HET CHRISTENDOM 1 DER ROZEKRUISERS ' y DOOR / MAX HEINDEL 1 %ik |i HET RAADSEL VAN F LEVEN EN DOOD W Uit het Engelsch vertaald door A. v. W., naar een uitgave van het ROZEKRUISERS GENOOTSCHAP te Oceanside, Californië. / Amsterdam 1922. Het Christendom der Rozekruisers. N°. 1. Het Raadsel van Leven en Dood. Bij iedere geboorte schijnt het ons toe, of er een nieuw leven ter wereld komt. Langzaam groeit de kleine vorm, hij leeft en beweegt zich onder ons en wordt een factor in ons leven, maar ten laatste breekt de tijd aan, dat deze vorm zich niet langer beweegt en hij te niet gaat. Het leven, dat kwam, waarvandaan weten we niet, is 't onzichtbare weer ingegaan. In onze smart en verslagenheid vragen we onszelf dan af: „Vanwaar zijn we gekomen? Waarom zijn wij hier? en Waarheen gaan we?" Over iederen drempel werpt 't vreeselijk spook van den Dood zijn schaduw, 't Bezoekt zoowel het paleis als het armenhuis. Niemand is veilig: ouden en jongen, gezonden en zieken, rijken en armen, allen, zonder onderscheid, moeten eens door die sombere poort en door alle eeuwen heen heeft men gezocht naar een oplossing van het raadsel des levens, het raadsel des doods. Jammer genoeg zijn er allerlei vage theorieën verkondigd door menschen, die op dit punt geheel onwetend waren, en daardoor heeft algemeen het denkbeeld postgevat, dat men van het Leven, voorafgaande aan de geboorte en volgende op den dood, niets bepaalds kan weten. Dat idee is onjuist. Iedereen kan eerstehandschkennis verkrijgen, die de moeite wil nemen om een „zesde zintuig" te ontwikkelen, dat bij ieder latent is. Wanneer men dat verworven heeft, opent het onze geestelijke oogen, zoodat we de geesten waarnemen, die op het punt staan, om door geboorte tot stoffelijk bestaan te komen, en ook die, welke juist in het land aan gene zijde des doods weer zijn aangekomen. Wij zien hen even duidelijk en bepaald, als stoffelijke wezens met het gewone gezicht. Toch is eerstehandsch-kennis der innerlijke werelden HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD evenmin noodzakelijk om ons onderzoekend verstand te bevredigen, als dat 't noodig is om China te bezoeken, teneinde iets van de toestanden in dat land te weten te komen. Door verslagen van teruggekeerde reizigers kunnen we veel kennis van vreemde landen opdoen, en er is evenveel bekend betreffende de onzichtbare wereld, als van de binnenlanden van Afrika, Australië of China. De oplossing van het vraagstuk van het Leven en het doel er van, zooals die in de volgende bladzijden verdedigd wordt, is gebaseerd op de eensluidende getuigenis van velen, die het bovengenoemde vermogen hebben ontwikkeld en bevoegd zijn, om de bovennatuurlijke rijken op een wetenschappelijke manier te onderzoeken. Zij is in harmonie met de wetenschappelijke feiten en een eeuwige waarheid in de natuur, die den menschelij ken vooruitgang beheerscht, zooals de wet der aantrekkingskracht dient, om de sterren onveranderlijk in hun baan om de zon te houden. Er zijn drie theorieën naar voren gebracht, om het raadsel van leven en dood op te lossen; een vierde begrip schijnt tot de onmogelijkheden te behooren. Is dit het geval, dan moet een der drie theorieën de ware oplossing inhouden, want anders is de zaak voor den mensch onoplosbaar. Het raadsel van leven en dood is een levenskwestie; ieder moet die ten een of anderen tijd oplossen en het is voor ieder mensch van het grootste gewicht, welke van deze drie theorieën hij aanvaardt, want zijn keuze zal zijn geheele leven kleuren. Teneinde een verstandige keuze te doen, is het noodig, dat men ze alle kent, opdat men ze kan analyseeren, vergelijken en overwegen, met een denkvermogen, vrij van vooroordeel en vooropgezette meeningen, maar bereid om iedere theorie, al naar hare waarde aan te nemen of te verwerpen. Laten we eerst de drie theorieën aangeven en dan zien, hoe ze overeenstemmen met de erkende feiten des levens en in hoeverre ze in harmonie zijn met andere bekende natuurwetten, iets, wat we natuurlijk van haar mogen verwachten als ze waar zijn, want disharmonie is in de natuur onmogelij k. De drie theorieën zijn: 1. De Materialistische Theorie, die beweert, dat het leven een reis is van den moederschoot tot aan het graf, dat het denkvermogen het resultaat is van bepaalde stoffelijke processen; dat de mensch de hoogste intelligentie in de cosmos is, en dat die intelligentie ophoudt te bestaan, als het lichaam bij den dood ontbindt. 