MAX HEINDEL: De Mystieke Opvatting van Kerstmis BIBLJA Een helder verstand Een liefdevol hart Een gezond lichaam Uitgave Rotterdamsch Studiecentrum Bergweg 308 b - Rotterdam. ■ VOORWOORD. De inhoud van dit boek werd op verschillende tijden door den schrijver in lesvorm aan de studeerenden gezonden. Het bevat zes van zijn negen en negentig brieven. De hoofdtrek van deze lessen is de mystieke geboorte en dood van den Grooten Christusgeest, bezien van het standpunt van een ziener. De schrijver ontving deze zeldzame edelgesteenten der waarheid door goddelijke verlichting. De meest verstarde materialist moet, nadat hij de openbaringen van dezen schrijver over de innerlijke beteekenis van den Christus en de grondwaarheden, die Hij verkondigde, gelezen heeft, overtuigd worden van de goddelijkheid van den mensch. Zeventien van de negen en negentig lessen zijn in boekvorm vereenigd onder den titel "The Web of Destiny" (Het Web van het Lot); negen zijn er uitgegeven, die als gezamenlijken titel dragen "Freemasonry and Catholicism" (Vrijmetselarij en Katholicisme) negentien over "The Mysteries of the Great Operas" (De verborgenheden der Groote Opera's), en vier en twintig onder den titel "Gleanings of a Mystic" (Sprokkelingen van een Mysticus). De rest zal later in een tweede deel van "Gleanings" verschijnen*). Wij hopen, dat de aandachtige lezing van dit deeltje over het heilige leven van Christus tot grooter vereering van den Christelijken godsdienst zal aansporen, welke nu voor de reden aannemelijk gemaakt is door het geïnspireerde werk van dezen schrijver, wiens hoofddoel tijdens zijn leven was, het Christusideaal en het eenvoudige leven van dienst nader tot de harten der menschen te brengen. *) Reeds verschenen onder den titel "Teachings of an Initiate." 28 October 1920. Mrs. Max Heindel. Published by Permission of Mrs. Max Heindel, and the Max Heindel Rosicrucian Philosophies, Oceanside, California U. S. A. INHOUD. HOOFDSTUK BLZ. I. DE COSMISCHE BETEEKENIS VAN KESRTMIS . 5 II. GEESTELIJK LICHT; HET NIEUWE ELEMENT EN DE NIEUWE SUBSTANTIE 8 III. HET JAARLIJKSCHE OFFER VAN CHRISTUS . 13 IV. DE MYSTIEKE MIDDERNACHTZON 17 V. DE ZENDING VAN CHRISTUS EN HET FEEST DER FEEËN 21 VI. DE NIEUWGEBOREN CHRISTUS 25 HOOFDSTUK I. DE COSMISCHE BETEEKENIS VAN KERSTMIS. Weer zijn wij in den loop van het jaar tot den vooravond van Kerstmis genaderd. Ieder van ons beschouwt dit feest op zijn wijze, die verschilt van de beschouwingswijze van anderen. Voor den toegewijden godsdienstige is het een heilige, gewijde tijd, geladen met geheimenis, welks verhevenheid door zijn onbegrepenheid niet verminderd kan worden. Voor den godsdienstlooze is het een dwaas bijgeloof. Voor den absoluten intellectueel is het een raadsel, want het gaat zijn verstand te boven. In de kerken wordt het verhaal verteld, hoe in dezen heiligsten nacht van het jaar onze Heer en Heiland, onbevlekt ontvangen, uit een Maagd geboren werd. Geen verdere uitlegging wordt gegeven, aanneming of verwerping van de zaak wordt aan den hoorder overgelaten, die dit doet volgens zijn temperament. Als verstand en rede hem beheerschen en het geloof uitsluiten; als hij niets kan gejooven, wat zich niet ieder oogenblik aan de zinnen kan kenbaar maken, wordt hij gedwongen het verhaal als ongerijmd en indruischende tegen verschillende onveranderlijke wetten der natuur te verwerpen. Er zijn verschillende vertolkingen gegeven om het verstand te bevredigen, hoofdzakelijk van astronomischen aard. Zij hebben geopenbaard, hoe de zon in den nacht van den 24en op den 25en December zijn*) reis van het zuiden naar het noorden begint. Hij is het „Licht der Wereld' . Koude en hongersnood zouden onvermijdelijk het menschelijk ras vernietigen, als de zon altijd in het zuiden bleef. Daarom is het een reden tot groote vreugde, wanneer hij zijn noordwaartsche reis begint. Hij wordt dan als „redder" begroet, want hij komt „om de wereld te redden", om haar „het brood des leven" te geven, daar hij het koren en de druiven doet rijpen. Aldus „geeft hij zijn leven" op het kruis(punt) van den equator (in het lentepunt) en dan begint zijn opvaart ten (noordelijken) hemel. In den nacht, wanneer hij zijn noordwaartsche reis begint, staat het teeken van den Dierenriem „Virgo", de hemelsche maagd, de „Koningin des Hemels", te middernacht aan den oostelijken horizon en is daarom, volgens astrologische zegswijze, zijn „rijzende teeken". Op die wijze wordt hij „uit een *) Wij gebruiken om de zon aan te duiden, den mannelijken vorm der voornaamwoorden, hoewel ,,ongelukkerwijze" zouden we haast zeggen, het woord in onze taal vrouwelijk is. In vele andere talen is het woord mannelijk. Ons standpunt, dat bovengenoemd gebruik wettigt, is dat der Rozekruizers Wijsbegeerte, volgens welke de zon het zichtbare voertuig van den Christus is. Ook in de astrologie, de veelgesmade, goddelijk-geestelijke wetenschap der hemelbollen, wordt het woord „zon" mannelijk gedacht. (Deze voetnoot en alle volgende zijn voor rekening van den vertaler.) maagd geboren" zonder andere bemiddeling, vandaar „onbevlekt ontvangen". Deze verklaring moge het verstand bevredigen ten opzichte van den oorsprong van het onderstelde bijgeloof, maar de smartelijke leegte, die in het hart van iederen scepticus is, hetzij hij zich van het feit bewust is of niet, moet blijven, tot de geestelijke verlichting bereikt is, die een verklaring verschaffen zal, welke zoowel voor het hart als verstand aanvaardbaar is. Zulk licht op dit verheven geheimenis te werpen, zal in de volgende bladzijden ons streven zijn. De onbevlekte ontvangenis zal het onderwerp van een latere les uitmaken; voor het tegenwoordige willen wij laten zien, hoe de stoffelijke en geestelijke krachten afwisselend een eb en een vloed vertoonen in den loop van het jaar en waarom Kerstmis in waarheid een „heilige dag" is. Laat ons zeggen, dat wij het in alle deelen eens zijn met de astronomische opvatting, daar zij van uit haar gezichtshoek bekeken evenveel bestaansrecht heeft als de volgende, die waarheid bevat, wanneer wij de mystieke geboorte uit een anderen gezichtshoek bezien. De zon wordt jaar op jaar in den donkersten nacht geboren. Zoo ook worden de Christussen, die de wereld redden, geboren, wanneer de geestelijke duisternis der menschheid het diepst is. Er is een derde beschouwingswijze, die van het allerhoogste belang is, namelijk, dat het geen zinledige dwaasheid is, wanneer Paulus van Christus spreekt als, „gestalte in u aannemende". Het is een verheven feit. dat wij allen „Christussen in wording zijn en hoe spoediger wij begrijpen, dat wij den innerlijken Christus moeten doen opwassen, voor wij den Christus buiten ons kunnen waarnemen, hoe meer wij den dag van onze geestelijke verlichting verhaasten zullen. In verband hiermee halen wij nogmaals ons geliefkoosd aphorisme van Angelus Silesius*) aan, wiens verheven geestelijke waarneming hem deed zeggen: „Moge Christus duizendmaal in Bethlehem geboren zijn. En niet in u zelf, zoo zal nochtans uw ziel verloren zijn; Gij staart vergeefs op t Kruis van Golgotha, Indien gij 't in U zelf niet weder opricht." In het zomerzonnestilstandspunt, in Juni, is de aarde het verst van de zon verwijderd, maar de zonnestraling treft de aarde onder bijna rechte hoeken met haar as op het Noordelijk Halfrond, vandaar de hooge graad van stoffelijke werkzaamheid, hieruit voortvloeiende. De geestelijke stralingen van de zon vallen dan schuin op dit deel van de aarde en zijn even zwak als de stoffelijke stralen, wanneer die schuin invallen. *) Angelus Silesuis (Joh. Scheffer); Silezisch dichter (1624-1677); Protestantsch, later Katholiek, mysticus. In het winterzonnestilstandpunt daarentegen is de aarde het dichtst bij de zon. De geestelijke stralen vallen dan onder rechte hoeken op de aardoppervlakte in het Noordelijk Halfrond. Zij bevorderen het geestelijke, terwijl de stoffelijke werkzaamheden tijdelijk onderdrukt worden ten gevolge van de scheeve hoeken, waaronder de zonnestralen de aardoppervlakte treffen. Volgens dit beginsel hebben de stoffelijke werkzaamheden hun laagste punt bereikt en nemen de geestelijke krachten toe en bereiken hun maximum in den