Mct i t///r^ UZ; ftiiïsJstr kcn/y*^ 7t//-» /fc/»s£ /Q*7 /[//ƒ 2. PRIJS f °-50 JMsie Sulkit Cijrtötuö 3gtt ^Uxmst ? JT hoor (JMax pjeiw&el /%C%\ ^Ro^eknriserö (Genootschap mk Amsterdam t927. UITGAVEN VAN: THE ROSICRUCIAN FELLOWSHIP, TE OCEANSIDE, SAN DIEGO CO., CALIFORNIA. Rosicrucian Cosmo-Conception $ 2.— The Rosicrucian Philosophy in Questions and Answers „ 2.— The Web of Destiny „ 2.— Mysteries of the Great Operas „ 2.— Gleanings of a Mystic „ 2.— Letters to Students „ 2.— The Rosicrucian Mysteries „ 1.50 In the Land of the Living Dead „ 1.50 Freemasonry and Catholicism „ 1.— The Mystical Interpretation of Christmas „ 0.75 Christ or Buddha? „ 0.30 How shall we know Christ at His Coming? ,0.15 Christianity Lectures: 1. The Riddle of Life and 11. Spiritual Sight and Insight. Death. 12. Parsifal. 2. Where are the Dead? 13. The Angels as Factors in 3. Spiritual Sight and the Spi- Evolution. ritual Worlds. 14. Lucifer, Tempter or Bene- 4. Sleep, Dreams, Trance, factor? Hypnotism, Mediumship and 15. The Mystery of Golgotha and Insanity. the Cleansing Blood. 5. Death and Life in Purgatory. 16. The Star of Bethlehem, a 6. Life and Activity in Heaven. Mystic Fact. 7. Birth a Fourfold Event 17, The Mystery of the Holy 8. The Science of Nutrition, Grail. Health and Protracted Youth. 18. The Lord's Prayer. 9. Astronomical Allegories of 19. The Coming Force — Vril or the Bible. What? 10. Astrology, its Scope and 20. Fellowship and the Coming Limitations. Race. Each $0.10 Evolution from the Rosicrucian Standpoint ,, 0.15 The Message of the Stars „ 3.50 Simplified Scientific Astrology „ 1.50 „RAYS FROM THE ROSE CROSS". A monthly Magazine of Mystic Light. Price per year $ 2.25. Voor bestellingen zie pagina 3 van den omslag. HOE ZULLEN WIJ CHRISTUS KENNEN BIJ ZIJN KOMST? DOOR MAX HEINDEL UIT HET ENGELSCH VERTAALD NAAR EENE UITGAVE VAN HET ROZEKRUISERS GENOOTSCHAP, OCEANS1DE, CALIFORNIË HAAR BOODSCHAP EN ZENDING: EEN HELDER VERSTAND. EEN LIEFDEVOL HART. EEN GEZOND LICHAAM. AMSTERDAM 1927 Published by permission of Mrs. Max Heindel and the Posicrucian Fellowship, an International Association of Christian Mystics with Headquarters at Oceanside, California U. S. A. De Ecclesia, de Tempel der Genezers van het Rozekruisers Genootschap. HOE ZULLEN WIJ CHRISTUS KENNEN BIJ ZIJN KOMST? Ik heb een beeld in mijn gedachten; jarenlang heeft het zich daar genesteld, en nu en dan wanneer de drukke arbeid van het dagelijksch leven mij den tijd gunt om tot mijzelf in te keeren en een blik te slaan in die voorraadschuur, verrijst dat beeld. Laat ik het voor u afschilderen. Ga een twee duizend jaar met mij in tijd terug. Het tooneel speelt in Palestina; de heuvels zijn kaal; ziet ! een kleine groep menschen en elk gelaat in die groep kijkt bedroefd. Zij treuren om Eén, die, naar zij meenden, gekomen was om groote dingen te doen; Eén, die van hen weggenomen is door wreede handen; Eén wiens leven oogenséhijnlijk vernietigd is, en zij vragen zich af: Kan dit het einde zijn? Dat was een onderwerp, dat hun zeer na aan het hart lag. Hij had hen vrienden genoemd. Hij had gezegd: „Gij zijt mijn vrienden", en zij beweenden Hem als een vriend. Ook had Hij tot hen gezegd: „Als ik heenga, zal ik wederkomen", en zij bespraken vol vurig verlangen, H'anneer die Komst zou plaats vinden. Dat was het begin, maar van af dien tijd is het steeds een onderwerp van het hoogste belang geweest voor hen, die zich door Zijn genade vrienden van Christus noemen. Steeds is een punt van intense, levende belangstelling voor hen geweest: Wanneer zal Hij terugkomen, en hoe zullen wij Hem kennen bij Zijn komst? Hij had Zijn volgelingen in Palestina gezegd, dat er vele bedriegers zouden komen; dat als men hun zeide naar de woestijn of de een of andere bepaalde plaats te gaan, om Hem te ontmoeten, zij niet moesten gaan. Hij had hun gezegd, dat de Engelen in den Hemel den dag niet wisten, waarop Hij terug zou keeren, en dat zelfs de Zoon dit niet wist: alleen de Vader. Zooals gezegd, bespraken zij vol vuur het naderende tijdstip van Zijn Komst, en vooral hoe zij Hem met zekerheid bij Zijn verschijnen zouden kennen. Sinds dien dag zijn er velen geweest, die beweerd hebben Christus te zijn; sommigen misleiden zichzelf en anderen door te gelooven, dat zij inderdaad die grootsche en verheven Leeraar zijn. Anderen zijn er, die opzettelijk en te kwader trouw Zijn plaats trachten in te nemen. Daarom heeft het onderwerp: Hoe zullen wij Hem kennen? blijvende waarde. Eenige jaren geleden verscheen in een Engelsch tijdschrift een artikel, getiteld: „Occulte Boodschappers." Daarin werd een kort overzicht gegeven van de Westersche Mysterie-Leer, zooals die in de Rozekruisers Cosmologie neergelegd zijn, benevens een overzicht van het Oostersch Occultisme, belichaamd in een vereeniging, welke die leer verkondigt. De leiders van beide vereenigingen en hun werken werden vergeleken. Overeenkomsten werden aangetroffen, maar de schrijver wees ook met bewonderenswaardig inzicht op wat oppervlakkige bestudeerders van de Westersche Wijsheid verzuimd hebben op te merken, n.1. op het principieele en niet te overbruggen verschil in de beide leeringen aangaande Christus en Zijn komst. Het bleek dat volgens de Oostersche leer, zoowel Christus als Boeddha menschen waren in het gewone leven, terwijl in de Westersche Mysterie-Leer met evenveel nadruk verkondigd wordt, dat de Christus een goddelijke Hiërarchie is, die niet tot onze evolutie behoort, die „voor ons menschen neerdaalde," en dat Hij, na éénmaal het grofstoffelijk lichaam geofferd te hebben, nooit meer in een stoffelijk voertuig zal verschijnen. Daar dit een van de cardinale verschilpunten is tusschen de Westersche en de Oostersche Wijsheid aangaande een van de grootste problemen van den dag, schijnt het van essentieel belang, dat alle bestudeerders der Westersche Wijsheidsleer het onderwerp volkomen begrijpen. Om onze uiteenzetting overzichtelijk te maken, zullen wij haar in vieren indeelen, elk onderdeel gewijd aan de beschouwing van een vraag, die in een bepaald verband staat met ons onderwerp: 1. Wie is Christus? 