijpt wat hij ziet, terwijl de Adept de dingen en krachten daar ziet, kent en beheerscht. VRAAG No. 132. Hoe komt het, dat geoefende helderzienden nooit aanbieden om zich te leenen tot een paar eenvoudige, maar afdoende proeven, door wetenschapsmannen geleid, die een ieder van het bestaan van transcendentale vermogens zouden overtuigen 1 Antwoord : In de eerste plaats denken geoefende helderzienden nooit aan zichzelf: zij bekommeren er zich in het minst niet om, of de menschen gelooven of niet; en, terwijl het voor de menschen zelf een groot verschil zou maken, als zij konden gelooven, maakt dit voor den geoefenden helderziende hoegenaamd geen verschil. Hij aast nooit op geld, of op eenige andere onderscheiding, die de wereld, na overtuigd te zijn geworden, hem zou kunnen aanbieden ; hij verlangt geen wereldsche macht; hij prijst zijn vermogen nooit aan, of pocht erop, maar hij spreekt er altijd met de grootste bescheidenheid over, als hij er al over spreekt. Als hij verdienstelijke dingen doet, b.v. bij het helpen van zijn medemenschen, heeft hij liever niet, dat die feiten bekend worden. Gewoonlijk „laat hij de linkerhand niet weten wat de rechter doet." Een blinde ziet geen kleuren en geen licht, hoewel zij overal om hem heen zijn, en als hij bij ons kwam en ons vroeg hem bewijzen over te leggen, die onomstootelijk zouden vaststellen, dat wij wel degelijk licht en kleur waarnemen, dan zouden wij ben euwd zijn om te weten, welke bewijzen hem bij mogelijkheid van dat feit zouden kunnen overtuigen. Evenzoo is de geoefende helderziende benieuwd, welke bewijzen iedereen zouden overtuigen. Er is tot nu toe nog geen enkel bewijs uitgedacht, dat in de hoofden van sommige menschen niet voor de een of andere totaal verschillende uitlegging vatbaar was, en de ongelukkige helderziende, die zich voor dergelijke proeven wilde leenen, zou maar steeds moeten doorgaan en toch zouden heele geslachten van sceptici hem voor een bedrieger uitmaken. Hij zou opgeëischt worden om zich aan de proeven van eiken wetenschapsman afzonderlijk te onderwerpen, en wetenschapsmannen gelooven dikwijls zelfs hun eigen oogen niet. Als hun rede hun zegt, dat iets onmogelijk is, weigeren zij te gelooven, ook al toont men hun het tegendeel. Wetenschapsmannen zijn genoodzaakt zich te vergenoegen met aan de hand der natuurwetten te experimenteeren, wanneer zij hun onderzoekingen in scheikunde, enz. waarmede zij op de hoogte zijn, doen, maar zij matigen zich het recht aan voorwaarden voor te schrijven, wanneer zij bovenstoffelijke problemen, waarmee zij klaarblijkelijk geheel onbekend zijn> toetsen. Wanneer mediums om een donkere kamer voor hun experimenten vragen, zeggen de geleerden meestal: „O ja, dat wijst er dadelijk op, dat het bedriegers zijn ; de kamer moet zóó donker gemaakt zijn, dat zij hun trucs ongestoord kunnen uithalen". Meestal weten de mediums niet, waarom de kamer donker gemaakt moet worden, en dus kunnen zij het niet uitleggen, maar het verzoek van het medium berust op een wet. Die wet is de volgende : Lichtstralen brengen den ether in hevige trilling en maken het voor de communiceerende entiteiten hoogst moeilijk er in dien toestand mee te werken, hem b.v. tot een lichaam, een spraakorgaan, een hand of eenige andere stoffelijke openbaring te vervormen. Hoe donkerder de kamer, des te minder trilt de ether en des te gemakkelijker is het voor de entiteiten om er naar behooren voor de spiritistische verschijnselen gebruik van te maken. Er bestaan nog tallooze andere wetten in verband met bovenstoffelijke verschijnselen, waarvan de wetenschap geen begrip heeft, en die onkunde maakt terstond, dat de geleerden onbevoegd zijn om voorwaarden te dicteeren. De weg staat echter altijd voor hen open om eerstehandsch kennis op te doen. Zij zeggen tot ons: schaft een aantal lenzen aan, stelt die op een bepaalde manier ; plaatst ze op een bepaalde wijze in een koker; richt dien koker met de lenzen in een bepaalde richting naar den hemel, en gij zult acht manen om Saturnus zien wentelen. Volgt men hun aanwijzingen op, dan zal men zien, dat wat zij vertellen daar inderdaad gevonden wordt. Weigert men echter om het vereischte instrument aan te schaffen, dan kan men de manen om Saturnus niet zien. Wij zeggen tot hen : leidt het bedoelde leven en volbrengt de oefeningen, zoodat gij in uzelf dat vermogen, waarvan wij spreken, zult ontwikkelen. Dan zult gij inzien, dat wij waarheid gesproken hebben, en zult gij de dingen, die wij aannemen, ook moeten aannemen. Als zij ongenegen zijn onze aanwijzingen op te volgen, dan zullen zij even onovertuigd van het bestaan der bovenstoffelijke gebieden blijven, als de mensch, die zich geen teleskoop wil aanschaffen, het bestaan van de manen om Saturnus in twijfel zal trekken, al ging het den geoefenden helderzienden ook nog zoo ter harte. VRAAG No. 133. Als helderziendheid zulk een nauwkeurig onderzoekingsmiddel en zulk een hoog geestelijk vermogen is, waarom treft men het dan in den regel aan bij menschen van weinig opvoeding en geringe beschaving, die blijkbaar heel weinig geestelijk zijn en dikwijl leugens vertellen ? Antwoord : Er was een tijd in het ver, ver verleden, dat het menschelijk lichaam een veel minder gecompliceerd organisme was dan tegenwoordig, n.1. voordat het hersen-ruggemerg zenuwstelsel ontwikkeld was, dat den mensch de vrije beheersching over zijn lichaam gaf. Op dat tijdstip zorgde het sympathische of onvrijwillige zenuwstelsel voor de zuiver dierlijke functies, grootendeels zooals het ook thans nog doet. Toen was de mensch een veel geestelijker wezen dan nu, en zijn middelen ter waarneming van de Geestelijke Werelden waren organen, die nu tijdelijk in onbruik geraakt zijn. Wij hebben in ons lichaam een aantal organen op verschillende trappen van voltooiing, en sommige ervan zijn bezig weg te kwijnen, omdat zij hun taak volbracht hebben. De spieren b.v., die bij dieren de ooren doen bewegen, zijn ook nog in den mensch aanwezig, maar zij zijn niet meer noodig, en daarom kunnen de meesten onzer ze niet meer gebruiken. Andere organen zijn bezig te ontwikkelen, zooals b.v. het hart, een onvrijwillige spier, die echter in den trant van de vrijwillige spieren dwarse strepen vertoont, en dus in de toekomst op elke gewenschte snelheid zal kunnen geregeld worden. Een andere groep organen zijn eenvoudig nog in slapenden toestand, zooals b.v. de slijmklier en de pijnappelklier. Als zij niet in de toekomst dienst moesten doen, zouden zij zeker wegkwijnen, zooals met alle organen het geval is, die niet langer bruikbaar zijn. In het ver verleden stonden die organen met het sympathische zenuwstelsel in verband ; zij waren oorzaak van de onwillekeurige helderziendheid bij den mensch, en door hun verband met het hersen-ruggemergstelsel zullen zij in de toekomst den mensch in staat stellen naar eigen wil contact te maken met de Geestelijke Werelden. Het is gemakkelijker een steen een heuvel af te rollen, dan hem naar boven te rollen; achteruitgang wordt gauwer tot stand gebracht dan vooruitgang, en wanneer menschen naar ontwikkeling in negatieve richting streven, herstellen zij gemakkelijk de negatieve werkzaamheid van de slijmklier en de pijnappelklier, en worden negatief helderziend. Daar echter geen enkel vermogen, door middel van het onvrijwillige zenuwstelsel uitgeoefend op wilsuitoefening berust, is dat vermogen natuurlijk ongelijk bij mediums. Bij tijden, wanneer de kracht werkt, kunnen zij in beperkte mate met de Geestelijke Werelden in aanraking komen. Op andere oogenblikken echter, wanneer de kracht ontbreekt, zijn zij onmachtig om te zien. Daardoor simuleeren zij vaak, ten einde hun hoognoodige verdienste te krijgen. De mensch die zijn geestelijk vermogen bewust ontwikkelt, beheerscht de trilling van de beide bovengenoemde kleine organen door de kracht van zijn wil en is dus altijd „in condit e." Het vermogen om te zien is ten allen tijde zijn eigendom. In zijn hand is helderziendheid dus een zeer nauwkeurig onderzoekingsmiddel, maar men moet goed begrijpen, dat evenals het noodzakelijk is in deze wereld te onderzoeken, voordat men kennis opdoet, zoo is het ook in die wereld. Heel veel menschen staan dom sceptisch tegenover het bestaan van bovenstoffelijke werelden en zintuigen, maar even dom zijn die menschen, die denken, dat, wanneer iemand in de onzichtbare werelden „ziet", hij ook dadelijk alles omtrent die werelden weet. Een blinde, die door een operatie het gezichtsvermogen gekregen heeft, levert een goed voorbeeld van het feit, dat wij ook hier in de Stoffelijke Wereld moeten leeren zien, want in het begin sluit hij telkens zijn oogen, bewerend dat loopen op gevoel gemakkelijker is dan op het gezicht, en dit komt, omdat hij nog geen afstanden heeft leeren schatten. Een klein kind, 15 dat naar de maan wil grijpen of naar iets aan den anderen kant van de kamer, is een ander voorbeeld van dat feit. Zoo boven, zoo beneden; voordat iemand geoefend is, is het loutere feit van helderziendheid voor hem van niet veel nut, en het denkbeeld, dat, omdat hij ziet, hij ook noodzakelijk alles moet weten, is totaal ongegrond. Wij, die ons geheele leven hier gezien hebben, weten ook niet alles omtrent elk ding in deze wereld, en evenmin weten zij die „zien", alles omtrent de andere wereld. Bovendien zijn de vormen hier stabiel en veranderen niet gemakkelijk, terwijl het probleem van gezicht en kennis in de Innerlijke Werelden door de plasticiteit van de vormen daar zeer gecompliceerd is, want vaak veranderen zij in een oogwenk in antwoord op de gedachten van de entiteiten, die daar aan het werk zijn. Het ontwikkelen van bewuste helderziendheid is een gewaagde taak, en daarom wordt dit vermogen maar door weinigen bezeten, terwijl negatieve helderziendheid, helaas, door zeer velen ontwikkeld is, die geen verheven idealen genoeg hebben om prostitutie van hun vermogen voor geld te voorkomen. VRAAG No. 134. Wat verstaat gij onder Inwijding, en waarom zijn alleen maar mannen Ingewijden ? Antwoord : Volgens de algemeene opvatting beteekent inwijding toelating tot een geheime orde, meestal na vergoeding van inwijdingsgeld ; occulte inwijding echter is iets geheel anders. Wanneer iemand ernaar gestreefd heeft gedurende eenigen tijd het hoogere leven te leven, wanneer hij zijn voertuigen door geestelijke, moreele en stoffelijke aspiraties gelouterd heeft, zendt hij een licht uit in de onzichtbare wereld en trekt van binnen kracht samen. Na verloop van tijd is een hoogtepunt bereikt en moet die kracht een uitweg vinden. Dan komt er een leeraar in zijn leven, die hem de kracht, die hij — vaak hemzelf niet bewust — aangekweekt heeft, en het gebruik er van openbaart. Die openbaring wordt inwijding genoemd. Het kan al of niet in een tempel plaats vinden ; het kan al of niet met een ceremonieele plechtigheid gepaard gaan, al naar de omstandigheden dit verlangen. Men moet echter goed begrijpen, dat geen enkele ceremonie aan den candidaat de vermogens, die hij door inwijding leert gebruiken, geven kan, evenmin als het overhalen van den trekker van een ongeladen pistool een schot kan veroorzaken. De inwijdingsceremonie zelf zou waardeloos zijn, behalve als een hoogtepunt op het pad van leerlingschap. Het spreekt dus vanzelf, dat Inwijding een onvermijdelijk gevolg is van verdienste. Zij is nooit voor geld te koop, hoewel er geen gebrek is aan gewetenlooze kwakzalvers, die aanbieden iedereen in de occulte kunsten, waarvan zij zelf niets afweten, in te wijden, en evenmin is er gebrek aan onnoozele dwazen of oneerlijke lieden, die onheilspellende macht over hun medemenschen hopen te verkrijgen. Als Simon, de toovenaar, de scherpe berisping van Petrus verdiende, toen hij een geestelijk vermogen voor geld trachtte te koopen, dan zijn wij benieuwd om te weten, welke afkeuring wel in het geval past van hen, die die gaven als handelszaken aanprijzen, vooral wanneer zij begrijpelijkerwijs niet in staat zijn de ten verkoop aangeboden goederen af te leveren. De vrager is het slachtoffer van eendwaling, wanneer hij meent, dat alleen maar mannen Ingewijden kunnen zijn, ten minste voor zoover de Kleine Mysteriën betreft. Er bestaan vrouwelijke Ingewijden en soms nemen zelfs Ingewijden in de Groote Mysteriën een vrouwelijk lichaam aan ter wille van een bijzonder werk, dat zij willen vervullen. Waar is het echter, dat degenen die zoo ver gevorderd zijn, dat zij hun eigen geslacht kunnen kiezen, meestal aan een mannelijk lichaam de voorkeur geven, en de reden is niet ver te zoeken. De vrouw heeft een positief levenslichaam, doch een negatief stoffelijk lichaam, en is daardoor in de wereld, zooals die thans samengesteld is, eenigszms in het nadeel. Door naar de hoogere idealen te streven en het hoogere leven te leiden, vergeestelijken wij ons levenslichaam en zetten het om in zielekracht, die altijd positief is — een vermogen dat bruikbaar is zonder onderscheid van geslacht — en wanneer de Ingewijde ook een mannelijk lichaam draagt, is hij volkomen positief in de Stoffelijke Wereld en heeft grootere kans tot vooruitgang, dan wanneer hij een vrouwelijk voertuig gebruikt. VRAAG No. 135. Is het niet de plicht van iemand, die van onderwerpen in verband met het hoogere leven op de hoogte is, die kennis uit te geven en de minder goed ingelichten te helpen ? Antwoord : Zeker, kennis is het eenige ding, dat wij aan anderen kunnen geven en toch zelf behouden. Inderdaad, wanneer wij anderen helpen door onze kennis uit te strooien, helpen wij onszelf en vermeerderen onzen eigen voorraad. Want niemand weet werkelijk iets, tenzij hij het aan iemand anders meegedeeld en uitgelegd heeft, en wij moeten begrijpen, dat wat voor kennis wij ook opdoen, zij niet ons uitsluitend eigendom is, maar voor het algemeen welzijn gebruikt moet worden. Als wij zelfzuchtig vergaren en weigeren anderen voor te lichten, dan zal die kennis dezelfde uitwerking op ons hebben, als dat wij maar doorgaan met eten, zonder het verteerde kwijt te raken. Er zou een tijd komen, dat wij niet meer konden opnemen en ziek zouden worden. Zoo ook met menschen, die kennis opdoen betreffende het hoogere leven. Wanneer zij die opstapelen, in plaats van ze ten bate van anderen te gebruiken, loopen zij groote kans kluizenaars te worden of wel krankzinnig. VRAAG No. 136. Welke vereischten zijn noodig om een Onzichtbare Helper te worden f Moet het geheele leven aan geestelijk streven gewijd worden ? Antwoord : In het geheel niet; inderdaad is niemand gerechtigd zijn geheele leven aan geestelijke aspiraties te wijden, tenzij hij eerst alle materieele verplichtingen tegenover anderen vervuld heeft. De plichten in het familieleven maken de zichtbare helpers, en de man of vrouw, die hier zijn of haar plicht ontloopt, is stellig niet de rechte persoon om de plichten van den Onzichtbaren Helper aan gene zijde behoorlijk te vervullen. Daarom is geduldige volharding in de vervulling van al onze aardsche plichten tot het uiterste van ons vermogen de eerste en belangrijkste vereischte voor den aspirant. Als verdere vereischte zou men zelfbeheersching kunnen noemen. Terwijl wij in onze grofstoffelijke lichamen leven en werken, wordt het begeertelichaam in zekeren zin door zijn gevangenschap in de grove, physieke stof in toom gehouden. Geraken wij hier in drift, dan kan het gevolg gevaarlijk zijn voor onszelf en onze omgeving, maar het is niet te vergelijken met het gevaar, dat met het verlies van zelfbeheersching in de andere wereld gepaard gaat; wij weten n.1. dat ons begeertelichaam ons stoffelijk lichaam in een driftbui reeds zóó kan aandoen, dat het soms wekenlang ziek kan zijn als gevolg van verlies van zelfbeheersching gedurende een paar minuten. Maar wanneer dit buiten het stoffelijk lichaam geschiedt, zou de kracht ervan, tegen anderen gericht, terstond een heel leger kunnen dooden. Kennis is ook een vereischte voor den aspirant. Tenzij men de toestanden na den dood bestudeerd heeft en met het plan der evolutie vertrouwd is ; tenzij men een ruim begrip heeft van de samenstelling van den mensch en dergelijke onderwerpen, is het onmogelijk om de minder goed ingelichten te onderrichten, en het ons opdragen van de taak van Onzichtbaren Helper en leeraar zou gelijk staan met het aanstellen van een onwetenden lummel als onderwijzer op school. Ten laatste — en dit is zeer belangrijk — moet de Onzichtbare Helper van een alles omvattende liefde tot de menschheid doordrongen zijn. Het is onmogelijk, dat