DE VRIJMETSELAAR. TWEEMAANDELIJKSCH TIJDSCHRIFT VAN DE m „MA^ONNIEKE VEREENIGING TOT a BESTUDEERING VAN SYMBOLEN EN RITUALEN". JAARGANG XV, No. 4. NOV» 192C DE BOOM. ififS1In de Paradijs-legende dient de boom als het symbool van de kennis van goed en kwaad. De geestelijke mensch — Adam — kent niet de tegenstellingen : goed en kwaad, die eerst optreden als hij zich in de stof incarneert en de vruchten van den boom der kennis aanvaardt uit de hand van zijn vrouw, Eva, het symbool van de stof. Het verhaal is een poëtische inkleeding van de wijsgeerige waarheid, dat alle openbaring bestaat in het scheppen van tegenstellingen : lichamen immers zijn begrenzingen en dus tegenstellingen van het onbegrensde, terwijl hun eigenschappen en hoedanigheden alleen kenbaar worden door de tegenstellingen daarvan. Een onbegrensd lichaam zou de oneindigheid en dus de onkenbaarheid zijn ; licht, dat alles vervulde in denzelfden glans zonder ergens te ontbreken, zou evengoed als een onbegrensde en onbeperkte duisternis gelijk zijn aan de oneindigheid, aan het ongeopenbaarde Niet. A Het ongeopenbaarde, onkenbare, dat zich openbaart m paren van tegenstellingen — geest en stof, goed en kwaad, licht en duisternis, lichaam en onbegrensdheid kan gevoegelijk worden voorgesteld in den ypsilon-vorm, Y, de onkenbare eenheid, die zich kenbaar maakt in de tweeheid van geest en stof. Worden de takken van den Y ook weder als gesplitst gedacht, n.1. als voortgaande zich m paren van tegenstellingen te openbaren, dan ontstaat nog duidelijker de boomvorm: A Is zoo de boom het symbool van elke openbaring of schepping, tevens illustreert hij den weg, langs welken het alleen mogelijk is kennis op te doen : het worstelen van den geest in de stof, het ervaren van de tegenstellingen licht en donker, vreugde en leed, goed en kwaad en alle contrasten, die het onderdompelen in de stof noodwendig voor den geest scheppen, en het telkens nasporen van den eenen tak, waaruit de versplitsing ontstond, het herkennen van het eene in het vele. In den geest moeten alle mogelijkheden van kennis aanwezig zijn, als in de kiem de ontplooiing tot plant. Eeist wanneer hij zich objectiveert in de stof, worden al die mogelijkheden in meerdere of mindere helderheid geopenbaard. Vandaar dat de slang, het symbool der wijsheid, Eva op den boom der kennis en haar vruchten wijst. En wijsheid, in aardsche openbaring staat naast haar tegenstelling dwaasheid, zoodat de slang ook de verleider is, die uit den toestand van hemelsche onschuld en reinheid tot aardsche dwaling en zonde verleidt. „Indien het homogene Eéne en Volstrekte niet louter een wijze van spreken is en indien de heterogeniteit met haar tweevoudig aanzicht er de afstammeling, de tweevoudige schaduw of weerkaatsing van is, dan moet zelfs die goddelijke homogeniteit in zichzelve het inwezen van zoowel goed als kwaad bevatten. Indien „God" volstrekt, oneindig en de algemeene wortel van alles in de natuur en haar Heelal is, waar komt dan het kwaad of de duivel vandaan, zoo niet uit denzelfden Gouden Schoot van het volstrekte ? Aldus zijn wij gedwongen öf de uitvloeiing van goed en kwaad als loten van denzelfden stam van den Boom van het Zijn aan te nemen, of ons neer te leggen bij de ongerijmdheid van het geloof aan twee eeuwige volstrektheden"/ Zoo oordeelt Blavatsky over de eenheid van goed en kwaad. A Een boom heeft wortels en bij den boom in de synr der geschiedenis aan de oevers van de Perzische Golf boliek spelen ook vaak de wortels eenjrol. Denk aan den wereld-esch Yggdrasyl uit deNoorsche fabelleer, den boom van den tijd