DE BOUWERS EEN STUDIE OVER VRIJMETSELARIJ DOOR Dr. JOSEPH FORT NEWTON UIT HET ENGELSCH VERTAALD DOOR H. J. VAN GINKEL GEAUTHORISEERDE UITGAVE Uitgegeven voor den Nationalen Raad van de Algemeene Gemengde Vrijmetselarij in Nederland door H. J. van Ginkel Leidschegracht 19 — Amsterdam — 1921 Vanaf 1 April 1928 adres 1NSUL1NDEWEG 171 Amerikaansche Uitgave I9!4: 7-000 Exx. 1915: 5-300 „ 1916: 10.000 „ ie Engelsche Editie 1918: ie Hollandsche Editie 1921: Copyright 1914 Joseph Fort Newton. Opgedragen aan den Zeer Verlichten Broeder S1R ALFRED ROBBINS Voorzitter van den "Board of General Purposes of the United Grand Lodge of England" en den Zeer Verlichten Broeder GEORGE L. SCFIOONOVER Grootmeester der Vrijmetselaren in Iowa. When I was a King and a Mason A mast er proved and s killed, I cleared me ground for a palace Such as a King should build. I decreed and cut down to my levels, Presently, under the silt, I came on the wreek of a palace Such as a King had built! KlPLlNG. VOORWOORD BIJ DE ENGELSCHE UITGAVE. Het verzoek om een Engelsche uitgave van dit boek is om vele redenen zeer vereerend en is den schrijver vooral aangenaam daar het hem de gelegenheid biedt, de vreugde uit te drukken, hem geschonken door de kameraadschap van zijn Britsche Broederen, wier oprechte hoffelijkheid en broederlijke hulpvaardigheid zijn leven te Londen zooveel rijker gemaakt hebben. Naast dit persoonlijk voorrecht is het hem een vreugde, niet onvermengd met verrassing, dat zijn Geschiedenis en Studie van de Vrijmetselarij zulk een gunstig onthaal heeft gevonden bij de Broederen van zoowel Engeland als Schotland; niet alleen omdat dit een teeken van waardeering is van den arbeid die ten behoeve van het Gilde verricht werd, maar nog meer omdat het de éénheid van de Orde openbaart, haar eenzelvigheid van belangen, doeleinden en idealen, in ieder land waar zij haar grootsche traditie getrouw is gebleven. Inderdaad hebben wij het recht om in een wereld, verscheurd) door strijd en verdeeld door zoovele onderlinge twisten van rassen, godsdiensten en nationaliteiten, ons te verheugen over een kameraadschap, die tegelijkertijd vrij, edelaardig en verfijnend is, die alle afstanden van ruimte en alle verschillen van taal overbrugt en de menschen te zamen brengt in een gemeenschappelijke aandrift en bezieling van wederzijdsche achting en broederlijke waardeering. Men behoeft waarlijk geen wijsgeer te zijn om op te merken dat zulk een broederschap, waarvan het bestaan op zichzelf reeds een feit is, verheven boven alle lof die men haar met woorden brengen kan, een invloed ten goede vormt, welken op het oogenblik niemand kan meten en een profetie voor de toekomst, welker beteekenis niemand op de juiste waarde kan schatten. En dit alles in dubbele mate omdat de Vrijmetselarij, krachtens haar ineigen wezen, INTERNATIONAAL is en daarom moet beantwoorden aan het ideaal van wereldkameraadschap dat ongetwijfeld uit de tragedie van den wereldoorlog moet te voorschijn komen. Daarom moet bij de hereeniging van de Engelschsprekende volkeren, waarvan de toekomstige vrijheid en de vrede van de wereld zoozeer afhankelijk zijn, onder de vele banden van taal, letterkunde, liefde voor de vrijheid, eerbied voor de wetten een geschiedkundig erfdeel en een gemeenschappelijk begrip met betrekking tot hetgeen beschaving beteekent, ook een gemeenschappelijke en grootsche Vrijmetselarij gerekend worden. Om dezelfde redenen rust op ons de verplichting, dubbel groot wegens de bijzondere gelegenheid, om een invloedrijke rol te spelen in het bevorderen van kameraadschap, een juist begrijpen en een verstandelijk samenvoelen van twee volkeren met wier geschiedenis ons Gilde zoo diep is saamgeweven en van wier eenheid het zelf een band, een teeken en een profetie is. Onze verschillen zijn oppervlakkig; de banden die ons binden zijn fundamenteel. De verschillen die bestaan tusschen de Vrijmetselarij in Groot-Brittannië en in Amerika zijn — evenals de verschillen tusschen de beide volkeren — belangwekkend, alhoewel onbeteekenend, evenals de verscheidenheden van accent en stembuiging, van dialect en eigenaardige woorden; haar grondwaarheden en beginselen zijn gelijk en haar geest is dezelfde in breedte, schoonheid en heilzaamheid. Iedere studie over Vrijmetselarij brengt ongetwijfeld vele vraagstukken naar voren waaromtrent verschil van meening bestaat — en altijd zal bestaan — bij bestudeerders der Vrijmetselarij, zoowel wat de feiten als de verklaring er van betreft, zoodat de schrijver niet kan hopen de instemming van al zijne medebestudeerders te verkrijgen. Inderdaad zou zulk een overeenstemming met betrekking tot vraagstukken die nog het onderwerp van debat uitmaken, hem niet half zooveel vreugde schenken als de wetenschap dat zijn kort en beknopt overzicht van den oorsprong en de ontwikkeling van het Gilde, hetwelk geschreven is vanuit het Amerikaansche standpunt en er naar streeft niet alleen de geschiedenis en de verheven doeleinden, de hooge intellectueele hoedanigheid, de edele moraliteit en de wijze geestelijkheid er van weer te geven, gediend heeft om eenigermate datgene te onthullen wat de werkelijke band is van ons ras, zoowel wat ideaal als bestemming betreft. Want, om niet méér te zeggen: ons Engelschsprekend ras is door zijn geschiedkundige traditie, niet minder dan door zijn Vrijmetselarij, zedelijk gebonden aan het beginsel van een Vrije Gemeenschap, de toepassing van de wet van menschelijke broederschap op alles wat het bestuur en de sociale politiek van een land betreft, den plicht van ieder mensch jegens zijn nevenmensch, dichtbij en veraf. Daarin ligt onze eenige hoop op een wereld die geschikt is voor vrije menschen om in te leven, waar broederschap kan bloeien en de geest van goeden wil kan wassen en worden verheerlijkt. J. F. N. The City Temple, Londen. 23 April 1918. IN DEN VOORHOF. VEERTIEN jaar geleden betrad de schrijver van dit boek den Tempel der Vrijmetselarij en die datum staat in zijn geheugen gegrift als een van de meest beteekenisvolle dagen in zijn leven. Op den avond van zijn Verheffing tot den Meestergraad had er na afloop een besloten gezellige bijeenkomst plaats en, zooals de gewoonte is, werd hem gevraagd wat zijn indrukken omtrent de Orde waren. Onder andere dingen vroeg hij toen of er een boek bestond dat een jongen man de dingen zou vertellen die hij het liefst zou willen weten aangaande de Vrijmetselarij — wat deze was, vanwaar zij kwam, wat zij leert, en wat zij in de wereld tracht te doen. Niemand wist toen van zulk een boek af en ook is er niemand gevonden om tegemoet te komen aan een behoefte die velen tevoren en sedert moeten gevoeld hebben. Door een vreemdsoortigen samenloop van omstandigheden is het den schrijver te beurt gevallen het boek te schrijven waarom hij veertien jaar geleden vroeg. Deze gebeurtenis uit het verleden verklaart het doel van het onderhavige werk, en ieder boek moet beoordeeld worden naar zijn geest en bedoeling, niet minder dan naar zijn stijl en inhoud. Geschreven in opdracht van de Grand Lodge of Iowa en goedgekeurd door dit Grootlichaam, zal een exemplaar van dit boek aangeboden worden aan iederen man wien de graad van Meester Metselaar binnen die Groot-Jurisdictie verleend wordt. Natuurlijkerwijs heeft deze bedoeling de methode en rangschikking van het boek bepaald, zoowel als de stof die het bevat, zoodat het doel er van is om een jeugdig persoon, die in de Orde treedt, iets mede te deelen van hetgeen tot de vóórgeschiedenis der Vrijmetselarij behoort zoowel als de ontwikkeling, de wijsbegeerte, de zending en het ideaal van de Vrijmetselarij zelve. Met dit doel steeds voor oogen heeft de schrijver gepoogd een kort eenvoudig en levendig verslag te geven van den oorsprong, den groei en de leeringen der Orde, en het zoodanig geschreven, dat het een diepere belangstelling in en een ernstiger bestudeering van haar lotgevallen en haar dienst aan de menschheid moet opwekken. Voor zoover bekend, is geen werk van dezen aard ondernomen door eenigerlei Grootloge in Engeland of Amerika — tenminste niet sedert de oude Pocket Companion en andere dergelijke werken van oude tijden. Dit is des te vreemder wegens het feit dat de behoefte er aan zoo klaarblijkelijk is en de mogelijkheden er van zoo vruchtbaar en belangwekkend. Iedereen, die een blik heeft geworpen in de uitgebreide litteratuur over de Vrijmetselarij, moet vaak de behoefte gevoeld hebben aan een beknopt, niet te omvangrijk en toch samenvattend overzicht om het pad te banen en den weg te verlichten. Meer in het bijzonder moeten dezulken een dergelijke behoefte gevoelen, die niet gewend zijn, lange en ingewikkelde geschiedenistijdperken te doorloopen en nog meer in het bijzonder diegenen, welke noch den tijd noch de gelegenheid hebben, zwaarwichtige boekdeelen critisch door te lezen om er de feiten uit te halen. Een groot deel van onze litteratuur — inderdaad het grootste gedeelte er van — werd geschreven eer de tijd van de methoden van wetenschappelijke studie gekomen was en hoewel zij bloeit, overtuigt zij degenen, die gewend zijn aan meer critische methoden van onderzoek, niet. Bijgevolg hebben velen onzer ernstigste Maqonnieke schrijvers, zonder het te weten, de Orde tot het mikpunt van spot gemaakt door hun buitensporige beweringen met betrekking tot haar oudheid. Zij maakten niet duidelijk in welken zin zij oud is, en in niet geringe mate zijn de Vrijmetselaren het doelwit van satyre geweest wegens hun lichtgeloovigheid in het aanvaarden van de meest dwaze en zotste legenden. Bovendien is in de laatste jaren geen geschiedenis der Vrijmetselarij geschreven en is er veel belangrijk materiaal aan het licht gekomen in de wereld van de archaeologische en geschiedkundige wetenschappen, dat niet weinig, hetwelk tot nu toe duister was, opheldert. En het is noodig dat deze nieuwe kennis in verband wordt gebracht met wat reeds bekend was. Terwijl het waar is dat het hedendaagsch onderzoek zich nauwgezetheid ten doel stelt, zijn de resultaten er van te vaak bladzijden droge feiten, ontbloot van letterkundige schoonheid en zonder een beroep op het geestelijke — een geraamte zonder het warme kleed van vleesch en bloed. Hoewel de schrijver gestreefd heeft naar nauwgezetheid, heeft hij ook getracht het maken van een droge tijdrekenkundige opsomming van feiten en getallen te vermijden die weinigen den moed zouden gehad hebben te volgen. Met welk succes, moet de lezer zelf beoordeelen. Een boek als dit is niet gemakkelijk te schrijven en wel om twee redenen: het is de geschiedenis van een geheime Orde van welker overlevering veel niet geschreven is en zij strekt zich uit over een verbazingwekkend groot tijdperk, hetgeen eischt dat de inhoud van tallooze boekdeelen — waarvan vele reusachtig groot, onsamenhangend en moeilijk te verteren zijn — worden samengevat in een beperkte ruimte. Niettemin, zoo het al een omvangrijken arbeid geëischt heeft, is het ongetwijfeld de moeite waard ten behoeve van de jonge lieden die zich verdringen aan onze tempelpoorten, zoowel als voor degenen die na hen komen. Iedere regel van dit boek is geschreven in de overtuiging dat de ware geschiedenis der Vrijmetselarij belangrijk genoeg is en haar eenvoudigste leeringen grootsch genoeg zijn zonder dat wij deze behoeven op te sieren met legenden, noch minder met occultisme. Wij gaan van 't begin tot 't eind uit van de zekerheid, dat al hetgeen wij'te doen hebben is: het wegnemen van de steigers die om het geschiedkundig gebouw der Vrijmetselarij waren opgetrokken en het dan in het volle zonlicht te laten staan, waar alle menschen de schoonheid en symmetrie er van kunnen zien en dat het den eerbied zal afdwingen van de meest critische en vorschende intellecten, zoowel als de hulde van allen, die de menschheid liefhebben. Door dit geloof werd de lange studie geleid; in dit vertrouwen is zij voltooid. Met dit doel zijn de bronnen van Ma^onnieke kennis opgeborgen in de bibliotheek van de Grand Lodge van Iowa, onderzocht en zijn de meest gezaghebbende personen aangehaald waar er onzekerheid bestaat — terwijl uitvoerige verwijzingen niet alleen dienen om de gedane mededeelingen te staven maar ook, naar wij hopen, om den lezer te leiden naar een dieper en in verdere onderdeelen afdalend onderzoek. Zoo ook zijn met betrekking tot vraagstukken die nog aanleiding geven tot bespreking en waaromtrent uiteenloopende meeningen bestaan, beide kanten gehoord voor zoover de ruimte zulks toeliet, opdat de bestudeerder de zaak voor zichzelf kan wegen en beslissen. Gelijk vele bestudeerders der Vrijmetselarij in deze tijden, is de schrijver zeer veel verschuldigd aan de groote studie-Loges in Engeland — meer in het bijzonder aan de Quatuor Coronati Lodge No. 2076, zonder welker Verhandelingen het veel moeilijker zou geweest zijn deze studie te schrijven, zoo zij al geschreven had kunnen worden. Mannen als Gould, Hughan, Speth, Crawley, Thorp om er slechts enkelen te noemen — Pike, Parvin, Mackey, Fort en anderen in Amerika niet te vergeten — verdienen de eeuwige dankbaarheid van de Broederschap. Indien enkelen hunner bij tijden, wanneer zij trachtten te ontkomen aan wat louter legenden scheen, te ver tot het andere uiterste zijn overgegaan — daarbij vergetende dat er veel in de Vrijmetselarij is dat niet met naam en datum kan worden nagespoord — dan was dit slechts natuurlijk bij hun poging om authentieke geschiedenis en nauwgezette wetenschappelijke kennis te leveren. Helaas behooren de meesten van de genoemden nu tot een tijd die voorbij is en tot de lieden die niet langer hier met ons zijn. Maar een nederig bestudeerder die hun de eer wil bewijzen, welke aan groote mannen en groote Vrijmetselaren toekomt, doet hen hier gedenken. Dit boek is verdeeld in drie gedeelten, zooals dat het geval behoort te zijn met alles wat Magonniek is: Profetie, Geschiedenis en Vertolking. Het eerste gedeelte handelt over de aanduidingen en vóór flikkeringen der Vrijmetselarij in de oudste geschiedenis, traditie, mythologie en symboliek van het ras — welke haar grondslagen vonden in den aard en de behoeften van den mensch, terwijl het aantoont dat de steenen, door tijd en worsteling gewrocht, van verre werden aangevoerd om de Vrijmetselarij te vormen zooals wij haar kennen. Het tweede gedeelte is een geschiedenis van de Orde van Bouwers door de eeuwen heen sedert het bouwen van den Tempel van Koning Salomo tot aan de organisatie van de moederGrootloge van Engeland, en het verspreiden van de Orde over de geheele wereld. Het derde gedeelte is een verklaring en een uiteenzetting van het geloof der Vrijmetselarij, haar wijsbegeerte, haar religieuze beteekenis, haar geest en haar beteekenis voor het individu en door het individu voor de maatschappij en den Staat. Dit zijn de grove omtrekken van de bedoeling, de methode, het plan en den geest van het werk. En als men dit voor oogen houdt, dan geloof ik dat het zijn verhaal goed zal doen en zijn boodschap zal overbrengen. Wanneer de mensch denkt aan ons sterfelijk lot — de grootheid en den pathos er van, hoeveel er in het verleden tot stand is gebracht en hoe bindend onze verplichting is om dit erfdeel der menschheid te behouden en te verrijken — dan verwarmt zijn hart zich op vreemde wijze voor al zijn medewerkers; en voornamelijk jegens de jongeren, aan wie wij spoedig alles, wat ons heilig is, moeten toevertrouwen. Door al deze bladzijden heen is het mijn wensch geweest de jonge Vrijmetselaren te doen gevoelen in welk een grootsche en heilzame traditie zij staan, opdat zij er ernstig naar zullen streven niet alleen een vrijmetselaar te zijn naar het uiterlijk, maar ook in geloof, in geest en nog meer in karakter. Om aldus iets te helpen vei wezenlijken van de schoonheid waarvan wij allen gedroomd hebben aldus de sluimerende vermogens en de ongedachte mogelijkheden van deze de grootste Orde der menschen op aarde in het volle licht opheffend. Iedereen kan een weinig doen en als iedereen zijn deel getrouw doet, zal de som van onze arbeidsverrichtingen groot zijn en zullen wij de wereld beter achterlaten dan wij haar vonden, rijker in geloof, edeler in rechtvaardigheid, wijzer in mededoogen — want wij gaan dezen weg slechts eens, als pelgrims die een land zoeken, ja een Stad die goed gegrondvest is. J. F. N. Cedar Rapids, Iowa. INHOUD. blz. Voorwoord bij de Engelsche Uitgave V In den Voorhof VII ie Gedeelte. PROFETIE. 1. De Grondslagen 3 2. De Werktuigen 11 3. Het Drama van het Geloof 23 4. De Geheime Leer 34 5. De Collegia 45 ile Gedeelte. GESCHIEDENIS. 1. Vrije Metselaren 63 2. Gezellen 82 3. Aangenomen Metselaren 99 4. De Grootloge van Engeland 111 5. Universeele Vrijmetselarij I29 ille Gedeelte. VERTOLKING. 1. Wat is Vrijmetselarij? I5S 2. De Ma^onnieke Wijsbegeerte 168 3. De Geest der Vrijmetselarij r^3 Bibliografie !95 Ie GEDEELTE. PROFETIE. DE GRONDSLAGEN Door symbolen wordt de mensch geleid en gedreven, gelukkig en ongelukkig gemaakt. Overal vindt hij zich omringd door Symbolen die al of niet als zoodanig worden erkend: het Heelal is niet anders dan een reusachtig Symbool van God; neen, indien gij wilt, wat is de mensch zelf anders dan een Symbool van God; is niet alles wat hij doet symbolisch; een openbaring aan de Zinnen van de mystieke van God gegeven kracht die in hem is; een Evangelie van Vrijheid, dat hij, de Messias der Natuur, predikt door woord en daad wanneer hij dit kan: Geen Hut bouwt hij of ze is de zichtbare belichaming van een Gedachte; of ze geeft een zichtbare getuigenis van onzichtbare dingen; of ze is, in transcendentalen zin, zoowel symbolisch als werkelijk. Thomas Carlyle, Sartor Resartus. HOOFDSTUK I. DE GRONDSLAGEN. Er zijn twee kunsten die het aanzijn der aarde veranderd en vorm aan het leven en de gedachte van den mensch gegeven hebben: de Landbouw en de Bouwkunst. Men zou nauwelijks kunnen zeggen welke van deze beide inniger saamgeweven is geweest met het innerlijke leven van den mensch; want (Je mensch is niet alleen een planter en een bouwer, maar een mysticus en een denker. Voor zulk een wezen was, voornamelijk in primitieve tijden, elk werk iets meer dan enkel dat werk zelf: het was een waarheid die werd gevonden. Terwijl het nuttig werd, verkreeg het den een of anderen vorm, en verhulde tevens een gedachte en een mysterie. Onze onderhavige studie heeft te maken met de tweede van deze kunsten, welke de moervorm der beschaving is genoemd. Wanneer wij den oorsprong er van nagaan en zoeken naar de aandrift die haar opvoerde, dan vinden wij twee fundamenteele factoren — physieke noodzakelijkheid en geestelijk streven. Natuurlijk was de eerste groote drijfkracht bij alle bouwkunst noodzakelijkheid, een eerlijk antwoord op de vraag naar beschutting; maar deze vraag sloot ook in een Tehuis voor de Ziel, niet minder dan een dak boven het hoofd. Zelfs in deze beantwoording van een allereerste behoefte was iets geestelijks dat haar verhief boven een voorziening \oor het lichaam; zooals bijvoorbeeld de Egyptenaren een onverwoestbare rustplaats wenschten en dus de pyramiden bouwden. Zooals C apart zegt, toont de voorgeschiedkundige kunst, dat dit nuttigheidsdoeleinde in bijna ieder geval vermengd was met een godsdienstig of minstens een magisch doeleinde1). Het geestelijk instinct leidde bij het streven naar het herscheppen van typen en het tot stand brengen van meer harmonische betrekkingen met het I) Primitive Art in Egypt. heelal, tot nabootsing, tot denkbeelden van verhouding, tot den hartstocht 'voor schoonheid en tot het ingespannen streven naar volmaking. De mensch is altijd een bouwer geweest en nooit heeft hij zichzelf als zoodanig op kenmerkender wijze betoond dan in de gebouwen die hij heeft opgericht. Wanneer wij er vóór staan — hetzij het een hut van leem is, het huis van een grotbewoner dat als een zwaluwnest tegen de zijde van een rotsspleet hangt, een Pyramide, een Parthenon of een Pantheon — schijnen wij in zijn ziel te lezen. De bouwer kan misschien eeuwen geleden verdwenen zijn, maar hier heeft hij iets van zichzelf achtergelaten, zijn hoopvolle verwachtingen, zijn vreezen, zijn denkbeelden, zijn droomen. Zelfs in de verwijderde uithoeken van de Andes, temidden van het wilde spel der Natuur en waar de mensch thans louter een wilde is, stuiten wij op de overblijfselen van uitgebreide, verdwenen beschavingen, waar godsdiensten, kunsten en wetenschappen ongekende hoogten hadden bereikt. Waar ook de menschheid geleefd en gewrocht heeft, vinden wij de tot stof vervallende ruïnen van torens, tempels en grafgewelven, gedenkteekenen van zijn nijverheid en zijn strevingen. Hoe ook de mensch overigens moge geweest zijn wreed, tyranniek, wraakzuchtig — overal hebben zijn bouwwerken betrekking op religie. Zij spreken tot ons van een levendig bewustzijn van het ' Ongeziene en van het feit dat hij kennis droeg van zijn betrekkingen daarmede. Inderdaad, het verhaal van den toren van Babel is meer dan een mythe. Steeds heeft de mensch getracht tot aan den hemel te bouwen, zijn gebeden en zijn droomen in rotsblok en steen uitdrukkende. Want er zijn twee reeksen werkelijkheden — stoffelijke en geestelijke — maar zij zijn zoodanig onderling saamgeweven dat alle practische wetten vertolkers van moreele wetten zijn. Dit is de stelling die Ruskin met zooveel inzicht en welsprekendheid uitwerkt in zijn Seven Lamps of Architecture. Hierin wijst hij er op dat de wetten der bouwkunst zedelijke wetten zijn, evenzeer toepasselijk voor het opbouwen van het karakter als voor het doen verrijzen van Kathedralen. Hij bevindt dat deze wetten zijn: Opoffering, Waarheid, Kracht, Schoonheid, Leven, Herinnering en als de gratie die alles bekroont, dat beginsel waaraan de Grondwet van elke samenleving haar stabiliteit, het Leven zijn geluk, het Geloof zijn aanvaarding en de Schepping haar ononderbrokenheid ontleent — Gehoorzaamheid. Hij is van meening dat er zoo iets als vrijheid niet bestaat en nooit bestaan kan. De sterren hebben haar niet; de aarde heeft haar niet; de zee heeft haar niet. De mensch verbeeldt zich dat hij vrijheid heeft. Maar indien hij het woord Getrouwheid zou willen bezigen in plaats van Vrijheid, zou hij dichter bij de waarheid zijn, daar hij alleen datgene wat hij vrijheid noemt, bereikt door gehoorzaamheid aan de wetten van het leven en de waarheid en de schoonheid. Door zijn geheele schoone verhandeling heen toont Ruskin aan hoe de verkrachting van zedelijke wetten de schoonheid van de bouwkunst bederft, het nut er van afbreuk doet en het geheel onevenwichtig maakt. Met alle mogelijke verscheidenheden van nadruk, toelichtingen en een beroep op het goede in den mensch, verklaart hij dat schoonheid datgene is wat, bewust of onbewust, is ontleend aan natuurlijke vormen, terwijl datgene, wat niet aldus ontleend is, maar voor zijn waardigheid afhangt van het menschelijk denkvermogen, hierin de hoedanigheid van het denkvermogen uitdrukt: hetzij edel of onedel. Zoo schrijft hij: Elk bouwwerk toont dus den mensch als inzamelende of besturende; en het geheim van zijn welslagen ligt daarin of hij weet wat bijeen te garen en höè te beheerschen. Dit zijn de twee groote intellectueele Lampen der Bouwkunst; waarbij de eene bestaat in een juiste en nederige vereering van Gods werken op aarde, en de andere in een begrijpen van de heerschappij die over deze werken in den mensch is vastgelegd i). Wat onze groote Kunstprofeet zoo welsprekend uitgewerkt heeft, hebben de eerste menschen instinctmatig, hoe vaag het ook zij, maar niet minder waarachtig, voorgevoeld. Indien de bouwkunst geboren is uit een behoefte, zoo toonde zij reeds spoedig haar magische hoedanigheid en alle waarachtige bouwkunst raakte diepten van gevoel aan en opende poorten van wonderen. Ongetwijfeld moeten de menschen, die voor het eerst een steen op twee andere in evenwicht stelden, met verbazing naar het werk van hun handen hebben gekeken en voor de steenen, die zij aldus hadden opgesteld, vereering hebben gevoeld. Dit element van mystieke verwondering en ontroering duurde door alle tijden heen en men voelt het nóg, wanneer men werk doet op de oude wijze, door dicht bij de natuur, noodzakelijkheid en geloof te blijven. Van den aanvang af gloeiden denkbeelden van heiligheid, opoffering, ritueele gerechtigheid, magisch evenwicht, i) Hoofdstuk III, Aphorisme 2. gelijkenis met het heelal, van volmaking van vorm en verhouding, m het hart van den bouwer en leidden zijn arm. Wren, wijsgeer als hij was, kwam tot de overtuiging dat de vreugde welke de mensch schepte in het opzetten van zuilen, verworven was door de eerediensten in de dreven van het woud en het hedendaagsche onderzoek is tot vrijwel dezelfde zienswijze gekomen, want Sir Arthur Evans toont aan, dat in de eerste tijden der Europeesche geschiedenis, kolommen goden waren. Door geheel Europa werd de vroege morgenstond der bouwkunst doorgebracht in het aanbidden van groote steenen1). Indien wij naar het oude Egypte gaan, waar de bouwkunst voor het eerst tot aanzien en macht schijnt te zijn gekomen en waar de overblijfselen er van het best bewaard zijn gebleven, kunnen wij de denkbeelden van de vroegste kunstenaren lezen. Lang voor het tijdperk der dynastieën bewoonde een krachtig volk het land en ontwikkelde vele kunsten die zij aan de bouwers der pyramiden doorgaven. Alhoewel zij slechts halfnaakte wilden waren, die werktuigen van flint gebruikten op een wijze, welke in veel op die der boschjesmannen geleek, waren zij om zoo te zeggen de wortel van een wondervollen kunstzinnigen stam. Van de Egyptenaren zegt Herodotus: Zij vergaderen de vruchten der aarde met veel minder inspanning dan eenig ander volk dit doet." Met de ontwikkeling van den landbouw en een leven in nederzettingen, ontstond de handel alsmede opgezamelde energie die kon probeeren iets beters te leveren dan grotten en kuilen en ruwe verblijfplaatsen. Misschien stelde de mensch zich aan de oevers van den Nijl voor het eerst ten doel, den gewonen gang van de allernoodigste behoeften te boven te komen en zijn ziel te gehoorzamen. Daar wrocht hij schoone vazen van prachtig mar- mer en vond hij uit hoe haaks te bouwen. In ieder geval is het oudst bekende bouwwerk dat tot op dit oogenblik ontdekt is, een vóórgeschiedkundig graf, in de zanden van Hieraconpolis gevonden, reeds rechthoekig. Zooals Lethaby ons doet bedenken, nemen de hedendaagsche menschen aan dat het vierkant een vrijwel vanzelf sprekende vorm is, maar de ontdekking van het vierkant was een groote schrede voorwaarts in de geometrie *). Zij opende een nieuw tijdperk in de geschiedenis der bouwers. De allereerste uitvindingen moeten op openbaringen geleken hebben, 1) Architecture door Lethaby, hfdst. I. 2) Architecture door Lethaby, hfdst. TT. zooals zij het inderdaad ook waren; en het is niet vreemd dat men bekwame vaklieden beschouwde als magiërs. Hoewel de mensch thans zooveel weet als dit het geval is, was toch de ontdekking van het vierkant een groote gebeurtenis voor de oorspronkelijke mystici aan de oevers van den Nijl. Reeds zeer vroeg werd het een symbool van waarheid, rechtvaardigheid en gerechtigheid en dat is het gebleven tot op den huidigen dag, hoewel tallooze eeuwen zijn voorbijgegaan. Eenvoudig, gemeenzaam, welsprekend als het is, brengt het van verre een gevoel van den dageraad der beschaving tot ons en leert het ons nog een les welke wij met moeite in ons opnemen. Zoo ook de kubus, de passer en de sluitsteen, die elk een grooten vooruitgang beteekenden voor hen voor wie de bouwkunst inderdaad „bouwen gemengd met aandoening" was, daar zij aantoont dat haar wetten de wetten van het Eeuwige zijn. Maspéro vertelt ons dat de tempels van Egypte, zelfs van de vroegste tijden af gebouwd waren naar het beeld der aarde, zooals de bouwers zich die voorstelden 1). Voor hen was de aarde een soort platte steenen plaat, iets langer dan breed, en de hemel was een plafond of gewelf dat door vier zuilen geschraagd werd. Het plaveisel vertegenwoordigde de aarde; de vier hoeken stelden de vier zuilen voor; het plafond dat vaak plat, maar soms gewelfd was, kwam met het luchtgewelf overeen. Van uit het plaveisel wies de plantengroei omhoog en waterplanten traden te voorschijn uit het water; terwijl het plafond donkerblauw gekleurd bezaaid was met sterren met vijf punten. Soms zag men de zon en de maan langs den hemelschen oceaan drijven, vergezeld door de sterrebeelden en de maanden en de dagen. Verder was er in het allerbinnenste een Heilige plaats, klein en duister, waartoe men alleen kon naderen door een reeks opeenvolgende zalen met zuilen, welke alle gerangschikt waren om een centrale as die naar den zonsopgang wees. Voor de buitenpoorten waren obelisken en lanen met standbeelden. Aldus waren de gewijde plaatsen van den ouden zonnegodsdienst, welke zoo geörienteerd waren dat op één dag van het jaar de stralen van de opgaande zon of van de een of andere heldere ster die haar opkomst aankondigde, door het midden van de tempelruimte zouden stroomen en het altaar zouden verlichten2). Het is duidelijk dat een der idealen van die allereerste bouwers i) Dawn of Civihzation. 