wij ongevoelig zijn voor het lijden van onze medemenschen hier en tegelijkertijd vol liefde en verlangen om in de andere wereld te helpen, evenmin als iemand, die tijdens zijn leven op aarde geen noot muziek kent, louter door te sterven een bekwaam musicus kan worden, of zulk een hartstocht voor muziek kan krijgen, dat hij geen grooter verlangen kent dan tot in eeuwigheid door te brengen met het blazen op een trompet of het tokkelen op een harp. Daarom herhalen wij, dat men om een Onzichtbaren Helper daar te worden, zich eerst geschikt moet maken door hier te helpen. VRAAG No. 137. Met welk doel verlaat iemand zijn lichaam f Antwoord : Op den huidigen trap van onze evolutie is de meerderheid der menschen gedurende het leven op aarde aan hun lichamen gebonden. Zij worden in een enge, bekrompen omgeving geplaatst, omdat bepaalde lessen daar geleerd kunnen worden, die het best eigen gemaakt kunnen worden door feitelijk elke andere plaats en eiken anderen toestand buiten den gezichtskring te sluiten. Er komt echter een tijd, dat de mensch voldoende in kennis gegroeid is om het gewenscht te maken, dat hij een ruimere gelegenheid voor werkzaamheid krijgt. Dan wordt het lichaam hem een belemmering en een boei, en het is een uitkomst het bij tijden te verlaten, en dienovereenkomstig leeren de Oudere Broeders hem zich naar verkiezing eruit terug te trekken. Zij zelf zijn in het verleden door verder gevorderde wezens van andere planeten geholpen, totdat zij nu in staat zijn geworden op hun beurt de minder ontwikkelden onder de menschen te onderrichten. De bedoeling van het lichaam te verlaten is ruimere kennis op te doen. Doch die kennis op zichzelf is slechts een middel tot een doel, n.1. om anderen vooruit te helpen. Daarom staan zij, die in staat zijn hun lichamen te verlaten, bekend als Onzichtbare Helpers. Hun taak is om zoowel levenden als dooden overeenkomstig hun geschiktheid te helpen. VRAAG No. 138. Is het volstrekt noodzakelijk ascetisch te leven om geestelijk te worden en in het bezit te komen van psychische vermogens ? Antwoord : Dat hangt ervan af, wat de vrager onder ascetisch verstaat. Sommige lieden in het Oosten kruipen in een ton vol spijkers en rollen zich om en om ten einde het vleesch te kastijden, of wel zij geeselen en verminken zich op allerlei wijzen om het bezit van geestelijke vermogens te verwezenlijken. Dat is beslist niet goed. Zij denken er helderziend door te worden en soms bereiken zij dat ook inderdaad, maar die methode is even afkeurenswaardig en de resultaten ervan even onbestendig, als de uitwerking door kristalstaren, kruiden en dergelijke methoden verkregen. Wij moesten beseffen, dat ons stoffelijk lichaam ons kostbaarste instrument is, en dat het onze plicht is er zoo verstandig mogelijk voor te zorgen, onder omstandigheden, die de gezondheid en het welzijn ervan bevorderen. Geen enkel vermogen, door mishandeling van ons lichaam verkregen, is van de edelste soort, en dus nooit blijvend, noch volkomen doeltreffend. Sommige menschen verstaan echter onder askese : „het leven van een zuiver en rein leven." Zij wenschen geestelijke macht zonder opoffering van dierlijke neigingen, zij verlangen naar verkiezing n de wolken op te stijgen, terwijl zij op een ander oogenblik hun vrijheid opeischen om in den modder te wentelen. Zij willen doorgaan met op grof voedsel te leven, zich vol te stoppen met vleesch, alcohol en tabak, hun hartstochten en zinnelijke begeerten in alle richtingen te bevredigen, en tegelijkertijd willen zij geestelijke vermogens bezitten. Dat kan niet. Onze lichamen zijn ons gereedschap. Een goed werkman stelt de waarde van goed gereedschap op prijs en houdt het in de best mogelijke conditie — scherp en schoon. Wanneer onze zintuigen door alcohol en tabak afgestompt zijn, wanneer ons lichaam genoodzaakt wordt al zijn energie aan te wenden om grof voedsel te verteren of weg te werken, kan men dan verwachten, dat de mensch sensitief wordt ? Men kan niet tegelijk God dienen en den Mammon, maar de keus is aan ons. Als wij geestelijke vermogens verlangen, moeten wij den prijs van een rein leven betalen ; wij moeten onzen lichamen rein voedsel geven en ze aanpassen aan de regels van een eenvoudig leven ; wij moeten ons onthouden van alles, wat de zinnen afstompt — alcohol, tabak en dergelijke misbruiken. Als men dat „een leven van askese" noemt, dan is die askese absoluut noodzakelijk. VRAAG No. 139 Zijn alle kinderen tot op een bepaalden leeftijd helderziend ? Antwoord : Ja, alle zijn op zijn minst gedurende hun eerste levensjaar helderziend. Het hangt in hooge mate van de geestelijkheid van het kind af en ook van zijn omgeving, hoe lang het dat vermogen behouden zal, want de meeste kinderen vertellen al wat zij zien aan hun ouders, en het helderziend vermogen wordt door hun houding er tegenover beïnvloed. Vaak maakt men kinderen belachelijk en niets kwetst in zóó hooge mate hun gevoelige natuur. Weldra leer en zij om de tafereeltjes, die den spot van hun ouders opwekken, buiten te sluiten, of zij leeren ten minste om dergelijke ervaringen voor zich te houden. Wanneer men echter naar hen luistert, openbaren zij vaak wonderbare dingen, en soms is het mogelijk uit inlichtingen van een kind een vorig leven op te sporen. Dat kan natuurlijk speciaal gebeuren, als het kind in zijn vorig leven als kind stierf, want dan zou het in de Onzichtbare Wereld maar tusschen één tot twintig jaren doorgebracht hebben, waardoor het mogelijk is zijn inlichtingen te verifieeren. Kinderen, die in hun vorig leven als kind stierven, zijn veel vatbaarder om zich het verleden te herinneren en helderziendheid te openbaren, dan andere kinderen, omdat de geboorte van het begeertelichaam en het levenslichaam niet tegelijk met de physieke geboorte van het kind plaats vindt, maar respectievelijk op zeven- en veertienjarigen leeftijd, en daar iets wat niet tot leven gewekt is, ook niet sterven kan, gaat een kind, dat vóór de geboorte van het levenslichaam of van het begeertelichaam heengaat, niet naar den Tweeden of Derden Hemel, maar blijft in de Begeerte Wereld en zal met hetzelfde begeertelichaam en hetzelfde denkvermogen, dat het in zijn vorig leven bezat, geboren worden, en dus zal het veel vatbaarder zijn om zich het gebeurde te herinneren. Schrijver dezes kwam eenige jaren geleden in ZuidCalifornië met een dergelijk voorbeeld in aanraking. Eens op een dag liep een man, Roberts genaamd, in Santa Barbara langs de straat, toen een klein kind op hem toe kwam rennen, haar armpjes om zijn knieën sloeg en hem „Papa" noemde. Roberts dacht, dat iemand probeerde hem een kind op den hals te schuiven en maakte zich verontwaardigd los. De moeder was ook verontwaardigd over het optreden van het kind en nam het mee. Maar het kind bleef maar roepen : „Het is mijn Papa, het is mijn Papa." In verband met bepaalde omstandigheden, d e later zullen blijken, liet dit voorval Roberts denken geen rust, en hij begaf zich tot iemand, dien wij „X" zullen noemen. Samen gingen zij op zoek naar het huis, waar de kleine met haar ouders woonde, en na eenig over en weer praten kregen zij toestemming het kind te ondervragen. Zoodra het kleine meisje Mr. Roberts zag, rende zij weer op hem toe en noemde hem weer „Papa " Daarna deed het kind d en middag bij stukjes en beetjes in antwoord op verschillende vragen het volgende verhaal, dat wij hier als een aangesloten geheel weergeven. Eens leefde zij met Roberts als vader en een andere moeder in een klein huisje dicht bij een beek, waar bloemetjes groeiden (toen zij dit vertelde, vloog zij naar buiten en kwam met een paar wilgenkatjes terug). Er lag een plank over de beek, die zij niet over mocht loopen, omdat zij anders in het water zou vallen. Eens op een dag verliet Roberts haar moeder en haar, en kwam nooit weer terug. Na eenigen tijd ging haar moeder liggen en bewoog niet meer. „Zij werd 200 stil en stierf." Toen zeide het kind : „Ik ging ook dood, maar ik ging niet dood, ik kwam hier." Daarop deed Roberts zijn verhaal. „Ongeveer achttien jaar tevoren had hij met zijn vader, een bierbrouwer, in Engeland gewoond. Hij werd verliefd op hun dienstmeisje, maar de vader weigerde zijn toestemming tot een huwelijk. Het jonge paar vluchtte naar Londen, trouwde daar en vertrok naar Australië, waar hij in de wildernis een klein stuk land ontgon en een huis bouwde dicht bij een beek, waar wilgenkatjes groeiden. Over de beek lag een plank. Zij kregen een kind en toen dat kind ongeveer twee jaar oud was, ging Roberts op een dag naar een terrein op ongeveer een mijl afstand van zijn hut, en terwijl hij daar was, naderde hem een gerechtsdienaar met een geweer en arresteerde hem wegens een bankdiefstal, in den nacht, dat hij London verliet, begaan. „Hij betuigde zijn onschuld, en vroeg verlof om zijn vrouw en kind te gaan opzoeken, ten einde maatregelen voor hen te nemen, maar de gerechtsdienaar vreesde een hinderlaag om hem aan R's makkers over te leveren en dreef Roberts met de bajonet naar de kust. Hij werd naar Engeland overgebracht, wegens diefstal gehoord en onschuldig bevonden. Toen eerst luisterden de autoriteiten naar zijn herhaalde verzuchtingen over vrouw en kind, die zeker in de wildernis van Australië moesten zijn omgekomen. Men telegrafeerde ; een onderzoek werd ingesteld en na verloop van tijd kwam het antwoord. Men had de geraamten van de achtergelaten slachtoffers gevonden en Roberts keerde ais een gebroken man naar Amerika terug." Daarna liet men het kind een aantal afbeeldingen zien, losweg verzameld, waartusschen zich ook twee photo's bevonden van Roberts en zijn vrouw. Het voorkomen van Roberts was erg veranderd, sinds die photo genomen was. Toch riep het kind verheugd uit, toen het aan dat beeld kwam : „O, daar is Papa !" Ook herkende zij het portret van haar moeder uit haar vorige leven. Het kind was pas ongeveer drie jaar oud, toen Roberts het ontdekte en kon dus bij geen mogelijkheid een dergelijk verhaal verzonnen hebben. Later werd het geval door een van de meest vooraanstaande bladen in Zuid-Californië — de Los Angeles Times — onderzocht, en bevond men dat de feiten precies klopten met de hier beschrevene. VRAAG No. 140. Wat is het verschil tusschen witte en zwarte magie, en welke uitwerking heeft de uitoefening van zwarte magie op de ziel ? Antwoord : Magie is een proces, waardoor men bepaalde resultaten teweeg kan brengen, die niet door middel van de algemeen bekende wetten verkregen kunnen worden. Sommige menschen hebben natuurwetten onderzocht, die aan de groote meerderheid onbekend zijn, en zijn adepten geworden in het beheerschen der ijlere krachten. Zij gebruiken hun vermogen om hun medemenschen te helpen, overal waar dat in harmonie met de wetten van hun groei gedaan kan worden. Anderen, die ook die wetten bestudeerd hebben en in staat zijn geworden de verborgen krachten in het heelal te beheerschen, gebruiken hun kennis voor zelfzuchtige doeleinden, om macht over hun medemenschen te verkrijgen. De eerstgenoemde klasse zijn de Witte Magiërs, de laatste de Zwarte. Beide gebruiken en beheerschen dezelfde krachten ; het verschil ligt alleen in het motief, dat hen drijft. De Witte Magiër wordt absoluut door liefde en welwillendheid gedreven. Hoewel hij niet door de hoop op belooning bewogen wordt, is de groei der ziel, die uit deze beoefening der magie voortvloeit, een wonder om te zien. Hij heeft zijn talenten met woeker uitgezet en krijgt honderdvoudigen interest. De Zwarte Magiër daarentegen is er droevig aan toe, want er staat geschreven : „De ziel die zondigt, zal sterven", en alles wat wij tegen God's wetten in doen, loopt onvermijdelijk op een ontaarding der ziele-eigenschappen uit. De Zwarte Magiër kan wellicht door zijn kennis en zijn bedrevenheid gedurende verscheidene levens zijn positie in de evolutie handhaven, maar ten slotte komt er een tijd, waarop de ziel uiteenvalt en het Ego terugkeert tot wat men den toestand van den wilde zou kunnen noemen. Zwarte magie in haar onschuldiger uitingen, zooals b.v. hypnotisme, leidt soms in een volgend leven tot volslagen idiootheid. De hypnotiseur berooft zijn slachtoffers van het vrije gebruik van hun lichamen. Tengevolge van de wet van oorzaak en gevolg wordt hij dan aan een lichaam met een misvormd hersenstel gebonden, waardoor hij zich niet kan uitdrukken. Men moet hieruit echter niet afleiden, dat elk geval van volslagen idiootheid aan dergelijke verkeerde praktijken aan den kant van het Ego in een vorig leven te wijten is ; er zijn ook andere oorzaken, die volslagen idiootheid tengevolge kunnen hebben. VRAAG No. 141. Gij spreekt over Westersche en Oostersche occulte scholen. Is de Westersche niet beter, en zoo ja, waarom ? Antwoord : Er zijn heden ten dage een aantal verschillende rassen op aarde. De Hindoes vormen het eerste ras uit het huidige Arysche Tijdvak, en het Angel-Saksische is het vijfde. Natuurlijk wordt het laatste onderricht aan de verstgevorderde menschen gegeven. Daarom staat de Westersche godsdienst, het Christendom, ver boven het Hindoeïsme en het Boeddhisme uit het Oosten. De mysterie-leeringen uit het Oosten gaan evenmin zoo ver als die in het Westen. In het Oosten wordt de nadruk gelegd op onderwerping van het lichaam met het doel de geestelijke vermogens te ontwikkelen. Men plaatst het lichaam in bepaalde houdingen, terwijl men gewaagde ademhalingsoefeningen en andere physieke oefeningen, die bij de Westersche methode niet noodig zijn, uitvoert. Inderdaad is het Westersche lichaam in het geheel niet op dergelijke methoden ingesteld. Bovendien staat de leerling in het Oosten onder absolute controle van zijn leeraar, dien hij „Meester" noemt en wiens bevelen hij tot in de kleinste bijzonderheden moet opvolgen, zonder te vragen waarom. In het Westen volgt men de leeringen van den Christus, die tot zijn discipelen zeide : „Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar ik heb u vrienden genoemd, want al wat ik van mijnen Vader gehoord heb, dat heb ik u bekend gemaakt." (Johannes 15 : 15). Daarom is de leeraar in het Westen op voet van de meest innige vriendschap met zijn leerling, steeds bereid zijn vragen te beantwoorden, voor Zoover zijn ontwikkelingstrap dit toelaat. Natuurlijk zijn er in het Oosten enkele zeer ver gevorderde menschen, die het in de leer van hun school ver gebracht hebben, maar een overeenkomstige trap wordt gewoonlijk met de Westersche methode in korter tijd en met minder inspanning bereikt. VRAAG No. 142. Wat is het verschil tusschen etherisch gezicht, helderziendheid en het gezicht, dat met de Gedachte Wereld verband houdt ? Antwoord : Wanneer men met etherisch gezicht naar iemand kijkt, ziet men eerst zijn uiterlijke kleeding, dan de voering van binnen, zijn onderkleeren, zijn huid, zijn ribben en de verschillende organen in zijn lichaam aan den kant, vanwaar men kijkt; daarna de ruggegraat, den achterkant van de ribben, het vleesch, de huid en de kleeding op zijn rug. Met andere woorden: men ziet door hem heen. Met etherisch gezicht kan men op korten afstand door boeken, papieren, brieven, muren, of wat ook, heenzien. Men zou dat vermogen inderdaad het X-stralen gezicht kunnen noemen. Slechts één enkele substantie is tegen de doordringendheid ervan bestand. Glas is even ondoorschijnend voor etherisch gezicht, als een steenen muur voor het gewone stoffelijke gezicht, wellicht om dezelfde reden, dat glas zulk een schitterende isolator voor electriciteit is. Wanneer men naar iets of iemand met gewonen helderzienden blik kijkt, ziet men hun begeertelichamen en de tegenhangers van hun andere voertuigen van binnen en van buiten — elk deeltje tegelijkertijd. Het is vrij lastig om een boek of zelfs maar een brief met etherisch gezicht te lezen, omdat men door andere bladzijden heen moet kijken, die de eene, die men wenscht te lezen, verduisteren. Wanneer men gewone helderziendheid gebruikt, lijkt het, of het boek of de brief zóó uitgespreid voor ons ligt, dat men elke bladzijde of elk gedeelte ervan lezen kan, zonder door iets anders te moeten heenzien. Doch wanneer men naar een voorwerp kijkt met het gezicht, dat verband houdt met de vier laagste sferen van de Gedachte Wereld — en schrijver dezes beschikt persoonlijk over geen kennis van hoogere gebieden — dan ziet men, dat er in plaats van vormen holle ruimten bestaan, die tot ons spreken en ons inlichten over hun wezen. De noodzakelijkheid van onderzoek heeft in die wereld opgehouden te bestaan. Daar