2. Wat was het hoofddoel van Zijn komst? 3. Waarom moet Hij terugkomen? 4. Hoe zullen wij Hem bij Zijn verschijnen kennen? Deze indeeling zal het voor hen, die de Westersche Wijsheidsleer niet bestudeerd hebben, gemakkelijk maken, de beschouwing te vatten. 1. WIE IS CHRISTUS? Het eerste punt dat wij vast moeten stellen, is de identiteit van Christus, zooals die in de Mysterie-School van het Westen geleerd wordt. Volgens de teekening: ,,De Zeven Scheppingsdagen" is de mensch door een tijdperk van involutie heengegaan, — omvattend het Saturnus Tijdperk, het Zonne Tijdperk en het Maan Tijdperk, benevens de eerste helft van het Aarde Tijdperk. Gedurende dien pelgrimstocht door de stof heeft hij de voertuigen om zich getrokken, die hij heden ten dage bezit. Gedurende het Saturnus Tijdperk, toen wij mineraalachtig waren, waren sommige wezens menschelijk zooals wij nu zijn, maar zij behoorden tot een andere golf van evolutie. Sindsdien zijn zij geëvolueerd en de Heeren van het Denkvermogen geworden. De hoogste Ingewijde uit die evolutie — n.1. uit de levensgolf, die toen het menschelijke stadium bereikt had — wordt in de esoterische terminologie de Vader genoemd. De hoogste Ingewijde uit het Zonne Tijdperk, toen de wezens, die nu Aartsengelen zijn, menschelijk waren, wordt de Zoon, ook wel de Christus, genoemd. De huidige Engelen waren menschelijk in het Maan Tijdperk, en de hoogste Ingewijde, dien wij nu Jehovah noemen, wordt ook wel de Heilige Geest genoemd. Hier hebben wij dus de positie van de drie verheven wezens, die het meest werkzaam zijn als leiders der evolutie. De menschheid uit het Zonne Tijdperk kon niet verder in den oceaan van stof afdalen dan de Begeertewereld (zie de Teekening); daarom was hun laagste voertuig het Begeertelichaam; en daar het een cosmische wet is, dat geen enkel wezen een voertuig scheppen kan, dat het niet gedurende zijn evolutie heeft leeren opbouwen, was het voor OE ZEVEN SCHEPPINGSDAGEN WERELD V. D. TRONEN % ^ GODDELIJKEN Goddeli)ke ^ — „s GEEST. Geest (n *t i,. . €> £> ^ -WMMMMMMMM MMMMMMMMM IMMHM WERELD V D SATURNUS CHERUBIJHEH HALF-GOD. Scheppend LEVENSGEEST! TIJDPERK. I_evens- fyfc. . & Denkvermogen Geest (2) <.. ^ W ———————————— ^7 ""X"4 . SFEER VAN v/^hIt ZONNE- SERAFIJNEN ^O. BOVEN- Aandoenings- VULCANUS Kd ABnl^AcCJ DENK TIJDPERK. Menschellike Ziel TIJDPERK. Ï3 DENKEN. VERMOGEN. Geest (3) * ' (8) O Ui OW eprcR VAN „ _ HEEREN VAN vcwiic: MINERAAL wg rnursFn Grofstoffelijk Levens- Begeerte- VORM (4) Verstands- VENUS- wordt ° DENKEN Lichaam Lichaam Lichaam Denkvermogen^ TIJDPERK. MENSCH. BEGEERTE- Gyf AARTS- MAAN- B|uNS-T' <0°f WERELD. e|f/ „ ENGELEN. TIJDPERK. ZI^,S TIJDPERK. M ENSCH. ——— r —— ——— ^ETHERISCHE ff fat 'si-^^POn ENGELEN. TIJDPERK wordt = 3 SFEER. TIJDPERK. M ENSCH. ÜJ W —s—— /a, —i\ v .nv» ||chem,sche ^ helft h"|Et ff 1 1 Invoiutie brengt den Geest omlaag in de stof, Evolutie heft den Geest op uit de stof, door de door hem in lichamen te kristalliseeren. | lichamen tot ziel te vergeestelijken. Epigenesis, de oorspronkelijke Scheppende werkzaamheid van den Geest, is de hefboom, en het Denkvermogen is het keerpunt van Invoiutie tot Evolutie. den Christus Geest onmogelijk in een stoffelijk lichaam geboren te worden. Hij kon een dergelijk voertuig niet maken. Evenmin kon Hij het levenslichaam, dat uit ether samengesteld is, vormen. Ook miste Hij de bekwaamheid om in laatstgenoemde substantie daadwerkelijk op te treden, omdat Hij die gedurende Zijn evolutie nooit tot zich genomen had. Om de vereischte voertuigen voor Christus te verschaffen, gaf Jezus, een mensch uit onze eigen evolutie — een mensch, geboren uit een vader en moeder, die beiden hooge Ingewijden waren, die de scheppingsdaad tot een offer maakten en de onbevlekte Ontvangenis zonder hartstocht verwezenlijkten — bij den Doop zijn grofstoffelijk lichaam en zijn levenslichaam aan den Zonne Geest, Christus, over, die daarop de stoffelijke wereld binnentrad en — daar Hij al de voertuigen, noodig voor daadwerkelijk contact tusschen God en mensch bezat — de middelaar werd. Christus Jezus is daarom absoluut eenig in zijn soort, en de Bijbel leert ons, dat er geen andere naam is, waardoor wij gered kunnen worden, dan door den naam van Christus Jezus; dit is de eenige gezaghebbende Christelijke Geloofsbelijdenis. Na de identiteit van Christus en Jezus te hebben verklaard, zooal^ die in de Westersche Wijsheidsleer gegeven wordt, is ons volgende punt: 2. WAT WAS HET HOOFDDOEL VAN CHRISTUSKOMST HIER? Op Golgotha werd het stoffelijk lichaam van Jezus onder zekere buitengewone verschijnselen, in den Bijbel vermeld, vernietigd en de Christus Geest drong de Aarde binnen. Tot op dien tijd had men op de aarde van buiten af ingewerkt. Evenals de Groepgeesten de dieren van buitenaf leiden, zoo was ook de aarde langs haar baan en de menschheid op haar evolutiepad bijna geheel door Jehovah geleid, doch van af dien tijd werd de Christus onze inwonende Aard-Geest. Nu leidt Hij onze planeet langs haar baan, en tracht