2) Dawn of Astronomy} Norman Lockyer. dat van opoffering was, zooals blijkt uit het gebruik van de fijnste grondstoffen; terwijl een ander ideaal nauwgezetheid in uitvoering der werken was. Inderdaad vertoonde niet weinig van het oudste werk een verbazingwekkende technische bekwaamheid, en zulk werk moet duiden op een ten grondslag liggend denkbeeld dat de werkers'trachtten te verwezenlijken. Boven alle dingen zochten zij naar duurzaamheid. In latere opschriften, betrekking hebbend op bouwen komen zinsneden als de volgende vaak voor: „het is zoodanig als de hemelen in al zijn kwartieren"; „bestendig als de hemelen " Klaarblijkelijk was het denkbeeld dat hieraan ten grondslag lag dat, daar de hemelen stabiel, niet te bewegen, waren zoo ook een bouwwerk, dat in behoorlijk evenredig verband met het heelal gesteld werd, magische stabiliteit zou verkrijgen. Men vermeldt dat, toen Ikhnaton zijn nieuwe stad grondvestte, vier grenssteenen. nauwkeurig geplaatst werden, zóó dat zij precies vierkant zou zijn en eeuwig zou duren. Het doel, waarnaar men streefde, was eeuwigheid, terwijl al het andere werd opgeofferd aan dit streven. Hoe goed zij hun droom verwezenlijkten, toonen ons de Pyramiden, welke van alle gedenkteekenen der menschheid de oudste, technisch de volmaaktste, de grootste en de geheimzinnigste waren, en zijn. Tijden komen en gaan, rijken verrijzen en gaan ten onder, wijsbegeerten bloeien op en falen en de mensch komt tot vele uitvindingen, maar zij staan zwijgend onder den stillen Egyptischen nacht, even onweerstaanbaar aantrekkend, als alle begrijpen ontwijkend. Een obelisk is eenvoudig een pyramide, zij het dan ook dat het grondvlak een zuil is geworden, die de oudste symbolen van het zonnegeloof ten toon spreidt — een Driehoek boven een Vierkant. Wanneer en waarom dit figuur heilig werd, weet niemand behalve in zooverre wij de gissing mogen wagen dat het een van die gewijde steenen was, die hun heiligheid verwierven in tijden welke verre voor alle herinnering en traditie liggen, zooals de KA'ABA te Mekka. Of wij er een nabootsing in moeten zien van den driehoek van het zodiacale licht, dat op zekere tijden aan den Oostelijken hemel wordt gezien bij zonsopgang en zonsondergang, of een proeve van metselarij, als symbool van den Hemel gebezigd, zooals het Vierkant dat voor de Aarde was, kan niemand bevestigen '). I) Churchward verklaart in zijn Signs and Symbols of Primordial Man (Hoofdst. XV), dat de pyramide den hemel weergaf daar Shu, op zeven treden staande, 'het luchtgewelf van de aarde in den vorm van een driehoek had In de Pyramide-teksten ziet men den Zonnegod, toen hij de andere goden schiep, zitten op het toppunt van het luchtgewelf in den vorm van een Phoenix — dien Allerhoogsten God aan wien twee bouwheeren, Suti en Hor, zulk een edele lofhymne opdroegen 1). Vergrijsd door den eeredienst der eeuwen, onuitsprekelijk schoon en pathetisch, is de oude Licht-godsdienst der menschheid — een verheven natuur-mystiek waarin het Licht liefde en leven, en Duisternis boosheid en dood was. Voor de eerste menschen was Licht de moeder van schoonheid, de onthuller van kleur, het ontwijkende en stralende mysterie van de wereld, en de wijze waarop hij er over sprak was vol eerbied en dankbaarheid. Bij de poorten van den morgen stond hij met opgeheven handen en de zon die tegen den avond in den woestijn wegzonk stemde hem ernstig in zijn gebed, half vol hoop en half bevreesd dat de schoonheid misschien niet zou terugkeeren. Toen hij uit den nacht van het animalisme tevoorschijn trad, was zijn godsdienst een eeredienst van het Licht — zijn tempel was behangen met sterren, zijn altaar een gloeiende vlam, zijn rituaal een hymne, geweven uit dag en nacht. Geen dichter onzer dagen, zelfs Shelley niet, heeft lieflijker lyriek geschreven om den lof van het Licht te zingen dan die hymnen van Ikhnaton in den morgenstond van de wereld2). Herinneringen aan dezen godsdienst van den dageraad der menschheid verwijlen heden ten dage met ons in het geloof dat de Dagster van omhoog en de Zon der Gerechtigheid volgt — den Eene, die het Licht van de Wereld in het Leven en de Lamp van de Arme Zielen in den nacht van den Dood is. Hier dan liggen de werkelijke grondslagen der Vrijmetselarij, opgeheven; en dat op elk hoekpunt een der goden stond, Sut en Shu aan de basis, terwijl het toppunt de Poolster was waar Horus van den Horizon zijn troon had. Dit is, in zooverre, waar; maar het pyramide-symbool was ouder dan Osiris, Isis en Horus, en gaat terug tot in een duister verleden waaromtrent alle kennis ontbreekt. 1) Religion and Thought in Egypt, door Breasted, Lezing IX. 2) Ikhnaton was inderdaad een grootsche, alleenstaande, schitterende figuur, „de eerste idealist in de geschiedenis" en een poëtisch denker in wien de godsdienst van Egypte zijn hoogste punt bereikte. Dr. Breasted rangschikt zijn lyrische werken naast de gedichten van Wordsworth en die grootsche passage van Ruskin in Modern Painters, welke de goddelijkheid van het Licht viert (Religion and Thought in Egypt, Lezing IX). Niettegenstaande de wraak zijner vijanden treedt hij naar voren als een eenzame, heroïsche, profetische ziel — („de eerste individueele mensch wat tijd betreft"). zoowel stoffelijk als zedelijk: in de diepe nooden en strevingen van den mensch en in zijn scheppende aandrift; in zijn instinctief Geloof, zijn zoeken naar het Ideaal en zijn liefde tot het Licht. Onder al dit bouwen lag het gevoel hetwelk een profetie was van zijn hoogste en laagste gedachte, dat het aardsche huis van zijn leven in de juiste betrekking moet staan tot het hemelsche oerbeeld, den wereldtempel aldus op aarde het huis nabootsende dat niet met handen gemaakt was, eeuwiglijk in de hemelen. Indien hij een rechthoekigen tempel opbouwde, was het een beeld van de aarde; indien hij een pyramide bouwde was het een beeld van een schoonheid die hem in de hemelen getoond was; zooals later zijn Kathedraal werd ge vormd naar den Berg en de duistere en verheven booggewelven daarvan een herinnering behielden van het Visioen in het Woud terwijl het altaar een Haardhoek van de Ziel en de torenspits een Gebed in Steen was. En naarmate hij zijn geloof en zijn droom in steen wrocht tot een werkelijkheid, was het niet dan natuurlijk dat de werktuigen van den bouwer de symbolen van de gedachten van den denker werden. Niet alleen zijn werktuigen, maar zooals wij zullen zien, zelfs de steenen waarmede hij arbeidde, werden gewijde symbolen — de tempel zelf een zinnebeeld van dat Huis van Leering, dat Tehuis der Ziel, dat hij, hoewel ongezien, in den loop der jaren bouwt. HOOFDSTUK II. Zij begon in mijn denkvermogen vorm te nemen als iets dat méér ontzagwekkend en majestueus, plechtig, geheimzinnig en grootsch was. Zij scheen mij toe als de Pyramiden in hare eenzaamheid, in welker nog onontdekte kameren, ter verlichting van komende geslachten, de heilige boeken der Egyptenaren, die zoo lang voor de wereld verloren waren, verborgen kunnen liggen; evenals de Sphinx, half verborgen in het zand. In haar symboliek, en haar geest van broederschap die er het kernwezen van vormen, is de Vrijmetselarij ouder dan een van de levende wereldgodsdiensten. Zij bevat de symbolen en leeringen die, ouder dan hijself, Zarathoestra onderrichtte; en het scheen mij een verheven, hoewel smartelijk, schouwspel toe — het oude Geloof van onze voorouderen dat aan de wereld zijn eenmaal zoo welsprekende symbolen voorhield en stom en vergeefs om een vertolker vroeg. En zoo kwam ik ten slotte tot het inzicht dat de ware grootheid en majesteit der Vrijmetselarij bestaat in haar bezit van deze en andere symbolen; en dat haar symboliek haar ziel is. Albert Pike, Letter to Gould. DE WERKTUIGEN. Nooit werd een waarder woord gesproken dan in den iaatsten regel van Goethe s I* aust en het geeft weerklank aan een der oudste instincten der menschheid: „Alle vergankelijke dingen zijn slechts als symbolen tot ons gezonden." Van den aanvang af heeft de mensch begrepen dat de dingen, voor zijn zinnen toegankelijk, meer zijn dan louter feiten, dat zij andere en verborgen beteekenissen hebben. De geheele wereld was dicht bij hem als een oneindige gelijkenis, een mystieke en profetische schriftuur, waarvan hij zich de ontcijfering ten doel gesteld had. Zoowel hij als zijn wereld waren zóó geschapen, dat zij een gevoel van tweeledigheid gaven, van een hooge waarheid, waarop gedoeld werd door eenvoudige dichtbijzijnde dingen. Er bestond niet het kleinste ding of het had zijn luchtruimtelijke beteekenis, die hij met zijn gevleugelde en snelziende verbeelding trachtte te verrassen en te grijpen. Laat ons erkennen dat de mensch een geboren dichter is, zijn denkvermogen een kamer vol beeldende krachten, zijn wereld een kunstgalerij. In weerwil van zijn uiterste inspanning kan hij zijn gedachte op geen enkele wijze ontblooten van de bloemen en vruchten die er zich aan hechten, verschrompeld als zij dikwijls zijn. Het is een feit dat hij steeds een bewoner van twee werelden is geweest die de afwisselende tooneelen van de zichtbare wereld gebruikt om de werkelijkheden van de onzichtbare wereld te belevendigen. Is het dan te verwonderen dat boomen groeiden in zijn verbeelding, bloemen bloeiden in zijn geloof en dat de overwinning van de lente over den winter hem hoop gaf op een leven na den dood, terwijl de loop van de zon en de groote sterren hem uitnoodigde tot „gedachten die door de eeuwigheid dwalen". Het symbool was zijn aangeboren spraak, zijn eerste vorm van taal — zooals het inderdaad het laatste is — waardoor hij in staat was te zeggen wat hij anders niet zou hebben kunnen uiten. Zoo staan de feiten en zelfs de taal waarin wij het u verklaren is „een woordenboek van vervaagde metaphoren", de versteende poëzie van vervloden tijden. I Dat schilderachtige doolhof van de oudste symboliek van het ras kunnen wij niet in bijzonderheden bestudeeren, hoe verleidelijk dit ook wezen moge. Inderdaad was die oude beeldentaal zóó weelderig dat wij gemakkelijk onzen weg verliezen kunnen en verdwaald kunnen geraken in het labyrinth tenzij wij den rechten weg behouden1). Laten wij bovenal bij onze geheele studie van profetie steeds een I) Er bestaan daarover vele boeken maar wij zullen er twee noemen : The Lost Language of Symbolism door Bayley en Signs and Symbols of Prtmordial Man door Churchward, die elk op hun eigen wijze merkwaardig zijn. Het eerste streeft er naar op dit gebied te zijn wat Frazer's Golden Bough voor de religieuze anthropologie is en de grondtoon er van is „Schoonheid is Waarhei ; Waarheid is Schoonheid". De stelling van het tweede boek is dat de Vrijmetselarij gegrondvest is op de Egyptische eschatologie, hetgeen waar kan zijn; maar ongelukkigerwijs is het boek te polemisch. Beide boeken hebben iets van de poëzie, zoo niet van de verwarring, die er met betrekking tot het onderwerp bestaat; maar voor geen wereld van stof zou men hun vleugelen van verbeelding en suggestie willen kortwieken. Inderdaad is hun vereeniging van geleerdheid en poëzie éenig. Wanneer de inspanning van de schoolsche wetenschap te kort schiet om een feit tot zijn schuilplaats terug te speuren, aarzelen zij niet om de wichelroede te gebruiken; en het resultaat gaat dan vaak over van uit het gebied van de kronieken der voetgangers naar de wereld van de gevleugelde literatuur. zeer eenvoudig en klaarblijkelijk feit voor oogen houden, al is het dan niet minder wondervol omdat het klaarblijkelijk is. Socrates deed de ontdekking — misschien de grootste die ooit gedaan werd — dat de menschelijke aard universeel is. Door zijn diepgaande overpeinzingen vond hij uit dat wanneer de menschen veel over een probleem denken en er diep over denken, zij een gemeenschappelijk stelsel van waarheid onthullen. Zoo daagde bij hem, tengevolge van dit feit, de waarheid van de verwantschap van de menschheid en de eenheid van het denkvermogen. Zijn inzicht is herhaalde malen opnieuw bevestigd, hetzij wij het allereerste tasten van het menschelijk denkvermogen bestudeeren of de leeringen van de Wijzen naast elkander plaatsen. Steeds weer vinden wij na vergelijking dat de eindgevolgtrekkingen van de wijste denkvermogens met betrekking tot de beteekenis van het leven en van de wereld met elkander overeenstemmen, zoo zij niet geheel en al dezelfde zijn. Hier ligt de sleutel tot de treffende overeenkomsten tusschen de geloofsvormen en de wijsbegeerten van ver uiteenwonende volkeren, en deze maakt ze begrijpelijk terwijl hij bijdraagt tot de schilderachtigheid en het wijsgeerig belang er van. Door hetzelfde verschijnsel beginnen wij te begrijpen waarom dezelfde teekens, symbolen en emblemen door alle volkeren werden aangewend om hun allereerste geestelijke strevingen en gedachten uit te drukken. Wij behoeven daaruit niet af te leiden dat het eene volk ze van het andere leerde of dat er een mystieke universeele orde bestond, die ze in bewaring had. Zij brengen eenvoudig de eenheid van het menschelijk denkvermogen aan het licht en toonen aan waarom op hetzelfde stadium van beschaving, rassen die ver van elkander verwijderd zijn, tot dezelfde gevolgtrekkingen komen en vrijwel dezelfde symbolen gebruiken om hunne gedachten weer te geven. Hiervan vinden wij tallooze voorbeelden, van welke wij er enkele kunnen noemen die deze eenheid van zoowel gedachte als symbool aangeven en die ook het inzicht van den grooten Griek bevestigen dat, hoezeer ondiepe denkvermogens mogen verschillen, tenslotte alle zoekers naar de waarheid een gemeenschappelijk pad volgen, als kameraden op een grooten onderzoekingstocht. Als een voorbeeld dat ter zake dient en dat even oud als welsprekend is, hebben wij het denkbeeld van de Drieëenheid en het symbool daarvan, den Driehoek. Wat de menschelijke gedachte aangaande God is, hangt af van welk vermogen van het verstand of welk aanzicht van het leven de mensch gebruik maakt om het mysterie der dingen te peilen. Beschouwd als de wil der wereld, is God één en wij hebben het monotheïsme van Mozes. Gezien door het instinct en den kaleidoscoop van de zinnen, is God veelvoudig en het gevolg is polytheïsme met zijn tallooze goden. Voor de rede is God een dualisme, bestaande uit geest en stof, zooals in het geloof van Zoroaster en bij vele andere godsdienstvormen. Maar wanneer het maatschappelijk leven van den mensch het prisma van het geloof wordt, dan is God een Drieëenheid van Vader, Moeder en Kind. Wij vinden dit denkbeeld van de Drieeenheid en het driehoeksymbool er van, bijna zoo oud als het menschelijk denken, overal in Egypte. Ongetwijfeld lag dit denkbeeld ten grondslag aan het oude pyramide-symbool, aan eiken hoek waarvan een der goden stond. Geen zendeling droeg ooit deze diepe waarheid over de geheele wereld. Zij groeide op uit een natuurlijke eenheid van het menschelijk denkvermogen en zijn visie van God door het gezin. Andere emblemen voeren ons terug tot een oudheid, die zoo ver van ons verwijderd ligt, dat wij ons in den schaduw van een vóórgeschiedkundig tijdperk schijnen te bevinden. Van deze is de geheimzinnige swastika misschien het oudste, zooals zij zeker het meest over de aarde verspreid is. Men heeft haar gevonden zoowel als talisman en als symbool op steenen in Chaldea, in de ruinen van de stad Troje, in Egypte, op vazen van het oude Cyprus, op overblijfselen der Hittiten als op de potten van de Etrusken, in de grottempels van Indië, op Romeinsche altaren en op Runenoverbhjfselen in Brittannië, Thibet, China en Korea, in Mexico, Peru en op de voorhistorische begraafplaatsen van Noord-Amerika. Er zijn vele verklaringen van geweest. Misschien is de beteekenis die er het meest aan wordt toegekend die van het Sanskritwoord dat in zijn wortel duidt op de weldadigheid van het leven, zijn en wel. Als zoodanig is het een teeken dat beduidt: „De doolhof van het leven moge u in verwarring brengen, doch er loopt maar één pad van licht doorheen: Alles is wel is de naam van het Pad en de sleutel tot het eeuwige leven bevindt zich in het vreemde labyrinth voor hen die God leidt"*). Anderen zijn de meening toegedaan dat zij een symbool van de Poolster was, wier standvastige plaats aan den hemel en de omv\ en- i) The Word in the Pattern, Mrs. G. F. Watts. teling van den Grooten Beer daaromheen, op de wereld der oudheid zooveel indruk maakte. lederen dag zagen de menschen de zon langs de hemelen reizen in een lichtelijk afwijkende baan, dan als het ware bij de solstitie stilstaan en dan weer op haar weg terugkeeren. Zij zagen de maan niet alleen haar baan veranderen, maar ook haar grootte en vorm en tijd van verschijnen. Alleen de Poolster bleef vast en onveranderlijk en zij werd begrijpelijkerwijze een licht van verzekerdheid en de voetstoel van den Allerhoogste1). Welke ook haar beteekenis moge geweest zijn', toont de Swastika ons de pogingen van den oudsten mensch om het raadsel des levens te lezen en zijn intuïtie van een liefde in het hart der dingen. Verwant aan de Swastika, zoo niet een ontwikkeling er van, was het kruis voor eeuwig heilig gemaakt door den hoogsten vorm van heroïsche Liefde. Toen de mensch zich verhief uit den nacht der oertijden met zijn gelaat hemelwaarts gekeerd, had hij een kruis in de hand. Waar hij het kreeg, waarom hij het in zijn hand hield en wat hij er mede bedoelde, kan niemand gissen, veel minder met zekerheid zeggen. Op zichzelf een paradox, met haar armen wijzende naar de vier kwartieren der aarde, vindt men haar in bijna elk deel der wereld ingesneden op altaren, munten en grafgewelven, terwijl 7ij een plan aangaf voor tempelbouw in Mexico en Peru, zoowel als voor de pagoda's in Indië niet minder dan voor de kerken van Christus. Eeuwen vóór onze tijdrekening, zelfs reeds in de tijden van den rotsbewoner, schijnt het kruis een symbool des levens geweest te zijn, hoewel niemand weet om welke reden. Vaker nog was het een zinnebeeld van het eeuwige leven, meer in het bijzonder wanneer het in een Cirkel besloten was, die begin noch einde heeft — het beeld van de Eeuwigheid. Vandaar de Ankh of het C rux Ansata der Egyptenaren, de schepter van den Heer van de Dooden die nimmer sterven. Omtrent den Cirkel heerscht er minder mysterie. Hij was een beeld van de Zonne-schijf en een natuurlijk symbool van volledigheid, van eeuwigheid. Met een punt in het midden werd hij even natuurlijk het symbool van het Oog der Wereld — dat Alziend oog van den eeuwigen aanschouwer van het menschelijk tooneel. I) The Swastika door Thomas Carr. Zie de verhandeling door den schrijver waarin hij aantoont dat de Swastika heden ten dage het symbool is van den Allerhoogsten Bouwheer van het Heelal bij de operatieve Metselaren. (The Lodge of Research, No. 2429, Verhandelingen, 1911—*12). Vierkant, driehoek, kruis en cirkel — zij zijn alle de oudste symbolen der menschheid, alle even welsprekend, elk er van duidende op dat wat er achter ligt zooals symbolen dit altijd doen, terwijl zij vorm geven aan de onzichtbare waarheid die zij oproepen en die zij trachten te belichamen. Zij zijn schoon als wij oogen hebben om te zien, daar zij niet louter dienen als toevallige figuren der verbeelding, maar als vormen van werkelijkheden, zooals deze zich aan den mensch openbaarden. Soms vinden wij ze vereenigd, het Vierkant in den Cirkel en daarbinnen den Driehoek en in het midden daarvan het Kruis. Als oudste der zinnebeelden geven zij ons aanduidingen en voorflikkeringen van het hoogste geloof en de hoogste wijsbegeerte, terwijl zij niet alleen de eenheid van het menschelijk denkvermogen verraden, maar ook zijn verwantschap met het Eeuwige — het feit dat aan den wortel ligt van iederen godsdienst en de grondslag van elk dezer vormt. Op dit geloof heeft de mensch gebouwd daar hij er rotsgrond onder vond, terwijl hij weigerde den dood te beschouwen als den reusachtigen deksel van een doodkist van een onbezield en gedachteloos heelal, dat ten slotte op hem neerdaalde. II Na dezen vluchtigen blik over een wijd veld kunnen wij tot meei bijzonderheden afdalen en overgaan tot een meer in specifieke studie van de oudste profetiën der Vrijmetselarij in de kunst van den bouwer. Het symbolische moet steeds het feitelijke volgen, zoo het beteekenis wil hebben en op iets wil duiden en het werkelijke is steeds de grondslag van het ideale. Terwijl de mensch van nature een Idealist was en in een wereld van stralend mysterie leefde, was het onvermijdelijk dat hij zedelijke en geestelijke beteekenissen toekende aan de werktuigen, de wetten en de grondstoffen van het bouwen. Daarom vinden wij bijna in ieder land en in ieder tijdperk, zelfs het meest verwijderde, grootste en schoone waarheden in verband iTKt den bouwer en met zijne werktuigen 1). i) Hierover bestaat weder een omvangrijke letterkunde. Een zeer belangwekkend boek is Signs and symbols of Primordial Man door Churchward in zooverre dat het de symboliek van het ras steeds beschouwt in verband met den Ma?onnieken gedachtengang. Levendig en populair geschreven is Symbols and Legends of Freemasonry door Finlayson, maar vaak doet hij de feiten geweld Of er in de oudste tijden georganiseerde orden van bouwers waren, kan niemand zeggen, hoewel dit het geval kan geweest zijn. Dit doet er echter weinig toe; de mensch vermengde gedachte en vereering met zijn werk en als hij zijn altaarsteenen hakte en te zamen voegde, dacht hij zich een geloof uit waarnaar hij leven kon. Het was alleszins natuurlijk, dat in tijden waarin men meende dat de aarde een Vierkant was, de Kubus zinnebeeldige beteekenissen had die hij voor ons nauwelijks kan hebben. Sedert de oudste tijden was hij een vereerd symbool en de langwerpige kubus duidde op de oneindige grootheid der ruimte van den grondslag der aarde af tot aan het toppunt der hemelen. Hij was het gewijde symbool van de Lydische Kubele, in later tijden aan de Romeinen bekend als Ceres of Cybele — vanwaar, volgens sommigen, de naam „kubus." In het eerst waren onbehouwen steenen het heiligst en een altaar van behouwen steenen was verboden1). Met de komst van den behakten kubus werd de tempel bekend als het Huis van den Hamer — terwijl het altaar, dat in het midden stond, den vorm van een kubus had en beschouwd werd als „een aanduiding of symbool der Waarheid, steeds aan zichzelf gelijk" 2). Inderdaad is de kubus, zooals Plutarchus ons beduidt in zijn verhandeling On the Cessation of Oracles, „duidelijkerwijs het juiste zinnebeeld van rust, wegens de zekerheid en de vastheid van zijn oppervlakken." Hij vertelt ons verder dat de pyramide een beeld is van de driehoekige vlam, die van een vierkant altaar omhoogstijgt; en daar niemand het weet, is zijn gissing zoo goed als elke andere. In ieder geval werden Mercurius, Apollo, Neptunus en Hercules aangebeden onder den vorm van een vierkanten steen, terwijl een groote zwarte steen bij de Hindoe's het symbool was van Boeddha, zooals dit het geval was van Manah Theus-Ceres in Arabië en van Odin in Scandinavië. Iedereen heeft gehoord van Memnon in Egypte, waarvan men zeide dat hij bij zons- aan om ze te doen gelden voor uitgebreide tijdperken. Dr. Mackey's Symbolism of Freemasonry, hoewel meer dan zestig jaar geleden geschreven, blijft een van de klassieken onzer Orde. Ongelukkigerwijs zijn de lezingen van Albert Pike over Symboliek niet voor den algemeenen lezer verkrijgbaar, want dit zijn rijke bronnen van inzicht en schoolsche kennis, alhoewel zij partijdigheid jegens het Indo-Arische Ras verraden. Vele boeken van minder rang zouden wij kunnen noemen, maar wat wij noodig hebben is een boek dat up-to-date is en geschreven in het licht van het hedendaagsche onderzoek. 1) Exodus XX, 25. 2) Antiquities of Cornwall, Borlase. opgang sprak — zooals inderdaad alle steenen tot den mensch spraken in de vroegste tijden *). Zoo mogelijk was de rechtopgaande Zuil nog welsprekender dan de zuilen der goden, die de hemelen ophielden. Welke ook de oorsprong van zuilen moge geweest zijn — en er is meer dan één theorie — Evans heeft aangetoond dat zij overal als goden werden aangebeden2). Inderdaad waren de goden zelf zuilen van Licht en Macht, zooals in Egypte Horus en Sut de tweelingbouwers en schragers van den hemel waren en Bacchus dit bij de Thebanen was. Bij den ingang van den tempel van Amenta, bij de deur van het huis van Ptah — zooals later in het portaal van den tempel van Salomo — stonden twee zuilen. Nog verder terug, in de oude zonnemythen, bij de poort der eeuwigheid, stonden twee zuilen — Kracht en Wijsheid. In Indië en bij de Maya's en Inca's waren er drie zuilen in de portalen van den aardschen zoowel als van den luchttempel — Wijsheid, Kracht en Schoonheid. Toen de mensch een zuil oprichtte, werd hij een medewerker van Hem dien de oude wijzen van China „den eersten Bouwer" plachten te noemen. Zoo ook werden zuilen opgericht om de heilige plaatsen van visioenen en Goddelijke verlossing te kenmerken, gelijk het geval was toen Jacob een zuil oprichtte te Bethel, Joshua te Gilgal en Samuel te Mizpeh en Shen. Steeds waren zij symbolen van standvastigheid, van wat de Egyptenaren beschreven als „de plaats van het voor eeuwig vestigen" — zinnebeelden van het geloof, „want de zuilen des aardrijks zijn des Heeren en Hij heeft de wereld daarop gezet" 3). Lang voor ons tijdperk vinden wij dat de werktuigen van den vrijmetselaar gebruikt werden als symbolen van dezelfde waarheden die zij heden ten dage onderrichten. In het oudste klassieke werk van China Het Boek van Geschiedenis, dat dateert van de twintigste eeuw vóór Christus, lezen wij het voorschrift: „Gij ambtenaren van het Bestuur, gebruikt den passer". Zélfs wanneer wij beginnen waar Het Boek van Geschiedenis eindigt, vinden wij tal van dergelijke zinspelingen meer dan zevenhonderd jaar vóór de Christelijke tijdrekening. Wij lezen bijvoorbeeld in het vermaarde kanonnieke werk De 1) Lost language of Symbolism, Bayley, hoofdst. XVIII; zoo ook in den Bijbel, Deut. XXXII, 18:2, Sam. XXII, 3:32, Psalm XXVIII i, Matth. XVI, 18, I Cor. X, 4. 2) Tree and Pillar Cult. Sir Arthur Evans. 3) Sam. II. 8, Psalm LXXV. 8, Job XXVI. 7, Openb. III, 12. Groote Geleerdheid, dat teruggebracht wordt tot de vijfde eeuw vóór Christus, dat de mensch aan anderen niet mag aandoen hetgeen hij niet zou willen dat zij hem zouden doen; „en dit," zegt de schrijver, „is het beginsel van haaks handelen." Zoo ook Confucius en zijn groote volgeling Mencius. In de geschriften van Mencius wordt geleerd dat de menschen passer en winkelhaak in zedelijken zin op hun levens moeten toepassen als ook het waterpas en de richtlijn, indien zij de rechte en gelijke paden van wijsheid willen bewandelen en zichzelf willen houden binnen de perken van eer en deugd *). In het zesde boek van zijn wijsbegeerte vinden wij het volgende: Een Meester Metselaar kan bij het onderrichten van de leerlingen gebruik maken van passer en winkelhaak. Gij die u onledig houdt met het naspeuren van wijsheid, moet ook gebruik maken van passer en winkelhaak 2). Er zijn zelfs getuigenissen in de oudste geschiedkundige verslagen van China, van het bestaan van een geloofsstelsel, dat in allegorischen vorm werd uitgedrukt door de symbolen van de bouwkunst. De geheimen van dit geloof schijnen van mond tot oor te zijn overgeleverd, terwijl alleen de leiders beweerden er ten volle kennis van te dragen. Vreemd genoeg schijnt het zich saamgetrokken te hebben om een symbolischen tempel in de woestijn en de verschillende officieren van het geloof werden onderscheiden door symbolische juweelen, terwijl zij bij hun riten leeren schootsvellen droegen 3). Het is uit de verslagen die wij bezitten niet mogelijk om te zeggen of de bouwers zelf hun werktuigen als symbolen gebruikten, of dat het de denkers waren die deze aldus het eerst bezigden voor het onderrichten van zedelijke waarheden. In ieder geval werden zij begrepen, en het punt van belang is dat reeds in zoo vroege tijden de werktuigen van de bouwers onderrichters waren van wijze en goede en schoone waarheden. Inderdaad behoeven wij niet buiten den Bijbel 1) Freemasonry in China, Giles. Zie ook Gould, History of Masonry Deel I Hfdst. I. 2) Chinese Classics door Legge 1. 219—45. 3) Verhandeling door Chaloner Alabaster, Ars Quatuor Corotmtorum, deel III, 121—124. Men zegt niet te veel wanneer men beweert dat de Verhandelingen van deze studieloge de rijkste voorraadschuur van mafonnieke kennis in de wereld is. te gaan om zoowel de grondstoffen als de werktuigen van den Metselaar aldus gebruikt te zien ). Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd, maar die dit alles gebouwd heeft, is God (Heb. III, 4)- Ik leg eenen grondsteen in Zion, eenen beproefden steen, eenen kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is. (Jesaja XXVIII, I ). De steen die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks (Matth. XXI. 42)- Zoo wordt gij ook zeiven, als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis (I Petrus II, 5)* Toen Hij de hemelen bereidde was ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef, toen hij de grondvesten der aarde stelde: toen was ik bij hem als een meester werkman. (Spreuken \ 27—3°)- de Heere stond op eenen muur die naar het paslood gemaakt was' en een paslood was in Zijn hand. En de Heere zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de Heere: Zie Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israël: Ik zal he voortaan niet meer voorbijgaan. (Amos VII, 7, 8). Vierkant zult gij het heilig hefoffer offeren met de bezitting der stad (Ezechiël, XLVIII, 20). En de stad lag vierkant en hare lengte was zoo groot als hare breedte (Openbaring I, 16). Die overwint, lk zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods.... en Ik zal op hem schrijven den naam Mijns Gods (Op. III, J2). Want wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. (2 Cor. V, 1). Indien er verdere bewijzen noodig waren, dan zijn deze voor ons bewaard in de onvergankelijke steenen van het oude Egypte ). ^MatthTxVI. 18, Eph. II, 20-22. 1 Cor. I, 9-i7- De vrouw is het huis en de muur van den man, zonder wier begrenzenden en verlossenden invloed hij losbandig en verloren zou zijn (Hooglied van Salomo VIII. 10). Zie ook bij mystieken (De weg der Volmaking). , p , t 2) Egyftian Obelisks, H. H. Gorringe. De obelisk in het Central Park te New-York, welke op kosten van W. H. Vanderbilt overgeplaatst werduitEgypte werd onderzocht door de Grand Lodge of New-York *n ^ uitspraak luidde dat de symbolen er op onmiskenbaar ma9onniek waren. Dit boek geeft een g verslag van alle obelisken die uit Egypte werden overgebracht, zoowel de afmetingen, opschriften als de wijzen van overbrenging er van. het geloof. Vreeselijke eeden van geheimhouding werden geëischt en Plutarchus beschrijft ons iemand die knielt met zijn handen gebonden, een koord om zijn middel en een mes op zijn keel — terwijl de dood de straf was die op verkrachting van de verplichting volgde. Zoo moest zelfs Pythagoras twintig jaren wachten alvorens de verborgen wijsheid der Egyptenaren te leeren, zoo voorzichtig waren zij wat betreft hunne candidaten, voornamelijk als het vreemdelingen waren. Maar hij maakte er een edel gebruik van toen hij latei een eigen orde vestigde te Crotona in Griekenland, waar hij onder anderen de geometrie onderrichtte, daarbij getallen als symbolen van geestelijke waarde gebruikende 1). Van uit Egypte gingen de Mysteriën met geringe veranderingen over naar Klein-Azië, Griekenland en Rome, waarbij de namen van plaatselijke goden die van Osiris en Isis vervingen. De Grieksche of Eleusinische Mysteriën, ingesteld omstreeks het jaar 1800 v. Chr., stelden Demeter en Persephone voor en schilderden den dood van Dionysius door middel van een plechtig rituaal dat den neophiet van den dood tot het leven en onsterfelijkheid leidde. Zij onderrichtten de eenheid van God, de onveranderlijke noodzakelijkheid van moraliteit, en een leven na den dood, terwijl zij de ingewijden teekens en paswoorden gaven waardoor zij elkander zoowel in het duister als bij licht konden herkennen. De Mithraïsche of Perzische Mysterien vierden de verduistering van den Zonnegod, waarbij gebruik gemaakt werd van de zodiac, den voortgang der jaargetijden, den dood der natuur en de geboorte der lente. De Adomsche of Syrische vormen waren gelijksoortig: Adonis werd gedood, maar herleefde om te wijzen op het leven door den dood. In de Cabirische Mysterien op het eiland Samothracië werd Atys, de Zon, gedood door zijn broeders, de jaargetijden, en keerde hij bij de voorjaarse\ening weei tot het leven terug. Zoo hadden ook in het noorden, in Engeland, de Druïden de leer van één God, de tragedie van winter en zomer en leidden zij den candidaat door de vallei des doods naar het eeuwigdurende leven 2). I) Pythagoras, door Eduard Schuré - een boeiend verhaal over dien grooten denker en leeraar. Het gebruik van getallen door Pythagoras moet echter niet verward worden met de mystieke mathematica van de Kabbalisten van latere '2) Met betrekking tot de verspreiding van de Mysteriën van Isis en Mythras over het Rcmeinsche Keizerrijk leze men een levendig verslag in Roman Life Kort voor het Christelijk tijdperk, toen het geloof begon te falen en de wereld zijn ondergang tegemoet scheen te snellen, was er een groote opleving van de Mysteriegodsdiensten. Keizerlijke edicten hadden geen macht om dit te stuiten of te doen ophouden. Van uit Egypte, van uit het verre Oosten, kwamen zij als een getij opzetten, waarbij Isis met de duizenderlei namen met Mythraz, den schutspatroon en heilige van den soldaat, om de gunsten der menigte wedijverde. Indien wij naar de geheime reden vragen voor deze instrooming van mystiek kan op deze vraag geen enkel antwoord gegeven worden. Welken invloed de heerschende mysterievormen hadden op het nieuwe opkomende Christendom, is eveneens moeilijk te weten en het vraagstuk is er een dat nog druk besproken wordt. Dat zij de oudste Kerk beïnvloedden, blijkt uit de geschriften van de Kerkvaders, en enkelen gaan zoover dat zij zeggen dat de Mysteriën ten slotte slechts stierven om in het rituaal van de Kerk weder op te leven. Paulus kwam op zijn zendingsreizen in aanraking met de Mysteriën en hij maakt in enkele zijner Zendbrieven zelfs gebruik van technische termen er van l) maar hij veroordeelt ze op grond dat zij in den vorm van het drama datgene trachtten te onderrichten hetwelk alleen door geestelijke ervaring gekend kan worden — hetgeen een gezond inzicht aanduidt, hoewel het stellig from Nero to Aurelius door Dill (Boek IV hfdst. V—VI). Cumont is de groote autoriteit met betrekking tot Mithras en zijn Mystères de Mithraz en Religions Orientales speuren den oorsprong en den invloed van die mysteriën met nauwgezetheid, inzicht en bekoring na. W. W. Reade, een broer van Charles Reade, den novellenschrijver. liet ons een studie na The Veil of Isis or Mysteries of the Druïds waarbij hij in de overblijfselen van het Druïdisme „de emblemen der vrijmetselarij" vindt. i) Col. II, 8—9. Zie ook Mysteries Pagan and Christian door C. Cheetan; zoo ook Monutnental Christianity door Lundy voornamelijk het hoofdstuk over „De discipline van het Geheim Voor een volledige beschouwing over de houding van Paulus leze men St. Paul and the Mystery Rclegions door Kennedy, een werk vol prachtige schoolsche kennis. Dat het Christendom zijne esoterische zijde had, is duidelijk — zooals het natuurlijk was — uit de geschriften van de Kerkvaders, waaronder Origenes, Cyrilius, Badilius, Gregorius, Ambrosius, Augustinus en anderen. Chrysostomus bezigt vaak het woord inwijding in verband met Christelijke leering, terwijl Tertullianus de heidensche mysteriën verdoemt als onechte nabootsingen door Satan van de Christelijke geheime riten en leeringen: „Hij doopt ook degenen die in hem gelooven en belooft dat zij te voorschijn zullen treden, gelouterd van hunne zonden. Andere Christelijke schrijvers waren verdraagzamer, in Christus het antwoord vindende op de aspiraties die in de mysteriën geuit werden; en daarin hadden zij misschien gelijk. waar is dat het drama die ervaring kan versterken of helpen. Anders zou allicht openbare eeredienst ook in den ban kunnen komen! III Toen het bloeitijdperk der Mysteriën voorbij was, vervielen zij in den modder en werden verdorven, zooals alle menschelijke dingen neiging hebben te doen: waarbij zelfs de kerk geen uitzondering vormt. Dat zij echter op haar hoogtepunt niet alleen verheven en edel waren, doch verheffend en verfijnend, daaromtrent kan geen twijfel bestaan, en dat zij een hoog doeleinde dienden, is evenzeer duidelijk. Niemand die in de Metamorphoses van Apuleius de inwijding van Lucius in de Mysteriën van Isis gelezen heeft, kan er aan twijfelen of de uitwerking er van op den ingewijde was diep en louterend. Hij vertelt ons dat de inwijdingsceremonie „als het ware gelijk staat met het doormaken van den dood" en dat hij in de tegenwoordigheid van de goden stond, „ja, dicht bij hen stond en hen aanbad." Gaat ver van hier, gij profanen, en al wie bezoedeld is door sonde was het motto der Mysteriën en Cicero getuigt dat hetgeen iemand in het Huis van de Verborgen Plaatsen leerde, hem begeerig maakte om edel te leven en hem opgewekte hoop gaf voor het uur van zijn dood. Inderdaad waren zooals Plato zegt*) de Mysteriën ingesteld door groote geniale mannen, die er in de vroegste tijden naar streefden om reinheid te onderrichten, de wreedheid van het ras te verbeteren, zijn zeden en gewoonten te veredelen en de maatschappij te bedwingen door sterker banden dan die welke de menschelijke wetten ons opleggen. Niet langer is er eenige geheimenis verbonden aan hetgeen zij leerden, behalve wat betreft de bijzondere riten, de drama's en de symbolen die zij bij het onderricht bezigden. Zij leerden geloof in de eenheid en geestelijkheid van God, de soevereine autoriteit van de zedelijke wet, heroïsche reinheid van ziel, strenge discipline van het karakter, en de hoop op een leven aan gene zijde des grafs. Zoo zwoegden in eeuwen van duisternis, van samengesteldheid, van met elkander strijdende volkeren, talen en geloofsvormen, deze groote orden in het belang van de vriendschap, terwijl zij de menschen te zamen brachten onder een banier van geloof en ze l) Phaedo. Deze meer verborgen leering, waarop in het gezegde van den Meester gezinspeeld wordt, is, met de middelen van de voor geestelijke ontwikkeling gebezigde methode, bekend geworden als de Geheime Leer of de Verborgen Wijsheid. Een blijvende traditie bevestigt dat door alle eeuwen heen en in ieder land achter het geloofsstelsel dat door de massa aanvaard werd, een innerlijke en diepere leer werd beleden, door en onderricht aan degenen die in staat waren haar te bevatten. Dit verborgen geloof heeft vele veranderingen ondergaan wat uitwendige vormen betreft, waarbij nu het eene, dan het andere stelsel van symbolen gebruikt werd, maar de centrale begrippen zijn altijd dezelfde gebleven; en dit was noodzakelijkerwijs het geval daar de eindresultaten van het denken steeds onveranderlijk dezelfde zijn. Om dezelfde reden hebben degenen, die oogen hebben om te zien, geen moeite om door de verschillende verhullende sluiers heen te dringen en de er onder verborgen liggende waarheden te onderkennen; zoodat aldus de gewijde scholen van het geloof bevestigen wat wij bevonden waar te zijn bij de oudste vormen van geloof — de eenheid van het menschelijk denkvermogen en de eenheid van de waarheid. Er zijn lieden die er tegen opkomen, wanneer men de gedachte oppert dat er geheimhouding bestaat of kan zijn met betrekking tot geestelijke waarheden die, zoo zij inderdaad van belang zijn, voor iedereen een gemeenschappelijk belang hebben. Om die reden wilde Demonax, in het Luciaansche spel, niet ingewijd worden omdat hij, indien de Mysteriën slecht waren, zijn mond niet zou houden om te waarschuwen; en indien ze goed waren, hij ze uit plichtsgevoel zou moeten verkondigen. De tegenwerping is echter niet juist, zooals een weinig nadenken zal doen blijken. Geheimhouding in zulke zaken is iets dat den aard van de waarheden zelf aankleeft en is niet het gevolg van een aanmatigende superioriteit van enkele uitverkoren denkvermogens — want, zonder hier verder iets aan toe te voegen, de aanwezigheid van verwaandheid is een bewijs dat de hoogste waarheid nog ver verwijderd is. Geschiktheid voor het verkrijgen van hoogere kennis is en moet altijd zijn, een zaak van persoonlijke geschiktheid. Een andere qualificatie bestaat er niet. Voor degenen die deze geschiktheid bezitten, is de Geheime Leer zoo helder als het zonnelicht en voor degenen die haar niet bezitten, zou de waarheid nog geheim blijven al werd zij van de daken af uitgeschreeuwd. De Grieksche Mysteriën waren voorzeker geheim; toch was het feit van haar bestaan een zaak van algemeene bekendheid en er bestond niet meer geheimhouding met betrekking tot hare heilige plaatsen dan er bestaat met betrekking tot een Kathedraal. De aanwezigheid er van getuigde jegens het publiek dat er een dieper geloof dan het populaire algemeen bekende bestond, maar het recht tot toelating er in was afhankelijk van den hartgrondigen wensch van den aspirant en zijn gewilligheid om zichzelf geschikt te maken, de waarheid te leeren kennen. Hier is het oude voorschrift geldig, dat wanneer de leerling gereed is, hij den Leeraar wachtende zal vinden en hij komt er toe een waarheid te kennen welke tot nog toe voor hem was verborgen, omdat hij de geschiktheid of de begeerte tot het kennen er van miste. Het is natuurlijk dat alles een mysterie is, maar mystificatie is iets geheel anders en de neiging om iets mistig te maken dat integendeel opgehelderd moest worden, valt te betreuren. Hier ligt misschien de werkelijke reden voor het gevoel van weerzin dat er tegen een Geheime Leer bestaat en men moet erkennen dat dit met geheel en al van rechtvaardigheid ontbloot is. Zoo wordt ons bijvoorbeeld verteld dat achter de eeuwenlange worsteling van de menschheid om de waarheid te kennen, een verborgen Broederschap van ingewijden bestaat, adepten in de esoterische overleveringen en kennis, die aan elkander doch niet aan de wereld bekend zijn, die door de eeuwen heen de hooge waarheden, welke zij vaag laten doorschemeren in de populaire geloofsvormen, in hun bezit hebben, maar welke de overigen van het ras, althans voorloopig nog niet kunnen begrijpen behalve op een onvolmaakte en beperkte wijze, daar zij hiertoe te onontwikkeld zijn. Deze verborgen wijzen schijnen onze gretig strevende menschheid ongeveer te beschouwen als de geduldige meesters op een idiotenschool hunne leerlingen beschouwen. Zij slaan de menschheid steeds gade die zoekt zonder te vinden, terwijl zij in hun afzondering de sleutels van het occulte bewaren ). i) Met occultisme wordt bedoeld het geloof in en de mogelijkheid om een zeker aantal krachten te gebruiken die noch natuurlijk noch technisch bovennatuurlijk zijn, maar die eigenlijk vóórnatuurlijk kunnen worden genoemd - die vaak, maar geenszins altijd, voor booze of zelfzuchtige doeleinden kunnen gebruikt worden. Sommigen strekken den term „occultisme" zoover uit dat hieronder ook verstaan wordt mystiek en het geestelijk leven in het algemeen maar dat is geen juist gebruik van een dezer woorden. Occultisme is stoutmoedig en afzonderend, mystiek nederig en open. En als wij niet in een zee van dwalingen willen verzeild raken, moeten wij de twee niet verwarren. Hetgeen alles zeer wondervol zou zijn als het waar was. Het is echter slechts weer een van die aantrekkelijke ficties waarmede geheimdoeners zichzelf en anderen bedriegen 1). Geen wonder dat denkende lieden zich van zulk een dwaasheid der verbeelding afkeerden met gemengde gevoelens van medelijden en afkeer. Wijzen zijn er in ieder land en in alle tijden geweest en hun verheven wijsheid bevat in zich de eenheid die eigen is aan alle menschelijk denken. Maar dat er nu een bewuste, of wel een ononderbroken Broederschap van verheven zielen bestaat of bestaan heeft, die geheime waarheden bezit welke aan hun medemenschen ontzegd zijn, grenst aan dwaasheid 2). Inderdaad verschilt datgene wat men de Geheime Leer noemt geen tittel van datgene wat openlijk en ernstig onderricht is, voor zoover waarheid in woorden geleerd of in symbolen afgebeeld kan worden door de hoogste denkvermogens van bijna ieder land in bijna iedere taal3). Het verschil is minder gelegen in wat geleerd wordt dan hoe het geleerd wordt; niet zoozeer in de stof als in de methode. Ook moeten wij niet vergeten dat de menschen die, op enkele uitzonderingen na, ons ras het verst geleid hebben naar den Berg van het Visioen, geen mannen zijn geweest die hun kennis verkregen hebben van een kring van esoterische vakkundigen, maar veeleer lieden die in gezangen vertelden wat zij in smart hadden geleerd, zeer zeker ingewijden ï) De schrijver is hier in strijd met hetgeen hij kort te voren neerschreef. Ook voor hem blijkt nu dat een waarheid eerst een waarheid is als wijzelf in staat zijn die waarheid te onderkennen ! Het bestaan van de genoemde Broederschap van Adepten is een logisch gevolg van de oneindige ontwikkelingsgradaties der menschheid van wilde tot bovenmensch en wat de schrijver er van zegt is absoluut onjuist. De leden van de Broederschap aanschouwen de menschen niet aldus, maar staan steeds gereed een ieder die waarlijk zoekt en die bereid is zich te onderwerpen aan de vereischten die immer aan candidaten voor werkelijke inwijding gesteld zijn, te helpen. Zij laten de menschheid volstrekt niet zonder hulp in eenzaamheid tobbend zoeken! Voor eiken vinger dien wij hulpbehoevend naar Hen uitstrekken, reiken zij ons de geheele hand. Het is jammer dat de schrijver die overigens zoo ruim denkt en toch erkent dat er een esoteriek bestaat, deze esoteriek en al wat er mede samenhangt tot een alledaagsch peil poogt terug te brengen. Vertaler. 2) De schrijver is hier dan ook geheel in strijd met wat hij aan den aanvang van dit hoofdstuk met betrekking tot de leering van Jezus „aan een kleine kudde" zegt. Vertaler. 3) Hoe weet de schrijver dat? Vertaler. in de Eeuwige Waarheid maar door de Genade Gods en het goddelijk recht van het genie1). Zieners, wijzen, mystici, heiligen — dat zijn degenen die, na in oprechtheid gezocht te hebben, in werkelijkheid vonden en de herinnering aan hen is een soort religie. Enkelen, zooals Pythagoras, werden bij hun zoeken getraind in de scholen der Geheime Leer 2), maar anderen gingen alleen hun weg, hoewel nimmer onvergezeld, en geleid door „het stralend visioen" kwamen zij ten slotte bij de Poort en gingen in tot de Stad. Waarom dan, zoo zal men vragen, over een Geheime Leer gesproken daar men haar beter het Open Geheim van de wereld kan noemen? Om twee redenen, waarop wij reeds geduid hebben: ten eerste achtte men in oude tijden ongewone kennis van iederen aard een gevaarlijk bezit en de waarheden van wetenschap en wijsbegeerte, zóówel als godsdienstige denkbeelden die anders waren dan die welke bij de menigte gangbaar waren, moesten de bescherming der verborgenheid zoeken3). Indien deze noodzakelijkheid aan kwaadwillige priesterschap haar kans gaf, zoo werd hier toch niettemin de veiligheid en stilte^ geboden die de denker en de zoeker naar waarheid in duistere tijden 4) noodig hadden. Vandaar dat er in de wereld der oudheid waar ook de menschelijke geest levendig en geestelijk was, stelsels van exote- 1) Veel tijd zou gewonnen zijn en niet minder verwarring voorkomen, als dit duidelijke feit in het oog was gehouden. Zelfs zulk een bekoorlijk boek als Jezus de laatste Groote Ingewijde door Schuré om niet te spreken van The Great Work door J. E. Richardson en Mystieke Vrijmetselarij door wijlen Br.-. Dr. Buck is klaarblijkelijk, hoewel niet met opzet, misleidend. Van dergelijken aard is de klaarblijkelijk opzettelijke en voorbedachte poging om het Hebreeuwsche ras alle geestelijke oorspronkelijkheid te ontnemen, zooals hiervan getuigt een zoo bekwaam werk als dat van Mills Our Own Rehgion .» Persia Onze eigen godsdienst? Zeker, als daarmede bedoeld wordt de eene groote universeele godsdienst der menschheid. Maar het afscheidende verschil tusschen den Bijbel en elk ander boek dat tot de menschheid spreekt over God en Leven en Dood, plaatst het Hebreeuwsche ras als het allerhoogste in godsdienstig genie zooals de Grieken dat waren wat betreft wijsgeerige scherpzinnigheid en kunstzinnig vermogen en de Romeinen wat betreft uitvoerende bekwaamheid. Laten wij alle theorieën omtrent inspiratie ter zijde laten, feiten zijn feiten en er gaat niets boven den Bijbel in de letterkunde der menschheid. (Dit is natuurlijk een zéér persoonlijk gevoel van den schrijver, waarin alleen dogmatische Christenen zullen deelen. Vertaler). . ,. 2) Men merke de tegenstrijdigheid op met de voorafgaande beweringen, het bestaan van zulke scholen in deze tijden ontkennen. Vertaler. V) En het is helaas nu niet anders, gelijk blijkt. Vertaler. 4) En de tijden zijn nu niet minder, doch in vele opzichten nog meer duister dan toen. Vertaler. saluut te brengen. Van nature een symbolist zoo niet een sacramentalist, vond hij in dergelijke studies een taak waarvoor hij bijna ideaal geschikt was door temperament, training en talenten. Hoewel een man van zaken, zonder echter in louter zaken op te gaan, hebben jaren van rustig en gestadig arbeiden in vrijen tijd hem de uitgebreide literatuur en kennis op dit gebied meester doen worden, terwijl hij tot deze studie een godsdienstigen aard, de nauwgezetheid en «de bekwaamheid van een geleerde, een zekerheid en fijnheid van inzicht dat zoowel sympathiek als critisch was, de ziel van een dichter en een geduld zeker even onvermoeid als loonend, bijbracht; hetgeen inderdaad zeldzame hoedanigheden zijn en nog zeldzamer wanneer zij samensmelten. Hij schrijft vol gratie, gemak en helderheid, uitvoerig zonder langdradig te worden, al moge zijn stijl soms gezwollen zijn en bij tijden opgesierd met lichten en juweelen uit oude alchemisten, antieke liturgieën, oude en vage romantiek, geheime orden van inwijding en andere diepzinnige, niet gemakkelijk naspeurbare bronnen. In zijne bladzijden vindt men veel geleerdheid en vele soorten wijsheid en steeds een geest van verheven rust en van verdraagzaamheid; en zoo hij behoort tot degenen die een andere straat inslaan wanneer er mirakelen gebeuren in zijn nabijheid, dan komt dat, omdat hij, na de innerlijke waarheid gevonden te hebben, geen teeken meer vraagt. Hij schrijft immer met de overtuiging dat alle grootsche onderwerpen ons terugbrengen tot het eene onderwerp dat alleen grootsch is en dat alle geleerde critiek, oerkennis der volkeren en diepe wijsbegeerte weinig minder dan nutteloos zijn indien zij er niet in slagen ons naar het juiste doel te voeren — de bereiking van die levende Waarheid die overal rondom ons is. Hij aanschouwt ons sterfelijk leven als een eeuwig zoeken naar de levende Waarheid, welke vele schijngestalten en vormen aanneemt doch welke in kernwezen steeds dezelfde aspiratie is. Het is voor Waite een taak en een vreugde geweest om het innerlijk streven van al deze vormen na te speuren. Door al zijne bladzijden heen volgt hij de traditie van den Onderzoekingstocht in zijn duizenderlei aanzichten, vooral sinds den aanvang van het Christelijk tijdperk, misvormd als hij bij tijden geweest is door bijgeloof en op andere tijden door geestdrijverij. Maar in welke vermomming ook, steeds bevat hij als haar geheim de beteekenis van het leven van den mensch van zijn geboorte af tot aan zijn hereeniging met God, die zijn Doel is. En het gevolg van dit onderzoek Naarmate Rome in macht toenam en een uitgestrekt, allesomvattend rijk werd, voelde de individueele mensch meer en meer zijn kleinheid en eenzaamheid. Dit gevoel, gepaard aan de toenemende verbijzondering der industrie, bracht een passie voor vereenigen mede en Collegia van vele soorten werden georganiseerd. Ze s een vluchtige blik op de inschriften onder het hoofd Artes et Opificia zal de enorme ontwikkeling van de bedreven vakken toonen, en hunne verbijzondering tot in de kleinste onderdeden. Spoedig had ieder vak zijn geheime orde of vereeniging, en zoo machtig werden deze dat de Keizers het noodig vonden het recht van vrije associatie af te schaffen Toch waren zelfs zulke edicten, hoewel zij een tijdlang hun uitwerking niet misten, hulpeloos tegenover de algemeene behoefte aan associatie en combinatie. Er werden gemakkelijk wegen gevonden om de wet te ontduiken die van hare beperkingen uitgezonderd had orden, gewijd door haar oudheid of door haar godsdienstig karakter. De meeste Collegia werden begrafenisgenootschappen of deden weldadige werken, daar nederige lieden de sombere, hopelooze duisternis van het plebejersleven en de nog hopeloozer duisternis van den dood trachtten te ontkomen. Boven alle beschrijving pathetisch zijn enkele der opschriften die van de afschuwelijkheid en eenzaamheid van het graf vertellen, van den dag waarop geen vriendelijk oog den vergeten naam zou lezen en geen hand een offer van bloemen zou brengen. Elk collegium hield herdenkingsdiensten en kenmerkte het graf van zijn dooden met de symbolen van zijn vak: indien het een bakker was, met een brood; indien het een bouwer was, met een winkelhaak, passer en waterpas. Van den aanvang af schijnen de Collegia van Bouwheeren bijzondere voorrechten en vrijstellingen te hebben genoten wegens de waarde van hun verdienste jegens den Staat, en hoewel wij ze me als Vrijmetselaars vermeld vinden, waren zij zulks volgens de wet en volgens de feiten lang voor zij aldus werden genoemd Het was hun veroorloofd hunne eigen constituties en voorschriften te hebben zoowel wat het wereldsche als het godsdienstige betreft. In vorm, en wat officieren en symbolen aangaat, geleek een Romeinsch Co legium zeer veel op een hedendaagsche Vrijmetselaarsloge. Zoo kon bijvoorbeeld geen College bestaan uit minder dan drie personen en deze regel was zoo gestreng dat het gezegde „Drie vormen een College" een vaste wetsregel werd. Bij elk College zat een Magister of Meester vóór, met twee decuriones of opzieners, waarvan elk de son schrijft: Wij weten dat de Dionysiërs van Ionië een groote gemeenschap van bouwheeren en werktuigkundigen waren die het bouwen \ an tempels en stadia ondernamen en dit zelfs monopoliseerden, evenals de broederschap van Vrijmetselaren het bouwen van Kathedralen en kloosterkerken in de middeleeuwen monopoliseerde. Inderdaad geleken de Dionysiërs in vele opzichten op de mystieke broederschap welke thans vrijmetselaren wordt genoemd. Zij lieten niet toe dat vreemdelingen zich bemoeiden met hun werkzaamheden; zij herkenden elkander door teekens en aanrakingen en beleden zekere geheimzinnige leeringen die onder de voogdij van Bacchus behoorden. Bacchus stelde de zon voor en was het uiterlijk symbool van den Eenen God, zoodat de eeredienst van de Dionysiërs neerkwam op een vereering van den Eenen God. Zij bouwden Hem ter eer een prachtigen tempel te Teos, waar zij zijne mysteriën op plechtige feestdagen vierden en zij noemden alle andere menschen profanen omdat zij niet tot hunne mysteriën toegelaten werden (Artikel over den Boog in Brewster's Edmburgh Encyclopaedia). II. Terwijl de bewering van Leader Scott dat de Comaciner Meesters de werkelijke voorvaderen der Vrijmetselarij waren, nog niet als zeker is vastgesteld en misschien nooit boven alle onzekerheid verheven zal worden, zoo gelooft men dat zij ons op het spoor der waarheid brengt. Verdere onderzoekingen door W. Ravenscroft in zijn verhandeling over The Comacines, Their Predecessors and Successors, (een vertaling in het Nederlandsch komt voor in het periodiek De Swastika) neigen er toe om een en ander te bevestigen al kunnen wij misschien zijn theorie over hunne voorgangers niet aanvaarden. Intusschen is het onderzoek nog niet beëindigd en wij doen wijs de verdere resultaten af te wachten. De theorie biedt verder een verklaring van het bouwen van de Kathedralen die niet tot stand konden zijn gebracht door de Gildemetselaren; en de Comaciners bezaten vormen en symbolen zeer veel gelijkend op die welke de Vrijmetselarij heden ten dage bezigt. Zij vormden een orde van kunstenaren, een aristocratie zeer zeker, maar een aristocratie van dienst, van talent zooals Carlyle en Ruskin zouden hebben bewonderd. Zij waren ook democratisch, omdat ijver en verdienste een waardig werkman in staat stelden de hoogste eer te behalen. Zij waren dus in den geest, zoowel als naar vorm en symbool, Maconniek. III. Indien in de volgende bladzijden de nadruk wordt gelegd op de geschiedkundige ontwikkeling der Vrijmetselarij, komt dat omdat dit een boek van geschiedenis is. Bij de vorming van de Vrijmetselarij kwamen vele mystieke invloeden in het spel, maar deze zijn van dien aard dat zij niet geschiedkundig kunnen worden nagespeurd of op de juiste waarde geschat. Men vindt er sporen van Gnostiek, van Mithraïsme, overblijfselen van lang vergeten riten; en de invloed van de Kalabah is onmiskenbaar zooals Waite heeft aangetoond in zijn lezing over Some Deeper Aspects of Masonic Symbolism, (Zie ook „Freemasonry illustrated by the Kabalah" door W. W. Westcott A. Q. C. I. 35). Wij hebben het beter geacht in een inleidend werk de aandacht te vestigen op de geschiedkundige aanzichten van het Gilde, daarbij den bestudeerder vrij latende een en ander verder uit te werken naarmate van zijn neiging en studie. He GEDEELTE. GESCHIEDENIS. VR IJ - METSELAREN. De merkwaardige geschiedenis der Vrijmetselarij is ongelukkigerwijs slechts behandeld door haar lofredenaars of lasteraars, beide even onwaar. Ik wensch mij niet te begeven in de mysteriën van het gilde: maar het zou belangwekkend zijn meer van hun geschiedenis te weten gedurende het tijdperk dat zij letterlijk bouwheeren waren. Door een Parlementswet worden zij beschuldigd den prijs van hun arbeid in jaarlijksche kapittels vast te