2. De Theologische Theorie, welke zegt, dat er bij iedere geboorte een nieuw-geschapen ziel, pas door Gods hand gevormd, het strijdperk des levens binnentreedt; dat ze aan het eind van een korten tijd van leven in de stoffelijke wereld door de poort des doods het onzichtbare hiernamaals ingaat, om daar voor goed te blijven, en dat haar geluk of ellende daar voor alle eeuwigheid afhangt van haar geloof, vlak voor den dood. 3. De Theorie der Herbelichaming, die leert, dat elke ziel een integreerend deel van God is, dat zij alle goddelijke mogelijkheden ontvouwt, zooals een zaad de plant ontplooit; dat die latente vermogens door middel van herhaalde belichamingen in een steeds volmaakter stoffelij ken vorm, langzamerhand tot werkdadige vermogens worden ontwikkeld; dat niemand verloren gaat, maar dat alle Ego's ten slotte de volmaking en hereeniging met God zullen erlangen, alle ondervinding met zich dragend, opgedaan gedurende hun pelgrimsreize door de stof. Wanneer we de materialistische theorie met de bekende wetten der natuur vergelijken, bevinden we, dat die strijdig is met die onveranderlijke wetten, welke ons leeren, dat stof en kracht niet vernietigd kunnen worden. Volgens deze wetten kan de geest niet, zooals de materialistische theorie beweert, bij den dood te niet gaan, want als niets verdelgd kan worden, dan is de geest daaronder begrepen. Bovendien is de geest blijkbaar de meerdere van de stof, want hij vormt het gelaat, zoodat dit de spiegel van den geest wordt; ook is het bekend, dat de deeltjes van ons lichaam voortdurend veranderen, zoodat dit ten minste eens in de zeven jaar HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD geheel vernieuwd wordt. Als de materialistische theorie waar was, dan moest ons bewustzijn ook een algeheele verandering ondergaan, zoodat niemand zich een gebeurtenis zou kunnen herinneren, die meer dan zeven jaar geleden had plaats gevonden. We weten, dat dit niet het geval is. Iemand, die op het punt staat van te verdrinken en iemand in trance, herinnert zich levendig zijn geheele leven tot in de kleinste bijzonderheden, ofschoon hij die in het gewone leven vergeten was. Het materialisme houdt met deze toestanden van het onder- en bovenbewustzijn geen rekening; het kan ze niet verklaren en daarom telt het ze niet, maar, waar wetenschappelijke onderzoekingen de waarheid dezer psychische verschijnselen hebben bevestigd, is het een groote fout in een theorie, welke deze feiten liever dood zwijgt dan weerlegt, vooral, waar ze er zich op beroept, het grootste probleem des levens op te lossen, n.1. het Leven zelf. De materialistische theorie heeft veel meer gebreken, waardoor ze voor ons geheel onaannemelijk wordt, maar wat we er over gezegd hebben is al genoeg, om haar geheel ter zijde te leggen en ons tot de andere twee te wenden. Een van de grootste bezwaren tegen de theologische leer ligt wel in haar algeheele en erkende beperktheid. Volgens deze theorie wordt er bij iedere geboorte een nieuwe ziel geschapen en zoo is er vanaf het begin der schepping aan myriaden zielen het leven gegeven, zelfs al rekent men dat begin slechts 6000 jaar geleden. En van al die zielen Zullen er slechts 144.000 behouden blijven, terwijl de rest voor eeuwig zal worden gefolterd. En dat wordt dan „Gods plan van zaligmaking" genoemd, verheerlijkt als een bewijs van Gods wondervolle liefde. Stel u voor, dat men te New York een draadloos telegram ontving, waarin gemeld werd, dat er even buiten Sandy Hook een grootè Atlantische stoomer aan het zinken was, zoodat 3000 menschen gevaar liepen, hun dood in de golven te vinden. Zouden we dan van een prachtig reddingsplan spreken, HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD als er een kleine, vlugge motorboot voor hulp heen werd gezonden, die slechts twee of drie menschen kon redden? Zeker niet! Slechts dan zouden we het als zoodanig verwelkomen, als de genomen maatregelen van dien