weet men terstond alles omtrent elk ding, waarop onze aandacht zich richt. Toch is er een eigenaardig nadeel verbonden aan de op die manier verkregen kennis — zij komt in eens over ons. De som van die kennis is een geheel en heeft begin noch einde. Daarom vordert het gewoonlijk een Herculesarbeid om die kennis tot een geordend, logisch begrip te ontvouwen, dat voor onszelf en anderen begrijpelijk is. VRAAG No. 143. Is het niet gevaarlijk voor iemand, die hevig zenuwslap is, om de door de Rozekruisers gegeven occulte training te volgen ? Of is het noodzakelijk, dat zoo iemand eerst beter wordt ? Krijgt men door occulte training zijn gezondheid terug ? Antwoord : De eenige oefeningen, in het openbaar door de Roze kruisers gegeven, zijn de ochtend- en avondoefeningen. De avondoefening bestaat in een terugblik op de gebeurtenissen van den dag in omgekeerde volgorde. Gedurende dit overzicht streeft de aspirant ernaar een gevoel van oprecht berouw aan te kweeken over alles, waarin hij mogelijk gefaald heeft, en tevens intense vreugde te voelen, wanneer hij gedurende den afgeloopen dag in staat is geweest zijn vroeger gedrag door de een of andere daad te verbeteren. De ochtendoefening bestaat in concentratie op een verheven ideaal, b.v. den Christus. Indien iemand van zenuwachtigen aanleg die oefeningen kalm en rustig tracht te volbrengen, zal hij een uiterst weldadige uitwerking ondervinden, vooral als hij zijn best doet om gedurende de oefeningen iedere spier van zijn lichaam te ontspannen. De houding van een kat op wacht bij een muizengat biedt een uitstekend voorbeeld van ontspanning. Zij zit volkomen op haar gemak : kalm en rustig wacht zij op de komst van de muis. Geen energie wordt verspild door spanning of onrust. Zij volhardt kalm in het vaste geloof, dat de gelegenheid vroeger of later komen zal. Zij bewaart al haar kracht voor het uiterste moment, wanneer zij springt om zich van haar prooi te verzekeren. Indien de leerling zijn spieren volkomen ontspant, bij de avondoefening kalm en rustig de gebeurtenissen van den dag overziet en bij de morgenoefening zich op een verheven ideaal concentreert, dan zal de zenuwachtigheid langzaam aan verdwijnen, en eens zal de gelegenheid komen : het geestelijk gezicht zal doorbreken. VRAAG No. 144. Daar een gezond lichaam noodzakelijk is voor geestelijke ontplooiing, wat kan de Rozekruisersleer bieden aan iemand, die op het oogenblik niet in de beste physieke conditie verkeert f Zal volmaakte gezondheid een van de resultaten zijn van de bestudeering van die wijsbegeerte, en als die leer in praktijk gebracht wordt, zal zij er dan toe leiden iemand in goede gezondheid te houden ? Antwoord : De vrager begint al met een dwaalbegrip, n.1. dat een gezond lichaam noodzakelijk is voor ware geestelijke ontplooiing, en hij ziet waarschijnlijk ook het onderscheid tusschen gezond en sensitief over het hoofd. Heel veel menschen van geringe ontwikkeling hebben een buitengewoon sterk en gezond physiek lichaam, maar zijn in het geheel niet sensitief, wat geestelijke trillingen betreft. Een voorbeeld kan dit verduidelijken : Schrijver dezes heeft eenige jaren lang een wekker gehad, een heel goedkoop uurwerk. Zoo nu en dan pakte men hem in een koffer, die door treinbeambten, kruiers, enz. op hoogst zorgelooze wijze gehanteerd werd, en toch, wanneer hij na al het schudden en al de mishandelingen uit den koffer gehaald werd, liep hij nog en ging tot op zekere hoogte gelijk, d.w.z. als men zich om een paar minuten verschil naar den eenenofnaar den anderen kant niet bekommerde. Een dergelijk uurwerk is sterk en solide, maar niet nauwkeurig. Een chronometer daarentegen, op schepen in gebruik, is een uiterst teer uurwerk. Hij rust op schalen, die hem altijd in horizontalen stand houden en de geringste beweging van het schip herstellen, opdat de chronometer precies gelijk kan gaan, want duizenden levens hangen soms van de uiterste nauwkeurigheid van dat instrument af. Een kapitein, uitgezonden op den onnaspeurbaren oceaan, weet door middel van dit nauwkeurige uurwerk — den chronometer — precies hoe ver hij zich ten oosten of ten westen van Greenwich bevindt. Wanneer hij het verschil berekent tusschen de middaghoogte van de plek, waar hij zich bevindt, en den tijd, door den chronometer aangeduid, kan hij de plaats, waar hij zich bevindt, precies bepalen, een berekening, waaraan hij de levens van al zijn passagiers en de waarde van eenige millioenen aan lading toevertrouwt. Een vergelijking tusschen den sensitieven chronometer en den ruwen, altijd paraten wekker verduidelijkt het verschil tusschen „sensitief" en „gezond." Wanneer men de hoogere wijsbegeerte begrijpt; wanneer men het leven, dat zij leert, leidt, wordt ons lichaam uiterst sensitief en moet men er meer zorg aan wijden, dan voor het lichaam van een Indiaan of een Neger in de wildernissen van Afrika noodig is. Zij hebben geen fijn georganiseerd zenuwstelsel zooals het blanke ras Vooral degenen, die langs de lijnen van geestelijke ontwikkeling werken, zijn hooggespannen, en daarom is het noodig, dat wij, naarmate wij vooruitgaan, meer en meer zorg dragen voor ons instrument. Maar tegelijkertijd leeren wij ook de wetten van zijn aard en hoe er ons aan aan te passen. Door toepassing van onze kennis is het mogelijk een sensitief instrument te bezitten en het tevens in voldoenden staat van gezondheid te houden. Er zijn echter gevallen, waarin ziekte noodzakelijk is om bepaalde veranderingen in het lichaam teweeg te brengen, die de voorloopers zijn van een hoogeren trap in de geestelijke ontplooiing, en onder zulke omstandigheden is ziekte natuurlijk een zegen en geen vloek. In het algemeen kan men echter zeggen, dat een studie van de meest verheven wijsbegeerte er altijd toe leidt iemand's gezondheid te verbeteren, want „kennis is macht" en hoe meer wij weten, des te beter kunnen wij van alle omstandigheden profiteeren, mits wij natuurlijk onze kennis in praktijk brengen en het leven leven, zoodat wij niet alleen het woord hooren, maar er ook naar handelen, want geen enkele leer heeft eenig nut, tenzij wij haar in ons leven brengen en er dag aan dag naar leven. VRAAG No. 145. Op welke wijze zullen wij er in het leven na den dood nut van hebben, dat wij in het huidige leven helderziendheid aangekweekt hebben ? 16 Antwoord : Op allerlei wijzen. Ten eerste hebben vele menschen een groote angst voor den dood ; het noemen van het woord alleen maakt, dat er een koude rilling over hun rug loopt, en zij vermijden het onderwerp steeds. Vrees voor den dood wekt gedachtevormen van een afgrijselijk soort op, en wanneer zoo iemand bij den dood zijn lichaam verlaat om de Onzichtbare Wereld te betreden, ziet hij die door angst verwekte vormen hem als even zoovele vijanden omringen, en zij maken hem soms half krankzinnig. Toch zijn zij zijn eigen maaksel en hij kan er zich niet van losmaken, voordat hij geleerd heeft, dat zij geen macht over hem hebben en hij hen koelbloedig beveelt heen te gaan. Dan verdwijnen zij als sneeuw voor de zon. De mensch, die gedurende zijn leven op aarde helderziendheid aangekweekt heeft, wordt bij zijn eerste intrede in de Onzichtbare Wereld soms ook door allerlei elementalen gekweld, die de afgrijselijkste gestalten aannemen. Zij zien in den neophiet een mogelijken toekomstigen meester en trachten hem door bangmaking van zijn doel af te brengen, maar daar hij meestal door een leeraar geholpen wordt, die hem leert, dat die wezens geenerlei macht over hem hebben, overwint hij heel gauw zijn vrees. Wanneer hij later bij den dood zijn lichaam verlaat en de Onzichtbare Wereld betreedt, is hij reeds met vele van de beelden en tafereelen daar vertrouwd, en wat meer is : hij kent geen vrees, die hem zou kunnen belemmeren. VRAAG No. 146. Zou contemplatie van de Godheid binnenin ons, gestadig volgehouden, onzen geestelijken groei kunnen bevorderen en ons tot adeptschap kunnen brengen f m r. Antwoord : Wij leven op het oogenblik in de Westersche Wereld, waar arbeid het wachtwoord is en waar het onze plicht is, onze plaats zoo goed mogelijk te vervullen. Ieder van ons heeft een zeker werk te verrichten en als wij ons daaraan ont- trekken ter wille van ziekelijke zelfbeschouwing, zullen wij niet alleen niet groeien, maar geestelijk ontaarden. Sommige menschen achten zich helaas gerechtvaardigd hun aardsche plichten in den steek te laten, wanneer zij zich verbeelden, dat geestelijke vooruitgang hen roept, maar, niet voordat wij eiken plicht hier vervuld hebben, kan er van waren geestelijken vooruitgang sprake zijn, en al wat men daarvoor houdt, zal in het eind blijken stof en asch te zijn. De landen in het verre Oosten belichten op afschrikwekkende wijze de verkeerde gevolgen van het verzuim van stoffelijke plichten voor het dwaze nastreven van wat men voor geestelijke vermogens houdt. Daar verminken menschen hun lichaam door allerlei praktijken of mergelen het uit, b.v. door zoolang één arm boven hun hoofd te houden, tot hij geheel verschrompelt. Al wat niet het welzijn van de gansche wereld ten goede komt, is echter geen ware geestelijkheid. Men zegt wel eens, dat ieder maar zorgen moet voor zijn eigen zaligheid. Maar het is ook waar, dat waar geen neiging bestaat om allen mede op te heffen, ten slotte niemand opgeheven wordt. Een diepgaand en oprecht verlangen om het algemeen welzijn te bevorderen is de eenige geldige rechtvaardiging voor het aanwenden van de pogingen, die tot het aankweeken van geestelijke vermogens leiden. Verhalen hebben de ronde gedaan van moeders, die vergaderingen van moeders bijwoonden om te bespreken, op welke wijze zij het best voor haar huisgezin en kroost konden zorgen, terwijl zij ondertusschen haar kinderen in een slordig huis zonder zorg achterlieten. Die verhalen zijn niet louter overdrijving of een grap ; zij behelzen meer waarheid dan verdichting. En de menschen, die met verzuim van hun gezinnen en andere voor de hand liggende plichten, over geestelijkheid wauwelen, of den god in hun binnenste wenschen te aanschouwen, kunnen de hand reiken aan dergelijke moeders. Hoe spoediger men tot het besef komt van het feit, dat geen enkele huidige plicht, hoe nederig ook, ongestraft voor geestelijk werk — hoe verheven ook — verzuimd mag worden, des te beter voor ons en alle betrokkenen. De vrager moet maar eens Longfellow's gedicht: „The Blessed Vision" nalezen, dat zeer toepasselijk is : Een monnik is bezig op den steenen vloer van zijn cel te knielen, als een schitterend visioen van den Christus hem verschijnt, juist op het oogenblik dat de middagbei hem naar de poort roept, waar de armen op hun aalmoezen staan te wachten, die hij tot taak heeft eiken dag aan hen uit te deelen. Dan rijst in het brein van den monnik de vraag : zal hij blijven en opgaan in de tegenwoordigheid van den Gezegenden Bezoeker, of moet hij Hem verlaten ter wille van een troep hongerige bedelaars ? Maar een stem binnenin hem zegt: „Doe wat plicht is, zonder meer, ,,'t Verdere latend aan den Heer." Hij geeft gehoor aan het bevel van die stem en verlaat het Visioen in zijn cel, benieuwd om te weten, of het er nog zijn zal bij zijn terugkeer. Toch voelt hij, dat het goed is zijn plicht tegenover anderen te doen, ondanks eigen gemis, en wanneer hij, na de aalmoezen aan de armen uitgereikt te hebben, naar zijn cel terugkeert, begroet het Visioen hem met de woorden : „Waart gij gebleven, ik zou gevloden zijn." VRAAG No. 147. Is het niet bekend, dat sommige menschen geestelijke vermogens, helderziendheid, zesde zintuig, of hoe men het anders wenscht te noemen, ontwikkeld hebben door in harmonie met de wetten der natuur een rein leven te leiden, en vindt men niet in de leeringen van moderne occultisten met al haar technische termen een neiging om verwarring te scheppen in plaats van de gewenschte resultaten teweeg te brengen t Antwoord : Het pad der ontwikkeling hangt in alle gevallen van de geaardheid van den aspirant af. Er zijn twee paden : het mystieke en het intellectueele. Den Mysticus ontbreekt het meestal aan verstandelijke kennis ; hij volgt de inspraken van zijn hart en streeft ernaar God's wil te doen, zooals hij dat voelt, zichzelf opheffend zonder zich eenig bepaald einddoel bewust te zijn, en zóó komt hij ten slotte tot kennis. In de middeleeuwen waren de menschen niet zoo intellectueel als wij nu, en zij die zich aangetrokken voelden tot de roepstem van een hooger leven, volgden meestal het mystieke pad. Doch gedurende de laatste paar honderd jaar, sinds het doorbreken van de moderne wetenschap, heeft een meer intellectueele menschheid de aarde bevolkt; het hoofd heeft het hart volkomen overheerscht; materialisme heeft eiken geestelijken impuls onderdrukt en de meerderheid der denkende menschheid gelooft niets, wat zij niet kan tasten, proeven of hanteeren. Daarom is het noodzakelijk, dat er een beroep op het intellect gedaan wordt, opdat het hart gelooven mag, wat het intellect bekrachtigd heeft. In antwoord op die behoefte streven de moderne occulte stelsels ernaar, wetenschappelijke feiten met geestelijke waarheden te verzoenen. Men vindt de materialistische geesteshouding natuurlijk hoofdzakelijk in het Westen, en de Orde van het Roze kruis werd in de 13de eeuw gesticht, om een tegengif tegen het vergif van het materialisme te bereiden, dat in bepaalde dosen toegediend kon worden, al naar gelang de behoeften van het geval. Paraselsus, Comenius, Helmont, Bacon en anderen gaven op meer gesluierde wijze de leeringen, die nu onomwonden verbreid worden om aan te toonen, dat wetenschap, kunst en godsdienst een drieëenheid in eenheid vormen, die niet gescheiden kan worden zonder onzen levensuitkijk geheel te verwringen. Ware Godsdienst belichaamt zoowel wetenschap als kunst, want hij leert een leven van schoonheid in harmonie met de wetten der natuur. Ware Wetenschap is in den hoogsten zin van het woord artistiek en godsdienstig, want zij leert ons de wetten, die ons welzijn beheerschen, te eerbiedigen en er ons naar te schikken, en tevens verklaart zij, waarom het godsdienstige leven tot schoonheid en gezondheid leidt. Ware Kunst is even opvoedend als wetenschap en even verheffend in haar invloed als godsdienst. In de bouwkunst vindt men de verhevenste uitdrukking van de cosmische krachtlijnen in het heelal. Zij vervult den geestelijken aanschouwer met machtige toewijding en aanbidding, geboren uit een ontzagwekkend begrip van de overweldigende grootheid en majesteit van het Godsbestaan. Beeldhouw- en schilderkunst, muziek en letterkunde doordringen ons met een gevoel van het transcendentale liefdewezen Gods, de onveranderlijke bron en het einddoel van deze geheele wonderschoone wereld. Slechts een dergelijke alomvattende leer kan aan de behoeften van een groote, steeds toenemende groep menschen beantwoorden en daarom is een technisch-devote vorm van godsdienst in onzen tijd noodzakelijk. VRAAG No. 148. Is het mogelijk helderziendheid door het gebruik van verdoovende middelen, door kristalstaren of ademhalingsoefeningen aan te kweeken, en brengen die methoden geen snellere resultaten teweeg dan de door u bepleite methoden f Antwoord : Zeker, het is mogelijk een bepaald soort helderziendheid door elk der bovengenoemde methoden aan te kweeken, maar wanneer iemand door dergelijke middelen het zesde zintuig ontwikkelt, is hij geen meester over zijn vermogen : de kracht om de helderziendheid teweeg te brengen is in het kristal gelegen en niet in den mensch. Hij bevindt zich in een soortgelijken toestand als de paardrijder in de manege, waar de paarden er op afgericht zijn zich te laten berijden. De leerlingen verkrijgen geen geoefendheid in den omgang met onhandelbare dieren : zij rijden louter bij de gratie van hun paard. Als iemand een woest paard leert temmen, kan hij ook andere temmen, en rijdt hij krachtens zijn eigen bekwaamheid om zijn paard te beheerschen, en wanneer iemand in plaats vanverdoovende middelen of kristal wilskracht gebruikt heeft om zijn lichaam te onderwerpen en helderziendheid aan te kweeken, dan heeft hij een ziele-eigenschap verworven, die hem in staat stelt zijn vermogen in alle komende levens uit te oefenen. De kristalstarer echter en de aan kruiden verslaafde verliezen hun vermogen bij den dood en moeten wachten, tot zij in een nieuw leven verdoovende middelen of kristallen kunnen bemachtigen om hun nieuwe lichamen ermee te oefenen, en zoodoende is heel wat tijdverlies en krachtsverspilling het