nacht tusschen den 24en en 25en December, die daarom de „heiligste nacht" van het jaar is. Volzomer is daarentegen de drukke tijd van kabouters, mannekens en dergelijke wezens, die bij de stoffelijke ontwikkeling van onze planeet betrokken zijn, zooals Shakespeare ons dat laat zien in zijn "Midsummer Night's Dream." Wanneer we met den stroom meezwemmen ten tijde, dat deze het sterkst is, zullen we met minder inspanning een grooteren afstand afleggen dan op eenigen anderen tijd. Het is van groot belang voor den studeerende in esoteriek, de bijzonder gunstige omstandigheden, die in den Kersttijd heerschen, te kennen en te begrijpen. Laat ons gevolg geven aan de aansporing van Paulus in het 11e hoofdstuk van Hebreën en elke belemmering afleggen, zooals mannen doen, die aan een wedloop deelnemen. Laat ons het ijzer smeden, terwijl het heet is; laat ons in het bijzonder al onze krachten op geestelijk pogen richten gedurende dezen tijd. Dan zullen wij een opbrengst oogsten, zooals wij op geen anderen tijd van het jaar bijeenbrengen kunnen. Laten wij ons ook herinneren, dat verbetering van ons zelf niet ons eerste punt van overweging moet zijn. Wij zijn leerlingen van Christus. Indien wij trachten naar onderscheiding, laat ons dan bedenken, dat Hij zei: „Als iemand de eerste wil zijn, dan moet hij van allen de laatste en De Dienaar wezen." Er is veel smart en lijden rondom ons; er zijn vele eenzame en gewonde harten in onzen kring van bekenden. Laten wij ons tot hen wenden op niet-opdringerige wijze. Op geen anderen tijd van het jaar zullen zij meer ontvankelijk voor onze tegemoetkomingen zijn dan op dezen. Laat ons er naar streven zonneschijn op hun pad te doen stralen. Zoo zullen wij hun zegen en den zegen van onze Oudere Broeders verdienen. De hieruit voortvloeiende trillingen zullen op haar beurt een geestelijken groei veroorzaken, die op geen enkele andere wijze bereikt kan worden. HOOFDSTUK II. GEESTELIJK LICHT; HET NIEUWE ELEMENT EN DE NIEUWE SUBSTANTIE. Verleden jaar vingen wij onzen correspondentiecursus over Mystiek Christendom met een les over Kerstmis, uit een cosmischen gezichtshoek bekeken, aan. Wij verklaarden toen, dat de zomeren winterzonnestilstandspunten, alsmede de lente- en herfstnachteveningen keerpunten vormen in het leven van den Grooten Aardgeest, evenals ontvangenis het begin aangeeft van de nederdaling van den menschelijken geest in het aardsche lichaam, welke geboorte als gevolg heeft, die op haar beurt de periode van groei inluidt, een periode, die voortduurt tot de volwassenheid bereikt is. Op dit tijdstip neemt een tijdperk van rijpwording een aanvang, gepaard gaande met een vermindering der physieke krachten en eindigt met den dood. Deze gebeurtenis bevrijdt den mensch van de banden der stof en leidt het tijdperk van geestelijke assimilatie in, waardoor onze oogst van aardsche ervaringen omgezet wordt in zielekrachten, talenten en neigingen, waarvan wij in toekomstige levens rente kunnen trekken, opdat onze rijkdom, wat deze schatten betreft, overvloedig toeneme en wij als „getrouwe rentmeesters" waardig bevonden worden om steeds hooger rangen te bekleeden onder de dienaren in het Huis des Vaders. Deze verduidelijking berust op den betrouwbaren grondslag van de groote wet der overeenkomst, die zoo kernachtig uitgedrukt is in den Hermetischen regel: „Zoo boven, zoo beneden." Deze algeheele sleutel op alle geestelijke vraagstukken zal ons ook van dienst zijn als „Sesam, open u" bij onze les over Kerstmis van dit jaar. Wij hopen, dat deze les vroegere inzichten van onze studenten moge verbeteren, bevestigen of vervolledigen, volgens ieders behoefte. De lichamen, die oorspronkelijk gekristalliseerd waren bij de verschrikkelijke temperatuur van „Lemurie," waren te heet om voldoende vochtigheid te bevatten, teneinde den geest vrijen en onbeperkten toegang tot alle deelen van hun anatomie te verschaffen, zooals de geest dien nu heeft door middel van het circuleerende bloed. Later, in het begin van Atlantis, hadden zij werkelijk blöed, maar het stroomde slechts met moeite en zou al spoedig opgedroogd zijn door de hooge inwendige temperatuur, indien de waterrijke atmosfeer, die er toen bestond, geen overvloed van vocht verschaft had. Door inademing van dit zachtmakende vocht werd langzamerhand de hitte verminderd en werd het lichaam weeker, totdat een voldoende hoeveelheid vocht in : het inwendige teruggehouden worden kon om ademhaling mogelijk te maken in de betrekkelijk droge atmosfeer, die later ontstond. "'De lichamen bij het begin van Atlantis waren gevormd van een korrelige en vezelachtige substantie ongeveer als ons tegenwoordig peesweefsel en ook op hout gelijkende, maar na verloop van tijd stelde het eten van vleesch den mensch in staat voldoende eiwit in zijn lichaSffi^Të brengen om veerkrachtig weefsel op te bouwen, dat noodig was voor de vorming van longen en slagaderen, teneinde onbelemmerde circulatie van het bloed mogelijk te maken, zooals deze nu in het menschelijk organisme te vinden is. Tegen den tijd, dat deze in- en uitwendige veranderingen geschied waren, verscheen de grootsche, heerlijke zevenkleurige boog aan den regenzwangeren hemel om de komst van het Koninkrijk van den Mensch aan te kondigen, waar toestanden zouden ontstaan, die onderling evenveel zouden verschillen, als de tinten, waarin zijn atmosfeer het eenkleurige zonlicht brak. Aldus gaf de eerste verschijning van de boog in de wolken het begin van het tijdperk van Noach met zijn afwisselende seizoenen en perioden, waarvan Kerstmis er één is. De toestanden, die in dit tijdperk heerschen, zullen echter niet altijd voortduren, evenmin als die van vorige tijdperken. Het proces van verdichting, dat den vuurmist van Lemurië veranderde in de dichte, vochtige atmosfeer van Atlantis, en ze later vloeibaar deed worden tot het water, dat de holten der aarde volstroomde en de menschheid naar de hooglanden dreef, gaat nog steeds voort. Zoowel de atmosfeer als onze eigen physiologische toestand veranderen gaandeweg en kondigen het ziende oog en het begrijpende verstand het gloren van een nieuwen dag boven den horizon van den tijd aan, een tijdperk van eenwording, dat in den Bijbel het Koninkrijk Gods genoemd wordt. De Bijbel laat ons, wat deze veranderingen betreft, niet in twijfel. Christus zei, dat zooals het in de dagen van Noach was, zou het ook in den komenden dag zijn. Wetenschap en techniek, beide vinden nu toestanden, waarmee ze vroeger niet te maken hadden. Het is een wetenschappelijk feit, dat de zuurstof met onrustbarende snelheid wordt opgebruikt om de vuren der industrie te voeden; ook boschbranden doen onzen voorraad van dit belangrijke element enorm verminderen, terwijl zij ook het hunne bijdragen tot het opdrogingsproces, dat de atmosfeer van nature ondergaat. Eminente geleerden hebben bewezen, dat er een dag moet komen, waarop deze bol geen leven onderhouden kan, dat afhankelijk is van water en lucht voor zijn bestaan. Hun denkbeelden hebben niet veel angst verwekt, omdat de dag, dien zij vastgesteld hebben nog in zoo verre toekomst ligt. Al moge die dag nog verre zijn, toch is de ondergang van het Arische land even onvermijdelijk als die van het overstroomde Atlantis. Indien een Atlantiër in onze atmosfeer verplaatst worden kon, zou hij verstikken als een visch, dien men uit zijn natuurlijke element haalt. Tafereelen, die men in het Geheugen der Natuur waargenomen heeft, bewijzen, dat de pioniers van de vliegkunst van dien tijd werkelijk bezwijmden, wanneer zij in één van die luchtstroomingen geraakten, die langzamerhand neerdaalden, op het land, dat zij bewoonden, en hun ervaringen gaven aanleiding tot veel verklaringen en onderstellingen. De aviateurs van heden komen reeds tegenover het nieuwe element te staan en worden met verstikking bedreigd, evenals onze Atlantische voorvaderen en door analoge oorzaken — zij komen tegenover een nieuw element te staan, dat van bovenaf neerdaalt en dat de plaats van de zuurstof in onze atmosfeer innemen zal. Ook treedt er een nieuwe substantie het menschelijk organisme binnen, die het eiwit vervangen zal. Bovendien, zooals de vliegeniers van het oude Atlantis in