aard waren, dat ten minste het grootste gedeelte der passagiers en schepelingen daardoor gered werd. Het „plan van zaligmaking," dat de theologen ons aanbieden, is slechter dan het zenden van een motorboot, om de bevolking van een Atlantischen stoomer te redden, want de redding van twee of drie van de 3000 is naar verhouding een veel grooter deel, dan 144.000 van al de myriaden zielen, geschapen volgens de leer der theologen. Als God dat plan werkelijk uitwerkte, dan zouden we tot de logische gevolgtrekking komen, dat Hij niet al-wijs kan zijn en als Hij, volgens dat plan, den duivel toestaat, om het grootste gedeelte van het menschdom in zijn macht te krijgen om dat te folteren, dan kan Hij niet goed zijn. Als Hij Zichzelf niet kan helpen, is Hij niet almachtig, en in geen van beide gevallen kan hij God zijn. Zulke veronderstellingen zijn in werkelijkheid evenwel ondenkbaar, want dat kan Gods plan niet zijn en is het een groote smaad, om zoo iets aan Hem toe te schrijven. Wenden we ons tot de leer der herbelichaming, die een langzaam proces van ontwikkeling aanneemt, dan merken we al direct op, dat die in harmonie is met de wijze, waarop de natuur werkt. Volgens deze leer beweegt de ontwikkeling zich met onwrikbare volharding voort door herhaalde belichaming in menschelijke vormen van steeds grooter volmaaktheid, zoodat alle schepselen mettertijd een geestelijke hoogte zullen bereiken, die voor ons tegenwoordig beperkt begrip onbevattelijk is. Overal in de natuur vinden we dit langzaam en volgehouden streven naar volmaking; en nergens merken we iets van een plotseling scheppings- of vernielingsproces, zooals dat gevonden wordt in het plan, waarmee de theologen en materialisten komen aandragen. De natuurwetenschap erkent het evolutieproces als een natuurlijke methode van ontwikkeling, zoowel HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD voor de ster en de zeester als voor de microbe en den mensch. Het is de vooruitgang van den geest in den tijd en als we om ons heen zien en den vooruitgang gadeslaan in ons heelal met zijn drie afmetingen, dan moeten we wel tot de gevolgtrekking komen, dat zijn pad ook drie-dimensionaal is: een spiraal. Iedere winding van de spiraal is een cyclus en de eene cyclus volgt op de andere juist zooals de windingen van een spiraal elkaar opvolgen en elke cyclus is op die manier de hoogere uitkomst van de vorige en vormt weer een basis van vooruitgang voor de volgende cycli. Een rechte lijn is slechts de uitbreiding van een punt en dit geeft ons een beeld van de theoriëen der materialisten en theologen. De materialistische levenslijn gaat van geboorte tot dood, die der theologen begint bij een punt, even vóór de geboorte en vervolgt bij den dood haar loop in het onzichtbare hiernamaals. Van terugkomen is geen sprake. Bij zoo'n bestaan Zou men al bitter weinig ondervinding in de school des levens opdoen en evenmin in staat zijn om zijn inzichten te verruimen of zich tot verheven hoogten op te werken, als dat met één-dimensionale wezens 't geval zou kunnen zijn. Een twee-dimensionaal zig-zag pad zou voor het ontwikkelend leven al niet veel beter zijn, terwijl een cirkel een nooit eindigenden kringloop zou beteekenen van steeds dezelfde ondervindingen. Alles in de natuur heeft een doel, de derde dimensie incluis en zullen we alle gelegenheden, die een drie-dimensionaal universum ons biedt, kunnen benutten, dan moet het pad van evolutie een spiraal zijn. En dat is dan ook het geval. Overal, in den hemel en op aarde, gaan alle dingen voorwaarts, opwaarts in alle eeuwigheid. Zoowel het nederigste plantje in den tuin als de woudreuzen in Californië, die een doorsnee hebben van veertig voet, toonen ons de spiraal in de schikking van hun takken, twijgen en bladeren. Bestudeeren we het grootsche hemelgewelf, onderzoeken we de banen der zonnestelsels of de spiraalvormige nevelvlekken, dan blijkt ons duidelijk, dat de spiraal de weg van den vooruitgang is. Een andere illustratie van spiraalvormigen vooruit- gang vinden we in den jaarlij kschen loop van onze planeet. In de lente, als haar rusttijd voorbij is, ontwaakt ze uit haar winterslaap. Overal zien we het leven ontluiken. Alle