of het leven, die de heele wereld vulde, daar hij niet enkel wortel schoot in de verst verwijderde diepten van Niflheim, maar ook in Midgard en in Asgard, het rijk der goden. I /\ Beide verhalen, het Bijbelsche en het Edda-verhaal, laten den boom pas optreden nadat de mensch geschapen is. Dat is ook al weer een diep-wijsgeerige gedachte. Eerst als de geest tot zelfbewustzijn is gekomen, dus zijn kringloop in de stof heeft volbracht tot de menschelijke ontwikkeling, onderscheidt hij goed en kwaad. Het dier volgt de instincten van zijn natuur zonder zich bewust te zijn van den geest in zich, die streven moet naar bevrijding uit het zinnenleven. Het kent dus noch goed noch kwaad. De mensch wordt zich zijn innerlijk wezen bewust en leert zijn hoogere roeping kennen : „God dienen", m. a. w. zijn zelfzuchtig egocentrisch streven te verlaten en alles te doen, waardoor hij in harmonie komt met de wetten van het geestelijk leven, van zelfzucht tot zelfoffering. De Noorsche legende beeldt dat uit op de volgende wijze . De boom Yggdrasil wortelt in Niflheim, de hel, de duisternis, het ongeopenbaarde, maar ook in Asgard het hemelrijk, het rijk van den geest, en tevens in Midgard, het rijk van den mensch : menschelijke wijsheid is in helleduister en in hemelglans gegrondvest, baseert zich op de kennis van goed en kwaad. Maar deze drie wortels voeden hem zoo krachtig, dat een der takken zelfs Odins hal overschaduwt en dus de menschelijke ontwikkeling in volmaakte eenheid met het goddelijke haar einddoel vindt. De Chaldeeën behoorden ook tot de volken, die het heelal als boom beschouwden, waarvan de hemel de top en de aarde de voet of de stam was. Zoo meldt Goblet d'Alviella (,,De wereldreis der symbolen", bl. 147), van het oude Eridon — het oude beschavingsmiddelpunt, dat bij den dageraad bloeide — dat een bewaard gebleven hymne in twee talen spreekt van een lommerrijken boom, die op een heilige plaats groeide. „Zijn wortel (of zijn vrucht) van helder kristal strekt zich naar de wateren van den afgrond uit. . . Hij is in het middelpunt der aarde geplaatst, zijn gebladerte strekt tot legerstede aan de godin Zikoum (de maan wellicht). In het hart van deze heilige woonplaats, die haar schaduw afwerpt als een bosch, waar geen sterveling ooit in doordrong, zetelt de machtige moeder, die den hemel doorschrijdt; in het midden staat Tammouz" (de zon). A Er is in die Yggdrasil-mythe nog een mooi trekje. Een adelaar zat vastgeroest op den tak, die Odins hal overschaduwde en een valk zat tusschen zijn oogen, die met zijn scherpe blikken hemel, aarde en hel doorspeurde en alles vertelde, wat hij zag. Het is, alsof er op gewezen wordt, hoe het hoogste doel van het leven is te komen tot die ontwikkeling, dat de geest alles doorgrondt, speurend in de donkerste afgronden zoowel als tot den hemel. Het verstand vangt nu en dan een straal van die geestelijke wijsheid uitgebeeld in adelaar en valk, op en is geneigd om die tot zelfzuchtige stoffelijke doeleinden uit te buiten. Dat verstand is het eekhoorntje Ratatosk, de woelige babbelaar, die takken en stam van den levensboom op en afrent en de opmerkingen van den adelaar meedeelt aan den helledraak Nidling, die voortdurend aan de wortels van den boom knaagt. Heeft de menschheid in de laatste jaren niet bewezen de praatjes van den babbelenden eekhoorn over te vertellen aan den helledraak, die het leven vernietigt, aldus alle gaven van het verstand in dienst stellend van den duivel van zelfzucht en ondergang ? De boom is een der oudste en meest voorkomende symbolen, soms tot een zuil vervormd. De