gevolg van het gebruik van dergelijke methoden. Wanneer men bovendien in aanmerking neemt, dat verdoovende middelen en ademhalingsoefeningen een ontzettend verwoestende uitwerking op het lichaam hebben, dan zal men inzien, dat die methoden ten eenenmale ongewenscht zijn. Heel wat menschen zijn nu tengevolge van ademhalingsoefeningen in het krankzinnigengesticht of stierven aan tering ; en de gevolgen van verdoovende middelen zijn overbekend. Bovendien zijn er verschillende soorten van helderzienden. Het vermogen van sommigen is van dien aard, dat de helderziende bij een gevangene in een cel met tralies vergeleken kan worden. Het raam in zijn cel heeft een bepaald uitzicht en hij kan er niet aan ontkomen, alles te zien wat binnen bereik van zijn gezichtskring komt, want hij kan niet weg. Ook is er een luik voor zijn raam, dat hij evenmin in zijn macht heeft. Hij moet dus ten allen tijde, wanneer dat luik open staat, aanzien wat er voor zijn raam voorbijgaat, of het hem bevalt of niet. Een zoodanig vermogen is een bepaalde vloek, want vaak spelen zich de verschrikkelijkste tafereelen voor de visie van een dergelijken helderziende af. Schrijver dezes herinnert zich het geval van iemand, die een zoodanig vermogen bezat. Terwijl deze tijdens den oorlog in de Filippijnen voor een bepaald genootschap een lezing hield, verrees een tooneel op het slachtveld voor Zijn blik. Op dat oogenblik n.1. had een treffen plaats tusschen Filipinos en de onzen. Hij zag paarden openrijten en neerstorten met de ingewanden eruit, en onze mannen in stukken hakken door de wapenen der inboorlingen, enz. Onmachtig het visioen te stuiten, werd hij doodsbleek, maar zijn wilskracht stelde hem in staat zijn lezing te beëindigen, zonder dat het groote publiek iets gemerkt had. Er zijn andere helderzienden, die slechts ten deele de beheersching over hun gezichtsvermogen hebben en die niet ten allen tijde op hun vermogen kunnen rekenen. Tot die klasse behoort het gewone medium, dat haar gave voor geld verlaagt. Bij tijden, wanneer de kracht werkt, kan zij buitengewoon goede uitspraken doen, en ware dingen vertellen, maar op andere oogenblikken, wanneer haar vermogen haar begeeft, kan zij in verzoeking komen, om zich door simulatie van de betalingen, die zij voor huur en persoonlijke uitgaven noodig heeft, te verzekeren. De eenige veilige manier om de gave der helderziendheid te ontwikkelen, is door middel van de in de mysteriescholen gegeven oefeningen, maar die oefeningen en lessen in de ontwikkeling der hoogere vermogens worden nooit voor geld of eenige andere materieele vergoeding verkocht. Zij worden altijd als een belooning voor verdienste zonder betaling gegeven. De mensch, die dit vermogen, door die methode aangekweekt, bezit, is altijd gedisponeerd, maar hij zal er nooit in toestemmen, het ter bevrediging van iemand's nieuwsgierigheid of voor proefnemingen of andere beuzelarijen te gebruiken. Hij richt al zijn energie op het verkenen van hulp voor de opheffing der menschheid. VRAAG No. 149. Wat is in den morgen de beste tijd voor concentratie ? Antwoord : Het doel van de oefeningen — zoowel 's morgens als 's avonds — is om den leerling in bewuste aanraking met de onzichtbare werelden te brengen, en er is geen tijdstip zoo geschikt als de morgen, want gedurende den nacht trekt de geest zich uit het grofstoffelijk lichaam terug en betreedt de onzichtbare wereld, terwijl hij het lichaam slapend op het bed achterlaat; en het is de terugkeer van den geest 's morgens, die het lichaam doet ontwaken, en ons bewustzijn door middel van de zintuigen op de materieele wereld samentrekt. Wordsworth zegt in zijn wondermooie „Ode aan de Onsterfelijkheid": „Geboort' is slechts een slaap en een vergeten : De ziel die met ons rijst, — de trouwe levensster — Ging onder in een and're sfeer en komt van ver. Niet in totaal' vergetelheid, noch in volkome naaktheid, Maar in naglanzen van heerlijkheid komen wij van God, ons [tehuis. „Hemel ligt nog om ons in den kindertijd, Maar 't duister van den kerkerdruk staag groeit Bij 't vlieden van de jeugd ; Toch ziet men nog het licht, de bron waaruit het vloeit, Beseft men in zijn vreugd. „De jong'ling die het ochtendgloren ieder uur Al meer den rug keert, is nog priester der Natuur, Want ziet! het schoon visioen geleidt hem op zijn weg. Als man, vervaagt het voor zijn blik, want ach ! 't Verliest zich in den sleur van eiken dag." Tijdens het leven staan de Innerlijke Werelden het dichtst bij den mensch gedurende zijn kinderjaren, zooals Wordsworth zegt, want dat is de morgen van het leven, en zoo is het ook bij ons ; bij ons ontwaken in den morgen zijn wij in nauwere aanraking met de Werelden van den Geest, dan op eenig ander oogenblik van den dag, en het valt dan het gemakkelijkst er naar terug te keeren. Daarom moet de leerling zijn oefeningen beginnen, op het oogenblik zelf, dat hij wakker wordt, zonder zijn gedachten bij iets anders te laten stilstaan. Hij moet bijzonder acht geven, dat hij zijn lichaam volkomen ontspant, zoodat geen enkele spier gespannen is, en zijn denkvermogen op een verheven ideaal richten of op de eerste vijf verzen uit het Evangelie van Johannes, hetzij zin voor zin, of als geheel. Dat zal hem met cosmische trillingen in aanraking brengen. Hij moet zijn zintuigen zóó afsluiten, dat hij niets in de kamer hoort of ziet. Wanneer hij daarin slaagt, zullen de tafereelen uit de Begeerte Wereld zich aan zijn innerlijke visie vertoonen. In het eerst bij flitsen, later meer en meer duidelijk, naarmate hij door oefening leert. _ . . Voor de meeste menschen echter is de avondoefening van grooter belang, en zij zal waarschijnlijk sneller resultaten teweegbrengen, omdat zij direct op het leven, dat wij leiden, inwerkt en ons adelt op een wijze, als bij de morgenoefening niet mogelijk is. VRAAG No. 150. Het valt mij moeilijk bij mijn avondoefeningen de dagelijksche gebeurtenissen in omgekeerde volgorde te overzien. Is dat absoluut noodzakelijk, en zoo ja, waarom ? Antwoord : Bij de avondoefening overziet en beoordeelt de leerling zijn leven over dien dag. Hij doet dan het werk, dat gewoonlijk voor het Vagevuur en den Eersten Hemel bewaard blijft. Daar wordt het leven teruggeleefd, vanaf de gevolgen naar de oorzaken, opdat wij leeren inzien, hoe en waarom lijden uit onze misstappen voortvloeit. Bij het overzien van ons dagelijksch leven in omgekeerde volgorde, vanaf de gevolgen naar de oorzaken, merken wij op, dat al onze moeilijkheden en beproevingen door voorafgaande handelingen gedurende den afgeloopen dag, of op een anderen dag in ons leven ontstaan zijn. Wij hebben tot taak die oorzaak op te sporen en het motief te ontleden, dat tot elke ontknooping leidt, zoodat wij in de toekomst zullen weten, op welke wijze van de gelegenheden tot ziele groei gebruik te maken en kwaad te vermijden. Als wij dus de dagelijksche ondervindingen in omgekeerde volgorde laten passeeren, trekken wij rechtstreeks ons nut uit de ondervindingen, in plaats van te wachten, tot wij dit leven verlaten hebben en gedwongen worden de vruchten van onze daden in het Vagevuur en den Eersten Hemel te plukken. VRAAG No. 151. Welke waarde hebben ademhalingsoefeningen voor de ontwikkeling van lichaam en geest f Antwoord : De waarde van ademhalingsoefeningen hangt af van de kennis van hem, die ze opgeeft. Ademhalingsoefeningen, in boeken of door zoogenaamde leeraren gegeven, die cursussen in psychische ontwikkeling aanprijzen, zijn hoogst gevaarlijk en heel wat menschen, die getracht hebben ze na te volgen, zijn nu in een krankzinnigengesticht, of liggen onder de groene zoden, gestorven aan tering. Elk menschelijk wezen is een individu en heeft individueele oefeningen noodig. De daarvoor geëigende oefeningen kunnen alleen maar door iemand gegeven worden, die helderziend is en tevens in staat om den groei van zekere etherische organen in het stoffelijk lichaam van zijn leerling gade te slaan. Ook moet hij weten, welke die groei voor ieder individueel geval zijn moet. Ieder die de bekwaamheid bezit aldus de individueele oefening op te geven, weet ook hoe ongewenschte uitwassen tegen te gaan. Maar zulk een leeraar prijst psychische ontwikkeling niet tegen zoo en zooveel per les aan. Dergelijke oefeningen zijn nooit voor geld te koop, maar worden alleen als loon voor verdienste gegeven. De reden ligt voor de hand. Iemand die de gave van helderziendheid tot zijn beschikking heeft, bezit een reuzenmacht; bij misbruik ervan kan zij meer kwaad doen dan eenig stoffelijk wapen. Zij zou een paniek teweeg kunnen brengen op de geldmarkt der wereld ; zij Zou oorlogen en vijandige gezindheid onder allerlei volken uit alle deelen der aarde kunnen veroorzaken, en zoodoende zou de bezitter ervan een plaag voor de maatschappij worden, tenzij hij zoodanig aangelegd was, dat hij zijn vermogen nooit anders dan ten goede zou gebruiken. De machten die achter de evolutie staan, de Oudere Broeders der menschheid, die die vermogens ontwikkeld hebben en in staat zijn ze te onderrichten, zorgen er buitengewoon goed voor, dat niemand aan dat vermogen raken kan, voordat hij bewijzen heeft gegeven van onzelfzuchtigheid en zich door geloften en bepalingen gebonden heeft. Daarom kan men zeggen, dat niemand met ademhalingsoefeningen beginnen moest, tenzij die door den eigen leeraar waren voorgeschreven, en dat het evenmin noodzakelijk is om de wereld plat te loopen op zoek van zulk een leeraar. De aspirant behoorde er liever naar te streven goed te doen en de eigenschappen die hij nu bezit, in de omgeving waarin hij zich bevindt, te gebruiken, want dat is het eenige juiste middel op den weg naar een hooger vermogen. Zoodra hij zich voldoende voorbereid heeft, zal de leeraar in zijn leven verschijnen en hij zal geen oogenblik in twijfel verkeeren omtrent de echtheid van de leer, die hij dan ontvangt. In verband hiermede kan men een klein gedichtje van buitengewone schoonheid aanhalen : „Don't waste your time in longing For bright, impossible things ; Don't sit supinely waiting For the sprouting of angel wings. Don't scorn to be a rushlight, Everyone can not be a star; But brighten some of the darkness By shining just where you are. „There's need of the tiniest candle As well as the garish sun, And the humblest deed is ennobled When it is worthily done ; You may never be called on to brighten Darkened regions afar, So fill day by day your mission By shining just where you are." VRAAG No. 152. Is de Onzichtbare Wereld, waarvan gij spreekt, niet erg onwerkelijk en vaag in vergelijking met deze wereld, waarin wij nu leven f Antwoord : God is de Hoogste Werkelijkheid. De Begeerte Wereld en de Wereld van het Denken liggen één en twee stappen dichter bij die centrale bron van energie, en daarom zijn zij meer werkelijk dan deze wereld. Onder „werkelijk" verstaat de vrager vermoedelijk, dat de vormen in deze wereld stabiel zijn en niet licht veranderen, terwijl zij in de Onzichtbare Wereld meer dan plastisch zijn en met de snelheid der gedachte veranderen, maar de werkelijkheid is het leven van binnen en niet de vorm. Stabiliteit is geen kenmerk van werkelijkheid. Alles in de wereld, wat nu gekristalliseerd en stabiel is, heeft eerst in de Onzichtbare Wereld in plastischen toestand bestaan. Alles wat door menschenhand gemaakt is, was eerst een gedachtevorm in het denkvermogen van zijn schepper. Wanneer een architect een huis wenscht te bouwen, denkt hij eerst het plan uit. Hij tracht zich zoo duidelijk mogelijk een denkbeeld te vormen van wat het huis zijn moet. Indien de werklieden den gedachtevorm in het denkvermogen van den architect konden zien, zouden zij in staat zijn daarna zonder ontwerp te arbeiden, maar het denkbeeld van den architect is door den sluier der stof voor hen verborgen, en daarom is het noodzakelijk, dat de architect zijn denkbeeld op papier zet en een ontwerp maakt. Dat is het eerste stadium van verdichting ; pas later trekken de werklieden het huis in ijzer, hout en steen op. ... Volgens het begrip van de meeste menschen is dit huis veel werkelijker dan de gedachtevorm in het brein van den architect, maar inderdaad is dat niet waar. Het concrete huis kan in een oogwenk door een aardbeving, door dynamiet of op andere wijze verwoest worden, maar de idee in het denkvermogen van den architect zal blijven bestaan, zoolang hij leeft, en naar dat denkbeeld kan ten allen tijde een nieuw huis, of een dozijn nieuwe huizen, gebouwd worden, ja zelfs na den dood van den architect zal het huis nog als model in den ether blijven bestaan, en iedere helderziende, die met de Onzichtbare Werelden contact kan maken en in het geheugen der natuur lezen kan, is in staat het daar ten allen tijde te zien, zelfs al verloopen er millioenen jaren. De Onzichtbare Wereld is dus de bron en het eeuwigbestaande gedenkboek van al wat hier is of was, en daarom is zij de hoogste werkelijkheid. Hoofdstuk VII Vragen in verband met ASTROLOGIE VRAAG No. 153. Is het mogelijk dat astrologie en handleeskunde zooveel waarheid bevatten, dat men komend onheil zou kunnen afwenden door op dergelijke waarschuwingen af te gaan ? En zou dat niet in strijd zijn met ons lot ? Antwoord : Het lot dat wij onder invloed van de wet der causaliteit door onze eigen handelingen scheppen, kan in drie soorten verdeeld worden. Ten eerste is er het lot, dat men uit den aard der zaak niet in het tegenwoordig leven boeten kan ; b.v. wanneer iemand een moord begaat, hetzij dat hij de straf ervoor hier al of niet ondergaat, heeft het gevangenisleven meestal niet de uitwerking hem zachter en goedhartiger te stemmen. Soms bewerkt het juist het tegendeel: het maakt hem bitter en tegen iedereen in opstand. Alvorens de natuur voldoening zal hebben gekregen, moet hij leeren, dat hij geen medemensch van zijn vorm berooven mag : hij moet leeren dienen. De zaak is dus niet vereffend, voordat hij in de toekomst gelegenheid heeft gevonden zijn vroeger slachtoffer een of anderen belangrijken dienst te bewijzen. Een ander soort lot oogsten wij van den eenen dag op den anderen ; men zou kunnen zeggen, het lijkt op contante betaling ; men betaalt direct bij het weggaan. Overeten wij ons, dan krijgen wij indigestie ; gaan wij uit zonder voldoende kleeding, dan vatten wij kou, enz. Een derde soort wordt „rijp" lot genoemd. Het is de uit- komst van onze daden in vroegere levens of in onze jeugdjaren, die in zoover tot gevolg gerijpt is, dat het in de beelden belichaamd is, die den geest op weg naar wedergeboorte in den vorm van het panorama van zijn aanstaand leven getoond worden. Zoodra de geest eenmaal een bepaald leven gekozen heeft, met het „rijpe" lot hem door de Heeren van het Lot ter vereffening toegewezen, is hij ook door die keus gebonden. De neigingen om zoodanig te handelen, dat het tot de vervulling van dat rijpe lot leiden zal, zijn het lichaam aangeboren en staan in de sterren beschreven, want de sterren-invloeden zijn de bron van 's menschen activiteit, en daarom kan men dit rijpe lot bij de geboorte uit den horoscoop opmaken, daar het met zoo groote duidelijkheid in het oog springt, dat de geestelijk aangelegde astroloog of handleeskundige er zich onmogelijk in vergissen kan. Ook kan hij de andere soorten lotsbeschikking erin lezen, waarbij hij soms geneigd is de eene soort voor de andere te houden, en zich dus vergist in zijn beoordeeling, of een gebeurtenis al of niet vermeden kan worden. Is het een geval van „rijp" lot, dan zal het niet mogelijk zijn het te ontloopen, alle waarschuwingen ten spijt, zooals wellicht uit het volgende voorbeeld blijken kan : In 1906 gaf schrijver dezes een aantal lessen in astrologie aan Mr. L.. een welbekend spreker in Los Angeles, waarbij hij ter leering 's mans eigen horoscoop gebruikte, daar dat den leerling in staat stelt de waarheid van de verklaring der symbolen te toetsen, voor zoover het verleden betreft, en daar het interessanter is, dan wanneer men den horoscoop van een vreemde neemt. Het bleek, dat Mr. L. een aantal ongelukken gehad had ; zij werden nagerekend tot op den dag, dat zij plaats grepen. Een dreigend ongeluk, dat waarschijnlijk ten tijde van de nieuwe maan, 21 Juli 1906, zou moeten plaats vinden, werd ook geconstateerd. Daarom kreeg Mr. L. den raad dien dag thuis te blijven, en ook op den zevenden dag daarna, daar die laatste datum eigenlijk als nog gevaarlijker beschouwd werd. Men deelde hem mede, dat er gevaar bestond voor 17 kwetsuren aan het ondergedeelte van