werkzaamheden der natuur zijn er op berekend, om voort te brengen. En de tijd gaat voort; het koren en de druif rijpen en worden geoogst en weer neemt de stilte en de werkeloosheid van den winter de plaats in van de actie gedurende den zomer, en weer dekt het sneeuwkleed de aarde. Maar ze zal niet eeuwig slapen: de zang van een nieuwe lente zal haar weer doen ontwaken en ze zal dan een stap verder zijn op den weg van den tijd. Zou het mogelijk zijn, dat een Wet, die voor alle rijken der natuur in het universum van kracht is, voor den mensch niet gold? Waar de aarde ieder jaar uit haar winterslaap ontwaakt en de boom en de bloem telkens weer leven, zou de mensch dan sterven? Neen, in een universum, dat door onveranderlijke wetten bestuurd wordt, is zooiets onmogelijk. Dezelfde wet, die het leven in de plant doet ontwaken en haar zoo tot nieuwen groei brengt, moet het menschelijk wezen wekken, opdat dit weder een schrede nader kan komen tot het eindpunt der volmaking. Daarom is de leer der wedergeboorte of herbelichaming in steeds volmaakter voertuigen, in volkomen overeenstemming met de evolutie en de verschijnselen der natuur, waar zij beweert, dat geboorte en dood elkander geregeld opvolgen. Ze harmonieert ten volle met de wet, welke de afwisselende kringloopen in de natuur regelt, en waardoor werkzaamheid en rust, eb en vloed, zomer en winter elkaar onafgebroken moeten opvolgen. Ook is de leer der herbelichaming in volkomen overeenstemming met de spiraalsgewijze werking van de wet van evolutie, waar ze vaststelt, dat de geest iederen keer, dat hij tot een nieuwe geboorte overgaat, een beter lichaam aanneemt, en daar de mensch tengevolge van opgezamelde ondervindingen, in vroegere bestaansvormen opgedaan, verstandelijke, zedelijke en geestelijke vorderingen heeft gemaakt, komt hij in een steeds volmaakter omgeving terug. Als we het raadsel van leven en dood trachten op HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD te lossen, teneinde een antwoord te vinden, dat hoofd en hart voldoet, dan is het noch de materialist, noch de theoloog, die een voldoenden uitleg kan geven van het verschil in begaafdheid der menschelijke wezens en ze blijven het antwoord schuldig wanneer gevraagd wordt naar de reden van zorg en pijn; waarom de een wordt groot gebracht te midden van weelde, terwijl de ander meer slaag dan eten krijgt; waarom de een een moreele opvoeding ontvangt, maar anderen geleerd wordt om te stelen en te liegen; waarom de een het voorkomen van een Venus heeft, terwijl de ander het hoofd eener Medusa draagt; waarom de een volmaakt gezond is, terwijl de ander geen oogenblik zonder pijn is; waarom de een het verstand als van een Socrates heeft, terwijl de ander slechts „een, twee, veel" kan tellen, zooals dat met de Australische inboorlingen het geval is. Het materialisme komt met de wet der erfelijkheid als de oorzaak van ziekte aandragen en waar Spencer het over de economische toestanden heeft, vertelt hij ons, dat de groote wet van het zijn in de dierenwereld is: „eet of je zult gegeten worden," en dat die in de beschaafde samenleving luidt: „bedrieg, of je zult bedrogen worden." De erfelijkheid geldt slechts gedeeltelijk voor het physieke lichaam. Voor zoover het den Vorm betreft, brengt het gelijke het gelijke voort, maar wat de moreele en verstandelijke neigingen aangaat, is dit anders; die zijn bij ieder menschelijk wezen verschillend. De erfelijkheid is een feit in de lagere rijken, waar alle dieren van een zekere soort er bijna hetzelfde uitzien, hetzelfde soort voedsel gebruiken en in gelijke omstandigheden op dezelfde wijze handelen, doordat ze geen individueelen wil bezitten, maar door eenzelfden groepgeest bestuurd worden. In het menschenrijk is het anders. Ieder mensch handelt weer verschillend van anderen en elk heeft een andere voeding noodig. In de kinderjaren en de latere jeugd vormt het Ego zijn instrument, zoodat het zich in de gelaatsuitdrukkingen weerspiegelt. Zoodoende zijn er geen twee menschen, die er precies hetzelfde uitzien. Zelfs tweelingen, die men in hun kinderjaren niet van elkaar kon onderscheiden, gaan er later verschillend uitzien, daar ieders