Irmin-zuil van Hildesheim, gewijd aan Irmin of den Saksischen Odin, is verwant aan Yggdrasil of den levensboom. Dat de Christelijke beschaving deze zuil spaarde, is er aan te danken, dat de christelijke priesters er het beeld van de Moedermaagd, in plaats van Irmin, op plaatsten. A In a'Ier lei vormen, soms herinnerend aan palmboom, granaatboom, cypres, wijnstok of andere klimplant, komt de boom voor, vaak geflankeerd door menschelijke of dierlijke gedaanten. In Mesopotamië, Indië, Assyrië, China, de Indische eilanden, Centraal-Amerika enz. heeft men het symbool uit de vroegste tijden aangetroffen. Dikwijls kronkelen zich slangen om den stam, wat nog meer aan de paradijs-legende doet denken. Bij de Yggdrasil kronkelt de draak zich door de wortels. De heilige boomen met verdere bijbehoorende figuren worden daarom in de symboliek wel Paradijsboomen genoemd. Geen wonder, dat onze magonnieke tempels toegang verleenen tusschen twee met granaatappelen gekroonde zuilen door, het symbool van de schepping. A De Christenen vervingen den boom voornamelijk door het kruis, dat zelf ook een levensboom is. A Goblet d'Alviella stelt zich op het standpunt, dat de symbolen van den levensboom en den boom der kennis bij de zoo ver verspreide en tallooze volkeren der aarde onafhankelijk van elkander ontstaan zouden zijn, terwijl enkele elementen van elkander zouden zijn overgenomen. Het symbool zou gegroeid zijn : „om de eerste mythische kern zou zich later van allerlei kanten, door leening, of liever door het wederkeerig tot zich trekken van verschillende mythen van andere volken, een geheele reeks gebeurtenissen zijn komen vasthechten, waardoor de reeds bestaande overleveringen niet verdwenen, maar verrijkt en eenigszins op één leest geschoeid zouden zijn". A Wij kunnen daaraan moeilijk gelooven. De symbolen evenals de mythen en fabels, hebben bij nadere beschouwing een te diepe beteekenis, dan dat ze uit het verwarde en primitieve brein van oervolkeren konden opkomen en door assimilatie en vermenging met van andere volkeren overgenomen deelen tot een zoo verheven stelsel van cos- mogenesis en philosofie konden wassen als de mythen van Hindoe's, Egyptenaren, Grieken en zelfs Germanen te zien geven, wanneer men door de fonkelende facetten der kristallijnen uitbeelding weet heen te zien. De groote overeenkomst, waar vanj.Goblet d'Alviella zoo tal van voorbeelden aanhaalt, die de boom-symboliek, zoowel bij Noormannen als Australiërs, bij Egyptenaren en Chaldeeërs en Hindoes als Tolteken en Azteken vertoont, is dan ook minder toevallig. Wij gelooven, dat de volkeren in hun kindsheid geleid werden door hoogstaande leermeesters of scholen van leermeesters, die in mythen en symbolen tot de kindmenschen hunner dagen spraken, evenals Jezus dat deed in gelijkenissen en evenals iedere volksredenaar nog heden ten dage zijn bespiegelingen inkleedt in voor het volk begrijpelijke beelden. De mysteriescholen, profetenscholen, priesterkasten, enz. der oudheid zijn mogelijk de geboorteplaats dezer beeldrijke bespiegelingen en plastische uitbeeldingen van diepere waarheden. Dat de meest primitieve volkeren ook de meest primitieve symbolen en mythen hebben is daarmede niet in strijd, daar elke leeraarschool haar wijsheid zal ingekleed hebben in overeenstemming met het voorstellingsvermogen van zijn vo^k. Bovendien hebben mythen de kans vooral bij laagstaande volkeren of in een verdwijnende beschaving, zooals van de Inca-volkeren b. v., te ontaarden. Dat de hoogstaande voorgangers der menschheid, onafhankelijk van tijd of plaats tot dezelfde leeringen