zwijm vielen en door dalende luchtstroomingen verhinderd werden voor den bestemden tijd het Arische gebied, het beloofde land, te betreden, zoo zal het nieuwe element de tegenwoordige aviateurs, zoowel als de menschheid in het algemeen den weg versperren, tot allen geleerd hebben zich het stoffelijk aanzicht er van eigen te maken. En evenals de Atlantiërs, wier longen niet ontwikkeld waren, in den vloed omkwamen, zoo zal ook het nieuwe tijdperk er eenigen zonder „bruiloftskleed vinden, die daarom ongeschikt zijn om binnen te treden, totdat zij de vereischte geschiktheid verworven hebben op een later tijdstip. Daarom is het voor allen van het grootste belang om van het nieuwe element en de nieuwe substantie op de hoogte te zijn. De Bijbel en de wetenschap met elkaar in verband gebracht, verschaffen uitvoerige inlichtingen omtrent dit onderwerp. Wij hebben vroeger vermeld, dat in het oude Griekenland godsdienst en wetenschap, alsmede de schoone kunsten en kunstambachten, in de mysterie-tempels onderwezen werden als één samengevatte leer van leven en zijn, maar dat deze toestand nu tijdelijk uitgeschakeld is om bepaalde phasen van ontwikkeling te vergemakkelijken. De eenheid van de godsdienstige en de wetenschappelijke taal in het oude Griekenland maakte, dat deze dingen betrekkelijk gemakkelijk te begrijpen waren, maar tegenwoordig doen zich begripsverwarringen voor, als gevolg van het feit, dat de godsdienst haar termen vertaalde uit en de wetenschap de hare ontleende aan het oorspronkelijke Grieksch, wat veel schijnbare tegenstrijdigheden en verlies van de schakel, tusschen de ontdekkingen der wetenschap en de leeringen van den godsdienst veroorzaakt heeft. Om tot de begeerde kennis van physiologische veranderingen, die zich nu in ons organisme voltrekken, te geraken, kunnen wij in herinnering brengen de leeringen van de wetenschap, dat de voorhoofdslobben van de hersenen tot de jongste ontwikkelingen van de menschelijke structuur behooren en dat zij dat orgaan bij den mensch naar verhouding enorm veel grooter maken dan bij eenig ander schepsel. Laat ons nu ons zelf afvragen: Is er in de hersenen de een of andere substantie, kenmerkend voor dat orgaan, en, zoo ja, wat kan de beteekenis daarvan zijn? Het eerste deel van de vraag kan beantwoord worden met een verwijzing naar een of ander wetenschappelijk leerboek, dat over dit onderwerp handelt, maar de Wereldbeschouwing der Rozekruiser (blz. 236) geeft meer en wij ontleenen daaraan het volgende: „De hersenen zijn uit dezelfde substanties gebouwd als alle andere deelen van het lichaam, maar bovendien bevatten ze phosphor, welke substantie kenmerkend is voor de hersenen alleen. De logische conclusie is, dat phosphor het bijzondere element is, door middel waarvan het Ego gedachten uitdrukken kan. Men heeft opgemerkt, dat de betrekkelijke en afwisselende hoeveelheid van deze substantie verband houdt met den toestand en trap van intelligentie van het individu. Idioten hebben zeer weinig phosphor, scherpzinnige denkers veel. Het is daarom van groot belang, dat de aspirant, die zijn werk voor verstandelijk en geestelijk werk gebruiken moet, zijn hersenen van de voor dat doel noodige substantie behoort te voorzien. De onbetwistbare godsdienstzin van Katholieken kan gedeeltelijk verklaard worden uit hun gewoonte om op Vrijdag en gedurende den Vastentijd visch te eten, welk voedsel rijk aan phosphor is. Ofschoon visschen tot een lagere orde van leven behooren, keurt de Wereldbeschouwing der Rozekruisers het dooden er van niet goed, maar verwijst den studeerende naar bepaalde groenten als middel om langs stoffelijken weg een overvloed van deze gëwenschte substantie te verwerven. Er zijn andere en betere wijzen, die in de Wereldbeschouwing der Rozekruisers niet vermeld zijn, omdat ze daar ter plaatse slechts in zijdelingsch verband met het onderwerp zouden staan. Het was geen toeval, dat de leeraren van de Grieksche Mysterie-School de lichtende stof, die wij als phosphor kennen, zoo benoemden. Voor hen was het openbare waarheid, dat „God Licht is" — het Grieksche woord is phos. Daarom noemden zij, zeer passend, de substantie in de hersenen, die de toegangspoort voor de goddelijke impulsen vormt phos-phorus; letterlijk „lichtdrager. Naarmate wij in staat zijn die substantie te assimileeren, worden wij gevuld met licht en beginnen van binnen uit te schijnen. Een stralenkrans omgeeft ons dan als teeken van heiligheid. De phosphor is echter slechts een stoffelijk middel, dat het geestelijke licht in staat stelt zich door de stoffelijke hersenen uit te drukken, terwijl het licht zelf een resultaat van zielegroei is. Maar zielegroei geeft den hersenen het vermogen een toenemende hoeveelheid phosphor op te nemen; vandaar dat de methode om deze substantie in groote hoeveelheid te verkrijgen niet ligt in scheikundige omzetting van voedingsstoffen, maar in een alchemistisch proces van zielegroei, dat grondig verklaard is door Christus in Zijn gesprek met Nicodemus: „Want God zond den Zoon niet in de wereld, om de wereld te oordeelen. * * * Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is reeds veroordeeld. * * * Hierin toch bestaat het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is en de menschen de duisternis liever hebben gehad. * * * Immers, alwie kwaad doet, haat het Licht en komt niet tot het licht, opdat het niet aan den dag kome, dat zijn werken van onwaarde zijn. Maar wie de waarheid doet komt tot het licht, opdat aan den dag kome, dat zijn werken in Gods gemeenschap verricht zijn. (Joh. 3 : 17-21). Kerstmis is het getij van het grootste geestelijke licht. Gedurende dit tijdperk van beurtelingsche kringloopen is er een eb en vloed van het geestelijk licht, evengoed als dit bij de wateren van den oceaan het geval is. De Christelijke kerk in haar eersten tijd plaatste de ontvangenis in het herfstseizoen en tot op dezen dag wordt de gebeurtenis in de Katholieke kerk gevierd, wanneer de groote golf van geestelijk leven en licht in de aarde begint neer te dalen. Het vloedgetij wordt met Kerstmis bereikt, welk feest daarom naar waarheid de heilige tijd van het jaar is, de tijd, waarop de aspirant het gemakkelijkst met dit hooger geestelijk licht in aanraking komen en er zich een deel van toeëigenen kan door daden van mededoogen, vriendelijkheid en liefde. Zelfs den armsten ontbreekt het niet aan gelegenheden, want, zooals zoo dikwijls in de leeringen der Rozekruisers met nadruk betoogd wordt, dienst telt meer dan geldelijke bijstand, welke laatste schadelijk voor den ontvanger zijn kan. Van diegenen echter, wien veel gegeven is, zal veel geëischt worden en als iemand met overvloed van aardsche goederen gezegend is, zal een weioverlegde uitdeeling daarvan alle stoffelijke dienst, welken hij bewijst, moeten vergezellen. Laat ons verder het woord van den Christus in gedachte houden: „Voor zooveel gij dit gedaan hebt voor een van deze van mijn aller geringste broeders, hebt gij het voor mij gedaan." Aldus zullen wij Hem volgen als brandende en stralende lampen en den weg naar de Nieuwe Eeuw wijzen. HOOFDSTUK III. HET JAARLIJKSCHE OFFER VAN CHRISTUS. Hebt gij ooit aan het bed van een vriend of bloedverwant gestaan, die op het punt stond deze wereld te verlaten en naar gene zijde over te gaan? Met de meesten van ons is dit het geval geweest, want waar is het huis, waar Vader Tijd den drempel niet overschreden heeft? Evenmin is de volgende phase van de gebeurtenis, waarop wij in het bijzonder de aandacht vestigen willen, ongewoon. De persoon, die op het punt staat het lichaam te verlaten, valt zeer vaak in een verdooving, ontwaakt dan en ziet niet alleen deze wereld, maar ook die, welke hij op dit punt staat te betreden; en het is van groote beteekenis, dat hij dan menschen ziet, die zijn vrienden of bloedverwanten waren in het vroegere gedeelte van zijn leven — zoons, dochters, een vrouw, in één woord, ieder, die hem na bestond en lief was. Zij staan om zijn bed en wachten op zijn overgang. De moeder zal vol teedere liefde haar armen uitstrekken: „Wel, wel, daar is Jan! Wat is hij groot geworden! Wat een knappe jongen is hij!" En zoo zal zij den een na den ander van