gelaatstrekken de ge dachten van het inwonend Ego uitdrukken. Op moreel gebied is de erfelij kheidstheorie nog minder van toepassing. Politierapporten toonen aan, dat, ofschoon de kinderen van misdadigers over het algemeen misdadige neigingen vertoonen, zij toch zonder uitzondering uit de handen van het gerecht blijven, en het is niet mogelijk, om in de „schurkengalerij" van Europa en Amerika een vader en zoon te vinden. Zoo zien we, dat misdadigers de zoons zijn van brave menschen en dus geeft de erfelijkheidstheorie geen aannemelijke verklaring van moreele neigingen. Beschouwen we de hoogere intellectueele en artistieke vermogens, dan ontdekken we, dat de kinderen van een genie slechts middelmatigen zijn en dikwijls zelfs idioten. Cuviers hersenmassa was een van de grootste, die ooit door de wetenschap gewogen en ontleed werd. Zijn vijf kinderen stierven aan paresis. De broeder van Alexander den Grooten was idioot, en zoo zouden we naar welgevallen meer feiten kunnen aanhalen om te bewijzen, dat erfelijkheid slechts ten deele aansprakelijk is voor gelijksoortigheid van Vorm, en in het geheel niet voor verstandelijke en moreele eigenschappen. Waar we musici elkaar in de concertzalen zien ontmoeten en literair aangelegde personen zien samenkomen, daar is het veel logischer deze feiten aan de wet van aantrekking toe te schrijven, dan aan erfelijkheid, en als we iemand met misdadige neigingen het gezelschap van misdadigers zien opzoeken, dan ligt de oorzaak daarvan niet in de erfelijkheid, maar bij de wet van oorzaak en gevolg; die brengt dezen mensch in zulk een kring, opdat hij, door de ellende waar te nemen, die het gevolg van verkeerde daden is, besluiten zal, een goed leven te leiden. De theoloog verklaart, dat alle toestanden, waarin de menschen verkeeren, zoo verordineerd zijn door God, Wien het in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid goed dunkt, om sommigen rijk en de meesten arm te maken, sommigen geleerd en anderen dom, enz., dat Hij aan allen moeielijkheden zendt en beproe- HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD vingen oplegt, aan den een meer, aan den ander minder, maar dat we ons lot zonder morren hebben te aanvaarden. Maar het is moeielijk, om met liefde naar de hemelen op te zien, als men bedenkt, dat vandaar, al naar het God behaagt, al onze ellende komt, 'tzij dan veel of weinig, en het redelijk menschelijk denken komt in opstand bij de gedachte aan een vader, die op kwistige wijze aan enkelen liefde, genot en weelde toedeelt, en aan millioenen zorg, lijden en ellende zendt. Natuurlijk moet er een andere oplossing bestaan voor de problemen des levens. Is het niet veel redelijker om aan te nemen, dat de theologen een verkeerden uitleg aan den Bijbel geven, dan om aan God zulk een afschuwelijk beleid toe te schrijven? Verbonden met de wet van oorzaak en gevolg geeft de wet der herbelichaming ons een redelijke oplossing voor de ongelijkheden des levens, zijn zorg en pijn, en toont ons bovendien den weg, die naar de bevrijding voert. De wet van oorzaak en gevolg is de wet der rechtvaardigheid in de natuur. Zij leert, dat alles, wat een mensch zaait, hij zal oogsten. Wat we zijn, wat we hebben, al onze goede eigenschappen zijn het gevolg van onzen arbeid in het verleden, daar hebben wij onze talenten verworven. Wat ons aan physieke, moreele of verstandelijke capaciteiten ontbreekt, vindt óf zijn oorzaak in het feit, dat we vroegere gelegenheden voor groei hebben veronachtzaamd, öf dat die ontbraken, maar ten een of anderen tijd zullen we ergens anders kansen krijgen en het verlies inhalen. Wat onze verplichtingen aan anderen betreft en hun schuld aan ons, ook daarvoor draagt de wet van oorzaak en gevolg zorg. Wat in het eene leven niet vereffend kan worden, blijft voor een der volgende incarnaties staan. De dood maakt evenmin een eind aan onze verplichtingen, als dat het verhuizen naar een andere stad onze schulden uitwischt, die we in de plaats onzer inwoning hebben gemaakt. De wet der herbelichaming verschaft ons een nieuwe omgeving, maar daarin vinden we onze vroegere vrienden en oude vijanden terug. En wij herkennen ze ook, want HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD als we iemand voor het eerst ontmoeten en dan het gevoel krijgen, of we hem ons geheele leven gekend hebben, dan herkent ons Ego, trots den sluier van het vleesch, een oud vriend. Wanneer we iemand ontmoeten, die ons op het eerste gezicht vrees of afkeer inboezemt, dan is dit weer een boodschap van ons Ego, dat ons waarschuwt voor onzen vroegeren vijand. De occulte leer, welke de oplossing van het levensraadsel baseert op de tweelingwetten van oorzaak en gevolg en herbelichaming, luidt eenvoudig, dat de wereld om ons heen een school voor ondervinding is: zooals we een kind dag aan dag, en jaar in, jaar uit naar school sturen om te leeren, eerst naar de bewaarschool en zoo langzamerhand hooger en hooger, om bij het college te eindigen, zoo bezoekt het Ego in den mensch, als kind van den Vader, dag aan dag de school des levens. Maar in dat grootere leven van het Ego is iedere schooldag een leven op aarde, en de nacht, die tusschen twee schooldagen in ligt, komt overeen met den doodslaap in het grootere leven van het Ego (den geest in den mensch). Er zijn in een school verschillende klassen. De oudere kinderen, die al heel lang schoolgaan, krijgen heel andere lessen dan de dreumissen in de fröbelklassen. Zoo is het ook in de school des levens: de hoogste posten worden bekleed door hen, die de grootste bekwaamheden bezitten: onze Oudere Broeders, terwijl de wilden pas het onderwijs in de laagste klas volgen. Zooals zij nu zijn, zoo zijn wij geweest en mettertijd zullen allen een trap van ontwikkeling bereikt hebben, waarop zij wijzer zullen zijn dan de grootste wijze, dien wij kennen. Ook behoeft het den philosoof niet te verwonderen, dat de sterken de zwakken onderdrukken; er is een tijd in het kinderleven, waarin de oudere kinderen wreed zijn voor hun jongere broeders, doordat zij den waren zin voor rechtvaardigheid nog niet hebben ontwikkeld, maar naarmate ze ouder worden, leeren ze, om alles, wat zwak is, te beschermen. Zoo zal het ook met de kinderen van het groote leven gaan. Meer en meer begint het Altruïsme overal te bloeien HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD en eens zal de tijd daar zijn, waarin alle menschen even goed en weldadig zullen zijn als de grootste heiligen. Er is slechts één zonde — Onwetendheid, en slechts één middel om daarvan verlost te worden: Toegepaste kennis. Alle zorg, al het lijden en de pijn vinden daarin hun oorzaak, dat men niet weet, hoe te handelen en de school des levens is even noodig om onze latente vermogens te ontplooien, als de dagschool voor het kind. Als wij dit eenmaal begrijpen, dan zal het leven zich ineens geheel anders aan ons voordoen. Het doet er dan niet toe, in welke omstandigheden we ons bevinden, de wetenschap, dat wijzelf ze zoo gemaakt hebben, helpt ons, om ze geduldig te dragen, en, wat nog het beste van alles is, het heerlijke gevoel, dat we de meesters van ons lot zijn en van de toekomst kunnen maken wat we willen, wordt een kracht op zichzelf. Het is aan ons, om datgene, wat ons ontbreekt, te ontwikkelen. Natuurlijk hebben we nog rekening met het verleden te houden en misschien veel ellende mee te maken, tengevolge van vroegere verkeerde daden, maar als we besluiten, om met Zondigen te eindigen, dan kunnen we blijmoedig iedere bezoeking afwachten, daar die dan een vereffening van een oude schuld beteekent en den dag nader brengt, waarop we een schoone lei zullen hebben. De tegenwerping dat de oprechtste mensch het meest lijdt, is van geen kracht. De groote intelligenties, die elk mensch in ieder leven een bepaald gedeelte van zijn vroegere schuld ter vereffening toedeelen, staan hem bij, die de zonden van het verleden boet, zonder zich aan nieuwe overtredingen schuldig te maken; zij geven hem precies zooveel, als hij kan dragen, teneinde den dag der bevrijding te verhaasten, en in dien zin genomen is het strikt waar, dat „de Heer hen, die Hij lief heeft, kastijdt." De leer der herbelichaming wordt soms verward met de theorie der zielsverhuizing, welke leert, dat een menschelijke ziel in een dier kan incarneeren. Dat vindt in de natuur niet plaats. Iedere diersoort is de emanatie van een „groep-geest," die