kwamen, is aannemelijk, daar de hoogst ontwikkelden ook de meeste kans hebben de goddelijke waarheden het dichtst nabij te komen. Deze verklaring is zeker niet zonderlinger dan de aanname dat b. v. de . diepzinnige Grieksche mythologie vanzelf uit het volk opgegroeid zou zijn. Tegenwoordig noemen we de voorgangers der menschheid geleerden, mystici en kunstenaars. Zouden ook primitieve volkeren niet begiftigd geworden zijn met enkele voorgangers, die zoover boven hun volksontwikkeling stonden, als onze genieën boven den doorsnee-Europeaan ? A „De kunst en de mythologie regelen zich in dit opzicht naar het gewone verloop der beschaving, welke niet de vrucht van een enkelen boom is, maar zich steeds door geënte loten en stekken tusschen de geschiktste takken van het menschdom ontwikkeld heeft", schrijft Goblet d'Alviella. Natuurlijk moeten de voorgangers der menschheid zich richten naar ontwikkeling en toestanden der volkeren, waaronder zij optreden. En de beschaving is in zekeren zin ook niet de vrucht van één boom, daar ze in verschillende oorden en tijden zelfstandig kan opgroeien en haar eigen stempel vertoont. Doch daar de geest, die in de menschheid tot zelfbewustzijn komt, overal en ten allen tijde één en dezelfde geest is — de zich openbarende en in de stof wortelende Goddelijke geest — is het natuurlijk dat de verhevenste uitingen, de meest klare, de meest zelf bewuste openbaringen van dien geest groote gelijkenis in hoofdzaak vertoonen, onafhankelijk van tijd en plaats. A Zoo wil het er bij ons eerder in dan dat symbolen geabstraheerde natuurvormen zouden zijn dat ze (o. a. de boom) als symbool uit het wijsgeerig denken zijn ontstaan van de voorgangers der menschheid, die hun bespiegelingen in getallen en vormen symboliseerden, en /\ Deze grondvormen werden vaak tot natuurvormen aangekleed, b. v. Y of + tot een boom, of een mensch en dan in elk land natuurlijk tot een bepaalden, het meest de aandacht vragenden boom. Dat er in natuurvormen gelijkenissen werden gezien met de ontdekte waarheden en deze vormen weelderig om de grond-symbolen heenwiezen, bewijst de groote variatie en gedaanteverwisse- daarbij enkele grondvormen gebruikten als ling der symbolen. Volgens GobJ. d'Alviella zouden echter de natuurvormen primair zijn en de sobere meetkundige symbolen als A, Y, + enz. afgeleide te beschouwen. „De vergelijking van den schijnbaren bouw van het heelal inet den vorm van een boom, is een van de natuurlijkste wijzen van redeneering, waartoe het verstand van onbeschaafden kan komen", zegt hij. Doch de Noorsche mythen en b. v. de Grieksche mythen dragen te veel diepe en schoone -wijsheid in zich, dan dat ze er door onbeschaaiden ingelegd kan zijn. Ze moeten uit het dichterlijk en verlicht wijsgeerig gemoed van de hoogst staande voorgangers van hun ras voortgekomen zijn. A In het kort geeft Goblet d'Alviella zijn meening over de beteekenis van het boom-symbool als volgt weer: „Zoowel Semieten als Ariërs kenden den hemelschen boom, den levensboom en den boom der kennis. De eerste draagt de vurige of lichtgevende lichamen der ruimte als vruchten ; de tweede geeft een drank, welke de eeuwige jeugd verzekert ; de derde geeft de gave der voorspelling en zelfs alwetendheid. Deze kostbare voortbrengselen zijn in de mythologie het voorwerp van voortdurenden strijd tusschen bovenmenschelijke wezens ; aan den eenen kant staan de goden, geniën, en fantastische dieren, die den schat bezitten of moeten bewaken, aan den anderen kant de godheid, de demon, of de held, die hem tracht te veroveren. Telkens stuiten wij op eigenaardige