haar kinderen, die naar het hiernamaals zijn overgegaan, herkennen. Zij hebben zich aan haar bed verzameld en wachten tot zij zich bij hen voegen zal, door netzelfde gevoel bezield, dat zich van de menschen hier meester maakt, wanneer er een kind op het punt staat in deze wereld geboren te worden. Dit gevoel doet hen vreugde smaken over de komst van den nieuwen wereldburger, omdat zij instinctmatig voelen, dat het een vriend is, die tot hen komt. Daarom verzamelen zich de lieden, die reeds vroeger naar het hiernamaals gegaan zijn, wanneer een vriend op het punt staat de grenslijn te overschrijden en zich aan gene zijde van den sluier bij hen te voegen. Zoo zien wij, dat geboorte in de eene wereld, dood is van het standpunt der andere — het kind, dat tot ons komt, is voor de geestelijke wereld gestorven en de persoon, die uit onzen gezichtskring en naar gene zijde gaat, m.a. w hier sterft, wordt in een nieuwe wereld geboren en voegt zich daar bij zijn vrienden. Zoo boven, zoo beneden; de wet der overeenkomst, die dezelfde is voor microcosmos en macrocosmos, zegt ons, dat wat menschelijke wezens onder gegeven omstandigheden te beurt valt, ook van toepassing moet zijn op het bovenmenschelijke onder overeenkomstige omstandigheden. Wij naderen nu het winter" zonnestilstandspunt, de donkerste dagen van het jaar, den tijd, wanneer het licht van de zon bijna uitgedoofd is, wanneer ons Noordelijk Halfrond koud en somber is. Maar in den langsten en donkersten nacht wendt de zon zich naar haar opwaartsche pad, het Christus-licht wordt weer op de aarde geboren en de geheele wereld is hierover verheugd. Volgens de termen van onze overeenkomst echter, sterft de Christus voor den hemel, wanneer Hij op aarde geboren wordt. Zooals de vrije geest ten tijde van de geboorte volledig en dicht omhuld wordt door den sluier van het vleesch, welke hem het geheele leven lang gebonden houdt, zoo wordt ook de Christus-Geest geketend en belemmerd iederen keer, dat Hij in de aarde geboren wordt. Dit groote Jaarlijksche Offer begint, wanneer onze Kerstklokken luiden en onze vreugdevolle klanken van lofprijzing en dankzegging ten hemel stijgen. Christus wordt in den meest letterlijken zin des woords gevangen gehouden van Kerstmis tot Paschen. Misschien treden de menschen het denkbeeld, dat er een instrooming van geestelijk leven en licht op dezen tijd van het jaar plaats vindt, met verachting tegemoet, het blijft niettemin een feit, hetzij wij het gelooven of niet. Iedereen in de heele wereld gevoelt zich in dezen tijd lichter, gevoelt zich anders, gevoelt zich, alsof er een last van zijn schouders genomen was. De geest „van vrede op aarde, in menschen welbehagen heerscht; de geest, dat wij ook iets zouden willen geven, drukt zich in Kerstgeschenken uit. Deze geest valt niet te ontkennen, zooals ten duidelijkste blijkt aan iedereen, die slechts opmerkt: Dit is een afspiegeling van de groote goddelijke golf van geven. God had de wereld zoo lief, dat Hij zijn eenigen of eeniggeboren Zoon gaf. Kerstmis is de tijd van geven, ofschoon de gift pas met Paschen haar volmaaktheid bereikt; dit is het kruis, het keerpunt, de plaats, waar wij gevoelen, dat er iets gebeurd is, dat den bloei en het voortbestaan der wereld veiligstelt. Welk een verschil bestaat er tusschen ons gevoel op Kerstmis en dat, hetwelk zich met Paschen openbaart! Op laatstgenoemd feest is er een begeerte, die naar iets uitgaat, een energie, die zich uitdrukt in geslachtelijke liefde met de begeerte naar durend voortbestaan van het zelf als grondtoon. Wat een verschil met de liefde, die zich meer uitdrukt in den geest van geven, dan in dien van ontvangen, en die we in den Kersttijd vinden! En zie nu naar de kerken; nooit brandt de kaars zoo helder als op dezen, den korsten en donkersten dag. van het jaar. Nooit klinken de klokken zoo feestelijk, als wanneer ze aan de wachtende wereld haar boodschap verkondigen: „De Christus is geboren . „God is Licht", zegt de door Gods geest bezielde apostel, en geen andere beschrijving vermag zooveel van de natuur van God te vertolken dan die drie woordjes. Het onzichtbare licht, welks kleed de vlam op het altaar is, is een passend zinnebeeld van God, den Vader. In de klokken hebben wij een geschikt symbool van Christus, het Woord, want haar metalen tongen verkondigen het evangelie van vrede en welbehagen, terwijl de wierook een verhoogden geestelijken gloed brengt, welke de kracht van den Heiligen Geest verzinnebeeldt. De Drieëenigheid maakt aldus symbolisch deel uit van de viering, hetgeen Kerstmis tot den tijd van het jaar maakt, waarin de hoogste geestelijke vreugde heerscht, van het standpunt van het menschelijke ras, dat nu belichaamd is en werkt in de stoffelijke wereld. Maar wij moeten niet vergeten, zooals wij reeds in de eerste alinea's van dezen brief zeiden, dat de geboorte van Christus op aarde de dood is van Christus ten opzichte van de heerlijkheid des hemels, dat op het oogenblik, waarop wij ons verheugen over Zijn jaarlijksche komst, Hij weer beladen wordt met den zwaren, stoffelijken last, dien wij rond ons gekristalliseerd hebben en die nu onze verblijfplaats is — de aarde. Dit zware lichaam omringt hem als een korst en met smartelijk verlangen wacht Hij op den dag van zijn bevrijding voor goed. Natuurlijk begrijpt gij, dat er dagen en nachten voor de grootere geesten zijn, evenals voor de menschelijke wezens. Zooals wij overdag !n ons lichaam wonen en het lot uitwerken, dat we voor ons zelf in de stoffelijke wereld geschapen hebben en dan 's nachts bevrijd worden in de hoogere werelden tot herstel van onze krachten, zoo geldt ook deze eb en vloed voor den Christus-Geest. Hij woont een gedeelte van het jaar in onze aarde en trekt zich dan in de hoogere werelden terug. Op die wijze is Kerstmis voor Christus het begin van een dag van stoffelijk leven, het begin van een periode van beperking. Wat behoort dan het vurig verlangen te zijn van den toegewijden en verlichten mysticus, die de grootheid van Zijn offer inziet, de grootheid van deze gift, die God de menschheid in dezen tijd van het jaar doet toekomen? Hij, die zich bewust is van dit offer van den Christus om onzentwille, van dit Zichzelf geven, van dit Zich onderwerpen aan wat in zekeren zin voor Hem „dood" beteekent, opdat wij mogen ,.leven", van deze wonderbare liefde, die in dezen tijd op de aarde, uitgestort wordt — waarnaar behoort hij zich reikhalzend uit te strekken? Waarnaar anders dan naar navolging van de wonderbaarlijke werken Gods, in hoe nietige mate dan ook! Zijn verlangen moet zijn zich meer een dienaar van het Kruis te maken dan ooit te voren, Christus in alles trouwer na te volgen door zich voor zijn broeders en zusters te offeren, door de menschheid binnen zijn onmiddellijke invloedssfeer op te heffen, om aldus den dag der bevrijding, waarop de Christus-Geest wacht, zuchtend als in barensnood, te verhaasten. Wij bedoelen de bevrijding voorgoed, den dag en de komst van Christus. Laat ons, om dit verlangen ten volle te verwerkelijken, in het komende jaar met volledig zelfvertrouwen en geloof voortgaan. Indien wij tot nu toe aan onze bekwaamheid om voor Christus te werken gewanhoopt hebben, laat dan deze wanhoop verdwijnen, want heeft Hij niet gezegd: „Gij zult grooter werken doen dan deze?" Zou Hij, die het woord der waarheid bezit, zulke dingen gezegd hebben, als het niet mogelijk was ze te verwerkelijken? Alle dingen zijn mogelijk voor hen, die God liefhebben. Als wij werkelijk in onzen eigen kleinen kring willen arbeiden, niet uitzien naar de grootere dingen, voor wij het werk, dat onze hand vindt om te doen, gedaan hebben, zullen we ervaren, dat er een wonderbaarlijke zielegroei te bereiken valt, zoodat de lieden in onze omgeving in ons iets zullen zien, dat zij misschien niet nauwkeurig zullen kunnen verklaren, maar dat zich — niettemin aan hen zal openbaren — zij zullen dat Kerstlicht zien, het licht van den nieuwgeboren Christus, dat in onze werkingssfeer schijnt. Het kan gedaan worden; het hangt slechts van ons zelf af, of wij Hem aan zijn woord willen houden, zoodat wij dit gebod, „Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is," verwerkelijken. Volmaaktheid