den oorlogsgeest, door Jehovah ingeluid, aan den eenen kant en de krijgshaftige Luciferische geesten aan den anderen kant door een geest van altruïsme, een rijk van Universeele Vriendschap, te vervangen. Wij hooren veel over Universeele Broederschap, maar het is onnoodig vereenigingen te stichten om te verkondigen dat wij broeders zijn; iedereen weet dat, het is niet noodig de aandacht op dat feit te vestigen. Broeders en zusters zijn niet altijd in harmonie, maar als zij vrienden willen zijn, moeten zij harmonisch gestemd zijn, en daarom grondvestte Christus een veel verhevener ideaal, toen Hij Zijn leerlingen vrienden noemde: „Gij zijt mijn vrienden, zoo gij doet al wat ik U bevolen heb." 3. WAAROM MOET HIJ TERUGKOMEN? Hoewel wij de besliste belofte van Christus' terugkeer hebben, zijn er vele Christenen, die niet in de Wederkomst gelooven, en daarom kan het zijn nut hebben na te gaan, of er eenige grond bestaat, die Zijn terugkeer noodzakelijk maakt. Laten wij, om dit punt te verduidelijken, een sprekend voorval uit ,,Faust" aanhalen. Hoewel door Goethe neergeschreven, was dit drama geen maaksel van zijn verbeelding, want de Faustlegende is ouder dan de geschiedenis: zij is een van de mythen, die in fantastische, schilderachtige woorden het verhaal van het zoeken der ziel naar licht uitdrukken. Deze verhalen werden aan de jonge menschheid gegeven, opdat zij onderbewust de idealen kon indrinken, welke zij in latere tijdperken behoorde na te leven. Inderdaad volgen wij dezelfde onderwijsmethode, wanneer wij aan onze kinderen prentenboeken geven, om denkbeelden in te prenten, waarvoor zij te jong zijn om ze verstandelijk te vatten. , . . Faust heeft zijn leven lang boeken bestudeerd en komt langzaam aan tot het besef, dat wij slechts datgene weten, wat wij ook leven — en dat zonder practische toepassing in het dagelijksch leven, boekengeleerdheid geen waarde heeft. Zoodra de ziel tot de erkenning van dit feit ontwaakt, staat zij aan het voorportaal der ware kennis, met haar gelaat naar het licht. Maar de weg splitst zich: het eene pad is effen en makkelijk; den geheelen weg over staan gidsen buigend en glimlachend klaar om den reiziger aan te moedigen en hem op alle mogelijke manieren bij te staan, terwijl aan het eind ervan Lucifer, de lichtdrager, staat, gereed om wereldsche eerbewijzen te geven aan hen, die zijn heiligdom aanbidden. Het andere pad is woest, ongelijk en vol gevaren: soms is het er zeer donker; menig wankelmoedig hart betreedt het en vaak kan men den angstkreet hooren: „Hoe lang nog, o Heer! hoe lang nog?" Doch hoewel de ziel oogenschijnlijk alleen worstelt, hoort zij steeds een stem van binnen, stil, teer en geluidloos en toch onmiskenbaar duidelijk: „Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven", en nu en dan wordt het „Ware Licht", Christus, het einddoel van het zoekend streven der ziel, aanschouwd door een scheur in de donkere wolken, die ontstegen moeten worden om het hoogtepunt van het kunnen te bereiken, en uit dit verheffende visioen put de zoekende ziel nieuwe kracht. Op het pad der duisternis vervult Lucifer gulweg aller begeerte zonder eenig voorbehoud of beperking. Zoolang de ziel met den stroom meedrijft, lijkt alles gemakkelijk en schijnt het genot overal klaar te staan; wanneer de ziel echter ten slotte aan het eind van den levensstroom gekomen is, wordt zij in plaats van omhoog te stijgen naar haar geëigende bestemming, naar beneden getrokken door haar lage lusten, die zich aan haar vastklampen, zooals het vleesch van een onrijpe vrucht aan de pit vastzit, en ervaart zij duizendmaal intenser de pijn, eigen aan het zich losscheuren uit de door zonde gesmeede boeien. Thomas a Kempis wijst op het verlangen van de groote meerderheid om een lang leven te leven, en hoe weinigen er zich om bekommeren om een goed leven te leven. Ik zou dit willen omschrijven door de volgende verzuchting: „O! hoe velen zijn verlangend om geestelijke vermogens te verwerven, doch hoe weinigen streven er naar geestelijkheid aan te kweeken!" De geschiedenis van Faust doet ons inzien, wat er zou kunnen gebeuren, indien wij met al de kracht van ons geheele wezen uitriepen, zooals hij deed: ,,0 gibt es Geister in der Luft, Die zwischen Erd und Himmel herrschend weben, So steiget nieder aus dem goldnen Duft, Uud führt mich weg, zu neuem, buntem Leben! Ja, ware nur ein Zaubermantel mein, [Jnd trüg' er mich in fremde Lander, Mir sollt' er um die köstlichsten Gewander, Nicht feil um einen Königsmantel sein." ,,0 zijn er geesten in de lucht, Die tusschen aarde en hemel heerschend zweven, Daalt gij dan neder uit uw gouden vlucht En voert mij weg, tot nieuw en kleurrijk leven! Ja, waar' een toovermantel maar de mijn'! En droeg hij mij naar vreemde sferen, Hij zou mij voor geen kostelijke kleeren, Niet veil voor eenen koningsmantel zijn."1) Door dit ongeduldig verlangen om iets voor niets te krijgen, te oogsten waar niet eerst gezaaid is, trekt hij een geest van zeer ongewenschte soort aan, want de bewoners der onzichtbare werelden zijn in geen enkel opzicht verschillend van de menschen hier. Een philanthroop vindt men niet overal in deze wereld j evenmin ontmoet men aan alle kanten engelen, vanaf het oogenblik dat men de grens van dit gebied overschrijdt, en de eenige beveiliging is, er naar streven waard te zijn om bewust die regionen te betreden. Zoodra wij die vereischte zielehouding bereikt hebben, zullen wij niet behoeven te wachten. Onnoodig ons hier te bekommeren over den aard der overeenkomst, aan Faust door Lucifer