zijn hoofd, zijn hals, borst en armen, en dit tengevolge van een kort uitstapje per fiets, rijtuig of auto. Mr. L. was erg onder den indruk en beloofde op genoemde dagen thuis te blijven. Schrijver dezes vertrok naar het Noorden en schreef vandaar vlak voor den bewusten datum nog eens om L. aan het gevaar, dat hem dreigde, te herinneren. Hij ontving een brief terug met de verzekering, dat hij op zou passen. Het eerstvolgende bericht aangaande de zaak kwam door een gemeenschappelijken vriend en meldde, dat L. den acht en twintigsten July voor een lezing naar Siërra Madre gegaan was en dat hij tengevolge van een botsing met een locomotief op de in de voorspelling genoemde plaatsen gekwetst was. Schrijver dezes verwonderde zich erover, dat zijn aanwijzingen zoo in den wind geslagen waren, en het antwoord kwam drie maanden later, toen L. hem bedankte voor de inlichting, die volgens zijn zeggen zeer waardevol voor hem geweest was, om de waarheid der astrologie te bewijzen. De reden voor het ongeluk was, dat hij zich in den datum vergist had. „Ik dacht dat de 28e de 29e was", schreef hij. Dit geval toont duidelijk aan, dat „rijp" lot zijn beloop moet hebben, en dat men dus veilig al het mogelijke doen kan om een dreigend gevaar af te wenden, zonder te behoeven te vreezen, daardoor in de wet der causaliteit in te grijpen. Er zijn onzichtbare krachten om ons heen aan het werk om eiken zet aan onzen kant, die werkelijk zou ingrijpen, tegen te gaan, en volgens de meening van schrijver dezes moet de verwarring van de data in Mr. L's hoofd op haar rekening gesteld worden. VRAAG No. 154. Is het verkeerd om handleeskunde, astrologie of phrenologie bi) wijze van broodwinning te gebruiken ? Antwoord : Wat goed of verkeerd is, hangt van het stand- punt van het individu af. Vijftig jaar geleden achtte men het niet verkeerd een weerbarstigen neger te dooden. Zijn meester kon dat ongestraft doen, zooals men nu een varken of een paard mag dooden. Wij in onzen tijd zouden dat als een moord beschouwen. Sommige menschen beschouwen heden ten dage astrologie louter als een kwestie van berekening, en handleeskunde en phrenologie als stoffelijke wetenschappen, zonder eenige geestelijke beteekenis. Al wie die wetenschappen aldus aanziet, zou niet te laken zijn, als hij ze als broodwinning gebruikte, terwijl volgens schrijvers meening, een ieder die eenig begrip had van den geestelijken kant van die wetenschappen, zijn kennis zou onteeren. Bovendien kan niemand, die aldus die geestelijke wetenschappen omlaaghaalt, ooit den hoogsten en besten raad aan zijn klanten geven, want de glans van het geld zal altijd zijn oordeel verduisteren. Dat is de ervaring van schrijver dezes en van vele anderen, die dezelfde meening zijn toegedaan. De vrager zou in elk geval verkeerd doen zijn kennis van die geestelijke wetenschappen als broodwinning te gebruiken, want zijn vraag wijst er al op, dat hij in twijfel verkeert, en dan is hij al van binnenuit gevonnist, als hij zijn talent voor geld verlaagt. Er is een belooning, die meer waard is dan geld. Als wij onze kennis gebruiken om te genezen en te helpen, zullen wij nooit gebrek lijden, en wij zullen schatten vergaren in den hemel, waar noch mot, noch roest ze aantast. Ruimere en betere gelegenheden tot dienst zullen ons deel zijn, als wij onze talenten aan onzelfzuchtigen dienst wijden. VRAAG No. 155. Zijn Mars, Jupiter en de andere planeten bewoond ? En zoo ja, staan die menschen hooger dan de menschen op aarde f Reïncarneeren de zielen van de aarde ooit op andere planeten en vice versa ? Antwoord : Al de planeten van ons zonnestelsel zijn bewoond cn vormen velden van evolutie voor verschillende klassen van geesten op uiteenloopende trappen van ontwikkeling. De planeten, die het dichtst bij de zon zijn, dienen tot verblijfplaats voor de hoogst ontwikkelde wezens. Jupiter vormt een uitzondering op dezen regel; hij wordt bevolkt door een menschheid, die maar iets hooger staat dan die van de aarde. Het beginsel is als volgt: de hoogste trillingen gaan uit van de centrale zon, die eenmaal al de wezens, die nu de verschillende planeten bewonen, bevatte. Niet alle waren echter in staat de ontzettende trillingen van dien centralen vuurnevel te verdragen ; daardoor vond er bij de polen een kristallisatie plaats ; langzamerhand werd de gekristalliseerde stof naar den equator getrokken en uitgestooten, met al de daarop verblijfhoudende geesten. Eerst werd Uranus uitgestooten. Later hebben andere groepen van geesten een gedeelte van de zon gekristalliseerd, en die stukken werden uitgestooten, om zich op verschillende afstanden van de centrale bron — al naar gelang de trillingssnelheid noodzakelijk voor de ontplooiing van de geesten erop — in banen voort te bewegen, ten slotte het zonnestelsel vormend, dat wij nu kennen. Elke klasse van geesten blijft in haar eigen omgeving, staande onder de directe voogdij en leiding van een van de PlaneetGeesten, wiens lichaam de planeet is, waarop zij wonen. Terwijl de geesten op verschillende planeten geïncarneerd zijn geworden, omdat zij op totaal verschillende trappen van geestelijke ontplooiing staan, reïncarneeren zij gewoonlijk op dezelfde planeet, behalve dat soms enkele vanaf de binnenste planeten als leeraren naar de buitenste bollen gezonden worden. Dat was ten minste het geval, toen onze menschheid leeraren noodig had, die zichtbaar en met een lichaam omkleed waren. Toen werden eenige van de wezens van Venus en Mercurius naar de aarde overgebracht om de jonge menschheid te leiden» Zij stonden bekend als boodschappers der Goden en deze Heeren van Venus waren de eerste koningen en heerschers van het menschelijke ras. Later werden de meest voorspoedigen onder de menschelijke wezens aan de Heeren van Mercurius overgegeven, die ze in de mysteriën inwijdden, en deze werden op hun beurt heerschers over hun broeders. Inderdaad waren zij toen koningen bij de gratie Gods, terwijl zij, onverschillig voor macht of zelf-verheerlijking, het volk alleen regeerden om zijn verheffing en welzijn te bevorderen. VRAAG No. 156. Geeft de nevelvlektheorie niet een veel wetenschappelijker verklaring van het bestaan van het heelal dan de scheppingsverhalen uit den Bijbel ? Antwoord : De nevelvlektheorie werd door Herbert Spencer verworpen, omdat zij, evenals de Bijbel, een Eerste Oorzaak aanneemt. Kortweg beschouwd, is de theorie deze, dat zich op een zeker oogenblik in de ruimte, van zelf, een vuurnevel vertoonde. In dien vuurnevel ontstonden stroomingen, ook van zelf, en onder den invloed van die stroomingen nam de vuurnevel een bolvormige gedaante aan, die met ontzaglijke snelheid rondwentelde. De middelpuntvliedende kracht maakte, dat een ring afgeworpen werd, die uiteenviel; de stukken ervan vereenigden zich en werden een planeet, die in een baan om de centrale massa heenwentelde. Aldus werden verschillende planeten, de eene na de andere tot bestaan gebracht. Zij koelden geleidelijk af, en ten slotte was het zonnestelsel compleet. Minstens op één dezer planeten openbaarde zich van zelf, Leven of protoplasma, dat zich geleidelijk door de verschillende soorten van Straaldieren, Weekdieren, Gelede Dieren en Gewervelde Dieren ontwikkelde, om ten slotte zijn hoogtepunt te bereiken in den mensch, de hoogste Intelligentie in den Cosmos, heer van al wat onder hem staat. Zoo redeneert de wetenschapsman met wijs gelaat en hij kan er nog bijvoegen : „Ziet gij dan niet, hoe eenvoudig en logisch dit alles is ? En zoo niet, laat mij het u dan door een voorbeeld aantoonen." Hij neemt dan een bak vol water en giet een weinig olie op de oppervlakte, waarbij het water de ruimte en de olie den vuurnevel voorstelt. Dan neemt hij een naald en begint daarmee in de olie te roeren, ter nabootsing van de stroomingen, die in den vuurnevel opgewekt worden, en onder zijn aanraking zal de olie een bolvormige gedaante aannemen. Langzaamaan zal de bol bij den equator gaan uitzetten : een ring wordt afgeworpen en vormt zich tot planeet, die om de oorspronkelijke kern gaat draaien en dan zal de wetenschapsman triomfantelijk uitroepen : „Welnu, ziet gij niet hoe natuurlijk het gaat; wij hebben uw God in het geheel niet noodig !" Men staat alleen maar verbaasd, dat menschen met een denkvermogen, in staat om zoo'n schitterend voorbeeld uit te denken, tegelijkertijd zoo dom kunnen zijn om niet in te. zien, dat zij zelf de plaats van God innemen, die het heelal uitdacht en tot aanzijn bracht, juist als de wetenschapsmannen hun demonstratie op touw zetten en ten uitvoer brachten. God houdt door zijn kracht ons heelal in stand en beweegt de planeten, zooals de geleerde zijn olie-planeet beweegt, en indien Ljod zijn werkzaamheid ook maar een enkel oogenblik staakte, zou de cosmos zich oogenblikkelijk in een bolronden chaos oplossen, evenals de olie-zon en de olie-planeet op zouden houden te bestaan, zoodra de geleerde met zijn bewerking °PDus, verre van de verklaring in den Bijbel, dat God de Schepper en Onderhouder van den cosmos is, te verwerpen, wijst de nevelvlektheorie met nadruk op de noodzakelijkheid van goddelijke bemoeiing, en goed begrepen bestaat er geen essentieel verschil tusschen de wetenschappelijke en de godsdienstige opvatting. VRAAG No. 157- Wat zijn kometen ? Antwoord. : Wanneer wij de wijsheid der Groote Scheppende Hiërarchieën in vergelijking met onze eigen wijsheid beschouwen, zullen wij van zelf geneigd zijn te denken, dat zij boven vergissingen verheven zijn ; maar bij nader inzien lijkt het begrijpelijk dat, daar zij toch nog aan het evolueeren zijn, — ook al leeren zij lessen, die ver boven onze bevatting liggen — zij bij tijden vergissingen moeten maken. Zij zijn in den Macrocosmos, de „Groote Wereld", het Lichaam van God, werkzaam, zooals wij in den Microcosmos, de „Kleine Wereld", die uit onze verschillende voertuigen bestaat, bezig zijn te werken, en evenals wij fouten maken bij het beheeren van onze zaken, en bij het leeren van de lessen, die wij bezig zijn te leeren, zoo falen ook de Groote Scheppende Hiërarchieën bij tijden in hun werkzaamheden. Zooals men weet, kan er bij de geboorte van een kind een miskraam plaats hebben. De foetus wordt dan uit het lichaam gedreven en begint terstond te ontbinden. Er bestaat een dergelijk risico bij de vorming van een wereld, n.1. dat zij kristalliseert of hard wordt, voordat zij het bepaalde tijdperk van groei in de Begeerte Wereld voltooid heeft. Dan is zij niet behoorlijk gevormd, en kan vergeleken worden bij gebrande gips, door een beeldhouwer gemengd om er een mooi beeld van te maken, maar hard geworden, voordat zij gemodelleerd was — een vormelooze, onbruikbare massa. Wanneer dat gebeurt bij de vorming van een wereld, dan hebben wij wat men een komeet noemt, en de elliptische baan, die zij beschrijft, is de weg van een strooming in de Begeerte Wereld. Iets wat op een komeet gelijkt, zien wij in de verschijning van het Ego, voordat het de baarmoeder binnentreedt. Want dat heeft ook zoo'n klokvormige gedaante met een gloeiende kern aan het boveneinde en een groote massa lichtstof er achter aan golvend, zooals de staart van een komeet. En die klokvormige reïncarneerende Ego's beschrijven ook elliptische banen om de aarde, totdat het voor hen tijd wordt de baarmoeder van de toekomstige moeder binnen te treden. VRAAG No. 158. Brengt de beweging van een planeet door de ruimte geluid voort ? Antwoord : Pythagoras sprak van de harmonie der sferen en hij gebruikte die uitdrukking niet louter in poetischen zin. Er bestaat wel degelijk zulk een harmonie. Johannes leert ons : „In den beginne was het Woord.... en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is." Dat was het scheppende fiat, dat het eerst de wereld tot bestaan riep. De eenvoudige proef van het plaatsen van wat zand op een glazen plaat en het ontstaan van geometrische figuren, wanneer men met een strijkstok langs den rand ervan strijkt, is een voorbeeld van het scheppende vermogen van het geluid. Verder spreekt men van hemelsche muziek, want vanuit de Hemel Wereld is alles eerst in geluidsformatie tot uitdrukking gebracht, die vervolgens de concrete stof in de verscheidenheid van vormen die wij om ons heen zien, boetseert. . Vanuit het gezichtsveld van den occultist is het geheele zonnestelsel één ontzaglijk muziekinstrument, waarover in de Grieksche Mythologie gesproken wordt als „de zevensnarige lier van Apollo, den stralenden Zonne-God." Evenals er twaalf halve tonen in de chromatische toonladder zijn, zoo zijn er in de hemelen twaalf teekens van den Dierenriem, en evenals wij op de piano de zeven witte toetsen of heele tonen hebben, zoo hebben wij ook zeven planeten. Men kan zeggen, dat de Dierenriem het klankbord van de cosmische harp uitmaakt; de zeven planeten zijn de snaren, zij zenden een verschillend geluid uit, naarmate zij de verschillende teekens doorloopen en daarom beïnvloeden zij de menschheid op verschillende wijze. Indien de harmonie ook maar één enkel oogenbhk ontbrak, indien er ook maar de geringste wanklank in dat hemelsche orkest zou zijn, dan sou dit geheele heelal als zoodanig ineenstorten. Want muziek kan zoowel verwoesten, als opbouwen. Dat is door groote musici bewezen. De kleinzoon van den onsterfelijken Felix Mendelssohn b.v. heeft zich jaren lang in die richting bezig gehouden met proeven te nemen in verband met de kracht van het geluid. Hij is tot de gevolgtrekking gekomen, dat als men maar eenmaal den grondtoon van een gebouw, een brug of eenig ander bouwwerk gevonden heeft, men dat bouwwerk met den grond gelijk kan maken, door die noot maar hard en lang genoeg te doen weerklinken. Schrijver dezes herinnert zich een voorbeeld in verband hiermede : „Eenige jaren geleden was een muziekkorps in de buurt van een oude ruïne buiten de stad Heidelberg in Duitschland bezig te repeteeren. Op een zeker punt in hun stuk kwamen zij aan een buitengewoon hoogen, langaangehouden toon, en toen zij dien deden weerklinken, stortte de heele muur van de nabij gelegen ruïne met ontzettend geraas in. Zij hadden den grondtoon van dien muur aangeslagen, met het gevolg dat hij instortte." Met dergelijke feiten voor oogen is onze aanmatigende glimlach van vroeger bij het luisteren naar het verhaal van Josua en de muren van Jericho niet langer van pas. De klank van den ammonshoorn sloeg ongetwijfeld den grondtoon van die muren aan, die reeds als voorbereiding tot dezen slotclimax door den rhythmischen pas van het leger ondermijnd waren. Het rhythmisch gestamp van vele voeten kan elke brug verwoesten, en daarom laat men de soldaten bij het passeeren van een brug uit den pas loopen. Men kan dus in antwoord op de vraag zeggen, dat elke planeet een bepaalden grondtoon uitzendt: het totaal van alle erop voorkomende geluiden, vermengd en in harmonie gebracht door den inwonenden Planeet-Geest. Dat geluid kan door het geestelijk gehoor vernomen worden. Zooals Goethe het uitdrukt: „Die Sonne tönt nach alter Weise In Bruderspharen Wettgesang, Und ihre vorgeschrieb'ne Reise Vollendet sie mit Donnergang." Dit uit het eerste deel van den Faust, den proloog in den hemel, maar ook in het tweede deel begroeten de geesten der lucht de opkomende zon met de woorden : „Tonend wird für Geistes-Ohren Schon der neue Tag geboren. Felsenthore knarren rasselnd, Phöbus Rader rollen prasselnd ; Welch Getöse bringt das Licht 1" VRAAG No. 159. Wat is de esoterische beteekenis van het gebruik van de namen van de twaalf zonen van Jacob in verband met de twaalf teekens van den Dierenriem ,* worden zij gebruikt in verband met den zodiac van de aarde of met dien van de zon, of met beide ? Antwoord : Er is maar één zodiac : de twaalf sterrenbeelden, Ariës, Taurus, enz. genaamd. Dat zijn de sterren, die in een smallen gordel ongeveer acht graden aan weerskanten van de ecliptica, of zonneweg van de aarde uit beschouwd, liggen. De twaalf zonen en de ééne dochter van Jacob worden met de twaalf sterrenbeelden vereenzelvigd, omdat Josephus vermeldt, dat de Israëlieten bij hun omzwervingen in de woestijn emblemen van deze twaalf sterrengroepen in hun banieren medevoerden. In het 49e Hoofdstuk van Genesis en het 33e Hoofdstuk van Deuteronomium zegent Jacob zijn twaalf zonen op Zoodanige wijze, dat een ieder, die met astronomie bekend is, een overeenkomst moet zien tusschen de beschrijving van de zonen en de twaalf teekens van den Dierenriem. Ook in de wijze van opstelling van het kamp der Israëlieten — het groepeeren