moge in een ver verschiet liggen; wanneer wij op Hem zien, worden wij er ons misschien nog levendiger van bewust, hoever ons leven beneden onze idealen blijft. Niettemin, door dagelijks, door uur na uur te streven, zullen wij ons einddoel bereiken, lederen dag kunnen we eenige vordering maken, kunnen we iets doen, op een of andere wijze kunnen we ons licht laten schijnen, zoodat de menschen het zullen zien als een bakenlicht in de duisternis der wereld. Moge God ons in het komende jaar helpen om tot een grooter mate van gelijkenis met den Christus te komen dan wij ooit te voren bereikt hebben. Mogen wij zoo n leven leiden, dat, wanneer er weer een jaar heengesneld zal zijn en wij weer de brandende Kerstkaarsen zullen zien en de klokken zullen hooren, die ons tot den dienst van den Heiligen Nacht roepen, wij dan zullen voelen, dat wij niet vergeefs geleefd hebben. lederen keer, dat wij onszelf in dienst aan anderen geven, verhoogen wij de schittering van ons zielelichaam, dat uit ether opgebouwd is. Het is de Christus-ether, die nu dezen onzen bol in beweging brengt. Laat ons in gedachten houden, dat als wij ooit voor zijn bevrijding willen werken, wij in voldoenden getale onze eigen zielelichamen ontwikkelen moeten tot die mate, dat zij de aarde in beweging kunnen brengen. Zoodoende kunnen wij Zijn last op ons nemen en Hem de pijn van het stoffelijk bestaan besparen. HOOFDSTUK IV. DE MYSTIEKE MIDDERNACHTZON. Exoterisch is sedert onheuglijke tijden de zon aangebeden als de gever van leven, omdat degroote menigte niet in staat was om verder te blikken dan het stoffelijke symbool van een groote geestelijke waarheid. Maar behalve diegenen, welke het hemellichaam, dat voor het stoffelijk oog zichtbaar is, aanbaden, is er altijd geweest en is er ook heden een kleine, maar groeiende minderheid, een priesterdom, meer door gerechtigheid dan door ceremoniën gewijd, die de eeuwige geestelijke waarheden zag en ziet achter de tijdelijke en vergankelijke vormen, welke deze waarheden kleeden in wisselend gewaad van ceremonieel, overeenkomende met de tijden en het volk, waaraan zij oorspronkelijk gegeven werden. Voor hen schijnt de legendarische Ster van Bethlehem ieder jaar als een Mystieke Middernachtzon, die onze planeet binnentreedt, wanneer deze in het winterzonnestilstandspunt gekomen is, en dan vanuit het middelpunt van onzen bol Leven, Licht en Liefde, de drie goddelijke eigenschappen, begint uit te stralen. Deze stralen van geestelijke heerlijkheid en kracht vullen onzen bol met een hemelsch licht, dat iederen aardbewoner, van den geringsten tot den grootsten, zonder aanzien des persoons, omhult. Maar allen kunnen niet in gelijken mate deelnemen aan deze wonderbaarlijke gift. Sommigen krijgen meer, anderen minder en eenigen schijnen helaas geen deel te hebben aan het groote liefde-offer, dat de Vader ons in Zijn eeniggeboren Zoon bereid heeft, omdat zij den geestelijken magneet nog niet ontwikkeld hebben, het Christuskind in zich, dat ons alleen kan leiden tot den Weg, de Waarheid en het Leven. "What profits it the Sun dath shine, Had I not eyes to see? How shall I know the Christ is mine Save through the Christ in me ? That soundless voice within my heart Is earnest of the pact. 'Twixt Christ and me — it does impart To faith the force of Fact". (Wat baat het mij of de Zon al schijnt, Indien ik geen oogen heb om te zien? Hoe zal ik weten, dat Christus mij toebehoort, Anders dan door den Christus in mij ? Die stille stem binnen in mijn hart Is' onderpand van het verbond Tusschen Christus en mij — zij deelt Aan het geloof de kracht van het Feit mij). Dit is een mystieke ervaring, die ongetwijfeld velen onder onze studenten als waarheid in de ooren klinken zal, want zij is even letterlijk waar, als dat de nacht op den dag volgt en de winter op den zomer. Tenzij wij den Christus in ons hebben, tenzij dat wonderlijke verbond van bloedbroederschap gesloten is, kunnen wij geen deel aan den Heiland hebben, en wat ons betreft zou het onverschillig zijn, al zouden de Kerstklokken nooit luiden. Maar wanneer de Christus in ons vorm verkregen heeft, wanneer de onbevlekte ontvangenis in onze eigen harten werkelijkheid geworden is, wanneer we daar deel aan hebben bij de geboorte van het Christuskind en onzz geschenken geofferd hebben, de lagere natuur toewijdende aan den dienst van het Hooger Zelf, dan en dan alleen wordt het Kerstfeest van jaar tot jaar voor ons aangericht. En hoe harder we gezwoegd hebben in 's Heeren wijngaard, des te blijder en duidelijker zullen we die stille stem binnen in ons hart de uitnoodiging hooren spreken: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt mijn juk op u , . . . want mijn juk is zacht en mijn last is licht". Dan zullen wij een nieuwen klank in de Kerstklokken hooren, dien wij nooit te voren gehoord hebben, want in al de jaren is er geen dag zoo blijde als de dag, wanneer de Christus opnieuw in de aarde geboren wordt en geschenken voor de menschenkinderen meebrengt — geschenken, die de voortduring van het stoffelijk leven beduiden, Want zonder dien belevendigenden, krachtsopwekkenden invloed van den Christus-Geest zou de aarde koud en somber blijven, er zou geen nieuwe lentezang zijn, geen kleine boschzangers om onze harten te verheugen bij de nadering van den zomer. De doodelijk koude greep van Boreas*) zou de aarde voor altijd gekluisterd houden en stom doen blijven en het ons onmogelijk maken onze stoffelijke evolutie voort te zetten, die zoo noodig is om ons te leeren, hoe wij de gedachtekracht in de geschikte scheppende kanalen moeten gebruiken. De Kerstgeest is aldus een levende werkelijkheid voor allen, die den innerlijken Christus ontwikkeld hebben. De gemiddelde man of vrouw gevoelt hem slechts op en omtrent de feestdagen, maar de verlichte mysticus ziet en voelt hem maanden voor en maanden na het culminatiepunt in den Heiligen Nacht. In September verandert er iets in de atmosfeer der aarde; er begint een licht aan den hemel te gloeien; het schijnt ons geheele zonnestelsel te doordringen ; langzamerhand wordt het sterker en schijnt onzen bol te omhullen; dan dringt het door de oppervlakte der planeet heen en concentreert zich allengs in het middelpunt der aarde, waar de groepgeesten der planten hun woonplaats hebben. In den Heiligen Nacht bereikt het zijn geringste afmeting en zijn grootste schittering. Dan begint het zijn geconcentreerde licht uit te stralen *) Noordenwind. en geeft nieuw leven aan de aarde, om hiermede de werkzaamheden der natuur gedurende het komende jaar voort te zetten. Dit is het begin van het groote cosmische drama: „Van de Kribbe tot het Kruis", dat zich jaarlijks gedurende de wintermaanden afspeelt. Cosmisch wordt de zon geboren in den langsten en donkersten nacht van het jaar, wanneer Virgo, de Hemelsche Maagd te middernacht boven den oostelijken horizon staat om het onbevlekte kind voort te brengen. Gedurende de hierop volgende maanden gaat de zon door het boosaardige teeken Capricornus*), waarin, mytisch, alle machten der duisternis samengetrokken zijn in een woedend pogen om den Lichtdrager te dooden, een phase van het zonnedrama, die mystiek aangeduid wordt in de geschiedenis van Koning Herodes en de vlucht naar Egypte, teneinde aan den dood te ontkomen. Wanneer de zon in Februari in het teeken Aquarius, den waterman, komt, hebben wij den tijd van regen en stormen. Evenals de doop den Heiland op mystieke wijze de wijding geeft voor zijn werk van dienst, zoo maken de stroomen vocht, die op de aarde vallen, haar zacht en week, zoodat zij de vruchten voortbrengen kan, waardoor het leven van hen, die hier wonen, verzekerd wordt. Dan vervolgt de zon haar loop door het teeken Pisces, de visschen. In dezen tijd van het jaar zijn de voorraden van het vorige jaar bijna geheel verbruikt en is het voedsel van den mensch schaarsch. Daarom komt de Groote Vasten van Asch-Woensdag tot Paschen, die voor den aspirant, hetzelfde ideaal vertegenwoordigt als door de zon cosmisch vertoond wordt. In dezen tijd valt het carne-vale „het afscheid van het vleesch, want ieder, die naar het hoogere leven streeft, moet te eeniger tijd