voorgesteld, nadat deze zijn aanstaand slachtoffer in zijn studeervertrek gevolgd was, maar zoodra hij zich naar de deur wendt en op het^punt staat te vertrekken, ziet hij met schrik een vijfpuntige ster met twee punten naar de deur en één punt op hem gericht. Hij verzoekt Faust dit teeken weg te nemen, i) Nederlandsche Vertaling van deze en volgende Faustpassages van C. S. Adama van Scheltema. en nadat deze hem nadrukkelijk uitgenoodigd heeft door het raam of den schoorsteen te vertrekken, eindigt hij met te bekennen: ,,'s ist ein Gesetz der Teufel und Gespenster: Wo sie hereingeschlüpft, da müssen sie hinaus." ,,'t Is eene wet van duivels en kornuiten: Waar de uitgang was, daar moeten ze er ook uit." Dit is een hoogst belangrijk punt, want evenals Lucifer Faust's studeervertrek door de deur binnentrad en gedwongen is het op dezelfde wijze te verlaten, zoo moet Christus, evenals Hij de aarde door middel van het levenslichaam van Jezus binnentrad, haar op dezelfde wijze verlaten bij Zijn terugkeer uit de verloste aarde naar de zon, Zijn hemelsch tehuis; geen ander voertuig kan dienen. Maar in verband hiermee is er in die verhouding tusscben Faust en Lucifer nog meer van het hoogste belang. De deur staat open; waarom zou de vijf puntige ster dan het vertrek van Lucifer in den weg staan, te meer daar hij er bij zijn betreden van het studeervertrek over heen was gegaan? De vijfpuntige ster is het zinnebeeld van den mensch met uitgestrekte armen en beenen; de eene punt, die het hoofd voorstelt, als zijnde de natuurlijke toegangspoort van den geest, is dan bovenaan. Daardoorheen betreedt hij ongeveer achttien dagen na de conceptie zijn toekomstig lichaam, daardoor gaat hij uit, als het lichaam slaapt, en eiken morgen treedt hij door diezelfde poort weer binnen. Hierdoor komen en gaan ook de Onzichtbare Helpers. Ten slotte trekt de Geest zich op het oogenblik van den dood langs den weg van het hoofd terug. Daarom is de vijfpuntige ster, met één punt naar boven gericht, zooals die op het embleem van het RozekruisersGenootschap is afgebeeld, het symbool van de witte magie, die langs natuurlijken weg werkt, in harmonie met de wet der evolutie. De leerling van een Mysterie School leert de scheppingskracht omhoog te trekken naar de hersenen en door een leven van kuischheid en zelfopoffering in ziele-kracht om te zetten. Deze ziele-kracht gebruikt hij om zich in de hoogere sferen langs den weg van het hoofd te projecteeren. De zwarte magiër, niet in staat tot zelfopoffering, verschaft zich de noodige kracht door de levenskracht van zijn slachtoffers te misbruiken, waardoor hij naar beneden geprojecteerd wordt langs den weg van de voeten, en hij moet langs denzelfden weg weer binnentreden. De zilveren draad steekt dan door het lagere orgaan naar buiten. Daarom is de vijfpuntige ster met twee punten naar boven en één naar beneden het symbool der zwarte magie. Lucifer kon gemakkelijk het studeervertrek van Faust binnentreden, daar de twee punten van de ster naar den ingang gekeerd waren, maar toen hij wilde heengaan en de eene punt van het symbool op zich gericht voelde, werd zijn duistere ziel door het zinnebeeld van reinheid en liefde teruggedreven. Wij hebben natuurlijk geen wettig bewijs, dat Christus de aarde binnendrong en daar gedeeltelijk begrensd is, zooals wij in onze grofstoffelijke lichamen begrensd zijn, maar er is overvloed van mystiek bewijsmateriaal, en door de wet der analogie wordt ook duidelijk aangeduid, dat Christus Zijn jaarlijkschen cyclus gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten de aarde doorbrengt. Cancer, beheerscht door de Maan, is het teeken der conceptie. De Egyptenaren beeldden het als een tor af, en de scarabeus was hun symbool voor de ziel. Wanneer het Licht der Wereld, de Zon, in Juni Cancer binnentreedt, is de scheppende kracht van den afgeloopen kringloop, die de aarde tot nieuw leven opwekte, uitgeput en ten einde die levenskracht, die anders zou afnemen, te vernieuwen, moet de Zon opnieuw gaan dalen. Bij de herfst-equinox in Libra slaan de schalen om en treedt de voortbrengende kracht onze aarde binnen, waarvan zij tegen Kerstmis, wanneer de zon op haar laagste punt is — het winter-solstitium — het middelpunt bereikt. Vandaar straalt de voortbrengende kracht, de Christus-straal, opnieuw uit om de stof wederom te bevruchten, en bereikt de oppervlakte der aarde op het oogenblik, dat de zon den hemelschen equator bij de winterequinox in Ariës kruist. Dan sterft de Heiland, het Lam Gods, voor de wereld om in de hoogere sferen te herleven. Zocals wij dus van den morgen tot den avond aan onze ■grofstoffelijke lichamen gebonden zijn door onze dagelijksche werkzaamheden, zoo is de Christus in de aarde opgesloten vanaf den herfst tot aan de lente dag- en nachtevening, het tijdperk waarin de stoffelijke activiteit grootendeels stilstaat, maar geestelijke inspanning de beste resultaten afwerpt. En evenals wij 's nachts van onze lichamen bevrijd zijn en de onzichtbare werelden betreden, om ons te herstellen van de (voor den geest) neerdrukkende omstandigheden van het stoffelijk bestaan, zoo is ook de Christus tijdelijk van de aarde verlost bij de kruisiging, wanneer wij de zon den hemelschen equator zien „kruisen" en naar de hooge hemelen opstijgen. , Daarom is dit het tijdstip, waarop wij den geestelijken impuls voelen afnemen, en al onze energie gaan wijden aan materieele werkzaamheden, zooals het omploegen van den bodem en het laten groeien van twee grassprietjes, waar er tevoren slechts één groeide. Volgens de