stellen, hetgeen tegen het Statuut aangaande de Arbeiders was, en bijgevolg werden die kapittels verboden. Dit is hun eerste vervolging; zij hebben er sedert andere meegemaakt en er zijn misschien nog meerdere voor hen weggelegd. Het is merkwaardig dat de Metselaars nooit wettig als een vereeniging erkend werden zooals dit het geval was met andere handwerklieden; daar de band die hen vereenigde sterker was dan die van welk charter ook. Henry Hallam, The Middle Ages. zaamheid te beoefenen en hunne Loges werden een veilige schuilplaats voor degenen die ter wille van hun meening door geestdrijverig fanatisme werden vervolgd. Terwijl de Comaciner Meesters de Kerk diende als bouwers, was de geloofsbelijdenis, die ter toelating tot hun broederschap vereischt werd, nimmer bekrompen, en, zooals wij zullen zien, werd zij ieder jaar ruimer. Tenzij men dit feit voor oogen houdt, komt men er licht toe, den invloed van de kerk op de Vrijmetselarij, welke niemand tracht kleiner voor te stellen dan zij was, te overdrijven. Niet aleer het bouwen van Kathedralen begon te verminderen wegens de verarming van de volkeren door lange oorlogen, de opheffing van kloosters en het opkomen van Puriteinsche gevoelens, begon de Kerk de orde grootelijks te beïnvloeden; en zelfs toen niet in een zoo groote mate dat zij daardoor van haar oorspronkelijke en éénige zending werd afgeleid. Bij tijden waren andere invloeden aan het werk zooals de vervolging van de Tempelridders en het tragisch martelaarschap van De Molay en de Vrijmetselarij begon toen verdacht te worden, de ketters te herbergen 1). Zoo verward waren de neigingen in dit tijdperk dat men ze niet gemakkelijk kan volgen, maar dit feit komt naar voren dat de Vrijmetselarij langzamerhand ruimer werd totdat zij ten slotte met de Kerk brak. Terwijl het nauwelijks ooit meer dan een vernis was geweest, was tegen den tijd van de Hervorming bijna elk overblijfsel van den invloed der Kerk verdwenen om nooit meer terug te keeren. Kritici der Orde hebben veel moeite genomen om deze neiging na te speuren, terwijl zij klaarblijkelijk niet wisten dat zij door dit te doen de voornaamste glorie der Vrijmetselarij slechts nadrukkelijker hebben bekrachtigd. i) Realities of Masonry, door Blake (hfdst. II). Terwijl de theorie dat de Vrijmetselarij zou afstammen van de Orde der Tempelieren niet houdbaar is, zoo is een verband tusschen de beide genootschappen in dien zin waarin men kan zeggen dat een kunstenaar verband heeft met zijn werkgever, meer dan waarschijnlijk. En er bestaat een gelijksoortigheid tusschen het rituaal van receptie in de Orde der Tempelieren en dat hetwelk door de Vrijmetselaren wordt gebruikt, maar dat van de Tempelieren werd waarschijnlijk ontleend aan dat der Vrijmetselaren of had er de grondgedachten voor aangegeven; of beide kunnen voortgekomen zijn uit een bron die verder terug lag. Dat de Orde der Tempelieren niet werkelijk samensmolt met die der Vrijmetselaren is duidelijk, doch velen van hare leden zochten een schuilplaats onder het mac o nn iek e schootsvel. (History of Frtemasonry and concordant Orders door Hughan and Stillson). II Ongelukkigerwijs zijn er, gelijk zoo vaak gebeurt, geen verslagen gemaakt van de oude Metselarij behalve die welke in steen gewrocht zijn, totdat de beweging in beteekenis begon af te nemen. En om die reden vertoonen zoodanige documenten als tot ons zijn gekomen, haar met op haar best. Niettemin loopen zij over een tijdperk van vier eeuwen en worden terecht beschouwd als de acten van oprichting onzer Orde. Wanneer wij ons wenden tot deze Oude Constituties en Plichten *) zooals zij genoemd worden, vinden wij een massa vreemde en merkwaardige geschriften, zoowel in dicht- als in prozavorm, die de Vrijmetselarij beschrijven van het laatste gedeelte van het tijdperk van den kathedraalbouw, met flikkeringen van grootscher vroeger dagen. Er bestaan meer dan een vijftigtal — om precies te zijn achtenzeventig — van deze geschriften, waarvan de meeste aan liet licht zijn gekomen sinds 1860, naar het schijnt alle copieën van documenten die nog ouder zijn. Natuurlijk hebben zij geleden onder de handen van onbekwame of ongeleerde copyïsten, zooals blijkt uit fouten, versieringen en tusschenvoegingen. Zij werden Oude Plichten genoemd omdat zij zekere regelen voor het gedrag bevatten alsmede de plichten die in vroeger tijden aan een pas toegelaten lid van het gilde werden voorgelezen of gereciteerd. Terwijl zij in onderdeden eenigszins verschillen, vertellen zij in hoofdzaak dezelfde legende wat betreft den oorsprong van de Orde, alsmede haar oudste geschiedenis, hare wetten en voorschriften, terwijl een en ander gewoonlijk aanving met een aanroep en eindigde met Amen Hier behoeven wij slechts een kort verslag te geven van de data en de kenmerkende eigenschappen van deze documenten, voor- I) Iedere uitvoerige geschiedenis der Vrijmetselarij - zooals bijvoorbeeld die treL, ~ repr°dUCeert deze 0ude documenten volledig of geeft er een uitb innen W h t °ntleding en verklaringen. Zulk een taak valt niet Jiikll , , Van /en b°ek aU het onderhav'ge- Een van de beste verrt r Siud;vr de Plichtm is een verhandeling door W. K. Upton van JT- aI Ï , °f Constitutions'' en omdat het erkende methoden SketcTs and 2Ïg\ T ,? ^ '°epaSt (A" Q' C" VÏI' "9)- Zie ook Masonic kend < ut ' °°T °ngetwijfeld rijn al deze Oude Plichten be- ol ~ f be!10°ren bekend te - aan alle verstandelijke leden van de hebtrÏLrTe kennt.^ ^ °P ^ ^ namelijk wat betreft de twee oudste, met een korte samenvatting van hetgeen zij ons mededeelen: ten eerste aangaande de Legende van de Orde, alsmede haar oudste geschiedenis; en ten derde haar zedelijke leeringen, werkwijzen en de plichten van hare leden. Het eerste en het oudste van deze geschriften is bekend als het RegiusManuscript, hetwelk aan ieders blikken ontging omdat het tengevolge van een vergissing van David Casley, in zijn catalogus van manuscripten in de Koninklijke Bibliotheek vermeld werd als Een Gedicht van Zedelijke Plichten, totdat Halliwell den waren aard er van ontdekte in 1839. Alhoewel hij geen Vrijmetselaar was, werd de aandacht van Halliwell tot het manuscript getrokken en hij gaf een voordracht over den inhoud er van voor de Society of Antiquaries, waarna hij er twee uitgaven van gaf die de data 1840 en 1844 dragen. Deskundigen meenen dat het oorspronkelijk gedicht dateert van 1390, dat wil zeggen, vijftien jaar na het eerst bekende gebruik van den naam VRIJ-metselaar in de geschiedenis van de Maatschappij van Metselaars van de Stad Londen in 1375 1). Het oude manuscript dat poëtischer van geest dan van vorm is, begint met het mededeelen van het aantal werkeloozen in oude dagen en de noodzakelijkheid om werk te vinden, „Opdat zij daardoor hun levensonderhoud zullen kunnen verdienen". Euclides werd geraadpleegd en hij beval „het éénige handwerk van goede metselarij" aan, en de oorsprong van de orde wordt gevonden „in het land van Egypte". Daarna belanden wij door een snelle verplaatsing plotseling in Engeland „in den tijd van den goeden Koning Athelstan", van wien gezegd wordt dat hij een vergadering van metselaren bijeenriep, waarop men het eens werd over vijftien artikelen en evenveel punten als voorschriften voor het handwerk, waarbij elk punt behoorlijk beschreven wordt. De voorschriften gelijken op de Tien Geboden in een uitgebreider vorm, terwijl het geheel eindigt met de legende van de Vier Gekroonde Martelaren als een aansporing tot getrouwheid. Daarna neemt de schrijver het vraagstuk van den i) The Hole Craft and Fellowship of Masonry door Conder. Zie ook de uitvoerige verhandelingen door Conder en Speth. A. Q. C. IX, 29; X, 10. Het schijnt mij toe dat men te veel waarde gehecht heeft aan zoowel den naam als de dagteekening, daar het feit ouder was dan beide. Findel vindt den naam vrijmetselaar reeds in 1350 (Geschiedenis der Vrijmetselarij, blz. 79) en Leader Scott gaat nog verder terug; maar het feit kan teruggespeurd worden tot de Romeinsche Collegia. oorsprong weer ter hand, waarbij hij teruggaat tot de dagen van Noach en den Zondvloed, en tevens den Toren van Babel en de groote bekwaamheid van Euclides vermeldt, van wien gezegd wordt dat hij „de zeven wetenschappen begon") hij noemt dan de zeven wetenschappen, namelijk Grammatica, Logica, Redekunst, Muziek, Sterrekunde, Rekenkunde en Geometrie, terwijl hij elk dezer verklaart. Een rijke belooning wordt in het vooruitzicht gesteld aan diegenen welke de zeven wetenschappen op de juiste wijze aanwenden en het manuscript eindigt met de zegening: Amen! Amen! zoo moge het zijn! Aldus zeggen wij allen uit menschlievendheid. Hierna volgt een soort aanhangsel, klaarblijkelijk door een priester er aan toegevoegd, uit honderd regels bestaande, waarin een godsvruchtige opwekking vermengd met onderricht in leefregelen zooals jonge Jieden en zelfs mannen die niet gewend zijn aan goed gezelschap en een behoorlijke wijze van gedragen, noodig zouden hebben. Deze regels waren voor het meerendeel ontleend aan Instructions for Parish Priests door Mirk, een handboek dat in dien tijd in gebruik was. Het geheele gedicht, als het zoo genoemd mag worden, is bezield met een geest van vrijheid, van blijdschap, van maatschLppelijken goeden wil. Zoozeer is dat het geval dat zoowel Gould als Pike meenen dat het duidt op het bestaan van Symbolische Vrijmetselarij in den tijd waarvan het spreekt en misschien gereciteerd of gezongen werd door een of ander gezelschap dat de wetenschap der Metselarij herdacht, maar niet practisch beoefende. Zij meenen dus reeds zoo vroeg een aanduiding te vinden van het onafhankelijk bestaan van de bespiegelende Vrijmetselarij in een gezelschap waaruit alles behalve de herinnering aan of de traditie van zijn oud handwerk verdwenen was. Men aarzelt om van meening te verschillen met zulke bekwame en gevierde schrijvers, maar toch schijnt deze afleiding vergezocht, zoo niet gedwongen te zijn. Er is geen twijfel aan het bestaan van Symbolische Vrijmetselarij te dien tijde, doch het is met gemakkelijk ook zelfs maar een aanduiding van het onafhankelijk bestaan er van in het gedicht te vinden. Ook zou het gedicht niet geschikt zijn voor een louter maatschappelijk of zelfs een symbolisch gilde, terwijl de geest van aardige, vroolijke kameraadschap die er uit ademt, gekenmerkt wordt door dien geest van Vrijmetselarij welke steeds aanwezig is wanneer Vrijmetselaren te zamen komen. In volgorde van tijd komt dan het Cooke-Manuscript dat dagteekent uit het eerste gedeelte van de vijftiende eeuw en voor het eerst werd uitgegeven in 1861. Indien wij de wetten der hoogere kritiek toepassen op dit oude document, dan komen er een aantal dingen naar voren die even klaarblijkelijk als belangrijk zijn. Niet alleen is het een copie van een ouder verslag, gelijk het geval is met al de manuscripten die wij bezitten, maar het is óf een poging om de twee documenten saam te voegen óf anders moet het eerste gedeelte beschouwd worden als een lang voorwoord tot het manuscript dat het tweede gedeelte vormt. Want beide zijn volkomen ongelijk in methode en stijl. Het eerste is moeilijk te volgen met uitvoerige aanhalingen en verwijzingen naar gezaghebbende personen 1), terwijl het tweede gedeelte eenvoudig, onopgesmukt en onversierd is en zelfs niet zinspeelt op den Bijbel. Ook blijkt dat de samensteller, zelf Vrijmetselaar, tracht de twee tradities van den oorsprong der Orde, waarbij de eene haar door Egypte en de andere haar door de Hebreeuwen heen naspeurt, met elkander in overeenstemming te brengen; en het is moeilijk te zeggen aan welke traditie hij de voorkeur geeft. Vandaar dat wij een dubbele traditioneele geschiedenis krijgen en een zonderling mengsel van namen en data, welke vaak dwaas worden zooals bijvoorbeeld wanneer hij Euclides tot een leerling van Abraham maakt. Ten slotte is duidelijk dat hij een oude Constitutie van het gilde had gevonden en meende er een soort van commentaar op te moeten schrijven, waaraan hij bewijzen en toelichtingen van zichzelf toevoegde hoewel hij zijn grondstoffen niet met veel succes hanteerde. Na zijn aanroeping2) vangt de schrijver aan met een lijst van de Zeven Wetenschappen, van elk dezer vreemde omschrijvingen ge- !) Hij verwijst naar Herodotus als den Meester der Geschiedenis; geeft aanhalingen uit het Polychronicon, geschreven door een Benedictijnermonnik, die in 1360 stierf; uit De Imagine Mundi, Isodorus, en vaak uit den Bijbel. Hoewel hij van een meer dan gewone geleerdheid voor zijne dagen was, ontkwam hij niet aan een zeker air van pedanterie bij zijn gebruik van gezaghebbende bronnen. 2) Deze aanroepingen wisselen zeer af wat haar bewoordingen betreft, waarbij enkele meer dan andere het kenmerk van de Kerk dragen. Toulmin Smith merkt in zijn English Guilds het feit op dat de vorm van de aanroepingen van de Met- vende, maar in een verschillende volgorde van die welke in het Regius-Manuscript voorkomt; en hij verheft de Geometrie boven alle andere als „de eerste oorzaak en de grondslag van alle handwerken en wetenschappen . Daarna volgt een korte schets van de zonen van Lamech, vrijwel zooals wij die in Genesis vinden, dat evenals de oude manuscripten die wij hier bestudeeren, uit twee oudere verslagen was samengesteld: het eene dat de afstamming van Caïn en het andere die van Seth vaststelt. Verder lezen wij dat Jabal en Jubal hun kennis van de wetenschappen en de handwerkersnijverheid op twee zuilen griftten, een van marmer en de andere van rood steen; en na den zondvloed werd de eene zuil gevonden door Hermes en de andere door Pythagoras, die de kennis welke er op stond onderrichtten. Andere manuscripten dichten de rol die hier aan Hermes gegeven wordt, aan Euclides toe. Ongetwijfeld is dit alles fantastisch genoeg, maar het doen samengaan van Hermes, den ader der Wijsheid", die zulk een figuur van den allerhoogsten rang is in de Egyptische mysteriën en van Pythagoras, die getallen als geestelijke symbolen bezigde, met een oud Hebreeuwsch verhaal, is veelbeteekenend. In ieder geval komt het verslag op die manier in Egjpte, waar het evenals het Regius-Manuscript den oorsprong der V t ijmetselarij vaststelt. Door aldus den oorsprong der Geometrie aan de Egyptenaren toe te kennen, volgt de schrijver slechts een traditie dat de Egyptenaren genoodzaakt waren deze wetenschap uit te vinden teneinde de landmerken te herstellen welke door de overstroomingen van den Nijl uitgewischt werden; een traditie welke door het hedendaagsch onderzoek wordt bevestigd. Voortgaande vertelt de samensteller ons dat de Hebreeuwen gedurende hun verblijf in Egypte de kunst en de geheimen der Metselarij leerden, welke zij met zich naar het Heilige Land voerden. Lange jaren worden vluchtig geschetst en wij komen aan de dagen van David, van wien gezegd wordt dat hij de Metselaars zeer liefhad en hun „loonen gaf * zooals die ongeveer nu zijn". Er komt slechts selaars „op treffende wijze afwijkt van die der meeste andere gilden. In bijna alle gevallen schijnt God de Almachtige Vader te zijn vergeten." Maar de Metselaars vergaten nimmer den hoeksteen waarop hunne Orde en hunne leeringen berusten ; zelfs niet vobr een dag 2) 2) Hierover zou veel te zeggen zijn. Wij volstaan' hier, met er op te wijzen dat r%fr:brTTter deS HeeIalS" Staat VOOr het aanzicht van de Drieeenige Godheid, bekend als „De Heilige Geest". Vertaler. een geringe verwijzing naar het bouwen van Koning Salomo s Tempel in voor, waaraan de schrijver toevoegt: „In andere kronieken en boeken der Metselarij wordt gezegd dat Salomo de opdrachten die David aan de Metselaren gegeven had, bevestigde; en dat Salomo hun hunne gebruiken leerde, die maar weinig verschillen van de thans in zwang zijnde gebruiken". Er is een verwijzing naar den Meesterbouwer van den tempel, doch zijn naam wordt niet genoemd, behalve op verhulde wijze. Geen der Oude Plichten van de Orde maakt ooit van dezen naam gebruik, maar steeds wordt een of ander devies gebezigd om hem onder te verbergen 1). Waarom was dit zoo, wanneer de naam welbekend was, geschreven in den Bijbel die voor iedereen op het altaar lag ter lezing? Waarom zulk een weerzin, indien de naam en de legende, er aan verbonden, niet een esoterische beteekenis hadden, zooals dit zeer zeker het geval was lang eer een en ander tot een drama verwerkt werd? Bij dit punt eindigt de schrijver met de oude legende en hij volgt de Metselaars in Frankrijk en Engeland op de wijze van het Regius-Manuscript, maar met meer bijzonderheden. Nadat hij deze bijzonderheden opgemerkt heeft, keert hij terug tot Euclides en brengt die phase der traditie verder tot de komst van de orde in Engeland, er tot besluit de artikelen van de Maqonnieke wet, op een der eerste vergaderingen vastgesteld, aan toevoegende. Hij noemt er negen van in plaats van de vijftien die wij in het Regius-Manuscript aantreffen. Wat zullen wij zeggen van deze legende met haar telkens terugkeerenden en aanhoudenden nadruk op de oudheid van de Orde en het verband dat tusschen Egypte en Israël gelegd wordt? In de eerste plaats verdwijnt door deze legende de fantasie dat het denkbeeld van de symbolische beteekenis van het bouwen van den Tempel van Salomo zijn oorsprong vond of werd opgeworpen in Bacon's New Atlantis. Hier hebben wij een hoeveelheid traditie die de Egyptische Mysteriën op een onmiskenbare wijze verbindt met de Hebreeuwsche geschiedenis van den Tempel. Waarom zulke namen als Hermes, Pythagoras en Euclides, en hoe kwamen deze in de oude verslagen van het gilde indien niet door de Comaciner kunstenaren I) Namen als Aynone, Aymon, Ajuon, Dynon, Amon, Anon, Annon en Benaim worden opzettelijk en volgens een bepaald plan gebruikt. Het Inigo Jones Manuscript bezigt den Bijbelschen naam, maar hoewel het van 1607 dateert, heeft men aangetoond dat het apocrief is. Zie Gould's Historv, Aanhangsel. De Straatsburger bouwers beeldden de legende in steen uit. en geleerden? Met de geschiedenis van die groote orde wordt voor ons veel dat tot nu toe duister was, duidelijk en wij herkennen in die Oude Plichten de onnauwkeurige en misschien vaag geworden traditie van een verheven symboliek, een authentieke kennis en een werkelijke geschiedenis. Zooals Leader Scott opmerkt, na de oude legende in haar ruwsten vorm te hebben vermeld: Het punt van de meeste beteekenis is dat al deze namen en Ma[onnieke symbolen duiden of iets werkelijks dat in een langverleden tijd bestond en wat de organisatie en de benamingen betreft vinden wij het geheele ding in zijn levenden en werkelijk werkenden vorm in het Gilde der Comaciners I). Hier is, als een soort van brug tusschen de oude legende en de oudste geschiedenis van de Orde in Engeland en ook als een afwijkende weergeving van de legende zelf, een ander document dat van ver terug dateert, van belang. Omstreeks 1696 ontdekte men in de Bodleian Library te Oxford een manuscript — genaamd het Laylande-Loch Manuscript — dat, naar men veronderstelt, geschreven werd in het jaar 1436 en dat naar den inhoud blijkt te zijn een onderzoek van een Metselaar door Koning Hendrik VI, alhoewel niet allen erkennen dat het echt is. De titel er van luidt als volgt: „Zekere vragen met antwoorden daarop met betrekking tot het mysterie der Metselarij, geschreven door Koning Hendrik den zesden en getrouwelijk nageschreven door mij, John Laylande, oudheidkundige, op bevel van zijne Hoogheid." Daar het geschreven is in vreemdsoortig oud Engelsch zou het ongetwijfeld onbegrijpelijk zijn voor een ieder behalve oudheidkundigen. Maar de inhoud laat zich ongeveer als volgt lezen: Wat kan het zijn? — Het is de kennis van de natuur en de macht van haar verschillende werkingen; in het bijzonder de bekwaamheid van rekenen, van maten en gewichten, van het samenstellen van bouwwerken, en verblijfplaatsen van allerlei aard en de juiste wijze om alle dingen te' vormen voor het gebruik van den mensch. Wanneer begon het? — Het begon met de eerste mannen in het Oosten, die bestonden voor de eerste mannen van het Westen en daarmede zijn alle gemakken gebracht aan de wilden en gemakloozen. Wie brachten het naar het Westen ? - De Phoeniciërs, die, daar zij groote kooplieden waren, het eerst van het Oosten in Phoenicie kwamen voor het gemak van den handel, zoowel in het Oosten als het Westen langs de Roode en de Middellandsche Zee. 1) The Cathedral Builders, Boek I, hfdst. I. te ontdoen daar het verslag, hoezeer ook bezoedeld, klaarblijkelijk tracht een feit van beteekenis voor de Orde te bewaren. Gewoonlijk plaatst men de vergadering waarvan hier sprake is, in York in het jaar 926, hoewel van een en ander niet de minste aanteekening overbleef. Hetzij dan te York of elders, moet er een dergelijk soort vergadering bijeengeroepen zijn als een burgerlijke bijeenkomst of als een regelmatige bijeenkomst van Metselaars die door wettige macht het gezag hadden de eer van het vak op te houden. Het was waarschijnlijk een burgerlijke bijeenkomst, terwijl een gedeelte van haar wetgeving een herziene en goedgekeurde wetgeving voor de regulariseering van Metselaars was. En het was niet onnatuurlijk dat deze bijeenkomst, wegens haar belang voor de orde, bekend werd als een Magonnieke vergadering. Bovendien was de Plicht waarover men het eens werd, klaarblijkelijk geen gewone plicht, want men spreekt er van als „de plicht" en een manuscript noemt het zelfs ,,een diepgaande plicht betreffende de naleving van zulke artikelen als tot de Metselarij behooren" en een ander manuscript noemt het „een regel die voor immer gehouden moet worden." Later hadden andere bijeenkomsten plaats, hetzij jaarlijks of halfjaarlijks tot aan den tijd van Inigo Jones die in 1607 algemeen opziener van de Koninklijke gebouwen en tegelijkertijd hoofd van de Magonnieke orde in Engeland werd; ~en men zegt dat hij driemaandelijksche bijeenkomsten in plaats van de oude jaarlijksche heeft ingesteld. Schrijvers die niet bekend zijn met de feiten, beschouwen dikwijls de Vrijmetselarij als een ontwikkeling uit de Gilde-metselarij, maar dat is een dwaling. Deze waren ook op geen enkel tijdstip vereenigd, hoewel zij door verscheidene eeuwen heen zij aan zij werkten. Vrijmetselaars bestonden in grooten getale lang voor er een of ander gilde van metselaren werd gevormd en zelfs nadat de gilden machtig werden, waren beide geheel van elkander onderscheiden. De Gilden Howard (A. Q. C. VII, 73). Onderwijl wijst Upton op het feit dat St. Albans de naam van een stad was en niet van een man en toont hij aan dat er een vergissing in het verlag kan zijn ingeslopen (A. Q. C. VII, 119—31). De aard van de traditie, de bijzonderheden en de beweegreden en de afwezigheid van eenigerlei reden tot fictie moet iemand van verwerping weerhouden. Zie de twee merkwaardige artikelen door Begemann en Speth, getiteld „The Assemi/y" (A. Q. C. VII). Oudere Mafonnieke schrijvers zoaals Oliver en Mackey aanvaardden de Yorkvergadering als een vastgesteld feit (American Q-uarterly Review of Freemasonry I 546, II 245). zooals Hamman zegt,1) waren door een vrijwillig verband Broederschappen, om elkander bij te staan in armoede en elkander te beschermen tegen schadeberokkening. Zij onderscheidden zich in het bijzonder door twee kenmerken: het gemeenschappelijk banket en de gemeenschappelijke beurs. Ook hadden zij in vele gevallen een godsdienstig en soms een geheim ceremonieel om den band van getrouwheid nauwer aan te trekken. Zij werden gereedelijk verbonden aan de uitoefening van allerlei soorten van handel, het oefenen van leerlingen en de traditioneele regels van de kunst. Men kan er aan toevoegen dat Gildemetselaren vele voorrechten hadden; zoo was het hun o.a. vergund, hun eigen wetten te maken en gehoorzaamheid daaraan af te dwingen. Elke Gilde had het alleenrecht van het bouwen in zijn stad of gemeente, behalve de kerkgebouwen; maar hieraan waren ernstige beperkingen en omschrijvingen verbonden. Geen lid van een plaatselijk Gilde mocht werk buiten zijn eigen stad aannemen, doch moest steeds gereed staan de muren van het kasteel van de stad te herstellen, ter-wijl Vrijmetselaren over het geheele land heen reisden, waar ook hun arbeid hen riep. Vaak maakten de Vrij-metselaren, wanneer zij in een stad werkten, gebruik van Gildemetselaren, alleen echter voor ruw werk en als zoodanig noemden zij hen „Ruw-metselaren". Geen Gildemetselaar werd tot de orde der Vrij-metselaren toegelaten tenzij hij buitengewone geschiktheid als werkman en als intellectueel mensch vertoonde. Diegenen welke zich slechts bepaalden tot het handenwerk en niets gaven om intellectueele doeleinden, liet men i) History of the English Constitution. Natuurlijk werd het Gilde in bijna lederen tijd en in ieder land gevonden van China tot aan het oude Rome (The Guilds of China door H. B. Morse) en zij blijven tot op zekere hoogte leven in onze handels- en vakbonden van dezen tijd. De geschiedenis van de English Guilds is verhaald door Toulmin Smith en ook in de geschiedenis van particuliere maatschappijen door Herbert en Hazlitt, zoodat er weinig voor iemand anders aan toe te voegen blijft. Ongetwijfeld werden de gilden beïnvloed door de Vrijmetselaren wat betreft officieren en symbolen, en wij weten dat enkele er van, zooals de Duitsche Steinmetzen zedelijke beteekenissen aan hun werktuigen hechtten en dat andere, zooals de Fransche Companionage, zelfs de legende van Hiram in eere hielden ; maar dat maakte hen niet tot Vrijmetselaars. Engelsche schrijvers zooals Speth gaan te ver wanneer zij ontkennen dat de Steinmetzen eenigerlei esoterische kennis bezaten en Duitsche geleerden als Krause en Findel dwalen evenzeer wanneer zij er op staan dat zij Vrijmetselaren waren. (Zie verhandeling door Speth A. Q. C. I, 17 en Geschichte der Frtimaurere, door Steinbrenner hfdst. IV). naar de Gilden teruggaan. Want de Vrij-metselaars, wij merken dat nogmaals op, waren niet alleen kunstenaren die een moeilijker en beter afgewerkt soort arbeid leverden, maar ook een intellectueele orde met een groote traditie van wetenschap en symboliek die zij veilig behoedden. Na de verovering van Engeland door de Normandiërs, welke in 1066 begon, werd Engeland overstroomd door een leger van kerkdienaren en in ieder deel van het land begon men met den bouw van kerken, kloosters, Kathedralen en abdijen. Natuurlijk was er veel vraag naar de Vrij-metselaren en enkelen ontvingen een rijke belooning voor hunne bekwaamheid als bouwheeren. Zoo ontving Robertus Cementerius, een Meester-metselaar die in 1077 te St. Albans in dienst was, een stuk land en een huis in de stad 1). Onder de regeering van Hendrik II werden niet minder dan honderd zeven en vijftig godsdienstige gebouwen in Engeland gegrondvest en in dit tijdperk beginnen wij voorbeelden te zien van een nieuwen bouwstijl — den Gothischen. De meeste der groote Kathedralen van Europa dagteekenen van de elfde eeuw —- daar de godsvrucht van de wereld tot zulk een buitengewone hoogte van sterke opwinding was gebracht door het verwachte einde der dingen, waarvan op onverklaarbare wijze het volksgeloof vastgesteld had dat het zou plaats vinden in het jaar duizend. Toen het noodlottige jaar — en het volgende, dat door sommigen voor het werkelijke tijdstip was gehouden waarop de laatste bazuin zou worden geblazen — voorbijging zonder dat de gevreesde ramp plaats had, uitte het algemeene gevoel van opluchting zich in het optrekken van prachtige tempels ter verheerlijking van God, die er zich genadiglijk van onthouden had alle dingen aan de vernietiging prijs te geven. En de Orde der Vrij-metselaren maakte het voor de menschen mogelijk „hun zielen in steen uit te zingen" en voor de bewondering van het nageslacht na te laten wat Goethe de „Bevroren muziek" van de Middeleeuwen noemde — gedenkteekenen van het geloof en de dankbaarheid van het ras die de aarde versieren en wijden. Wij behoeven weinig toe te voegen aan de geschiedenis der Vrijmetselarij gedurende het tijdperk van het bouwen der Kathedralen; 1) Notes on the Superintendents of English Buildings in the Middle Ages door Wyatt Papworth. Cementerius wordt ook vermeld in verband met den Kathedraal van Salisbury en wederom in zijn capaciteit als Meester Metselaar. de gedenkteekenen er van zijn de beste geschiedenis zoowel van haar genie, haar geloof als haar symbolen — zooals de driehoek en de cirkel die den sluitsteen van alle steenen versiersels van iederen Gothischen tempel vormen, getuigen. De Metselarij was toen op het hoogste punt van haar macht, in haar volle pracht, terwijl de Leeuw van den stam Juda haar symbool, haar kracht en haar wijsheid was en schoonheid haar ideaal; haar motto getrouwheid aan God en de Regeering; hare zending zichzelf dienstbaar te maken aan het openbare welzijn en de broederlijke liefdadigheid. Als bewaarster van een oude en hooge traditie was zij een toevlucht voor de verdrukten en een onderrichtster van kunst en zedeleer voor de menschheid. Wij bevinden dat in 1270 Paus Nikolaas III alle rechten bevestigde die te voren aan de