overeenkomsten in de verschillende verhalen van dezen strijd, welke nu eens met de overwinning van den aanvaller, dan weer met zijn nederlaag of voorbeeldige afstraffing eindigt". A Wijzen ,,deze eigenaardige overeenkomsten in de verschillende verhalen van dezen strijd", op eenheid van oorsprong ? Goblet d'Alviella wil er niet van weten, en misschien zijn ook in verschillende oorden der wereld de verhalen los van elkander ontstaan. Doch juist de groote overeenkomst in die verhalen moet tot nadenken stemmen. Is het geen bewijs, dat het menschelijk denken, het geestelijk inzicht één is, — al uit het zich op tegenovergestelde halfronden ? En toont het niet aan, dat die verhalen aan een diep geestelijk inzicht en wijsgeerig denkvermogen ontsproten moeten zijn, al werden ze in den loop der eeuwen verminkt en onder de opsieringen haast onherkenbaar ? A Als aan dit symbool niet een a. h. w. geestelijk axioma ten grondslag lag, dat zich telkens aan den zelfbewusten schouwer en denker aanbiedt, dan kon de overeenkomst zelfs bij de meest van elkaar verwijderde volkeren niet zoo groot zijn. A En wat is nu dit geestelijk „axioma", dat er aan ten grondslag ligt ? A Het schijnt ons toe, dat het dit is, wat wij in den aanvang dit opstel aangaven : alle openbaring bestaat in het scheppen van tegenstellingen. A We belijden dit al bij de intrede van onzen tempel, waar we tusschen den levensboom en den boom der kennis doorgaan : de beide met granaatappelen gekroonde zuilen B.\ en J.\, stof en geest. A ^„In mij is kracht" leert ons B.\ en ,,Ik zal u oprichten ' zegt ons J.'.(i) Door de stoffelijke ervaringen wordt de ziel gesterkt, tot hoogere zelfbewustheid opgevoerd. En de geest is de kracht, die de ziel boven de stoffelijke en zinnelijke ervaringen verheft en iets van het geestelijke licht en de geestelijke schoonheid doet zien. A Daarom wordt in vele boom-mythen de strijd tusschen stoffelijke en geestelijke machten uitgebeeld en de verwachting uitgesproken, dat na den strijd en den daarop volgenden ondergang van den boom een schoonere wereld zal verrijzen. Daarom reikt de levensboom van den afgrond over de aarde tot den hemel, de menschelijke evolutie uit de diepste duisternis van het dierlijke door de mensche- (x) Br.\ E. laat onbesproken of de gewone wetenschappelijke vertalingen juist zij n. Maar voor het allervoornaamste van wat hij zegt is dit zonder beteekenis. (D. v. d. G.) lijke tot de geestelijke ontwikkeling uitbeeldend. Daarom knaagt aan den wortel de draak der zinnelijkheid en troont op de ten hemel reikenden tak de adelaar, soms zelfs het kind Jezus (bl. 160 Gobl. d'Alv. noot) die niet nalaat te fluisteren van de verheven boodschappen uit het rijk van den geest. A De heilige tau of de crux ansata ( ? ) of hengselkruis, het zinnebeeld van Osiris, werd het „teeken des levens" genoemd en onder dien naam door de Egyptenaren als amulet op het hart gedragen. Dit „zinnebeeld van opwekking en wedergeboorte" was ,,de drager van het denkbeeld der Egyptische en andere wijsgeeren, dat n.1. niets, dat geschapen is, vernietigd wordt, maar dat ophouden te zijn slechts het aannemen van een anderen vorm is — ontbinding dus enkel de overgang tot wedervoortbrenging". En verder vervolgt Williamson in ,,De Groote Wet" : „Welken vorm het kruis ook aangenomen heeft, zijn oorspronkelijke beteekenis blijkt altijd leven nieuw leven — te zijn geweest en hoewel het in de opvolgende Christelijke tijden als een teeken van bestraffing en dood werd beschouwd, zoo kunnen toch tal van teksten worden gegeven die aantoonen dat juist de oorspronkelijke