afscheid nemen van de lagere natuur met al haar begeerten en zich voorbereiden tot het Pascha**), dat dan nabij is. In April wanneer de zon den hemelequator kruisten in het teeken Ariës, het Lam treedt, staat het kruis als een mystiek symbool van het feit, dat de candidaat voor het hoogere leven moet leeren de banden of verstrikkingen des doods af te leggen en een aanvang maken met de bestijging van Golgotha, de plaats in den schedel, en vandaar den drempel overschrijden naar de onzichtbare wereld. Eindelijk, in navolging van de klimming der zon naar den noordelijken hemel, moet hij leeren dat zijn plaats bij den Vader is en dat hij tenslotte tot die hoogverheven plaats moet opvaren. Daarenboven, evenals de zon niet in dien hoogen graad *) Steenbok. **) Arameesch: Pascha, Hebr. Pesach, Joodsch feest ter herrinnering aan de verlossing uit Egypteland. De doodsengel ging de huizen der Israëlieten, die bloed van een geslacht lam aan de beide posten en den bovendorpel van hun voordeur gestreken hadden, voorbij. Hij sloeg alle eerstgeborenen van de Egyptenaren (Tiende Plaag). Het woord Pascha beteekent: voorbijgaan. Met „passover" bedoelt de schrijver waarschijnlijk: „het voorbijgaan van het oude, de intrede van het nieuwe, de „wedergeboorte" als occult feit. van declinatie blijft, maar weer cyclisch naar het herfstnachtevenings- en zonnestilstandspunt daalt, om steeds weer den cirkel te voltooien tot welzijn van de menschheid, zoo moet ook ieder, die er naar streeft een Cosmischen rol te vervullen, een heiland der menschheid te zijn, bereid zijn zich steeds opnieuw voor zijn medemenschen te offeren. Dit is de groote toekomst, die voor ieder van ons weggelegd is; ieder is een wordende Christus, indien hij dit verkiest, want zooals Christus het tot Zijn leerlingen zei: „Wie in mij gelooft, zal de werken, die ik doe, ook doen, ja, hij zal grootere verrichten." Bovendien, volgens het gelegde, „De nood van den mensch verschaft God de gelegenheid hem te helpen*), is er nooit zooveel gelegenheid geweest den Christus na te volgen, het werk, dat Hij deed, te verrichten, als heden, nu het geheele werelddeel Europa in de ellende van een wereldoorlog is gedompeld en het heerlijkste van alle Kerstliederen, „Vrede op aarde, in menschen een welbehagen," verder dan ooit van zijn verwerkelijking af schijnt. Wij hebben de macht in ons zelf om den dag van den vrede te te bespoedigen door over Vrede te spreken, te denken, door in den Vrede te leven, want de harmonische samenwerking van duizenden menschen heeft een indruk op den Rasgeest tot gevolg, wanneer zij hierop gericht is, vooral wanneer de maan in Cancer, Scorpio of Pisces**) is, welke de drie groote psychische teekens zijn, die voor occult werk van dezen aard het meest geschikt zijn. Laat ons de twee en een halven dag, gedurende welke de maan in ieder van deze teekens is, gebruiken voor meditatie over vrede — vrede op aarde en onderlinge welwillendheid tusschen de menschen. Maar laat ons, terwijl we dit doen, er voor waken, dat we geen partij kiezen voor of tegen een van de strijdende volkeren; laat ons te allen tijde bedenken, dat ieder individu één van onze broeders is. De een kan evenveel aanspraken laten gelden op onze liefde als de ander. Laat ons vasthouden aan de gedachte, dat wij willen zien, dat de Universeele Broederschap op aarde geleefd wordt, namelijk vrede op aarde en onderlinge welwillendheid tusschen de menschen, onverschillig voor de vragen, aan welke zijde van een denkbeeldige lijn op de landkaart zij geboren zijn, in welke taal zij zich uitdrukken. Laat ons bidden, dat de vrede op aarde moge komen; eeuwige vrede, en wilwillendheid onder de menschen, zonder aanzien van rasverschillen, geloof, kleur of godsdienst. Naarmate wij er in slagen met ons hart, niet slechts met de lippen, dit onpersoonlijke gebed om vrede op te zenden, zullen wij het Koninkrijk van Christus bevorderen, want laat ons niet vergeten, dat het dat tenslotte is, waarvoor wij bestemd zijn, — het koninkrijk der hemelen, waar de Christus is „Koning der koningen en Heer der heeren. *) Wij geven aan deze vertaling de voorkeur boven het equivalent, „Als de nood het hoogst is, is God's redding nabij," welke laatste spreuk minder goed in den samenhang past. * *) Kreeft, Schorpioen of Visschen. HOOFDSTUK V. DE ZENDING VAN CHRISTUS EN HET FEEST DER FEEËN. Wanneer het ons gebeurt, dat wij voor één van de geheimenissen der natuur komen te staan, hetwelk wij niet verklaren kunnen, dan nemen we eenvoudigweg een nieuwen naam in ons woordenboek op, waarmee wij dan geleerd goochelen om onze onkunde omtrent het onderwerp te verbergen. Voorbeelden hiervan zijn de ampère, die wij gebruiken om het volume van een electrischen stroom te meten; de volt, die, zooals wij zeggen, de stroomsterkte aangeeft en het ohm, dat wij gebruiken om aan te duiden, welken weerstand een bepaalde geleider aan den doorgang van den stroom biedt. Op die wijze pogen de knappe koppen van de electriciteits-wetenschap door veel woorden- en getallenstudie zichzelf en anderen te overtuigen, dat zij de geheimen van de raadselachtige kracht, die zulk een belangrijke rol in de wereldhuishouding speelt, ontsluierd hebben, maar wanneer alles gezegd is en zij in een vertrouwelijke bui zijn, bekennen zij, dat de schitterendste sterren aan het firmament der electriciteitswetenschap er weinig meer van weten dan de schooljongen, die pas begint aan proefnemingen met zijn elementen en batterijen. Hetzelfde geldt in de andere wetenschappen. Anatomen kunnen langen tijd het embryo van een hond niet van dat van een mensch onderscheiden*) en terwijl de physioloog of geleerde wijze over metabolisme**) praat, kan hij niet ontkennen, dat de laboratoriumproeven, waarmee hij onze spijsverteringsprocessen probeert na te bootsen, aanmerkalijk moeten verschillen van de veranderingen, die het opgenomen voedsel in het scheikundig laboratorium van ons lichaam ondergaat. Dit wordt niet gezegd om de verbazingwekkende resultaten der wetenschap te onderschatten of te verkleinen, maar om het feit naar voren te brengen, dat er achter alle verschijnselen der natuur werkers staan — intelligenties van verschillenden graad van bewustheid, opbouwers en vernietigers, die een belangrijken rol in de huishouding der natuur spelen — en niet voordat deze handelende wezens erkend worden en hun werk bestudeerd wordt, kunnen we ooit een behoorlijk begrip krijgen van de wijze, waarop de natuurkrachten, die wij warmte, electriciteit, zwaartekracht, chemische affiniteit, enz. noemen, werken. Voor hen, die het geestelijk gezicht ontwikkeld hebben, is het duidelijk, dat de zoogenaamde dooden hun tijd, gedeeltelijk besteden aan het leeren bouwen van lichamen, onder leiding van bepaalde *) d.w.z. in de eerste stadia der ontwikkeling uit de bevruchte eicel. **) Scheikundige verandering van in het lichaam opgenomen voedsel geestelijke hiërarchieën. Zij zijn de handelend optredende wezens in de metabolische en anabolische processen; zij zijn de ongeziene werkers bij assimilatie. Daarom is het letterlijk waar, dat wij niet zouden kunnen leven zonder de belangrijke hulp van hen, die wij dooden noemen. Om ons een denkbeeld te vormen, hoe deze wezens te werk gaan en hun betrekking tot ons, roepen we een voorbeeld, in de Cosmo gebruikt, in het geheugen terug. Veronderstel, dat een werkman een tafel aan het maken is en een hond, dus een ontwikkelende geest, die tot een andere levensgolf behoort, kijkt hierbij toe. Hij ziet dan, hoe de planken gezaagd worden; langzamerhand wordt de tafel uit het matariaal gevormd en eindelijk is zij klaar. Maar hoewel de hond den man bij zijn werk heeft gadeslagen, heeft hij er geen helder begrip van, hoe dit alles gebeurt en waartoe men de tafel, als zij klaar is, gebruikt. Laat ons verder veronderstellen, dat de hond slechts met een beperkt gezichtsvermogen begiftigd was, waardoor hij den werkman en zijn gereedschappen niet waarnemen kon. Hij zou de planken dan langzamerhand op bepaalde plaatsen in stukken zien vallen en dan op een andere wijze weer zien bijeenvoegen, tot het geheel den vorm van een tafel aannam en klaar was. Hij zou het vormingsproces en het