haar van HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD buitenaf door suggestie bestuurt. Deze groepgeest functioneert in de begeertewereld en doordat afstand daar niet bestaat, kan hij dus zijn leden beïnvloeden, het doet er niet toe, waar die zich bevinden. De menschelij ke geest, het Ego, treedt evenwel rechtstreeks in een grofstoffelijk lichaam; in ieder mensch is een individueele geest, die zijn instrument bewoont en het van binnenuit bestuurt. Dit zijn twee totaal verschillende trappen van evolutie en het is voor den mensch even onmogelijk om in een dierlijk lichaam te incarneeren, als het voor een groepgeest is om een menschelijken vorm aan te nemen. Een andere schijnbare moeilijkheid is de vraag: „waarom herinnert men zich zijn vorige levens niet?" Maar als we bedenken, dat we bij iedere geboorte een geheel nieuw stel hersenen hebben, dat de menschelij ke geest zich in zijn nieuwe omgeving zwak voelt en er geheel door in beslag wordt genomen, Zoodat hij op het gevoelig kinderbrein geen diepen indruk kan maken, dan is dat, achteraf beschouwd, niet zoo heel verwonderlijk. Sommige kinderen herinneren zich het verleden toch, vooral als ze nog heel jong zijn, en het is een van de aandoenlijkste phasen der kindsheid, dat zij door hun ouders zoo door en door verkeerd begrepen worden. Als zij van het verleden spreken, dan worden ze bespot en zelfs gestraft, omdat ze zich aan „verbeelding" schuldig maken. Als kinderen over hun onzichtbare speelkameraadjes spreken en vertellen, dat zij verschillende dingen zien, iets wat heel goed mogelijk is, want veel kinderen zijn helderziend, dan valt hun dezelfde barsche behandeling ten deel en het onvermijdelijk gevolg daarvan is, dat de kleinen er over leeren zwijgen tot zij op het laatst het vermogen verliezen. Soms gebeurt het evenwel, dat er naar het gesnap van een kind geluisterd wordt en het tot sommige wonderbaarlijke onthullingen leidt. Eenige jaren geleden hoorde de schrijver van zoo'n geval, dat zich in Californië afspeelde. Een klein kind in Santa Barbara holde op straat naar een heer toe, die den naam Roberts droeg, en noemde hem papa; ze hield vol, dat ze met hem en een andere mama in een klein huis bij een beek gewoond had en dat hij op een morgen de hut had verlaten en nooit was teruggekeerd. Zij en haar moeder waren beiden van honger gestorven en vreemd genoeg eindigde de kleine haar verhaal zeggende: „maar ik ging niet dood, ik kwam hier." Zij vertelde deze geschiedenis niet achter elkaar of heel kort, maar door haar in den loop van den middag af en toe iets te vragen, kwam de zaak aan het licht. De heer Roberts vertelde nu, hoe hij vroeger, na met een meisje te zijn weggeloopen, met haar gehuwd was en geëmigreerd van Engeland naar Australië. In de nabijheid van een beek, ver van andere huizen, hadden ze zich een hut gebouwd, Eens, toen hij zijn vrouw en kind voor korten tijd verlaten had, werd hij gearresteerd en men wilde hem niet toestaan, om zijn vrouw hiervan te verwittigen, omdat de gerechtsdienaar vreesde, dat R. hem in een val wou lokken. Met het geweer werd R. naar de kust gedreven en vandaar naar Engeland vervoerd, waar men hem in verhoor nam over een bankdiefstal, gepleegd in den nacht, waarin hij zich naar Australië had ingescheept. Pas nadat zijn onschuld bewezen was, begon men aandacht te schenken aan zijn herhaald geraaskal over een vrouw en kind, die zouden moeten sterven. Een telegram werd verzonden en een expeditie voor onderzoek georganiseerd: al wat deze vond, waren de geraamten van een vrouw en een kind. Dit alles bevestigde het verhaal, dat de kleine driejarige dreumes gedaan had en toen men haar zoo zonder erg eenige photographieën liet zien, haalde ze er de portretten van den heer Roberts en zijn vrouw uit, ofschoon hij in de achttien jaren, die tusschen het treurspel en het voorval te Santa Barbara verloopen waren, veel veranderd was. Nu moet men evenwel niet denken, dat allen, die door de poort des doods gaan, even vlug weer tot herbelichaming komen, als dat hier in ons voorbeeld het geval was met het kind. In zoo'n korten tusschentijd zou de ziel geen gelegenheid hebben om haar zoo gewichtig werk te