Christelijke beteekenis dezelfde is als die, welke in de andere godsdiensten er aan gegeven werd, terwijl de kern van deze beteekenis nog in de kenmerkende benaming van den „Boom des Levens" bewaard is . . . In Mexico werd het kruis de „Boom des Levens" genoemd... Bij de eerste Boeddhistische kruisen ontspringen bladeren en bloemen aan de uiteinden, aldus aanduidende, dat het symbool op het geven van het leven wijst..." A En wij herinneren tevens aan het bekende Rozekruisers-symbool, waar de geestelijke roos ontbloeit aan het kruis : het lijden van den geest in de stof is de voedingsbodem voor hooger geluk. A De beteekenis van lijden, die door de Christenen algemeen aan het kruis wordt gehecht, hangt nauw samen met die van „leven, eeuwig leven", daar leed voert tot het eenxge, niet vergankelijke geestelijke geluk : „Wie zijn leven verliest, zal hetzelve behouden". A Zoowel als de boom komt de tak dikwijls als symbool in dezelfde beteekenis voor. De mare-takken die wij nog gewoon zijn met Kerstmis te gebruiken, werden door de oude Kelten uile, „al-heil" genoemd en daarvan leidden ze den naam af voor het winter-zonnestilstands-feest (ons Kerstfeest) n.1. „Nieuw-al-heil". A Jezus spreekt van de rank van den wijnstok : „Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Alle rank, die in mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg ; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Gijlieden zijt nu rein, om het woord, dat ik tot u gesproken heb. Blijft in mij en ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft, alzoo ook gij niet, zoo gij niet in mij blijft. Ik ben de wijnstok en gij de ranken ; die in mij blijft, en ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder mij kunt gij niets doen . . ." (Joh. XV : 1—5). A De symboliek is hier al heel duidelijk : de wijnstok en de tak verzinnebeelden het eeuwige leven, het leven van den geestelijk gezinden mensch, den volmaakten mensch zelf. In het vorige hoofdstuk heeft Jezus nog gezegd : „Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven. Niemand komt tot den Vader dan door mij ..." Geen wonder, dat de accaciatak in de Vrijmetselarij op den tot een hooger geestelijk leven opgestanen volmaakten Meester wijst. I.u de „Wereldreis der symbolen" en in „De Groote Wet" worden tal van voorbeelden en illustraties gegeven, die het bovenstaande toelichten. A Volstaat Goblet d'Alviella met te wijzen op de meest voor de hand liggende uiterlijke beteekenis van het boom-symbool, Williamson geeft verschillende aanzichten er van. A In de eerste plaats wijst hij er op, dat in de ver- schillende mythen de boom nooit ter plaatse gegroeid is' maar er „geplant" werd, hetzij in een „hof" (die van Eden b. v.), hetzij op een berg, zooals op den Meru ; of op den grafheuvel van Hiram. Dit planten geeft een nieuwe scheppingsdaad aan. A Het kosmische aanzicht verklaart Williamson — in aansluiting met het stelsel van Emanatie der Joodsche Kabalisten, gesymboliseerd in hun Boom der Sep h i r o t h — als voorstellende met stam, takken, twijgen en bladeren „de geheele hemelsche hiërarchie. De Groote Eerste Oorzaak, waaruit de drie Groote Logoi voortkomen, is de wortel. Uit den Derden Grooten Logos komt de ontelbare schare Zonne-Logoi voort, de scheppers der Zonnestelsels, terwijl onder hen weder de Planeet-Geesten staan, de bescherm-engelen en heerschers over de planeetstelsels en de werelden". Paulus spreekt in zijn brief aan de Kolossers (I. : 16) over de „Tronen, Heerschappijen, Overheden en Machten". Dat de moderne mensch tusschen Eerste Oorzaak en menschen geen