afgewerkte product zien, maar geen begrip hebben van het feit, dat de actieve bemiddeling van een werkman vereischt werd om het timmerhout in een tafel te veranderen, Als hij spreken kon, zou hij den oorsprong van de tafel misschien verklaren, evenals Topsy de hare deed, toen zij zei, dat zij „heel gewoon gegroeid was". Onze betrekking tot de natuurkrachten komt overeen met die tusschen hond en onzichtbaren werkman, en ook wij zijn geneigd de geheimenissen der natuur op de manier van Topsy te verklaren. Heel geleerd vertellen wij het kind. hoe de zonnewarmte het water van rivieren en oceanen doet verdampen, waardoor het naar kouder luchtlagen opstijgt, waar het zich verdicht tot wolken, die eindelijk zoo met vocht verzadigd raken, dat zij ten gevolge van de zwaartekracht op de aarde neerdalen als regen, om rivieren en oceanen weer te vullen en opnieuw te verdampen. Dit alles is volmaakt eenvoudig, een aardig werktuigelijk proces van eeuwigdurende beweging. Maar is dat alles? Zijn er niet een aantal leemten in deze theorie? We weten van ja, ofschoon we ons geen uitweidingen kunnen veroorloven om ze te bespreken. Één ding ontbreekt aan de volledige verklaring, namelijk, de half-verstandelijke werking der sylphen*), die de fijn verdeelde, verdampte waterdeeltjes, die door de undinen**) gereedgemaakt zijn, van de oppervlakte der zee lichten en ze zoo hoog brengen als ze maar kunnen, voordat er gedeeltelijke condensatie plaats heeft *) Luchtelfen. **) Waterelfen. en er wolken gevormd worden. Deze waterdeeltjes houden zij vast, tot zij door de undinen gedwongen worden ze los te laten. Wanneer wij zeggen, dat het stormt, worden er veldslagen geleverd aan de oppervlakte der zee en in de lucht, soms met hulp van salamaders* om de bliksemtoorts van gescheiden waterstof en zuurstof te ontsteken en haar ontzagwekkende schicht ratelend in zigzaglijn door de dichte duisternis te zenden, gevolgd door zware donderslagen, welke rollende echo's in de opklarende atmosfeer oproepen, terwijl de undinen de bevrijde regendroppels triomfantelijk op de aarde werpen, opdat zij weer aan hun moederelement teruggegeven worden. De Kaboutertjes zijn noodig om de planten en bloemen te bouwen. Het is hun werk die te tinten met de ontelbare kleurschakeeringen, die ons oog verrukken. Zij snijden ook de kristallen in alle delfstoffen en maken de onschatbare juweelen, die schitteren in gouden diademen. Zonder hen zou er geen ijzer zijn voor onze machines, noch goud om dit te betalen. Zij zijn overal en hun bedrijvigheid doet niet onder voor die van de spreekwoordelijk geworden bij. Aan de bij wordt echter de eer gegeven van het werk, dat zij verricht, terwijl de kleine natuurgeesten, die zulk een ontzaglijk belangrijk aandeel in het wereldwerk hebben, onbekend zijn, behalve dan aan eenige zoogenaamde droomers of dwazen. Ten tijde van het zomerzonnestilstandspunt bereiken de stoffelijke werkzaamheden der natuur haar hoogtepunt of zenith, daarom is „Midzomernacht'" het groote feest der feeën, die gearbeid hebben aan den opbouw van het stoffelijk heelal, het vee gevoed, het koren opgekweekt hebben en die nu met vreugde en dankzegging de vloedgolf van kracht begroeten, welke kracht hun werktuig is, waarmee zij den bloemen haar verbazingwekkende verscheidenheid van teedere vormen geven, die haar oertypen vereischen en waarmee zij ze kleuren en ontelbare kleurspelingen, die de verlustiging en de wanhoop van den kunstenaar zijn. In dezen grootsten aller nachten van het blijde zomerseizoen komen zij in menigten bijeen uit moeras en bosch, uit dal en kloof, voor het Feest der Feeën. In werkelijkheid bakken en brouwen zij hun etherisch voedsel en daarna dansen zij in een extase van vreugde — de vreugde van te hebben voortgebracht en dienstbaar te zijn geweest aan hun belangrijk doel in de huishouding der natuur. Het is een grondregel der wetenschap, dat de natuur niets duldt, wat geen nut heeft; parasieten en nietsdoeners zijn iets afschuwelijks; het orgaan, dat overbodig geworden is, verkwijnt, het lichaamsdeel of het oog, dat niet langer gebruikt wordt, ook. De natuur heeft werk, dat gedaan moet worden en eischt arbeid van allen, die hun bestaan zouden willen rechtvaardigen en bij voortduring deel van haar blijven uitmaken. Dit geldt voor plant en planeet, voor mensch en dier en ook voor de feeën. Zij hebben hun werk te doen; het zijn bedrijvige wezentjes en hun werkzaamheid geeft de verklaring *) Vuurelfen van de meest uiteenloopende geheimenissen der natuur, zooals wij reeds aangetoond hebben. Wij zijn nu aan de andere pool van den jaarcyclus, wanneer de dagen kort en de nachten lang zijn; wat het stoffelijke betreft, hangt er duisternis over het Noordelijk Halfrond, maar de golf van geestelijk licht en leven, die de basis zal vormen van groei en vooruitgang in het volgende jaar, heeft nu haar grootste hoogte en kracht bereikt. In den Kerstnacht, bij het winterzonnestilstandpunt, wanneer het hemelteeken van de Onbevlekte Maagd te middernacht boven den oostelijken horizon staat, wordt de zon van het nieuwe jaar geboren om de menschheid te redden van de koude en den hongerdood, die zouden volgen, wanneer haar weldadige licht achterwege zou blijven. Te dien tijde wordt de Christusgeest in de aarde geboren en begint de millioenen zaadjes, die de feeën opbouwen en van vocht voorzien, te doen gisten en tot groei aan te zetten, opdat wij stoffelijk voedsel zullen hebben. Maar „de mensch zal bij brood alleen niet leven." Hoe belangrijk het werk der feeën ook zij, het verzinkt bijna in het niet, wanneer wij het vergelijken met de zending van Christus, die ons jaar op jaar het geestelijk voedsel brengt, dat noodig is om ons te doen vorderen op het pad van vooruitgang, opdat wij mogen komen tot volmaaktheid in liefde met alles, wat die liefde omvat. Het is de komst van dit wondere liefdelicht, die wij verzinnebeelden door de brandende lampen op het altaar en het luiden van de Kerstklokken, die elk jaar de blijde tijding van 's Heilands geboorte verkondigen, want voor de geestelijke zinnen zijn licht en geluid onscheidbaar; het licht verandert van kleur en de toon van hoogte in overeenstemming met de trillingssnelheid. Het Kerstlicht, dat de aarde beschijnt, heeft een gouden kleur, het boezemt gevoelens van onzelfzuchtige liefde, vreugde en vrede in, die zelfs de groote oorlog niet geheel kon dooden. De oorlog behoort tot het verleden, en omdat wij altijd datgene, wat wij gemist hebben, het meest op prijs stellen, is het te hopen, dat de geheele menschheid deze Kerstmis zal instemmen met de heerlijklijkste der zangen: „Vrede op Aarde, in de Menschen een Welbehagen. HOOFSDTUK VI. DE NIEUWGEBOREN CHRISTUS. Reeds dikwijls is in onze literatuur gezegd, dat het offer van Christus geen gebeurtenis was, die op Golgotha geschiedde en die eens en voor goed in een paar uur tijds ten einde liep, maar dat de herhaalde mystieke geboorte en dood van den Verlosser durende cosmische voorvallen zijn. Hieruit kunnen we dus het besluit trekken, dat dit offer noodig is voor onze stoffelijke en geestelijke evolutie gedurende de huidige phase onzer ontwikkeling. Daar de jaarlijksche geboorte van het Christuskind nu nadert, biedt zij ons weer een nooit oud, altijd nieuw onderwerp voor meditatie, waaruit wij voordeel kunnen trekken door het te overwegen met een gebed, dat het in onze harten een nieuw licht scheppen moge, dat ons tot gids dient op het pad der wedergeboorte. *) De apostel gaf ons een treffend schoone aanduiding van de Godheid, toen hij zei, dat „God Licht is." Daarom is het „licht" gebruikt om de natuur van het Goddelijke te verduidelijken in de leeringen der Rozekruisers, vooral de verborgenheid der Drievuldigheid in de Eenheid. In de Heilige Schriften van alle tijden wordt duidelijk onderwezen, dat God één en ondeelbaar is. Tegelijkertijd vinden we, dat evenals het ééne witte licht gebroken wordt in drie oorspronkelijke kleuren, rood, geel en blauw, zoo ook verschijnt God gedurende de openbaring in een drievoudige functie door de uitoefening van de drie werkzaamheden, schepping, instandhouding en ontbinding. Wanneer Hij de eigenschap schepping openbaart, verschijnt