Vrij-metselaars verleend waren terwijl hij hun verdere voorrechten verleende. Inderdaad schijnen alle Pausen tot aan Benedictus XII kenmerkende gunsten aan de orde verleend te hebben en zelfs zoo ver te zijn gegaan dat hare leden vrijgesteld waren van de noodzakelijkheid van het navolgen van statuten, gemeentelijke voorschriften en van gehoorzaamheid aan koninklijke edicten. Was het dan een wonder dat de Vrij-metsèlaren niet lang daarna VRIJHEID als hun motto kozen en door dit te doen de vijandschap opwekten van allen die het gezag voerden, zoowel als van de Kerk die zij zoo edel gediend hadden? Reeds werkten er krachten die ten slotte uitliepen op de Hervorming en het baart ons geen verrassing dat een groote orde als deze verdacht werd lieden te herbergen en invloeden aan te wakkeren die in sympathie waren met de op handen zijnde verandering welke men voelde aankomen. Daar er mannen van de meest uiteenloopende zienswijzen, zoowel op politiek als godsdienstig gebied in de Loges waren, begon men de Orde in de eerste plaats te beschuldigen dat zij weigerde de wetten te gehoorzamen en daarna begon men haar te vervolgen. In Engeland werd in 1356 een wet tegen de Vrij-metselaren uitgevaardigd, hunne bijeenkomsten verbiedende onder de strengste strafbepalingen, maar de wet schijnt nooit krachtig te zijn gehandhaafd, hoewel de Orde ten zeerste leed onder de groote maatschappelijke beroeringen van het tijdperk. Hoe dit ook zij, met den terugkeer van den vrede na den langen oorlog van de Rozen in 1485 leefde de Vrij-metselarij gedurende een tijd op en hernam veel van haar prestige; en voegde ten slotte luister aan haar naam toe door het herbouwen van Londen na den Grooten Brand van 1666, waarbij het gedenkteeken dat den kroon spande de St. Paul's Kathedraal was1). Toen het bouwen der Kathedralen ophield en de vraag naar hoogbekwame bouwheeren afnam, begon de orde te vervallen; zij verloor echter nooit geheel en al haar identiteit, haar organisatie of haar oude symbolen. Conder, de geschiedschrijver van de Mason's Company te Londen, meent, dat dit genootschap, alhoewel haar bestaande verslagen niet van vóór 1620 dagteekenen, opgericht is in 1220, zoo al niet vroeger, in welken tijd er een groote werkdadigheid in het bouwvak was tengevolge van het bouwen van de London Bridge hetgeen in 1176 plaats had en van de Westminster Abbev dat in 1221 begon; aldus tot den Kathedraaltijd teruggaande. Op een zeker tijdstip schijnen de Vrij-metselaars verder te zijn geweest in Schotland dan in Engeland of in ieder geval meer bescheiden achter te hebben gelaten, want de notulen van de Loge te Edinburgh gaan lerug tot 1599 en de Schaw Statut es tot een vroeger dagteekening; toch is het een feit dat de notulen der Aitchison Haven Loge uit 1598 en van Mary's C'hapel uit 1599 bijna geheel en al duiden op werkzaamheden van werkdadige gildeloges. Toch begon, naarmate de bouwkunst tot verval kwam, ook de Vrijmetselarij te vervallen, zoodat niet weinigen harer leden zichzelf één gingen voelen met de Gilde of gewone „ruwwerk metselaren", die zij vroeger verachtten, terwijl anderen, hun hooge strevingen uit het oog verliezende, hun Loges tot maatschappelijke clubs maakten. Niettegenstaande de tekortkomingen en het verval waren er echter steeds zoodanigen die, zooals wij zullen zien, trouw bleven aan de idealen der Orde, en zich meer wijdden aan haar zedelijke en geestelijke leering, tot aan wat men noemt de „wederopleving van iyiy'". I) Hoorende dat de Metselaren zekere geheimen hadden die haar niet konden worden onthuld (daar zij de Groot Meesteres niet kon worden) zond Koningin Elisabeth een gewapende macht om hun jaarlijksche Groot-Loge te York op den St. Jansdag, den 27en December 1561, op te breken. Maar Sir Thomas Sackville droeg zorg dat enkelen van de mannen die gezonden werden Vrijmetselaars waren die na deelneming aan de samenkomst een zeer eervol 'verslag aan de Koningin uitbrachten, die nooit meer trachtte hen te doen opbreken of verstoren; maar hen beschouwde als een bijzonder soort menschen welke vrede en vriendschap, de kunsten en de wetenschappen aankweekten zonder zich 00,t in de zaken van Kerk of Staat te mengen (Book of Constitutions, door Andercnn\ HOOFDSTUK II. Geen persoon (van welken graad ook) zal als Vrijmetselaar aangenomen worden tenzij hij een Loge van tenminste vyfVrye Metselaren heeft; waarvan een meester of een opziener van die begrendingen of af deeling zij, waarin zulk een Loge gehouden worde en n g een van het vak der Vrije-Metselarij. Dat geen persoon als Vrijmetselaar zal worden aangenomen behalve dezulken die gezond van lichaam, van goede afkomst en goede faam zijn en die de wetten van het land in acht nemen. Dat geen persoon als Vrij-Metselaar zal worden aangenomen of de geheimen van dit genootschap zal leeren kennen eer hyden fcternalolgenden eed heeft afgelegd: „Ik, A. B. beloof en verklaar, hier in de tegenwoordigheid van den Almachtigen God en van mijn metS Vellen en broederen die hier aanwezig zijn, dat ik oP geen enkel hierna volgend tijdstip, door geen enkele daad of omstandigheid hoe genaamd, rechtstreeks of niet rechtstreeks zal openbaar_ of doen ontdekken of onthullen een der geheimen voorrechten of beslissingen van de broederschap of gemeenschap der Vrymetse^ dte mij te dezen tijde of op een tijdstip hierna zullen worden bekend gemaakt, zoo helpe mij God en de heilige inhoud van dit Boek Harleian Manuscript, 1600—50. METGEZELLEN. • Na de Vrijmetselaars door een lang geschiedkundig tijdperk heen gevolgd te hebben, moeten wij er thans toe overgaan een verslag te geven van de ethiek, de organisatie, de wetten, de symbolen en werkwijzen van hunne loges. Zulk een studie is beurtelings gemakkelijk en moeilijk tengevolge van de massa grondstoffen en boven dien door het feit dat het werk van een geheime orde uit den aar der zaak nooit een zaak ter opteekening is of geweest is. Door deze noodzakelijkheid moet niet weinig in het duister» blijven, maar het is te hopen dat zelfs degenen die niet van de orde zijn een bepaa begrip mogen verwerven van de beginselen en de praktijken van de oude Metselarij, waarvan de hedendaagsche Vrijmetselarij afstamt. Deze schets zal tenminste aantoonen dat van de oudste tijden af c e Orde der Vrijmetselaren een onderrichtster is geweest van zedelijk- heid, liefdadigheid en waarheid, dat zij eenig was in aard, edel in haar geest en weldadig in haar invloed. Wanneer wij haar ethische leering het eerst nemen, behoeven wij ons slechts tot de Oude Plichten en Constituties der Orde te wenden, met haar vreemd mengelmoes van hooge waarheden en huiselijke vakwetten om den zedelijken grondslag der universeele Vrijmetselarij te ontdekken. Deze oude documenten vormden een deel van het oudste rituaal der orde en werden opgezegd of aan iederen jongen man voorgelezen op het oogenblik van zijn inwijding als Aangenomen Leerling. Als zoodanig herhalen zij de legenden, wetten en ethiek van het vak om hem in te lichten en zooals wij gezien hebben, legden zij den nadruk op de oudheid der Orde, terwijl zij tevens den dienst der menschheid aanbevalen — een feit dat alleen aan de Vrijmetselarij eigen is, want geen enkele andere orde heeft ooit aanspraak gemaakt op zulk een legendarische of traditioneele geschiedenis. Nu wij die opsomming van legendarische gegevens en de waarde er van als geschiedenis bestudeerd hebben, blijft ons over het zedelijk wetboek na te gaan, dat aan den candidaat werd voorgelegd. Nadat de candidaat een plechtigen eed van trouw en geheimhouding had gezworen, werd hij onderricht in zijn plichten als leerling en zijn gedragingen als man. Wat er aan dit oude wetboek ontbrak aan plooibaarheid, werd meer dan goedgemaakt in eenvoud en men kon alles samenvatten in de woorden van den profeet: „Rechtvaardig te handelen, genade lief te hebben, en nederig voor het aanzijn van God te wandelen", de oude eeuwige zedewet, gegrond op geloof, beproefd door den tijd en als geldig erkend door mannen van alle klimaten, geloofsvormen en toestanden. Wanneer wij het Regius-Manuscript beschouwen, vinden wij daarin vijftien „punten" of regels, neergeschreven voor de leiding van de Gezellen en even zoovele voor de gedragingen van MeesterMetselaren 1). I) Onze huidige benamingen zijn geheel en al foutief; de oude volgorde was eerst Leerling, dan Meester, dan Gezel - daar het meesterschap niet een verleende graad was, maar een belooning voor de bedrevenheid als werkman en voor de verdienste als mensch. De thans bestaande verwarring is ongetwijfeld te wijten aan de gewoonte der Duitsche Gilden waar een Gezel nog twee extra jaren moest dienen als ambachtsman alvorens hij een Meester werd. Zulk een beperking was in Engeland niet bekend. Inderdaad was het omgekeerde waar en niet de Gezel, maar de Leerling maakte zijn meesterstuk gereed en als het aangenomen werd' werd hij een Meester. Nadat hij zijn Meesterschap had verworven, had hij er recht Later werd het aantal tot negen teruggebracht, maar wel verre van een verkorting te zijn was het inderdaad een uitbreiding van het oorspronkelijk wetboek; en tegen den tijd dat wij aan de Roberts en Watson Manuscripten komen, was er een dergelijk stel vereischten voor Leerlingen aangenomen — of liever op schrift gesteld en vermeld, want zij waren reeds lang te voren in gebruik geweest. Het zal de duidelijkheid bevorderen indien wij de volgorde omkeeren en de Leerlingen-plichten het eerst nemen, daar deze de wijze aangeven waarop mannen tot de orde werden toegelaten. Niemand werd tot Metselaar gemaakt dan uit eigen vrijen wil en hij moest bewijzen d a hij een vrij man van wettigen leeftijd, van wettige geboorte, met een gezond lichaam, van reine gewoonten en van goede faan was, anders was hij niet verkiesbaar. Ook moest hij zichzelf door een plechtigen eed verbinden gedurende een tijdperk van zeven jaar onder strenge regels te dienen, daarbij de gelofte afleggende van absolute gehoorzaamheid — want de Loge uit oude tijden was een school waarin de jonge mannen niet alleen de bouwkunst en haar symboliek, maar ook de zeven wetenschappen bestudeerden. In den aanvang was de leerling weinig meer dan een dienaar die het allerlaagste handwerk moest opknappen, daar zijn tijd van gebondenheid zoowel een beproeving voor zijn karakter als een training voor zijn werk was. Indien hij zich betrouwbaar en bekwaam betoonde, werd zijn loon vermeerderd, alhoewel de regels voor zijn gedragingen niet lichter werden gemaakt. Hoe streng de discipline was, kan men zien uit een samenvatting van deze regels: De leerling legde na zijn geloof in God beleden te hebben, de belofte af de Kerk, den Staat en den Meester waaronder hij diende te eeren zich nooit te onttrekken aan den dienst van de orde, bij dag zoowel als bij nacht, behalve met de toestemming van den Meester. Hij moest eerlijk, waarheidlievend, oprecht, getrouw in et op Gezel te worden - dat wil zeggen een gelijke en kameraad en lid van de broederschap, die hij tot nu toe alleen gediend had. Ook moeten wq onderschep maken tussLn een Meester en een Meester van het Werk, nu vertegenwoor In ieder geval zien wij het beeld vóór ons van een kleine gemeenschap of een dorp van werklieden, in ruwe gebouwen verwijlende, met een Loge in het midden naast een langzaam omhoogrijzende Kathedraal — de Meester bezig met zijn plannen en zijn zorg voor zijn troep; Gezellen die den steenen voor muren, bogen en spits- i) ln den ouden tijd werden handschoenen veelvuldiger gebruikt dan thans en de gewoonte om ze als geschenk te geven was in middeleeuwsche tijden algemeen. Vaak werden, wanneer de oogsttijd voorbij was, handschoenen uitgedeeld aan de arbeiders die den oogst inhaalden (History of Prices in England, ogers) en rijk geborduurde handschoenen vormden een geschenk dat met vreugde door vorsten werd aanvaard. Inderdaad werd de bloote hand beschouwd als een teeken van vijandigheid en de gehandschoende hand was een teeken van vrede en goeden wil. Voor Vrijmetselaren hadden de witte handschoenen en het schootsvel beteekenissen die nauwelijks door anderen begrepen konden worden en de symboliek er van blijft met ons tot op dezen dag met haar eenvoudig en welsprekend beroep op ons gemoed. (Zie hoofdstuk over „Ma?onnieke kleeding en Regalia" in Thtngs a Freemason should know door F. J. W. Crowe, een belangwekkend artikel door Rylands A. Q. C. deel V, en de schoone verhandeling over „Handschoenen" door Dr. Mackey in zijn Symbolism of Freemasonry. Niet alleen de gereedschappen van den bouwer, maar ook zijn kledingstukken hadden een zedelijke torens vorm geven; Leerlingen die gereedschappen of kalk aanbrengen en wanneer het noodig is, op de zieken passen en al de ambten van dergelijken aard waarnemen. Altijd was de Loge het middelpunt van belangstelling en werkzaamheid, een plaats van arbeid, van studie, van toewijding, zoowel als de gemeenschappelijke kamer voor het onderlinge leven der orde. Iedere morgen, zooals wij leeren van de Bouwrollen van den York Munster, begon met een gebed, gevolgd door de aanwijzingen van den Meester voor het werk van den dag, waarin ongetwijfeld besloten waren bestudeering van de wetten der kunst, de bouwplannen en de mystieke beteekenis van versieringen en symbolen. Bij zulke gelegenheden waren alleen Vrijmetselaren tegenwoordig, terwijl de Loge voor ieder ander gesloten was en bewaakt door een Dekker L) tegen ,,de nadering van Chouans 2) en luisteraars." Zoo werd het werk voor den dag begonnen, voortgaande te midden van het geraas en de schijnbare wanorde der arbeidsuren totdat de troep van arbeid tot verpoozing 1) Dekker is evenals Kabeltouw een woord dat in het bijzonder eigen is aan de Vrijmetselarij. Het duidt iemand aan die belast is met het bewaken der Loge om te zorgen dat er alleen Metselaren binnen gehoorsafstand zijn Het woord stamt waarschijnlijk uit de Middeleeuwen toen de makers van leien daken ook de gewoonte van zwerven hadden (History of Prices in England) en de Vrijmetselaars vergezelden om hun taak te vervullen bij het werk van het bedekken der gebouwen. De een of andere dekker werd aangesteld om indringers te weren en vandaar dat de naam dekker langzamerhand gegeven werd aan lederen Metselaar die de Loge bewaakte. 2) Veel is er reeds geschreven over de afleiding en de beteekenis van het woord co-wans (Chouans) waarbij enkelen den oorsprong van het woord vinden in een Griekschen term die „hond" beteekent. (Zie „An Inquiry Concerning Cowans" door D. Ramsay, Review of Freemasonry, deel I). Maar de oorsprong er van moet nog gevonden worden, tenzij wij aannemen dat het een oud Schotsch woord was dat verachting uitdrukte. Als zoodanig gebruikt Sir Walter Scott het in Rob Roy. She Doesna value a Cawmil mair as a cowan (Hfdst. XXIX) Metselaars gebruikten het woord om een „Droogwerker", iemand die zonder cement werkte, of een Metselaar zonder het woord, aan te duiden. Ongelukkigerwijs hebben wij in dien zin nog chouans; lieden die probeeren Vrijmetselaars te zijn zonder het cement van de broederliefde te gebruiken. Als men er die maar uit kon houden! Blackstone beschrijft een luisteraar als een „gewoon hinderlijk persoon die met een boete bestraft kan worden." De legende zegt dat de Metselaren van den ouden tijd zulke spioneerende lieden, die trachtten om hun teekens en geheimen te leeren kennen, straften door hen onder de regengoten te houden tot het water in hun nek en bij de beenen uit liep. In ieder geval verachtten zij den man die trachtte gebruik te maken van de teekens van het vak zonder de kunst en de ethiek er van te kennen. werd geroepen; en aldus werd een Kathedraal opgetrokken als een gedenkteeken van de orde, hoewel de namen van de bouwers verdwenen en verloren zijn. Het is niet vreemd dat de Vrijmetselaars die jarenlang aan hetzelfde gebouw werkten en samen in de Loge leefden, elkander leerden kennen en van elkander hielden en dat zij een gevoel van trouwhartigheid jegens hun troep kregen dat éénig, bijzonder en blijvend was. Er zijn tradities van genoegen en vroolijkheid, van zang en feest en galadagen tot ons gekomen die ons verhalen van een kameraadschap die even opgewekt als echt was. Indien hun leven vol wederwaardigheden en hard was, zoo had het ook zijn bekoring en aantrekkelijkheid van vriendschap, van sympathie, dienst en gemeenschap van belangen en de vreugde die voortvloeit uit toewijding tot een hooge en edele kunst. Wanneer een Metselaar een Loge wilde verlaten en elders wilde gaan werken, zooals hem vrij stond om te doen wanneer hij zulks begeerde, dan had hij geen moeilijkheden om zich bekend te maken aan de mannen van zijn vak door zekere teekens, aanrakingen en woorden1). Zulke herkenningsteekens waren noodzakelijk voor mannen die ver reisden in die dagen van onzekere toestanden, in het bijzonder wanneer verwijzingen naar anderen of middelen om zich te doen kennen vaak onmogelijk waren. Alles wat vele menschen omtrent de orde weten is, dat de leden er van een code van geheime i) Dit is een zeer aantrekkelijk ouderwerp. Zelfs in de meest oorspronkelijke tijden schijnt men een soort algemeene taal van teekens te hebben gebruikt bij alle volkeren. De teekens waren zeer gelijksoortig bij wijd uiteenloopende stammen, hetgeen misschien een gevolg was van het feit dat zij natuurlijke gebaren van begroeting, waarschuwing of verdriet waren. Hierop wordt gezinspeeld in den Bijbel, wanneer het leven van Ben-Hadad gered wordt door een gegeven teeken (I. Koningen, XX. 30—35). Zelfs bij de Noord-Amerikaansche Indianen was een soort van teekens-code bekend (Indian Masonry, R. C. Wright, hfdst. III). „De heer Ellis ging zelfs door middel van zijn kennis als Meester Vrijmetselaar in het gewijde gedeelte van een Indischen tempel" (Anacalypsis, C. Higgins, I, 767). Zie ook de ervaringen van Hackett Smith onder de Druzen, waarnaar wij reeds verwezen (A. Q. C. IV, 11). Kipling vertelt ons een heerlijk grappig verhaal waarvan het Ma?onnieke teekenstelsel den grondslag vormt. The Man who would ie a King is beslist buitengewoon. Indien een niet gering gedeelte van deze teekentaai van het ras in de huidige Maconnieke Loges voorleeft, is dit niet alleen te danken aan de behoeften van het gilde, maar ook aan het instinct der orde voor het oude, het universeele, het menschelijke; haar genie om gebruik te maken van alle manieren en middelen waardoor de menschen tot elkander kunnen worden gebracht om elkander te leeren kennen en elkander lief te hebben en te helpen. teekens hebben en dat geen Vrijmetselaar zonder vrienden of alleen behoeft te zijn wanneer andere Vrijmetselaars in zicht of binnen gehoorsafstand zijn; zoodat de naam zelf van het gilde gelijkwaardig werd met elke wijze van verborgen herkenning1). Steele spreekt in de Tailer van een klasse van menschen die evenals „vrijmetselaars hun.teekens en aanrakingen hebben '. Er bestond meer dan een zoodanig teeken en aanraking, zooals ons meer dan eens gezegd wordt het Harleian Manuscript bijvoorbeeld noemt „woorden en teekens". Wat zij zijn, mag hier niet besproken worden, maar men kan veilig zeggen dat een Meester Metselaar uit de Middeleeuwen, zoo hij uit het land der schaduwen terugkeerde, zich als zoodanig bekend zou kunnen maken in een hedendaagsche Gezellen-loge. Ongetwijfeld zouden enkele dingen hem in het eerst vreemd zijn, maar hij zou de officieren van de Loge herkennen, den vorm, de symbolen, het groote altaar-Licht en haar zedelijke waarheid, in symbolen onderricht. Bovendien zou hij, indien hij daar roeping toe gevoelde, ons veel kunnen leeren omtrent het gilde in de oude tijden, zijn verborgen mysteriën, de bijzonderheden van zijn riten, en de beteekenis van de symbolen toen de poëzie van het bouwen nog levend was. III Dit voert ons tot een van de hevigste strijdpunten in de Magonnieke geschiedenis, het vraagstuk van het aantal en den aard der graden die in de oude gildeloges in gebruik waren. Er bestaat nauwelijks een ander onderwerp dat zoozeer de aandacht tot zich getrokken heeft van de oudheidkundigen der orde en terwijl het niemand past om zulk een vraagstuk gladweg te beslissen, zoo zij ons toch veroorloofd, na alles bestudeerd te hebben wat aan beide zijden geschreven is en waarde heeft, een samenvatting te geven van de waarheid waartoe men gekomen is s). 1) In Engelsche landen is dit meer het geval dan ergens anders. In vele boeken en ook in het dagelijksche leven spreekt men van Vrijmetselarij (masonry) als van al datgene hetwelk de onderlinge bekendheid aangeeft. Vertaler. 2) Wederom is het mij een genoegen te verwijzen naar de verhandelingen van de Ars Quatuor Coronati Loge van Onderzoekingen, welke verhandelingen en de besprekingen daarin, zooals van andere vraagstukken, het beste overzicht geven van het geheele probleem, van alle zijden beschouwd. De verhandeling door schilden de gewoonten in de verschillende Loges, waarvan enkele voornamelijk practisch werkzaam waren of bestonden uit lieden die werkdadige Metselaars waren geweest met slechts hier en daar enkele niet-metselaars, die toegelaten waren; terwijl andere reeds in 1645 als louter symbolische Loges bestonden. Natuurlijk werden in Loges van de eerste soort de twee graden afzonderlijk gehouden en gingen zij bij de tweede soort in elkander op — terwijl de eene graad steeds uitvoeriger werd. Langzamerhand werden de lieden, die werkdadig metselaar waren geweest, zeldzamer in de Loges — voornamelijk die van hooger positie, zooals meesterbouwers, architecten enzoovoorts — totdat de orde een louter bespiegelend genootschap werd, dat niet langer vakdoeleinden op het oog had. Dit niet alleen, maar door dit geheele overgangstijdperk heen en zelfs vroeger, vinden wij aanduidingen van „De Rol van den Meester" en deze aanduidingen nemen in aantal toe naarmate het ambt van Meester van het Werk zijn practisch aanzicht verloor na het tijdperk van den Kathedraalbouw. Wat was de Meesterrol? Ongelukkigerwijs kunnen, hoewel het aantal der graden is aan te geven, hun aard en de bijzonderheden er van niet worden besproken zonder groote onbescheidenheid; maar niets is duidelijker dan dat wij niet buiten de Vrijmetselarij behoeven te gaan om de grondstoffen te vinden waaruit alle drie graden zooals zij thans bestaan werden ontwikkeld 1). Zelfs de Fransche Compagnonnage of de Zonen van Salomo had de Legende van den derden graad lang vóór 1717, in welk jaar sommigen meenen dat hij werd uitgevonden. Indien er vóór dien datum 1) Ontelbare malen is het de gewoonte van schrijvers geweest, zoowel in als buiten de orde, om de Vrijmetselarij te behandelen als ware zij een bijeenzameling van oeroude overblijfselen en moraliseerende algemeenheden, gevormd uit de overgeschoten beetjes van de legende der Operatieve gilden en de restjes van Occulte kennes en dit is verre van waar. Indien dit een feit ware, zou de schrijver dezes de eerste zijn om het te erkennen, maar het is geen feit. In plaats daarvan gaat het denkbeeld dat een zoo edele orde, met zulk een heroïsche geschiedenis, zoo rijk aan symboliek, met bekwaamheid geordend en met zooveel sporen van een groote oudheid, de schepping van een godsvruchtig bedrog of een vernuftige vroolijke scherts was, de perken van de geloofwaardigheid te buiten en komt op het terrein der zotheden. Dit feit zal met meer nadruk worden bevestigd in het volgende hoofdstuk, waarnaar allf.n verwezen worden die overal elders gaan behalve tot de vrijmetselarij zelf om te vernemen wat de vrijmetselarij is en hoe zij tot stand kwam. weinig of geen melding van wordt gemaakt bij Engelsche Vrijmetselaars, is dat nog geen reden om te denken dat hij onbekend was. Niet voor 1841 werd het bekend dat deze graad een geheim van de Compagnonnage in Frankrijk was geweest, zoo diep en zorgvuldig was hij verborgen gebleven 1). Waar zooveel nog duister is, mag men niet dogmatisch zijn, doch wat er in 1717 schijnt te hebben plaats gehad is niet de toevoeging van een derden graad uit één stuk gemaakt, maar de omzetting van twee graden in één. Dat wil zeggen dat de Vrijmetselarij een te grootsche instelling is om in één dag gemaakt te zijn, en nog veel minder door een paar lieden, maar dat zij een langzame ontwikkeling was die haar schoonheid ontplooide naarmate zij groeide. Inderdaad was zij gelijk een van haar Kathedralen waarop een geheel geslacht van bouwers zwoegde en verdween en waarop een ander geslacht volgde, totdat te midden van de wederwaardigheden van tijd en verandering, van verval en wederopleving, de Orde zelf tot een tempel van Vrijheid en Broederschap werd waarbij haar geschiedenis een onthulling van haar innerlijkste ziel was in het natuurlijk verloop van haar overgang van werkelijke bouwkunst tot haar edeler en heerlijker doel. Want daar hetgeen uit de Vrijmetselarij ontwikkeld is, er altijd in gewikkeld moet zijn geweest, en niet iets is, dat van buiten af kwam en er uit vreemde bronnen ingebracht werd, zooals sommigen maar steeds blijven trachten aan te toonen, behoeven wij niet buiten de orde te gaan om te vernemen wat Vrijmetselarij is en zeker niet om haar beweegreden en haar geest te leer en kennen, daar haar latere en meer uitvoerige vorm zelf slechts een uitbreiding en een uiteenzetting van haar ineigen aard en leering was. Op dit feit legt de onderhavige studie den meesten nadruk tegenover diegenen die in alle hoeken en gaten gaan jagen om te zien vanwaar de Vrijmetselarij kwam en waar zij haar symbolen en graden verkreeg. l) Livre du Compagnonnage door Agricol Perdiguier 1841. George Sand's novelle Le Compagnon du Tour de France werd in hetzelfde jaar uitgegeven. Zie verder Gould Geschiedenis der Vrijmetselarij, Deel X. Hfdst. V. HOOFDSTUK III. Het STELSEL zooals dat in de regelmatige Loges onderricht wordt, kan wel eenige overtolligheid van woorden of gebreken hebben, veroorzaakt door de onwetendheid of de onverschilligheid van de oude leden. En inderdaad, wanneer wij overwegen door welk een donkerheid en duisternis het Mysterie is overgeleverd; de vele eeuwen dat het overleefd heeft; de vele talen en landen en sekten en partijen die het heeft doorloopen, dan zijn wij veeleer geneigd ons te verwonderen dat het ooit zonder meer onvolmaaktheid tot ons kwam in den huidigen tijd. Het heeft lang in modderige stroomen geloopen en als het ware zelfs onder den grond. Maar niettegenstaande het vele roest dat het moet gekregen hebben, blijft er veel van het oude maaksel over: de kernzuilen van het gebouw kunnen onder het puin worden gezien, hoewel de bovenbouw vol met mos en klimop zit en de steenen door de lengte van tijden elkander los hebben gelaten. En daarom, evenals de buste van een grooten held waarde heeft onder de merkwaardigheden al heeft zij een oog of neus of rechterhand verloren, behoort de Vrijmetselarij met al haar smetten en rampspoeden, in plaats van belachelijk te schijnen, met eenige vriendelijkheid en achting ontvangen te worden uit vereering voor haar Oudheid. Defence of Masonry, 1730. AANGENOMEN METSELAREN. I Wat ook duister moge zijn in de geschiedenis der Vrijmetselarij en uit den aard der zaak verborgen moet blijven, haar symboliek kan in onafgebroken opeenvolging door de eeuwen heen worden nagespoord; en haar symboliek is haar ziel. Dit is zóózeer waar, dat men bijna kan zeggen, dat indien de orde had opgehouden te bestaan toen zij op haar hoogste punt was, haar symboliek dit zou hebben overleefd en zich zou ontwikkeld hebben, zoo diep had zij zich in het gemoed der menschen ingewerkt. Toen ten slotte de orde als beroepsorde haar arbeid beëindigd had en hare gereedschappen neerlegde, werden hare symbolen, die het geloof van den werker hadden gediend, een taal voor de gedachte van den denker. Weinig lieden beseffen welken dienst in het dageraads-tijdperk van de wereld getallen hebben bewezen aan het geloof van den mensch, toen hij zocht naar den een of anderen sleutel tot het machtige raadsel der dingen. Levende te midden van veranderingen en schijnbare toevalligheid, vond hij in de wet der getallen een pad waarlangs hij kon ontkomen aan het verschrikkelijke gevoel dat het leven een reeks toevallige gebeurtenissen in de hand eener grillige Macht was; en wanneer wij er over nadenken, was zijn inzicht geenszins ondeugdelijk. „Alle dingen zijn in getallen" zei de wijze Pythagoras: „de wereld is een levende arithmetiek in haar ontwikkeling een verwezenlijkte geometrie in haar rust". De natuur is een gebied van getallen; kristallen zijn verdichte geometrie. De muziek, die van alle kunsten de goddelijkste en verheffendste is, beweegt zich met afgemeten stap voorwaarts, daarbij geometrische figuren bezigende, en kan zich niet vrijmaken van getallen zonder in een wanklank weg te sterven. Geen wonder dus dat een wetenschap waardoor de menschen zulk een inzicht verkregen in de eenheid en de orde der wereld, voor hen geheiligd werd en vorm aan hun geloof gaf ). Daar zij zooveel onthuld had, kreeg de mathematica allerlei mystieke beteekenissen die geheel vreemd zijn aan onze prozaïsche wijze van denken — terwijl het geloof in onze dagen zich tot andere symbolen gewend heeft. Zoo was het ook gesteld met de bouwkunst — een levende allegorie waarin de mensch in het klein den wereldtempel nabootste en door allerlei middelen trachtte het geheim van zijn stabiliteit te doorgronden. Reeds hebben wij aangetoond hoe van de oudste tijden af de eenvoudige symbolen van den bouwer een deel van het leven zelf der menschheid werden, vorm aan zijn gedachten, zijn geloo , zijn droomen gaven. Er bestaat nauwelijks een taal of zij draagt er den indruk van zooals wij spreken van een Ruw en een Gepolijst I) In The spirit of Masonry, door Dr. Hutchinson komt een mooie voordracht voor over de zedelijke beteekenis van de geometrie. Het >s een van de °^ en edelste boeken in onze Ma?onnieke litteratuur. Plutarchus vermeldt dat Plato zeide „God geometriseert immer" (Diog. Laert. IV, 2). Elders merkt Plato op dat de „Geometrie, wanneer zij goed behandeld wordt, de kennis van het eeuwige is (Republiek 527b) en boven den ingang van de acedemie te Athene schreef hij de woorden „Laat niemand die onwetend is aangaande geometrie mijn poorten binnentreden". Zoo spraken Aristoteles en al de oude denkers, hetzij in Ind.e of in Egypte. Proclus zegt ons dat Pythagoras zich alleen bekommerde om getal en grootte: het absolute getal in de arithmetiek ; het toegepaste getal >» de muziek, enzoovoorts _ waarover wij lezen in de Oude Plichten (Zie The Great Symbol door Klein A. Q. C. X, 82). denkvermogen, van een Oprecht mensch die een Steunpilaar der maatschappij is, van het Peil van Gelijkheid, van de Gulden Regel volgens welken wij ons gedrag regelen. De uitdrukkingen aan de bouwkunst ontleend zijn soms zoo natuurlijk, zoo gewoon, zoo welsprekend, dat wij ze gebruiken zonder het te weten. Wijzen heeft men altijd Bouwers genoemd en het was geen ijdele waan wanneer Plato en Pythagoras beelden bezigden aan de bouwkunst ontleend, om hun hoogste gedachten uit te drukken. Dit vinden wij overal in de letterkunde, de wijsbegeerte en het leven en is ook natuurlijk. Shakespeare spreekt van „Haaksche menschen" en toen Spenser in statige lijnen het Kasteel der Matigheid wilde opbouwen, maakte hij gebruik van Vierkant, Cirkel en Driehoek1). Gelijk wij weten gingen de menschen in de Middeleeuwen geheel op in symboliek, vaak van de diepzinnigste soort en de symbolen der Vrijmetselarij worden door de geheele litteratuur, de kunst en het denken van dien tijd gevonden. Overal vindt men de oude, bekende symbolen, niet alleen op kathedralen, grafsteenen en gedenkteekenen, waar wij verwachten zouden ze te vinden, maar in de plannen en versieringen van woningen, op vazen, op potten, in de watermerken der papiermakers en drukkers en zelfs in de initialen van boeken De Winkelhaak, de Maatstok, het Schietlood, de Volmaakte Kubus, de Twee Zuilen, de Cirkel tusschen de twee evenwijdige lijnen, het Punt in den Cirkel, de Passer, de Wenteltrap, de getallen Drie, Vijf Zeven, Negen, de Dubbele Driehoek — deze en andere symbolen werden zoowel door Hebreeuwsche Kabalisten als door Rozekruisers-Mystici gebruikt. Inderdaad is de getuigenis voor dit veelvuldig gebruik zoo overvloedig — zoo de zaak een quaestie van strijd was en bewijs noodig had — voornamelijk na de wederopleving van de symboliek onder Albertus Magnus in 1249, dat men er een geheel boek mede zou kunnen vullen 2). Typisch zijn de regels, ons nagelaten door een dichter die in 1623 van God zingt als den grooten Logicus, wiens gevolgtrekkingen nooit falen en wiens raad zonder bevel heerscht: 1) Faerie Queene, Boek II canto IX, 22. 