DE EGYPTISCHE VOORSTELLINGEN BETREFFENDE DEN OERHEUVEL. Druk van Edüaud IJdq. — Leiden. DE EGYPTISCHE VOORSTELLINGEN BETREFFENDE DEN OERHEUVEL. PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. C. SNOUCK HURGRONJE, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOOR DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID TE VERDEDIGEN DONDERDAG 6 JULI 1922, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR ADRIAAN DE BUCK, GEBOREN TE OOSTKAPELLE. LEIDEN. — EDUARD IJDO. — 1922. AAN MIJNE MOEDER. AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER. VOORWOORD. Ik wil dit proefschrift niet laten verschijnen, zonder een woord van oprechten dank te richten tot allen, die gedurende mijn academiejaren op eenigerlei wijze aan mijn wetenschappelijke vorming hebben medegewerkt. Dat Uw onderwijs, hooggeleerde Kristensen, hooggeachte promotor, mijn studierichting bepaald heeft, zegt beter dan woorden, hoeveel voor mij uw bezielend onderricht heeft beteekend. De liefde en geestdrift, die uw colleges over de oude godsdiensten doorgloeiden, hoop ik als een levende herinnering te bewaren. Ook voor de belangstelling, die ik buiten de collegeuren van U heb ondervonden, blijf ik U dankbaar. Uw lessen, hooggeleerde Eerdmans, zijn mij zeer ten goede gekomen : ik blijf U daarvoor en voor de uren, die gij mij bovendien nog voor een privatissimum hebt willen afstaan, zeer erkentelijk. Uw colleges, hooggeleerde Oort, Pijper, Windisch en Roessingh, ook de uwe, hooggeleerde Knappert en van Nes houd ik in dankbare herinnering. Van uwe lessen, hooggeleerde Wensinck, heb ik slechts korten tijd kunnen genieten: uw geschriften zijn mij, met name ook bij de bewerking van dit proefschrift, een steun en een aansporing geweest: daarvoor zeg ik U dank. Met groote erkentelijkheid herdenk ik ook hier den vormenden invloed, die er van Prof. Saussaye uitging; daardoor „spreekt hij nog, nadat hij gestorven is." Prof. Laice is naar elders vertrokken: zijn groote vriendelijkheid blijft mij een aangename herinnering. Zeergeleerde Boeser, gij hebt mij in het Egyptisch willen inleiden: voor den tijd en het geduld aan den beginneling besteed, voor de hulpvaardigheid later nog menigmaal betoond ben ik U ten zeerste dank verschuldigd. Ook U, hooggeleerde Thierry, ben ik z;eer erkentelijk voor uw lessen en voor de hartelijkheid, die gij mij zoo dikwijls hebt bewezen. De semesters, die ik te Göttingen heb doorgebracht, zijn voor mij van de grootste beteekenis geweest: het is mij een onschatbaar voorrecht geweest, hooggeleerde Sethe, een tijdlang uw colleges te mogen volgen: moge ook uit dit proefschrift blijken, dat zij niet geheel zonder vrucht zijn gebleven. Voor uw gastvrijheid, die ik ook in de moeilijke oorlogsjaren ondervonden heb, voor uw belangstelling in mijn studiën, waarvan dit proefschrift op menige bladzijde de blijken draagt, blijf ik U in de hoogste mate dankbaar. Aan Prof. Erman ben ik dank verschuldigd voor zijn lessen en voor de welwillendheid, waarmee hij mij toestemming gegeven heeft, het materiaal van het Woordenboek in te zien. Dit is voor mijn egyptologische studiën zeer nuttig geweest; ook aan dit proefschrift is het ten goede gekomen: de plaatsen, die ik hieraan te danken heb, zijn aangeduid met W. B. Prof. Möller, die kort na mijn verblijf te Berlijn helaas overleden is, blijf ik in dankbaarheid herdenken. Vele vrienden leerde ik in mijn studententijd kennen ; in het bijzonder denk ik thans aan den vriendenkring, dien ik gevonden heb in het Coll. Theol. c. s. Quisque Suis Viribus. Voor diegenen onder hen, die dit boekje in handen krijgen, moge het een bewijs zijn, hoe ik nog steeds ons devies in eere houd, werkende naar mijn krachten. Vele herinneringen stijgen, nu ik deze regels neerschrijf, bij mij op en zullen ook voor hun geestesoog oprijzen : het is nu eenmaal, zooals wij zoo dikwijls gezongen hebben: Semper manet vinculum! IV VI VII »vi VIII m IX mHMMHI ■D X XI &0*/tru. ■ZW^Cts&^.oóiL JL _✓. . A •> XII XIII C&L, STELLINGEN. STELLINGEN. i. Psalm 104 verraadt op verschillende punten egyptischen invloed. II. Het is onjuist in de geschiedenis van den israëlietischen godsdienst een periode van nomadengodsdienst aan te nemen. III. De „kroon der rechtvaardigheid" (2 Tim. 4, 8) gaat op egyptische voorstellingen terug. (Vgl. Davies-Gardiner Tomb of Amenemhet p. 111 n. 3). IV. 2 Cor. 5, 16 bewijst niet, dat Paulus Jezus persoonlijk gekend heeft. V. Herrmann heeft bij zijn teekening van het beeld van Jezus te zeer de irrationeele elementen daarin, die minstens even belangrijk zijn als de door hem gekozen trekken, verwaarloosd. VI. Het monophysitisme is de consequentie der grieksche verlossingsleer. VII. Uitbreiding der liturgie in den eeredienst der Ned. Herv. Kerk is op het oogenblik niet gewenscht. VIII. De stellingen bij de promotie behooren te worden afgeschaft. DE EGYPTISCHE VOORSTELLINGEN BETREFFENDE DEN OERHEUVEL. A. DE BUCK ■ INHOUD. Bladz. I. Inleiding 1— 9 II. De voorstelling van een oerheuvel 10—15 III. Aanleiding tot het ontstaan der voorstelling van den oerheuvel. . 16 — 22 IV. De oerheuvel in Heliopolis 23—34 V. De oerheuvel in Hermopolis 35—42 VI. De oerheuvel in Thebe 43—48 VII. Varianten van den oerheuvel. I. T3tnn 49—62 II. De hcj-voorstelling 63—71 VIII. Oerheuvel en Heiligdom 72—84 IX. Oerheuvel en Troonbestijging 85—104 ■ J ii 'CL_ in ■n L v