van de twaalf stammen om den tabernakel, waar de zevenarmige kandelaar stond — zien wij wederom een verwijzing naar de astronomische schikking van de twaalf teekens van den dierenriem om de zeven planeten, die de lichten van het zonnestelsel — het Huis Gods — zijn. De geestelijke verklaring van de analogie tusschen Jacob, zijn vrouwen, hun kinderen en den cosmos, moet in het hermetische axioma, „Zoo boven, zoo beneden", gevonden worden. Jacob verzinnebeeldt met zijn vier vrouwen de zon en de vier phasen van de maan, die de schenkers van het leven zijn voor al wat op aarde leeft; de twaalf zonen en de eene dochter stellen de Scheppende Hiërarchieën voor, die in de ontwikkeling van ons zonnestelsel werkzaam geweest zijn, en die niet alleen de menschheid, maar ook al de verschillende andere rijken tot hun huidigen trap van evolutie-ontplooiing gebracht hebben, en ook nu met hen werken om hen nog verder tot geestelijke wezens te ontwikkelen. Zij waren het, die den mensch naar hun beeld maakten. Tot op den huidigen dag draagt de menschheid het stempel van de eigenaardigheden der twaalf hemelsche teekens. Daarom werden de oorspronkelijke Semieten, die de voorvaderen van een nieuw ras moesten worden, door hun leider in twaalf stammen verdeeld, waarvan elke stam één van de sterrenbeelden voorstelde. VRAAG No. 160. Kunt gij eenig denkbeeld geven van het verschil tusschen heliocentrische en geocentrische astrologie f Heeft de geocentrische alleen te maken met de dingen dezer aarde, met het materieele leven, en de heliocentrische met de ziel of de geestelijke zijde der dingen ? De zon zou, in haar kwaliteit van geestelijke planeet en als heerscher van ons zonnestelsel die gevolgtrekking rechtvaardigen, aangezien men in heliocentrische astrologie van den zonne-zodiac en in geocentrische van den zodiac der aarde gebruik maakt. Kunnen voorspellingen voor dit leven ooit gebaseerd worden op den zonne-zodiac of staat die alleen maar in verband met den geestelijken kant van 's menschen aard ? Antwoord : Een van de bedenkingen tegen het oude astrologische stelsel is, dat het de aarde als middelpunt van het Zonnestelsel beschouwt, zooals de ouden dit ook deden, en dat, sinds Copernicus ons aantoonde, dat de planeten om de zon draaien, heel veel menschen de astrologie als een „afgedane wetenschap" beschouwen, een zonneklaar bewezen dwaalbegrip, en om dat bezwaar te overwinnen hebben sommige moderne astrologen de zoogenaamde „Heliocentrische Astrologie" uitgevonden, die de zon als het middelpunt van ons zonnestelsel beschouwt, waar de planeten om heen draaien. Het is volkomen waar, dat wetenschappelijk gesproken het geocentrische astrologische stelsel, dat de aarde als middelpunt beschouwt, onjuist is. En het is verkeerd om te zeggen, dat de zon in Cancer staat, wanneer in werkelijkheid de aarde in haar baan het teeken Capricornus bereikt heeft, en het daardoor voor ons hier op aarde schijnt, alsof de zon in Cancer stond. Maar dat is niet het hoofdbezwaar ; het doet er in werkelijkheid niet toe, welk van de twee hemellichamen zich bewogen heeft: de astroloog oordeelt naar de standen der planeten ten opzichte van de aarde. En het is veel gemakkelijker om te denken, dat de planeten zich om de aarde als middelpunt heen bewegen, dan om het tegenovergestelde stelsel te gebruiken, want in het geocentrische stelsel nemen wij de verhoudingen van de planeten onderling waar, zooals zij van onze aarde uit gezien schijnen, en constateeren wij de uitwerkingen op verschillende menschen op het oogenblik, dat dergelijke planetaire invloeden gevoeld werden, en zoo zijn wij door ervaring tot ons huidig stelsel van beoordeeling gekomen, dat dus heden ten dage even waar is, als altijd. „Ondervinding is het beste bewijs", zegt een oud spreekwoord. Het bewijs der astrologie ligt in de waarheid van haar voorspellingen, en niemand, die deze wetenschap eerlijk bestudeerd heeft, en getracht heeft haar aan zichzelf te toetsen, kan in gebreke blijven die waarheid te vinden. Voorspellingen falen soms, omdat de astroloog verkeerd uitlegt, maar zelfs wanneer men de feilbaarheid van den astroloog in aanmerking neemt, zijn er niettemin zoo'n massa voor- spellingen, die uitkomen, dat men onmogelijk van een toevalligen samenloop van omstandigheden spreken kan. Het geocentrische stelsel is juist en houdt rekening met alle kanten van 's menschen aard, niet alleen met de stoffelijke openbaring, maar ook met den geestelijken kant. Het heliocentrische stelsel daarentegen is uitgegeven door menschen, die er naar streven voeling te houden met de wetenschap, Zonder zich om den geestelijken kant der natuur te bekommeren, en daarom is het beslist onvoldoende. Bovendien, terwijl al degenen, die eeuwen lang de geocentrische astrologie gebruikt hebben, hun waarnemingen omtrent de uitwerkingen der planeten van dat standpunt uit opgeteekend hebben, is er wat het heliocentrische stelsel betreft, heel weinig dergelijke empirische kennis, zoodat wij den vrager aan zouden raden zich er niet verder mee in te laten. VRAAG No. i6r. Hoe kan iemand op goeden voet komen met Saturnus ? De vrager heeft zijn leven lang onder diens invloed gestaan. Ziekte, armoede, verlies van een erfenis en ongelukken zijn al erg genoeg, maar kan Saturnus ons ook geestelijk kwaad doen, kan hij onze ontplooiing in den weg staan, wanneer onze geest om het goede worstelt ? En zijn wij bij den dood van zijn invloed verlost ? Antwoord : Materialistische astrologen spreken over Uranus, Saturnus en Mars als kwaad, terwijl zij Venus en Jupiter goed noemen. In God's koninkrijk is niets kwaad. Dat wat zoo lijkt, is niet anders dan het goede in wording. Evenmin moet men zich verbeelden, dat de invloeden, van welke planeet ook, uitgaan met het doel de menschen te kwellen. Wij zijn in deze wereld gekomen om bepaalde ondervindingen, die voor onze geestelijke ontplooiing noodzakelijk zijn, op te doen, en wanneer wij de sterreninvloeden trachten te begrijpen, zullen wij inzien, dat zij machtige factoren zijn om ons juist bij het op- doen van die ervaring te helpen. Saturnus is de louteraar. Wanneer wij met opzet of zonder het te weten van het juiste pad afgedwaald zijn, staat men ons niet toe met het kwade door te gaan : Saturnus belet het ons. Gesteld dat wij een erfenis gekregen hebben, die wij verkeerd gebruiken en in alle richtingen wegsmijten. Door zoo te doen, misbruiken wij meestal ook ons lichaam. Dan komt een aspect met Saturnus : een ziekte is er het gevolg van en wij worden bedlegerig. Wij worden gedwongen dieet te houden en ons lichaam rust te geven en als gevolg daarvan staan wij als een ander mensch van ons ziekbed op. De vraag is echter : hebben wij onze les geleerd f Gedurende onze gedwongen rust op het ziekbed hebben wij tijd gehad over het leven, dat wij leidden, na te denken. Hebben wij ons leven geanalyseerd, zoodat wij nu de oorzaken, die ons omlaag haalden, begrijpen? Zoo ja, dan hebben wij er nut van gehad» ^JC^ant dan zullen wij weten, hoe beter te handelen en de valstrikken, die onze ziekte veroorzaakten, in de toekomst te vermijden. Of wel, daar onze erfenis totaal verkwist is, staan wij met een leege beurs op straat. Het kan zijn, dat wij nergens hulp kunnen krijgen ; wij zijn dan genoodzaakt na te denken en voor onszelf een weg te banen. Zoolang wij bezig waren ons geld weg te smijten, waren onze talenten waardeloos. In onze armoede krijgen zij waarde, want wij worden gedwongen ze te gebruiken om ons aandeel in het werk van de wereld te verrichten» Wij hebben onze erfenis verloren, maar de wereld heeft een werker gewonnen, en als wij op die manier onze les geleerd hebben, is de invloed van Saturnus een verkapte zegen geweest. En zoo is het met alles, wat in den horoscoop slecht iijKt. Bovendien, hoe geestelijker wij worden, des te minder zullen die zoogenaamde slechte planeten of kwade aspecten noodlottig op ons inwerken. Zij worden in goed omgezet. Saturnus zal een geestelijk mensch geen onheil brengen, maar volharding ; geen ziekte, maar kracht, en op die manier, door ons aan de wetten der natuur aan te passen, en door onze levens in harmonie met de sterren uit te leven beheerschen wij ze en veranderen onze levens, zooals wij dat wenschen. De meerderheid der menschen drijft met het getij mee en handelt volgens de neigingen, die door de sterren-invloeden ingeprent zijn. Daardoor kan de astroloog met wonderbare nauwkeurigheid voorspellen, wat wij zullen doen. Maar hoe meer een man of vrouw geestelijk leeft, des te meer wordt hij een factor, waarmede men rekening behoort te houden, en de voorspellingen van den astroloog zullen falen, overeenkomstig de eventueele mogelijkheden van bereiken. De sterren zijn onze helpers bij de evolutie. Zij zijn geen lichamen van doode materie, maar de levende, kloppende, trillende lichamen van groote geestelijke intelligenties, in den Christelijken godsdienst de Zeven Geesten voor den Troon genaamd. Naarmate wij veranderen, verandert ook hun invloed op ons, maar louter door het feit van den dood ontsnappen wij niet aan dien invloed. Zoodra de dageraad van een nieuw leven voor ons aanbreekt, zullen wij herrijzen met een nieuwen horoscoop, en als wij ernaar gestreefd hebben geestelijk te groeien en de lessen te leeren, die de Planeet-Geesten ons in ons vorig leven hebben trachten te leeren, dan zullen wij nieuwe aspecten en nieuwe planeetstanden vinden om ons verder langs het pad der evolutie voort te helpen. Als wij echter in een vorig leven „de verzenen tegen de prikkels geslagen" hebben, dan zullen wij zien, dat de schroeven een beet je steviger aangedraaid zijn, en dat wij onder krachtiger beïnvloeding geplaatst zijn, zoodat wij ten slotte de lessen wel moeten leeren. En hoe eerder wij dat doen, des te beter voor ons. VRAAG No. 162. Hoe kunnen wij tot Saturnus bidden of hem aanroepen, wanneer hij de heerschende planeet is, die ons ellende en verdriet veroorzaakt ? Antwoord : Laat ons, om te begrijpen wat gebed is, het voor- beeld van een electrisch krachtstation nemen, dat met de verschillende huizen in de stad verbonden is. In elk huis is een electrische aansluiting en wanneer men die inschakelt, komt de kracht, die tot dien tijd buiten in de draden en in het krachtstation was, onze woning binnen, en verlicht die, of drijft motoren, overeenkomstig de wetten van haar openbaring. Men kan zeggen, dat God in eerste instantie en de Zeven PlaneetGeesten in tweede instantie met het krachtstation overeenkomen, dat met elk onzer verbonden is, en dat gebed de aansluiting is, waardoor wij ons met het goddelijke licht en leven inschakelen, en mogelijk maken, dat het in ons stroomt en ons ter wille van onze geestelijke verheffing verlicht. Het is een wet, dat electriciteit gemakkelijk langs koper en andere metalen geleid wordt, maar door glas belemmerd wordt, en voor wij electriciteit in onze huizen kunnen krijgen, moeten wij in overeenstemming met die wet een koperen geleiding hebben. Met een glazen geleiding zou men geen electriciteit krijgen, integendeel, dat zou de beste manier zijn om den electrischen stroom uit ons huis te houden. Evenzoo, als onze gebeden — die met de electrische aansluiting overeenkomen — in harmonie zijn met de wetten van God, kan de goddelijke bedoeling zich door ons openbaren en worden onze gebeden verhoord, maar als zij in tegenstelling zijn met den goddelijken wil, dan zal zulk een gebed vanzelf een dergelijke rol vervullen als een glazen geleiding ten opzichte van een electrischen stroom. , . , Evenals elke groote natie zijn gezant en gevolmachtigden naar andere naties zendt, zoo zijn er ook afgezanten van ieder der groote Planeet-Geesten op onze aarde aanwezig. Hun namen zijn als volgt: Ithuriël is de afgezant van Uranus. Cassiël is de afgezant van Saturnus. Zachariël is de afgezant van Jupiter. Samaël is de afgezant van Mars. Anaël is de afgezant van Venus. Raphaël is de afgezant van Mercurius. Michaël is de afgezant van de Zon. Gabriël is de afgezant van de Maan. De maan is onze satelliet en dus niet in dezelfde positie als de andere planeten. De afgezanten van de andere planeten zijn Aartsengelen, terwijl Gabriël een Engel is. Gewoonlijk bidt de menschheid tot God. Die gebeden zijn in onzen tijd meestal zelfzuchtig en dom. De gebeden van dergelijke menschen kunnen dus niet de aandacht trekken van de afgezanten, die de verschillende afdeelingen des levens onder hun hoede hebben, maar meestal vallen zij, voor zoover dat mogelijk is, onder de aandacht van de Onzichtbare Helpers, die bezig zijn voor de opheffing van hun broeders te werken. De occulte astroloog echter, die weet wat hij noodig heeft en in staat is in harmonie met de planetaire krachten te werken, roept de afgezanten van de Planeet-Geesten rechtstreeks aan en bereikt op die manier gemakkelijker wat hij verlangt. Hij bestudeert de sterrentijden, waarop die invloeden het krachtigst zijn, en uit zijn bede op dat tijdstip — een bede, die meestal iemand anders betreft, of ten doel heeft geestelijke verlichting aangaande bepaalde problemen, die voor het algemeen welzijn gebruikt kunnen worden, te verkrijgen. 18 Hoofdstuk VIII Vragen in verband met DIEREN VRAAG No. 163. Hoe komt het, dat de dieren, die toch tot een lagere ontwikkeling behooren, een instinct bezitten, dat zooveel betrouwbaarder lijkt dan de rede bij menschelijke wezens f Antwoord : Het antwoord op die vraag houdt verband met de nederdaling van het Ego in de stof, maar in de eerste plaats moet men wel onderscheid maken tusschen de afgescheiden dierlijke geesten en den groep-geest, die hun leider is. De afgescheiden dierlijke geesten zijn tot nu toe nog niet zeZ/-bewust, vandaar dat zij onvermijdelijk volgens de ingevingen van den groepgeest handelen. Die groepgeest is een entiteit, behoorende tot een andere evolutie, en werkt in de Onzichtbare Werelden, waar de dingen veel sprekender zijn dan hier. Daaruit volgt dus, dat wat men instinct noemt, inderdaad de ingevingen van den groep-geest uit de Onzichtbare Wereld Zijn, die de dieren leidt. . . De menschelijke geesten daarentegen zijn rechtstreeks in de Stoffelijke Wereld neergedaald, en zijn dientengevolge tot op zekere hoogte door de grove stof van dit bestaansgebied verblind. Misschien kan een voorbeeld dienen om de oorzaak van het feit te verklaren, dat, hoewel de geest uiterst wijs is in de hoogere werelden, de toenemende graad van verstoffelijking, dien hij ten gevolge van zijn nederdaling bereikt, die wijsheid noodzakelijkerwijs min of meer verduistert. De hand is het kostbaarste werktuig van den mensch en de vaardigheid ervan openbaart zich misschien nergens duidelijker dan in het geval van een musicus. Een meester in de kunst kan door de streelende aanraking van zijn goed geoefende en uiterst gevoelige vingers een zielsontroerende melodie aan zijn geliefd instrument ontlokken, maar als hij een paar handschoenen aantrekt, is de fijne aanslag opeens verdwenen ; als hij nog een tweede paar van dikkere en grovere stof over het eerste paar heen aantrekt zal hij waarschijnlijk niet eens meer in staat zijn een melodie voort te brengen, en als hij ten slotte een paar wanten over al de handschoenen aantrekt, dan kan hij in het geheel niet meer spelen, en als hij het al probeerde, dan zou hij slechts wanklanken doen hooren. De verschillende handschoenen aan de hand van den musicus komen overeen met de verschillende voertuigen, waarin de geest zich bij zijn nederdaling in de stof hult. De wanten zijn te vergelijken met het stoffelijk lichaam. Ieder, die den musicus pogingen ziet doen om met de wanten aan te spelen, en die hem niet gehoord had, vóór hij de handschoenen aandeed, zou kunnen denken, dat hij heelemaal niet spelen kon, maar die gevolgtrekking zou onjuist zijn. Het menschelijke Ego bevindt zich in een dergelijke positie : zijn geestelijke vermogens zijn door de voertuigen, waarin het op het oogenblik besloten is, verduisterd, maar er zal een tijd komen, waarop het geleerd zal hebben hoe die voertuigen behoorlijk te gebruiken, en dan zal zijn geestelijke kracht in nu nog ongedroomden luister uitstralen. VRAAG No. 164. Kunt gij eenig licht werpen op de vraag, hoe onze houding ten opzichte van de lagere levensvormen moet zijn f Heeft men het recht eenig weerloos dier, welk ook, te dooden, aangezien elk levend wezen in zekeren zin onze broeder is f En wat te .doen met schadelijke of vergiftige insecten en reptielen ? Antwoord : Er bestaat maar Een Leven in