2) Lost Language cf Symbolism door Bayley, alsook A New Light on the Zrn d0~; •/ «* - C A 0 c vin « 7 J AotesA °" some Masonic Symbols" door w- H- Rylands, '■.w* 21, de Loge Zur Einheit in Frankfort in 1742; een andere te Weenen in hetzelfde jaar; die Groszloge Die Drei Weltkugeln te Berlijn in 1744; enzoovoorts totdat de Orde I) Men bedenke wel dat er natuurlijk reeds tal van ma?onnieke loges op het vasteland bestonden zooals er in Engeland waren vóór de opn^t.ng van de Lo densche Grootloge en dat hier dus verder slechts sprake is van de uitbreiding van de Engelsche Orde van Vrijmetselaren onder het gezag der Londensche GrooUoge. Over de verwarring die later ontstaan is over rechtmatige en niet-rechtmat g Orden van Vrijmetselaren zie men mijn brochure „Meerdere In ic tingen voor iMlaul en Schotland -.ren, dit k.n lier ge.egd -mden, ™ Engeland in «eU» «■ «*, ">°d""E TÊ»X"..«. v.n de Loge ,e H,„b„g -ijdde F.ederik de Groote van Pruisen - in de Orde van Vrijmetselaren m, op den i4den Augustus 1738 (Frederik and his Times, door Campbell, Hutory of Fredench, door Carlyle Findels Geschichte der Friimaurerei). Andere edellieden vo g en «. hen ijve, voo, de o,de g.f een ni.n.e <*»*»»*^ waar men kan uitgaan voor de geschiedenis der Vrijmetselarij in Duitschland^ Toen Frederik in 1740 den troon beklom, was de Orde geëerd en zij bloeide in rijn koninkrijk. Wat de belangstelling van Frederik voor e orde .n later iaren betreft zijn de feiten onzeker, maar dat hij vriendschappelijk gezind bleef jegens het gilde staat vast. Niettemin waren de wederwaardigheden der Orde in Dukschland vele, gelijk Fl.del -n. die 1. ™ I.» g.l>.M.odinS, n»„ g™,eod,ele tengevolge van haar beginsel van burgelijke en godsdienstige vnjW Overal waar da? verhaal verteld wordt, zooals zeker het geval zal zijn, zuUen de menschen hun eerbied betuigen jegens de Oude Vrije en Aangenomen Metselaren als vrienden der menschheid. haar intrede deed in Zweden, Zwitserland, Rusland, Italië, Spanje en Portugal. Het volgen van de voetstappen der Vrijmetselarij van land tot land is bijna even moeilijk als het naspeuren van haar oude geschiedenis tengevolge van de geheimhouding die hare bewegingen omhulde. Zoo kwam er bijvoorbeeld in 1680 een zekere John Moore naar Zuid-Carohna. Hij was in Engeland geboren en was tegen het emde der eeuw verhuisd naar Philadelphia, waar hij in 1703 Collectuur der Havengelden was. In een door hem in 1715 geschreven bi ief vermeldt hij dat hij „enkele avonden in feestelijke bijeenkomst met zijn Magonnieke Broederen had doorgebracht". Dit is het eerste teeken van Vrijmetselarij in Amerika tenzij wij als gezaghebbend een merkwaardig document uit de allereerste geschiedenis van Rhode Island aanvaarden. Dit luidt als volgt: „Op heden den (dag en maand uitgewischt) 1656 kwamen wij te zamen in het huis van Morïcai Campanell en na den synagoog gaven wij Abram Mozes de graden der Metselarij *). Den 5en Juni 1730 werd voor de eerste maal door den Hertog van Norfolk aan Daniël Coxe van New-Jersey gezag verleend om de Vrijmetselarij bijeen te roepen2) voor zoover merika betrof, en Coxe werd tot Provinciaal Grootmeester van i ew-York, New-Jersey en Pensylvanië aangesteld. Hij schijnt zijn gezag met tot later te hebben uitgeoefend, zoo hij dit ooit deed. Drie jaar later werd (in 1733) Henry Price uit Boston tot hetzelfde ambt aangesteld voor Nieuw-Engeland en aan Price komt de eer toe de \a er van de regelmatige vrijmetselarij in Amerika genoemd te worden. Klaarblijkelijk waren echter sedert jaren Vrijmetselaars naar e Nieuwe Wereld gekomen, want de twee aangehaalde gevallen dateeren terug tot de Grootloge van 1717. Hoe spoedig Coxe handelde volgens het hem verleende gezag is Fr», li 1' maar d<;, PenS}',Vania Gazette' "ingeven door Benjamin zaken W ^ I73° ^ verwiJzin^n naar Magonnieke zaken Wanneer Franklin zelf belang begon te stellen in de Vrijmetselarij, staat nergens aangetoond - hij werd ingewijd in over „De Freema^ry, door Hughan en Stillson; hoofdstuk oudste Amenkaansche geschiedenis dor een soort mono^olie^ vaÏ VrijmeTselTj ttkL^UtswÏz^toT'op 7d *n groote mate aan zich willen houden. Vertahr J °P Heden D°g ï 730-31 1), maar hij was in dien tijd een leider van alles wat zijn aangenomen stad vooruit zou brengen. En de „Junto" die in 1725 gevormd werd, en vaak onnauwkeurig „De lederen schootsvelclub werd genoemd, dankt aan hem zijn oorsprong. In een Maqonmeke mededeeling in de Gazette van 3 December 1730 verwijst hij naar „Verscheidene Loges van Vrijmetselaren" in de provincie en den 'gen Juni 1732 maakte hij een aanteekening van de organisatie der Grootloge van Pensylvanië, welke hem tot Grootopziener had benoemd in de Sun Tavern in Waterstreet. Twee jaar later werd Franklin tot Grootmeester gekozen en in hetzelfde jaar publiceerde hij eene uitgave van het Boek der Constituties — het eerste Maqonnieke boek dat in Amerika verscheen. Zoo deed de Vrijmetselarij reeds vroeg haar intrede in de Nieuwe Wereld, waarin zij op edele wijze gewerkt heeft om de grondslagen te vestigen, en te helpen haar eigen grondbeginselen vast te leggen in de organische wetten van de grootste aller republieken. II Terugkeerende tot de Grootloge van Engeland moeten wij thans melding maken van bespotting en tegenstand van buiten af en helaas ook van ontrouw en oneenigheid binnen de orde zelf. Door de uitgave van het Boek der Constituties door Anderson in 1723 werden het programma en de beginselen zaken van algemeene bekendheid en hare vijanden waren actief en waakzaam. Er is niemand zoo blind als degene die niet wil zien en niet weinigen die onbekend waren met den geest der Vrijmetselarij of niet in staat waren haar beginsel van vrijzinnigheid en verdraagzaamheid te bevatten, deden alsof zi] in haar geheimhouding een duister politiek plan zagen; en dit niettegenstaande het edele voorschrift in het Boek der Constituties dat ,) Benjamin Franklin as a Freemason, door J. F. Sachse. Vreemd genoeg wordt de Vrijmetselarij door Franklin in zijn Autobiografie met genoemd noch in een van zijn Brieven, behalve met twee uitzonderingen, voorzoover dat bekend s is des te merkwaardiger wanneer wij zijn Ma9onn.eke loopbaan in Frankrijk ge durende de latere jaren van zijn leven beschouwen, waar hij in een actief en nauw verband tot de orde stond en zelfs tot de hoogere graden opklom Geen enkele dag zelfs verminderde zijn belangstelling of liefde voor de orde ook maar in de geringste mate. als orthodox was en zelfs op den huidigen dag in Engeland en over de verre zeeën hangt er een zeker teer magisch waas van bekoorlijkheid over de stad die zoo lang een plaats van bijeenkomst der Vrijmetselaren was 1). Van veel ernstiger aard was de scheuring van 1753 welke, zooals men nu denkt, haar oorsprong had in een groep Iersche Vrijmetselaren die niet erkend werden door de eerste Grootloge-). Waarop zij zich tegen de Grootloge keerden, voorwendende dat deze „nieuwe plannen" had aangenomen en van de oude landmerken was afgeweken; en, zooals zij beweerden, terugkeerden tot de oude vormen en zich organiseerden als de Oude Metselaren — terwijl zij hunnen mededingers den naam van Modernen gaven. Later werden deze twee nog verder onderscheiden door de namen van haar respectieve Grootmeesters, zoodat de eene orde de Prins van Wales Metselaars en de andere de Atholl Metselaars werden genoemd. De groote figuur in het Atholl-Grootlichaam was Laurence Dermott aan wiens scherpversneden pen en onvermoeiden ijver als secretaris der orde gedurende meer dan dertig jaar in groote mate haar succes te danken was. In 1756 gaf hij zijn eerste boek der wetten uit genaamd Ahiman Rezon; of Hulp aan een Broeder, waarvan een groot gedeelte ontleend was aan de Iersche Constituties van 1751 door Pratt en het overige uit het Boek der Constituties van Anderson — wien hij niet nalaat met bijtenden spot te critiseeren, hetgeen hij meesterlijk verstond. Onder andere dingen schijnt het ambt van Diaken zijn oorsprong in dit lichaam gehad te hebben. De Atholl Metselaren werden gepresideerd door Meesters van geaffilieerde Loges tot aan 1756 in welk jaar men Lord Blessington, hun eersten Grootmeester met een titel, overhaalde om deze eer te aanvaarden — terwijl bij tijden dat ambt open was gebleven omdat men wachtte tot een edelman die plaats zou innemen. Later was de vierde Hertog van Atholl tegelijkertijd Grootmeester van Schotland en van de Atholl Grootloge; en bij zijn installatie te Londen waren zoowel de Grootloge van Schotland als die van Ierland vertegenwoordigd. 1) Wij spreken vaak van den „Yorkschen ritus" als ware dit de oudste en getrouwste vorm der Vrijmetselarij; maar hoewel dit dient om een tak der Vrijmetselarij van een anderen te onderscheiden is dit niet nauwkeurig. Want om precies te zijn, bestaat er niet zoo iets als een Yorksche ritus. De naam is meer een erkenning van verdienste en eerbied dan de beschrijving van een feit. 2) Masonic Facts and Fictions, door Henry Sadler. Nog een scheuring, niet ernstig maar van beteekenis, ontstond in 1778 en werd geleid door William Preston *) die later een schitterend licht in de orde werd. Op den St. Jansdag den 27en September 1777, woonde de Antiquity Loge te Londen, waarvan Preston Voorzittend Meester was — zooals men weet was deze Loge een der vier die de Grootloge vormden — als geheel een kerkdienst bij om een preek van haar Redenaar te hooren. Zij kleedden zich in de sacristie en marcheerden daarna de kerk binnen, doch na den dienst wandelden zij met hunne magonnieke kleeding terug naar de Logezaal. Er ontstond verschil van meening over de regelmatigheid van deze daad, waarbij Preston haar rechtvaardigde, zooal niet om een andere reden, dan wegens het inhaerente recht dat de Antiquity Loge zelf daartoe bezat. Drie leden verzetten zich tegen zijne beslissing en gingen in hooger beroep bij de Grootloge, waarop hij zoo dwaas was hun namen van de ledenlijst der Loge af te voeren om dit feit. Ten slotte nam de Grootloge de zaak ter hand en gaf een beslissing tegen Preston, en beval het wederopnemen van de drie leden. Op de volgende bijeenkomst stemde de Antiquity Loge om niet te gehoorzamen aan et bevel der Grootloge en in plaats daarvan zich uit dat Grootlichaam terug te trekken en een verbond te vormen met de „Oude Grootloge van Geheel Engeland en de Stad York", zooals die genoemd werd. Zij werden opgenomen door de York Grootloge 'en verkregen spoedig daarna een constitutie voor een „Grootloge voor Engeland ten Zuiden van de Trent". Alhoewel dit lichaam bij den aanvang veel levenskracht vertoonde, constitueerde dit lichaam slechts twee andere onderhoorige Loges en hield toen op te bestaan. adat zij aldus gefaald hadden, herriepen Preston en zijn vrienden in 1789 hunne dwaasheid, verontschuldigden zich bij de Grootloge, vereenigden zich met de mannen die zij hadden uitgeworpen en geb0ren te EdinburSh in en kwam als reizend de wetten A T T' Mj rich °P de hoogte stelde van de geschiedenis, de wetten en de riten van het gilde, omdat er veel vraag naar hem was als spreker H.j was een goed orateur en sprak vaak de Loges in de City toe. Nadat zijn vereerd' ^ 1"! ï* S^eiden hem ^rgeven was, werd hij met vele ambten om VoornamellJk het Gedeputeerd Groot Secretarisschap, hetgeen hem tijd gaf om zijn studies te vervolgen. Later schreef hij de Freemason^s Callender, een aanangsel bij het Boek der Constituties, een Geschiedenis der Vrijmetselarij en het meest had°hii veeTY °f Maumr> dat tal van uit^n beleefde. Bovendien had h,j veel te maken met de ontwikkeling van het rituaal. (Zie The Grand Lodge of England, door A. F. Calvert, hfdst. III). werden weder in de kudde opgenomen; en hiermede eindigde de zaak. Deze versplitsingen kwamen inderdaad, hoewel zij in vele opzichten ongelukkig waren, ten goede aan de orde door hare gevolgen de werkzaamheid van de elkander bestrijdende Grootloges, die altijd scherp en soms zelfs bitter was, doch de verspreiding van de beginselen in de hand werkte, aan welke beginselen alle trouw bleven, terwijl elk medewerkte tot verrijking van het rituaal1). Dermott, een bekwaam, werkzaam en stoutmoedig tegenstander, had geen steen op zijn plaats gelaten om de belangen van de Athoïl Vrijmetselarij te bevorderen, waarbij hij de Grootloge overhaalde om patentbrieven te geven aan legerloges, welke vrucht droegen door het maken van Vrijmetselaars in alle deelen van de wereld, waar het Engelsche leger zich bevond 2). Hoe dit zij, toen deze bekwame secretaris en onverzettelijke strijder zijn lange rust was ingegaan, deed zich een betere stemming gevoelen en een begeerte om den strijd te staken en alle Grootloges te vereenigen — terwijl de weg daartoe gebaand was door het inmiddels overlijden van de oude York Grootloge en de „Grootloge ten Zuiden van de Trent." Inleidende besprekingen met dat doel werden in 1802 gehouden, echter zonder resultaat, doch tegen 1809 kwamen commissies bijeen en brachten verslagen uit over de „geschiktheid en de practische mogelijkheid van éénworden. Er werden broederlijke brieven gewisseld en ten slotte werd een gemengde 1) De geschiedenis van het Rituaal is zeer belangwekkend en moet eigenlijk in bijzonderheden beschreven worden. Een artikel dat er een kort overzicht van geeft, verscheen in het Masonic Monthly van Boston in November .863 Dit artikel is waardevol daar het den groei van het Rituaal aantoont - zoowel door weglating als door aanvulling — maar voornamelijk door de invoering er in van Christelijke beeldspraak en verklaring eerst door Martin Clare in 1732 en later door Hutchinson. Men behoeft zich slechts te wenden tot The Spirit of Masonry door Hutchinson (1802) om te zien hoe ver deze neiging gegaan was, totdat er in 1813 eindelijk paal en perk aan werd gesteld. Op dat tijdstip maakte een commissie een nauwkeurige vergelijkende studie van alle ritualen die 13 Vrijmetselaren in gebruik waren en het resultaat er van waren de Preston Webb Toespraken, nu algemeen in Amerika in gebruik; men moet echter bedenken dat de Grootloge van Engeland nooit eenige toespraak heeft goedgekeurd, alhoewel zij de ceremoniën heeft geauthoriseerd. (Zie een belangrijk artikel van r. Mackey over „The lectures of Freemasonry" in de American Quarterly Review of Freemasonry, II, 297. Hoe jammer dat deze Review overleed omdat zij te goed was ! Zie ook de lezing van Professor Pound over „Divergences in the Ritual . 2) Military Lodges, door Gould ; zie ook Kipling's gedicht The Mother Lodge. commissie gevormd welke alle verschillen naging en een weg vond om de scheuring te heelen *). Ten slotte kwam er hereeniging tot stand in een groote Verzoenings-Logebijeenkomst die in Freemasons' Hall te Londen gehouden werd op den St. Jansdag 27 December 1813. Het was een gedenkwaardig en bezielend tooneel toen de twee Grootloges die zoo lang van elkander vervreemd waren geweest, langzaam de zaal binnenkwamen — de afgevaardigden van 641 Moderne en 359 Oude of Atholl Loges — zoo dooreenloopend dat de een niet van den ander te onderscheiden was. Beide Grootmeesters hadden eereplaatsen in het Oosten. Het was een uur van broederschap waarin elk bereid was, zijn vooroordeel op te offeren terwille van de beginselen die allen gemeenschappelijk deelden terwijl allen even begeerig waren de oude landmerken van het gilde te behouden — en het was vooral een feit van beteekenis dat de Atholl Vrijmetselaars er op aangedrongen hadden dat de Vrijmetselarij zich zou ontdoen van alle Christelijke kleur die er was ingeslopen, en tot haar eerste beginselverklaring zou terugkeeren 2). I) Onder de artikelen van vereeniging werd overeengekomen dat de Vrijmetselarij zou bestaan uit de dr.e symbolische graden „inbegrepen de Royal Arch". De onderhavige studie beoogt geen gedétailleerde bestudeering van de Kapittelvrijmetselarij ie aar eigen geschiedenis en geschiedschrijvers heeft (Origin of the English Rite oor Hughan) W,j volstaan dus met te zeggen dat deze schijnt te zijn aangevangen oms reeks 1738-40, terwijl de algemeene opinies verschillen met betrekking tot het punt of zq ontstond in Engeland of op het Vasteland (Royal Arch Masonry door C. P. Noar, Manchester Lodge of Research, deel III, 191 i-i2). Laurence Dermott ie steeds vlug er bij was, zorgde dat deze vorm van Vrijmetselarij door de Atholl txrootloge meer dan dertig jaar eerder dan door de Grootloge van Engeland werd aangenomen die haar in 1770-76 opvatte toen Thomas Dunckerley werd aangesteld om een en ander voor te bereiden en om te leiden en Dermott was van meen.ng dat zij de kern der Vrijmetselarij vormde en hij aarzelde niet lang om aar te gebruiken als een knots waarmede hij de Modernen te lijf ging; hij was er evenwel met de uitvinder van zooals sommigen zich verbeelden, daar hij de graden ontvangen had eer hij naar Londen kwam, misschien in een ongesystematiseerden vorm. Men beschuldigde er Dunckerley van, het oorspronkelijke Groote Mafonmeke woord uit den Derden Graad naar de Royal Arch overgebracht te hebben en er een ander voor in de plaats te hebben gesteld. Het zij voldoende e zeggen dat de Royal Arch Vrijmetselarij authentieke Vrijmetselarij is, terwijl üet een verdere uitwerking in dramatischen vorm is van den geest en het motief er oude vrijmetselarij volgende op den Derden Graad. (History of Freemasonry and Concordant Orders, door Hughan en Stillson en The Grand Lodge of England, door Calvert). J 6 2) Het is belangwekkend op te merken dat de schrijver van het artikel „Vrij- Nadat zij eenmaal vereenigd was en bevrijd van inwendige twisten, zoowel als gelouterd van wrokgevoelens, ging de Vrijmetselarij, haar onsectarische, onpartijdige vlag hoog houdend, voorwaarts bij het vervullen van haar groote zending. Indien wij de les willen leeren dit uit deze lang verstorven twisten en splitsingen te leeren is, moeten wij waakzaam zijn, onze oordeelvellingen herzien, onze voorschriften verbeteren en dien geest van liefde aankweeken welke de bron is van al onze vrijwillige pogingen in de richting van wat goed en waar is:eenheid in essentieele zaken, vrijheid in alles wat onbelangrijk of twijfelachtig is; altijd Liefde - één band, één universeele wet, één broederschap in geest en in waarheid! IV Thans rest ons, een blik te werpen, en helaas slechts een enkelen blik _ 0p den groei en den invloed der Vrijmetselarij in Amerika; en het is een grootsch verhaal dat boekdeelen behoeft om het goed te vertellen. Zooals wij gezien hebben, kwam zij reeds vroeg over naar de Nieuwe Wereld, lang vóór de naam van de Groote Republiek genoemd was en met haar evangelie van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap hielp zij de instellingen van dat vasteland te vormen. Langs de Atlantische kust naar het Zuiden, langs de Groote Meren, in de wildernissen van het Middenwesten en de wouden van het verre Zuiden ging zij westwaarts naarmate de ster van het rijk leidde, er. zette haar altaren neer op de verstverwijderde grenzen als een metselarij" in de Catholic Encyclofaedia — een artikel dat in vele opzichten bewonderenswaardig en voor het grootste gedeelte eerlijk geschreven is - dit punt zeer opblaast en van zijn standpunt terecht alhoewel zijn uiteenzetting er van geheel onjuist is. Hij verbeeldt zich dat de tegenstand tegen de Christelijke beeldspraak in het rituaal een gevolg was van vijandigheid jegens het Christendom. Dit was niet het geval. De Vrijmetselarij was toen niet gekant tegen het Christendom of eenigen andere godsdienst en is dit nooit geweest. Verre van dat. Maar het Christendom in die dagen was - zooals het thans ook maar al te vaak is — een anderen naam voor een geestdrijverig sectarisme; terwijl de Vrijmetselarij krachtens haar geest ONSECTARISCH was en is. Vele Vrijmetselaren waren toen als nu toegewijde Christenen, - waaronder niet weinig predikanten maar de orde zelf staat open voor lieden van allerlei geloofsvormen, Katholle en Protestant, Hebreeuwsch en Hindoesch, die hun geloof in God belijden; en zoo zal het altijd zijn als zij trouw blijft aan haar beginselen en geschiedenis. symbool van beschaving, van getrouwheid aan wet en orde, van vriendschap jegens school en kerk. Indien de geschiedenis een verslag gaf van de ongeziene invloeden die medewerken tot het vormen van een volk, van die krachten ten goede die nimmer ophouden te werken, die nooit dralen, nooit vermoeid raken en waarvan onze maatschappelijke orde het uiterlijke en zichtbare teeken is, dan zou de ware geschiedenis der Vrijmetselarij in Amerika verteld kunnen worden. Laten wij, in plaats van een droge opsomming van feiten te geven ), trachten den geest der Vrijmetselarij in Amerika te vatten en af te schilderen, opdat allen zullen zien hoe deze groote orde voorzat bij de vorming van de Republiek, met welker groei zij zoo nauw was verbonden. Men behoeft bijvoorbeeld niemand te vertellen welke vaderlandslievende herinneringen zijn blijven hangen rondom de oude Green Dragon herberg, welke Webster, toen hij in 1823 te te Andover sprak, „Het hoofdkwartier der Revolutie" noemde. Dit was ze ook, maar er was ook een Ma^onnieke zaal in de Lange Kamer, waarin de Grootloge van Massachusetts — een vertakking van de St. Andrewloge — gevormd werd op den St. Jansdag 1767, met Joseph Warren, die later bij Bunker Hill viel, als Grootmeester. Daar kwamen Samuel Adams, Paul Revere, Warren, Hancock, Otis en anderen bijeen en namen besluiten en ontwierpen plannen die zij verwezenlijkten. Daar werd het plan ontworpen voor de Bostontheepartij, dat werd uitgevoerd door Vrijmetselaren vermomd als Mohawk Indianen niet door de Loge als zoodanig maar door een in de Loge gevormde club die zich noemde de Caucus Pro Bono Publico, waarvan Warren de leidende geest was en waarin, zooals EHiott zegt „De plannen van de zonen der Vrijheid rijpte". Gelijk Henry Purkett placht te zeggen, was hij tegenwoordig bij de vermaarde Boston-theepartij als toeschouwer, en in ongehoorzaamheid aan de bevelen van den Voorzittend Meester der Loge die daadwerkelijk aanwezig was 2). 1) Voor een opsomming van feiten betreffende de geschiedenis der Vrijmetselarij in Amerika leze men de History of Freemasonry and Concordant Orders door W. J. Hughan en H. L. Stillson alsmede de „American Addenda" bij Gould's Geschiedenis der Vrijmetselarij. In dit boek zoeken wij slechts naar den geest achter dit woud van feiten. 2) Voor een volledig verhaal zie men „Reminiscences of the green Dragon Tavern in Centennial Memorial of St. Andrew's Lodge, 1870. Zooals in Massachusetts waren door de geheele kolonie de "Vrijmetselaren overal werkzaam ten gunste van een natie „die ontvangen was in vrijheid en gewijd was aan de stelling dat alle menschen gelijkwaardig geboren zijn". Van de mannen die de onafhankelijkheidsverklaring teekenden, waren de navolgende lid der Orde: William Hooper, Benjamin Franklin, Matthew Thornton, William Whipple, John Hancock, Philip Livingstone, Thomas Nelson; en ongetwijfeld nog andere als wij de Magonnieke verslagen bezaten die gedurende den oorlog vernietigd werden. Men heeft inderdaad gezegd dat met vier man buiten de kamer de vergadering in forma geopend had kunnen zijn in den Derden Graad. Niet alleen Washington1) maar bijna al zijn generaals waren Vrijmetselaars; tenminste Greene, Lee, Marion, Sullivan, en Israël Putnam, Edwards, Jackson, Gist, Baron Steuben, Baron de Kalb, en de Markies de Lafayette die tot Vrijmetselaar was gemaakt in een der Militaire Loges welke in het Vastelandsleger werden gehouden 2). Indien de geschiedenis van deze oude kamploges geschreven kon worden, wat zou deze ons dan verhalen! Niet alleen wijdden zij mannen als Alexander Hamilton en John Marshall, den onsterfelijken hoofdrechter in, maar zij vormden den geest der Vrijmetselarij in „tijden die de zielen der menschen beproeven" 3), een geest die door de eerste linies heen moest, wachtposten verschalkte en de verschrikkingen van den oorlog verzachtte. Hunne zwaarden terzijde leggend, hielpen deze Vrijmetselaars om wijd en diep de grondslagen te vestigen van die vrijheid onder de wet welke deze natie inderdaad tot „de laatste hoop van den mensch heeft gemaakt" (R. Fort Newton is Amerikaan! Vertaler). Ook was het geen toeval, maar een tooneel dat volkomen in het geheel paste, 1) Washington, the Man and the Mason door C. H. Callahan. Jackson, Polk, Fillmore, Buchanan, Johnson, Garfield, Mc. Kinley, Roosevelt, Taft, allen Presidenten van de Vereenigde Staten, waren Vrijmetselaar. Een lange lijst kan men vinden in de Cyclopadia of Fraternities door Stevens, Artikel over „Vrijmetselarij: Beroemde Amerikanen". 2) Washington and his Masonic Compeers door Randolph Hayden. 