geijkte opvatting van dit onderwerp voltooide Christus Zijn Offer op Gogotha: inderdaad was dat slechts het begin. Hij is nog aan de aarde gebonden, zooals wij dit zijn aan onze „Sterfelijke Lichamen." Hij lijdt evenals wij lijden, maar met een intensiteit, waarvan wij geen begrip hebben. Hij is nog altijd: „steunend en zwoegend, in afwachting van de openbaring der Kinderen Gods", waarmee wij zelf bedoeld worden. Zoodra een voldoend aantal menschen de geboorte van den Christus van binnen hebben «rvaren, zoodat zij hun broeders lasten kunnen dragen en hun leven kunnen geven, zooals Christus thans het Zijne geeft, dan zal het uur der bevrijding slaan en zal Christus blijvend naar de Zon terugkeeren. Maar evenals Hij de Aarde aan den omtrek binnentrad, toen Hij kwam, zoo moet Hij volgens de zoo even verklaarde wet opnieuw naar de oppervlakte der aai*de terugkeeren en dit beteekent eigenlijk de Wederkomst van Christus. Er is in den Bijbel geen beslister waarschuwing dan die, door Christus gegeven, tegen hen die aanspraak maken op den naam van Christus. Hij verklaarde, dat sommigen teekenen en wonderen zouden verrichten, die de uitver- korenen zelf zouden misleiden, en wij kunnen niet beter doen dan ons Zijn woorden te herinneren, wanneer wij tot de beschouwing der laatste vraag overgaan: 4. HOE ZULLEN WIJ CHRISTUS KENNEN BIJ ZIJN VERSCHIJNEN? Christus heeft gezegd: „Ziet toe, dat niemand u verleide, want velen zullen komen onder Mijnen naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. En zoo iemand tot ulieden zal zeggen: ziet! hier is de Christus, of daar is Hij, gelooft het niet. Want er zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan, en teekenen en wonderen doen, alzoo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. . . . Dan zullen zij den Zoon des menschen zien, komende op de wolken met groote kracht en heerlijkheid. . . . En Hij zal Zijne Engelen uitzenden en Zijne uitverkorenen vanuit de vier windstreken verzamelen. . . . Doch van dien dag, en die ure weet niemand, ook niet de engelen in de hemelen, noch de Zoon, de Vader alleen." Uit deze aanhalingen kan men zien hoe voorzichtig wij moeten zijn, om niet door bedriegers misleid te worden; gelukkig is er ook volop voorlichting om ons den rechten weg te wijzen, en er zijn bepaalde teekenen, waardoor wij volkomen zeker Christus van mogelijke nabootsers kunnen onderscheiden. Het meest afdoende kenmerk van de bedriegers is, dat zij, hoe knap zij ook pleiten, komen, gehuld in een stoffelijk lichaam. En er zijn goede gronden, waarom Christus niet in een Stoffelijk Lichaam zal komen. Geen enkel dergelijk voertuig zou de ontzettende trilling van een zoo verheven geest kunnen verdragen. Gij zult u uit de Schrift herinneren, dat Christus zich herhaaldelijk van Zijn leerlingen afzonderde. Bij die gelegenheden was Hij gewoon het lichaam van Jezus bij de Esseërs te brengen: dit waren menschen van onze evolutie, experts in esoterische geneeskunde en zeer bedreven in de zorg voor het lichaam. Zij herstelden het rythme en hielden aldus het lichaam drie jaar lang in stand. Na Golgotha werd het lichaam in het graf gelegd, en daar de samenhangende in- vloed opgeheven was, verspreidden zich de atomen eenvoudig naar de vier windstreken, en toen het graf geopend werd, werd alleen het gewaad teruggevonden. Om voor de Wederkomst een nieuw stoffelijk voertuig te verkrijgen, op dezelfde wijze als in het eerste voorzien was, zou moeilijk zijn, maar kon natuurlijk bewerkstelligd worden. Volgens de Wet echter, dat een geest uit moet gaan, waar hij binnengetreden is, zou slechts dat ééne lichaam van JezUs kunnen dienen, en daar dit vernietigd is, is het onmogelijk dat Christus in een stoffelijk voertuig zou kunnen verschijnen. Daarom kenmerkt, zooals wij reeds zeiden, het bezit van een dergelijk lichaam den huichelaar en den bedrieger. Maar gesteld, dat die „wet" louter een verzinsel uit 's schrijvers verbeelding is en dat de wet der analogie, aangehaald om het bewijs te steunen, een puur toeval is, dan wordt onze bewering toch nog — afgescheiden van elk ander bewijsmateriaal — door den Bijbel gesteund. Christus heeft gezegd: „Zoo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet! Hij is in de woestijn; gaat niet uit. Ziet! Hij is in de binnenkameren gelooft het niet." Christus kan dus niet op eenige stoffelijke plaats gevonden worden. Ook Paulus verzekert met nadruk, dat „vleesch en bloed" het Koninkrijk niet kunnen beërven. Als wij „bekleed" moeten worden met een „huis in de hemelen", waarom zou de Verlosser dan een stoffelijk voertuig hebben? Maar de Bijbel gaat dieper op het onderwerp in, dan door ons te vertellen, waar wij Christus niet moeten zoeken. Hij zegt nadrukkelijk: „De Zoon des Menschen zal komen op de wolken." En toen Hij voor goed Zijn leerlingen verliet: „werd Hij opgenomen. ... en eene wolk nam Hem weg van hunne oogen. En alzoo zij hunne oogen naar den Hemel hielden, terwijl Hij heenvoer, ziet, twee mannen stonden bij hen in witte kleeding; welke ook zeiden: .... „Hij zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren." [Hand. I, 10-11). Paulus heeft gezegd: „Want de Heere zelf zal. . . . nederdalen van den Hemel; .... daarna zullen wij.... opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet in de lucht." (I Thes. IV, 16-17). Johannes zag den eersten hemel en de eerste aarde voorbijgaan — Je zee droogde op en een heilige stad daalde neer uit den hemel, waarover Christus de heerscher was. Al die dingen behooren beslist tot de physieke onmogelijkheden. Een