tusschenschakels erkent, is niet zeer logisch, daar van mensch tot laagste organisme alle vormen geleidelijk in elkaar overgaan. En zou dan tusschen mensch en God elke schakel ontbreken ? Fechner vond het bestaan van Planeetgeesten enz. niet zoo'n verwerpelijke hypothese. A Ook stellen — volgens Williamson — „de groote takken van den Kosmischen Boom, de zonnestelsels voor, in de geheele samengesteldheid van hun gebieden en ondergebieden, terwijl de kleinere takken, de twijgen en de bladeren de beelden zijn der planeetstelsels en die hunner ontwikkeling, tot aan de kleinste, zich om haar zon wentelende wereld". A Tevens ziet hij in den Boom het symbool der Menschenrassen met al hun ondeiverdeelingen. Men houde daarbij in het oog, dat de Indische wijsbegeerte spreekt van zeven groote wortelrassen, elk uit zeven onderrassen samengesteld, die op hun beurt weder in een gelijk getal familie- rassen verdeeld zijn. Deze familierassen of naties zijn verder in stammen te verdeelen, die uit families bestaan, waarvan het laatste samenstellende deel eindelijk het individu is. De menschen zien in hun familie reeds een boom met takken, enz. Denk aan den „stamboom" der Oranje's en andere adellijke families. A De Ingewijden, deelt Williamson verder mede, werden in vroegere tijden heilige Boomen genoemd — boomen des Heeren — terwijl hun inwijdingen — verstandelijke en geestelijke — voorgesteld werden als de vrucht van den Boom der Kennis of wel van den Boom des Levens ; doch de eerste zonder de laatste was kwaad. De vrucht van den Boom der Kennis alleen is de dood, die van den Boom des Levens is genezing en onsterfelijkheid. Te zamen vormen zij de vereeniging van denkvermogen en ziel, de maat van volmaking, de volheid der gestalte van den Christus (Gal. IV : 19). Breng dit in verband met de twee zuilen of boomen aan den ingang onzer tempelpoort: de boom der kennis met zijn vruchten (B), die de kennis symboliseert, welke het aardsche leven in de stof doet verwerven ; en de boom des levens (J) met zijn vruchten, die de op de verschillende reizen verworven en dus door offering verkregen geestelijke kennis en volmaking voorstelt, de hoogere bewustwording van den ingewijde. En dan zien wij, dat ze ook noodzakelijk moeten samengaan : alleen het leven volgens den lageren zelfzuchtigen aard leidt tot den geestelijken dood, terwijl een leven volgens een hooger bewustzijn een meer geestelijk leven, zonder dat de lagere aard voldoende geëvolueerd is en gereinigd, tot een onevenwichtig en opgeblazen gedoe leidt, dat de verhevenste idealen belachelijk doet schijnen. Beide behooren bij elkaar : ontwikkeling van intellect en van geestelijk inzicht, verstandelijke en ziels-ontwikkeling. A Ook beschouwt Williamson den boom als den ,,boom van offering", vereeniging van den mensch met God. Het verborgen leven van den boom is het sap, dat zelfs de verst verwijderde twijgen en bladeren voedt en dit is het symbool van het aldoordringende goddelijke leven, het goddelijke leven, dat de geheele schepping in stand houdt en belevendigt". Wat het verschil is tusschen de vruchten van den Boom der Kennis en die van den Boom des Levens, tusschen intellect en wijsheid, tusschen egocentrisch en altruïstisch leven, wordt in den volgenden lofzang der Yogi's op Brahma aangegeven : „Zij die geen toewijding beoefend hebben, begrijpen den aard der wereld verkeerd. De onwetenden, die niet bespeuren, dat dit Heelal van den aard der wijsheid is, en het slechts beoordeelen als e e n voorwerp van waarneming, zijn verloren in den oceaan der geestelijke onwetendheid. Doch