doen, n.1. de assimilatie der opgedane ondervindingen en de voorbereiding voor een nieuw HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD aardleven. Maar een driejarig kind heeft om zoo te zeggen geen ondervinding gehad, daarom zoekt het vlug een nieuwe herbelichaming en dikwijls incarneert het in dezelfde familie als de vorige maal. Kinderen sterven dikwijls, doordat hun ouders verandering in hun leefwijze brachten, waardoor de daden van hun verleden niet kunnen uitwerken. Het is dan noodig, om naar een andere gelegenheid te zien; ook worden kinderen geboren die sterven, opdat de ouders een noodige les leeren. Met dat doel incarneerde een Ego eens acht keer, in dezelfde familie, voordat de les geleerd was. Toen incarneerde het ergens anders. Het was een vriend der familie, die zich zeer verdienstelijk maakte, door hen zoo te helpen. Waar de wet der herbelichaming niet in zulk een mate als in de bovengenoemde gevallen door de wet van oorzaak en gevolg gewijzigd wordt, daar werkt ze overeenkomstig de beweging van de zon, bekend als de praecessie der dag- en nacht-eveningspunten, waardoor de zon terug loopt door de twaalf teekens van den Dierenriem in een z.g. siderisch- of wereldjaar, dat 25868 van onze gewone zonnejaren telt. Zooals de loop van de aarde in haar baan rond de zon de veranderingen in het klimaat ten gevolge heeft, die onze eigen omstandigheden en werkzaamheden, al naar de jaargetijden, wijzigen, zoo brengt de loop van de zon gedurende het groote wereldjaar veel grooter veranderingen te weeg in het klimaat en in plaatselijke toestanden in verband met de beschaving en het Ego moet dit alles leeren beheerschen. Daarom incarneert het Ego tweemaal in den tijd, welken de zon noodig heeft om door ieder der teekens van den Dierenriem te gaan, dat is ongeveer 2100 jaar. Tusschen twee herbelichamingen verloopen er dus in normale gevallen ongeveer 1000 jaren en daar de ondervindingen van een man ten zeerste van die eener vrouw verschillen en de stoffelijke omstandigheden in 1000 jaar weinig verandering ondergaan, incarneert de geest gewoonlijk afwisselend als een man en een vrouw. Maar dat is geen vaste en onveranderlijke regel: wanneer de wet van HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD oorzaak en gevolg zulks vereischt, is hij voor verandering vatbaar. Zoo zet de occulte wetenschap het raadsel des levens om in een zoeken van het Ego naar ondervinding; alle omstandigheden zijn op dat doel gericht en komen vanzelf tot ons, als een natuurlijk gevolg van vroegere verdienste. Door den dood de plaats toe te kennen, die hem toekomt, n.1. als een gebeurtenis in een grooter leven, overeenkomende met het tijdelijk verhuizen naar een andere plaats, wordt daaraan alle angst en smart ontnomen; het maakt de scheiding van geliefden gemakkelijker, doordat we de zekerheid hebben gekregen, dat de ware liefde, die we gevoelen, het middel zal zijn, om ons opnieuw te vereenigen. Het is de occulte wetenschap, welke ons die heerlijke hoop in het leven geeft, dat we op een goeden dag de wetenschap zullen erlangen, die alle problemen opheldert, al onze levens aaneenschakelt, en, wat nog het allerbeste is, die ons leert, dat we het zelf in onze macht hebben, om door ijver dien glorierij ken dag te verhaasten, waarop ons geloof een weten zal zijn geworden. Dan zullen we beter het schoone van Edwin Arnold's dichterlijke ontboezeming over de leer der herbelichaming beseffen: Nimmer werd de Geest geboren! Noch zal hij ooit ophouden te bestaan! Nooit was er een tijd, waarop hij er niet was. Eind en begin zijn slechts droomen. Zonder ooit geboren te zijn of te sterven, Leeft de geest tot in alle eeuwigheid voort. De dood heeft hèm nimmer nog beroerd, Al schijnt zijn woning ook gestorven. Neen, maar zooals iemand Een afgedragen kleed aflegt, En een ander neemt, zeggende: „Dit wil ik vandaag dragen," Zoo legt de geest gemakkelijk Zijn vleeschkleed ter zijde En gaat voort om opnieuw Een woonplaats te beërven. HET RAADSEL VAN LEVEN EN DOOD Hoe dc Rozekruisers de zieken genezen 8 cent» Voornaamste regels voor een natuurlijke voeding ...... 12J cent» Verkrijgbaar bij: A- VAN WARENDORP, Overtoom 534 3t Amsterdam.