lichaam van vleesch en bloed kan niet in de lucht opstijgen en Paulus beweert nadrukkelijk, dat „vleesch en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven. Als wij in dat gewaad niet kunnen binnentreden, hoe kan dan Christus, de leider, in een heelal van wet een stoffelijk lichaam gebruiken? _ Als wij nu kunnen uitmaken, wat voor soort voertuig Hij gebruikte, zullen wij weten hoe wij Hem kunnen herkennen, en ook hoe wijzelf samengesteld zullen zijn, want ,,wij zullen Hem gelijk wezen," zooals Johannes zegt: „Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen. (I Joh. III, 2). Paulus zegt: „Onze staat (niet „wandel," zooals in de vertaling staat. Het Grieksche woord is politeuma — staatsinrichting of samenleving, en wordt door den apostel gebruikt in verband met den „nieuwen hemel en de nieuwe aarde") is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, den Heere Jezus Christus, die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam." (Fil. III, 20-21). Het lichaam, dat Christus na de gebeurtenis op Golgotha gebruikte, was ook in staat een kamer met gesloten deuren binnen te treden, want aldus verscheen Hij aan Zijn leerlingen en stond Thomas toe Hem aan te raken. Kunnen pseudo-Christussen in een stoffelijk lichaam dat doen? Ik geloof van niet. Dat vermogen vereischt een ijler voertuig dan het stoffelijke, en geen enkele hoeveelheid drogredenen kan den bewijsgrond te niet doen, dat Christus een ijler voertuig dan het stoffelijke zal gebruiken. De Bijbel leert, dat Christus een dergelijk ijl lichaam na de opstanding gebruikte, dat Hij daarin ten hemel voer, dat Hij in datzelfde lichaam zal terugkomen en dat wij in een toestand zullen veranderd worden, waarin wij in dat opzicht Hem gelijk zullen wezen. Nu rijst de laatste vraag: Leert de Bijbel ons dan beslist, wat dat voor een voertuig is, en bestaat er eenige voorlichting, waardoor wij volledige en besliste kennis omtrent dat nieuwe voertuig kunnen verkrijgen? Als antwoord verwijzen wij naar het onnavolgbare 15de Hoofdstuk van den Eersten Brief aan de Korinthen, waarin Paulus de leer der Wedergeboorte door middel van de zaad-atomen even duidelijk leert, als de hedendaagsche Westersche Wijsheidsleer. In de Hollandsche vertaling luidt vers 44 aldus: „Daar is een natuurlijk lichaam en daar is een geestelijk lichaam," maar het Nieuwe Testament is niet in het Hollandsch geschreven en daar de vertalers van de innerlijke leeringen niets afwisten, hadden zij geen notie hoe zij het Grieksche woord in dit geval moesten vertalen; het leek hun zonder zin en daarom vertaalden zij het, zooals zij het opvatten. Gij kunt het echter voor uzelf vertalen, ook al zijt gij niet geschoold in Grieksch. Het daar gebruikte woord, dat men door „natuurlijk lichaam" vertaald heeft, is soma psuchicon. Soma is een Grieksch woord, dat lichaam beteekent, daarover is zonder twijfel iedereen het eens. Maar van psuchicon — psuche — (psyche) — de ziel — een zielelichaam, hadden zij nooit gehoord; waarschijnlijk leek het hun vrij dwaas, daarom vertaalden zij het woord als „natuurlijk lichaam.*) Wel beweert Paulus in den Eersten Brief aan de Thessalonicenzen, 5 : 23, dat het geheele wezen van den mensch uit geest, ziel en lichaam bestaat, maar waarschijnlijk beschouwden zij ziel en geest als synoniemen. Er is echter een groot verschil, zooals wij in De Mysteriën van het Rozekruis verklaarden. Het zielelichaam is het voertuig, waarin wij volgens Paulus Christus zullen ontmoeten. Het bestaat uit ether en is daardoor vatbaar voor levitatie en geschikt om door muren heen te gaan, daar alle stoffelijke materie van ether doortrokken is. De Onzichtbare Helpers gebruiken het heden ten dage nog, juist zooals Christus deed. Op het eerste gezicht lijkt het heel wonderlijk, dat wij den *) In de Leidsche vertaling van den Bijbel vinden wij de juiste overzetting n.1. „zielelichaam". (Noot van den uitgever). Heer „in de lucht" zullen ontmoeten, en dat wij deze aarde achter ons zullen moeten laten. Maar het is niet vreemd, wanneer wij bedenken, dat het pad der evolutie altijd van binnen naar buiten voert; dat er een oogenblik was in het Lemurische Tijdvak, waarop deze aarde in vurigen toestand verkeerde en de mensch op de korst, die bezig was zich dicht bij de vurige kern te vormen, leefde, in een lichaam dat juist begonnen was te verharden; dat hij in het Atlantische Tijdvak leefde, onder in de vochtige holten der aarde diep in den dichten nevel, die uit de afkoelende aarde opsteeg, zooals in Genesis 2 gezegd wordt. Toen werden de menschen, zooals in de Duitsche sage vermeld wordt „Niebelungen" genoemd — Niebel beteekent nevel en Ungen kinderen: Kinderen van den Nevel. Wij weten uit de Bijbelsche geschiedenis, hoe zij door hun leeraren geleid werden, hoe naarmate de planeet afkoelde, die dampige atmosfeer der aarde zich geleidelijk verdichtte, en hoe het water ten slotte uit den Hemel neerdaalde, in wat de „Zondvloed" genoemd wordt. Wij weten dat de mensch daarop de lage landen, die door den gecondenseerden nevel, de zee, overstroomd waren, verliet en onder de huidige omstandigheden een nieuwe ontwikkelingsfase betrad; dat hij toen den regenboog voor het eerst zag, telkens als de zon op de wolken scheen, en dat men hem leerde, dat zoolang als dat teeken bleef, de opeenvolgende wisselingen, die wij alsde jaargetijdenkennen, zouden voortduren. Zoolang wij in de huidige atmosferische toestanden leven, zal dit stadium van voortdurende wisselingen als van zelf blijven bestaan. Langzaam maar zeker zijn wij bezig op te klimmen