zij, die de ware wijsheid kennen en wier gemoed rein is, zien dat deze geheele wereld ëénis met de Goddel ij ke kennis, één met u, O God ! Wees gunstig gezind, O Algemeene Geest" (Blavatsky, De Geh. Leer I. 54°)A En Williamson besluit: „De symboliek van den Tak is die van de Wedergeboorte, de symboliek van den verrezen Christus. Het opnieuw uitbotten van het loof is door alle volken aangenomen als een teeken van het leven, dat uit den dood ontstaat en bij de Druïdische plechtigheden met den misteltak treedt ditzelfde denkbeeld bijzonder op den voorgrond. Het afsnijden van den tak was het dooden van zijn stoffelijk leven en de versnelling van zijn geestelijk leven werd voorgesteld door zijn genezende eigenschappen, terwijl het zaaien van de bessen het nieuwe leven verzinnebeeldde, dat uit het zaad ontkiemt. En dit denkbeeld is het, dat de vele verklaringen van het Boomsymbool onderling verbindt, want wij kunnen die even geschikt toepassen op de wedergeboorte van het individu, van het ras, van de wereld en van den geheelen Kosmos . Mevr. Blavatsky haalt in het 2e deel van haar Geheime Leer verschillende teksten aan, waaruit blijkt, dat in ge- heel Klein-Azië de ingewijden, evenals enkele Koningen van Israël, ,,de b o o m e n der gerechtigheid" en ,,de cederen van den Libanon" werden genoemd. /\ De slang, de boom der kennis van goed en van kwaad, en de boom des levens, beweert ze, zijn alle zinnebeelden van Indischen oorsprong. De vijgenboom, die den Hindoes zoo heilig is — daar Wishnoe in een zijner incarnaties onder zijn machtige schaduw gerust en aldaar menschelijke wijsbegeerte en wetenschappen onderwezen heeft — heet de boom der kennis en de boom des levens. Onder het lommerdak van dezen woudkoning geven de goeroe's aan hun leerlingen de eerste lessen over de onsterfelijkheid en wijden zij hen in de mysteriën van leven en dood in". A Ook, zegt ze, is de boom niet alleen de macrocosmos en de slang het symbool der eeuwigheid en volstrekte wijslieid., — de boom is ook de mensch zelf (de microcosmos) en de in ieder wonende slang, het bewuste Manas (denkvermogen), de verbindingsschakel tusschen geest en stof, hemel en aarde. Zoo is het verklaarbaar, dat de hoogstontwikkelden (ingewijden) „boomen" werden genoemd, waarbij de inwonende „slang" (denkvermogen) het volkomenst bewust geworden was. Jezus wordt de „boom des Levens" genoemd, terwijl „adepten van het linkerpad" „verdorrende boomen" heeten. Johannes de Dooper spreekt van den „bijl" die „aan den wortel der boomen gelegd is". (Matth. III : 10). A En zoo komen we weer terug tot ons punt van uitgang, waarbij het boomsymbool als een uitbeelding werd voorgesteld van de wijsgeerige gedachte, dat alle openbaring berust op paren van tegenstelling. De boom stelt die splitsing in paren van tegenstellingen tot in het oneindige voor, zoodat hij ook het symbool van de oneindige ervaring in het geopenbaarde leven moet zijn. Van den ingewijde wordt verondersteld dat „niets menschelijks hem vreemd gebleven is" in den kringloop zijns levens, en dat hij daarin alles ervaren en geleerd heeft en dus alle paren van tegenstellingen heeft leeren kennen en telkens tot den tak, waaruit ze voortspruiten, heeft weten terug te brengen, — zoodoende in de veelheid de eenheid telkens terugvindend. Geen beter symbool derhalve voor den ingewijde, voor den man van volmaakte kennis, dan de boom, die in zijn oneindige versplitsing der takken, alle stoffelijke ervaringen voorstelt, terwijl de vrucht bovendien de uit die ervaringen gerijpte kennis en wijsheid symboliseert. 's-Gravenhage. J- Eigenhuis. tv-