3) Thomas Paine, wiens woorden dit zijn. heeft ons hoewel hij geen Vrijmetselaar was, een verhandeling nagelaten over The Origin of Freemasonry. Weinig menschen zijn ooit op onrechtvaardiger en wreeder wijze belasterd dan deze groote patriot die de eerste was om den naam „Vereenigde Staten'' uit te spreken en die, instede van een ongeloovige te zijn, geloofde in „den godsdienst waarin alle menschen overeenstemmen" dat wil zeggen in God, Plicht en de onsterfelijkheid der ziel. dat George Washington in zijn ambt als eerste president van de Republiek ingezworen werd door den Grootmeester van New-York, terwijl hij zijn eed aflegde op een bijbel uit een Magonnieke Loge.' Het was een parabel van het geheele tijdperk. Indien het Magna ( harta rechten eischte die hét bestuur kan geven, zoo deed de Vrijmetselarij van den aanvang af die onvervreemdbare rechten gelden die den mensch aan God, den Vader der menschen, ontleent. Nooit vond deze waarheid lieflijker uiting dan in de tonen van de oude schotsche viool waarop Robert Burns, een Meester Metselaar, in lyrische vreugde zong van de heiligheid der ziel en de aangeboren waardigheid der menschheid als de eenige grondslagen van de maatschappij en den Staat. Die muziek vervolgde haar weg over vastelanden en zeeën totdat zij een belichaming vond in de Constitutie en de wetten van dit volk, waar heden ten dage meer dan een millioen Vrijmetselaren burgers zijn. Hoe vreemd is het dan dat de Vrijmetselarij het slachtoffer is geworden van de bitterste en meest ongegronde vervolging, want anders was het niet, in de annalen der Republiek. Toch gebeurde dit tusschen 1826 en 1845 in verband met de Morganzaak, waarover zoo veel geschreven is en zoo weinig waarheid verteld 1). I) William Morgan was een losbandig, minderwaardig drukker in Batavia NewYork, die na m alles gefaald te hebben, dacht geld te kunnen maken door de geheimen te verraden van een orde die door zijn aanwezigheid bezoedeld werd. Dwaselijk misleid, heten enkele Vrijmetselaren hem op een aanklacht van weinig be ang arresteeren, kregen hem uit het land en betaalden hem blijkbaar om uit het land te blijven. Zoo men geen aandacht had geschonken aan zijn verradersgeschrift zou het als zoovele andere welke er aan voorafgingen, als een doodgeboren kindje van de pers zijn gekomen. Thans echter begonnen er geruchten te loopen dat Morgan ontvoerd was en in de Niagara geworpen, terwijl er geen bewijs was dat hij was gedood en nog veel minder dat hij door Vrijmetselaars was vermoord. Thurlow Weed en een bende onbeschaamde politici vatten de zaak op en de rest was gemakkelijk. Een jaar later werd er een lijk gevonden op de kusten van het Meer van Ontario, hetwelk door Weed en de vrouw van Morgan - die daarvoor ongetwijfeld was betaald - herkend werd. En dit niettegenstaande de vrouw van een visscher, genaamd Munroe, hetzelfde lijk herkende als dat van haar man die een week tevoren verdronken was. Dat hinderde niets; zooals Weed zeide „ et zal heel goed dienst doen voor Morgan tot na de verkiezingen" — een opmerking die hem kenmerkte, als wij mogen oordeelen naar zijn eigen portret zooals dat in zijn Autohographte staat. Op politiek gebied was hij tot alles in staat als hij er succes mee kon hebben en hier zag hij een kans om alles wat gemeen en vuil was in den menschelijken aard in beroering te brengen om een ambt te verwerven ^ie voor een prachtig overzicht van de geheele zaak History of Masonry door Hughan en Stillson en ook door Gould in deel IV van zijn Geschiedenis) Het was helaas een kwaad uur waarop zooals Galsworthy zou zeggen „de menschen alleen iets groots en godsdienstigs gevoelen cn geheel blind worden voor rechtvaardigheid, feiten en rede." Hoewel overal de Loges de misdaad, als het een misdaad was, van zich wierpen en brandmerkten en de Gouverneur van New-York die zelf Vrijmetselaar was al het mogelijke deed om degenen die er bij betrokken waren te ontdekken en te straffen, kon het fanatisme niet meer worden bedwongen: de heerschappij der domme massa zegevierde. Er werd een anti-magonnieke partij gevormd*) en gevoed met doldriftigheid en het land stond van het eene einde tot het andere einde op stelten. Zelfs een man als John Quincy Adams, van groote lichtgeloovigheid en sterk vooroordeel, werd in den draaikolk getrokken en hij geeselde de Vrijmetselarij als een vijand van de maatschappij en den staat — daarbij vergetende dat Washington, Marshall en Warren leden der orde waren! Ondertusschen — en het was treurig genoeg — kwamen tengevolge van dit alles Thaddeus Stevens en dergelijke lieden tot macht zooals het hun plan was geweest. Zij versloegen Henry Clay bij de Presidentsverkiezing omdat hij Vrijmetselaar was, en kozen, dit zij terloops opgemerkt, een anderen Vrijmetselaar, Andrew Jackson! Wij mogen zeggen dat zoo de Vrijmetselaars het moeilijk vonden om binnen den passer te blijven, zij tenminste naar den winkelhaak handelden. Ten slotte was de woede uitgewerkt, terwijl de orde bevrijd was van alle zwakke lieden die alleen naar den vorm Vrijmetselaar waren. Een wederopleving der Vrijmetselarij was het gevolg, in den aanvang langzaam en daarna met groote snelheid. Niet zoodra was de Vrijmetselarij van deze beproeving bekomen of de duistere wolken van den burgeroorlog pakten zich boven het land samen — de treurigste van alle oorlogen, die een volk dat één was in kunsten en wapenen en geschiedkundige herinneringen verdeelde, en een erfdeel naliet van bloed, vuur en tranen. Laat men voor immer bedenken dat terwijl de kerken verdeeld waren en de staten zich van elkander afscheidden, de maqonnieke orde onverbroken bleef in dat wilde en rampzalige uur. Men deed een poging om de Vrijmetselarij in den strijd te betrekken, doch de wijze raadgevingen van haar leiders, in het I) Cyclopaedia of Fraternities, artikel „Anti-Masonry" geeft een verslag tot in bijzonderheden en vele belangrijke feiten. Noorden zoowel als in het Zuiden, voorkwamen dat de Vrijmetselarij in de politiek gemengd raakte; en hoewel zij de tragedie niet kon afwenden, deed zij veel om het leed er van te verzachten door bruggen als regenbogen van genade en goeden wil te bouwen tusschen de legers. Misschien zal de hartstocht zwaren druk hebben uitgeoefend op den band der Magonnieke liefde, maar hij kon hem niet breken en de Vrijmetselarij kreeg een zending te vervullen op de roode velden, onder de zieken, de gewonden en de gevangenen; en menig man in grijze uniform plantte een acaciatak op het graf van een man me blauwe uniform droeg. Eenmaal hoopt de schrijver van dit boek dat verhaal te vertellen of een gedeelte er van en dan zullen de menschen begrijpen wat Vrijmetselarij is, wat zij beteekent en wat zij kan doen om de nooden der menschheid te genezen *). Zóó is het tijdens onze geheele nationale geschiedenis geweest en heden ten dage is de Vrijmetselarij meer waard voor de rust en de veiligheid dezer Republiek dan haar leger en vloot te zamen. Bij iedere wending der gebeurtenissen wanneer de rechten van den mensch bedreigd werden door openlijke of stille vijanden, heeft zij op wacht gestaan — terwijl haar altaarlichten als vuren langs de hoogten der vrijheid brandden, als wachtlichten. Niet alleen in ons eigen land, maar overal op de wijde aarde, hebben de mannen die het juk der tyranme, hetzij deze politiek of geestelijk was, afwierpen en de rechten opeischten die den mensch toekomen, een vriend gevonden m de Magonnieke orde - zooals Mazzini en Garibaldi in Italië. En heden ten dage moeten wij niet minder op onze hoede zijn en waken, O Op den eersten dag na den slag van Gettysburg was er in die stad een Loze bijeenkomst en Yanks- en ,Johnny ReW. kwamen daar "ZÏZ Toen het ^n ?■ ÜTT 7™ ^ ^ ^ k™ ^ cier - Tho "rT* k Arkansas aanviel, Het de bevelvoerende offi- omas H. Benton — Grootmeester der Grootloge van Iowa, een wacht BIBLIOTHEEK r b h Van Generaal Albert Pike 0M ^ WoNNIEKE za aï h f f beschermen. Een Union officier die door Richmond marcheerde g bekende symbolen boven een zaal, hij zette een wacht rondom de Logezaal' organiseerde d.en nacht met een aantal Vrijmetselaren der Geconfedereerden een behoeft''' PJ°0r h6t °nderSteUnen van weduwen en weezen die door den oorlog behoeftig achter waren gelaten. ScbrehveiVerzodnTS 7 « -g veel minder dit boek hebben ge- '. , f Vrlendelljkheid van een broeder Vrijmetselaar die het leven Die joinfldLT redde rlke krijgsgevangene was te Rock in Illinois. verzamefen om d P* T ^ ^ b°ekdeelen V°1 met zulke feiten kunnen zamelen om de goede zending der Vrijmetselarij in die dagen te bewijzen iedere wetenschap van welken aard ook, naar de Goddelijke waarheid en een psychisch feit is, zooals Agassiz zeide, even heilig als een zedelijke waarheid — daar ieder feit de tegenwoordigheid van God is. Weer een ander schrijver bepaalt de Vrijmetselarij als „Vriendschap, Liefde en Rechtschapenheid — een vriendschap die zich verheft boven alle denkbeeldige maatschappelijke onderscheidingen, vooroordeelen van godsdienstigen aard en de geldelijke omstandigheden van het leven; een liefde die geen grenzen, geen ongelijkheid of vergankelijkheid kent; een Rechtschapenheid die den mensch bindt aan de eeuwige wet van plicht" *). Dit is inderdaad de kern en het wezen der Vrijmetselarij zelve, maar de Vrijmetselarij heeft geen monopolie van dien geest en haar eenigheid bestaat veeleer in den vorm waarin zij tracht dien genadevollen en weldadigen geest, die de genius is van al het hoogere leven van den mensch, te belichamen en uit te drukken. De "Vrijmetselarij is niet alles; zij kan even duidelijk bepaald worden als een beeldhouwwerk van Phidias of een schilderij van Angelo. Bepalingen kunnen gevaarlijk zijn, doch misschien kunnen wij niet beter doen dan de woorden over te nemen van het Duitsche Handbuch als de beste beschrijving die tot dusverre gegeven is 2): Vrijmetselarij is de werkzaamheid van nauw verbonden lieden, die symbolische vormen gebruiken, hoofdzakelijk ontleend aan het metselaarsvak en aan de bouwkunst, voor het welzijn der menschheid werken, en er naar streven, zichzelf en anderen te veredelen om daardoor een universeel verbond der menschheid tot stand te brengen, hetwelk zij thans reeds trachten op een kleine schaal te verwezenlijken. De beschaving kon nauwelijks een aanvang nemen, voordat de mensch zichzelf een vaste woonplaats had gevormd en dus is het oudste van alle menschelijke handwerken en de oudste ook misschien de edelste, kunst: het vak van den bouwer. De godsdienst nam een uitwendigen vorm aan toen de menschen voor het eerst een altaar oprichtten voor hunne offeranden en het omringden met een heilig- 1) History and Philosophy of Masonry door A. C. L. Arnold, hfdst. XVI. Om van iemand, bijvoorbeeld van Socrates, die den geest van Vriendschap en Rechtschapenheid bezat, te zeggen dat hij een Vrijmetselaar was, is in zeker opzicht waar, maar het is misleidend. Niettemin, wanneer iemand dien geest niet bezit, is hij geen Vrijmetselaar, al moge hij ook den drieÊndertigsten graad bezitten. 2) Deel I blz. 320. Het Handbuch is een encyclopaedie der Vrijmetselarij in 1900 uitgegeven. Zie de gunstige beoordeeling er van in A. Q. C. XI, 64). dom van geloof en ontzag, van mededoogen en troost en een steenhoop opwierpen om de graven aan te duiden waar hunne dooden sliepen. De geschiedenis is niet ouder dan de bouwkunst. Het is dusgeen wonder dat het denkbeeld en de kunst van bouwen tot den grondslag gemaakt werd van een groote orde van lieden die geen ander doel heeft dan het opbouwen van de menschheid in Geloof, Vrijheid en Vriendschap. Daar zij er naar streeft het leven te veredelen en schooner te maken, vindt zij in de gemeenschappelijke taak en den voortdurenden arbeid van den mensch, haar zin voor menschelijke eenheid, haar visioen van het leven als een tempel „die gebouwd wordt en waarop gebouwd wordt" en hare symbolen van die waarheden welke leiden tot reinheid van karakter en tot bestendigheid der maatschappij. Aldus arbeidt de Vrijmetselarij, tesaamgeklonken aan het opbouwende genie der Menschheid, en zoo lang zij haar ideaal trouw blijft, kan geen wapen dat er tegen gesmeed wordt, zegepralen. Een \an de indrukwekkendste en treffendste dingen in de menschelijke geschiedenis is, dat zekere ideale belangen afzonderlijk te voorschijn treden wegens de vereering die onder alle volken er aan betoond werd. Er zijn gilden ontstaan om de belangen te behartigen van kunst, wetenschap, wijsbegeerte, broederschap en godsdienst; om de kostbare, met moeite veroverde erfdeelen der menschheid te bewaren; om de menschheid in haar dienst te trainen; om haar macht te laten gelden in het gewone leven der stervelingen en door dat gewone leven heen het licht en de heerlijkheid van het ideaal te zenden zooals de zon zijn stralen schiet door een groote sombere wolk en daarbij schoonheid uit de bruine aarde opwekt. Zoodanig is de Vrijmetselarij, die al deze hooge belangen vereenigt en een uitgebreide over de geheele wereld verspreide broederschap van vrije en toegewijde lieden in hun dienst stelt, een broederschap gebouwd op een grondslag van geestelijk geloof en zedelijk idealisme, welker zending het is om menschen tot vrienden te maken, om hunne levens op te heffen en te veredelen, om hun geloof te verdiepen en hunne droomen te louteren, om hen van de schijnbaarheden van het leven af te wenden en te brengen tot een vereering van waarheid, schoonheid, rechtschapenheid en karakter. Méér dan een instelling, méér dan een traditie, méér dan een genootschap, is de Vrijmetselarij een van de vormen van het Goddelijke Leven op aarde. Niemand kan hopen een zoo genadevollen geest, een zoo weldadige orde, een zoo profetischen invloed van het tegenwoordige en toekomstige opbouwen van het ras te omschrijven. Er bestaat een algemeen begrip dat de Vrijmetselarij een geheim genootschap is en dit denkbeeld is gegrond op de geheime riten, die bij hare inwijdingen gebruikt worden en de teekens en aanrakingen waarmede hare leden elkander herkennen. En zoo komt het dat men aanneemt dat de voornaamste doeleinden van de orde een geheime politiek of leering zijn, r) terwijl het eenige ware geheim der Vrijmetselarij is dat zij geen geheim heeft. Hare beginselen zijn alom in geschriften verspreid; hare doeleinden en wetten zijn bekend alsmede de tijden en plaatsen harer bijeenkomsten. Daar zij tot ons gekomen is uit donkere dagen van vervolging toen al de edeler dingen de bescherming van de afzondering zochten, houdt zij nog vast aan haar geheime riten, niet om de waarheid te verbergen, doch om deze beter te onderrichten door het op indrukwekkender wijze te doen, om de menschen te trainen in haar reinen dienst, en eenheid en vriendschap op aarde te bevorderen. Hare teekenen en aanrakingen dienen als een soort universeele taal en meer nog als een gracelijke dekking om een medemensch die in moeilijke omstandigheden verkeert te helpen zonder zijn zelfachting te kwetsen. Indien er enkelen toe worden aangetrokken uit nieuwsgierigheid, zoo blijven allen om te bidden, beseffende dat zij leden zijn van een groote geschiedkundige broederschap van de zoekers en vinders van God2). Zij is oud omdat zij Waar is; als zij verkeerd ware geweest, dan zou zij lang geleden ten onder zijn gegaan. Wanneer alle menschen haar eenvoudige voorschriften vervullen, zullen 1) Er is veel geschreven over de geheimhouding der Vrijmetselarij.s|Hutchinson legt in zijn voordracht over „The Secrecy of Masonry" den nadruk op haar besloten karakter als een schuilplaats voor de lieflijke uitoefening van weldadigheid (Spirit of Masonry, Lezing X). Arnold bevredigt ons meer in zijn verhandeling over „The Philosophy of Mystery" waarbij hij de woorden van Carlyle in Sartor Resartus aanhaalt: „Bijen willen slechts werken in de duisternis; gedachten willen slechts werken in stilte; zoo wil ook de deugd slechts in het geheim werken (History and Philosophy of Masonry hfdst. XXI). Maar geen dezer schrijvers schijnt de psychologie en paedagogie van geheimhouding te beseffen de waarde van nieuwsgierigheid, van verwondering en verwachting bij het leeren van groote waarheden die alledaagsch worden geacht omdat zij oud zijn. Zelfs in die atmosfeer blijft het ware geheim der Vrijmetselarij voor velen verborgen — zooals het zonlicht de diepten der hemelen verbergt. ^ 2) Lees het edele hoofdstuk over „Het gebed als een Ma van stoutheid, durf en kennis die hij belichaamt arbeid 'MDit is" en de Proefnemingen van den handel arbeid. Dit is een beschrijving van de Comaciner Meesters en niet van de arme ruwe, ongeletterde Steenmetselaren waaraan Pike dacht. (Hiermede ben ik het' ge eenS" Yan beneden ^gezien is er een kern van waarheid in. Maar bouwers "enz b ** ^ gr°ePen k^tenarcn, bouwers, enz. bijeengebracht, die behoorden tot de besten op hun gebied en die een zekere mate van intuïtie bezaten. Op hun denkvermogens werd dan door degenen, die w.sten wat zij deden, de vorm ingedrukt welken het op te richten ge ouw moest aannemen om te beantwoorden in uiterlijken vorm aan den vorm die op innerlijke, onzichtbare gebieden geschapen werd door de ceremoniën in leze met' f c ^ ^ " B0Cd begrfp VaU hetgeen ik hier bedoel, eze men The Science of Sacraments door Bisschop C. W. Leadbeater. Vertaler) I) Zie zijn brief „Touching Masonic Symbolism". niets anders noodig zijn om te bewijzen dat het een dwaling was. Natuurlijk hebben voor diepere denkers alle symbolen een diepere beteekenis en er kunnen vele Vrijmetselaars geweest zijn die de symboliek der orde niet doorgrondden. Dat doen ook wij met; doe de symboliek zelf, van de vroegste oudheid af, was zeker het gemeenschappelijk erfdeel en de schat van de werk-Metselaren van de Loges van Engeland en Schotland vóór 1717, J* eeuwen vóór 1717. II Daarom is het niet vreemd dat mannen van aanzien en geleerdheid aangetrokken door den schat van symboliek in de Vrijmetselarij, zoowel als door haar geest van broederschap, misschien ook door haar geheimhouding, reeds op een vroeg tijdstip begonnen te vragen, aangenomen te worden als leden van de Orde; vandaar de naam Aangenomen Metselaars ). Het is niet duidelijk hoe ver de gewoonte om zulke lieden tot e Loges toe te laten teruggaat, maar men kan er aanwijzingen van vinden in de oudste documenten der orde; hetzij wij al dan met als geschiedkundig aannemen het lidmaatschap van prins Edwin in de tiende eeuw, waarvan het Regius Gedicht zegt. Van het bespiegelen was hij een meester. Dit kan misschien louter beduiden dat hij overvloedig bedreven was in de kennis zoowel als in de uitoefening van de kunst, alhoewel, zooals Gould ons beduidt, het Regius Manuscript aanwijzingen bevat van gedachten die verre gingen boven het verstand van degenen aan wie het voorgelezen werd2). . Dergelijke sporen van Aangenomen Metselaren vinden wij in het Cooke-Manuscript dat in 1400 of eerder werd samengesteld ope oppert de meening3), dat de oudste leden van deze klasse kerkelijke loges echter wilden nimmer zulke leden aannemen. Nog zelfs in 1786, op den 4en April, werden twee broeders voorgesteld als leden van Domat.c Lodge No 177 en werden afgewezen omdat zij geen werkdadige metselaren waren (History Lion and Lamb Lodge 192, Londen, door Abbott). 2) On the Antiquity of Masonic Symbolism. A. Q. C. I , 7- 3) Historical Essay on Architecture hfdst. XXI. lieden waren die wenschten te studeeren om bouwheeren en ontwerpers te worden, opdat zij de oprichting van eigen kerken zouden kunnen leiden; dit des te meer omdat de orde zulk een hooge en heilige bestemming had en zoo geheel en al vrij was van alle plaatselijke en burgerlijke wetgeving en de goedkeuring en de bescherming van de Kerk genoot. Later, toen de orde niet in de gunst stond bij de Kerk, zochten mannen van een andere soort — geleerden, mystici en minnaars der vrijheid — hare graden. In ieder geval nam de gewoonte vroeg een aanvang en duurde zij door de jaren heen voort, tot de Aangenomen Metselaren in de meerderheid waren. Edellieden, heeren en geleerden traden in de orde als bespiegelende Vrijmetselaren en vervulden ambten in de oude Loges, terwijl de eerste naam die werkelijk in notulen vermeld wordt John Boswell was, die als lid van de Loge van Edinburgh in 1600 tegenwoordig was. Van de negen en veertig namen op de rol der Loge te Aberdeen in 1670 waren er negen en dertig Aangenomen Metselaren die op geen enkele wijze in verband stonden met het bouwvak. In Jingeland vindt men de oudste verwijzing naar de inwijding van een Bespiegelend Metselaar in de notulen van een Loge in het jaar 1641. Op den twintigsten Mei van dat jaar werd Robert Moray, „Generaal Kwartiermeester van het Leger van Schotland," zooals het verslag luidt, ingewijd te Newcastle door leden van de „Lodge of Edinburgh die in het Schotsche leger waren. Een nog vermaarder voorbeeld is dat van Ashmole, waarover wij lezen in de Memoirs of the life of that learned Antiquary, Elias Ashmole, Drawn up by Himself bij wayof Diary, uitgegeven in 1717, hetwelk twee mededeelingen bevat als volgt, de eerste gedateerd 1646; October 16. 4 uur 30 Minuten na den middag. Ik werd tot Vrijmetselaar gemaakt te Warrington in Lancashire met Kolonel Henry Mainwarmg van Kartichain in Cheshire; de namen van degenen die tegenwoordig waren in de Loge zijn Richard Penket Warden, James Collier, Richard Sankey, Henry Littler, John Ellam, Richard Ellam en Hugh Brewer. Dit is het verslag, cursief en alles inbegrepen; en men heeft aangetoond door de testamenten na te sporen van al de aanwezige mannen dat de leden van de Warrington Loge in 1646 bijna allen, inderdaad iedereen voor zoover dat bekend is, Aangenomen Metselaren waren. Er gaan vijf en dertig jaren voorbij eer wij de eenige andere Maqonnieke aanteekeningen in een dagboek vinden, gedateerd 1682, welke als volgt luiden: Om ongeveer vijf uur des namiddags ontving ik een Oproep om in de Loge te verschijnen die den volgenden dag zou gehouden worden in de Masons Hall te Londen. Dienovereenkomstig ging ik en omstreeks den Middag werden in de Broederschap der Vrije Metselaren opgenomen Sir William Wilson, Kapitein Richard Borthwick, Will. Woodman, Wm. Grey, Samuel Taylor en William Wise. Ik was de Oudste Gezel onder hen (daar het vijf en dertig jaar geleden was sedert ik werd opgenomen). Behalve mijzelf waren aanwezig de hiernavolgende Gezellen. (Dan volgt een lijst van namen waaruit wij niets leeren). Wij dineerden allen in de Herberg De Halve Maan in Cheapside en hadden een voornamen maaltijd op kosten van de nieuw aangenomen Metselaars. Wij vermelden hier deze aanteekeningen niet omdat zij zeer belangrijk zijn, maar omdat Ragon en anderen werkelijk van meening zijn geweest dat Ashmole de Vrijmetselarij maakte, alsof één mensch de Vrijmetselarij gemaakt had! Het is voorzeker vreemd, indien dit waar is, dat slechts twee aanteekeningen in zijn Dagboek op de Orde zinspelen; maar dat baart geen moeilijkheden voor de theoretici die zoo aan hun afgoden hangen dat zij weinig acht slaan op feiten. Neen, de omstandigheid dat Ashmole een Rozekruiser was, een Alchemist, iemand die zich verdiepte in occulte leeringen is voldoende, terwijl de afwezigheid van eenige latere zinspeling op hem slechts dient om de verbeelding te sterken daar de theorie hierin bestaat dat enkele adepten, die zagen dat de Vrijmetselarij op het punt stond uiteen te vallen en te vergaan, er hunne symbolen bij invoerden, deze tot het werktuig makende om hun hooge, al zij het verborgen, leering te verkondigen. Hoe aantrekkelijk en toch hoe geheel en al zonder grond! Er is geen bewijs dat er een Rozekruisers genootschap bestond, behalve op papier geweven uit een reeks romantische verhalen die reeds in 1616 het licht zagen en die werden toegeschreven aan Andrea, vóór een veel later tijd; en zelfs toen het tot ontstaan kwam, was het geheel afzonderlijk van de Vrijmetselarij. Occultisme is ongetwijfeld iets dat ons ontwijkt, dat komt van ik weet niet waar, en zweeft als een nevel die over de heuvelen hangt. Maar niettemin moesten wij dan toch in staat zijn in de Vrijmetselarij het een of andere spoor van Rozekruisersinvloed te vinden, het een of andere vage teeken van de verheven wijsheid die men beweert dat aan de orde werd toegevoegd; niemand heeft dat echter nog ver- geëerd en voor oogen gehouden werden, waarschijnlijk lang nadat zij dood waren Dit kunnen wij niet als zeker beweren, maar wij kunnen vaststellen dat reeds in 1620, en wij mogen uit andere dingen afleiden ook reeds veel vroeger, zekere leden van het genootschap van Metselaars en anderen te zamen kwamen om een Loge te vormen voor de doeleinden der Bespiegelende Vrijmetselarij -). Conder vermeldt ook een exemplaar van de Oude Plichten of Gothische Constituties in de kist van het Londensche Genootschap van Metselaren, bekend als Het Boek van de Constituties van dc Aangenomen Metselaren en dit schijnt hij te vereenzelvigen met het Regius-Manuscript. Nog een getuige gedurende dit tijdperk is Randle Holme uit Chester, wiens verwijzingen naar de Orde in zijn Academie Armory, 1688, van groote waarde zijn, omdat hij schrijft als „een lid van die vereeniging die Vrije-metselaren wordt genoemd." Het Harleian-Manuscript is in zijn handschrift geschreven en het volgende blad is een merkwaardige lijst van zes en twintig namen, zijn eigene inbegrepen. Het is de eenige bekende lijst van dien aard in Engeland en een zorgvuldig onderzoek van alle bronnen die inlichtingen kunnen verschaffen met betrekking tot de mannen van Chester, toont aan dat zij bijna allen Aangenomen Metselaren waren. Dan hebben wij zelfs nog vroeger de Natural History of Staffordshire door Dr. Plott, 1686, waarin ons op een onvriendelijke wijze vele dingen verteld worden omtrent de gebruiken en de voorschriften van het gilde in die dagen. Loges van minstens vijf leden moesten gevormd worden om een quorum te maken, aan de candidaten werden handschoenen gegeven en een banket dat op de inwijdingen volgde, behoorde tot de gewoonten. Hij verklaart dat er verscheidene teekens en paswoorden waren waardoor de leden in staat waren „elkander bekend te worden en zich bekend te maken over het geheele land," terwijl zijn geloof in de uitwerking er van dat van den meest lichtgeloovige in onze dagen te boven gaat. Nog een ander treffend verslag vindt men in The Natural History of Wiltshire door John Aubrey, waarvan het manuscript berust in de Bodleian Library te Oxford met de dagteekening van 1686; en op de keerzijde van bladzijde 72 van dit manuscript staat de volgende aanteekening van Aubrey: „Op dezen dag (18 Mei 1681) is er een groote conventie in de St. Paulskerk van de broederschap der vrije (daarna schrapte hij het woord vrije uit en zette daarvoor in de 2) Zelfde boek, Inleiding. plaats Aangenomen) Metselaren; waar Sir Christopher Wren als Broeder zal worden aangenomen: en Sir Henry Coodric van den Tower en verscheidene anderen." 