het rteeiai : uoa s Leven. „In Hem leven, bewegen en bestaan wij". En met alleen wij, maar al wat leeft, is aldus een openbaring God s. Mettertijd zullen wij scheppers worden, zooals Hij een Schepper is. Maar zoolang wij de vormen van andere wezens ruwweg vernietigen, houden wij onzen eigen groei tegen. De vrager heeft gelijk, waar hij zegt, dat de lagere dieren onze broeders zijn, maar droevig genoeg, in plaats van voor hen te zorgen en hun vertrouwen en liefde in te boezemen, hebben wij het ernaar gemaakt, dat wij door elk dier op den aardbodem gevreesd worden tengevolge van de onbarmhartige verwoesting, die wij onder hen hebben aangericht, en het schijnt een gerechte vergelding te zijn, dat wijzelf m gedurige vrees voor microscopisch leven in den vorm van bacillen, die met door een geweer of een mes gedood kunnen worden, moeten leven» Wat de schadelijke insecten en reptielen aangaat, kan men in vele gevallen zeggen, dat zij een belichaming van onze eigen kwade gedachten zijn, en ontstaan door onze eigen onreine gewoonten. De wetenschap heeft ons aangetoond, hoe wij er door behoorlijke hygiëne van verlost kunnen worden, ten minste in zeer hooge mate, zonder de noodzaak ze te dooden. De grootere reptielen, zooals slangen, zijn lang niet zoo gevaarlijk, als men gewoonlijk denkt. In de tempels in In ie, waar bepaalde klassen der bevolking een houding van absolute weerloosheid aangekweekt hebben, door te weigeren ook zelts maar het kleinste dier te dooden, kan men dagelijks vergiftige slangen door de daar verzamelde menigte heen zien schuifelen, zonder ook maar het geringste kwaad te doen, en als wij maar een houding van weerloosheid tegenover de lagere schepselen wilden aankweeken, zouden zij weldra leeren ons te vertrouwen, zooals zij ons nu vreezen. Er bestaan verhalen van zeelieden, die op onbewoonde eilanden, nog nooit door menschenvoe betreden, kwamen en vonden, dat de vogels daar ateoluu zonder vrees waren, totdat de laffe indringers een ervan gedood hadden. Dan eerst leeren zij bij de nadering van menschen weg te vliegen. Ook menschelijke wezens hebben wij tot roofdieren gemaakt — en wij noemen ze dieven en roovers ; zij belagen hun medemenschen, berooven hen van hun bezittingen en brengen hun dikwijls lichamelijk letsel toe — als zij al geen moord begaan — en dat alles als gevolg van onze ruwe samenleving, die op vrees berust. Als wij liefde hadden, zouden wij geen vrees kennen, „want volmaakte liefde zal alle vrees te niet doen", en als wij geen vrees kenden, kon niets ons schaden, want een onbevreesde, vertrouwende houding is een veiliger bescherming dan pistool of afsluiting. Daarom behoorden wij een liefdevolle houding voor al wat leeft en ademt aan te kweeken; wij moesten er mee ophouden de lagere dieren bij millioenen voor voedsel te dooden, of voor sport, de ergste vorm van wreedheid. Een liefdevolle houding tegenover onze medemenschen zou overeenkomstige aandoeningen in hen opwekken, en weldra zouden slotenmakers en geweermakers overbodig zijn. Men klaagt over de ontzettende belastingen, noodig om een sterke politiemacht, gerechtelijke instellingen, gevangeniswezen en verbeteringsgestichten op de been te houden, maar al die instellingen zouden als bij tooverslag verdwijnen, als vrees vervangen werd door liefde. De Bijbel schildert ons een tijd af, waarin de leeuw en de os, een klein kind en een vergiftig kruipend dier tezamen in vrede zullen spelen. Dat kan inderdaad een feit worden, want de roofdieren zijn niet altijd carnivoren geweest. In het ver, ver verleden heeft de mensch zijn aandeel gehad aan hun ontwikkeling en in de toekomst zal hij tot taak hebben de omstandigheden voor hun groei te wijzigen. VRAAG No. 165. Worden vergiftige en schadelijke reptielen niet, voor zoover den vorm aangaat, door de kwade gedachten der menschen geschapen f En is het dus eigenlijk niet een daad van liefde om ze te dooden en aldus de goddelijke vonk vanbinnen te bevrijden, zoodat deze een hoogeren vorm kan belevendigen ? Antwoord : Geen enkele van de diervormen, die wij om ons heen zien, zijn door den mensch geschapen. Al die vormen, van den hoogsten tot den laagsten, zijn emanaties van groepgeesten; d.w.z. van geestelijke entiteiten, die tot een andere evolutie dan het menschenrijk behooren. Maar de mensch is een schepper door zijn gedachten, en de kwade gedachten, de gedachten van vrees en haat, nemen gestalte aan en kristalliseeren in den loop der eeuwen tot wat wij kennen als bacillen. De bacillen van besmettelijke ziekten zijn in het bijzonder de belichamingen van vrees en haat, en daardoor worden zij ook door de tegengestelde kracht — moed — overwonnen. Evenals een stemvork begint mee te trillen, wanneer men een andere stemvork van gelijke toonhoogte aanslaat, zoo ook met die microscopische kiemen. Als wij ons in vreeze en beven in de tegenwoordigheid van iemand begeven, die een besmettelijke ziekte heeft, dan trekken wij stellig en zeker de doodelijk vergiftige microben tot ons. Indien wij daarentegen den zieke volkomen onbevreesd naderen, dan zullen wij aan de besmetting ontkomen, vooral als wij door liefde gedreven worden. Maar liefde drijft er ons nooit toe om in den gewonen zin van het woord te dooden. Het is waar, dat, als wij ons rechtstreeks tot het leven in kwade of vergiftige dingen konden wenden en ze tot een hoogeren vorm konden opheffen, wij dan misschien iets goeds zouden doen, maar ten eerste kunnen wij niet beoordeelen, wanneer de huidige vorm tot zijn uiterste bruikbaarheid uitgediend heeft, en daarom kunnen wij de verantwoordelijkheid niet op ons nemen, om zelfs in liefdevolle overgave het bezielende leven van zijn werktuig te berooven. Alleen dan mogen wij soms echt uit liefde dooden, wanneer een dier zonder hoop op herstel verminkt is, en wij het dooden om een eind te maken aan zijn lijden. VRAAG No. 166. Wat is een groepgeest f Waar bevindt hij zich ? En hoe ziet hij er uit ? Antwoord : Evenals de mensch een uit vele cellen samengesteld lichaam bezit, waarvan elke cel een individueel bewustzijn heeft, zoo is een groepgeest een entiteit, die in de Geestelijke Werelden werkzaam is en een geestelijk lichaam bezit, dat uit een menigte afgescheiden dierlijke geesten samengesteld is. De groepgeest zelf kan niet in de Stoffelijke Wereld optreden, maar evolueert door de verschillende dierlijke geesten in een lichaamsvorm, dien hij schept, uit te zenden, — die dan een bepaalde diersoort of familie doet ontstaan, terwijl de groepgeest al die dierenlichamen door middel van bepaalde ingevingen, die men instinct noemt, leidt. Sterft het lichaam van een dier, dan heeft de geest van dat dier onbewust door zijn werkzaamheid in dat voertuig, een zekere ondervinding opgedaan en na eenigen tijd wordt hij wederom in het geestelijke lichaam van den groepgeest opgenomen, waar hij eenigen tijd verblijft, terwijl de groepgeest de ervaring, door dien afgescheiden dierlijken geest opgedaan, assimileert. Aldus groeit en ontwikkelt de groepgeest langzamerhand. En evenzoo de dier-geesten, die zijn pupillen zijn. In een toekomstige incarnatie van de aarde zullen zij menschelijk worden, en dan zal de groepgeest als nationale of rasgeest over hen waken, totdat zij ten volle in staat zijn ieder voor zichzelf te zorgen. De groepgeesten van de dieren bevinden zich in de Begeerte Wereld en Zweven om de oppervlakte der aarde. De groepgeesten van de planten bevinden zich in dat gedeelte van de Sfeer van het Concrete Denken, dat zich in het middelpunt der aarde bevindt, en de groepgeesten van de mineralen zijn eigenlijk nog niet de atmosfeer van onze aarde binnengedrongen. Zij bevinden zich in de Sfeer van het Abstracte Denken. In de Begeerte Wereld ziet men vaak de groepgeesten der dieren in menschelijke gedaante, maar mei ucn v-u — dier. De afbeeldingen op de Egyptische tempels geven op onbeholpen wijze het voorkomen van die groepgeesten weer. De geoefende onderzoeker vindt het niet moeilijk met hen een gesprek te beginnen en heeft vaak alle reden om zich over hun kennis te verbazen. VRAAG No. 167. Zijn de dieren aan de wet der causaliteit onderworpen f Antwoord : Neen, niet in dien zin dat zij moreel verantwoordelijk zijn. Het spreekt van zelf dat, als een dier uit een raam van een hoog gebouw springt, dat de oorzaak zal zijn tot het opdoen van letsel overeenkomstig den aard van den gedanen val, net hetzelfde als wanneer een mensch uit een raam springt. In het geval van het dier echter heeft men alleen het physieke gevolg in den vorm van het geleden letsel, terwijl de mensch, die met opzet een dergelijke daad volvoert, niet alleen bepaalde kwetsuren oploopt, maar ook moreel verantwoordelijk is voor het werktuig, dat hij bezit, met het gevolg dat de wet der causaliteit hem een zoodanige evenredige moreele vergelding zal bezorgen, dat hij leeren zal voor zijn werktuig zorg te dragen en in de toekomst niet meer probeeren zal het door een dergelijke daad te vernietigen. De reden, waarom het dier geen moreele verantwoordelijkheid heeft, is, dat het geen redelijk vermogen bezit, maar gewoonlijk onder leiding van den groepgeest handelt — watwij instinct noemen - en het kan zijn, dat dat instinct in het dier een vrees ingeprent heeft, die maakt, dat het een daad v , die lichamelijk letsel met zich brengt. Voordat iemand moreel verantwoordelijk kan zijn voor de wet der causaliteit, moet h j een zekere mate van vrijen wil en keuze hebben, benevens he vermogen tot behoorlijk redeneeren, en daarom herhalen wij, dat, daar de dieren van die eigenschappen verstoken zijn, zij moreel niet onder de wet der causaliteit vallen. VRAAG No. 168. Leven de dieren na den dood 9 Antwoord : Dat wat leeft is de geest, die noch begin noch einde heeft: HIJ IS. Waarschijnlijk bedoelt gij echter : bestaat het voort in de gedaante van een dier ? Die vraag kunnen wij bevestigend beantwoorden : het blijft korter of langer, al naar gelang den trap van zijn ontwikkeling, voortbestaan in een begeertelichaam, uit materiaal van de Begeerte Wereld gemaakt. Een helderziende kan zien, hoe zelfs een tor, die over het trottoir kruipt en doodgetrapt wordt, nog een paar schreden voortkruipt en dan geleidelijk in het niet vervaagt. Zij blijft maar enkele oogenblikken in haar eigen gedaante voortbestaan, voordat de geest naar de centrale bron van den groepgeest terugkeert. In het geval van een paard, een koe of een van de hoogere dieren, volgt er een overeenkomstig langer verblijf in de Begeerte Wereld en meer bewustzijn dan bij de lagere vormen het geval is. Als voorbeeld kunnen wij een voorval vermelden, dat eenige jaren geleden sterk de aandacht trok, n.1. toen Rider Haggard, de Engelsche romanschrijver, een merkwaardigen droom publiceerde. Hij had een hond, waaraan hij erg gehecht was, en eens op een nacht droomde hij, dat de hond op hem toe kwam ; hij zag er gejaagd en verdrietig uit en scheen te vragen hem te volgen. Rider Haggard volgde in zijn droom den hond, die hem een eindweegs voorging naar een beek. Daar tusschen de biezen toonde hij zichzelf aan Rider Haggard als dood terneer liggend, terwijl hij met een zielige, stomme bede, als om een verklaring, naar hem opzag. Toen Rider Haggard den volgenden morgen ontwaakte, herinnerde hij zich den droom heel duidelijk, maar dacht er verder niet aan, vóór later op den dag, toen men ontdekte, dat de hond weg was. Nadat men in de onmiddellijke omgeving een onderzoek ingesteld had, kwam Rider Haggard eindelijk op de plaats, die hij in zijn droom gezien had. Daar vond hij tusschen het riet het lijk van zijn hond precies in dezelfde houding, waarin hij hem in zijn droom gezien had. Een verklaring kon men natuurlijk niet geven; het was een raadselachtige ervaring, meer niet. Maar voor den occultist is het heel begrijpelijk, dat de verstandige hond, die gestorven was en zich dus bij nacht in de Begeerte Wereld bevond, zijn meester opzocht, die zich op dat oogenblik ook buiten zijn lichaam bevond, en hem naar de plaats van het onheil bracht, ten einde hulp en oplossing van het gebeurde te krijgen. VRAAG No. 169. Wanneer een lievelingshond of kat sterft, sterft dan tegelijkertijd de geheele groepgeest, waartoe het dier behoort ? Wat gebeurt er met de ziel van het dier ? En kan de menschelijke liefde en zorg, die het genoten heeft, het op zijn opwaartsche reis helpen ? Antwoord: De vraag wijst erop, dat de vrager geen juist begrip heeft, wat een groepgeest eigenlijk is. Evenals ons lichaam uit ontelbare cellen samengesteld is, waarvan elke cel haar eigen kleine cel-leven heeft, maar al de cellen aan onze eigen centrale intelligentie onderworpen zijn, zoo is de groepgeest van een bepaalde diersoort een geestelijke entiteit, die tot een andere evolutie behoort en een geestelijk lichaam bezit, dat uit een menigte evolueerende dierlijke geesten samengesteld is. Die dierlijke geesten zendt hij van tijd tot tijd uit naar de dieren-lichamen van hun soort om te incarneeren, één enkele geest voor elk lichaam — en bij den dood keeren zij naar den groepgeest terug, terwijl zij een hoogeren graad van bewustzijn bereikt hebben, dan bij hun geboorte het geval was. Dit helpt den groepgeest evolueeren, en hij op zijn beurt bestuurt de geesten van de verschillende dieren van één soort. Evenals alle andere geesten, kan een groepgeest nooit sterven. Hij is de beschermgeest van de dierlijke geesten, en naarmate zij evolueeren, ondergaat het geestelijke lichaam van den groep- geest een gedaanteverwisseling. Zoodra de afgescheiden dierlijke geesten voldoende geëvolueerd zijn, worden zij geïndividualiseerde menschelijke wezens, maar zij blijven onder de zorg van denzelfden groepgeest, zooals men volken of rassen onder de heerschappij van een ras-geest ziet staan. Zij worden niet hun eigen meester, voordat zij zoover geëvolueerd zijn, dat zij boven familiebanden of nationale banden uitgestegen zijn. Daarom zeide Christus : „Tenzij een mensch vader en moeder verlaat, kan hij mij niet volgen", want vader en moeder zijn lichamen — het zijn banden en belemmeringen. De geesten hebben geen vader, noch moeder: zij zijn in laatste instantie alle één. En wat het lot van de ziel van het dier bij den dood betreft, kan men zeggen, dat zij na het lichaam verlaten te hebben weldra tot den groepgeest terugkeert; de liefde en zorg, die wij eraan besteed hebben, bevorderen natuurlijk sterk haar evolutie, want terwijl de wilde dieren geheel volgens de voorschriften van den groepgeest handelen, — volgens datgene n.1. wat men instinct noemt, — toonen de huisdieren een vatbaarheid voor denken, die geheel boven hun normale evolutie van het oogenblik ligt. Zij ontkenen die bekwaamheid aan ons volgens hetzelfde beginsel, dat, wanneer men een hoog gespannen electrischen draad neemt en een anderen ongeladen draad er dicht bij brengt, de ongeladen draad met electriciteit van lager voltgehalte zal geladen worden. Op dergelijke wijze is het dier, dat met menschelijke wezens in aanraking komt, niet zelf in staat tot denken, maar het leert het in zekere mate door die aanraking. En men kan veilig daaruit afleiden, dat dieren, die onze huisdieren geworden zijn, mettertijd de leeraren van hun minder gevorderde broeders zullen worden. VRAAG No. 170. Wat voor substantie gaat er van mensch of dier uit, waardoor zij opgespoord kunnen worden, zooals b.v. misdadigers door politiehonden f Antwoord : Wanneer een helderziende voor het eerst met etherisch gezicht naar anderen kijkt, is hij gewoonlijk verbaasd bij het zien van heele stroomen van sterren, pyramiden, dubbele pyramiden en alle mogelijke andere geometrische figuren, die van hun handen en gelaat uitgaan, en hij is erg benieuwd om te weten, wat dat zijn. Later leert hij, dat het kristallen zijn, waaruit het lichaam samengesteld is en die aldus door de huid uitgeworpen worden. De meeste van die uitwerpselen blijven in de kleeding hangen, en leveren voor speurhonden of andere honden het vereischte uitgangspunt voor hun nasporingen. Naarmate die atomen ontbinden, geven Zij een uitwaseming af, gelijkend op die van alle ontbindende 1chamen. Die uitwaseming ruiken wij zelf, wanneer vuil ondergoed een tijd lang ongewasschen blijft liggen. Honden, die een fijneren reuk hebben dan menschen, onderscheiden de uitwaseming van den eenen mensch van die van den ander, en daar de atomen, door iemand, die aan het gerecht tracht te ontkomen, achtergelaten, langs zijn weg verspreid liggen, valt het een politiehond niet moeilijk om korten tijd, nadat de voortvluchtige gepasseerd is, zijn uitstraling van de atomen van andere menschen of dieren te onderscheiden. Hoofdstuk IX GEMENGDE VRAGEN VRAAG No. 171. Wat is de oorsprong van het leven ? Antwoord : Stelt men die vraag aan een wetenschapsman, dan zal hij beginnen met ons te vertellen van protoplasma, protyle of iets dergelijks, maar dat is de vormzijde. Het doet er niet toe, hoe nietig, onbeteekenend en eenvoudig die vorm ook zij, toch is het een vorm, en van het standpunt van den occultist uit is de vraag stumperig gesteld; immers de geest IS, WAS en ZAL ALTIJD ZIJN. Zooals het in „Des Heeren Lied" zoo wondermooi gezegd wordt: „De Geest wordt niet geboren, noch sterft Hij ooit; Hij is niet geworden, noch zal hij later worden ; ongeboren, altijddurend, eeuwig, van ouds bestaand, wordt hij niet gedood als het lichaam gedood wordt." „Evenals een mensch, na zijn versleten kleederen afgeworpen te hebben, andere nieuwe neemt, zoo gaat de belichaamde, na zijn versleten kleederen afgeworpen te hebben, in andere nieuwe over." x) Het is het leven, dat de vormen opbouwt en ze een tijd lang gebruikt om daardoor te groeien. Zoodra zij onbruikbaar geworden zijn, gaat het leven verder, de vormen achter zich latend, die dan dood zijn. De vraag zou dus eerder moeten luiden : *) Bhagawad. Gita, 2e Gesprek, vers 20 en 22. Vert. v. Dr. J. W. Boissevain. DE ZEVEN SCHEPPINGSDAGEN «n dln C Wij «uilen a) Godde- F, rSnJ ' °At ,d* K God- «• ">*» E ^i\ken' t ^ £ MgnSChe" £ . =■ Geest £ %, — ~ r \ = en 1 Wereld m ontTak*n c fe deden den £ \/ K Boven- :§ w en g g ziel te doen jj £ Abstracte « S vorm .c S ?n u 9 5" § 1x1 Mensche- ï V S Menschen * ^ Ex Sami?Pn s | Gedachte - vaVn°Ten > 1 de S £ lijken Geert "5 ' fe »ü" j= . g c . sme"e" 1 «j r, O ƒ 1C.IU - - , r- "-7 a> . r — N 5 r ontwaken. 