God als Jehovah, de Heilige Geest; Hij is dan de Heer van wet en voortbrenging en straalt de voortbrengingskracht der zon indirect uit door de satellieten of manen van alle planeten, waar het noodig is om aan de ontwikkelende wezens lichamen te verschaffen. Wanneer Hij de eigenschap instandhouding openbaart, teneinde de lichamen, door Jehovah onder de natuurwetten geteeld, in stand te houden, verschijnt God als de Verzoener, Christus, en straalt de elementen, liefde en kracht der wedergeboorte direct in iedere planeet, waar de schepselen van Jehovah deze hulp behoeven om zich te bevrijden uit de boeien van sterfelijkheid en zelfzucht, teneinde onzelfzuchtigheid en eeuwig leven te verwerven. Wanneer God het Goddelijk vermogen van ontbinding in werking stelt, verschijnt Hij als De Vader, die ons terugroept naar *) De schrijver bedoelt hier niet reïncarnatie of herbelichaming, maar regeneratie, wedergeboorte als occult feit op den weg der mystieke eenwording. Zie aant. bi) Hst. IV „Pascha." ons hemelsch thuis om de vruchten van ervaring en zielegroei in zich op te nemen, die door ons gedurende den dag van openbaring opgezameld zijn. Dit Universeele Oplossingsmiddel, de straal van den Vader, straalt dan van de onzichtbare Geestelijke Zon uit. Deze goddelijke processen van schepping en geboorte, instandhouding en leven, en ontbinding, dood en terugkeer tot den Oorsprong van ons wezen, zien wij overal om ons heen, en wij erkennen het feit, dat het werkzaamheden van den Drieëen'gen God in openbaring zijn. Maar is het ooit tot ons bewustzijn doorgedrongen, dat er in de geestelijke wereld geen bepaalde gebeurtenissen, geen onveranderlijke toestanden zijn, dat het begin en het einde van alle eeuwen aanwezig zijn in het eeuwige „hier" en „nu"? Uit den boezem van den Vader welt een nimmer onderbroken stroom van zaad van dingen en gebeurtenissen op, die in het gebied van „tijd" en „ruimte" treden. Daar kristalliseert hij langzamerhand, wordt bewegingloos, maakt daardoor ontbinding noodig, opdat er plaats moge zijn voor andere dingen en andere gebeurtenissen. Er is geen ontkomen aan deze cosmische wet; alles in het gebied van „tijd" en „ruimte" is aan haar onderworpen, de Christusstraal niet uitgezonderd. Zooals het meer, dat in den oceaan uitvloeit, weer opnieuw gevuld wordt, wanneer het water, dat er uit afkomstig is, verdampt is en er als regen in terugkeert, om weer zonder verwijlen naar zee te stroomen, zoo wordt de Geest der Liefde eeuwig uit den Vader geboren, dag aan dag, uur na uur, eindeloos in het zonnestelsel vloeiende om ons uit de wereld der stof te verlossen, die ons met doodsgreep omknelt. Golf op golf wordt aldus uitgestooten, van de zon naar alle planeten en geeft een rhythmische stuwing aan de daar ontwikkelende schepsels. En zoo is het in den meest werkelijken en letterlijken zin een nieuwgeboren Christus, dien wij bij de nadering van ieder Kerstfeest begroeten, en Kerstmis is de onontbeerlijkste jaarlijksche gebeurtenis voor de geheele menschheid, of wij ons hiervan bewust zijn of niet. Het is niet louter een herdenking van de geboorte van onzen geliefden Ouderen Broeder, Jezus, maar de komst van het verjongende liefdeleven van onzen Hemelschen Vader, dat door Hem gezonden wordt om de wereld te verlossen uit den doodsgreep van den winter. Zonder deze nieuwe invloeiïng van goddelijk leven en energie moeten wij spoedig stoffelijk ten ondergaan en zou het plan van onzen vooruitgang verijdeld worden, voor zoover het onze tegenwoordige lijnen van ontwikkeling betreft. Dit is een punt, dat we grondig moeten trachten te begrijpen, opdat we kunnen leeren Kerstmis zoo hoog te waardeeren als het ons betaamt. Wij kunnen in dit opzicht, als in vele andere, een les leeren van onze kinderen of uit de herinneringen van onze eigen kindsheid. Wat waren onze verwachtingen van het naderende feest hoog gespannen. Hoe vurig verlangden wij naar het uur, wanneer we de geschenken zouden ontvangen, die we wisten, dat Sint Nicolaas, de geheimzinnige weldoener van allen, brenger van het speelgoed voor het volgend jaar, ons zouden verschaffen! Wat voor gevoel zouden we gehad hebben, als onze ouders ons de hoofd- en armlooze poppen en de trommels van het vorige jaar gegeven hadden? Wij zouden het ongetwijfeld hebben gevoeld als een verpletterend ongeluk en het zou een diepgaand gevoel van beschaming van vertrouwen achtergelaten hebben, welk gevoel zelfs de tijd niet gemakkelijk zou kunnen uitwisschen. Toch zou dit niets zijn in vergelijking met de cosmische ramp, die de menschheid treffen zou, indien onze Hemelsche Vader zou nalaten ons den nieuwgeboren Christus als Cosmisch Kerstgeschenk te zenden. De Christus van het vorige jaar kan ons niet redden van den stoffelijken hongerdood, evenmin als de regen van het vorige jaar den bodem weer kan drenken en de millioenen zaden kan doen zwellen, die in de aarde sluimeren in afwachting van de groeiverwekkende werkzaamheid van het leven des Vaders om hun ontwikkeling te beginnen. De Christus van het oude jaar kan niet opnieuw de vurige geestelijke verlangens in onze harten doen ontbranden, welke ons nopen voorwaarts te gaan ter bereiking van het ons gestelde doel, evenmin als de warmte van den vorigen zomer ons nu nog koesteren kan. De Christus van het afgeloopen jaar gaf ons Zijn liefde en Zijn leven tot den laatsten ademtocht zonder maat of beperking. Toen Hij het vorige jaar in de aarde geboren werd, schonk hij leven aan de sluimerende zaden, die opschoten en onze voorraadsschuren dankbaar vulden met het brood van het stoffelijk leven. Hij stortte de liefde, Hem door den Vader gegeven overvloedig over ons uit, en toen Hij Zijn leven geheel voor ons gegeven had, stierf hij in den Paaschtijd om weer op te stijgen tot den Vader, zooals de rivier, door verdamping, hemelwaarts stijgt. Maar eindeloos welt de goddelijke liefde op; zooals een vader zich over zijn kinderen ontfermt, zoo erbarmt zich onze Hemelsche Vader over ons, want Hij kent onze stoffelijke en geestelijke broosheid en afhankelijkheid. Daarom wachten wij nu met vertrouwen op de mystieke geboorte van den Christus van het volgende jaar, geladen met nieuw leven en liefde, door den Vader gezonden om ons te bewaren voor stoffelijken en geestelijken hongersnood, welke volgen zou zonder het jaarlijksche liefdeoffer. Jongere zielen vinden het gewoonlijk moeilijk om hun denkvermogen te bevrijden van het wanbegrip van God, Christus en den Heiligen Geest als persoonlijkheden en sommigen kunnen slechts Jezus, den mensch, liefhebben. Zij vergeten Christus, den Grooten Geest, die een nieuw tijdperk inleidde, waarin de volken, die onder het bestuur van Jehovah gevormd waren, in stukken gebroken zullen worden, opdat het grootsche gebouw van Universeele Broederschap op hun ruïnen opgetrokken moge worden. Te zijner tijd zal de geheele wereld tot het besef komen, dat „God" geest is en „in geest en in waarheid" moet worden aangebeden. Het is goed om Jezus lief te hebben en na te volgen; edeler ideaal, dat meer waard is, nagestreefd te worden, kennen wij niet. Indien er een edeler te vinden ware geweest, zou Jezus niet uitverkoren zijn als voertuig voor dien Grooten, den Christus, in wien de Godheid woonde. Wij zullen er daarom goed aan doen „in Zijn voetsporen" te volgen. Tegelijkertijd zullen wij God in ons eigen bewustzijn verhoogen door het Bijbelwoord in aanmerking te nemen, dat Hij geest is en dat wij geen gelijkenis kunnen maken, die hem uitbeeldt, want Zijn gelijkenis is noch in den hemel, noch op aarde te vinden. Wij kunnen de stoffelijke voertuigen van Jehovah als manen rond de verschillende planeten zien wentelen; wij kunnen ook de zon zien, die het zichtbare voertuig van den Christus is, maar de Onzichtbare Zon, die het voertuig van den Vader en de bron van alles is, verschijnt aan de grootsten der menschelijke zieners slechts als een hooger octaaf van de photosfeer der zon, een ring van violetblauwe klaarheid achter de zon. Maar wij behoeven niet te zien, wij kunnen Zijn liefde voelen, en dat gevoel is nooit zoo doordringend als in den Kersttijd, wanneer Hij ons de grootste aller gaven schenkt, den Christus van het nieuwe jaar.