naar de heuveltoppen der aarde; wij zoeken een steeds hooger en hooger niveau. Hoe hooger de ontwikkeling der rassen gaat, des te meer behoefte hebben zij om in de lucht omhoog te stijgen, en langzaam aan laten zij de laag gelegen landen achter zich. Evenals in de dagen van Noach zal de tijd komen, waarop een groote cosmische verandering zal plaats vinden; Christus verwijst er naar, waar Hij, sprekende over Zijn komst zegt: „Evenals het was in de dagen van Noach, zoo zal het zijn in ds dagen van den Zoon des menschen." De menschen gingen hun gang, zooals zij altijd deden. Zij trouwden en gaven ten huwelijk; zij aten en dronken en leefden hun wereldsche levens. Plotseling echter daalde de Zondvloed op het oude Atlantis neer, en de voertuigen die zij hadden, konden hun niet langer van dienst zijn; zij hadden voertuigen noodig, waarin zij zich aan de nieuwe atmosferische omstandigheden konden aanpassen, juist als het pasgeboren kind zich onmiddellijk moet aanpassen aan de ademhaling in de lucht in plaats van onder water. Als het dit niet kan, sterft het; en hetzelfde geschiedde met de Atlantiërs, die gewend waren in de waterachtige, mistige atmosfeer adem te halen. Degenen die physiologisch ongeschikt waren, verdronken. Christus heeft gezegd, dat iets dergelijks bij Zijn komst zal plaats vinden. Het kan zijn, dat degenen die in Atlantis leefden, den physiologischen groei, die zich in sommigen van hen voltrok, en die hen geschikt maakte voor de verandering, wat het inademen van de lucht direct in de longen betrof, in plaats van het inademen van water, niet hebben opgemerkt. Eveneens is er nu onder de menschheid een verandering gaande, die niet waarneembaar is voor hen, die geen geestelijk gezicht hebben aangekweekt. Het is een feit, dat een dampkring bij wijze van aura elk menschelijk wezen omringt. Wij weten dat wij vaak de aanwezigheid van een persoon voelen, dien wij niet zien, en wij voelen dat, omdat die dampkring om onze grofstoffelijke lichamen heen is. Die dampkring nu is geleidelijk aan het veranderen: langzaam aan wordt hij in het Westen meer en meer goudachtig. Hoe verder wij met de zon meegaan, des te sterker neemt die gouden kleur toe — de kleur van den Christus en van hen die aan Hem gelijk zijn; de kleur van de heiligen, die de schilders met een stralenkrans afgebeeld hebben. Langzamerhand worden wij meer en meer aan Hem gelijk en dit soma psuchicon of zielelichaam is bezig vorm aan te nemen, om dienst te kunnen doen als ons „bruiloftskleed." Een steeds toenemend aantal menschen zijn langzamerhand in staat in dit voertuig daadwerkelijk op te treden, en hoe langer hoe meer maken zich aldus gereed voor den grooien dag van Christus. Die verandering wordt niet te- weeggebracht door eenig stoffelijk proces, alleen door dienst, door liefde, door datgene wat wij in de Westersche wereld als altruïsme kennen, en dat bezig is meer en meer de maatschappij te doordringen. Wij zijn op weg meer en meer menschelijk te worden, meer en meer aan Christus gelijk, ofschoon ver van volmaakt. Ook al valt het tijdstip van Christus' komst misschien niet in deze eeuw, noch in de volgende, noch in de eerste duizend jaar, toch kunnen wij een geestelijke verandering in de menschheid zich zien voltrekken, en het hangt van ons af om den dag van Christus te bespoedigen, want Hijzelf heeft gezegd: „Dien dag kent niemand." Niemand kan zeggen, wanneer een voldoende aantal het soma psuchicon tot zulk een graad ontwikkeld zal hebben, dat wij in staat zullen zijn het werk te doen, dat Hij nu voor ons doet. Wij zijn neergedaald in de vallei der stof, en ter wille van ons is het voor den Christus noodig geweest de aarde binnen te treden om ons van binnenuit te helpen. Ter wille van ons is Hij daar nu „steunend en zwoegend, wachtend op de openbaring der Kinderen Gods", en het hangt van ons af, of wij dien dag zullen bespoedigen of vertragen. Elke daad van ons heeft in dit opzicht eenige uitwerking — iedere enkeling heeft zijn taak te doen in deze wereld, en hoe eerder wij leeren haar te verrichten, des te beter voor ons. Wij behoeven niet ver weg te gaan om den Christus te zoeken — Hij is daar niet te vinden. Hijzelf heeft gezegd: ,,Ga niet naar buiten in de woestijn," Zoek niet op dergelijke plaatsen: de Christus wordt van binnen uit gevormd. Dat zielelichaam, dat langzaam aan geschikt wordt om zich boven de heuvelen te verheffen, is in iederen aspirant naar het hooger leven bezig om erkenning te worstelen. Zooals Faust zegt: „Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust, Die eine will sich von der andern trennen; Die eine halt, in derber Liebeslust, Sich an die Welt, mit klammernden Organen; Die andre hebt gewaltsam sich vom Dust Zu den Gefilden hoher Ahnen." „Twee zielen, ach! wonen in mijne borst, De eene wil zich van de andre scheiden; De eene, in der zinne doornenhof, Tracht 's werelds heil hartstocht'lijk te benaadren; De ander heft ontstuimig zich uit 't stof Tot de gewesten van zijn vaadren." Vrienden, in ieder van ons speelt die strijd tusschen den hoogeren en den lageren aard zich af. Paulus vocht dien strijd en iedere zoekende ziel moet hem uitvechten. Maar maak geen plannen om de wijde wereld in te gaan, omdat alleen daar te strijden en te vinden valt! Sir Launfal verliet als jongeling zijn tehuis en bracht zijn heele leven door met het zoeken naar den Graal. Toen hij naar zijn eigen kasteel terugkeerde, vond hij daar denzelfden bedelaar, dien hij bij zijn vertrek vol verachting had verlaten, en eerst toen hij deed wat hij doen moest, en de