5 ^ H .g > 3 i> met het t •S Sfeer van « 5 *5 van een « £ ,e9den de E HEEKENvahVORM 0: en S | „inasziel N S Denkver* Q iSSS issss i.«at! i,s»r« s ~ s * iïassit-e_s> 0 Gedachte ^ | ^ s Lichaam g , UJ vermogen ■* _ CL.. — c . —# ' ——— — —— dat toen < «S c q gegevendoor^ , = £ van het a Rpnpprte r0t>- « een «j ^ . t_.n ü — de Heeren 0 a> Verstands- N — Begeerte- .a Wereld ^ gedachte-Q £ P.n ® H v. h Verstand £ Ziel c cü Lichaam V* «e.^ Wereld ^ ^ [m 3v0^C"w'as J > ee" * . g is n» een ge- | . S losmaken ï 2- ^ Og f->0 5 V J dachte-vorm s van he( ^ ^ 2 Ethe- r9n " van den Dierenriem; worden zij gebruikt in verband met den zodiac van de aarde of met dien van de zon, of met beide ? 160 Kunt gij eenig denkbeeld geven van het verschil tusschen heliocentrische en geocentrische astrologie? Heeft de geocentrische alleen te maken met de dingen dezer aarde, met het materieele leven, en de heliocentrische met de ziel of de geestelijke zijde der dingen? De zon zou, in haar kwaliteit van geestelijke planeet en als heerscher van ons zonnestelsel, die gevolgtrekking rechtvaardigen, aangezien men in heliocentrische astrologie van (den TOnnezodiac en in geocentrische van den zodiac der aarde gebruik maa . Kunnen voorspellingen voor dit leven ooit gebaseerd worden op den zonne-zodiac of staat die alleen maar in verband met den geestelijken kant van 's menschen aard? 161 Hoe kan iemand op goeden voet komen met Saturnus ? De vrager heeft zijn leven lang onder diens invloed gestaan. Ziekte, armoede, verlies van een erfenis en ongelukken zijn al erg.genoeg, maar kan Saturnus ons ook geestelijk kwaad doen; kan hij °^e ontplooiing in den weg staan, wanneer onze geest om het goede worstelt. en Zijn wij bij den dood van zijn invloed verlost? 162 Hoe kunnen wij tot Saturnus bidden of hem aanroepen, wanneer hij de heerschende planeet is, die ons ellende en verdriet veroorzaakt? VRAGEN IN VERBAND MET DIEREN. 163 Hoe komt het, dat de dieren, die toch tot een lagere ontwikkeling behooren, een instinct bezitten, dat zooveel betrouwbaarder lijkt dan de rede bij menschelijke wezens ? 164 Kunt gij eenig licht werpen op de vraag, hoe onze houding ten opzichte van de lagere levensvormen moet zijn? Heeft men het recht eenig weerloos dier, welk ook, te dooden, aangezien elk levend wezen in zekeren zin onze broeder is ? En wat te doen met schadelijke of vergiftige insecten en reptielen ? 165 Worden vergiftige en schadelijke reptielen niet, voor zoover den vorm aangaat, door de kwade gedachten der menschen geschapen ? En is het dus eigenlijk niet een daad van liefde om ze te dooden en aldus de goddelijke vonk van binnen te bevrijden, zoodat deze een hoogeren vorm kan belevendigen ? 166 Wat is een groepgeest? Waar bevindt hij zich? en hoe ziet hij er uit? 167 Zijn de dieren aan de wet der Causaliteit onderworpen? 168 Leven de dieren na den dood? 169 Wanneer een lievelingshond of kat sterft, sterft dan tegelijkertijd de geheele groepgeest, waartoe het dier behoort? Wat gebeurt er met de ziel van het dier? en kan de menschelijke liefde en zorg, die het genoten heeft, het op zijn opwaartsche reis helpen ? 170 Wat voor substantie gaat er van mensch of dier uit, waardoor zij opgespoord kunnen worden, zooals b.v. misdadigers door politiehonden ? GEMENGDE VRAGEN. 171 Wat is de oorsprong van het leven ? 172 Wat is stof ? Is zij niet onwerkelijk ? 173 Gij hebt vroeger in een lezing gezegd, dat de aarde het lichaam van een geest is, die zijn leven geeft voor de bewoners op de oppervlakte daarvan. Waarom brengt hij aan sommigen bloemen en vruchten en aan anderen aardbevingen en hongersnood ? 174 Wat beteekent de uitdrukking: „Mensch, ken uzelf"? 175 Wat is de Heilige Graal ? 176 Welk verband bestond er tusschen de bouwers der pyramiden van Egypte en de bouwers der pyramiden in Centraal-Amerika ? Welke beschaving is de oudste ? 177 Wat is het essentieele verschil tusschen de keringen der Rozekruisers en de orthodoxe Kerk? 178 Welke zijn de essentieele verschillen tusschen de Wijsbegeerte van het Rozekruis en de Theosophie ? 179 Is de Witte Loge van de Theosophische Vereeniging hetzelfde als de Tempel van het Rozekruis ? 180 Wat verstaat gij onder het woord Meester, en wordt de Rozekruisersbeweging door hen bezield ? 181 Indien iemand, die in de door de Rozekruisers verkondigde leeringen gelooft, in allen ernst volhoudt, dat zi) waar zijn, loopt hij dan leen gevaar dogmatisch te worden en onverdraagzaam voor de meeningen van anderen? En hoe moet zijn houding zijn tegenover hen, die deze leeringen weigeren te aanvaarden ? 182 Hoe komt het, dat niet zeer velen, die de hoogste wijsbegeertebestudeeren, zich interesseeren voor de verbetering van industrieele toestanden, zooals de afschaffing der loon-slavermj, die;even ver nederend en wreed is als de slavernij onder de neger-bevolking ? 183 Kan iemand occultisme bestudeeren, het hoogere leven leiden en toch millionair zijn ? 184 Voelt gij voor de doodstraf? Is die niet beter en genadiger dan levenslange gevangenisstraf ? 185 Wat is het standpunt der Rozekruisers ten opzichte van vrouwenkiesrecht ? 186 Als occultisten zich onthouden van het eten van vleesch, omdat 'er een drama aan voorafgaat, en zij geen deel willen hebben aan het ontnemen van leven — hetzij direct of indirect — beneemt men dan ook niet het leven door het eten van eieren, vruchten, groenten, enz? 187 Is dat verschrikkelijke wezen, dat Glyndon in Bulwer Ly ttons „Zanoni" zag, hetzelfde als Mr. Hyde in het verhaal van Robert L. Stevenson? 188 Als men een arm amputeert, een tak van een boom afzaagt of een stuk rots doet springen, zal de onzichtbare tegenhanger van die verschillende dingen dan eveneens met geweld afgesneden worden . i8q Kent gij een plaats, een huis of een toevluchtsoord, waar men dat leven van schoonheid, eenvoud en weerloosheid, dat gij bepleit, kan uitleven? INDEX Vraag No.: AARDE 55, 61, 90 Aartsengelen 2,76 Adept .......... 131, 146, 180 Astrologie ..24, 27, 35, 49, 65, 93, 94, 100, 153, 154, 155, 157» I58/ *59/ l6°/ l6i, 162, 176 BABYLON 194 Balsemen ............... 53 Begeerte Lichaam 5, 10, 16, 32, 58, 139, 187 Begeerte Wereld 10, 45, 49 Behoud ................ 92 Bekeering ............... 114 Beschermengelen ..12, 64, 76 Bevruchting ............. 29 Bezetenheid 124 Biecht 115 Bloed ......8, 23, 31, 43, 101 Broederschap ....97, 164, 184 Bijbelsche Aanhalingen, a) Oude Testament ... 3, 18 23, 26, 76, 79, 81, 82, 84, 85, 86, 87, 88, 92, 97, 103, 156, 158,159, 164, 182 b) Nieuwe Testament.... 1, 16, 22, 26, 27, 35/ 81, 85, 9°/ 91/ 93/ 94/ 95/ 96, 98, 99, 100, 103, 104, 105, 107, 113, 118, 183 CHRISTELIJKE FEESTEN 89 „ Leerstellingen.. 79, 83, 85, 90, 91, 92, 93/ 103, 104, 110, 112, 114 115, 156 Vraag No.: Conceptie .. 6, 27, 29, 93, 175 Crematie ........... 50, 53 DIEREN......23, 35, 101,107, 123, 163, 164, 165,166, 167, 168, 169, 170 Dood....45, 46, 49, 51, 52, 53, 56, 57/ 58, 60, 64,113, 122, 139, 145/ 184 Doodstraf ........ 60, 184 Drieëenheid ....... 74, 147 Dronkenschap 11, 27, 32, 39 Droomen 33 EGO 6, 9, 21, 29, 31/ 35/ 43, 44, 163 Elementalen .. 122, 123, 145 Engelen .. 2, 76, 77, 81, 85, 104. Epigenesis .......... 1, 43 Erfelijkheid 13, 30 Evangeliën .............. 78 Evolutie ...2, 48, 76, 84, 101 108, 112, 133, 173 GEAARDHEID .... 9, 24 Gebed ... 63, 162 Geboorte 27, 44/ 47/ 51. 52, 71, 110, 155, 157 Gedachten ..... 3, 16, 17, 152 165 Geest .............. 6, 172 Geheugen 54 „ der Natuur .. 49, 70, 99/ 125 Geloof .................. 35 Geluid .................. 158 Geluk 15 Vraag No.: Genesis • • 79 Genezing 35» 36» 37/ 38» 39» 40, 42 Genie .......... 13, 14» 7° Geweten ...... 12, 51, 65 Gezondheid 27, 42 Godsdienst ......91, 118,147, 177 Graal, zie Heilige Groep-Geest 23, 35» 82, 166,169 HAEMOLYSE 23, 43 Heilige Geest ............ n° „ Graal 175 Helderziendheid .. 23, 49, 55» 67, 129, 131» I32, 133» 139, 142, 145» *48» I5I Hemel 4» *5» 6l» 6a»II2» 121, 173 Huwelijk.... 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29 Hypnotisme ....... 32, 39, 114 INCARNATIE 4» 14» *9 Individualiteit .. 18, 23» 31» 35» 4i» 43 Instinct *63 JODEN 26, 43, 96 KINDEREN .. 27, 28, 29, 31» 32, 42, 5h 52, 93. 105, 110, 139 Kracht .......... 3, 41» 42 Krankzinnigheid .. 44» 45» I4° Kruis .......... 98, 99» 1°° Kruisiging 101 LEVEN .. 4» "> 47» 69» 86, 104, 138, 171, 186 Levenslichaam .. 5» 8, 32, 34» 39» 42» 52, 53» 86,119» 129, 188 Vraag No.: Levenspanorama 11, 51» 52» 54 Levitatie ................ 126 Lucifer ............ 86, 104 Lijkschouwing .......... 53 MAGIE 140» !75 Machten der duisternis 2, 76 Martelaarschap 117 Materialisatie .. 64, 119, 126 Mediumschap .. 119» 120,126, 127, 129, 130» J33» 148 Mensch .....76, 100, 174, 175 Menstruatie ♦ • ° Misdaad 16, 60 Muziek ..... 13» *4» 27, 158 Mysteriën .. 55» I4I» I75» I8° NATUUR, zie Geheugen der Natuurkrachten 4* Nevelvlektheorie .... 7°» I5" Niebelungen .... 26, 95, 97 Nieuwe Jeruzalem ........ 104 OEFENINGEN .. 46» 48, 143 144, 148, 149» 150» !51 Oerbeeld ........... 47» 5° Onbevlekte Ontvangenis 88, 93 Ongevallen 52> 60 Onsterfelijkheid 80 Onzichtbare Helpers .. 46, 53, 65, 129» 135» 136» 137» 151, 162, 187 Onzichtbare Wereld ...... 152 Oorlog 52» 101 Opteekenende Engelen 12, 44 54» 75» "8 PANORAMA, zie Levenspanorama. Pelgrimstocht door Stof . • 1» 3» 6 88, 108 Planeetgeesten .. 155» I®1» Planeten, (zie ook Astrologie) 61, 155, 161, 162, 176 Vraag No.: Planten ************* 100, 175 Precessie der Equinox . 14, 49 Psychometrie 125 Pijnappelklier ............ 133 RASGEESTEN 23, 43 Rib 18, 83 Rituaal 116 Rozekruisers .... 177, 178, 180 Rijkdom 183 „Rijp Lot" 153 SCHEPPEN EN SCHEPPING ..1, 3, 43, 79, 87, 156 174 Semieten, oorspronkelijke 21, 26 Sexe .... 7, 8, 18, 19, 85, 86, 93, 104, 110, 174, 175 Slaap ♦•*..♦.♦•*»• 32, 33, 34 Slijmklier 133 Stof 172 Stoffelijk Lichaam .. 5, 30, 41, 58, 85 Stoffelijke Wereld ........ 3 Strottenhoofd .. 7, 83, 104, 174 THYMUSKLIER .... 31, 43 Trance 113 Tranen ................ 8 VAGEVUUR .... 11, 12, 48, 58, 59, 60, 92 Vampier 128 Vergeving v. zonden .. 20, 46, 48, 112 Vraag No.: Verzoeking ...... 11, 12, 20 Voeding ...... 38, 40, 42, 106, 107, 186 Vorm 3, 171 „Vril", 3 Vrouwenkiesrecht ........ 185 WACHTER o.d. DREMPEL 65, 187 Wedergeboorte, zie ook Wet van.. 14, 48, 65, 67, 71, 72, 81, 139» 155» 177 Weerwolf 128 Wereld, zie Stoffelijke, Onzichtbare, Begeerte W. Wet van Causaliteit ....11, 19, 36, 47/ 5i, 52, 69, 112, 153, 161 Wet van Oorzaak en Gevolg, zie Wet van Causaliteit Wet van Wedergeboorte .... 14, 66, 69, 81 Witte Loge 179 Woord ....3, 27, 116, 158, 174 ZAADATOOM .... 6, 12, 54, 58, ii2, 174 Zendelingen ........118, 181 Ziekte ..10, 32, 35» 36, 37» 38, 40, 41, 42, 44, 148, 161 Ziel . .8, 14, 22, 66, 82, 95, 140 Zielsverhuizing .......... 72 Zilveren Draad ........ 53, 113 Zondenval ...... 85, 88, 174 Zonnestelsel ........ sa. ito DIAGRAM 12 DE VORM VAN HET MENSCHELIJK LICHAAM VERLEDEN " HEDEN TOEKOMST NAAR BINNEN GEBOGEN NAAR IBUITEN GEBOGEN GEDURENDE DE INVOLUTIE RECHTOP EN HET VÓÓR-GEBOORTELIJK BEWUSTZIJN AAN MinnFl PilNT LEVEN HET EENE wnuutLrum, ONBEWUST UITEINDE EVENALS BIJ DE HEMELBOLLEN DE VIER RIJKEN ^ (DE EENE UNIVERSEELE Ütt5lj Geest Verbeelding roe"ic / \ p^"èp- / \ dieriüke AMenscheV . \ gecjt LA groep. /--auik /— 7 / X. \ 8eest / \ Ego/ Gedachte Ego Abstracte Gedachte 6 XZ i. / \ /— 5 N/ X ƒ n mh. Brandpunt van het —>• * j Wereld vermo- Denkvermogen j rr GEN Concrete Gedachte *~~~ 1 1 — — j-- 1 i > Hoogere Begeerten j6 UZI j Begeerte-begeerte gevoel t=±= ~T~ pT~ Wereld lichaam Lagere Begeerten | i ' ■, / \ — \ t weerspiegelende - ether- 7 1 1 \— Levens- geheugen 6 , A i ' \ Stoffe- lichaam licht - ether - zintuigen - ' / \ 1 ~ \ LEVENS - ETHER - Voortplanting f \ \ \ LIIKE grof- chemische - assimilatie ^ r 1 v~ stoffe- gas adem Li \ \ — — —\~ w ereld lijk vloeistoffen bloed 2 MmeraaH Plant 1 d'" i Mensch I lichaam vaste stof beenderen )/ \ \ i i vii l DE ZEVEN WERELDEN Wer«^ van Bestaand» uit 7 Sferen Wereld van Deze Wereld bestaat uit 7 Sferen en is de verblijfplaats de MaagdellJ- van de Maagdelijke Geesten, nadat zij vóór den pelgnms- Voertuigen ke (leesten tocht door de stof in God gedifferentieerd zijn. Van den roensch Wereld van Bestaat uit 2 Sferen en is de verblijfplaats van den hoog- Goddelijke den OoddellJ' , Geestelijken invloed in den mensch. Oeest I ken Geest ' I Wereld van Bestaat uit 7 sferen en Is de verblijfplaats van het tweede Levens den^Levens- aanzjcht van den drievoudigen geest in den mensch. Oeest £ —!!Ü 1 De 7de Sfeer bevat het klem-denkbeeld van den vorm van Men>che. a Gedachte aandoening in dieren en menschen; verblijfplaats van het 3de aanzicht van den geest in den mensch. 4» — —— » jm De 4de Sfeer omvat de krachten der oertypen en het a u Sfeer van mensche|ijk denkvermogen. Hier ligt het brandpunt, waar- Deokver= « j> 5 _ . door de geest izicl) in de stof afspiegelt. „o «} Concrete 3(Je s(eer otrtypen van begeerte en aandoening mogen u " O _ . . , 2de Sfeer oertypen van hef universeele leven. tf, 3 Gedachte lgte gfeer oertypen van vorm. « 7de Sfeer Ziele - Kracht i 6de Sfeer Ziele - Licht \ Aantrekking Begeerte 5de Sfeer Ziele - Leven ) Begeerte 4de Sfeer Gevoel { Onvera'hlll'igleid Lichaam Wereld 3de |feer ^erlajigens^ y00r [„drukken | Afstooting 2 lste Sfeer Hartstocht en Lage Begeerte ) •O 7de Sfeer Weerspiegelende Ether, Geheugen der natuur. V> „ , . 6de Sfeer Licht Ether, middenstof voor Zintuigelijke Levens o u Etherische waarneming. , ® 5de Sfeer Levens Ether, middenstof voorde voortplanting , lrh.,m a ^ Sfeer 4de Sfeer Scheikundige Ether, middenstof voor assimilatie 0 u en afscheiding. SS _ I Ï5 Schelkun- 3de Sfeer Gassen. a™'" C dlge 2de Sfeer Vloeistoffen. stoffelijk O Sfeer lste Sfeer Vaste Stoffen. Lichaam _t« _____—— 1-/ Diagram 15. DE ZEVEN SCHEPPINGSDAGEN EN DE VIER GROOTE INWIJDINGEN DE GEWONE MENSCHHEID VOLGT DEN SPIRAALVORMIGEN WEG DE INGEWIJDE GAAT DEN SMALLEN, RECHTEN WEG, DIE LEIDT SA.TÜRNUS TIJDPERK i j ] VULCANUS TIJDPERK (Zaterdag) dr J De Week VIOLET S (omvattend al de dagen)' (al de kleuren in aich «luitend) VENUS TIJDPERK f f ZONNE TIJDPERK (Vrijdag) ( lp T (Zondag) ROOD l V% f " INDIGO MAAN TIJDPERK ^ \ JUP1TER TIJDPERK (Maandag) 11 I (Donderdag) BLAUW il I ORANJE AARDE- //* ' TIJDPERK Mercurius-helft (ff Mars-helft (Woensdag) GEEL v*S (Dinsdag) GROEN Y DE WEG DER INWIJDING ER WAS CEEN INWIJDING VOOR HET EINDE VAN DE MARSHELFT VAN HET AARDE TIJDPERK. DE KLEINE MYSTERIËN BESCHERMEN DE MENSCHELIJKE EVOLUTIE IN DE MERCURIUSHELFT VAN HET AARDE TIIDPERK. HET ROZEKRUISERS GENOOTSCHAP te Oceanside in Californië is het kanaal, waardoor de door Christiaan Rosenkreuz gestichte Orde van het Rozekrais in de W