1) Waaruit wij mogen afleiden dat er vergaderingen waren vóór 1717 en dat zij belangrijk genoeg waren om aan een niet-Metselaar bekend te zijn. Wij zouden andere bewijzen kunnen bijbrengen, maar dit zij genoeg om aan te toonen dat de Bespiegelende Vrijmetselarij wel verre van een nieuwigheid te zijn, zeer oud was in den tijd toen men veronderstelde dat zij werd uitgevonden. Bij den grooten brand van Londen in 1666 ontstond er een hernieuwde belangstelling in de Metselarij. Velen die haar hadden opgegeven, spoedden zich in drommen naar de Hoofdstad terug om de stad en voornamelijk de St. Pauls Kathedraal, te herbouwen. Oude Loges werden weder in het leven geroepen en er werd een poging gedaan om de oude jaarlijksche of driemaandelijksche bijeenkomsten weder te hervatten, terwijl tegelijkertijd de aangenomen Metselaars in aantal en in ijver toenamen. Nu ligt de kern van de geheele zaak met betrekking tot de Aangenomen Metselaren in het antwoord op vragen als deze: waarom vroegen soldaten, geleerden, oudheidkundigen, geestelijken, advocaten en zelfs leden van den adel om aangenomen te worden als leden van de Orde der Vrijmetselaren? Waarom stelden zij belang 1) Of Sir Christopher Wren ooit Grootmeester was zooals de traditie beweert, is niet uitgemaakt en enkelen twijfelen zelfs aan zijn lidmaatschap in de Orde (Gould, Geschiedenis der Vrijmetselarij. Ongelukkigerwijs heeft hij geen mededeelingen nagelaten en de Parentalia door zijn zoon geschreven, helpen ons heel weinig, daar zij niets meer bevatten dan zijn theorie, dat de orde een aanvang nam met het ontstaan der Gothische bouworde. Indien wij zijn vriend Dr. Knippe mogen vertrouwen, dan was Ashmole van plan geweest een Geschiedenis der Vrij metselarij te schrijven om de theorie van Wren te weerleggen dat de Vrijmetselarij haar oorsprong ontleende aan een Bul door den Paus verleend, onder de regeering van Hendrik III, aan enkele Italiaansche architecten, daar hij meende, en dit terecht, dat de Bul slechts bevestigde en in geen geval onze orde schiep of zelfs maar in dit koninkrijk grondvestte (.Life of Ashmole) door Campbell. Deze bijzonderheid maakt het denkbeeld dat Ashmole zelf de Vrijmetselarij stichtte, nog dwazer, daar hij slechts een bestudeerder van haar oude geschiedenis was. Wren was waarschijnlijk nooit een Werkdadig Metselaar, hoewel hij architect was, maar hij schijnt een Aangenomen lid van de Broederschap te zijn geworden in zijn laatste jaren, daar zijn veronachtzaming van de orde tengevolge van zijn leeftijd als een der redenen wordt aangegeven voor de organisatie van de eerste Grootloge. in de Orde? Wat trok hen in 1600 en vroeger er toe aan.' Wat bond hen met toenemende macht en steeds groeiende belangstelling? Waarom bleven zij in deze loges treden totdat zij er voldoende macht hadden om ze te regeeren? Er moet in hun beweegreden iets meer geweest zijn dan een eenvoudige begeerte om zich aaneen te sluiten, want zij hadden hun clubs, vereenigingen en geleerde genootschappen. Nog minder kon louter nieuwsgierigheid om zekere teekens en paswoorden te leeren, zulke lieden zoo lang gebonden hebben zelfs in een tijd van vreemde begrippen met betrekking tot zaken die het vereenigingsleven betreffen en toen de bouwkunst als een liefhebberij werd bestudeerd en beoefend. Neen, er is slechts één verklaring: dat volgens de beschouwing dezer mannen de Vrijmetselarij de hooge en oude wijsheid bewaard had, die in de traditie had voortgeleefd en onderricht werd in symbolen — misschien weinig begrepen door vele leden van de orde — en dit was het wat zij aan het licht wilden brengen, door de geschiedenis tot allegorie en de legende tot drama te maken zoodat de Vrijmetselarij daardoor eene onderrichtster van wijze en schoone waarheid werd. HOOFDSTUK IV. De leeringen der Vrijmetselarij zijn de schoonste die men zich mogelijkerwijs denken kan. 7Aj ademen den eenvoud der oudste tijden, bezield door de liefde voor een God die den marteldood stierf. Het woord dat de Puriteinen vertolkten als weldadigheid maar dat in werkelijkheid liefde is, vormt den sluitsteen die het geheele gebouw van deze mystieke wetenschap schraagt. Hebt elkander lief, onderricht elkander, helpt elkander. Dat is onze geheele wetenschap, onze geheele leer, onze geheele wet. Wij hebben geen bekrompen vooroordeelen, wij sluiten deze of gene sekte niet buiten ons genootschap; het is ons voldoende als iemand God aanbidt, onverschillig onder welken naam of onder welken vorm. Ach! belastert ons, bekrompen en onwetende lieden, zoo gij wilt. Degenen die luisteren naar de waarheden welke de Vrijmetselarij ons leert, kunnen u gereedelijk vergeven. Het is onmogelijk een goed Vrijmetselaar te zijn zonder een goed mensch te zijn. Winwood Reade, The Veil of Isis. DE GROOTLOGE VAN ENGELAND. Toen Franciscus van Assisi op zekeren dag zijne gebeden opzond in een kleine kapel, werd hij door een oud Byzantijnsch kruisbeeld aangespoord: ,,Ga thans en herbouw mijn Kerk welke in puin valt." Door louter getrouwheid gedreven, liet hij een lamp plaatsen; daarna zag hij zijn taak op een grootscher wijze en een kunstenaar heeft hem afgeschilderd, steenen en kalk dragende. Ten slotte werd hem plotseling de volledige beteekenis van het hem toegesprokene duidelijk - dat hij zelf de hoeksteen van een hernieuwde en gelouterde Kerk moest worden. Hij wierp zijn beurs en prestige in den wind en trok langs de hoofdwegen van Umbrië om de menschen terug te roepen van het vermolmingsproces van weelderigheid tot de wegen van reinheid, mededoogen en blijdschap, zoodat zijn leven zoowel een gedicht als een macht was, zijn geloof een visie van de wereld als liefde en kameraadschap. Dit is een volmaakte gelijkenis van de geschiedenis der Vrijmetselarij. In de dagen van ouds bouwden de Vrijmetselaren de groote Kathedralen en wij hebben hen niet alleen steenen zien dragen, maar ook driehoeken, vierkanten en cirkels zien trekken op eene wijze welke aantoonde dat zij aan deze figuren hooge mystieke beteekenissen toekenden. Maar het werkelijk Tehuis der Ziel kan niet van steenen en hardsteenen gebouwd worden; het is een huis, niet door handen gemaakt. Langzaam aan verrijst het, geformeerd uit de gedachten, de hoopvolle verwachtingen, de gebeden, de droomen en de rechtschapen daden van vrome en vrije menschen; gebouwd door hun honger naar waarheid, hun liefde tot God en hun onderlinge trouw. En er kwam een dag dat de Vrijmetselaren hunne steenen terzijde legden en werklieden werden van een andere soort, waarbij zij niet minder dan voorheen bouwers waren, doch waarheden als gereedschappen en drama's als ontwerpen bezigden, totdat zij een tempel optrokken als die waarvan Watts droomde en welken hij wilde versieren met zijn visioenen van de verheven allegorie van de ontwikkeling des menschen. I Van- ieder gezichtspunt uit was de organisatie van de Grootloge van Engeland in 1717 een veelbeteekenend en verstrekkend feit. Niet alleen verdeelde het de geschiedenis der Vrijmetselarij in een vóór en na, een nieuwen datum opleverende vanwaar men kon rekenen, maar het was een mijlpaal in de intellectueele en geestelijke geschiedenis der menschheid. Men behoeft slechts deze eerste Grootloge te bestudeeren, zoowel als de invloeden die haar omringden, de mannen die haar samenstelden, de Constituties die aanvaard werden, haar geest en haar doeleinden om te zien dat zij het begin vormde van een beweging met een diepgaande beteekenis. Wanneer wij haar zien in de omstandigheden van haar tijd zooals die bijvoorbeeld onthuld worden in de dagboeken van Fox en Wesley, die van de godsdienstige wegwijzers welke zij waren, zich uitbreidden tot uitvoerige panoramische beelden van het tijdperk dat voorafging aan de vorming der Grootloge en dat hetwelk er op volgde, — dan wordt de vergadering van 1717 des te merkwaardiger. Tegen zulk een achtergrond, toen de religie en de zeden hun nadir van ontaarding schenen te hebben bereikt, staan de mannen van de vergadering uit als profeten van vrijheid, van geloof en rechtschapenheid van levenJ). I) Wij mogen die edele dynastie van groote en liberale zielen in de zeventiende eeuw niet vergeten - John Hales, Chillingsworth, Whichcote, John Smith, Henry More, Jeremy Taylor — wier Liberty of Prophesying het beginsel van Men heeft eenige verbeeldingskracht noodig om de zedelijke ontaarding van het tijdperk te beseffen, zooals die bijvoorbeeld afgeschilderd wordt door den Bisschop van Lichfield in 1724 voor het genootschap voor de Hervorming der Zeden, om slechts een enkel voorbeeld te noemen. Zinnelijkheid, dronkenschap en ontaarding, zeide hij, waren nagenoeg algemeen, terwijl geen klasse van deze besmetting vrij was. Er werden gemeene en laaghartige moorden bedreven, losbandige en onzedelijke boeken vonden zulk een goede markt dat het uitgeven er van werd aangemoedigd. De onzedelijkheid van allerlei aard was zoo hardnekkig dat zij als een beginselquaestie verdedigd, ja, gerechtvaardigd werd. De rijken waren onverschillig en gaven zich over aan uitspattingen; de armen waren even ellendig in hun arbeid als zij grof en wreed waren in hun sport. In 1713 schreef Bisschop Burnet dat degenen, die kwamen om de priesterwijding te ontvangen, „dermate onwetend waren dat het alle begrip te boven gaat van degenen die niet genoodzaakt zijn zulks te weten". De religie scheen stervende of dood en het noemen van het woord religie stond gelijk met het opwekken van een lach. Wesley, toen nog een jonge man, was nog niet gekomen met zijn schoon en louterend evangelie. Geen wonder dat Bisschop Butler terneergeslagen in zijn kasteel zat met nauwelijks eenige levende hoop, met leeg formalisme aan de eene zijde, een dood polemisch dogmatisme aan de andere zijde en geestdrijverij, bitterheid, onverdraagzaamheid en nooit-eindigenden onderlingen strijd overal! Wat de Vrijmetselarij betreft, zij was gevallen en bij tijden diep gevallen, maar met de opleving er van, volgende op den grooten Brand van Londen in 1666, had zij een nieuw leven en stouter geest aangenomen en maakte een overgangstijdperk door of liever een tijdperk van vervorming. Want wanneer wij de Vrijmetselarij van 1723 met die van 1688 vergelijken, ontdekken wij dat er veel meer dan louter een opleving had plaats gehad. Zie bijvoorbeeld de onderrichtingen der Oude Plichten — echter niet alle, want zelfs in de oudste verdraagzaamheid in statige welsprekende woorden uiteenzette — Sir Thomas Browne en Richard Baxter; allen heiligen, schitterend in evenwicht, met gelijkmatig gemoed, die afkeerig waren van alle uitersten zonder onderscheid en den middenweg van wijsheid en welgezindheid bewandelden. Ook Milton leerde verdraagzaamheid in een tijdperk van bittere geestdrijverij. (Zie Seventeenth Century Men of Latitude door E. A. George). tijden ontkwamen enkele aan het stempel der Kerk') — met betrekking tot religie naast hetzelfde artikel in de Constituties van 1723 en de tegenstelling is verbazingwekkend. De oude toespraak luidt: De eerste plicht is deze, dat gij trouw zijt aan God en de Heilige Kerk en geen dwalingen of ketterijen aanhangt. Luister nu naar den plicht van 1723: Een Vrijmetselaar is door zijn Houding verplicht om aan de zedelijke -wet te gehoorzamen en als hij zijn Kunst terecht begrijpt, zal hij nooit een domme Atheïst of een ongodsdienstig, losbandig mensch zijn. Maar hoewel het m de oude tijden de plicht van Vrijmetselaren was te behooren tot den godsdienst van hun land of volk welke deze Sbk was, zoo wordt het thans meer geschikt geoordeeld hen slechts te verplichten tot dien godsdienst waarin alle menschen overeenstemmen en hunne particuliere opvattingen aan henzelf over te laten: dat wil zeggen Goede en Waarachtige mannen te zijn of Mannen van Eer en Eerlijkheid door welke denominatie of Geloofsovertuiging zij ook onderscheiden mogen worden; waardoor de Vrijmetselarij het Middelpunt van Vereeniging en het Middel tot verzoening en ware vriendschap wordt voor personen die anders eeuwig op een afstand van elkander moesten zijn gebleven. Indien deze verklaring gisteren ware geschreven, dan zou zij merkwaardig genoeg zijn. Wanneer wij echter overwegen dat zij gegeven werd in 1723, te midden van bitteren sektarischen strijd en de grootst denkbare onverdraagzaamheid, treedt zij als voor eeuwig gedenkwaardig in de geschiedenis der menschen naar voren. De man, die dat document schreef, zou, als wij slechts zijn naam wisten, recht hebben tot het einde der tijden, dankbaar te worden herdacht en' vereerd door zijn ras. De geest van den tijd werd geheel en al bezield door meedoogenloozen partijgeest zoowel wat godsdienst als politiek betrof. De eenige keus die men op religieus gebied had, was een kerkelijke tyrannie die een zekere vrijheid van geloof toeliet of een doctrinale tyrannie, die een geringe vrijheid in eeredienst toestond: inderdaad een treurige keuze. Het is dus een eeuwig- I) Bijvoorbeeld het Cooke-Manuscript op een na het oudste van alle, zoowel als het W Watson en het York No. 4 Manuscript. Het is eenigszins verwonderlijk, gezien de allesoverheersende positie van de Kerk in die tijden, om zulk een getuigenis te vinden van wat Dr. Mackey noemt de voornaamste ""ding der Vrijmetselarij in de eerste tijden - het bewaren vanhetgeWinde eenhei van God. Deze manuscripten vielen niet ten offer aan de theologie der Kerk en hunne aanroepingen doen ons meer denken aan den God van Jesajah dan aan decreten van het Concilie van Isicea. durende eer voor die eeuw dat de Vrijmetselaars, te midden van deze met elkander strijdende uitersten, verschenen met ongebogen hoofd om beide tyrannieën af te zweren en beide vrijheden te verdedigen 1). Kerkelijk en doctrinaal blijven zij op open terrein, terwijl de Romanisten en Protestanten, Anglicanen en Puriteinen, Calvinisten en Armenianen bitteren strijd voerden, de lucht vullende met booze vervloekingen. Deze mannen van breeden geest gevoelden zich zoowel door de bekrompenheid van rituaal als door de bekrompenheid van geloofsformulier gelijkelijk opgesloten en zij riepen luide om ruimte en lucht, om vrijheid en welwillendheid! Hoewel geloofsverschillen geen rol speelden in de Vrijmetselarij, hielden zij de religie toch in hooge achting en was zij toen als nu de gestadige handhaafster van de eenige twee geloofsartikelen die nooit door den mensch uitgevonden werden — het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel. Dienovereenkomstig werd iedere Loge geopend en gesloten met een gebed tot den „Almachtigen Opperbouwmeester van het Heelal"; en wanneer een Rouwloge te zamen kwam ter herdenking van een ingeslapen broeder, dan was de formule „Hij is overgegaan naar het eeuwige Oosten" — naar dat gebied vanwaar licht en hoop tot ons komen. Zooals de Vrijmetselaren onsektarisch waren op religieus gebied, waren zij geen partijgangers op politiek gebied: daar een beginsel aan hen allen gemeen was — liefde tot het land, eerbied voor wet en orde en de begeerte naar algemeen welzijn 1) Misschien was het een beeld van de Mafonnieke Loges van dat tijdperk dat Toland teekende in zijn Socratic Society, in 1720 uitgegeven, die hij echter in een volkomen on-Grieksch gewaad kleedde. Tenminste, de symposia of broederfeesten van zijn genootsehap, hun geven en nemen in vragen en antwoorden, hun afkeer van de heerschappij van louter brute kracht, gedwongen godsdienstig geloof en geloofshaat, zoowel als hun milde en verdraagzame gezindheid jegens elkander, oen ons denken aan den geest en de gewoonten van de Vrijmetselaren dier dagen. 2) Het is thans een geschikt oogenblik om zekere merkwaardige theorieën te vermelden die naar voren gebracht zijn om den oorsprong van de Vrijmetselarij in het algemeen en van de organisatie van de Grootloge in het bijzonder te verklaren. Deze zijn als volgt: Dat zij geheel te danken was aan een denkbeeldigen tempel van Koning Salomo, door Lord Bacon beschreven in een Utopischen roman getiteld het Nieuwe Atlantis ; en dit in weerwil van het feit dat de tempel in het verhaal van Bacon in het geheel geen huis was, doch de naam van een idealen Staat. Ten tweede dat het doel van de Vrijmetselarij en de oorsprong Op dien grondslag werd de eerste Grootloge gevormd en daarop berust de Vrijmetselarij heden ten dage — van meening zijnde dat eenheid van geest beter is dan eenvormigheid van meenmg en dat boven den grooten en eenvoudigen „godsdienst waarin alle menschen overeenstemmen" geen dogma het verbreken van de onderlinge welgezindheid waard is. II Vervuld van eervolle trots op deze traditie van geestelijk geloof en verstandelijke vrijheid, zijn wij des te gretiger om zoodanige feiten te vermelden als bekend zijn aangaande de organisatie van de eerste Grootloge. Hoeveel Loges er te dien tijde in Londen bestonden, is een zaak van gissingen, maar er moeten er een aantal geweest zijn. Welke band deze vereenigde, anders dan haar esoterische geheimen en gewoonten, is evenzeer onbekend. Ook bestaat er geen verslag om ons mede te deelen of al de Loges in en buiten Londen uitgenoodigd werden om mee te werken in de beweging. Ongelukkigerwijs beginnen de notulen van de Grootloge eerst op 24 Juni 1723 en onze eenige geschiedenis van de gebeurtenissen is die welke gevonden wordt in The New Book of Constitutions door Dr. James Anderson in 1738. Echter was hij niet ter plaatse van de gebeurtenis als deelnemer doch hij was in de gelegenheid de feiten aan ooggetuigen te ontleenen en zijn boek werd door de Grootloge zelf goedgekeurd. Zijn verslag is zoo kort dat het kan worden gegeven in zijn geheel: Koning George I betrad Londen den 20en September 1714 in prach- van den Derden Graad was het herstellen op den troon van Karei II; waarbij het denkbeeld was dat de Vrijmetselaren die zich „Zonen der W"luWe J" den, daarmede hun trouw aan de Koningin wilden uitdrukken. Ten derde dat de Vrijmetselarij gegrondvest werd door Olivier Cromwell - hi] van alle m ne„ |_0m de Royalisten te bestrijden. Ten vierde dat de Vrijmetselaars hun oorsprong hadden in de orde der Tempelieren. Zelfs Lessing was eenmaal deze theorie toegedaan, maar gaf haar later op. Het is moeilijk te zeggen welke van deze theorieën de andere in dwaasheid overtreft. De Quincy laat ze alle in rook vervliegen door ze een voor een aan een onderzoek te onderwerpen in^ zijn Inquiry into the Origin of the Freemasons - waar hij zijn eigen theorie omtren Rozekruisersoorsprong van de orde aan zou kunnen hebben toevoegen - daar deze slechts weinig minder fantastisch was dan de overige (Dc Qutncey s Works, deel XVI). tigen stijl. En nadat de opstand voorbij was in 1716 dachten de enkele Loges te Londen, die zich veronachtzaamd bevonden door Sir Christopher Wren, het geschikt om zich samen te verbinden onder een Grootmeester als het Middelpunt van Eenheid en Harmonie, namelijk de Loges die te zamen kwamen, 1. In het Goose and Gridiron Bierhuis in St. Pauls Churckyard. 2. In het Crown Bierhuis in Parker's Lane nabij Drury Lane. 3. In den Apfletree herberg in Charlesstreet, Covent Garden. 4- In den Rummer and Grape herberg Channel-Row, Westminster. Zij en enkele andere oudere Broeders kwamen bijeen in genoemden Appletree en nadat zij in den voorzitterszetel den oudsten Meestermetselaar (nu de Meester van de Loge) geplaatst hadden, constitueerden zij zich in behoorlijken vorm als een Grootloge pro Tempore en deden onmiddellijk de driemaandelijksche Mededeeling van de Officieren van Loges (genaamd de grootloge) weder herleven, besloten de Jaarlijksche vergadering met Feest te houden en dan een Groot-meester uit hun midden te kiezen totdat zij de eer zouden hebben een adelijken Broeder aan hun hoofd te hebben. Dienovereenkomstig werd op den 5/. Jansdag in het derde jaar van Koning George i in het jaar 1717 de vergadering en het Feest van de l rije en Aangenomen Metselaren gehouden in voornoemd Goose and Gridiron bierhuis. Voor het diner stelde de oudste Meester Metselaar (nu de Meester van een Loge) die Voorzitter was, een lijst van behoorlijke Candidaten voor: en de Broederen verkozen met een meerderheid van Handopsteken Anthony Sayer ■), Gentleman, tot Grootmeester der Vrijmetselaren (de heeren Jacob Lomball, Timmerman en Kapitein Jaseph Elliot als Groot-Opzieners), die onmiddellijk bekleed werd met de Teekenen van zijn ambt en macht door voornoemden oudsten Meester, daarna werd geïnstalleerd, behoor- bracht geWenSCht d°°r ^ Vergaderin£> die hem het gebruikelijk saluut Sayer, Grootmeester, beval den meesters en Opzieners van de Loges, de Grootopzieners iedere drie maanden voor Onderlinge mededeelingen te ontboeten op de plaats die hij zou aanduiden in den Oproepingsbrief die door den Dekker zou worden gezonden. Aldus leest men in het eenige verslag dat tot ons gekomen is met betrekking tot het grondvesten van de Grootloge van Engeland. Preston en anderen hebben geen andere gezaghebbende bron dan deze passage voor hun beschrijving van de gebeurtenis, hoewel toen reston schreef, de feiten die hij er aan toevoegt, vernomen kunnen zijn van mannen die nog leefden. Wie er tegenwoordig waren, li01!™''8 ^ L°dge °f EnZland vermeldt op blz. 18 enkele belane- °™ra" - '**'•" '"»•«""»*«■<«ï- holpen Uit d t T ^ °U ***' A™ L°dS< N°- en werd ge- noipen „Uit de kas van dit Genootschap»'. behalve de drie officieren, is tot dusver aan alle onderzoek ontgaan, en de eenige variatie op de verslagen wordt gevonden in een zeldzaam oud werk genaamd Multa Paucis, hetwelk beweert dat er zes en niet vier Loges waren vertegenwoordigd. Wanneer men dit verslag bekijkt in het licht van hetgeen wij aangaande de Vrijmetselarij van dat tijdperk weten, kan men een aantal dingen opperen. Ten eerste, wel verre van een omwenteling te zijn, was de organisatie van de Grootloge een wederopleving van de oude driemaandelijksche en jaarlijksche bijeenkomst, welke ongetwijfeld geboren werd uit een gevoelde behoefte aan gemeenschappelijke actie voor het welzijn der orde. Er was geen gedachte aan nieuwigheden, maar zooals Anderson in een noot zegt „Zij zou driemaandelijks bijeenkomen volgens het oude gebruik", daar de traditie in dezen tijd gezaghebbend geworden was in deze zaken. Aanduidingen van wat de oude gebruiken waren, vinden wij in het houden van den St. Jansdag1) als een feestdag, in de democratie van de orde, in haar methode van stemmen met handopsteken, in haar eerbied jegens den oudsten Meestermetselaar, haar gebruik van ambtsteekenen2), haar ceremonie van installatie, en dat alles in een behoorlijk gedekte Loge. Ten tweede is het duidelijk dat de Grootloge, in plaats van een ,) Over de Maconnieke feesten van Johannes den Dooper en van Johannes den Evangelist is veel geschreven, maar met weinig resultaat. Zooals wij ^e ^ dSUr d6r L°Se worden gebracht nog minder eemgerlei twist over Godsdiensten of Volken of Politiek g™ ^ns fd; daar ^ aU VrijmetSelaren allen "j" den Katholieken ooitan £ V rrerTalerv111611^'; wij zijn , oiKeren, lalen, Verwantschappen en ziin teven nii» " r,1 zt:7t°J'Kewi hM"" -Xt , °0lt zaI doen' Beze Pücht is steeds practisch nagekomen n BHZntofend MeCr "r bijZ°Dder £Cht" S6d- H"vormT„g van Rome —gh-d met en de afscheiding van deze Volkeren Nauwelijks waren deze woorden gedrukt *) of er kwam een geheim genootschap aan het licht dat zichzelf de „waarlijk Oude Edele Orde olw kTpoT n°emde^ beWCerde ingeste'd te zijn door ChinQuaw-Ky-Po, den eersten Keizer van China, vele jaren vóór Adam. Ijl pmStSeV7 Va" Gen bijeenk0mst dezer Orde verscheen in de y ost op den 3en September 1723, welke onder andere hoogdravende bewoordingen verklaarde dat „Geen Vrijmetselaar als Lfd zal worden aangenomen eer hij zijn edele orde afgezworen heeft en behoorhjk is gedegradeerd». Het was duidelijk uit deze kennisgeving selarii na' te hT aard dat de 0rde bezig was de Vrijmet- I 'J V6 bootsen blJ wijze van parodie en dat wel met de bedoeg om haar, door haar belachelijk te maken, te dooden. Niettegenstaande dit alles hadden „vele uitstekende Vrijmetselaren» tegen dezen tijd zichzelf gedegradeerd» en waren naar de Gormogonen overgegaan. Misschien niet „vele" maar ten minste één bekend Vrij- Boel der " de editie van '73» van het twisten over volkeren f-imilip rl ,v en voorwendsel moeten .„ «lk ivr 3 s ï' zin? disputen . . ™°»i» wij p„lilitkc metselaar en dat niemand minder dan een Gewezen Grootmeester, de Hertog van Wharton, die, verbolgen door een daad der Grootloge, zich daartegen gekeerd had. Wankelend van gemoed, onvast van zeden, met een buitensporige begeerte naar lof en door Pope in zijn Moral Essays aan den kaak gesteld als een „dwaas", verried hij zijn broederschap — zooals hij later een verrader werd jegens zijn geloof, zijn vlag en zijn geboorteland. Gelijktijdig met de aankondiging dat vele uitstekende Vrijmetselaren zich „gedegradeerd hadden" — zeer juist gekozen woorden — en naar de Gormogonen waren overgeloopen, verscheen een boek onder den titel „Het Groot Geheim der Vrijmetselaren ontdekt en de kat was uit den zak. Alles werd den Vrijmetselaren duidelijk en als het niet duidelijk was geweest dan zou de wijze waarop de schrijver den nadruk legde op zijn haat jegens de Jezuïten, het verteld hebben. Het was een in Rome gesmede Jezuïtische samenzwering om de geheimen der Vrijmetselaren te „onthullen", waarbij gebruik gemaakt werd van den losbandigen en ontaarden Vrijmetselaar — een taktiek die vaak genoeg in den naam van Jezus is gebezigd1). Merkwaardig genoeg werd dit alles nog duidelijker door het feit dat de orde der Gormogonen ophield te bestaan in het jaar 1738, het jaar waarin Clemens XII zijn Bul tegen de Vrijmetselaren uitvaardigde. Daarop verslond de Orde der Gormogonen zichzelf en verdween — echter niet zonder een laatste vergeefsche poging om j) Soms heeft men de Vrijmetselaren „Protestantsche Jezuïten genoemd maar de twee orden zijn precies tegenovergesteld in geest, beginsel, doel en methode. Al wat zij gemeen hebben is, dat zij beide „geheime" genootschappen zijn, he geen duidelijk aantoont dat de tegenstand der Latijnsche Kerk tegen e rijmetselarij niet berust op het feit dat het een geheime orde is, want waarom zou zij anders de Jezuïten sanctionneeren om van geen anderen te spre e . schil is op de volgende wijze verklaard: „Deze beide genootschappen z.jn tegenovergestelde polen, want elk er van bezit precies die eigenschappen welke bij het andere ontbreken. De Jezuïten zijn sterk gecentraliseerd, terwijl de Vrijmetselaren slechts geconfedereerd zijn. De Jezuïten worden bestuurd door de heerschappij van één man" terwijl de Vrijmetselaren onder het bestuur van een meerderheidsregeering vallen. De Jezuïten gronden hun moraliteit op nuttigh,'^overwegingen terwijl de Vrijmetselaren het oog hebben op het welzijn der menschhe.d. De Jezuïten erkennen slechts één geloof, terwijl de Vrijmetselaren a le eerjj£e °vertuigingen eerbiedigen. De Jezuïten streven er naar, de individueele onafhankeUjk heid te vernietigen, de Vrijmetselaren trachten deze op te bouwen. My ster ia, door Otto Henne am Rhyn. haar doeleinde te bereiken1). Natuurlijk veroorzaakte deze gebeurtenis groote beroering onder de Vrijmetselaren. De geheele geschiedenis werd in gloeiende bewoordingen in de bijeenkomsten der Grootloge blootgelegd, waarna de Grootloge nieuwe maatregelen nam om hare riten te beschermen tegen verraad en vandalisme, daar zij in dit opzicht niet voldoende voorzorgen had genomen, door mannen tot de orde toe te laten, die deze eer onwaardig waren. Er waren lieden die meenden dat de macht der Vrijmetselarij in haar geheimhouding lag; sommige lieden denken dit nog, niet wetende dat haar werkelijke macht ligt in de heiligheid van haar waarheden, den eenvoud van haar geloof, de lieflijkheid van haar geest en haar dienstbetoon jegens de menschheid, en dat, zoo heden al haar riten geopenbaard werden, zij toch haar macht over de harten der menschen zou behouden 2). Niettemin waren er tusschen de jaren 1724 en 1730 vele zoogenaamde onthullingen, zoowel anonieme als onderteekende en zij veroorzaakten veel opzien, voornamelijk onder lieden die geen Vrijmetselaar waren. Wij kunnen volstaan met de voornaamste te noemen. De uitvoerigste is Masonry Dissected door Samuel Prichard, dat in een maand drie uitgaven beleefde (October 1730), en dat oorzaak was van het verschijnen van een edele Defence of Masonry hetwelk, naar men gelooft, door Aderson werd geschreven. De schrijver dezes meent echter dat het Desaguliers was. Later kwamen er andere zooals Jachin and Boaz en Three Distinct Knocks enzoovooi-ts. Deze alle maakten voor een oogenblik opgang om dan weer in de vergetelheid te geraken, terwijl zij nu alle nog slechts oudheidkundig belang hebben voor hen die de zeden en gewoonten van een lang vergeten tijd willen bestudeeren. In plaats van de orde te schaden, hielpen zij haar in werkelijkheid zooals zulke dingen gewoonlijk doen door aan te toonen dat er iets bloot te leggen moest zijn, daar zoovelen trachtten dit te doen! Maar de Vrijmetselarij ver- 1) Voor een uitvoerige beschrijving van den Hertog van Wharton en de ware geschiedenis der Gormogonen leze men een verhandeling door R. F. Gould in zijn sene Masonic Celebrities" in A. Q. C. VIII, 144 en ook The Life and Wrttings of Philip of Wharton, door Lewis Melville. 2) Findel heeft zich over dit punt op schoone wijze uitgelaten, en hij vertelt e eeuwige waarheid (Geschiedenis der Vrijmetselarij, blz. 378). Zijn geheele geschiedenis is inderdaad buitengewoon de moeite van het lezen waard en dat des te meer omdat het een van de eerste boeken van de goede soort was en aanspoorde tot onderzoek. volgde haren weg, alles achterlatende in het afval der vergeten dingen, gelijk zij dat immer doet met haar achterdeurspionnen en hielenbijtende critici. Veel ernstiger waren de reeks scheuringen binnen de orde die in 1725 begonnen en die zelfs tot in de volgende eeuw voortduurden. Voor den bestudeerder maken zij dit tijdperk zeer ingewikkeld en zij brengen den beginneling licht in verwarring. Want wanneer wij lezen van vier, zoo niet vijf Grootloges in Engeland, en nog wel dat gedurende enkele jaren alle tegelijk van kracht waren en elk beweerde de Grootloge van Engeland te zijn, dan schijnt de verwarring inderdaad niet gering. Zoo ook nam een Grootloge met een zeer beperkt rechtsgebied en zeer weinig aanhangers den titel aan van Grootloge voor geheel Engeland, terwijl een andere die in het midden der eeuw begon, den titel van „De Ouden" aannam en de oudere en moeder-Grootloge „De Modernen" noemde. Bovendien zijn er sporen van een Grootloge die niet vermeld wordt en die zich „De Opper-Grootloge" noemde, alsof elk in naam moest goed maken wat zij in aantal te kort kwam 1). Een streng onderzoek en behoorlijke navraag naar de oorzaken dezer verdeeling schijnt ons de volgende resultaten op te leveren. Ten eerste bestond er een, volgens de feiten, niet ongerechtvaardigde vrees dat de oude democratie der orde door zekere daden van de Grootloge beknot was — zooals bijvoorbeeld door aan den Grootmeester de macht te verleenen om de Opzieners aan te stellen -). x) Een verhandeling over „Een onvermelde Grootloge", door Sadler (A. Q. C. XVIII, 60 90) vertelt feitelijk alles wat er over deze beweging bekend is die in 1776 met de Grootloge van Londen samensmolt. Sedert Br/. Sadler's verhandeling geschreven werd, zijn er verdere getuigenissen te voorschijn gekomen van het bestaan van een „AngloScottish Grandlodge", terwijl de lichamen die deze samenstelden opgenomen schijnen te zijn door de „oude' Grootloge. 1) En dat was nog niet alles. In 1735 werd in de Grootloge besloten „dat in de toekomst alle Grootofficieren (behalve de Grootmeester) uit dat lichaam zullen worden verkozen" — daarmede bedoelende de Gewezen Groot-Stewards. Deze daad was verbazingwekkend. Reeds had het gilde zijn macht om de Opzieniers te kiezen uit handen gegeven en nu was de keus van den Grootmeester beperkt tot de rangen van een oligarchie in haar ergsten vorm — een vreemd resultaat van ma