geest van dienst bezit van hem nam, eerst toen openbaarde de Christus zich. „Hij brak zijn eenige korst brood in tweeën, Hij stootte het ijs stuk aan den rand van den stroom, En hij gaf den melaatsche te eten en te drinken." De Heiland stond voor hem en zeide: „Dit is mijn lichaam en dit is mijn bloed", „Het Heilig Avondmaal bestaat inderdaad, In het deelen van 'n broeders behoeftigen staat." Niet wat wij geven, maar wat wij deelen, telt. Zij die alleen maar uit overvloed geven, van de dingen die zij toch niet noodig hebben — de dingen die hun echt tot last zijn, de dingen die zij heelemaal niet missen — weten niet wat geven is. ,,De gave zonder den gever is leeg." Dat is het punt; tenzij wij onszelf geven, blijven onze gaven onvruchtbaar. „Grooter liefde heeft geen mensch dan deze, dat hij zijn leven aflegt voor zijn vriend." Dat beteekent niet louter de handeling van het afleggen van het leven voor een vriend, maar het beteekent voortdurende, dagelijksche zelf- opoffering. „Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven. ... Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht.' Dat is de eenige vereischte. Mogen wij haar leeren vervullen, vrienden! Wij behoeven ook niet ver te zoeken: zij ligt vlak voor onze voeten. Wij kennen allen dat kleine gedichtje over het laten schijnen van ons licht, juist waar wij ons bevinden. Ieder van ons kan geen ster zijn; ieder van ons kan niet schitteren; iedereen kan geen leider zijn, maar ieder kan toch wel een kleinigheid doen, toch wel zijn eigen kleine kaars aansteken en daardoor iets van de duisternis in zijn of haar onmiddellijke omgeving verdrijven. Dat is al wat wij te doen hebben, en als wij dat alleen maar veel doen, dan zullen wij inzien, dat die kaars als een vurige ster zal zijn, die ons naar den Christus zal voeren bij Zijn komst; dan zullen wij Hem zeker kennen, want wij zullen van binnenuit beantwoord worden. Er is gezegd, dat wij Hem zullen kennen, omdat wij Hem gelijk zullen zijn, en daar Hij geen stoffelijk lichaam heeft om in te komen, moeten wij dat zielevoertuig, dat soma psuchicon, ontwikkelen, zoodat wij Hem bij Zijn verschijnen mogen ontmoeten, gekleed in dat,,gouden bruiloftskleed." Hoe de Rozekruisers de zieken genezen, 2e druk ƒ 0.08 Voornaamste regels voor een natuurlijke voeding, 2e druk 0.12J Het raadsel van leven en dood, 2e druk ,, 0.17§ Waar zijn de dooden? „ 0.17J Geestelijk gezicht en de geestelijke werelden 0.17J Slaap, droomen, hypnotisme, mediumschap en krankzinnigheid „ 0.17§ Het ontstaan van het Rozekruisers Genootschap ,, 0.25 Christus of Boeddha? „ 0.40 Handboek der Astrologie, (vertaling van The Message of the Stars) ing. f 5.— geb. „ 6.50 Rozekruisers Cosmologie, 2e druk ing. f 7.50 geb. „ 10.— De Mysteriën van het Rozekruis ing. f 2.75 geb. ,, 4.50 EPHEMERIDEN, vanaf 1860, per stuk „ 0.65 HUIZENTABEL, (No. 3) Deze tabel dient voor alle plaatsen, gelegen tusschen 49 en 60 graden Noorder- en Zuiderbreedte en is dus speciaal geschikt voor Europa en bevat bovendien opgave van lengte en breedte van méér dan 1000 steden. Met deze tabel kunnen de huizen tot op een graad nauwkeurig worden berekend „ 1.30 Bestellingen aan: ROZEKRUISERS GENOOTSCHAP. Afd. UITGEVERIJ. Administr. J. H. G. NACHTWEH. Amsterdam, Rustenburgerstr. 330. POSTREKENING No. 38280. HET ROZEKRUISERS GENOOTSCHAP te Oceanside in Californië is het kanaal, waardoor de door Christiaan Rosenkreuz gestichte Orde van het Rozekruis in de wereld werkt. Deze Orde, de Mysterieschool voor het Westen, beschikt over leeringen, die een helder licht werpen op de levensraadselen en die leiden tot een volkomen oplossing ervan. Zij licht de menschheid in omtrent de ware beteekenis van het Christendom, want de tijd breekt aan, dat de esoterische zijde van dezen zoo verkeerd begrepen Godsdienst zal beleden worden. Op rechtstreeksch bevel van den Christus werden de Wetten van Oorzaak en Gevolg en Herbelichaming gedurende de afgeloopen eeuwen niet in het openbaar geleeraard en alleen aan Zijn Discipelen verkondigde Hij deze leeringen, die altijd deel hebben uitgemaakt van waar esoterisch onderricht. De redenen, waarom dit niet in het openbaar mocht geschieden, gelden thans niet meer en wij vinden in de leeringen der Orde deze beide groote Wetten met nog talrijke andere, die velen een oplossing zullen brengen van het „hoe" en „waarom" in den Christelijken godsdienst, voor een ieder logisch verklaard. Vele eeuwen werkten de Broeders der Orde in het verborgene, inspireerend de werken van Paracelsus, Fludd, Boehme, Bacon, Shakespeare, Goethe en van anderen, die een gunstigen invloed hebben gehad op het denken van den Westerling. Over een paar eeuwen zal een nieuw tijdperk worden ingeluid, waarvan de voorteekenen reeds allerwegen zijn waar te nemen en de Oudere Broeders achtten den tijd gekomen, om hun leeringen aan de wereld openlijk te verkondigen. In het begin dezer eeuw kozen zij Max Heindel uit, om als hun boodschapper op te treden. In 1909 stichtte Max Heindel het Rozekruisers Genootschap, dat de leeringen, die hij rechtstreeks van de Oudere Broeders ontving, over de geheele wereld verspreidt, waardoor een nieuwe phase in de Christelijke religie is ingetreden. Ieder, die geen hypnotiseur is of medium, handleeskundige, astroloog of magnetiseur van beroep of op andere wijze zijn geestelijke vermogens of kennis voor belooning beschikbaar stelt, kan als student tot het Genootschap toetreden. Nadere inlichtingen zijn te bekomen bij: Mevr. A. VAN WARENDORP — OVERTOOM 534 — AMSTERDAM. Vertegenwoordigster voor Holland.